Anderstalig theater
Christoph Marthaler Volksbühne am Rosa-Luxemburg-Platz Die Zehn Gebote naar Raffaele Viviani vr 14, za 15 maart 2003
redactie programmaboekje deSingel druk Tegendruk de voorstelling duurt 2 uur en 20 minuten er is geen pauze spreektaal Duits . boventiteling Nederlands / Frans vertaling Nederlands Steven Goedhart vertaling Frans Monique Nagielkopf bediening boventiteling Steven Goedhart gelieve uw GSM uit te schakelen!
Christoph Marthaler . Volksbühne am Rosa-Luxemburg-Platz Die Zehn Gebote naar Raffaele Viviani
regie scenografie en kostuums muzikale leiding spel
dramaturgie licht dramaturgisch advies volkskundig advies regieassistentie artistiek decoradvies decorassistentie kostuumassistentie regiestagiair dramaturgiestagiair hoofd make-up make-up inspiciënt souffleur geluid technisch directeur assistent techniek en constructie toneelmeester hoofd belichting hoofd rekwisieten rekwisieten kostuumdirectie dameskostuums herenkostuums kostuumbeschildering damesgarderobe herengarderobe atelierleiding
Christoph Marthaler Anna Viebrock Clemens Sienknecht Martin Wuttke, Hildegard Alex, Rosemarie Bärhold, Susanne Düllmann, Heide Kipp, Matthias Matschke, Klaus Mertens, Sophie Rois, Jürgen Rothert, Ulrich Voss, Winfried Wagner Andrea Koschwitz Henning Streck Agnese Grieco Thomas Hauschild Celina Nicolay Günter Altmann Werner Lorenz, Kornelia Gysel Sabine Fleck Felix Altmann, Maik Priebe Helga Angarano Doretta Kraatz, Ilona Siefert Doris Kohn, Sabrina Zorn, Horst Betzien, Reinhard Wiertschok Karin Bayer Gabriela Anschütz Olaf Gade Stefan Pelz Ian Harrison Wilfried Schober Fritz Huste Georg Buchmann Yvonne Schulz Rita Sauerteig Bärbel Groppler Katrin Eken-Nowak Margot Deutschmann Marion Schirra Dieter Schubert Frank Mittmann
© David Baltzer
meubelmakerij schildersatelier slotenmakerij foerier beeldhouwwerken decoratie
Colin Mitchell Günter Altmann, Rolf-Jürgen Windorf Klaus Koal Dieter Knäfel Birgit Engels, Hans-Joachim Henkel Frank Halling, Ramona Zimmermann
dank aan de stagiairs van de werkplaatsen, muziek ea. Coro dei soldati, testo e musica di Roberto de Simone, Me so’ ‘mbriacato ‘e sole, versi di Domenico Titomanlio, musica di Salvatore d’Esposito, Malafemmina, versi e musica di Toto. Het Napolitaanse stuk ‘I dieci Comandamenti’ van Raffaele Viviani werd vertaald door Agnese Grieco. Uitvoeringsrechten Gustav Kiepenheuer Bühnenvertrieb-GmbH Berlin.
Theater van de dood Gesprek met Christoph Marthaler
© David Baltzer
Hoe is het voor u om weer in Berlijn te werken? Marthaler: Heel leuk. Sinds 'Murx den Europäer ...' heb ik echt iets met Berlijn. Het is goed om in Berlijn te zijn, maar anderzijds is het misschien niet het goede moment, omdat ik in Zürich zou moeten zijn. Ik heb een gevoel van gespletenheid. Wat is er voor u veranderd? Marthaler: Ik woon in de buurt waar ik tien jaar geleden ook woonde, helemaal bovenaan in Prenzlauer Berg. Toen waren er geen lichtreclames, amper auto's, echt Oost-Berlijn. Ondertussen is het oosten ingenomen. Ik ben niet alleen met dat gevoel. Alles wordt commercieel uitgebuit, nu zijn er van die reusachtige winkelcentra. De kleine winkels zijn al lang verdrongen. Dat heeft niet alleen met nostalgie te maken, in mijn ogen wordt er ook veel vernield, bijvoorbeeld de goede bakkerijen. In de plaats van die bakkerijen worden nu reuzenketens gebouwd, die instantcroissants maken en standaardgebak aanbieden. Ook de oude krantenwinkels zijn er niet meer omdat de uitbaters de huur niet meer kunnen betalen. In de plaats daarvan is er McPaper. Zo'n papier kan ik niet gebruiken. Het is verschrikkelijk, al die goedkope spullen. Vaak heb ik het gevoel van een soort kolonialisering. Op elke hoek vind je mensen die uit hun huis moeten omdat ze de huur niet meer kunnen betalen. In de wijk waar ik woon, ontmoet je al op straat gezette mensen. Binnen enkele jaren zal die wijk voorgoed door anderen ingenomen zijn. De nieuwe wereld vreet hier aan alles.
U ensceneert nu de Napolitaanse komedie 'De tien geboden' van Raffaele Viviani. Marthaler: Ik wil duidelijk stellen dat ik niet 'De tien geboden' ensceneer, maar wel een opvoering uitwerk waarin we 'De tien geboden' als model gebruiken. Viviani beschreef de echte armen in Napels en in Mezzogiorno, die in de steegjes woonden. Die mensen zijn nog veel armer dan diegenen aan wie Eduardo de Filippo zich gewijd heeft. Viviani's 'De tien geboden' is een naoorlogs stuk met typische naoorlogse thema's. Het is een bizar en fascinerend stuk. Ons interesseert het noodlot van de mensen in Mezzogiorno, die door het noorden zwaar gesubsidieerd worden, maar van dat geld niets te zien krijgen. Die mensen worden gekloot en bedrogen, en het geld vloeit naar projecten die hen niet helpen. Daar ligt een verband met Berlijn en Oost-Duitsland. Met dat verschil dat de mensen in Napels en Mezzogiorno een totaal andere overlevingsstrategie hebben. Ze leven dan ook op een vulkaan. Ze worden door aardbevingen dooreen geschud en door vulkaanuitbarstingen geteisterd. Wat is het verschil met de overlevingsstrategie in het noorden? Marthaler: Ik geloof dat er hier al een grotere vorm van afwijzing heerst. Hier aanvaardt men de situatie en daar vechten de mensen nog meer. Ze zijn er armer dan hier. Ze helpen elkaar met hun christelijke rituelen en oude heidense gebruiken. Maar je mag ook niet vergeten dat dit vaak slechts een spel is. Die mensen eigenen zich die rituelen toe, om te overleven. Waar komt bij u de liefde voor het levensgevoel van de Napolitanen vandaan? Marthaler: Ik houd van de dynamiek van die stad. Die is natuurlijk heel luid, maar zodra je daaraan gewend bent, ondervind je dat niet zomaar als volume. In Napels is er veel
defect, dat wordt steeds opnieuw hersteld en functioneert toch niet. Napels verzinkt gedeeltelijk in zijn eigen ondergrond. Er zijn nog putten en catacomben uit aloude tijden. De mensen leven er met al die beproevingen. Ze aanvaarden het, maar hun levensgevoel straalt. De chaos zorgt voor een immense organisatie, die functioneert en een eigen, dynamisch ritme heeft. Dat is een andere dynamiek en een ander ritme dan die u in 'Murx den Europäer ...' aangewend hebt. Marthaler: In 'Murx den Europäer ...' ontstaat de dynamiek uit de vereenzaming van de mensen, die in enorme spanningsbogen met elkaar communiceren. In Napels is er een groot gevoel van samenhorigheid onder de mensen. Ze kennen elkaar en spreken of communiceren veel meer dan hier of in Zwitserland, waar iedereen sceptisch is tegenover de ander. Het is een choreografie van de samenhorigheid. Viviani's 'De tien geboden' is in de periode van het Italiaanse neorealisme ontstaan, na het bombardement op Napels. Is zijn stuk ook een herinnering aan een vergane wereld? Marthaler: Dat zie je ook in de muziek van Napels. De muziek gaat onder en wordt permanent weer opgebouwd meteen. Napels werd vaak door aardbevingen verwoest. De Napolitanen bouwen altijd opnieuw op. Het zit in hun bloed om alles snel weer op te bouwen. Deze mensen hebben overlevingsstrategieën, die je nergens anders ziet. Ze leven op de vulkaan. Rondom Napels is de aarde zo dun, en daaronder kookt het. Dat zorgt voor een ander levensgevoel. De vergankelijkheid is er veel meer aanwezig. Komt die levenswil ook uit de muziek? Marthaler: De muziek speelt daar een rol in. De Napolitanen hebben hun muziek en hun liederen, en die zingen ze - minder dan vroeger, maar toch nog veel meer dan wij. Zo heb-
ben ze eilanden gebouwd, waarop ze zich kunnen terugtrekken. Het is een zeer positieve levenshouding. En net als in Lissabon worden de tijden bezongen toen Napels nog een reusachtige stad en een grote haven was. Net als in Lissabon bezingen ze op treurige manier de grote tijden. Aan de randen van Europa vind je altijd zulke gevoelens, die bepaalde muzikale overeenkomsten hebben. Welke vorm van distantiëring gebruikt u, opdat 'De tien geboden' geen folkloristisch stuk wordt? Marthaler: We zingen populaire Italiaanse muziek in het Duits, zelfs Italiaanse vloeken worden in het Duits uitgesproken. We proberen een mengvorm te spelen, ook in het verlangen van de mensen hier naar een beter leven. En we proberen dat verlangen van beide zijden, zowel het noorden als het zuiden, te belichten. We wisselen niet van het ene naar het andere verlangen, maar vermengen alles. Rituelen zijn richtpunten in het leven. We zitten vol rituelen, verborgen of bewust. We zijn ook niet vrij van bijgeloof. Alleen schamen wij ons erover, wij komen er minder mee naar buiten. Wij houden ons aan rituelen om de chaos en de angst te verdrukken en op een beter leven te hopen. In 'Murx den Europäer ...' had ik niet het gevoel dat rituelen met hoop verbonden konden zijn, in de 'De tien geboden' kan ik me wel voorstellen dat de rituelen van de katholieke kerk verbonden zijn met de hoop op een ander leven, op het paradijs. In Napels komt daar nog bij dat de dodenverering niet enkel met betrekking tot de eigen familie bedreven wordt, maar ook dat knokenkasten opgezocht en aanbeden worden. Er wordt in de ware betekenis van het woord een dodencultus bedreven - maar naar het leven gericht. De doden kunnen je helpen te leven. Dat zijn eigenlijk oude heidense gebruiken die de katholieke kerk verboden heeft, maar de mensen laten zich die gebruiken niet ontnemen, ook de goede katholieken niet. De mensen smeken - om
alles wat ze voor het leven nodig hebben - om geld en gezondheid. De rituelen zijn een vorm van concentratie. Ze gaan niet naar de knoken om de vergeving van de zonden af te smeken. Ze smeken de knoken om een goede oogst of de oplossing van partnerproblemen. Het gaat om heel banale, menselijke vragen. In de rituelen speelt de herinnering een grote rol. Die wordt ook in gebeden en processies bezworen. Marthaler: Dat klopt, maar hier heerst dat voorwaarts denken en die hoop op een beter leven. Dat is de motor. Ze bevragen de doden over de toekomst. De dood is alomtegenwoordig. De doden worden niet enkel ondervraagd, ze brengen ook geluk. De begrafenissen zijn er veel opener dan hier. In de straten zie je echte begrafenisstoeten met de kist op kop. Dat is bijna theater. Een theater van dood en leven. Uit: Klaus Dermutz, ‘Theater des Todes’, Tip, 21 oktober 2001. (vertaling Steven Goedhart)
Het elfde gebod
Twaalf acteurs zijn wekenlang met de tien geboden bezig geweest. Een kleine proef voor de première. Vandaag wordt in de Volksbühne de première van 'De tien geboden' opgevoerd. Een theateravond naar teksten van de Napolitaanse volksauteur Raffaele Viviani (1888-1950), geënsceneerd door Christoph Marthaler. Een bonte schare eenvoudige mensen slaat zich in Napels met humor, charme en improvisatietalent door het leven. Daarbij steunen ze op de Zuid-Italiaanse, pragmatisch ingestelde vorm van het katholicisme. Wij hebben de twaalf acteurs, die zich al weken over de thema's gebod en verzoening, verbod en hartstocht buigen, naar hun ervaringen gevraagd. Wat ze in het algemeen van het leven vinden? Of ze soms een slecht geweten hebben? En of ze misschien nog een gebod voor ons in petto hebben?
© David Baltzer
Klaus Mertens Ik heb pas gelezen dat het begrip hebzucht door het begrip winststreven vervangen is. Dan kan ik als gebod van de tijd enkel vaststellen: verkoop je aandelen niet onder hun waarde! Geld achterna lopen is vandaag de zin van het leven. Anders zou ik zeggen: wees tolerant, ook als het moeilijk is. Sophie Rois Religie, zoals ik die op het Oostenrijkse platteland heb leren kennen, was een soort van boers-klerikaal-fascistischhiërarchisch-bedrukkende folklore. Met een standenverwaandheid: de brave mevrouw architect moest wel veel
heiliger zijn dan de arme mensen van de boerderij. Dat daar iets niet in de haak was, had ik al als kind door. Toch ben ik blij dat ik een - katholiek ingeprent - slecht geweten krijg, wanneer ik weer maar eens onoplettend door het leven gestapt ben of kwaad op iemand was, wat ik eigenlijk helemaal niet wilde. Vooral wanneer mensen tegen mij zinloos goed en grootmoedig zijn, zelfs als ik ze gefrustreerd en bekrompen behandel. Maar ik doe moeite om dat te veranderen. Je moet goed zijn voor de anderen en niet enkel aan jezelf denken, ook al klinkt dat nu zo heel godsdienstig. Anders wordt de hele maatschappij nog onbeschaafder en barbaarser. Een raad die mijn moeder me voor mijn dertigste verjaardag cadeau deed, is me steeds bijgebleven: denk nu niet dat je oud bent, want anders heb je daar binnen vijf jaar spijt over. Susanne Düllmann Ik werk net 46 jaar bij de Volksbühne - daarom geldt voor mij vermoedelijk als wet: Je blijft zolang aan het theater tot je omvalt. Onder het motto 'je moet' hebben we op de geboden geïmproviseerd. Zo zijn er enkele heel grappige dingen ontstaan, zoals: 'je moet niet zo stom rondhangen', of: 'je moet na de repetitie zo snel mogelijk naar huis gaan'. Toen iemand me zei: 'je zal niet vreemdgaan', heb ik geantwoord: 'jij ook niet'. Als ik het eens goed bekijk, waren er zeker meer dan tien geboden geweest, als het destijds niet zo moeilijk geweest was om ze in steen te kappen. Winfried Wagner Het derde gebod zegt dan wel dat we de dag van de Heer moeten heiligen, maar aangezien ik in de dienstensector tewerkgesteld ben, werk ik ook op zondag. Maar toch ga ik in de voormiddag eerst naar de kerk. Ik stam namelijk uit een streng katholieke familie. Ik was kapelknaap aan de Hofkerk van Dresden. Zoals de naam al zegt, hoorde die bij
het hof. Dat werd onder Augustus de Sterke katholiek en dat bleef het tot 1918, terwijl de rest van Saksen protestants was. Toen het katholieke knapenkoor op 1 april 1948 weer in het leven geroepen werd, was ik daar als eerste jongen bij. Mijn broer heeft het koor dan geleid en uitgebouwd tot hij met pensioen ging. Ik ben dus echt een door de wol gewassen katholiek. Dat Johann Sebastian Bach protestants was, stoort me helemaal niet. Je zal Bach zingen en hem aanhoren. Dat is ook voor mij steeds een genot van hoogste christelijke gelovigheid. Matthias Matschke Ook als het avondland geseculariseerd lijkt, hebben de tien geboden hun bestaansrecht helemaal niet verloren. De religieuze samenhang mag dan al verloren gegaan zijn, niet de culturele, die door de religieuze samenhang bepaald is. Wie in Europa leeft, is automatisch door het christendom beïnvloed. Het grootste gebod is houden van God en van je naaste. Ik richt me daarnaar. Wanneer ik lieg, heb ik een slecht geweten. Voor mij is dat een natuurlijke zaak. Ook al lijken vele rituelen verloren, toch werd tijdens de repetities duidelijk dat er veel behouden gebleven is. Zoals: je zal Kerstmis vieren. Daar houden mensen vast aan de vorm en de ritus, zelfs al twijfelen ze aan de inhoud. In elke enscenering van Marthaler kan je trouwens een ritueel herkennen, dat door iedereen gevolgd wordt en een enorme energie uitstraalt. Dat is steeds zo bij hem, zelfs al is hij een protestant, en die zijn spijtig genoeg echt ritusarm. Martin Wuttke Momenteel zit ik vooral met de vraag hoe ik dit alles tot vrijdag moet volhouden. De Berlijnse première vorige vrijdag van 'Erniedrigte und Beleidigte' heeft me heel hard beziggehouden. Het is niet eenvoudig nu op 'De tien geboden' over te schakelen. Die spelen namelijk in een heel andere
gedachtenwereld, waarin ik me nu eerst moet inwerken. Zondagavond heb ik bovendien uit Schleefs roman 'Gertrude' voorgelezen, een tekst die ook een diepe indruk laat. Schleef en ik hebben tien jaar samengewerkt. Die nieuwe ontmoeting, zij het in de vorm van zijn boek, moet ik eerst verwerken. Uiteindelijk geldt voor mij: wees geen machine die enkel tekst uitspuwt.
© David Baltzer
Rosemarie Bärhold De stad waar zich het stuk afspeelt, is voor mij Duitsland noch Italië, maar staat symbool voor elke plaats waar mensen samenleven in armoede, een beetje vergeten door de rest van de wereld. Als kind heb ik ook zo in Saksen geleefd. Maar ik had nooit voeling met het geloof, hoewel ik protestants opgevoed ben. Ik ging enkel naar de kerk omdat ik moest. Ik heb meer voeling met wat tastbaar is, met wat leeft. Ik hou helemaal niet van geboden, ik hou meer van opvoeding. Je moet geen geboden hebben. Dat is een mentaliteitsvraag naar de mensen in het algemeen. Ik heb mijn twee zonen niet gelovig opgevoed, maar ze zijn gelovig geworden. Wat ik ze onderweg meegegeven heb? Dat ze de mensen moeten liefhebben! Jürgen Rothert Ook al bevinden we ons in het theater, toch zou ik heel eenvoudig zeggen: wees jezelf! Want ik heb, vooral na de zogenaamde omwenteling, zoveel mensen gezien die zich verwrongen en verdraaiden, niet lichamelijk, maar geestelijk! Dat is vaak amper te verdragen. Dat zie je zelfs op de bühne. Daaronder lijdt de artistieke kwaliteit en vooral de menselijkheid. Als ik bekijk wat er geworden is van de samenleving, zoals ze toen was, dan is het nu enkel nog een uit elkaar leven.
Heide Kipp Het bedroeft me vaak dat we zo weinig weten over de mechanismen van de maatschappij. Of over de natuur. Zodat we voorzichtiger zouden kunnen zijn in onze omgang met alles. Dat we de tak niet afzagen waarop we zitten, het groen niet vertrappelen en de dieren doodtrappen, gewoon omdat ze ons voor onze voeten lopen. Dat zou mijn gebod zijn: je moet respect en achting hebben voor alles wat leeft! En niet: maak de aarde tot onderdaan. Daar hebben we geen recht toe. Het zou prachtig zijn, als de toeschouwers na de voorstelling zouden discussiëren: hoe leven wij? Wat laten we ons aandoen? Waar moeten we opnieuw zelf de verantwoordelijkheid opnemen en een eind maken aan de betutteling door wetten en geboden? Ulrich Voss Ik geloof dat de tien geboden niet veel te maken hebben met de kerk zoals wij die kennen. Want het gaat om oeroude overlevingsstrategieën, waarmee Mozes zijn volk door zware tijden gevoerd heeft. Nu moeten we die misschien een beetje moderniseren: je mag geen wapens exporteren. Of: je moetl de waarheid eren. Want ik tast weer in het duister, zoals tijdens de Golfoorlog, en we weten ondertussen al hoeveel er toen gelogen werd. Zo word je natuurlijk tamelijk voorzichtig met alles wat de media meedeelt.
overreden. Hoewel alles natuurlijk in orde was! Dan had ik er plots genoeg van en dan heb ik gebruld: “Geef me meteen mijn formulier terug, en als je nog één woord zegt, breng ik je om!” “Word nu niet te onbeleefd”, durfde hij te antwoorden. Ik ben opgestaan met een fles in de hand en heb gezegd: “Ik sla je dood, ik zweer het!” De conducteur is angstig de coupé uitgelopen en ik heb hem achternagezeten, de hele trein door, tot aan de locomotief. Daar heeft hij het formulier naar me toegesmeten, en ik ben naar mijn plaats teruggekeerd. Als me onrecht aangedaan wordt, overkomt me dat vaak. Dus: niet uit je vel springen! Maar meestal ben ik tamelijk kalm en cool. Clemens Sienknecht ‘Dood niet’ is eigenlijk het belangrijkste gebod. Als dat opgevolgd zou worden, zou alles beter zijn. Maar omdat veel mensen grote angst hebben, zijn ze daar niet om bekommerd. Wees niet bang! Enkel als we erachter zouden komen, waarom ze zoveel angst hebben, zouden we iets kunnen veranderen. Ik ben in Hamburg opgegroeid en heb daar mijn burgerdienst gedaan. Toen bestond er nog een gewetenstest. In de opvoering heb ik als muzikant helemaal niets te zeggen. Ik speel piano en zing sacrale en populaire liederen. Uit: Irene Bazinger, ‘Das elfte Gebot’, Frankfurter Allgemeine
Hildegard Alex Toen ik nog in Berlijn studeerde, nam ik een keer de trein naar Lutherstadt Wittenberg, naar mijn ouders. De school had de toestemming voor de verminderingskaart gegeven en afgestempeld, ik had ook mijn paspoort bij, maar was in mijn haast vergeten het formulier te ondertekenen. Daardoor wilde de conducteur dat ik de volle pot betaalde. Hij wilde echt niet toelaten dat ik mijn handtekening nog zette, en hij was met geen argument of brave woordjes te
Zeitung, 19 oktober 2001. (vertaling Steven Goedhart)
Top down of bottom up?
“U hebt de nacht van de Duitse eenheid zeker voor de Berlijnse Rijksdag doorgebracht”, gokt de jonge man uit het verre westen die in 1990 waarschijnlijk afgestudeerd is in Passau of Aken. “Stond u op de trappen? Wat ging er toen door u heen? En hoe hebt u het gebouw vóór de val van de muur beleefd?” Ik moet hem teleurstellen. Ik zou hem wat kunnen vertellen over november 1989, namelijk dat de muur niet viel zoals een vesting valt, maar wel dat hij zich opende, op een even wonderlijke als consequente manier. Maar 2 oktober 1990 heb ik niet op de trappen van de Rijksdag doorgebracht, maar in de nevel aan het Lago Maggiore, in de buurt van Cannobio. Voor de nacht waarin het verenigde Duitsland werkelijk een staat werd, ervoer ik die nevel als een bijzondere, maar niet onaangename ervaring. De dag voordien had de zon nog stralend geschenen. Het weer was stemmiger dan de plek, en met een zekere vurigheid probeerden mijn vrouw en ik via het nieuws van de Zwitserse radio iets te vernemen over de Berlijnse toestand - maar tevergeefs. Pas later kreeg ik van vrienden te horen hoe ook Zwitserland meegesleurd was door de Duitse hereniging, namelijk door de daaraan gekoppelde rentestijging van de Bundesbank. Waarom zou hun radio dan ook dit executiebevel meedelen? (...) De wetenschap spreekt van top-down-transplantatie als het gaat over de Oost-Duitse handelwijze, die zich machtspolitiek voor elke werkzame inspraak en elke ingrijpende correctie veiligstelde. De Duitse belastingbetaler in oost en west droeg de onkosten, en zoals bekend behoren de grote kapitaalkrachtigen daar niet toe. Daarin lijken ze opvallend veel op
de grootgrondbezitters uit het lang vervlogen feodalisme. Tegelijkertijd is duidelijk: had het Duitse westen, dat in 1990 in één slag bijna de volledige economisch-politieke slagkracht in de oostelijke Duitse regio in handen kreeg, samen met alle betrokkenen, inclusief de vakbonden, succesrijk naar de echte economische versterking van dit gebied toegewerkt, dan waren in het licht van de verzadigde markt inkrimpingen voor de West-Duitse industrie en de West-Duitse werknemers niet uitgebleven. Elk Oost-Duits bedrijf dat concurrentieel werd, zou voor het westen een ernstig te nemen concurrent geweest zijn. In 1990 beschouwde de ondernemingsadviseur Roland Berger, een ervaren vakman, het best mogelijk dat Oost-Duitsland na een tienjarige inhaalperiode het 'Japan van de Europese binnenmarkt' zou worden. Dat vooruitzicht was voor grote delen van de West-Duitse economie geenszins aanlokkelijk. De vernietiging van tachtig procent van de geenszins inefficiënte industriële onderzoekscapaciteit van de DDR is een duidelijk teken dat dat verhinderd moest worden. Volgens de statistieken komen er in oostelijk Duitsland op duizend inwoners maar 1,2 industriële onderzoekers voor, evenveel als in Griekenland of Portugal. In de hele Europese Unie zijn er dat gemiddeld vier keer meer (4,7). In plaats van het Japan van de Europese binnenmarkt is de Duitse oostzone een soort van Mezzogiorno op het grondgebied van de derde grootste industriemacht ter wereld geworden. Aangezien men verzuimd heeft het vat een nieuwe, draagkrachtige bodem te geven, lijkt het nu voor veel mensen een hol vat. West-Duitse strategen bevolen toen een bottom-up-strategie als alternatief voor de top-down-
transplantatie aan. Die zou misschien niet beter, maar alleszins goedkoper geweest zijn. (...) De aanhoudende, hoge nettotransferbetalingen van westelijk Duitsland aan het oosten - ongeveer 180 miljard DM per jaar - wekken in het westen vaak wrevel op. De opgehitste stemming komt vaak in boeken, talkshows en krantenartikels tot uiting, en in 1998 zelfs even in de bondsdagverkiezingen van de West-Duitse CDU. Die wrevel onderkent dat alle wezenlijke privaateconomische competenties in oostelijk Duitsland sinds 1990 bij West-Duitse eigenaars en kapitaalhouders liggen. Dat geldt in de eerste plaats voor de enige investeringen die de mogelijkheid bieden om dit gebied op lange termijn onafhankelijk te maken van West-Duitse transferbetalingen: de investeringen in het doorslaggevende domein van de toegevoegde waarde in de verwerkende industrie. De invloed van de landelijke en gemeentelijke politiek op de economische toestand is uiterst beperkt. Getuige daarvan is ook de overeenstemming op het vlak van het aantal werklozen en andere eco-sociale kencijfers in de op verschillende manier geregeerde landen. Overal in Europa taant de invloed van de regionale en nationale politieke instellingen. Terwijl een internationale grooteconomie steeds minder lasten betaalt, int de staat haar steeds stijgende belastingen een evolutie, die niet veel meer met liberalisme te maken heeft, en ook wel globalisering genoemd wordt. De onmacht van de politiek is in veel opzichten een zelf gecreëerde onmacht; beslissingen van regeringen en parlementen hebben de machtsberoving van de politiek zelf voltrokken of het pad ervoor geëffend. En zo kunnen we de toestand in Oost-Duitsland beschouwen als de anticiperende verdichting van crisissymptomen, die ook in westelijk Duitsland om zich heen grijpen. Het kiesgedrag in grote delen van Sachsen-Anhalt leek in 1998 op dat van bepaalde Hamburgse kiesdistricten. De vernietiging van traditionele beroepen en nijverheden had daar in gelijke omvang
tot sociale ontworteling en een uitzichtloze individualisering van de getroffenen geleid. De Göttingse politoloog Tobias Dürr sprak toen van “agressief nihilisme”, dat onder die mensen in hopeloze, bindingsloze en uitzichtloze wetten opgang maakte. De Hamburgse burgemeester Voscherau had het na zijn laatste verkiezingsstrijd over “blanke haat” en “hoogexplosief teleurstellingspotentieel”. In zo'n situatie ontstaan uit de niet-kiezers, wiens aantal jaren geleden al politiek alarm had moeten doen slaan, en gedeeltelijk ook uit kiezers van de voormalige bondsrepubliek de kiezers van nationaalsocialistische pseudo-partijen. Dat zijn niet meer dan amorfe verzamelbekkens van een commercieel georganiseerde systeemnegatie. Wie hierover verwonderd is, heeft zich al jaren afgesloten van de tekens van een ingrijpende crisis. En zo is de Duitse oostzone een speciaal geval geworden: op grond van de bijzondere factoren uit de oudere en de jongste geschiedenis, wordt de algemene Duitse situatie er namelijk bijzonder duidelijk. Wie wil weten, wat bij het ontbreken van functionerende maatregelen morgen of overmorgen in heel Duitsland zal gelden, moet enkel naar dit gebied kijken. Tegelijkertijd geldt het volgende: alle functionerende maatregelen die niet enkel symptomen, maar oorzaken aanpakken van de daar al lang duidelijke crisis, zullen ook de Duitse westzone van pas komen. Wereldwijd bestaat de sociaal-economische tendens erin dat de rijken steeds rijker en de armen steeds armer worden en dat de middenklasse ondermijnd wordt. Dat geldt op alle vlakken: regionaal, nationaal en internationaal. Dat zouden we als de wet van de globalisering kunnen beschouwen, die de staten steeds machtelozer en de zich samenvoegende kapitaal- en industriemachten steeds oncontroleerbaarder maakt. (...) Uit: Friedrich Dieckmann, ‘Top down oder bottum up? Zum prozess der deutschen Vereinigung’, Zur Lage der Nation, Berlijn, 2001. (vertaling Steven Goedhart)
De tien geboden Bovenal bemin één god Zweer niet ijdel, vloek noch spot Heilig steeds de dag des Heren Vader, moeder zult gij eren Dood niet, geef geen ergernis Doe nooit wat onkuisheid is Vlucht het stelen en bedriegen Ook de achterklap en liegen Wees steeds kuis in uw gemoed En begeer nooit iemands goed
© David Baltzer
Over een leven voor de bühne
Ik ben geen literator. Ik ben een gevoelig iemand, ik vertrouw op mijn instinct. Het leven zelf biedt me genoeg stof. Die stof geef ik vorm, die vorm polier ik en dan maak ik er theaterstukken van. In dit proces verwerk ik wat op mij bijzondere indruk nagelaten heeft, verplaats ik me terug in mijn kindertijd, in de tijd toen ik in nauw contact met het volk leefde.
© David Baltzer
Mijn theater is uit klanken, stemmen en liederen gemaakt steeds vrolijk en verlangend, tegelijk feestelijk en melancholisch. Men zal er tevergeefs belezen handelingen en centrale thema's in zoeken. Datgene wat mijn theaterstukken levendig maakt, is iets extreem persoonlijks, iets onderbewust persoonlijks, als je wilt. Het gevolg daarvan is, dat ik op niemand lijk. En ik denk, dat dat nu net mijn grote verdienste is. Mijn zaken kunnen niet op die van anderen lijken, omdat ik de werken van anderen gelukkig niet ken. Misschien was de bewoording 'de zuivere gek' nooit zo passend als in mijn geval. In mijn ogen daarentegen lijkt alles nog maagdelijk te zijn. Ik zie oneindige weiden, die ik maaien kan, ga door het huis van mensen die ik ken, loop door mij vertrouwde straten en steegjes, beschrijf mensen die ik echt tegengekomen ben. Daarbij beklemtoon ik het goede en verbeter ik het slechte. Mijn kunst is een soort propaganda ter ere van mijn stad Napels. Ik wil dat ze verschijnt zoals ze is: als de wieg van onvergelijkbaar mooie dromen.
Ik creëer niet steeds eerst een handeling, maar eerder een sfeer. Daaruit kies ik typische figuren en laat ze leven en spreken, zoals ik ze in hun eigen omgeving heb zien en horen leven en spreken. Die figuren groeien en groeien, en zo ontstaat uit een machietta een typetje. En dan moet mijn fantasie de vrije loop gaan, naargelang de gegeven atmosfeer. Zo worden de verschillende figuren echte karakters. Ik haal ze naar de voorgrond en geef ze afstand van de nevenfiguren. Die gebruik ik dan weer om een verhaal achtergrond en koloriet te geven. Uit dat materiaal schep ik mijn fabel. Een werk, dat in de eerste plaats een beeld van het leven wil zijn, kan niet in het oude harnas van het traditionele theater verankerd blijven. Daar word je gedwongen regels te respecteren, hier geldt enkel het leven. In het leven wordt nooit een verhaal alleen opgevoerd. Een opmerkzame blik neemt een verhaal eerder temidden van duizenden andere dingen waar, die het omringen - merkwaardige dingen, soms opgewekt, soms treurig, maar die met het eigenlijke verhaal niets te maken hebben. Volgens mij ligt de schoonheid van een werk in de feiten aan de rand, in de getrouwe afbeelding, in de toonnuances, in de samenstelling van de figuren, in de klank van de spraak, in de menselijkheid van de voorgestelde gebeurtenissen. De figuren moeten levendig zijn en niet literair! De handeling moet vloeiend doorlopen en op het juiste punt eindigen. Als je niets meer te zeggen hebt, moet je de moed hebben op te houden!
Ik werd in de nacht van 10 januari 1888 in Castellamara di Stabia geboren. Mijn moeder had een hart van goud, mijn vader was een hoedenmaker. Later ontwierp hij theaterkostuums. Zo is alles begonnen: ik begeleidde mijn vader wanneer hij kostuums naar het theater bracht, en zo leerde ik het verhaal van ‘Orlando e Rinaldo’ in een marionettentheater kennen en liefhebben. Tussen de marionettennummers zong Gennaro Trengi, een tenor en komiek, die overal bekend was wegens zijn bonte kostuums. Ik vond hem fantastisch en kende al zijn nummers (niet meer dan vijf of zes) uit het hoofd. Op een avond werd Trengi ziek. De voorstelling kwam in het gedrang. Het publiek zou Trengi zeker willen zien, of haar geld terugeisen. Er zat niets anders op dan de voorstelling af te gelasten. Aniello Scarpati, de eigenaar van de pupi, had een idee: laat de zoon van Rafaele (mijn vader) zingen! Begeesterd stemde ik meteen toe. Ik kon de bewegingen en stemmen van Trengi nabootsen en was al enorm verliefd op de bühne. Ik trok meteen het kostuum van een marionet aan en was klaar. Ik betrad de bühne. Met de kleine hoed op mijn kop was ik niet groter dan tachtig centimeter. In mijn handen had ik een stokje, waarmee ik speelde. Ik hoorde geroezemoes, verheven gelach en dan een stilte als in een graf. Maar angst had ik niet. Ik was vier en een half jaar en begon te zingen ... Eerst met trillende stem, maar dan steeds zekerder, tot ik alles volkomen onder controle had, en het publiek jubelde. Mijn suc-
ces was overweldigend! Toen Trengi weer gezond was, wilde hij zijn plaats weer terug, maar - zo gaat dat vaak in het leven - hij kreeg ze niet terug. Zo is mijn carrière begonnen. Ook de pers berichtte over mijn buitengewone prestatie, en uit alle wijken van Napels kwamen mensen om dat wonderkind te aanschouwen. Ik kreeg ook mijn eerste loon en mijn eerste garderobe: kostuums die even bont waren als die van Trengi. En zelfs een sigarettenpijpje, voor mijn sigaret uit chocolade die ik na elke voorstelling opat: viermaal per avond en achtmaal op zondag. Het variété is een bijzondere kunstvorm. Wie kan ze je leren? De situatie zelf, het publiek. Deze kunst leer je uit je onmiddellijke ervaring. Stel je de gebundelde intelligentie van een variétékunstenaar voor, die voor zijn nummer slechts over enkele minuten beschikt. In die weinige minuten moet hij overtuigen. Als een komiek er niet in slaagt om met de aankondiging van zijn eerste nummer zijn publiek aan het lachen te brengen of opmerkzaam te maken, heeft hij al half verloren. De kunst van het variété bestaat uit haar directheid en haar synthese. Ze is als een vuistslag, die recht het oog treft, zonder het publiek de tijd te geven erover na te denken. Er zijn maar weinig kunstenaars geweest en er zullen maar weinig volgen die met het variété het denken bevorderen. Er zijn veel komieken die enkel omdat ze een reeks banaliteiten in een ongelooflijk tempo konden opzeggen, bekend geworden zijn. Het overdonderde publiek was door hun snelheid
niet in staat om de grappen te beoordelen: het was eerder verrast dan overtuigd, maar de komiek kon dat moment van verwarring toch gebruiken om er nog eentje bij te doen. Ook zo kan je succes hebben en veel geld verdienen! Toen ik in het variété optrad, noemde men mij een futurist, omdat ik helemaal alleen een hele komedie opvoerde. In mijn eentje stelde ik een reeks mensen voor, zonder masker, enkel met mijn houdingen en de verschillende inkleuringen van mijn stem. Men moet toegeven dat ik een bijzonder kunstenaar was, in elk geval een variétékunstenaar. De kiemen van mijn kunst liggen in dit genre. Bij het variété heb ik ook geleerd wat het betekent om op de bühne te staan en welke ontelbare moeilijkheden daarmee verbonden zijn. Uit: Raffaele Viviani, ‘Dalla Vita alle Scene’, een tekstkeuze van Agnese Grieco, programmaboekje Volksbühne am Rosa-Luxemburg-Platz. (vertaling Steven Goedhart)
Toen Napels één van de voornaamste hoofdsteden van Europa was, één van de grootste steden ter wereld, zou je er alles gevonden hebben. Je had er Londen gevonden, Parijs, Madrid en Wenen. Je had hier heel Europa gevonden. Nu die grootsheid weg is, vind je in Napels enkel Napels. Wat hoop je in Londen, Parijs en Wenen te vinden? Je zal er Napels vinden. Het is het lot van Europa om Napels te worden. Curzio Malaparte, ‘Die Haut’, Karlsruhe, 1950. (vertaling Steven Goedhart)
© David Baltzer
Napels
Enkele jaren geleden werd een priester wegens onzedelijk gedrag op een kar door de straten van Napels gevoerd. Het volk volgde en verwenste hem. Op een hoek kwamen ze een huwelijksstoet tegen. De priester verheft zich, maakt het zegeteken, en wat er achter de kar loopt, knielt neer. Zo staat het katholicisme in deze stad uit elke situatie meteen weer recht. Mocht dit geloof van de aardbodem verdwijnen, dan misschien niet in Rome, maar veeleer in Napels. Nergens kan dit volk zijn rijke, uit het hart van de grootstad zelf gegroeide barbarij veiliger naleven dan in de schoot van de kerk. Het volk heeft het katholicisme nodig, want daarmee staat een legende, de kalenderdatum van een martelaar, wettelijk nog boven zijn excessen. Hier werd Alfons van Liguori geboren, de heilige, die de praktijk van de kerk soepel gemaakt heeft om deskundig het handwerk van goochelaars en hoeren te volgen en om het in de biecht, waarvan hij het driedelig compendium schreef, met strengere of mildere kerkstraffen te controleren. Enkel de kerk, en niet de politie, is opgewassen tegen het eigenrecht van de maffia, de camorra. Iemand die bestolen is en zijn eigendom terug wil zien, denkt er niet aan om de politie erbij te roepen. Via burgerlijke of priesterlijke bemiddelaars, misschien zelf, zoekt hij een kamorrist op. Samen bepalen ze een losgeld. Van Napels tot Castellamare, langs de proletarische voorsteden, strekt zich het hoofdkwartier van de kamorra op het land uit. Want deze misdaadvorm vermijdt wijken, waarin hij zich aan de politie zou onderwerpen. Hij is verspreid over stad en voorstad. Dat maakt hem gevaarlijk. De reizende burger,
die tot Rome van kunstwerk naar kunstwerk als langs een staketsel voortkruipt, wordt in Napels onwel. (...) Er bestaan fantastische reisverhalen over deze stad. In werkelijkheid is ze grauw: een grauw rood of oker, een grauw wit. En helemaal grauw tegen hemel en zee. Maar er is meer dat de burger de levenszin ontneemt. Want wie vormen niet vat, krijgt hier weinig te zien. De stad is zoals een rots. Vanuit de hoogte, waar het lawaai niet doordringt, vanuit Castell San Martino gezien, ligt ze uitgestorven in de avondschemering, vergroeid met het gesteente. Enkel de oever is een rechte streep, daarachter overwoekeren de gebouwen elkaar. Huurkazernes met zes of zeven verdiepingen, telkens waar trappen op uitlopen, lijken naast de villa's wel wolkenkrabbers. Waar de rotsgrond de oever bereikt, heeft men er holen in gemaakt. Net als op kluizenaarsschilderijen uit het trecento zie je hier en daar in de rotsen een deur. Als ze openstaat, blik je in een grote kelder, die tegelijkertijd opslagruimte en slaapplaats is. Nog verder leiden treden naar de zee, naar visserskroegen, die in natuurlijke grotten ingericht zijn. Schemerig licht en dunne muziek dringen 's avonds van daar omhoog. De architectuur is even poreus als dit gesteente. Bouw en actie gaan in tuinen, arcaden en trappen in elkaar over. Overal bewaart men de speelruimte die erin slaagt schouwplaats van nieuwe, onvoorziene constellaties te worden. Men vermijdt het definitieve, het gevormde. Geen situatie verschijnt zoals ze is, voor de eeuwigheid, geen vorm
© David Baltzer
bevestigt haar 'zo en niets anders'. Zo komt de architectuur, het krachtigste deel van de gemeenschapsritmiek, hier tot stand. Enkel in de grote hotels en pakhuizen aan de kade is ze beschaafd, privé en opgelijnd. In het centrum, waar men pas veertig jaar geleden grote straten aangelegd heeft, is ze anarchistisch, dorps en verstrengeld. En enkel daar is het huis in de noordelijke betekenis de cel van de stadsarchitectuur. Het huizenblok daarentegen lijkt aan de hoeken samengehouden door de muurbeelden van Madonna, als zijn het ijzeren klemmen. (...) In de hoeken erken je amper waar nog voortgebouwd wordt en waar het verval al ingetreden is. Want niets wordt afgemaakt en afgesloten. Die porositeit vind je niet alleen bij de onverschilligheid van de zuidelijke handwerklui, maar vooral in hun hang naar improvisatie. Die moet ten stelligste ruimte en mogelijkheden krijgen. Gebouwen worden als volkstoneel gebruikt. Ze zijn allemaal opdeelbaar in ontelbaar veel simultaan beleefde speelvlakken. Balkon, voorplaats, vensters, inrijpoort, trap en dak zijn tegelijkertijd loge en toneel. Zelfs het ellendigste bestaan is soeverein in de dubbele wetenschap, in alle verval mee te werken aan één van de nooit wederkerende beelden van de Napolitaanse straat, in haar armoede te genieten van het grootse panorama. (...) Ook op stoffelijk vlak is de straatdecoratie nauw verwant met de theatrale decoratie. Papier speelt de hoofdrol. Rode, blauwe en gele vliegenmeppers, altaren uit kleurrijk glanspapier tegen de muren, papieren rozetten aan de rauwe hompen vlees. En dan de kunststukjes van het variété. Iemand knielt op het asfalt, naast hem een kistje, het gaat om een van de drukste straten. Met kleurrijk krijt tekent hij een Christus op de steen, daaronder een ruw Madonnahoofd. Ondertussen staat er een kring rond hem, de kunstenaar staat recht, en terwijl hij naast zijn werk wacht, een
kwartier, een half uur, vallen schaarse, getelde munten uit de kring op ledematen, hoofd en romp van zijn figuur. Tot hij ze opraapt, iedereen uit elkaar gaat en het beeld in enkele ogenblikken vertrappeld is. Een ander kunststukje, en niet het minste, is het eten van macaroni met de handen. Voor geld toont men het aan vreemden. (...) Overal hoor je muziek: niet triest voor de hoven maar stralend voor de straten. Een brede soort xylofoon is kleurrijk met liedteksten behangen. Hier kan je ze kopen. Er draait iemand. De andere, die ernaast staat, verschijnt met het bord voor eenieder, die dromerig blijft staan. Zo staat al het leuke op wielen: muziek, speelgoed en ijs verspreiden zich door de straten. Deze muziek is herinnering aan de laatste feestdag en voorspel voor de volgende. Onweerstaanbaar doordringt de feestdag elke weekdag. Poreusheid is de onophoudelijk opnieuw te ontdekken wet van dit leven. In elke weekdag zit een graantje zondag, en hoeveel weekdag zit er niet in de zondag! Maar toch kan geen stad in een paar uur zondagsrust verwelken zoals Napels dat kan. Ze steekt vol feestmotieven, die zich in het nietigste detail ingenesteld hebben. Gewin, eigen aan Napels, is een kwestie van toeval en is verbonden met feestdagen. De bekende lijst van de zeven hoofdzonden plaatste de hoogmoed in Genua, de gierigheid in Florence (de oude Duitsers dachten er anders over en noemden de Griekse liefde Florens), de overmoed in Venetië, de woede in Bologna, de vraatzucht in Milaan, de nijd in Rome en de luiheid in Napels. Het lottospel, aanwezig en doordringend als nergens in Italië, blijft archetype van het beroepsleven. Elke zondagavond om vier uur verdringen de mensen elkaar op de voorplaats van het huis, waar de nummers getrokken worden. Napels is een van de weinige ste-
den met een eigen trekking. Met het pandjeshuis en de lotto houdt de staat dit proletariaat in haar houdgreep; wat ze haar in het ene toesteekt, neemt ze met het andere weer terug. De roes van het toeval, waar de hele familie aan deelneemt, vervangt de alcoholische, en is bedachtzamer en liberaler. (...) Opgedeeld, poreus en vermengd is het privé-leven. Wat Napels van alle grootsteden onderscheidt, heeft ze met de hottentottenkraal gemeen: elke privéhandeling en houding ondergaat invloeden van het gemeenschapsleven. Leven, voor de Noord-Europeaan de meeste private aangelegenheid, is hier een collectieve zaak, zoals in de hottentottenkraal. Zo is het huis veel minder het asiel, waar mensen ingaan, dan het eindeloze reservoir, waar ze uitstromen. Niet enkel uit deuren breekt het leven. Niet enkel op de voorplaats, waar de mensen op stoelen aan het werk zijn (want ze verstaan de kunst om van hun lichaam een tafel te maken). Huishoudingen hangen van balkons naar beneden als hangplanten. Uit de vensters van de hoogste verdiepingen komen aan touwen manden voor post, fruit en kool. Zoals de kroeg op de straat weerkeert, met stoelen, haard en altaar, zo keert de straat in de kroeg weer, maar dan veel luider. Zelfs de armste kroeg is even vol waskaarsen, heiligen uit biscuit, foto's aan de wand en ijzeren beddenpoten als de straat vol karren, mensen en lichten. De armoede heeft alle grenzen afgeschoven, die het spiegelbeeld van de stralendste geestesvrijheid. Slaap en maaltijd hebben geen uur en vaak ook geen plaats. (...) De cafés zijn ware laboratoria van deze uitdeining. Het leven kan er zich niet zetten om te stagneren. Het zijn nuchtere, open ruimtes, een soort politiek volkscafé. Het Weense, burgerlijk-bekrompen literaire café is haar tegenpool. Napolitaanse cafés zijn bondig. Er lang blijven is bijna onmogelijk. Een tas overhete espresso - in haar warme dranken is
deze stad even onovertroffen als in haar sorbets, spumones en ijsjes - begeleidt de bezoeker naar buiten. De koperen tafels glanzen, ze zijn klein en rond, en een vierkoppig gezelschap maakt al op de drempel aarzelend weeromkeer. Maar weinig mensen vinden hier snel plek. Er wordt besteld in drie snelle handbewegingen. De gebarentaal gaat hier verder dan eender waar in Italië. Voor elke buitenstaander is dit gesprek ondoorgrondelijk. Oren, neus, ogen, borst en schouders zijn signaalpunten, die door de vingers bezet worden. Deze opdeling keert weer in hun lastige, gespecialiseerde erotiek. Hulpvaardige gestes en ongeduldige aanrakingen vallen de vreemdeling op door hun regelmaat, die toeval uitsluit. Ja, hier zou hij verraden en verkocht zijn, maar goedmoedig stuurt de Napolitaan hem voort. Stuurt hem enkele kilometer verder naar Mori. 'Vedere Napoli e poi Mori', zegt hij met een oude grap. 'Napels zien en dan sterven', zo zeggen wij hem na. Uit: Walter Benjamin, ‘Gesammelte Schriften’, bd. 10, Frankfurt
© David Baltzer
am Main, 1980. (vertaling Steven Goedhart)