Hervormden en gereformeerden in de twintigste eeuw
1
Niet ieder was gelukkig met het Algemeen Reglement van 1816. Uit verschillende gemeentes klonken van het begin af proteststemmen. Het bezwaar tegen de nieuwe bestuursvorm was niet alleen dat deze door de koning, als daartoe onbevoegd, werd opgelegd, maar ook dat het Reglement geen belijdende geest ademde en het niet of nauwelijks toeliet dat toegezien werd op handhaving van wat als het zuivere reformatorische belijden werd gezien. De protestbewegingen leidden tenslotte tot twee grote afscheidingsbewegingen: de Afscheiding (1834, waarin uiteindelijk zo’n vier procent van de bevolking meeging) en de Doleantie (1886, waaraan de Nederduitsch Hervormde Kerk ruim 180.000 kerkleden verloor). De vaders van de Afscheiding beschouwden de Nederlandse Hervormde Kerk met haar leervrijheid als een vrijzinnig geworden kerk, ja zelfs als een valse kerk waarvan iedere gelovige zich behoorde af te scheiden. Ze wendden zich weer tot de zeventiende eeuwse theologie en streefden naar bewaring van het onveranderlijk erfgoed der eeuwen en de herleving van de oudvaderlandse kerk naar de leer en de kerkinrichting zoals die was vastgesteld op de Synode van Dordrecht (1618-1619). Hun gemeenten verenigden zich op basis van de Drie Formulieren van Enigheid: de Heidelbergse Catechismus, opgesteld door Zacharias Ursinus (1534-1583) en Caspar Olevianus (1536-1587) in 1563, de Nederlandse Geloofsbelijdenis, opgesteld door Guido de Brès (1522-1567) in 1561, en de Dordtse Leerregels - ook wel de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten genoemd opgesteld door de Synode van Dordrecht. In de vrije, kleine gemeenten van de afgescheidenen onder leiding van hun zelfgekozen kerkenraad, werden standsverschillen gedempt door saamhorigheid. Ook arbeiders konden er ouderling of diaken worden. Vissers, timmerlui en landbouwers werden voorganger; voor predikant studeerden overwegend zoons van ‘kleine luyden’. Conservatisme, wereldmijding, puriteinse eenvoud en soberheid kregen in kringen van de afgescheidenen de status van kenmerken van de ware gelovigen. De pers schilderde de afgescheidenen – die vrijwel uitsluitend tot de lagere en laagste sociale lagen van de bevolking behoorden - af als fanatieke dwepers, oproerkraaiers en scheurmakers. Rondom hun bijeenkomsten verzamende zich meermalen opgeschoten jeugd, tuk op scheldpartijen en relletjes. Wereldlijke overheden probeerden de ‘revolte der fijnen’ terug te dringen door voorgangers en voormannen te beboeten, te bedreigen en soms zelfs door hen te molesteren of gevangen te zetten. De mannen van de Doleantie beschouwden de Nederlandse Hervormde Kerk niet als een valse kerk, maar als een genootschap, bijeengehouden door ‘het juk van de synodale hiërarchie’. Dr. Abraham Kuyper (1837-1920) betoogde dat in die kerk ‘voor het vurige geloof … het laffe rationalisme in plaats (was) gekomen.’ Hij verweet de kerk dat ze haar taak ‘een dam te zijn tegen den stroom van het liberalisme’ niet vervulde. Kuyper ontpopte zich als voorman van de mannen van de Doleantie. Hij bepleitte een vrije kerk die een vaste vorm kende in belijdenis, kerkrecht en liturgie, een kerk die een georganiseerde Albert Helleman: Abraham Kuyper, BG C1 /131. tegenpool van de onafgebakende volkskerk zou zijn. Toen hij bij de kerkleiding onvoldoende gehoor vond, besloot hij de gereformeerde orthodoxie te organiseren. In zijn streven de geldigheid van het calvinisme voor alle terreinen van het leven aan te tonen, stichtte hij ondermeer de Vrije Universiteit (1880) – als bijzondere inrichting geheel vrij van staatsinvloed en daardoor vrij om wetenschap naar gereformeerde beginselen te beoefenen. De spanning tussen kerkelijke besturen en orthodoxe kerkenraden die Kuyper volgden, liep steeds hoger op. Toen het kerkbestuur in 1886 tachtig Amsterdamse ambtsdragers schorste, omdat deze zich vergrepen hadden aan het kerkelijk bezit, kozen de geschorsten een eigen kerkenraad die afzonderlijke kerkdiensten belegde. Ook el-
2
ders verlieten veel ambtdragers de Nederlandse Hervormde Kerk. Ze vormden ‘dolerende’ gemeenten. Deze verenigden zich onder de naam Nederduitsche Gereformeerde Kerken. De Nederduitsche Gereformeerde Kerken werden bekend onder de naam Doleantie, genoemd naar het Latijnse dolere (= klagen, smart). Het doel van de Doleantie was om weer terug te gaan naar de regels van de Dordtse Kerkorde uit 1619 om daarmee de kerkorganisatie en de geloofsbelijdenis weer bij autonome kerkgemeentes en bij het kerkvolk te leggen in plaats van bij een centraal geregeld en zijns inziens te vrijzinnig bestuur. Zo kon het kerkvolk, door Kuyper 'kleine luyden' genoemd, tot decentraal kerkelijk zelfbestuur overgaan en zodoende zo dicht mogelijk bij hun kerk en de oorspronkelijke, orthodoxe geloofsbelijdenis komen, zonder dat van bovenaf en zonder inspraak de leer werd verkondigd. De scheuringen in de Nederlandse Hervormde Kerk sloeg diepe kloven dwars door familiebanden, dorps- en kerkgemeenschappen. Meermalen kwam het tot onverkwikkelijke tonelen, soms zelfs tot schermutselingen. De tegenbewegingen van 1834 en 1886 vonden elkaar in 1892 en verenigden zich tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. Vanwege bezwaren tegen Kuypers dominante persoon, zijn cultuuroptimisme, zijn activisme, zijn strijdlust en zijn theologische opvattingen over verbond, kerk en wedergeboorte deed een groepering niet mee aan deze vereniging: de huidige Christelijk Gereformeerde. In de Gereformeerde Kerken ging men uit van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente. De leden van deze kerken onderscheidden zich als regel door grote offervaardigheid en trouw aan hun kerk. Met grote volharding streden ze voor haar uitbouw en versteviging. In de hoop op een leven dat zowel christelijk als eigentijds mocht zijn, steunden ze allerlei christelijke acties en organisaties in staat en maatschappij. Na enige jaren van betrekkelijke rust kwam in de Gereformeerde Kerken omstreeks 1913 een protestbeweging op gang. Zij die zich bij die beweging aansloten, vonden de preken in hun kerk te intellectualistisch en het kerkelijk leven te verstard en het zelfbesef te veel getuigen van de waan dat er buiten de eigen kring niets goeds te vinden was. Toen dr. Johannes Gerardus Geelkerken (1879-1960) door de synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland werd geschorst, omdat hij zich publiekelijk afvroeg of de slang in het verhaal uit Genesis 3 wel echt gesproken had, ontstond er onrust onder een aantal predikanten die eveneens vraagtekens plaatsten bij de streng orthodoxe Bijbelbeschouwing. Geelkerken werd met de predikanten die hem steunden afgezet. Hun gemeentes kwamen buiten het verband van de Gereformeerde Kerken te staan. Deze gemeentes sloten zich aaneen tot de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband. In 1946 verenigden deze zich met de Nederlandse Hervormde Kerk. Een vleugel van de Gereformeerde Kerken in Nederland splitste zich onder leiding van dr. Klaas Schilder (1890-1952) in 1944 af en ging de Gereformeerde Kerken (onderhoudende artikel 31) vormen. Later zijn die de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt gaan heten. De aanleiding was ondermeer onenigheid over de precieze betekenis van de doop. De Gereformeerde Kerken bleven ontredderd achter. De Eerste Wereldoorlog had grote invloed op de Nederlandse Hervormde Kerk en op de Gereformeerde Kerken. De dominante indruk die de oorlog vestigde was die van morele en politieke ontwrichting en van zinloosheid. De oorlog was aanleiding voor een oproep tot bekering. Was voor de negentiende eeuwer de wereld kenbaar, beschrijfbaar, verklaarbaar en beheersbaar geweest, nu was dit niet langer het geval. Er waren geen vaste ijkpunten meer, zoals de rede of de openbaring. De kerken moesten zoeken naar een nieuwe taal om in gesprek te komen met de cultuur die zich niet langer op de noemer van het christendom liet brengen. Dit vroeg om bezinning op het kerk-zijn. In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw ontstond een groeiende beweging om
3
te komen tot een andere organisatie en instelling in de Nederlandse Hervormde Kerk die met haar min of meer georganiseerde richtingen een in zichzelf verdeeld huis was. De kerk zou een belijdende kerk moeten zijn. De centrale belijdenis – Jezus Christus is Heer – zou moeten worden waargemaakt zowel in kerkelijke vergaderingen (die dus een geestelijk karakter behoorden te dragen, ook als zij administratieve zaken behandelden), als in de preken. De kerk zou moeten terugkeren naar een presbyteriaal-synodaal stelsel. Ook zou ze weer moeten toezien op de leer. Hierbij zou het niet moeten gaan om een juridische leertucht, in de zin dat men gestraft kon worden als men van de belijdenis afweek, zoals in een burgerlijke vereniging iemand geschrapt zou kunnen worden. De leertucht zou een geestelijk karakter moeten hebben. Tijdens de Tweede Wereldoorlog klonk de roep om reorganisatie van de kerk steeds luider. Kerkelijke gemeenten dienden gericht te zijn op hun omgeving en zich verantwoordelijk te weten voor een humane wereld. Benadrukt werd dat een kerkelijk instituut waarin de stem van een plaatselijke gemeente niet doorklinkt, zich onmogelijk kan vernieuwen. De Nederlandse Hervormde Kerk stelde een synodale commissie in om voorstellen de doen voor een nieuwe kerkelijke rechtsorde. De voorstellen van deze commissie en de bezinning daarop vonden hun weerslag in de nieuwe, belijdende kerkorde uit 1951, die de Reglementenbundel uit 1816 verving. De synode was voortaan samengesteld uit vertegenwoordigers van de classes. Nieuw was de aandacht voor Israël, waarbij niet langer zending maar ontmoeting centraal stond. Met de nieuwe kerkorde was ook een oud bezwaar van de gereformeerden tegen de hervormden vervallen. De Gereformeerde Kerken waren decennialang in het voetspoor van Kuyper gebleven. De stonden voor wat ze het grondmotief van het calvinisme noemden: de erkenning van de soevereiniteit van God over het hele leven. De kerk zagen ze niet als een heilsinstituut, maar als de vergadering van de door Christus uitverkoren gelovigen, waar alleen Zijn woord regeert. Eind jaren vijftig deed zich ook in de Gereformeerde Kerken een kentering voor. Kerkelijke en theologische ramen gingen open. Oude waarden en waarheden gingen onder de hamer. Tijdens Pinksteren 1961 wendden achttien predikanten uit de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland zich tot de leden van deze kerken met een oproep om tot eenheid te komen. Enkele duizenden gemeenteleden betuigden hun steun. Als groep ondernamen ‘de achttien’ diverse vervolgactiviteiten: de publicatie van drie gespreksboekjes (in 1961, 1962 en 1965), de organisatie van een landelijk congres op 26 mei 1962 in de Jaarbeurs te Utrecht met ruim vierduizend deelnemers en in 1964 de organisatie van verschillende regionale bijeenkomsten. Toen de op gang gekomen beweging stil dreigde te vallen, zetten de Hervormde Jeugdraad en de Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad in bijna veertig gemeenten gespreksgroepen op. Uit de verslagen van deze groepen werd een nota samengesteld met de titel Samen op Weg. De groepen wilden binnen tien jaar een kerkfusie. Op hun aandrang besloten de beide betrokken synoden in 1969 zelf de zaak van de hereniging ter hand te nemen. De eerste gecombineerde synode van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland vond plaats in 1973. Er werd een Raad van Deputaten voor Samen op Weg opgericht met werkgroepen die diverse onderdelen gingen uitwerken. Er kwam een voorlopige regeling, de zogeheten tussenorde, voor gemeenten die al gefedereerd waren (in 1976 waren dat dertig lokale kerken, vooral in het zuiden van het land). In 1983 vond de eerste gezamenlijke vergadering plaats van een Hervormde Provinciale Kerkvergadering en een Gereformeerde Particuliere Synode. Het ging hier om het district Noord-Brabant-Limburg. In 1986 verklaarden de Hervormde Synode en Gereformeerde Synode - precies honderd jaar na de Doleantie van 1886 - dat ze 'in staat van hereniging' waren. De Evangelisch-Lutherse Kerk, sinds 1986 waarnemer in het proces, ging vanaf 1990 volop meedoen. De combi-synode werd vanaf toen een triosynode. Deze bereidde een nieuwe kerkorde voor die door de afzonderlijke kerken als eigen kerkorde aanvaard kon worden en vervolgens kon dienen als kerkorde van verenigde kerk. Op 1 mei 2004 was het zover: de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de EvangelischLutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden fuseerden. De naam van de kerk werd Protestantse Kerk in Nederland (PKN). De kerk telde 2,1 miljoen leden, 13% van de Nederlandse bevolking.
4
Plaatselijk werden de landelijke trends gevolgd. Naar alle waarschijnlijkheid werd in 1887 een Gereformeerde Kerk gesticht met een kerkgebouw in Westervoort, op de plek (Hamerstraat) waar in 1937 een nieuwe kerk werd opgetrokken.1 Het gebied van de streekkerk omvatte de woonkernen Lathum, Westervoort, Duiven, Groessen, Loo, Zevenaar, Babberich, Didam en Loil. Al gauw werd de streekgemeente uitgebreid met de woonkernen Lobith, Tolkamer, Spijk, Herwen, Aerdt, Pannerden en Elten. In Zevenaar woonden in de beginjaren vijftig slechts enkele gereformeerde gezinnen. In januari 1952 hielden ze hun eerste huisdienst. Korte tijd later kwamen ze samen in de consistoriekamer van de hervormde kerk. In de beginjaren zestig breidde Zevenaar sterk uit. De ‘wijk Zevenaar’ werd opgericht, met een eigen wijkraad (die deel uitmaakte van de kerkenraad van de streekgemeente). De gemeente groeide. De consistoriekamer werd al gauw te klein. Daarom gaf de kerkenraad van de Hervormde Gemeente op 10 januari 1958 de gereformeerden toestemming om op zondagmiddag gebruik te maken van het hervormde kerkgebouw tegen een vergoeding ‘van f 5,per keer vallende in de periode van 1/4 t/m 31/10 en f 7.50 per keer in de periode van 1/1 t/m 31/3’. Al gauw ontstond het gevoelen dan nadere kennismaking en nauwere samenwerking wenselijk was. Namens de kerkenraad van de Hervormde Gemeente schreef ds. Hendrik Berhard Spijkerboer (1898-1981) op 20 juni 1962 in een brief aan de gereformeerde kerkenraad te Westervoort: ‘Voorop zij gesteld, dat in elk geval een ontmoeting met elkaar en een gesprek over de verhouding, waarin wij al kerkeraden en gemeenteleden tot elkander moeten staan en over de weg, waarop wij kerkelijke hereniging hebben te zoeken, ten zeerste op prijs zal worden gesteld.’
De tijd was nog niet rijp voor hereniging van hervormden en gereformeerden. De gereformeerden maakten plannen voor een eigen kerkgebouw. In 1963 besloten ze te gaan bouwen. Op 30 maart 1966 vond de eerste steenlegging plaats. Daarbij sprak de gereformeerde predikant Van Ginshoven de hoop uit dat, ondanks de bouw van een eigen kerk, in de toekomst de band met de hervormden verstevigd zou worden. Op 25 november 1966 werd de eerste viering gehouden in het nieuwgebouwde multifunctionele kerkgebouw aan de Hertog Johanstraat 1, dat de naam ‘De Hoeksteen’2 kreeg. Burgemeester Van Gent (burgemeester van 1946-1975) wees er op dat De Hoeksteen het zevende kerkgebouw in Zevenaar was en legde een verband met de spreuk in het stadswapen ‘Met zeven aren bind ik.’ De deken en de hervormde De Hoeksteen, gezien vanaf de Julianalaan, 1998. predikant lieten hun gelukswens vergezeld gaan van de dringende oproep om te blijven werken aan een gemeenschap van christenen. Er woonden toen zo’n 250 gereformeerden in Zevenaar. Dat was meer dan in de moedergemeente Westervoort. Intussen veranderde de situatie in de kerk snel. De meeste gemeenteleden werkten dagelijks in een omgeving waarin communicatief veel van hen werd gevraagd. Ze werden geacht goed te argumenteren, te presenteren, les te geven, instructies uit te delen en vergadertechnieken te beheersen. De verhoudingen tussen vrouwen en mannen, ouders en kinderen, leidinggevenden en ondergeschikten, autoriteiten en burgers werden gelijkmatigder, egalitairder. De afstand tussen de dominee en de ‘eenvoudigen’ van vroeger verdween. Dat riep om communicatieve kwaliteiten bij de voorganger, een andere waardering van het gehoor en een bekwamer presentatie. De brenger 1
In de archieven is niets te vinden over de oudste tijd. Veel materiaal moet verloren zijn gegaan bij een grote brand omstreeks 1924. 2 De Hoeksteen omvatte een kerkzaal voor ongeveer 150 personen, een ontmoetingshal, twee vergaderruimtes, een keuken en een kelder. De hal kon bij de kerkzaal worden betrokken, zodat er een ruimte voor ongeveer 250 personen ontstond.
5
van de boodschap diende veel meer dan in het verleden een overdrachtsdeskundige te zijn, een getraind uitlegger en aanreiker. Ook voor de diverse activiteiten die de gemeente bood, was een andere vorm van communicatie nodig. De mondige gemeenteleden waren zeer wel in staat zelf het toerustingswerk inhoud te geven, de public relations van de gemeente te verzorgen en het relatiebeheer aan te sturen. Leidinggeven aan vergaderingen van de kerkenraad, aan allerlei interne en externe processen en aan de presentatie naar buiten, zelfs de verzorging van de catechese kon door gemeenteleden worden verricht. De kerkenraad van de streekgemeente speelde in op de veranderingen in de samenleving. Om het gemeentewerk zo goed mogelijk te doen, stelde hij verscheidene werkgroepen in. De Werkgroep Pastoraat kreeg tot taak het afleggen van huisbezoeken, het organiseren van kringavonden, het met ouders bespreken van gezinsproblemen, het opvangen van klachten over predikant, kerkdiensten en kerkelijk leven, en het bijeenroepen van wijkbijeenkomsten ter bespreking van een centraal thema. De Werkgroep Diaconaat kreeg tot taak hulp te verlenen door het geven van adviezen, het geven van leningen, het organiseren van vakantieverblijven ten bate van personen die daar niet aan toekwamen, het steunen van langdurig zieken en bij te dragen aan het werelddiaconaat. De Werkgroep Eredienst kreeg tot taak het plannen en organiseren van de gewone en de bijzondere kerkdiensten als gespreksdiensten, avondgebed, jeugddiensten, themadiensten en diensten gewijd aan het werk van bepaalde organisaties. De Werkgroep Zending kreeg tot taak het inzamelen van geld voor de zending en het verstrekken van goede informatie. De (hervormde-gereformeerde) Werkgroep Jeugd en Jongerenwerk kreeg tot taak clubwerk voor kinderen te organiseren en zondagsschool (hervormden) of kindernevendienst 3 (gereformeerden) mogelijk te maken. De Werkgroep Publiciteit diende zich bezig te houden met het verzamelen van copij en het stencilen en verspreiden van de Gemeentebrief. De Werkgroep Financiën en Beheer (Commissie van Beheer) diende allerlei zaken op het terrein van financiën en beheer te behartigen. De leden van de Werkgroep Verjaardagsfonds dienden jarige gemeenteleden op te zoeken met het verzoek om een financiële bijdrage. De leden van de Bezoekcommissie hadden de opdracht twee aan twee nieuw ingekomenen welkom te heten en een attentie aan te bieden. De Werkgroep Gemeenteopbouw kreeg de taak gemeentekringen te organiseren met het doel 1. kennismaken en contact onderhouden, zo nodig hulp verlenen aan de in de naaste omgeving wonende gemeenteleden; 2. doorspreken van in een groep levende problemen; 3. peilen van de aldaar levend opinies betreffende en bepaald onderwerk; en 4. voeren van concrete acties. In Didam wilden veel gereformeerden het liefst samen met de hervormden daar. In 1967 kwamen de kerkenraad van de Hervormde Gemeente te Didam en de wijkkerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Zevenaar overeen, dat kinderen van gereformeerde ouders in de Didamse hervormde kerk door de hervormde predikant gedoopt mochten worden en vervolgens ingeschreven in het doopboek van de Gereformeerde Kerk te Zevenaar. Ook in Zevenaar verwoordden eind jaren zestig steeds meer gereformeerden dat ze diepgaande samenwerking met de hervormden op prijs stelden en hervormden dat ze meer met gereformeerden wilden optrekken. Op 3 juni 1968 (tweede Pinksterdag) was er een gezamenlijke kerkdienst en op 19 augustus een bespreking van de preek voor een gezamenlijke viering. In 1970 volgde de eerste gezamenlijke kerkenraadsvergadering en werd de viering van Hemelvaart gezamenlijk gehouden. De wijkraad van de Gereformeerde Kerk besloot het jeugd- en jongeren werk samen met de hervormden te doen, die daar al een jarenlange traditie in hadden. De Hervormd-Gereformeerde Beraadsgroep (voor jongerenwerk en voor overleg met de rooms-katholieken) werd ingesteld. De kerkenraad van de Gereformeerde kerk en de kerkenraad van de Hervormde Gemeente besloten twee maal per jaar gezamenlijk te vergaderen. 3
Om een beetje vertrouwd te worden met wat er in de kerkdiensten aan de orde was, maakten de kinderen met hun ouders het begin van de viering mee. Pas na de voorlezing uit de Bijbel (vanaf 2008 voor de lezing) gingen ze naar een eigen ruimte, waar in twee verschillende leeftijdsgroepen (vanaf 2007 een leeftijdsgroep) het Bijbelverhaal van die zondag werd verteld. Na de collecte kwamen ze weer terug in de kerk om het slot van de viering mee te maken. Door de aanwezigheid van de kinderen en door de inzet van de leiding van de kindernevendienst werden de vieringen ‘kindvriendelijker’. Het kinderlied kreeg een plaats.
6
Ze stelden een werkgroep in om de vergaderingen voor te bereiden. In 1973 werden enkele gezamenlijke diensten gehouden, vanaf januari 1975 was op elke tweede zondag van de maand een hervormde-gereformeerde dienst afwisselend in elkaars gebouw. Naar verhouding gaven deze een lager aantal kerkgangers te zien dan de afzonderlijke diensten. In mei 1976 werd de wijkraad Zevenaar opgericht. De streekkerkenraad bleef uitvoerend orgaan. In de wijkraad werd over zaken betreffende de wijk gesproken en eventuele voorstellen via het moderamen naar de streekkerkenraad doorgespeeld. Afgesproken werd dat de hervormde en gereformeerde predikant elkaar bij vakantie over en weer zouden vervangen. In Didam waren intussen verscheidene gemeentevergaderingen van hervormden en gereformeerden geweest, waarop plannen waren ontwikkeld om tot verdere samenwerking te komen. Om tot samengaan te kunnen overgaan, werd om administratieve redenen een zelfstandige Gereformeerde Kerk van Didam opgericht. Deze vormde op 28 mei 1978 een federatie met de Hervormde Gemeente te Didam. Een gezamenlijke kerkenraad gaf leiding aan de gemeente. © Leen den Besten, Zevenaar, 12 maart 2013.
De Hoeksteen, kerkgebouw van de Gereformeerde kerk te Zevenaar van 25 november 1966 tot 13 mei 2001, gezien vanuit de Hertog Johanstraat. Tekening Ger Mulder, 1999.