1
2
Anavatos Onbereikbaar Rob Laanen
Copyright ©: Omslagontwerp: Omslagfoto:
Rob Laanen Rob Laanen Mariëtte de Haas
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, geluidband, elektronisch of op welke wijze dan ook zonder schriftelijke toestemming van de schrijver.
1
Inleiding Anavatos, najaar 1822. ‘Dit is de weg’, lispelde de kleine donkere gestalte. De schaduw van de bloeddorstige krijgsheer van het Osmaanse Leger met de onheilspellende naam Kara Ali, viel over de ineengedoken Pavlos Koraïs heen. Een mengeling van opgedroogd stinkend zweet en de bedwelmende walm van rottende tanden onder een onverzorgde diepzwarte hangsnor deden hem ineenkrimpen. Verderop klonk het gesnuif van nerveuze paarden. Onverwachts richtte de kleine sluwe Koraïs zich op. ‘Eerst mijn beloning’, siste hij. De zwaar behaarde linkerhand van de krijgsheer greep zich vast in het linnen hemd van de tegenspartelende Koraïs. Het zonlicht weerkaatste op het kromzwaard van de krijgsheer waarvan de punt van het lemmet trillend tot stilstand kwam op de adamsappel van Koraïs. ‘Een ding, aardworm: Als je liegt, hak ik hier persoonlijk je hoofd eraf!’ ‘Ik lieg niet, heer. Een Koraïs houdt altijd woord!’ Het hoofd van de krijgsheer draaide langzaam naar links waar een nauwelijks begaanbaar pad langs een berghelling omhoog liep. Dikke zweetdruppels dropen langs het tanige gezicht van Koraïs omlaag. ‘Ik begrijp uw wantrouwen, heer, het eerste stuk ziet er niet uitnodigend uit. Maar als u mij toestaat, zal ik u het bewijs leveren.’ De krijgsheer wenkte naar twee van zijn mannen. Koraïs haalde opgelucht adem toen de punt van het zwaard zich losmaakte van zijn keel. ‘Wijs ons de weg en ik zal je belonen.’ Koraïs knikte. De drie mannen volgden hem. Na honderd meter moeizaam omhoog klauteren, draaide de weg naar rechts en liep hij verder omhoog door hoge dichte struiken. De vier mannen raakten steeds verder verwijderd van de hoofdroute. Na nog drie bochten hield Koraïs in.
2
‘…Kijk, daar: Anavatos!’ Met samengeknepen ogen tuurde de krijgsheer in de richting die door Koraïs werd aangegeven. Ook zijn twee begeleiders probeerden een glimp op te vangen. Een kale rots stak boven de groengrijze begroeiing van olijf en pistache bomen uit. De rechterarm van Kara Ali bewoog zich dreigend naar het heft van zijn zwaard. Koraïs begreep onmiddellijk dat de mannen niet overtuigd waren. ‘Kom’, gebaarde hij. Ze liepen verder en na weer twee haarspeldbochten stopte Koraïs opnieuw. De rots stak nu nog scherper af tegen de azuurblauwe lucht. ‘Kijk nu eens heel goed?’ Opnieuw volgden de ogen van de drie mannen de contouren van de bergtop. De mond van de krijgsheer viel langzaam open. Ook de andere mannen mompelden iets tegen elkaar. De laagstaande avondzon wierp lange schaduwen aan de voet van de rots die werden gevormd door vierkante blokken die uit de rode grond van de berg staken. Hoe langer ze keken, des te meer er zichtbaar werden. ‘De huizen hebben dezelfde kleur als de berg, heer. Daarom vallen ze niet op.’ Het volgende moment weerkaatste het zonlicht op de geelbruine tanden van de krijgsheer. Zijn brullende, afschrikwekkende lach echode tegen de bergen. Zelfs in Anavatos moeten ze die gehoord hebben. ‘Het is een makkelijke prooi, heer. De meeste mannen vechten op dit moment bij Chora en…’ Geschrokken volgde Koraïs de rechterhand van de krijgsheer die verdween onder zijn gele mantel. Zijn ogen flonkerden onverwachts op toen ze de perkamenten rol zagen die de legerhoofdman tevoorschijn toverde. Zijn linkerhand verdween in de band die om zijn middel was gedrapeerd. Een kleine buidel met munten plofte op de grond voor de voeten van Koraïs. ‘Een Osmaanse krijgsheer houdt ook altijd woord, aardworm.’ Koraïs liet zich op zijn knieën vallen. ‘Dank, heer. Dank heer,’ prevelde hij terwijl hij snel de buidel met geld wegstopte onder zijn mantel. Zonder de verrader nog een blik waardig te gunnen keerden de drie mannen om. Toen ze uit het zicht waren verdwenen, rolde Koraïs het perkamenten vel
3
open. Zijn donkere ogen glinsterden van genot. 100 drachmen, onschendbaarheid voor het Osmaanse leger en een glorieuze terugkeer naar Anavatos waren de beloning voor de dappere Pavlos Koraïs in ruil voor het leven van de bewoners van het dorp Anavatos. De beelden van de dag waarop hij lang geleden verjaagd werd uit Anavatos spookten door zijn hoofd. De dorpelingen hadden hem verbannen uit zijn geliefde en streng gelovige dorp omdat hij de liefde had bedreven met een getrouwde vrouw. Eindelijk was de dag van vergelding gekomen. Achter Koraïs klonk het gekraak van takken. Geschrokken draaide hij zich om. Uit het struikgewas kwam een magere man in haveloze kleding tevoorschijn. Zijn diepliggende helblauwe ogen priemden kwaadaardig in de richting van Koraïs die snel de perkamenten rol onder zijn linnen hemd verborg. De hersens van de kleine verrader werkten koortsachtig. Het lange grijze haar van zijn belager werd bij elkaar gehouden door een om zijn hoofd gewikkelde doek. De grijsbruine haren van een lange onverzorgde baard wapperden in de wind. Koraïs deinsde achteruit. Die ogen, die scherpe neus, waar kende hij die van? Plotseling wist hij het. De man die voor hem stond was lang geleden ontsnapt uit Anavatos. Zijn familie was uitgemoord tijdens een bloedige vete met de Kyvelli clan, een van de vooraanstaande families in Anavatos. Hij was de enige die met zijn gezin wist te ontsnappen. ‘Alexios Motakis,’ prevelde Koraïs. ‘Ik dacht dat jij…’ ‘Het interesseert me niet wat jij van mij denkt, smerige rat,’ siste de bebaarde man. ‘Ik heb alles gezien en gehoord.’ Koraïs maakte een afwerend gebaar. In zijn rechterhand schitterde de glans van het lemmet van een kleine dolk die hij snel tevoorschijn had getoverd. ‘Denk goed na, Alexios. Ik ben net als jij verbannen uit Anavatos. Die lui daar deugen niet, begrijp je. We zijn toch bondgenoten; als je wilt delen we…’ Nog voordat hij zijn zin af kon maken, stortte de woedende Alexios Motakis zich op de zich fel verwerende Koraïs. Het mes van de verrader sneed in de rechterarm van Motakis. In zijn magere pezige lichaam zat veel meer kracht dan Koraïs voor mogelijk hield. Met een woeste beweging duwde hij zijn belager van zich af. Het volgende moment belandde het mes in het dijbeen van Motakis. Onder de geelgrijze snor van de gedrongen man klonk een kwaadaardig gebrul. Met een ruk trok
4
hij het mes uit zijn been. Koraïs was onder de indruk van de kracht en het weerstandsvermogen van zijn veel oudere opponent. Dit kon hij nooit winnen. Hij sprong op en zette het op een lopen. Motakis greep met een van pijn vertrokken gezicht naar zijn been. De adrenaline stroomde als een wild kolkende rivier door zijn tanige lichaam. Met een laatste inspanning, wierp hij het mes met grote kracht achter de vluchtende Koraïs aan. Het lemmet schampte de schouder van de verrader die ineen dook en naar zijn pijnlijke schouder greep. Motakis zette de achtervolging in, maar al snel bleek dat zijn gewonde been een hoge snelheid verhinderde. Hijgend keek hij Koraïs na die vloekend en tierend verdween in een van de bochten. In het rechterdijbeen van Motakis gaapte een diepe snijwond. Hij wikkelde het doek van zijn hoofd en gebruikte het vod om een verband om zijn gewonde been aan te leggen. Zijn hersenen werkten op volle toeren. Hij wist dat hij zijn leven moest riskeren. Maar een ding stond vast: ondanks alles wat ze hem hadden aangedaan, moest de bevolking van Anavatos worden gewaarschuwd. De zon was al achter de bergen gezakt en de duisternis zou snel invallen. Motakis zocht een geschikte tak waarop hij kon steunen. Zijn aandacht werd getrokken door iets wits wat uit de struiken naast het pad stak. Dichterbij gekomen, bleek dat het een opgerold stuk perkament was. Koraïs had zijn belangrijkste buit verloren tijdens zijn vlucht. Helaas was Motakis analfabeet en had hij geen idee wat er op het perkament geschreven stond. Had hij dat wel geweten, dan had zijn leven en dat van zijn nazaten er heel anders uitgezien. Moeizaam steunend op de tak die dienst deed als kruk, begon Motakis aan de steile klim naar Anavatos. Verschillende keren moest hij hijgend stoppen om op adem komen en het noodverband om zijn been te schikken. Het werd al behoorlijk schemerig toen hij ver weg het geluid hoorde van paardenhoeven en mannenstemmen. Na een uur strompelen bereikte hij de eerste huizen van Anavatos. Zonder zich te bedenken begon hij te schreeuwen. ‘De Osmanen komen! Vlucht nu het nog kan. De Osmanen komen…’ Overal kwamen oude mensen, moeders en kinderen uit hun huizen. Sommigen keken in een mengeling van angst, verbazing en ongeloof naar de haveloos geklede, gewonde man. Via een ander pad begon Motakis weer schreeuwend aan de afdaling.
5
Geiten en loslopende kippen zochten een veilig heenkomen. Achter hem klonk geschreeuw en gehuil van vrouwen en kinderen. Een oude man klampte hem aan en trok hem mee naar een lage muur naast zijn huis. Geschrokken staarde Motakis naar beneden. In de laatste haarspeldbochten dicht bij de eerste huizen van Anavatos flikkerden de vlammen van toortsen die als een mierenhoop langs de berg omhoog kropen. Op dat moment wist Motakis dat hij te laat was. Zijn verwondingen hadden een hoog tempo verhinderd. De mensen in het dorp wisten dat hen een afschuwelijke dood wachtte als de Osmanen het dorp zouden bereiken. Het zou niet lang meer duren voordat Anavatos zou vallen. Motakis keerde terug naar de weg en liep verder langs een gevaarlijk ravijn. Achter hem klonken de eerste ijselijke doodskreten. Hij draaide zich om en zag vrouwen en kinderen over de geitenpaadjes langs de rots omhoog klimmen. Het hart van de arme Motakis bonkte in zijn keel toen hij zijn weg vervolgde. Verderop stond een vrouw met twee kinderen aan de rand van de afgrond. ‘Nee!’ schreeuwde hij met alle kracht die nog in hem zat. Te laat. De kreten van de vrouw en de kinderen weerkaatsten tegen de granieten bergwanden toen hun lichamen door de lucht suisden. Motakis hield zijn handen voor zijn oren. Huilend strompelde hij verder. Achter hem sloegen de vlammen uit de eerste huizen van Anavatos. Het duister was ingevallen toen Motakis de verborgen ingang naderde van een ondergronds gangenlabyrint in de bergen. Hij wist dat slechts weinig mensen zich daarbinnen durfde te wagen. Een enkeling die het toch deed werd nooit meer teruggevonden. Voor hem was het de enige plek waar hij zich veilig voelde. Nog een keer draaide hij zich om. Tussen de bomen door won een rode oplichtende gloed snel terrein. Een smerige brandlucht drong de neus van Motakis binnen. De sluwe Koraïs was al ver van Anavatos verwijderd toen hij vanuit het dal naar de rode gloed en de donkere wolken bovenop de top van de berg keek. De gevreesde Osmaanse krijgsheer Kara Ali deed zijn naam eer aan. Het schouwspel deed denken aan een vulkaanuitbarsting. De sluwe, wraaklustige geest van de verrader had een plan bedacht wat voorgoed zou afrekenen met Alexios Motakis. Hij zou het verhaal rondstrooien dat
6
Motakis de verrader was van Anavatos. In een uiterste poging om hem tegen te houden was hij, de dappere Koraïs, gewond geraakt. Ze zouden hem zeker geloven omdat het in de hele streek rondom Anavatos bekend was dat de Motakissen uitgemoord en verjaagd zijn uit Anavatos. Immers niet alleen Koraïs, maar ook Alixios Motakis had het perfecte motief voor het verraad. In de jaren die volgden bleek dat de list van Koraïs zijn werk deed. Terwijl hij de wederopbouw van Anavatos leidde, hield de arme Motakis zich met zijn gezin 13 jaar verborgen in het gebergte rond Anavatos. Vlak voor zijn dood kreeg hij een visioen waarin de Griekse God Zeus verscheen. Het geheim van het verborgen pad naar de schuilplaats van de Motakissen en het perkamenten document dat Koraïs tijdens zijn vlucht verloor, mocht pas openbaar worden gemaakt als Zeus daarvoor een teken zou geven. Motakis moest beloven dat het geheim alleen van oudste op oudste zoon werd doorgegeven aan volgende generaties. Kort na de dood van Motakis deden zijn vrouw en kinderen iets wat de eigenzinnige Motakis nooit zou doen. Ze vluchten naar het naburige eiland Oinousses. Onder de naam Elenis begonnen ze daar in het jaar 1839 een nieuw leven. De naam Motakis was vanaf dat moment verdoemd.
7
1. Rotterdam, najaar 2010. Langzaam drong de werkelijkheid tot mijn slaperige hoofd door op die vroege vrijdagmorgen in oktober. Op de tast gleed mijn rechterhand over het kussen achter me. Geschrokken draaide ik me om; de plek naast me was leeg. Ik kwam overeind en veegde de slaap uit mijn ogen. Waarom had ik niet gemerkt dat Anne uit bed was gegaan? De slaapkamerdeur stond op een kier en toen pas drong het geluid van de kletterende douche tot me door. Een onrustig gevoel begon aan me te knagen. Anne was mijn laatste verovering. Tijdens een feestje bij vrienden leerden we elkaar kennen. Daarna zijn we twee keer uit eten geweest en belandden we na onze derde afspraak en de nodige glazen rode wijn, in mijn bed. Bij die gedachte begonnen de prikkelende bewegingen in mijn onderlichaam weer op te spelen. Tegelijkertijd viel er een sombere schaduw over deze gebeurtenis. Het pijnlijke besef drong tot me door dat die prikkelende gevoelens er de avond voorafgaand aan die vrijdagmorgen er in overvloed waren. Na een lange intense vrijpartij was het moment aangebroken dat het moest gebeuren. Maar voor de zoveelste keer liep het uit op een ramp. Vervelend genoeg wist ik ook waar het aan lag. Niet aan het condoom dat ik haatte en zeker niet aan Anne. Hoewel ik erg opgewonden raakte van haar, liet mijn geslachtsdrift me op het moment dat het moest gebeuren spontaan in de steek en dat was niet de eerste keer. Het had te maken met een gebeurtenis die op dat moment al bijna viereneenhalf jaar mijn leven beheerste. Geheel tegen mijn principes in bezocht ik zelfs een paar keer een psychiater. Tijdens die bezoeken werden mijn vooroordelen weggenomen en kreeg ik inzicht in mijn beleving en verwerking van emotionele gebeurtenissen. Naar buiten toe een open, spontane vent met veel vrienden en zelfs bewonderaars. Mijn karakter, intelligentie en zelfbescherming zorgden er voor dat ik me, voor de buitenwereld, moeiteloos door het leven bewoog.
8
Een goede baan, veel vrienden en makkelijk in het maken van contacten, kortom; een snelle jongen. Nu wist ik dat zelf ook allemaal wel. Anders werd het toen de psychiater door de schil prikte die voor anderen altijd gesloten bleef als de schelp van een oester. Mijn ouders zijn gescheiden toen mijn oudere broer en ik nog heel jong waren. Als jochie vond ik dat wel interessant. Ik kreeg er ineens een vader en een moeder bij. Mijn commerciële instelling liet zich toen al gelden. Immers, twee vaders en twee moeders betekenden extra cadeautjes met mijn verjaardag en Sinterklaas. Toen ik dat vertelde aan mijn psychiater gebeurde er iets volkomen onverwachts. Mijn schouders begonnen te schokken en het volgende moment zat ik te snikken als een klein kind. Voor het eerst drong het tot me door dat ik mijn gevoelens altijd had weggestopt; kreeg ik inzicht in dat deel van mijn bewustzijn dat niet goed ontwikkeld was, emotie. Voor het eerst begreep ik dat de bindingangst, zonder dat ik het me bewust was, als een parasiet door mijn lichaam kronkelde. De gebeurtenis waarbij ik viereneenhalf jaar geleden mijn vriendin Eva verloor, heeft dat proces alleen maar verergerd. Het piepende geluid van de douchedeur zorgde ervoor dat ik snel opstond. Een kwartier later zaten we aan de ontbijttafel. Anne had haar donkere lange haar opgestoken. Haar bruine ogen staarden me lang en onderzoekend aan. Dat zorgde ervoor dat ik me steeds ongemakkelijker voelde. Als het om verkoopgesprekken ging of contacten maken met mogelijke nieuwe klanten, hoefde je mij niets wijs te maken. Maar dit was andere koek. Tegenover me zat iemand die een verklaring eiste. Iemand die wilde binnendringen in mijn diepste gevoelens. Mijn psychoanalyse bleek, zoals zo vaak, de plank volledig mis te slaan. Anne legde onverwachts haar hand op die van mij. ‘Maak je geen zorgen om wat er gisteren gebeurd is, Eric. We hadden gewoon teveel gedronken. Het was niet het goede moment om met elkaar naar bed te gaan, begrijp je. En zo’n condoom is natuurlijk ook niet alles…’ Een dankbaar knikje was wel het minste wat ik haar kon geven. Mijn opluchting was enorm, dit had ik zelf niet kunnen verzinnen. Nadat we nog even kort over koetjes en kalfjes spraken, stond Anne op. Ze verontschuldigde zich, want ze moest op tijd op haar werk zijn. Ik liep met haar mee naar de deur. We spraken af dat we elkaar in het weekend weer zouden zien.
9
Nadat we afscheid namen, haalde ik de krant en de post van de vorige dag uit de brievenbus. Op weg naar de woonkamer overviel me een beklemmend gevoel. Het besef dat ik alleen maar in het lichaam van Anne was geïnteresseerd, drong steeds meer tot me door. Terug in de woonkamer had ik mijn gevoelens weer onder controle. In gedachten verzonken schonk ik nog een kop koffie in. Het was vrijdag en mijn eerste afspraak was om half elf gepland zodat de ergste files mij bespaard zouden blijven. Toen ik de krant tussen de post uit viste, viel mijn oog op een van de enveloppen. Het was niet zozeer het ontbreken van een postzegel wat me opviel, maar vooral de naam van de geadresseerde. De brief was gericht aan Eva. Ik vroeg me af wie er in hemelsnaam nog post stuurt naar iemand die al viereneenhalf jaar dood is. In een mengeling van nieuwsgierigheid en achterdocht scheurde ik de enveloppe open. De brief die erin zat, was in het Engels geschreven. Zachtjes begon ik te lezen: Dear Eva, I have important information about your sister. I’m looking forward to meet you at the Cemetery Orthen in the City of Den Bosch on Saturday. Meeting time: 14:00. Meeting point: box 13. Sofie van Loenhout. Your presence is very important. Secrecy urgent desirable and don’t forget the attachments. Love, your friend Kaloudis. Ik schudde mijn hoofd. ‘Een ontmoeting op zaterdag op een kerkhof in ‘s-Hertogenbosch,’ mompelde ik. ‘En het gaat om informatie over haar zus? Eva had niet eens een zus… Wie is die Kaloudis?’ Mijn hand verdween weer in de enveloppe. Er zaten twee foto’s in en een kaartje waarop een aantal cryptische regels onder elkaar waren geschreven. Op een van de foto’s stond een afbeelding van een baby. De gelijkenis met babyfoto’s van Eva drong zich op. De tweede foto zei me niets. Het leek op een vakantiekiekje van een kale rots. Ik stond op en liep naar mijn werkkamer. Korte tijd later keerde ik terug met een witte doos waarin ik de foto’s van Eva bewaarde. Ik viste er een paar uit en legde ze voor me op de tafel. Een
10
onaangenaam gevoel overviel me. En dan was er nog het vreemde kaartje. Hoe ik ook mijn best deed, een verklaring voor de cryptische regels vond ik niet.
Porto Leone. F… Chora, Country of the Crying trees. A… Panagias Erythianis. 3… PL Meota. S… See Photo-2 turn 180 degrees. S… Entrance arrow. Then Follow y’A ????????????. M… Find Daddy M. S… Thu. 11-11. Na vier keer lezen snapte ik er nog steeds niets van. Porto Leone klonk als een stad ergens in het Caribische gebied of een titel van een spannende Western. Chora, het land van de huilende bomen? Joost mocht het weten. Panagias Erytianis, dat klonk juist weer Grieks of Latijns. En dan die losse letters tussen de regels. Zouden dat ontbrekende regels zijn? Of misschien de namen van plaatsen of landen? De slotregel? Het kon bijna niet anders dan dat met Thu 11-11 donderdag 11 november werd bedoeld. In mijn agenda zocht ik de datum op. Het klopte. Nog een keer las ik de tekst. Geheimhouding dringend gewenst en vergeet de bijlagen niet, vertaalde ik de Engelse slotzin. In gedachten verzonken rook ik aan het kaartje. Macht der gewoonte; mijn gewoonte. Het ingebouwde navigatiesysteem van mijn Alfa Romeo 159 loodste mij die ochtend door het havengebied van Amsterdam Sloterdijk. De aan de geluidsinstallatie gekoppelde iPod stond in de random stand. Door de acht
11
speakers klonk het karakteristieke geluid van U2. Voor een 32 jarige kon ik toen al terugkijken op een snelle en succesvolle carrière. Het vak leerde ik in de toko van mijn vader. Daarna werden mijn bazen bij de internationale automatiseringsgrootmacht IT Investment enthousiast over mijn commerciële kwaliteiten en ze waren niet karig met de secondaire arbeidsvoorwaarden. Het leer van de Alfa voelde in ieder geval weldadig aan. Achteraf gezien was die vrijdag een hele vreemde dag. Eerst wakker worden met een kater en dan niet eens van de drank. Daarna de merkwaardige brief die voor mijn overleden vriendin was bestemd. En tot slot ook nog een urenlange, nutteloze vergadering bij een hele vervelende klant. Gelukkig brak het weekend aan en dat was maar goed ook. In mijn achteruitkijkspiegel staarden een paar doffe grijze ogen onder een afdak van blonde krullen mij aan. De vermoeidheid sloeg onbarmhartig toe. Het werd de hoogste tijd voor een bezoekje aan de kapper. Op de A10, de ringweg rond Amsterdam, belandde ik in een aangroeiende file. Dat was een dagelijks terugkerend tafereel. Meestal doodde ik de tijd met wat telefoontjes naar vrienden of familie. Maar die vrijdag was dat niet het geval; nog niet. De brief die voor Eva bestemd was, spookte de hele dag door mijn hoofd. Ik dacht er serieus over na om er met iemand over praten. Mijn vingers gleden langs het stuur. Op het scherm van de boardcomputer verscheen het telefoonnummer van mijn vader. Na de scheiding van mijn moeder koos hij voor een nogal turbulent liefdesleven. Met zijn huidige liefje verhuisde hij enkele jaren voordat deze geschiedenis zich afspeelde naar Spanje om daar te wonen en te werken. Bijna dagelijks had ik contact met hem, maar die keer aarzelde ik. Was dit wel iets om via de telefoon te bespreken, vroeg ik mij af. Mijn moeder dan? Ze revalideerde op dat moment van een ziekenhuisopname, dat was dus ook geen optie. Eigenlijk had ik er helemaal geen trek in om met iemand over het voorval te praten. Wat had het voor ’n zin? Het volgende nummer wat op het scherm verscheen, was dat van Ruud Lachambre, de jongste broer van mijn vader. Mijn oom dus, maar zo voelde dat niet. Ruud was mijn vriend en een hele goede ook. Niet veel later schalde de stem van Ruud door de Alfa. Het was de opgenomen stem van zijn ingesproken telefoonbeantwoorder. Mijn vingers gleden opnieuw langs het stuur, maar ook de mobiele oproep naar mijn oom werd niet beantwoord. Ik kon er eigenlijk wel om lachen en had het
12
kunnen weten. Ruud is mijn tegenpool, wars van alle moderne elektronica. Zijn mobiele telefoon was er een uit het jaar nul en die lag meestal thuis in een kast of zat in een van zijn jaszakken aan de kapstok. Zijn navigatiesysteem was nog steeds het Shell stratenboek en de koffie filterde hij ongetwijfeld in een antiek koffiezetapparaat. Misschien dat ik het juist daarom zo goed met hem kon vinden. Mijn oom was een gezellige stapmaat en als er iets was, stonden hij en zijn vrouw altijd voor me klaar. Ruim een uur later parkeerde ik mijn Alfa in de straat naast het huizenblok dat gebouwd is op de voormalige waterreservoirs van het drinkwaterleidingbedrijf van Rotterdam. Samen met Eva kocht ik daar acht jaar geleden een huis. We waren gek op het uitzicht op de Nieuwe Maas en de historische watertoren die gelukkig nog bewaard is gebleven. Met twee treden tegelijk sprintte ik de trap op naar het hoger gelegen voetgangersgebied waaraan mijn huis grensde. Toen ik de deur achter me dichttrok, begon ik aan een dagelijks terugkerend ritueel. Eerst verwisselde ik het strakke maatpak voor een oude spijkerbroek, een gemakkelijk Tshirt en een paar afgetrapte sportschoenen. Daarna volgde de gang naar de koelkast. Met een flesje bier in mijn hand en een sigaret in mijn mond, plofte ik op de bank. De echte Eric kwam tot leven. Het enige wat ik miste was een lieve vriendin. Toch werd het een andere vrijdagavond dan ik gewend was. Van alles spookte er door mijn hoofd. De zaterdag er opvolgend, zat ik ongewoon vroeg aan de ontbijttafel. Mijn boterham met kaas lag er onberoerd bij. Meestal sliep ik op zaterdag lang uit, maar dit keer lukte dat zelfs na een onrustige nacht niet. De raadselachtige brief hield me nog steeds bezig. Mijn nieuwsgierigheid was behoorlijk geprikkeld, vooral de geheimzinnige afzender begon me steeds meer te intrigeren. Een zoekopdracht in Google bracht me nog niet veel verder. De naam Kaloudis was vrijwel zeker een Griekse naam en daar zijn er heel wat van. Nou ja, nog een paar uurtjes en dan zou ik weten wie het is. Omdat Eva het niet meer kon, besloot ik om zelf in te gaan op de uitnodiging. De sigarettenrook kringelde eigenwijs omhoog toen ik de brief voor de zoveelste keer bestudeerde. Jouw aanwezigheid is erg belangrijk, las ik voor de zoveelste keer. Vreemd, héél vreemd. Gestuurd door het navigatiesysteem van mijn Alfa bereikte ik die
13
druilerige morgen via de A15 en de A2 ’s-Hertogenbosch. De spanning kolkte door mijn aderen. Ik hunkerde naar een sigaret en voor het eerst baalde ik van mijn voornemen om niet te roken in de auto. De opdrachten van de vrouwenstem van het navigatiesysteem volgden elkaar snel op. Op haar commando verliet ik de doorgaande weg. Niet veel later schoof aan de linkerkant het parkachtige landschap voorbij, waar de overleden Bosschenaren begraven liggen. Verderop was de ingang van de begraafplaats. Het werd meteen duidelijk dat er iets ongewoons aan de hand was. Nadat ik mijn wagen geparkeerd had, liep ik nieuwsgierig naar de politiewagens waarvan sommigen met blauwe zwaailichten geparkeerd stonden voor de ingang van de begraafplaats. Het hek van de ingang was hermetisch gesloten en niemand mocht naar binnen. Aan een van de omstanders vroeg ik wat er aan de hand was. De input van het antwoord drong niet onmiddellijk tot mij door. ‘Een lijk gevonden,’ reageerde ik een beetje te laconiek. ‘Het barst hier toch van de lijken?’ Ondanks de gespannen sfeer schoten sommige omstanders in de lach. ‘Een vers lijk,’ grapte een van de anderen. ‘Ze hebben iemand omgelegd.’ Het lachen verging me snel. Van alles schoot er door mijn hoofd. Waarom gebeurde dit uitgerekend op dit moment?. Ondertussen werd het steeds drukker bij de ingang van de begraafplaats. Het drong tot me door dat de afzender van de brief waarschijnlijk ook tussen deze mensen stond. Of misschien was hij al op de begraafplaats en werd hij gehoord door de politie. Door de spijlen van het hek dat de toegang naar de begraafplaats afsloot, probeerde ik een glimp op te vangen van wat er daar gebeurde. Er was niets te zien. Aan een van de politieagenten vroeg ik of hij wist wanneer de begraafplaats weer vrij werd gegeven. Het antwoord beviel me helemaal niet. Nog een tijdje hing ik rond tussen de nieuwsgierigen die waren toegestroomd. De dagen na het bezoek aan de begraafplaats werden beheerst door de brievenbus, het internet en de krant. Vooral mijn brievenbus kon rekenen op zeer regelmatig bezoek. Ik verwachtte op zijn minst een tweede uitnodiging, maar die kwam maar niet. Op het internet en in de krant
14
volgde ik het nieuws rond de moord op de begraafplaats in ’sHertogenbosch. Het slachtoffer was een man. Zijn leeftijd werd geschat tussen de veertig en vijftig jaar. De politie ging uit van een roofmoord en ze zochten getuigen. Ze wisten nog steeds niet wie het slachtoffer was. De raadselachtige brief die voor Eva bestemd was, begon mijn leven steeds meer te beheersen. Diep van binnen was er iets wat me zei er met niemand over te praten. Aan het eind van die week was mijn geduld op. Voor de tweede keer binnen korte tijd stuurde ik mijn Alfa over de foeilelijke betonnen brug van Zaltbommel. Het was een grijze, ongure zaterdag in oktober. Vroeger was de A2 een kale verbindingsweg tussen Noord en Zuid Nederland. Tegenwoordig is het een aaneenschakeling van grote, luxe kantoorpanden en glazen showrooms met veel en vooral dure automerken. Van de crisis was er op dat moment weinig te merken. Het regende niet meer toen ik de druipende buitenwijken van ’sHertogenbosch binnenreed. Minder gespannen dan de week ervoor voerde ik de opdrachten van het navigatiesysteem uit. Veel van de hoge bomen rond en op de begraafplaats hadden hun blad al verloren toen ik mijn bestemming bereikte. Dit keer heerste er een serene rust in de Fort Orthenlaan waaraan de begraafplaats Orthen ligt. Met een sigaret tussen mijn lippen geklemd, wandelde ik in de richting van de kapel. Mijn aandacht werd getrokken naar een veld rechts van het toegangspad waar grote zwartmarmeren grafzerken als versteende soldaten de wacht hielden. Er hing een vreemde, zurige lucht op de begraafplaats. De meeste bomen hadden kale kruinen en tussen de talrijke struiken door, viel het op dat er vooral veel kruizen op het kerkhof stonden. Niet vreemd natuurlijk, want dit was Brabant en daar hebben de katholieken het voor het zeggen. Uit mijn zak haalde ik de brief tevoorschijn. Box 13, las ik. Wat zou de afzender daarmee bedoelen? Ik realiseerde me dat er ergens een kantoor moest zijn. Toen ik mij omdraaide viel mijn oog op een groen bord links van de ingang. Met een nieuw sigaret in mijn mond en de aansteker in de aanslag, liep ik er naartoe. Op het bord stond een plattegrond van de begraafplaats. Mijn ogen concentreerden zich op het cijfer 13. Met Box 13 werd ongetwijfeld vak 13
15
bedoeld. Wilgenlaan en Beukenlaan deden meer denken aan de namen van een deftige nieuwbouwwijk dan die van twee zanderige paadjes op een begraafplaats. Nadat ik de route in mijn hoofd had geprent, wandelde ik opnieuw in de richting van de kapel. De route liep daarna langs de kapel over een pad wat nog nauwelijks zichtbaar was door een tapijt van bladeren. Voorbij de kapel sloeg ik linksaf en zigzagde daarna wat tussen de verschillende vakken. Op dat moment realiseerde ik me dat ik nog niet zo gek veel met begraafplaatsen te maken heb gehad. Mijn belangrijkste referentie was die met de Algemene Begraafplaats Crooswijk in mijn geboortestad Rotterdam waar mijn opa en oma zijn begraven. De twee begraafplaatsen hebben wel iets weg van elkaar. Vooral de ingang, de brede laan naar de kapel en het parkachtige landschap. In Rotterdam zijn ze wel een stuk creatiever met grafstenen, spreuken en teksten. Bij een veld met veel struiken en verspreide graven hield ik in. Hoek Wilgenlaan, Beukenlaan. Het veld links van het pad moest vak 13 zijn. In een rustig tempo wandelde ik over het door bladeren bedekte, nauwelijks zichtbare, pad langs de graven. Mijn ogen dwaalden langs de teksten en vooral de namen op de grafstenen. Al slingerend bereikte ik het laatste graf. Nergens was er iets te vinden wat ook maar leek op de naam Sofie van Loenhout. Had ik dan toch iets over het hoofd gezien? Hoewel ik me dat eigenlijk niet kon voorstellen, liep ik niet veel later voor de tweede keer over het pad. Besluiteloos stond ik enige tijd bij het laatste graf. De twijfel sloeg toe. Is dit toch niet vak 13, vroeg ik me af. Werd met box 13 misschien een vak in een muur bedoeld waarin de urnen van de crematies bewaard werden? Er was ook niemand aan wie ik het kon vragen. De twijfel sloeg toe. Mogelijk had ik toch niet goed op het bord bij de ingang gekeken. Behoorlijk chagrijnig liep ik weer terug over de Beukenlaan langs vak 13. Mijn aandacht werd getrokken door een bijzonder kunstwerk tussen de vele troosteloze grafzerken aan de andere kant van het pad. Een sierlijk beeldje stak boven de kale struiken uit. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Dichterbij gekomen, bleek het een beeldje van een ballerina te zijn. Bij het graf stokte mijn ademhaling. Mijn ogen bleven steken bij de datum die in gouden letters op het zwarte marmer was gegraveerd. Niet de
16
naam Sofie van Loenhout of het Vaarwel lieve schat zorgde voor kortsluiting in mijn hersens, maar juist die vreselijke datum. Mijn hart bonkte in mijn keel en het drong onmiddellijk tot me door dat deze Sofie en mijn lieve Eva op dezelfde dag én in hetzelfde jaar overleden zijn. Minutenlang staarde ik als verlamd naar de sierlijke letters op de grafsteen. Van alles schoot er door mijn hoofd. Waarom wilde die Kaloudis met Eva spreken uitgerekend bij dit graf? Waarom was haar aanwezigheid zo belangrijk? Waarom nam hij geen contact meer op? De inderhaast opgestoken sigaret werkte nog niet rustgevend. Mijn ogen concentreerden zich opnieuw op de datum. Een ding stond vast; dit was geen toeval. Op weg naar de uitgang van de begraafplaats maalden mijn hersens alsmaar door. Er was nog iets wat me erg bezighield. Waarom werd er uitgerekend iemand vermoord op de begraafplaats op de dag dat Eva daar naartoe moest komen? Zou het iets met elkaar te maken hebben? In ieder geval kwam het mijn rookverslaving niet ten goede, want voor de zoveelste keer stak ik een sigaret op. Bij de ingang van de begraafplaats keek ik nog even op het groene bord. Daar bleek al snel dat ik inderdaad niet goed gekeken had. Nummer 13 stond weliswaar links in het vak naast de Beukenlaan, maar een klein deel van het vak overlapte het pad. Voor de tweede keer die dag reed ik over de brug van Zaltbommel naar het verkeersplein Deil. De rust keerde langzaam weer terug in mijn hoofd. Er was zelfs sprake van opluchting omdat ik met niemand over de brief van Eva had gesproken. Was dat wel gebeurd, dan had alles weer worden opgerakeld. Zouden de vragen en verhalen over haar weer losbarsten. Mijn psychiater kan wel zeggen dat ik mijn gevoelens meer moet uiten, maar in dit geval had ik daar echt geen zin in. En er was nog een probleem; die avond had ik afgesproken met Anne. Als een berg zag ik daar tegenop, maar het werd nu echt tijd om open kaart te spelen.
17
2. Er vloog een week voorbij zonder dat de geheimzinnige brievenschrijver iets van zich liet horen. Het was zondagavond en ik werkte mijn maaltijd op de bank, tijdens het kijken naar studio Sport, naar binnen. Na de koffie liet ik me neerploffen op de loungebank met in mijn ene hand een flesje bier en in de andere een sigaret. Met een tevreden gevoel dacht ik terug aan het gesprek met Anne een week eerder. Het geluk lachte me weer eens toe. Als een berg had ik er tegen opgezien, maar nog voordat ik tot actie over kon gaan, kwam Anne zelf met het voorstel om een einde aan onze relatie te maken. Ze had het gevoel dat ze niet echt bij mij kon doordringen. Ze vond me te gesloten, te afstandelijk. Tja, dat wist ik zelf ook wel, maar het was op deze manier wél mooi opgelost. Routinematig verwisselde ik het flesje bier voor de afstandsbediening van de televisie. In gedachten verzonken, zappend van kanaal naar kanaal, stopte het zappen bij kanaal 6. Er was een programma bezig van een bekende misdaadverslaggever. Normaal gesproken, had de zeurende stem van de grijze man ervoor gezorgd dat ik direct had doorgezapt, maar dit keer niet. Er werd een extra zaak ingelast. Op het beeld verscheen een grote kathedraal. De herkenning was er meteen. Het was de Sint Jan van ’s-Hertogenbosch. De misdaadverslaggever sprak over de geruchtmakende moord op de begraafplaats in die stad. Snel zette ik het geluid van de televisie harder. Na wat inleidende woorden, werd er een compositietekening getoond op het scherm. Het was een duidelijke tekening van een man waarvan de leeftijd tussen de veertig en vijftig jaar werd geschat. Hij had een grijze volle haarbos, een lichtgetinte tanige huid en diepliggende bruine ogen. De tekening deed me denken aan George Kooymans van de Haagse band, Golden Earring. De misdaadverslaggever verklaarde dat technisch onderzoek uitwees dat
18
het slachtoffer met een zwaar voorwerp geraakt was op zijn achterhoofd. Vervolgens zijn er van dichtbij twee schoten afgevuurd op zijn hoofd en dat was ook de reden waarom er geen foto werd getoond van het slachtoffer. Ondanks dat dit toch niet geruisloos kan zijn gegaan, hadden zich tot op het moment van de uitzending nog steeds geen getuigen gemeld en was het ook nog niet bekend wie het slachtoffer was. Omdat er niets in de zakken van het slachtoffer werd aangetroffen, ging het rechercheteam van Politie Braband Noord er aanvankelijk vanuit dat het motief roof zou zijn. De misdaadverslaggever laste een pauze in om de spanning op te voeren. Zijn stem veranderde daarna van toon. Met enig gevoel voor drama verklaarde hij dat er in de weken na de moord opmerkelijke feiten aan het licht waren gekomen, die de zaak in een heel ander daglicht plaatste. Een medewerker van de begraafplaats had de man op de compositietekening herkend. Het slachtoffer bezocht, drie dagen voordat de moord plaatsvond, het kantoor op de begraafplaats. Daar informeerde hij naar het graf van een familielid. Opmerkelijk genoeg is hij drie dagen later nog een keer op zoek gegaan naar het graf, althans daar gaat de politie vanuit, benadrukte de misdaadverslaggever. Het lichaam van het slachtoffer werd, op nog geen 50 meter van het graf, gevonden door een toevallige passant. Vervolgens kondigde de verslaggever een reconstructie aan. Op het scherm verscheen de ingang van de begraafplaats. Mijn flesje bier stond al 10 minuten onaangeroerd op de bijzettafel. Mijn sigaret zat stijf geklemd tussen mijn lippen en uit mijn mondhoek ontsnapte een agressief wolkje rook. Een cameraman volgde een figurant die de route liep die het slachtoffer mogelijk ook gelopen had. Ik herkende de kapel. De figurant vervolgde zijn weg links langs de kapel. In mijn hoofd nestelde zich een onaangenaam gevoel. Voorbij de kapel sloeg de figurant linksaf, precies zoals ik dat een week eerder ook deed. Ademloos volgde ik de man die nog een keer rechtsaf sloeg. Enigszins opgelucht stelde ik vast dat de route nu toch afweek. Bij een zijpad bleef de figurant staan. Onverwachts stapte de misdaadverslaggever het beeld binnen. Dat was schrikken. We bevinden ons hier op de Plaats Delict, begon hij zijn samenvatting. Op deze plek waar de Groenendaallaan en Wilgenlaan samenkomen, werd het slachtoffer gevonden. De misdaadverslaggever keek bedachtzaam in de
19
camera. Zijn ogen vernauwden zich. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat het slachtoffer al op de terugweg was, benadrukte hij. Op het scherm verscheen de plattegrond van de begraafplaats. Een rode lijn markeerde de route die het slachtoffer gelopen heeft. Ik nam een flinke slok van mijn bier. Het was dan wel een andere route, maar de plaats delict was niet ver verwijderd van vak 13. Het onaangename gevoel wat al een tijd in mijn hoofd zat, kreeg vastere vorm. Eigenlijk wilde en kon ik het niet geloven, maar het moest wel. De rode lijn werd doorgetrokken en hij eindigde inderdaad in vak 13. Een misselijk makend gevoel drong zich op. Ongeloof, een gevoel wat je waarschijnlijk alleen maar krijgt als je een paar miljoen in de staatsloterij wint, zoiets. Ik maakte mezelf wijs dat het niet waar was, maar tegelijkertijd wist ik wel beter. Was het slachtoffer de man die met Eva wilde afspreken? Maar waarom werd hij dan vermoord?’ Op het scherm vervolgde de figurant zijn weg en niet veel later volgde de bevestiging van datgeen wat ik een kwartier eerder al wist; het graf van Sofie van Loenhout. De misdaadverslaggever verscheen weer in beeld en op zijn bekende manipulerende toon maakte hij duidelijk dat de volgende vraag zich opdrong; wie is deze Sofie van Loenhout en waarom heeft het slachtoffer haar graf mogelijk twee keer bezocht in één week? Daarover na de commercials meer, beëindigde hij zijn degelijk onderbouwde betoog. Ik stond op en liep naar het raam van het terras. Daar bleef ik in gedachten verzonken staan, starend naar de lichtjes op de Nieuwe Maas. Van alles schoot er door mijn hoofd. Wat moest ik doen, de politie bellen? De redactie van het programma bellen? Het drong tegelijkertijd tot me door dat het een krankzinnige gedachte was. Iemand wilde iemand ontmoeten die al viereneenhalf jaar dood is. Vervolgens werd diegene vermoord. Wat is hier in vredesnaam aan de hand? In gedachten verzonken opende ik de deur naar het terras. Het was koud buiten, maar mijn behoefte aan wat frisse lucht won het van de kou. De herkenningstune van het misdaadprogramma lokte me een paar minuten later weer naar binnen. Het hoofd van mijn vriend de misdaadverslaggever, verscheen weer in beeld en hij herhaalde de vragen waarmee hij het programma voor de reclameboodschappen afsloot. Om daarover meer te weten te komen, ging hij verder, zijn wij naar de
20
Belgische provincie Antwerpen gegaan. Daar spraken wij met Iris. Zij woonde samen met Sofie van Loenhout op het moment dat Sofie werd vermoord. Uit veiligheidsoverwegingen brengen wij haar onherkenbaar in beeld. Op het scherm verscheen het silhouet van een jonge vrouw met lang golvend haar. Het contrast met de misdaadverslaggever die, zeer herkenbaar, schuin tegenover haar zat was groot. De stem van de jonge vrouw trilde, toen ze met een licht Belgisch accent vertelde over haar lesbische relatie met Sofie. De misdaadverslaggever acteerde begrip, maar zijn stem verraadde enige sensatiezucht toen hij aan de jonge vrouw vroeg of ze iets meer wilde vertellen over de doodsoorzaak van Sofie van Loenhout. Zorgvuldig naar woorden zoekend, vertelde de Belgische dat het lichaam van haar vriendin gevonden is in een bosgebied bij Hasselt. Het was het gebied waar ze vaak samen jogden, op die bewuste dag helaas niet. Sophie ging alleen omdat Iris die middag een modeshow moest lopen. Zichtbaar aangedaan vertelt ze dat een man die zijn hond uitliet het levenloze lichaam van Sophie vond. Ze bleek te zijn gewurgd. De jonge vrouw wendde haar hoofd daarna af van de misdaadverslaggever. Als een verslagen bokser hing ik in mijn loungebank. Mijn hoofd barstte bijna uitelkaar. Als een film schoot de laatste dag met Eva door mijn hoofd. Tegelijkertijd voelde ik een enorme compassie met de Belgische Iris. Het hoofd van de misdaadverslaggever dat close-up op het scherm verscheen, zorgde ervoor dat de opwellende emoties weer snel verdwenen. Vanuit de studio verklaarde hij dat de Belgische politie destijds een omvangrijk rechercheteam op de zaak Sofie van Loenhout zette. De moord was na viereneenhalf jaar echter nog steeds niet opgelost. De Belgische Iris legde, buiten de opname om, nog een belangrijke en buitengewoon opmerkelijke verklaring af, vervolgde de misdaadverslaggever zijn verhaal. Op donderdag 4 november, ontving zij een brief van een onbekende die zich een vriend noemde. Die vriend vroeg haar om op zaterdag 6 november naar het graf van Sofie te komen. Iris ging op de uitnodiging in. Toen zij echter in ‘s-Hertogenbosch arriveerde, kon ze niet naar binnen omdat de politie de begraafplaats hermetisch had afgesloten. Iris verklaarde nadrukkelijk dat ze de man op de compositietekening niet kende. De misdaadverslaggever leunde naar voren. De volgende vraag drong zich volgens hem op: Was het slachtoffer
21
de vriend die haar uitnodigde of was het slachtoffer vermoord door de vriend die haar uitnodigde? De vraag van de verslaggever zorgde voor verwarring. Aan die mogelijkheid had ik nog niet eerder gedacht. Zonder me ervan bewust te zijn, stak ik voor de zoveelste keer een sigaret op. Tegelijkertijd besefte ik dat de vriend het slachtoffer wel moest zijn, want anders had hij ongetwijfeld opnieuw contact gezocht. Ondanks deze vaststelling bleef de onzekerheid aan me knagen. De volgende morgen werd ik wakker met een knallende hoofdpijn. Nou ja, wakker? Van slapen kwam niet veel. Bijna de hele nacht spookte er van alles door mijn kop. Het lukte maar niet om passende verklaringen te vinden. Was dit een krankzinnige samenloop van omstandigheden? Een verse kop koffie zorgde voor enige stabiliteit in mijn hoofd. Hoe vaak vroeg ik me die nacht niet af of ik toch de politie moest bellen? Of misschien de redactie van het misdaadprogramma? Op de een of andere manier beangstigde het me dat een dergelijke actie mijn hele leven volkomen op zijn kop zou zetten; dat alles uit het verleden weer zou worden opgerakeld. Waarom zou ik dat doen? Ze hebben toch genoeg gegevens om voorlopig vooruit te kunnen. Aan de andere kant knaagde het aan me. Wat had Eva met dit alles van doen? Waarom werd alleen de brief die aan de Belgische Iris was gericht, geciteerd in het programma van de misdaadverslaggever? Bij Eva zaten er foto’s en een kaartje met vreemde cryptische woorden en zinnen in de enveloppe. Mijn ogen zochten de klok aan de wand, mijn hoofd stond er totaal niet naar om te gaan werken. Op mijn iPhone, selecteerde ik het nummer van IT Investment. Na een tweede kop koffie pakte ik mijn nieuwste aanwinst, een iPad, van de tafel. Het elektronische wondertje van Steve Jobs zorgde ervoor dat mijn laptop al weken ongebruikt in mijn koffer zat. Met mijn wijsvinger tipte ik het Google icoontje aan. Even later gleden mijn vingers over het toetsenbord. De naam Sofie van Loenhout leverde een behoorlijk aantal hits op. Zelfs haar foto werd meerdere keren getoond. Een voor een opende ik de zoekresultaten en filterde daaruit de informatie. Bij het derde zoekresultaat was het raak. Behalve genoegdoening leverde die actie ook weerzin en onbegrip op. Wat heeft
22
het voor een nut om iemand onherkenbaar in beeld te brengen als je hem of haar met kinderlijk gemak kunt terugvinden op het internet, vroeg ik me af. Met snelle vingerbewegingen surfte ik verder, van website naar website. Op Facebook vond ik meer gegevens, compleet met een foto. Iris van Laarbeke was een 27 jarige vrouw. Een ovaal gezicht en lang, blond, punky plukkerig haar tot op de schouders. Heldere mooie blauwe ogen en strak geëpileerde wenkbrauwen. Haar scherpgetekende neus was in verhouding wat fors en haar lippen opvallend vol, maar zeker niet van de botox. Echt knap was ze misschien niet, maar aantrekkelijk zeker wél. Mijn vingers gleden weer over de iPad. Bij de volgende zoekopdracht in een Belgisch telefoonboek was het opnieuw raak. Zelfs het adres van Iris was kinderlijk eenvoudig te vinden. Op mijn iPhone toetste ik haar telefoonnummer in en legde het gelijk vast in het geheugen. Er werd niet opgenomen. Nog dezelfde dag, reed ik laat in de middag in mijn Alfa door de bebouwde kom van Brasschaat. Het was een gok die werd ingegeven nadat ik tot drie keer toe vergeefs had geprobeerd om telefonisch contact te krijgen. Nou ja, gok. De kans was natuurlijk groot dat Iris gewoon aan het werk was. In het voormalige paradijs voor Nederlandse belastingontduikers op Belgisch grondgebied, niet ver verwijderd van Antwerpen, ging ik op zoek naar het adres van Iris van Laarbeke. Nou ja, op zoek? Mijn navigatiesysteem deed dat natuurlijk voor me. De meeste bomen hadden al veel van hun bladeren verloren en onder het laaghangende grijze wolkendek zag zelfs het Wassenaar van België er troosteloos uit. Die vergelijking ging overigens alleen op voor de loverrijke buitenwijken. In het centrum van Brasschaat zag het er die dag niet echt gezellig uit. Na een paar keer links en rechtsaf te zijn geslagen, gaf het navigatiesysteem aan dat de bestemming bereikt was. Rechts van de weg vond ik een parkeerplek voor mijn Alfa. Eenmaal buiten de wagen snakte ik naar een sigaret. De stuivende frisse geur van dennenhout en nat gebladerte was niet aan mij besteed. Het was aan de drukte op de weg te merken dat het spitsuur was aangebroken. Het duurde even voordat oversteken naar de andere kant mogelijk was.
23
Bij de ingang van een eenvoudig appartementencomplex dwaalden mijn ogen langs de naamplaatjes. Het was een gok om de rit naar België te maken, maar de drang om de Belgische Iris zo snel mogelijk te spreken, was te groot. Ondanks dat contacten leggen een belangrijk onderdeel van mijn dagelijks werk is, voelde ik me op dat moment toch wat ongemakkelijk. Aan de andere kant; het was half zes en de kans was groot dat Iris nog niet thuis zou zijn. Dat laatste bleek ook het geval want er werd niet gereageerd op het indrukken van de bel naast haar naamplaatje. Na nog een tweede poging zat er niet veel anders op dan het later nog maar eens te proberen. Ik reed terug naar een gedeelte van Brasschaat waar ik vermoedde dat het centrum was. Daar was inderdaad een lange winkelstraat met lelijke winkelpanden van veelal bekende winkelketens. Daar tussendoor een enkel mooi gebouw en verschillende restaurantjes. Het oogde niet echt gezellig, maar ach, ik moest toch wachten dus parkeerde ik in een zijstraat mijn Alfa en stapte ik de eerste de beste Pizza-tent binnen die ik tegenkwam. Later op de avond bezocht ik met tussenpozen van een uur nog drie keer het appartement van Iris. Helaas alle drie de keren zonder resultaat. Het was ondertussen bijna tien uur en ik had alle villa’s en paleizen van Brasschaat zo’n beetje gezien. Met tegenzin gaf ik de stemherkenning van mijn navigatiesysteem opdracht om weer naar huis terug te keren. Op de pikdonkere snelweg naar de Nederlandse grens vroeg ik mij af wat te doen. Voor de zoveelste keer sloeg de twijfel toe. Alsnog naar de politie gaan? Of toch de redactie van het misdaadprogramma bellen? Mijn antipathie tegen de misdaadverslaggever weerhield mij daarvan. Maar niet alleen dat. Mijn gedachten gingen terug naar de gebeurtenissen viereneenhalf jaar geleden. Naar de ellende die toen over me heen kwam en de kwalijke rol die de politie daarbij speelde. Moest ik me daar nu weer in storten? Waarom zou ik dat doen? Mijn gevoel zei me, dat eerst met Iris praten de beste optie was.
24
3. Na het teleurstellende bezoek aan Brasschaat, ging ik de volgende dag toch weer aan het werk. Op die dag en de dagen erna mislukte alle pogingen om Iris van Laarbeke telefonisch te bereiken. Tussen alle sociale plichten door probeerde ik ’s-avonds en in het weekend zoveel mogelijk op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen rond de moord op de begraafplaats in ‘sHertogenbosch. Volgens de politie was er meer bekend over het slachtoffer maar in verband met het onderzoek werden er geen mededelingen over gedaan. Over het motief en de identiteit van de dader was nog steeds niets bekend. Via het Internet dook ik in het leven van Iris van Laarbeke. Behalve aantrekkelijk, bleek ze ook een creatieve en veelzijdige vrouw. Naast het geven van lessen in moderne dans aan het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen werkte ze aan verschillende theaterproducties mee. Soms als danseres en soms als choreografe. Daarnaast studeert ze ook nog aan de modevakschool. Bijna anderhalve week na het vergeefse bezoek aan Brasschaat hoorde ik op een avond tot twee keer toe de ingesprektoon toen ik Iris belde. Dit was een nieuwe ontwikkeling. Een dag later was het bezoek aan een klant in Breda mooi te combineren met een bezoekje aan Brasschaat. Een waterig zonnetje brak aan het eind van die donderdagmiddag door toen ik de Kapelsesteenweg in Brasschaat inreed. De ingesprektoon van de avond ervoor zorgde voor een nieuwe impuls. Het was in ieder geval de moeite van het proberen waard. Mijn stropdas lag op de achterbank van mijn Alfa en met mijn handen diep weggestopt in de zakken van mijn broek, stak ik voor de tweede keer de weg over naar het appartementencomplex. Alles in de brede laan zag er nog precies hetzelfde uit als een week eerder, met uitzondering van de
25
bomen die nu bijna helemaal kaal waren. Voordat ik de bel indrukte, nam ik nog een laatste haal van mijn sigaret. Het ongemakkelijke gevoel dat me overviel bij het eerste bezoek, was er nu niet. Wel het nare voorgevoel dat de reis mogelijk voor niets gemaakt werd, want er werd weer niet gereageerd op het indrukken van de bel. Ik wilde al weer omdraaien om naar mijn Alfa te gaan, toen er toch nog onverwachts geluid uit de intercom kwam. ‘Wie is daar,’ klonk het aarzelend. Ik schraapte mijn keel. ‘Hallo, ik ben Eric Lachambre. Ik wil graag even met je praten.’ De intercom bleef even stil. Het drong tot me door dat Iris mijn gezicht kon zien op een monitor. Ze was lesbisch dus van mijn mannelijke charmes moest ik het niet hebben. ‘…Waar gaat het over?’ ‘Het betreft iets wat mijn vriendin is overkomen. Een beetje moeilijk om dat allemaal door de intercom uit te leggen, begrijp je,’ reageerde ik kalm en zo vriendelijk mogelijk. Weer bleef het even stil. ‘…U bent toch niet van de krant of zo?’ Ik schoot in de lach. ‘De krant? Nee, absoluut niet. Ik ben hier namens mijn vriendin. Het gaat om een privé kwestie en jij kunt me daar misschien bij helpen.’ ‘….Okay, ik kom wel even naar beneden,’ klonk het opnieuw aarzelend. Met mijn handen op mijn rug wachtte ik gespannen op de komst van de Belgische. Haar lesbische voorkeur beviel me op de een of andere manier niet zo. Mijn gedachten dwaalden af naar alle knuffelhomo’s die dagelijks over het TV scherm mijn huiskamer binnenkomen. Als jochie werd ik vaak lastig gevallen door homo’s uit de buurt die blijkbaar graag met mij wilden knuffelen. Een keer bood zo’n figuur mij zelfs geld. Als jochie van veertien jaar griezelde ik alleen al bij het idee. Tegelijkertijd besefte ik dat er dagelijks, ik weet niet hoeveel, vrouwen worden verkracht of zelfs misbruikt door zogenaamde hetero mannen. Twee minuten later verscheen Iris van Laarbeke achter het glas van de entree van het appartementencomplex. Ze was gekleed in een grijs trainingspak en haar blonde haar was in een staartje gebundeld. Haar blauwe ogen keken onderzoekend vanachter het glas naar haar bezoeker.
26
Na een tijdje kwam ze eindelijk naar buiten. Ik gaf haar een hand en zag dat haar blauwe ogen onafgebroken op me gericht bleven. ‘…Het ging om je vriendin?’ Zorgvuldig zocht ik naar de juiste woorden om het haar te vertellen. Mijn improvisatievermogen liet me in de steek, dus haalde ik de brief van Eva uit mijn zak en overhandigde hem aan haar. De ogen tegenover mij vernauwden zich. Geschrokken keek ze me aan. ‘Ben jij de briefschrijver? Heb jij…?’ ‘Nee, nee,’ reageerde ik snel. ‘Ík heb deze brief ontvangen. Hij was voor mijn vriendin Eva bestemd.’ Iris reageerde verward. ‘Voor jouw vriendin? Ik begrijp het niet. Je zegt net dat jij hem hebt ontvangen?’ Ik knikte. ‘Mijn vriendin kon hem niet ontvangen, want ze… Mijn vriendin is vier jaar geleden overleden!’ ‘Oh, sorry. Het spijt me. Ik reageer misschien een beetje vreemd, maar daar heb ik zo mijn redenen voor. Dat moet je van me aannemen.’ ‘Ik begrijp wat je voelt, Iris. Voor mij kwam de brief ook als een schok. Die schok werd nog groter toen ik jou vorige week op televisie zag.’ Op het gezicht tegenover me verscheen een achterdochtige blik. ‘…Zat er nog meer bij de brief?’ Dat was precies de vraag waar ik op hoopte. Uit mijn binnenzak haalde ik de foto’s en het kaartje met de cryptische tekst tevoorschijn. Het gezicht tegenover me betrok opnieuw. ‘Dat is een baby-foto van Sofie,’ fluisterde ze. ‘Vreemd, ik heb hem nog nooit eerder gezien.’ De deur van het appartementencomplex ging open. Een vrouw met een hond van een ondefinieerbaar ras kwam naar buiten en ze groette Iris. Ik knikte haar vriendelijk toe. ‘Dag, ik ben Eric Lachambre.’ Mijn vreemde reactie zorgde voor een verbaasde blik op de gezichten van de twee vrouwen, maar hij bereikte wel zijn doel. De tussenkomst van deze onverwachtse maar zeer welkome getuige nam de argwaan bij Iris definitief weg. Ze opende de deur en gebaarde naar me dat ik haar moest volgen. In de lift haalde ik mijn zijn neus op. Er hing een vreemde muffe lucht. ‘…Die hond stinkt!’
27
Iris keek me verbaasd aan. ‘Ik ruik niets,’ zei ze. Haar appartement was niet groot, maar het had een warme uitstraling. Een modern ingerichte woonkamer met een halfronde bank en twee kuipstoelen op een natuurstenen vloer. Aan de gestucte wanden hingen kleurrijke posters van dansers en danseressen. Op verschillende plekken in de woonkamer stonden beeldjes van dansende ballerina’s. Aan een van de wanden hing een foto van een jonge, knappe blondine. Zonder er bij na te denken, liep ik er op af. In mijn rug voelde ik de priemende ogen van Iris. Na een tijdje draaide ik me om. ‘…Is dat Sofie?’ Iris knikte. Ze maakte een gebaar naar de bank. ‘Ga, zitten, want ik wil je ook iets laten zien.’ Ik hing mijn colbert over een stoel en zocht een plekje op de bank bij de open gashaard. Mijn ogen volgden de soepele bewegingen van de slanke Iris die de kamer op dat moment verliet. Ze had een perfect lichaam dat geschapen leek om er mee te dansen. En er was nog iets. Het werd tijd om mijn bevooroordeeld beeld van lesbiennes bij te stellen. Iris keerde terug en overhandigde mij twee foto’s en een kaartje. Dit keer wist ik niet wat ik zag. Mijn mond viel open van verbazing. ‘Maar dat is… Dit is een foto van Eva,’ hakkelde ik. Ze kwam naast me op de bank zitten. Een heerlijke en vooral bekende geur prikkelde mijn neus. ‘Estee Lauder, Beyond Paradise!’ Ze schoot in de lach. ‘Hoe weet jij dat?’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Het was de lievelingsgeur van Eva.’ ‘Dat is ook toevallig,’ reageerde ze verrast. ‘Het is ook mijn lievelingsgeur. Wat bijzonder dat jij dat nog steeds ruikt terwijl ze er eh… terwijl ze er al zolang niet meer is!’ ‘Dat is niet zo gek. Die geur is nog een van de weinige tastbare herinneringen die ik aan haar heb. Bovendien heb ik een afwijking aan mijn reukorgaan.’ Iris boog zich naar me toe en met een guitige blik bekeek ze mijn neus
28
van alle kanten. ‘Nou, hij ziet er anders maar gewoontjes uit.’ Lachend vertelde ik haar dat mijn reuk nogal sterk ontwikkeld is. Als kind al was ik gek op luchtjes en was er geen parfumflesje of stukje zeep veilig voor me. In de dierentuin herkende ik de dieren aan hun lichaams of uitwerpselengeur. Iris luisterde zichtbaar geamuseerd. Ik gooide er nog een schepje bovenop en vertelde haar over een wijnproefcursus die Eva en ik gevolgd hadden. We moesten een test doen waarbij we aan vijftien flesjes moesten ruiken. Bij elk flesje moesten we opschrijven wat we dachten te ruiken. Ik had er twaalf goed. We hebben de wijnhandelaar met cognac weer bij moeten brengen. Een dergelijk hoge score had hij nog nooit in zijn lange carrière meegemaakt. Nadat Iris was uitgelachen, vroeg ze aan mij wat ik van de brief, het kaartje en de foto’s vond. Veel verder dan mijn verbazing er over uit te spreken kwam ik niet. Het cryptische kaartje van Eva legde ik naast het kaartje van Iris en vroeg of zij het verschil zag.
Porto Leone. Ferry NEL Lines. C… Abdias Kaloudis. P… 3 Vs. M… Search y’A ?????????????. S… See Photo-3. E… Micros A. F… Save X. T…
29
‘De pijltjes?’ vulde ze plagerig aan. ‘Nee, dat bedoel ik niet…’ Ze begon te lachen. ‘De intelligente Hollandse Sherlock Holmes denkt zeker dat het domme Belgische blondje het niet ziet?’ Ze pakte de kaartjes, legde ze op elkaar en hield ze tegen het licht van een van de spots aan de wand. De regels op het kaartje van Iris pasten precies tussen de regels van het kaartje dat voor Eva bestemd was. Het resultaat bleef helaas nog steeds behoorlijk cryptisch. De pijltjes en puntjes zorgden voor extra onleesbaarheid. Na een tijdje stond ze op. ‘Wil je wat drinken?’ ‘Nou, een biertje zou…’ ‘Daar is de koelkast,’ onderbrak ze me. ‘Neem er voor mij ook een mee, dan ga ik even een nieuw kaartje maken op mijn PC.’ Tien minuten later plofte Iris weer naast me op de bank. Ze had het resultaat afgedrukt op dik fotopapier en er een handzaam kaartje van gemaakt. Samen bekeken we het resultaat:
Porto Leone. .Ferry NEL Lines. Chora, Country of the Crying trees. .Abdias Kaloudis. Panagias Erythianis. .3 VS. PL Meota. .Search Y’A ?????????????. See Photo-2 Turn 180 degrees. .See Photo-3. Entrance arrow. Then Follow y’A ????????????. .Micros A. Find Daddy M. .Save X. Thu 11-11.
.
30
Ze had ter verduidelijking puntjes voor de regels gezet die op haar kaartje stonden. Ik stond op en keerde even later terug met mijn iPhone die ik uit mijn colbert gehaald had. De Google zoekopdracht naar Porto Leone leverde onder andere treffers op die verwezen naar de haven van Piraeus. Ook de zoekopdracht naar de Ferry NEL Lines leverde treffers op die daarbij aansloten. Ferry NEL Lines is de naam van een Griekse scheepvaartmaatschappij waarvan de veerboten, onder andere, Piraeus aandoen. Deze combinatie zorgde voor een duidelijke aanwijzing naar Griekenland. Helaas gold dat niet voor Chora. Die naam leverde vooral verwijzingen op naar de provincie Uruzgan in Afghanistan. Ook de letters VS pasten niet in de Griekenland theorie. Het lag meer voor de hand om daar de Verenigde Staten aan te koppelen. De laatste zoekopdracht was die naar PL Meota. In heel veel zoekresultaten werd verwezen naar een plaatsje in Canada. Behalve dat, was ook het adres wat daarbij genoemd werd opvallend: 376 Sparrow. We vroegen ons af of deze Sparrow iets te maken had met de huilende bomen die op een van de kaartjes werd genoemd. Na een tijdje gaven we het op. Iris stemde in met mijn voorstel om ergens een hapje te gaan eten, maar ze wilde zich eerst opfrissen en omkleden. Toen Iris in haar slaapkamer verdwenen was, pakte ik haar kaartje van de tafel. Op mijn iPhone typte ik een nieuwe zoekopdracht in. Land van de huilende bomen leverde verschillende resultaten op. Er werd vooral verwezen naar het snoeien van bomen en heesters en er bestaat zelfs een huilende vlakte in Thailand.
31
4. Het viel die donderdagavond niet mee om een leuk restaurant te vinden in Brasschaat. Het werd dus een ritje naar de Keizerlei in Antwerpen. Dat gaf ons de gelegenheid om elkaar wat beter te leren kennen. Iris vertelde dat ze een paar jaar heeft gestudeerd aan de Rotterdamse Dansacademie en dat schepte meteen een band. Na haar opleiding ging ze eerst aan het werk als dansdocente bij een kleine dansschool in Hasselt en deed ze mee aan theaterproducties. Na de dood van Sofie stortte ze zich volledig op haar werk dat resulteerde erin dat ze twee jaar geleden solliciteerde als dansdocente bij het Conservatorium van Antwerpen. Tot haar verbazing werd ze aangenomen. Daarnaast studeerde ze aan de modevakschool in Antwerpen en liep ze af en toe modeshows. Het meeste van wat ze vertelde wist ik al van Google, maar het was toch leuk om het uit haar mond te horen. Ze was niet verbaasd toen ze hoorde dat ik sales manager was en leiding gaf aan een verkoopteam van acht man in de IT branche. Die reactie was gebaseerd op de kleding die ik droeg, ze kon de striem van mijn stropdas nog zien zitten, zei ze lachend. ‘Het is de buitenkant die je ziet, Iris. In mijn vrije tijd zie ik er onherkenbaar uit. Het prettigst voel ik me toch echt in een spijkerbroek en T-shirt. Na de dood van Eva heb ik me, net als jij, óók volledig op het werk gestort. Die instelling zorgde ervoor dat ik me regelmatig in een maatkostuum moet hijsen. Het is door de omstandigheden gekomen, het zegt niets over wie of wat ik ben,’ reageerde ik. Iris knikte. Ondanks dat we in twee totaal verschillende werelden leefden, groeide het wederzijds begrip. Ze vertelde me het trieste verhaal van haar vriendin Sofie. De twee leerden elkaar kennen op de Dansacademie in Rotterdam. Als dansers ga je heel intensief met elkaar om. Voor ze het in de gaten hadden, waren Sofie en zij verliefd op elkaar. Na een half jaar trok Sofie bij haar in. Ze woonden toen nog in Hasselt en deden veel samen. Twee keer per week joggen in de bossen rond Hasselt
32
was een van die dingen. Ze vertelde dat ze op die cruciale dag in april een modeshow moest lopen. Sofie ging alleen joggen. Iris vocht tegen haar emoties toen ze het vertelde. Ze voelde zich nog steeds schuldig aan de dood van haar vriendin. Tijdens het laatste stukje van de rit door Antwerpen was het indrukwekkend stil in de Alfa. In een Italiaans restaurant zochten we een tafeltje waar we rustig en ongestoord konden praten. De ober bracht twee glazen witte wijn. Nadat hij de bestelling had opgenomen, schuifelde Iris wat nerveus op en neer. ‘Heb jij enig idee wat de connectie is tussen Sofie en Eva,’ vroeg ze onverwachts. ‘Ik neem tenminste aan dat die Kaludis of Kaloudis toch niet voor niets uitgerekend met haar wilde afspreken bij het graf van Sofie.’ Ik schoof mijn onderlip naar voren. ‘Daar heb ik ook al vaak aan gedacht, ’reageerde ik. ‘Eva heeft het nooit over Sofie gehad en al helemaal niet over ene Kaloudis. Nee, ik heb echt geen idee. Het enige wat ik kan verzinnen is, dat ze beiden in Rotterdam hebben gewoond.’ Iris knikte. ‘En dat ze… Eva; wat is er eigenlijk met haar gebeurd?’ ‘Eva? …Heeft Sofie haar naam wel eens genoemd?’ De felle ogen tegenover me vernauwden zich. ‘Misschien dat jouw klanten in de tactiek van wederkerende vragen trappen, ik niet. Zolang jij me niet vertelt wat er met Eva gebeurd is, doe ik mijn mond niet meer open.’ Ik nam een flinke teug van de witte wijn. Ze had me door. Normaal gesproken zou ik nog wel proberen om me er onder uit te praten, maar dit keer was dat onbegonnen werk. En eigenlijk was dat niet zo erg, want ondanks dat we elkaar nog maar een paar uurtjes kende, voelde ik me volkomen op mijn gemak bij haar. Aarzelend en voor het eerst sinds lange tijd begon ik te praten. De mond van Iris viel open toen ze hoorde dat Eva mij, op de ochtend van 6 april belde op de zaak. Ze wist niet dat ik de datum bewust noemde omdat 6 april de sterfdag van Sofie was. Haar nieuwsgierigheid was te groot om een wedervraag te stellen, dus ging ik verder met mijn verhaal. Ik vertelde haar dat Eva op dat moment bij een reclamebureau werkte en haar stem een beetje vreemd klonk. Dat gebeurde overigens wel vaker als er collega’s in de buurt waren. Ze zei dat er iets héél belangrijks gebeurd was
33
en dat ze dat liever niet via de telefoon wilde vertellen. Ze zou direct naar huis gaan en vroeg nadrukkelijk of ik dat ook wilde doen. Toen ik aanstalten maakte om te vertrekken van mijn werk, belde mijn secretaresse. Ze had een belangrijke klant aan de telefoon. Omdat ik dacht dat er problemen waren op het werk bij Eva, maakte ik een egoïstische en onvergefelijke fout. Het gesprek met de klant duurde zeker een half uur en het leverde een grote order op. Dus dat wilde ik ook nog even aan mijn baas vertellen. Drie kwartier later dan de bedoeling was, arriveerde ik bij mijn huis. De herinnering aan de gebeurtenissen destijds grepen me opnieuw aan. Moeizaam zocht ik naar de juiste woorden. ‘In de kamer lag een briefje op de eettafel. Sorry, Eric. Ik kon niet langer wachten. Ik hou van je, stond er op. Dat was het laatste wat ik van haar hoorde…’ Mijn verhaal werd onderbroken door de ober die het voorgerecht serveerde. Toen de ober weer weg was, staarde de grote blauwe ogen van Iris me vragend aan. Ze zag de tranen in mijn ogen maar wist eigenlijk nog niets. ‘…Ik snap het niet. Zoiets doe je toch niet. Je laat toch iemand niet in de steek zonder iets uit te praten?’ Hoofdschuddend beantwoorde ik haar vraag. ‘Dat was het niet. Het is veel erger… De auto van Eva werd anderhalf jaar later terugvonden bij een grootschalige schoonmaakactie in het Albert Kanaal. De dreg-actie was bedoeld om autowrakken die met criminele delicten betrokken waren, op te vissen. Stom toevallig zat haar auto er ook bij.’ ‘…Het Albert kanaal,’ reageerde Iris verontrust. ‘Dat is hier niet ver vandaan. Ik heb er het een en ander over gelezen.’ Er viel een beklemmende stilte. ‘En… Hebben ze haar lichaam daar gevonden?’ Ik schudde mijn hoofd en vertelde haar dat zoiets was te verwachten. Eva reed die dag in haar cabrio en het was prachtig weer. Iris schoot naar voren. ‘Wil jij zeggen dat Eva en Sofie op dezelfde…’ Ze maakte haar zin niet af. Haar ogen wipten nerveus op en neer. ‘Maar hoe weet je dan zo zeker dat ze er niet meer is?’ ‘Technische recherche. Ze hebben me verteld dat haar autogordel nog
34
gesloten was. Ze hebben ook een schoen van haar gevonden en…’ ‘Maar dan had ze er toch nog in moeten zitten!’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Daar heb ik ook heel lang aan getwijfeld, Iris. Maar na anderhalf jaar is er niet veel meer van je over, hebben ze me verzekerd. Als je al niet vanzelf wegdrijft, zorgen de palingen daar wel voor.’ Iris wilde nog wat vragen, maar mijn gebogen hoofd en schokkende schouders weerhielden haar daarvan. Haar rechterhand gleed troostend door mijn blonde krullen. De ober die juist op dat moment het hoofdgerecht kwam serveren, bleef bedremmeld staan. Geen wonder, want mijn carpaccio stond er nog onaangeroerd bij en ook de tomatensla met mozzarella van Iris was nog bijna intact. Ze gebaarde naar de ober dat hij de hoofdgerechten neer kon zetten. Met een rood hoofd en zichtbaar opgelaten, deed de ober wat hem gevraagd werd. We besloten een korte praatpauze in te lassen om onze maaltijd op te eten. Tijdens het eten schoten er van allerlei gedachten door mijn hoofd. Eva, Sofie en Iris; wat was het verband tussen die drie vrouwen? Zelfs de scheiding van mijn ouders speelde door mijn hoofd. Waar zou mijn broer nu zijn? Waarom had ik zo weinig contact met hem? Ook de aandrang om meer te weten te komen over het leven van Iris werd, zonder dat ik het kon verklaren, steeds groter. Omdat zwijgen voor mij een vorm van kwelling is, was het na een tijdje dan ook gedaan met mijn geduld. ‘Nu ik alles heb verteld, mag ik dan weer wat vragen,’ probeerde ik voorzichtig. Iris zei dat het haar een goed gevoel gaf, dat ze weer een ondeugende lach op het sproetengezicht tegenover haar zag. ‘Nou, vooruit dan.’ ‘Heb jij broers, zussen?’ Ze keek me onderzoekend aan. ‘…Nee, mijn ouders konden geen kinderen krijgen.’ ‘Geen kinderen? Maar jij bent…’ ‘Geadopteerd.’ Ik schoot naar voren. ‘Dat meen je niet!’ Ze haalde haar schouders op.
35
‘Is dat zo gek?’ ‘Eva is ook geadopteerd…’ ‘Dan is het gek. Maar je maakt toch zeker een grapje?’ ‘Nee, natuurlijk niet!’ Voor de zoveelste keer keken we elkaar sprakeloos aan. ‘…Ben jij ook te vondeling gelegd?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Mijn ouders en broertje zijn omgekomen bij een auto-ongeluk. Ik schijn het als door een wonder te hebben overleefd.’ ‘En waren er dan geen familieleden die jou wilden adopteren?’ ‘Nee!’ Het klonk kortaf. ‘…Nee? Heb je wel eens naar ze gezocht?’ ‘Zoeken naar mensen die toch niets om je geven? Ik heb wel wat beters te doen.’ ‘Sorry, ik wilde je niet kwetsen…’ Gelukkig verscheen er weer een glimlach op haar gezicht. ‘Dat doe je ook niet. Het ligt aan mij. Ik denk dat ik het niet goed verwerkt heb. Toen mijn pleegmoeder het vertelde, was ik een moeilijke puber en reageerde meestal tegendraads, net als nu dus. Mijn pleegmoeder noemde me haar ultieme verjaardagscadeau omdat mijn adoptie op haar verjaardag geeffectueerd werd. Ze was altijd heel lief en zorgzaam voor me. Mijn pleegmoeder stelde voor om het onderwerp adoptie te laten rusten totdat ik er klaar voor was.’ ‘En, laat je het nu ook liever rusten?’ ‘Nee. Wat mij betreft is alles bespreekbaar. Stoor je er niet aan als ik bits reageer.’ Ik bedoelde het niet zo, maar mijn volgende vraag was toch weer erg direct: ‘Je zei dat je pleegmoeder heel lief was. Bedoel je dat…’ ‘Ja, ze leeft niet meer. Acht jaar geleden is ze gestorven aan een slopende ziekte.’ ‘…En je pleegvader?’ Het gebogen hoofd van Iris beloofde niet veel goeds. Na een tijdje keek ze me met betraande ogen aan. ‘Mijn pleegmoeder en pleegvader zijn gescheiden toen ik 5 was. Eigenlijk weet ik er zelf niets van maar volgens mijn pleegmoeder heeft
36
mijn pleegvader… Hij heeft mij misbruikt.’ Geschrokken pakte ik haar handen; voelde enige weerstand maar dat duurde niet lang. Na een tijdje ging het gelukkig weer beter met haar. Nadat ze een slok van haar wijn genomen had, vroeg ze hoe Eva met haar adoptie omging. ‘Heel anders dan jij,’ reageerde ik. Maar voor haar lag het ook anders. Eva had mogelijk nog wél biologische ouders. Eva was altijd nieuwsgierig naar haar afkomst. Ze wilde weten waar ze vandaan kwam en wie haar ouders waren. Het was zelfs goed mogelijk dat ze broers en zussen had. Ze was er veel en vaak mee bezig. Ze heeft zelfs een brief gestuurd naar zo’n televisieprogramma dat mensen helpt zoeken naar vermiste personen.’ ‘En had dat succes?’ ‘Achteraf gezien, weinig. Het was in ieder geval belangrijk voor haar dat ze het kindertehuis hebben gevonden waar ze te vondeling is gelegd. Er werd helaas niet gereageerd op oproepen in de krant en op de televisie. Uiteindelijk liep de zoektocht op niets uit.’ De ogen van Iris staarden me lang en indringend aan. Een tijdje was alleen het geluid van onze tikkende messen en vorken te horen. Iris wiebelde nerveus op haar stoel. Ik zag de twijfel op haar gezicht en toch stelde ze die ene directe vraag: ‘Wanneer wist je dat ze niet meer terug zou komen?’ Ik haalde mijn schouders op en vertelde dat ik vanaf het moment dat ik het briefje van Eva vond, bevangen werd door een diepe, ijzingwekkende angst. Eva schreef nooit op een briefje dat ze van me hield. Het is nog steeds onverklaarbaar, maar toen al voelde ik dat er iets goed mis was. De hele middag en avond probeerde ik haar te bereiken, maar telkens werd ik doorverbonden met haar voicemail. Langzaam maar zeker werd ik gek. Na een verschrikkelijke nacht ben ik de volgende dag naar het politiebureau gegaan. Aanvankelijk werd ik daar goed opgevangen. Er werd mij alle hulp toegezegd en er zouden opsporingsberichten worden verzonden naar alle landelijke politiediensten. Mijn verhaal stokte en ik verborg mijn hoofd in mijn handen. De slanke hand van Iris gleed door mijn haar. Na een tijdje keek ik haar weer aan. ‘…Het was natuurlijk al veel te laat. Ik had eerder naar de politie moeten gaan, Iris. Misschien had dat haar kunnen redden.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Maak jezelf niets wijs Eric. Als alles gegaan is zoals jij zegt, was ze het land al uit toen jij nog maar net het briefje gevonden had. Je kunt er niets
37
aan doen, hoor je me? Helemaal niets!’ Het relativeringsvermogen van Iris hielp me er doorheen. ‘Je hebt gelijk,’ reageerde ik. ‘Jij en ik weten dat, maar de politie dacht er heel anders over.’ Iris schoot naar voren. Ze schudde haar hoofd. ‘…Wat bedoel je?’ ‘Aanvankelijk toonde de politie veel begrip, maar dat veranderde al heel snel in argwaan toen ze er achter kwamen dat ik pas drie kwartier na het dringende telefoontje van Eva ben vertrokken van de zaak. Heel begrijpelijk besef ik achteraf, maar ik kon het niet meer veranderen. Geen haar op mijn hoofd die er aan dacht dat er iets vreselijks met Eva zou gebeuren. Vervolgens heb ik, volgens politiestatistieken, nogal lang gewacht met alarm slaan. Hoe ze aan dat soort gegevens komen weet ik niet, maar Eva en ik lieten elkaar nogal vrij. We waren gek op elkaar maar hadden ook ieder een eigen vriendenkring en belevingswereld. Het kwam wel vaker voor dat we een avond of zelfs een nacht niet thuis kwamen. Meestal belden we dan wel even, maar soms lukte dat niet of konden we het domweg niet meer.’ Ik maakte een draaiende beweging met mijn pols. ‘Maar ja, ik ben die bewuste dag en nacht het huis niet uitgegaan. Ik was alleen thuis, begrijp je?’ ‘Nou, niet helemaal,’ reageerde Iris aarzelend. ‘Ik had geen alibi…’ De grote blauwe ogen van Iris puilde uit haar kassen. ‘Bedoel je dat ze jou verdachten van…’ Ik knikte en vertelde dat het verschrikkelijk was. Twee dagen lang werd ik opgesloten en verhoord en dat ging er niet vriendelijk aan toe. Mijn onderlip trilde toen ik terugdacht aan die vreselijke periode. ‘En hoe heb je ze kunnen overtuigen van je onschuld?’ ‘Dat hoefde ik niet, dat deed mijn provider voor me.’ ‘…Je provider?’ ‘Ja, ik belde op die bewuste dag zeventien keer naar de gsm van Eva. Steeds via dezelfde zendmast. Zo konden ze bepalen waarvandaan ik belde. Omdat dat steeds vanaf dezelfde plek gebeurde, geloofden ze dat ik de hele dag thuis ben geweest.’ Iris begon onverwachts te lachen. ‘Het lijken wel Belgen,’ grijnsde ze. ‘Je had toch een ander kunnen laten
38
bellen? Of iemand opdracht kunnen geven om Eva te vermoorden…’ ‘Tja, dat had gekund. Maar er zullen wel meer redenen zijn geweest waarom ik van het lijstje verdachten geschrapt werd.’ De ogen van Iris lichtten op. ‘Je hebt toch dat programma van die misdaadverslaggever gezien?’ Ik knikte. ‘Waarom heb je dan niet gereageerd op zijn oproep? Je had ook de politie kunnen bellen…’ Ik boog mijn hoofd. ‘Dat durfde ik niet, Iris. Na alles wat ik vier jaar geleden heb meegemaakt, wil ik het liefst niets meer met de politie te maken hebben. Ik… Ik was gewoon te laf.’ Nagestaard door de obers en serveersters verlieten we een paar uur later het Italiaanse restaurant. We staken de straat over en daalden de trappen af van de parkeergarage. Kort nadat ik mijn auto de donkere straten van Antwerpen instuurde, borrelden er bij Iris nieuwe vragen op. Ze vroeg zich hardop af of de vermoorde Kaloudis mogelijk de vader van Eva kon zijn. Qua naam, leeftijd en uiterlijk zou dat immers best kunnen, want Eva was toch in Griekenland te vondeling gelegd? Ik probeerde haar gedachtengang te volgen. ‘Qua uiterlijk zeker niet,’ reageerde ik op het eerste wat in me opkwam. ‘Eva was net zo blond als jij, niet echt een Griekse dus. Die man heette Abdias Kaloudis, Iris. Volgens het cryptische kaartje moeten we op zoek naar Daddy M en daarna X sparen of redden. Ik denk dat Kaloudis een tussenpersoon is. Mogelijk is hij degene die ons de ontbrekende gegevens moest toespelen.’ ‘Dat gaat dan niet meer lukken, vrees ik,’ reageerde Iris. ‘Maar waarom moest ik ook naar die begraafplaats komen?’ ‘En waarom moest die Kaloudis dood?’ Iris draaide haar hoofd opzij. ‘Dat lijkt me nogal logisch. De dader wilde voorkomen dat hij ons zou ontmoeten.’ ‘Precies. Hij wilde niet dat wij, dat wil zeggen Eva en jij, de ontbrekende informatie zouden krijgen. Waarom?’ ‘Omdat hij niet wil dat wij…’ De laatste opmerking zorgde voor een beklemmende stilte. Onverwachts
39
sloeg ze met haar vlakke hand op het dashboard. ‘Ik laat me verdomme niet tegenhouden,’ klonk het strijdvaardig. Geschrokken keek ik opzij. ‘…Wat bedoel je?’ ‘Ik ga naar Piraeus. Het is het laatste wat ik nog voor Sofie kan doen.’ ‘Maar… Wat wil je daar dan doen?’ ‘De opdrachten uitvoeren van Kaloudis. Het is de wens van Daddy M. Misschien kan ik hem helpen om X te redden.’ De laatst uitgesproken zin klonk bespottelijk. Mijn reactie ook: ‘Dan ga ik met je mee. Jij gaat niet alleen.’ ‘…En je werk dan?’ ‘Die fout heb ik eerder gemaakt, dat overkomt me nooit meer. Tenslotte ben ik Eva en haar familie iets verschuldigd.’ Rond half twee reed ik die nacht met mijn Alfa via de van Brienenoordbrug de Maasboulevard in Rotterdam op. Dat is absoluut de mooiste plek om de stad binnen te rijden. De prachtige skyline met zijn vele wolkenkrabbers en bruggen gevangen in een zee van blinkende lichtjes die weerkaatsten op het gladde wateroppervlak van de Nieuwe Maas. Nog een klein stukje en dan wachtte daar mijn welverdiende loon, een sigaret. Wat was er een hoop gebeurd die dag. Na het etentje in Antwerpen hadden we nog lang nagepraat in het appartement van Iris. Samen gelachen en gehuild om de herinneringen aan Eva en Sofie en foto’s bekeken. Eindelijk werd duidelijk waarom ze haar telefoon niet opnam in de voorafgaande week. Ze was na de televisie-uitzending een weekje ondergedoken bij een vriendin. Ondanks alle spanningen en emoties is het lang geleden dat ik me zo goed voelde. De gesprekken met Iris en vooral de directe en oprechte manier waarmee ze mijn pantser had geopend, werkten bevrijdend. Zelfs mijn seksuele problemen vertrouwde ik haar toe. Het was alsof we elkaar al jaren kende. Ze bood me zelfs aan om bij haar op de bank te slapen. We moesten ontzettend lachen toen ze zei dat ik niet bang voor haar hoefde te zijn. Omdat er nog het een en ander op mijn werk moest worden geregeld, ben ik niet ingegaan op haar aanbod. Vrijdagavond zal dat zeker wél gebeuren, want zaterdag wacht een reis naar Piraeus in Griekenland. Toen ik de Maasboulevard verliet, speelden de zorgen weer op. Mijn
40
gedachten waren bij Iris. Er was iets wat ik niet tegen haar had durven zeggen. Een gedachte die ik voor mezelf hield. Een theorie die er van uitging dat de moordenaar van Kaloudis ook de dood van Eva en Sofie op zijn geweten had. En het ging zelfs nog veel verder. Het nare gevoel bekroop me dat de moordenaar zich destijds vergist heeft in een van zijn slachtoffers. Die gedachten was in me opgekomen nadat Iris een foto liet zien die vlak voor de moord op Sofie was gemaakt. Iris en haar blonde vriendin stonden er met hun hoofden tegen elkaar op. De foto was gemaakt omdat Iris die dag haar blonde haar bruin geverfd had. De straat bij mijn huis was donker en verlaten toen ik mijn Alfa parkeerde. Met mijn hoofd nog vol van alles wat er gebeurd was, sprintte ik de trap op naar het voetgangersgebied waaraan mijn huis ligt. Niet veel later stak ik de sleutel in het slot en opende de buitendeur. In de hal aarzelde ik; snoof een paar keer. Er hing een smerige, indringende zweetlucht; een lucht die ik nog nooit eerder - zo sterk - geroken had. Ik was meteen bij mijn positieven en spitste mijn oren. In de kamer klonk een ritselend geluid. Het gebeurde allemaal in een fractie van enkele seconden. De stoppen in mijn hoofd sloegen door. Zonder me te bedenken, greep ik de grootste paraplu uit de garderobekast; schopte ik de kamerdeur open en schakelde ik in dezelfde beweging het licht aan. Als versteend stond ik minutenlang in de deuropening. De laden van het dressoir stonden allemaal open. Op de grond lag de inhoud en zelfs de post lag over de eettafel uitgespreid. Tot mijn verbazing lag mijn iPad onaangetast op de eettafel. Onmiddellijk richtte mijn blik zich op de televisie en de geluidsapparatuur. Alles was er nog, er was niets vreemds te zien. Of, toch wel: de vaste lijn van mijn telefoon was doorgesneden. Het drong tot me door dat dit een zeer kieskeurige dief was ofwel ik had hem betrapt. Een koude wind woei in mijn gezicht en speelde met de lamellen. De veroorzaker daarvan was de openstaande terrasdeur en dat verklaarde ook het ritselend geluid. De dief was daar ongetwijfeld door naar binnen gekomen. Een vreemd voorgevoel overviel me. Met drie treden tegelijk stormde ik de trap op naar de verdieping. De deur van mijn werkkamer stond open, die van mijn slaap- en logeerkamer ook. De muffe lucht was naar boven gestegen, want hier stonk het nog erger. De gedachte schoot door mijn hoofd dat de dief mogelijk nog in huis was.
41
Mijn hand gleed naar mijn iPhone in de binnenzak van mijn jack. De adrenaline in mijn lijf won het van mijn verstand. Zwaaiend met de paraplu stormde ik de slaapkamer binnen. Er was niets te zien, ook onder het bed niet. De logeerkamer leverde hetzelfde resultaat op. De badkamer flitste het door mijn hoofd. Uiteindelijk bleek mijn onbezonnen actie gelukkig voor niets te zijn. Achteraf besef je pas wat er allemaal had kunnen gebeuren als er daadwerkelijk iemand in huis was geweest. Nog altijd was ik niet gerustgesteld. Het volgende doel was mijn printer in de werkkamer. Het zweet brak me uit toen ik in de papierlade keek. De kopieën die ik gemaakt had van de brief, de foto’s en het cryptische kaartje waren verdwenen. Met glazige ogen staarde ik naar mijn bureau. De zwarte uitpuilende kraalogen van een dooie rat staarden me aan. Een dodelijke ongerustheid overviel me. Op mijn iPhone selecteerde ik het telefoonnummer van Iris. De zoemtoon bleef over gaan zonder dat er werd opgenomen. Ook een tweede poging bracht geen soelaas.
42
5. Geschrokken draaide Iris zich om. Wat was dat? Ze meende een geluid in de woonkamer te horen. Haar ademhaling raakte er behoorlijk door van slag. De deur van haar slaapkamer stond op een kier, die had ze toch dichtgedaan? Behoedzaam liet ze haar benen uit het bed glijden. Een tijdje bleef ze, ingespannen luisterend, op de rand van het bed zitten. Er was niets te horen. Ze likte met haar tong langs haar droge lippen. De ongerustheid zorgde ervoor dat ook haar blaas begon te protesteren. Ze deed de verlichting in de slaap- en woonkamer aan. Haar ademhaling kwam weer enigszins tot rust. Er was niets vreemds te zien. Ze liep naar de keuken en pakte een glas uit het keukenkastje. Bij de koelkast aarzelde ze. Wat was dat nou weer? Ze draaide zich om en juist toen ze wilde terugkeren naar de woonkamer, werd het aardedonker. Van schrik liet ze het glas kletterend op de grond vallen. Niet alleen het licht in de woonkamer, maar ook dat in de slaapkamer was uitgegaan. Hoe kon dat? Een vreemde lucht drong haar neus binnen en tegelijkertijd werd ze bevangen door een acute angstaanval. De badkamer, flitste het door haar hoofd. In een laatste wanhopige poging probeerde ze de deur te bereiken. Te laat; een donkere schaduw viel over haar heen. Twee ruwe handen klemden zich als levende bankschroeven om haar nek. Ze gilde, zonder dat er geluid uit haar mond kwam. In een uiterste poging probeerde ze de handen van haar keel te rukken. Er zat geen beweging in. Met gesloten ogen wachtte ze op het onvermijdelijke. Er gebeurde echter niets. Toen ze haar ogen weer open deed, was de schaduw verdwenen. Langzaam drong het tot haar door dat ze gedroomd had. De wekkerradio gaf aan dat het bijna vier uur was. Een koude rilling liep over haar rug; de vreemde lucht was er nog steeds al had die nu iets bekends. Ze deed haar bedlampje aan en toen zag ze de
43
veroorzaker. In haar doodstrijd had ze de Beyond Paradise van Estee Lauder van het nachtkastje gestoten. Ze haastte zich naar de keuken om een stoffer en blik te halen. Ondertussen was ze klaarwakker. De angst op haar gezicht maakte plaats voor een opgeluchte glimlach. Het drong tot haar door dat ze het licht in de woonkamer nooit aandeed als ze iets wilde drinken of naar het toilet moest. Ze kon immers genoeg zien in het schijnsel van haar bedlamp en het licht van de straatlantaarns. Waarom deed ze dat in die stomme droom dan wel? Hoofdschuddend liep ze terug naar de slaapkamer. Een paar minuten later schonk ze voor zichzelf vruchtensap in een glas. Ze begreep wel waarom ze een nachtmerrie had. Het kwam door een gedachte die gisterenavond tijdens de gesprekken met Eric in haar opkwam. Ze had er niet met hem over durven praten omdat ze hem niet ongerust wilde maken. Hoe langer ze er over nadacht, des te meer ze ervan overtuigd raakte dat de moordenaar van Sofie zich destijds vergist heeft. Die gedachte bezorgde haar opnieuw kippenvel. Hoewel mannen haar niets deden, had ze de aanwezigheid van Eric nu toch wel erg op prijs gesteld. In gedachten verzonken met haar handen om het glas heen geklemd, liep ze naar het raam. Door de geopende luxaflex keek ze naar beneden. Ze keek nog eens goed. Aan de overkant van de straat bewoog iets in de schaduw van de vooruitstekende gevel van een van de appartementen. Er stond een man. In de oplichtende gloed van een brandende sigaret zag ze dat hij een capuchon op had. Hoewel ze vermoedde dat het een junk was, bezorgde zijn aanwezigheid haar toch een onprettig gevoel. Voor de zekerheid controleerde ze de sloten op de buitendeur. Zuchtend en steunend draaide Iris zich in de vroege ochtend voor de zoveelste keer om in bed. De nachtmerrie en de vreemde man met capuchon hadden de adrenaline in haar lichaam behoorlijk opgejaagd. Op de radiowekker was het half zes. Ze kon nog anderhalf uur doorslapen, maar dat lukte toch niet meer. Ze gooide het dekbed van haar af en liet haar benen buiten het bed glijden. Nadat ze een tijdje op de rand van haar bed zat, stond ze op en liep ze naar de keuken. In de woonkamer veranderde ze van koers. Bij het raam aan de
44
straatzijde bleef ze staan. Er liep een ijskoude rilling over haar rug. De man met de capuchon stond er nog steeds. Alsof het een telepathische reactie was, keek de man op hetzelfde moment naar boven. Iris kon haar ogen niet geloven. Ze draaide zich om en enkele seconden later had ze zich in een trainingspak gehesen. Met een grote boog wierp ik de zoveelste sigarettenpeuk in de goot naast het trottoir. Mijn handen verdwenen in mijn jack. Tevergeefs, mijn sigaretten waren op. Ik leunde met mijn rug tegen de muur toen ik mijn naam hoorde roepen. Aan de overkant stond Iris in de deuropening van het appartementencomplex. Ze wenkte naar me. Ik stak snel de straat over. De grote blauwe ogen van Iris staarden me verbaasd aan: ‘…Wat zie je er uit. Wat doe jij hier? Waarom heb je niet aangebeld vannacht?’ ‘Ik wilde je niet laten schrikken.’ ‘Nou, dat is dan niet gelukt. Kom gauw binnen, dan zet ik eerst een kop koffie voor je.’ Toen ik, achter haar aan, de hal van haar appartement inging, rook ik een bekende lucht. ‘Zo, ben je uitgeschoten met je Beyond Paradise?’ Haar lach schalde door het huis. Haar vrolijke karakter deed me goed. Onder het koffie zetten, vertelde ze me van de nare droom en het gesneuvelde flesje. Met mijn handen op het aanrecht leunend, luisterde ik aandachtig. Aan het einde van haar verhaal draaide ze zich om. ‘Zo, en nu wil ik toch wel eens weten wat jij vannacht hebt uitgespookt?’ Met stijgende verbazing luisterde ze naar het horror verhaal van mijn late thuiskomst. Ik vertelde haar over de ravage in mijn huis, de gestolen fotokopieën en de smerige zweetlucht. De vondst van de dooie rat die ik compleet met stoffer en blik, kokhalzend in de Maas heb gedumpt bespaarde ik haar. ‘Amai, waarom ben je dan midden in de nacht hierheen gekomen?’ ‘Ik moest wel. Ze hebben de fotokopieën van het cryptische kaartje en de foto’s meegenomen. Dat betekent dat ze ongetwijfeld ook naar die van jou op zoek zullen gaan. Ik was doodsbang dat ze al op weg naar jou toe waren, begrijp je. Toen ik hier vannacht aankwam zag alles er rustig en normaal uit.’
45
Iris legde haar hand op mijn knie. ‘Dus daarom heb je vannacht in de kou staan posten. Wat lief van je! Ik had het natuurlijk kunnen weten, want de meeste junks lopen niet rond in een Tommy Hilfiger jack’ Plotseling drong de realiteit tot haar door. ‘Stel dat ze vandaag alsnog komen, wat doen we dan, Eric?’ Op die vraag was ik voorbereid. Mijn koffer was al gepakt en lag in de kofferbak van mijn Alfa. ‘Als jij je koffer pakt, breng ik je naar je werk en pik ik jou daar vanmiddag weer op. We nemen vanavond twee kamers in een hotel in de buurt van Zaventem zodat we morgen veilig kunnen vertrekken naar Athene. Niets aan het handje.’ ‘…En als ze hier inbreken?’ ‘Dat is voor later zorg. Ze mogen, hoe dan ook, jouw kaartje en foto’s niet in handen krijgen.’ Ze was al opgesprongen. ‘Ik ga douchen en daarna meteen mijn koffer pakken. Neem nog een kop koffie. De krant van gisteren ligt nog op de eettafel voor het geval je iets wilt lezen.’ Een half uur later ging de deur van de slaapkamer open. Met moeite wist ik mijn bewonderende blik te verbergen. Iris had haar trainingspak verwisseld voor een strak, olijfgroen truitje en een uitdagend, sexy kort zwart rokje. Haar slanke, in een zwarte legging gestoken benen, kwamen er prachtig in uit. Minder enthousiast was ik over haar bagage. ‘Moet dat allemaal mee?’ ‘Maak je geen zorgen. In die grote tas zit mijn werkkleding. Die laat ik vanmiddag achter bij een vriendin in het Conservatorium.’ Het was behoorlijk fris toen we over de galerij naar de lift liepen. Beneden was de ochtendspits op gang gekomen. De spanning was voelbaar toen de lift ons naar beneden bracht. Vlak voordat we het appartementencomplex verlieten vroeg Iris of ik even wilde wachten. De krant en de post van gisteren lagen nog in haar brievenbus. Niet lang daarna staken we snel de straat over. De koffer van Iris verdween in de achterbak en haar sporttas op de achterbank. Voordat we instapten, keek ze nog een keer omhoog naar haar appartement. Haar gezicht was bleek, haar volle lippen vormde een strakke streep en haar
46
zachte blauwe ogen stonden zorgelijk. Ze vroeg zich ongetwijfeld af hoe haar appartement er uit zal zien na terugkeer. Op het toetsenbord van de boardcomputer toetste ik de straatnaam in die Iris voor me spelde. Ze nam ondertussen de post door. Vlak voordat ik de contactsleutel wilde omdraaien, voelde ik haar warme hand op die van mij. Ze toonde me een blanco enveloppe waar alleen haar naam op stond. In haar rechterhand zat de brief die ze er uit had gehaald, ze las hem voor: Dear Iris, Tuesday, PM 13:00 Kathedraal van Antwerpen. Meetingpoint: De Kruisoprichting. Your precence is very importent. Don’t forget the attachements. Love, your friend Kaloudis. Over haar schouder las ik mee. Het stond er echt. ‘…Dat kan niet,’ stamelde ik. ‘Kaloudis is dood…’ ‘Dat weten we toch niet zeker?’ Mijn oorlellen begonnen te gloeien. ‘Dat kan toch niet anders, Iris. Drie weken lang hoor je niets van hem. En nu, één dag na de inbraak in mijn huis, wil hij ineens met jou afspreken. Hij kan je toch ook thuis opzoeken? Nee, voor mij staat het vast. Dit is het werk van de moordenaar van Kaloudis.’ ‘Hoe weet je dat nou zo zeker? De stijl van de brief lijkt toch erg veel op die van de eerste brief.’ ‘Dat is toch logisch. Hij heeft gisteren de kopieën van de brief die aan Eva was gestuurd, gestolen. Dus hij had een perfect voorbeeld. Bovendien gebruikte hij een ander lettertype, zie je?’ ‘Ach ja, dat van die brief was ik even vergeten.’ ’Ik niet. En ik ben ook bang dat hij…’ De plotselinge aarzeling in mijn stem maakte Iris ongerust. Ik zocht naar de juiste woorden om het haar te vertellen. Er bleef geen andere mogelijkheid over dan de zussentheorie met haar te delen, want de mogelijkheid bestond dat de moordenaar zich destijds vergist heeft. Toen ik dat haar vertelde, keek ze verrast opzij. ‘Het is ongelooflijk, Eric. Ik heb vannacht precies hetzelfde gedacht. Als de moordenaar zich destijds inderdaad vergist heeft, dan zouden jouw vriendin Eva en ik zussen zijn. Tweelingen zelfs.’
47
‘Dat kan toch. Een twee-eiige tweeling…’ ‘Maar dan klopt er iets niet. Mijn ouders zijn omgekomen bij een autoongeluk en Eva is te vondeling gelegd.’ In de stilte die viel probeerden we onze gedachten voor de zoveelste keer te ordenen. Een onaangenaam gevoel bekroop me. ‘Iris, weet jij wanneer je geadopteerd ben?’ ‘Ja, dat is gemakkelijk te onthouden. 25 jaar geleden op 25 januari, de verjaardag van mijn pleegmoeder.’ Zonder verder na te denken, startte ik de wagen. Iris keek bezorgd opzij. ‘Wat is er met jou aan de hand?’ ‘Eva is ook 25 jaar geleden geadopteerd. Ook op 25 januari net als jij. We gaan nu Linéa recta naar de politie. Stel dat ze zich destijds vergist hebben. De kans is groot dat de moordenaar inmiddels weet dat niet jij, maar Sofie in ’s-Hertogenbosch is begraven.’ De kleur verdween uit het ongeruste gezicht van Iris. Op aanwijzing van Iris, reden we naar het politiebureau van Brasschaat. Ze hing onderuitgezakt in de bijrijder stoel. Ondanks dat dit een bevestiging was van wat ze zelf al langer dacht, zorgde deze nieuwe ontwikkeling voor gemengde gevoelens en verdriet. Verdriet om een zus die ze, nota bene, nooit gekend heeft. In de buurt van het politiebureau parkeerde ik de Alfa. Het bleke gezicht en de trieste ogen van Iris maakte me week. Ik sloeg mijn arm om haar heen en vroeg of het een beetje ging. Haar hoofd rustte op mijn schouder. Ze zuchtte diep. ‘Het zal wel moeten.’ Na een tijdje richtte ze zich op. ‘Eric, ik weet dat jij vanuit jouw beroep gewend bent om alles zakelijk en analytisch te benaderen. Dat je gewend bent om te denken in kansen en bedreigingen; te werken vanuit een bepaalde strategie om je doel te bereiken. Daarom stond je er ook op dat we naar de politie zouden gaan. In mijn werk gaat het er heel anders aan toe. Dansen is passie, emotie, improvisatie. In mijn vak werken we ook naar een doel toe. Dat doen we vooral door hard te werken en met wilskracht en gevoel. Dat laatste zegt me, dat we niet naar de politie moeten gaan.’ Haar inleiding begreep ik aanvankelijk niet en haar voorstel
48
overrompelde me een beetje. ‘Niet naar de politie gaan,’ reageerde ik weifelend. Iris gebaarde voor zich uit. ‘Wat bereiken we ermee? We zijn hier in België. Weet je hoe bureaucratisch het er hier aan toe gaat. Voordat ze ons begrijpen, zijn we een dag verder. Is Kaloudis daarmee geholpen? Is Daddy M daarmee geholpen? Is mijn veiligheid dan verzekerd?’ Haar uiteenzetting maakte diepe indruk op me. Ze had volkomen gelijk. Een bezoek aan de politie zou onze reis naar Piraeus ernstig in gevaar brengen. Stom dat ik daar zelf niet aan gedacht had. De politie kan pas iets doen als er daadwerkelijk iets gebeurd is en om daar nou op te gaan zitten wachten? ‘Okay, dan gaan we niet naar de politie op één voorwaarde.’ ‘En dat is?’ ‘Jij gaat niet naar die kathedraal.’ Ze begon te lachen. ‘Jij bent zeker nooit in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen geweest?’ ‘Nee!’ ‘Ik wel! Zeker rond het middaguur zijn er altijd veel toeristen en kerkgangers. Het lijkt mij niet eenvoudig om daar ongemerkt iemand te vermoorden. Maar maak je geen zorgen, ik moet nog lesgeven vandaag. Dus een bezoek aan de kathedraal zit er voor mij niet in.’ Via de E19 en de ring om Antwerpen reden we daarna naar het verkeersknooppunt Berchem. Niet ver daarvandaan ligt het imposante gebouwencomplex van het Koninklijk Conservatorium. Nadat ik Iris beloofd had voorzichtig te zijn, namen we afscheid. Op het scherm van mijn boardcomputer zocht ik een geschikte parkeergarage op in een zijstraat van de Keyzerlei niet ver van het Centraal Station. Het navigatiesysteem van mijn Alfa bracht me vervolgens probleemloos naar de binnenstad van Antwerpen. Nadat ik mijn wagen geparkeerd had, verliet ik lopend de parkeergarage in de richting van de Keyzerlei. Via de Leystraat en de Jezusstraat bereikte ik de drukke winkelstraat Meir. Het was nog geen tien uur dus tijd genoeg voor een koffiestop. Dat gaf me mooi de gelegenheid om via mijn iPhone en het internet alvast twee hotelkamers in de buurt van het vliegveld Zaventum bij Brussel te boeken.
49
Na de koffiestop liep ik verder in de richting van de Groenplaats. Ondanks dat het een mooie herfstdag was, zorgde de spanning ervoor dat ik nauwelijks genoot van de merkwaardige mengeling van prachtige historische panden en hypermoderne wolkenkrabbers die het straatbeeld bepaalde. In gedachten verzonken bereikte ik de Groenplaats, een groot plein met een ondergrondse parkeerplaats en veel restaurantjes. Aan de overkant van het plein stak de imposante toren van de Onze-LieveVrouwekathedraal prachtig af tegen de blauwe lucht. Het was half twaalf, dus nog veel te vroeg. Dat gaf me de mogelijkheid om alvast een kijkje te nemen in de kathedraal. Nadat ik het plein overstak, liep ik verder door een smalle straat langs de terrassen van de horecagelegenheden. Voorbij een beeldengroep in een van de nissen van de kathedraal bereikte ik haar prachtig bewerkte hoofdingang. Iris had gelijk. Het was een komen en gaan van kerkbezoekers en toeristen. Verderop lonkte de Grote Markt, ook al zo’n juweeltje. Niet veel later kocht ik een kaartje bij de kassa en betrad ik een immense ruimte waarin een versteend woud van 48 pijlers rustte onder een grijze hemel van aaneengeschakelde bogen. Over de glanzende zwarte, met grafstenen bedekte, leistenen vloer van het middenpad liep ik in de richting van het middenschip. De prachtige combinatie van Barok en Gotiek in het interieur van de kerk was niet aan mij besteed. Een groot aantal beelden en schilderijen in vergulde barokke lijsten van beroemde Vlaamse meesters belichaamden het christendom en de roemruchte geschiedenis van de gilden van Antwerpen. Binnendringende zonnestralen werden gefilterd door prachtige, gebrandschilderde glas-in-lood ramen. Ter hoogte van de kruisbeuk hingen links en rechts twee drieluiken die opvielen door hun enorme afmetingen. Het waren meesterwerken van de beroemde Vlaamse schilder Peter Paul Rubens. Op het linkse drieluik was De Kruisoprichting van Jezus Christus geschilderd, de plek waar Iris over een uur verwacht werd. De twijfel in mijn hoofd bereikte zijn hoogtepunt. Iris had gelijk; het was onmogelijk voor te stellen dat je op deze plek met iemand afsprak om hem of haar te vermoorden. Mijn ogen dwaalden via de in perspectief beschilderde koepel hoog boven mij, verder langs het plafond en haar gewelven naar de achterkant van de kerk. Daar bevond zich boven de hoofdingang van de kathedraal, het koor. Een scherpschutter zou eventueel
50
vanaf die plek kunnen toeslaan. Tegelijkertijd besefte ik dat mijn hersens op hol aan het slaan waren. Misschien wilde iemand Iris alleen maar zien om er zeker van te zijn hoe zijn toekomstige slachtoffer er uit zag. Langs enkele, in donker, krullend hout uitgevoerde biechtstoelen, liep ik verder door de rondgang achter het hoofdaltaar. De gang eindigde bij de andere kant van het middenschip waar de mensen in vervoering naar De Kruisafneming van Jezus Christus keken, het andere meesterwerk van Peter Paul Rubens. Een gids vertelde vol passie over de symboliek in het schilderij. Zijn woordenstroom drong niet tot mijn hersens door, want daarin groeide een plan dat later die middag in werking zou gaan. Na een snelle lunch in een snackbar in de nabijheid van de kathedraal sloot ik drie kwartier later voor de tweede keer aan in de rij bij de kassa van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Het was lunchtijd en misschien dat het daarom minder druk was dan tijdens mijn eerste bezoek. De spanning greep me bij de keel toen ik voor de tweede keer de kassa achter me liet. Eenmaal in de kathedraal bleef ik volgens plan zoveel mogelijk links in de kerk. Langs lange rijen houten stoeltjes liep ik in een rustig tempo naar voren. Dicht in de buurt van De Kruisoprichting van Jezus Christus, zocht ik ergens op de derde rij stoelen een geschikt plekje. Niet om te bidden en zeker niet uit geloofsovertuiging. Vanaf deze strategische plek was het mogelijk om onopvallend, tussen twee pilaren door, de ruimte voor het drieluik in de gaten te houden. Ook op de toegangspaden links en rechts van mij kon niemand ongemerkt aan mijn speurende ogen ontsnappen. In mijn rechterhand zat mijn iPhone geklemd. Een foto was eventueel zo gemaakt. De minuten in de kolossale gebedsruimte verstreken traag. In mijn ooghoek trok van alles voorbij; nonnen, kinderen, mannen, vrouwen, bejaarden en opvallend veel Aziaten. Op mijn horloge tikten de minuten weg. Nog altijd gedroeg niemand zich verdacht of bleef er iemand opvallend lang stil staan bij het drieluik, terwijl het tijdstip van de afspraak toch alweer enige tijd geleden bereikt was. Naarmate de tijd vorderde, drong zich een onaangenaam gevoel op. Misschien was er nog wel iemand die net als ik, van een afstand, het drieluik in de gaten hield. Rechts voor me zat een oudere man. Zo onopvallend mogelijk draaide ik mijn hoofd een beetje naar rechts. Naast
51
en schuin achter me zaten ook enkele mensen. Twee vrouwen van middelbare leeftijd en nog iets verder naar achteren een kalende man met een baard. Hoe zie je aan iemand dat hij iets kwaads in de zin heeft, vroeg ik mij af. Het was tien minuten voor halftwee toen mijn geduld definitief opraakte en de behoefte aan een sigaret ondraaglijk werd. Zo onopvallend mogelijk stond ik op. Bij het verlaten van de kerkbank zag ik vanuit een ooghoek dat er verderop nog meer mensen zaten. Een bejaarde vrouw met een hoofddoek wurmde zich moeizaam tussen de rijen stoeltjes naar het zijpad. Zelf bleef ik nog even bij het drieluik staan. De mensen die links en rechts van me stonden waren alleen maar geïnteresseerd in het schilderij. Niemand gedroeg zich vreemd, laat staan opvallend. Uiteindelijk gaf ik het definitief op. Langs de rijen stoelen liep ik in een rustig tempo weer terug naar de uitgang van de kerk. Toen ik een meter of tien gevorderd was, drong een smerige zweetlucht mijn gevoelige neus binnen. Al mijn zintuigen raakten meteen in opperste staat van paraatheid. De lucht deed me sterk denken aan de lucht die in mijn huis hing na de inbraak. Het drong onmiddellijk tot me door dat het ter hoogte was van de rij waar de bejaarde vrouw enkele minuten eerder de kerkbank verliet. Ze was al uit het zicht verdwenen. Hoofdschuddend liep ik verder. De overtuiging ontbrak; dit keer bedroog mijn neus me. Het was een goede keus om een parkeergarage te zoeken niet ver van het Centraal Station. Hij was gemakkelijk terug te vinden en zo verliet ik later op de middag, ruim op tijd, de ondergrondse parkeergarage. Op het toetsenboord van het navigatiesysteem toetste ik Desguinlei in. Ondanks dat de avondspits nog moest beginnen, was het toch al behoorlijk druk in het centrum van de Belgische havenstad. Zonder mijn onmisbare navigator zou ik er nooit in geslaagd zijn om de weg naar het Conservatorium te vinden. Via drukke straten met veel stoplichten bracht de vertrouwde vrouwenstem me naar de parkachtige omgeving van het Koninklijk Conservatorium. Via de Desguinlei met zijn groen gestreepte paaltjes, bereikte ik de parkeerplaats van het conservatorium. Nadat ik mijn auto geparkeerd had, ik naar de hoofdingang. Dat was de plek waar ik volgens afspraak op Iris zou wachten. De brand zat nog maar
52
net in mijn sigaret, toen een vrouw in uniform op me afkwam. Ik voelde de bui al hangen maar voordat ik de kans kreeg om de sigaret weer uit te maken, sprak ze me aan: ‘Bent u Eric?’ ‘Ja.’ ‘De lessen van mevrouw van Laarbeke lopen een beetje uit. Komt u maar even mee, dan breng ik u naar haar klas.’ Dat was een onverwachtse wending. Op weg naar de entree van het Conservatorium, nam ik rap nog een paar stevige trekken van mijn sigaret. De spanning ebde langzaam weg. Door een lange gang met veel glas volgde ik het stevige tempo van de magere vrouw. Een trap bracht ons naar de eerste verdieping. Via een lange glazen doorgang bereikten we een ander gebouw. Na nog twee korte gangen stonden we onverwachts voor de deur van een lokaal. Kennelijk hét lokaal waar Iris les gaf. ‘Hier is het,’ gebaarde de vrouw in uniform. Langzaam opende ze de deur. Ik volgde haar geluidloos naar een kleine tribune in een soort gymzaal met een grote spiegelwand. ‘Neemt u daar maar plaats,’ fluisterde ze. Toen de vrouw weer verdwenen was, werd mijn aandacht getrokken naar de bewegingen van zeven meisjes en een jongen die in kleurige outfits voor de spiegelwand oefeningen deden. Tussen het groepje door liep een druk gebarende, gracieus bewegende slanke vrouw met opgestoken blond haar. Iris was duidelijk in haar element. Heel even kruisten onze blikken elkaar, het gaf me een vertrouwd gevoel. Met dansen heb ik nooit iets gehad, maar dit keer was ik toch echt onder de indruk van de inzet en passie waarmee gewerkt werd. De dansers wervelden met gracieuze bewegingen over de vloer. Na een tijdje begon de slapeloze nacht zich te wreken. Mijn oogleden werden steeds zwaarder. Met mijn armen over elkaar geslagen en mijn rug leunend tegen de muur, vielen mijn ogen langzaam dicht. Een vreemd geluid zocht zijn weg door mijn verdoofde hoofd en de geur van een onbekende zeep prikkelde in mijn neus. Mijn ogen dwaalden naar de spiegelwand aan de overkant. Langzaam drong het tot me door waar ik was. Geschrokken veerde ik overeind. Verderop zat Iris. Haar blonde haar hing losjes op haar schouders. Waar
53
waren haar leerlingen gebleven? Waar was haar sport-outfit? De strak geëpileerde wenkbrauwen van Iris stonden vragend omhoog. Haar mondhoeken krulden een beetje spottend in haar wangen. ‘Zo, ben je weer bij de mensen?’ Ze stond op en kwam naast me zitten. Onverwachts gaf ze me een zoen op mijn wang. Met haar rechterhand veegde ze de lipstick weg. ‘Die heb je verdiend. Ik ben blij dat je er weer bent.’ ‘Hoe lang heb ik…’ ‘Anderhalf uur geleden zijn mijn leerlingen vertrokken. Zoals je ziet, en hopelijk ook ruikt, heb ik me al gedoucht en omgekleed.’ Ze overhandigde me glimlachend een krant. ‘Ik heb hem van voor naar achter gelezen. Ik ben op de hoogte van alles wat er gebeurd is. Je kunt me overhoren als je wilt!’ Haar glimlach verdween en er verscheen een serieuze plooi op haar gezicht. ‘Hoe ging het met jou vandaag?’ Met mijn rechterhand wroette ik door mijn blonde krullen. ‘…Het viel nogal tegen!’ Ze keek me verbaasd aan. In het kort schetste ik een beeld van mijn twee bezoeken aan de OnzeLieve-Vrouwekathedraal en de grote hoeveelheid bezoekers. ‘…Dus je hebt hem niet gezien?’ ‘Nee, maar dat was ook bijna onmogelijk in de drukte. ‘Daar heb ik je voor gewaarschuwd. Misschien heeft hij wel gewoon buiten staan posten in de buurt van de ingang,’ opperde ze. ‘Wachtte hij daar zijn kans af.’ ‘Dat kan alleen als hij weet hoe zijn slachtoffer er uitziet.’ ‘Wie zegt dat hij dat niet weet?’ De laatste woorden van Iris bonkte na in mijn hoofd. Dat was natuurlijk ook een mogelijkheid. Maar er was er nog een. ‘Misschien wilde hij er alleen maar zeker van zijn dat jij niet thuis was, zodat hij ongestoord bij je kon inbreken.’ Ze schudde gedecideerd haar hoofd. ‘In dat geval had hij niet gevraagd of ik de brief en de bijlagen wilde meenemen naar de afspraak.’ Ze had weer gelijk. Mijn hoofd was nog te slaperig om dat te bedenken. We besloten het bezoek aan de kathedraal maar even te laten rusten. Iris vertelde dat haar vervanging voor een modeshow die ze de komende
54
week moest lopen, definitief geregeld was. Ze bofte dat de reis naar Piraeus precies in de herfstvakantie viel, want vervanging regelen voor haar lessen op het conservatorium op zo’n korte termijn was waarschijnlijk niet gelukt. Wat haar betreft was ze klaar voor de reis naar Griekenland. Datzelfde gold voor mij. Mijn target voor het jaar had ik al maanden geleden bereikt en mijn werkgever had begrip voor de vermoeidheid die ik opgaf als reden voor mijn onverwachts en overhaast ingelaste vakantie. Toen ik de beautycase van Iris bij de deur van het leslokaal zag staan, drong het tot me door dat het tijd werd om te vertrekken. ‘Kun jij rijden, Iris?’ Ze knikte. ‘Mooi, dan kan ik nog even pitten.’ We stonden op en liepen naar de deur van het lokaal. Daar bleef ik onverwachts staan. Mijn rechterhand verdween in de zak van mijn jack. Op het gezicht van Iris verscheen een verlegen glimlach. Ze pakte het cadeautje uit dat ik aan haar gaf, haar ogen glommen. ‘…Ik dacht het wel. Beyond Paradise van Estee Lauder!’ Ze sloeg haar armen om mijn nek en drukte haar lichaam tegen me aan. ‘Bedankt. Heel lief van je.’ Toen ze me weer losliet, keek ik een beetje beschaamd naar beneden. Iris mocht dan wel lesbisch zijn, voor een man maakt dat qua gevoel niet zoveel uit. Het is maar te hopen dat ze niets gemerkt heeft.
55
6. De DC9 van Olympia Airways zette de daling in. De gezagvoerder meldde kort daarvoor dat het vliegtuig 20 minuten later zou landen op de luchthaven van Athene met de onuitsprekelijke naam: Eleftherios Venizelos. Na een avond en nacht in het Sheraton Hotel in de buurt van de luchthaven Zaventem begonnen we vroeg in de ochtend aan een reis waarvan we geen idee hadden wat de eindbestemming was, laat staan wat hij ons zou brengen. De avond voor het vertrek gebruikten we vooral om de reis voor te bereiden en alles nog eens goed op een rij te zetten. We raakten er steeds meer van overtuigd dat er vier jaar geleden een dramatische vergissing heeft plaatsgevonden waarvan Sofie, de vriendin van Iris, het slachtoffer is geworden. Sofie werd in de bossen van Hasselt gevonden op dezelfde dag dat Eva verdween. De auto van Eva werd anderhalf jaar later gevonden in het Albert Kanaal, hemelsbreed 15 kilometer verderop. Hoewel haar lichaam niet werd aangetroffen, wijst alles er op dat zij in de auto zat op het moment dat hij in het water terecht kwam. Verder zochten we naar de verbanden die er tussen de drie vrouwen zijn. Behoudens dat Sofie enige tijd in Rotterdam heeft gestudeerd, hadden zij en Eva verder geen raakvlakken met elkaar. Eva en Iris echter heel veel. Ze zijn op dezelfde dag geadopteerd, ze zijn ongeveer even oud en qua uiterlijk zijn er ook duidelijke overeenkomsten. Bovendien werden zij samen uitgenodigd voor een bezoek aan een begraafplaats in ’sHertogenbosch en niet Sofie. Daaruit kon geen andere conclusie worden getrokken dan dat Eva en Iris zussen zijn. En dan was er nog een belangrijk aspect; het slachtoffer op de begraafplaats ging er vanuit dat Eva en Iris nog in leven zijn. Hij was dus niet op de hoogte van de moorden. Vier jaar na dato was dat op zijn minst merkwaardig. Een aantal vragen schreef Iris op de achterkant van het
56
kaartje dat ze op haar PC heeft gemaakt van de samenvoeging van de twee cryptische kaartjes: -
-
Wat is het motief? Waarom moesten de zussen verdwijnen? Waarom werd de man op de begraafplaats vermoord, nog vóórdat hij contact had met de twee zussen? Waarom wist hij niet dat Eva overleden was? Waarom heeft de dader niet gewacht op de komst van de twee zussen? Was de dader ervan overtuigd dat de zussen niet zouden komen? Ging hij ervan uit/wist hij dat ze niet meer leefden? Weet de dader dat hij zich vergist heeft? Waarom is de dader zo geïnteresseerd in de inhoud van de enveloppen?
Vooralsnog waren er geen antwoorden op de vele vragen te vinden. We trokken wel belangrijke conclusies: De twee cryptische kaartjes vormden samen een route of reddingsplan. Een aantal opeenvolgende stappen die ze naar iets of iemand moest leiden. De vermoorde man op de begraafplaats had daarop ongetwijfeld een toelichting willen geven. De dader was bovendien zo geïnteresseerd in de cryptische kaartjes dat hij er niet voor terugdeinsde om mensen te vermoorden. Deze vijand was via een inbraak in mijn woning in het bezit gekomen van de kopieën van het cryptische kaartje en de foto’s die voor Eva waren bestemd. Wij hadden de volledige inhoud van beide enveloppen en dus een aanzienlijke voorsprong. Een zekerheid hadden we in ieder geval; uiterste voorzichtigheid was geboden. De bouw van de nieuwe Internationale Luchthaven van Athene is in 2001 voltooid. In de satelliet terminal verbaasden we ons over de inrichting. Het gebruik van veel glas in combinatie met de lichte wanden en marmeren vloeren geeft de luchthaven een ultra moderne uitstraling. Overal zijn winkels, restaurantjes, draadloze internet zones en internet winkels. In de satelliet-terminal scheen het zonlicht door de prachtige glazen koepel naar binnen. Lange loopbanden en roltrappen vervoerden ons en onze medepassagiers door lange glazen sluizen van de satellietterminal naar de bagage carrousels. Twintig minuten later stond ik te wachten op onze bagage. Iris was op weg
57
naar een informatiebalie. Ze had de vorige dag geprotesteerd omdat ik twee kamers had geboekt in het dure Sheraton hotel. Ik wilde niet dat Iris de kamer betaalde. Op haar beurt had zij er op aangedrongen dat we de kosten in het vervolg samen zouden delen. Wat haar betreft, mocht het geen highbudget reis worden. Het advies bij de informatiebalie om per metro naar Piraeus te reizen werd dan ook met instemming door haar ontvangen. Ze wist dat ik ongetwijfeld de voorkeur gaf aan een taxi. In dit geval was dat géén goed idee, want het schijnt in Athene en Piraeus rond het middaguur een verkeerschaos te zijn. De metro bood volgens de medewerkster van de informatiebalie een veel beter en sneller alternatief. Geduld is niet mijn beste eigenschap. In mijn rechterhand zat het cryptische kaartje dat voor Eva was bestemd. Het drong steeds meer tot me door dat ik alles wat er met haar gebeurd is, verdrongen had. Iris had mijn pantser geopend. Door haar zijn er emoties losgekomen waarvan ik niet eens wist dat ze in me zaten. Voor het eerst betrapte ik mezelf er op dat ik, iedere keer als Iris even weg was, bezorgd was om haar. Onze vijand miste dan wel het cryptische kaartje van Iris, maar Porto Leone en Chora zullen voor hem geen onbekende namen zijn. Hij zal ongetwijfeld moeite doen om het kaartje alsnog te bemachtigen. Maar het was natuurlijk ook mogelijk dat er meer vijanden waren. Wat doen die als ze er achter komen dat Iris vertrokken is? Hoeveel weten ze eigenlijk van haar? Weten zij wie ze werkelijk is? En wat weten ze van mij? Terwijl deze gedachten door mijn hoofd spookten, zag ik haar eindelijk aankomen. Snel stopte ik het kaartje in mijn binnenzak. Iris toonde me een plattegrond. ‘We gaan met de metro!’ ‘Met de metro? En onze koffers dan. Moeten we daar de hele weg mee zeulen?’ Ze stak haar arm in mijn arm. ‘Geen probleem, Eric. Het eindstation van de metro is vlakbij de vertrekhaven van de veerdiensten. Onze koffers hebben wieltjes en bovendien kom je met de taxi vrijwel zeker vast te zitten in het verkeer in Piraeus, hebben ze mij verzekerd.’ Aanvankelijk voerde het traject van de metro ons door een heuvelachtig gebied buiten Athene. Eenmaal in de buitenwijken van de hoofdstad van Griekenland bleek al snel dat de keuze van Iris de juiste was. Bijna de hele
58
route werd bovengronds afgelegd en telkens werden we geconfronteerd met overvolle wegen. Naarmate de metro het centrum van Athene naderde, werd het steeds drukker op de wegen en straten die voorbij flitsten. We reden langs dicht op de metrolijn gebouwde kantoorpanden, winkels en flats. Soms zagen we flarden van prachtige historische gebouwen en ruïnes. Hoog op een groene heuvel flitste het Parthenon voorbij in een grijze nevel van uitlaatgassen. Het ging te snel om er een goed beeld van te krijgen. Na een aantal tussenstations bereikte de metro het station Monasteraki. Daar stapten we over op metrolijn 1. De route ging nu verder door het zuidelijk deel van Athene, dat ongemerkt over ging in Piraeus. Naast veel kantoren en winkels waren er overal files en langzaam rijdend verkeer. Het werd steeds duidelijker waarom Athene en het aangrenzende Piraeus vanwege de uitlaatgassen als een van de smerigste gebieden ter wereld bekend staan. Dat Piraeus de grootste havenstad van Griekenland is, merkten we onmiddellijk toen we het metrostation Piraeus Haven verlieten. Overal kades en pieren waaraan veerdienstschepen voor anker lagen. Vanaf deze plek zijn zo’n beetje alle Griekse eilanden in de Egeïsche Zee bereikbaar. Het eerste deel van de reis verliep voorspoedig. Toch was er een lichte spanning voelbaar. Zo ver onze ogen reikten, zagen we veerboten. Niet vreemd natuurlijk, want het toeristenseizoen was voorbij en veel schepen liggen hier de hele winter aan de wal. Vooral de knalrode boten van de Vodafone vloot kun je niet over het hoofd zien. Het geluk leek ons toe te lachen, want na nog geen honderd meter lopen stonden we voor het kantoor van een Rederij. In het kantoor wachtte ons een teleurstelling. De veerboten van de NEL Lines doen een flink aantal Griekse eilanden aan. De vriendelijke dame achter de balie had helaas nog nooit van Chora gehoord. Ook een andere collega maakte een hulpeloos gebaar. We hadden ondertussen honger gekregen, het werd tijd voor de lunch. Het was twee uur in de middag toen we het restaurant weer verlieten. Het bedienend personeel kon ons ook niet verder helpen met de zoektocht. Ze adviseerden ons om het te proberen bij een reisbureau. Onze koffers mochten we zolang achter de bar van het restaurant stallen zodat we ons wat makkelijker konden bewegen.
59
Op aanraden van het bedienend personeel liepen we terug naar het metrostation en bogen daarna af naar het zuiden waar volgens hen, in de smalle straten, verschillende reisbureaus te vinden zijn. Ik baalde er ontzettend van dat ik niet meer wist waar Eva te vondeling is gelegd. Een korte naam was het maar ik herinnerde me hem niet meer. Toen Eva er zo druk mee bezig was, moest ik weer zo nodig aan mijn carrière werken; was ik met mijn hoofd bij haar problemen. Stom en egoïstisch. Helaas kon ik het niet meer terugdraaien. Van de mogelijkheid om haar pleegouders te bellen en er naar te vragen, zag ik af. Het was al te lang geleden dat ik contact met ze heb gehad en waarom zou ik het weer oprakelen? Iris kampte met een soortgelijk probleem. Haar pleegmoeder was al acht jaar dood. Ze had nog wel een heel goed contact met een jongere zus van haar en die zus, haar tante dus, had raar opgekeken toen Iris haar belde. Iris ontweek handig wat vragen en hoorde voor het eerst in haar leven dat het auto-ongeluk waarbij haar ouders en broer om het leven kwamen in Griekenland gebeurd was en dat ze Griekse ouders had. Waar het gebeurd is en waar ze vandaan kwam wist haar tante helaas ook niet. Dat kwam vooral omdat Iris nooit eerder geïnteresseerd was in haar afkomst. Dat was ook de reden waarom daar nooit over gesproken werd in haar familie. In ieder geval had haar antwoord nog maar eens bevestigd dat de zussentheorie klopte. Niet alleen het spoor van Eva leidde naar Griekenland, maar ook dat van Iris. Na een minuut of tien lopen door straten met toeterende auto’s en druk gebarende Grieken vonden we het eerste reisbureau. Helaas deed Chora, country of the crying trees nog geen belletje rinkelen bij de aanwezige reisadviseuses. Ook het tweede reisbureau waar een man met een enorme snor zich buitengewoon behulpzaam gedroeg, bracht geen soelaas. Al zigzaggend, doorkruisten we daarna de straten die grensden aan de haven. Een voorbijganger hielp ons aan een nieuw adres dat iets verder van de haven af lag. We volgden zijn aanwijzingen en een paar minuten later vonden we inderdaad een kleine reiswinkel aan een rustig pleintje. Het tikkende geluid van de zwaaiende kombolois - een soort rozenkransen - dat door oude mannen die keurig naast elkaar op een bankje onder de platanen zaten geproduceerd werd, verstomde. Ze waren duidelijk onder de indruk van het korte rokje van Iris.
60
Een vrouw van middelbare leeftijd stond ons te woord in het reisbureau. Toen ik vroeg of ze Engels sprak, verscheen er een glimlach op haar gezicht. ‘Dat doe ik, maar volgens mij is dat niet nodig. Komt u uit Nederland?’ ‘En u uit België,’ reageerde Iris met een overdreven zachte G. De vrouw knikte. Ik kon mijn teleurstelling nauwelijks verbergen. ‘Dan ben ik bang dat u ons niet kunt helpen.’ ‘Ho, ho, ik woon al meer dan dertig jaar in Griekenland, jongeman. Je kunt het allicht proberen.’ ‘Wij zijn op zoek naar een plaats of een gebied ergens in Griekenland. We weten alleen dat het Chora heet. Chora, het land van de huilende bomen.’ Op het gezicht van de vrouw verscheen een warme gloed. ‘Chora, het land van de wénende bomen,’ verbeterde ze met een stem vol melancholie. ‘Ik heb er twaalf jaar gewoond en gewerkt als gids.’ Dat laatste was te merken toen de vrouw vol vuur begon te vertellen dat Chora de oorspronkelijke naam is van Chios Stad, de hoofdstad van het eiland Chios. De wenende bomen zijn mastiekbomen. Ze groeien alleen op Chios en lijken veel op een grotere uitvoering van de Japanse bonsai boompjes. Elk jaar produceren ze hars. De mastiekboeren maken inkepingen in de takken waar de hars druppelsgewijs uitdruipt. Als kleine bolletjes valt de hars op de grond waar het verder uithardt. Het duurt minstens vijftien dagen voordat de bolletjes geoogst worden. Daarna volgt nog een heel schoonmaakproces om de hars bruikbaar te maken. Hoewel het ons eigenlijk niets kon schelen, vroeg ik uit beleefdheid waar de hars voor wordt gebruikt. Dat had ik beter niet kunnen doen. ‘In medicijnen, tandpasta, kauwgom,’ reageerde de vrouw vol vuur. En ook in likeur, snoepjes en nog veel meer toepassingen. Het wordt zelfs gebruikt om hartkleppen te lijmen. Als je er…’ ‘Dat is heel bijzonder en geweldig nieuws’, onderbrak ik haar een beetje onbeleefd. ‘Kunnen wij bij u een overtocht boeken met de NEL Lines naar Chios?’ ‘Zeker en vast. Maar daar zit wel een nadeel aan. Je kunt op zijn vroegst pas vanavond om zeven uur vertrekken. Ruim acht uur later arriveer je dan op Chios; midden in de nacht dus. Een andere mogelijkheid is de boot die morgen om twaalf uur vertrekt. Je komt dan morgenavond om half negen aan. Maar een nog veel beter alternatief is het vliegtuig. Je kunt vanavond
61
al om zeven uur vertrekken en dan ben je een half uur later op Chios.’ Ik maakte een afwerend gebaar. ‘We hebben geen haast, dus liever de boot van vanavond.’ De reisadviseuse haalde haar schouders op en knikte. Haar vingers gleden over de toetsen van haar PC. Over de rand van haar bril kijkend, vroeg ze of we gebruik wilden maken van een hut of Pullman-Seats. ‘Dat zijn een soort vliegtuigstoelen,’ verduidelijkte ze. ‘Doe maar twee…’ ‘Pullman-Seats,’ maakte Iris mijn zin af. De reisadviseuse knikte en ze begon onze gegevens in te voeren op haar PC. Ondertussen haalde ik het Kaloudis-reddingsplan uit mijn binnenzak. Die naam hadden we gegeven aan het gecombineerde kaartje dat Iris gemaakt had van de twee cryptische kaartjes. Ik wees Iris op een van de regels. ‘Zal ik dit eens aan haar vragen?’ Ze knikte instemmend. De reisadviseuse had blijkbaar al iets opgevangen, want ze keek vragend over de rand van haar bril. Ik toonde haar het kaartje. ‘Heeft u wel eens van deze naam gehoord?’ ‘Panagias Erythianes,’ las ze hardop. ‘Die naam komt me wel bekend voor…’ Ze dacht lang na en schudde uiteindelijk haar hoofd. Toen we het reisbureau verlieten, riep de reisadviseuse ons nog na dat we de plaats Pyrgi zeker moesten bezoeken. We knikten zonder overtuiging. De giftige dampen van de uitlaatgassen van de auto’s hingen als een mistnevel om ons heen. We verlieten het pleintje en liepen in de richting van een brede winkelstraat waar we links afsloegen in de richting van de havens. Al lopend drong het tot me door dat we de komende nacht weer in een stoel moesten hangen. Een beetje geïrriteerd keek ik opzij. ‘Waarom wilde je geen hut?’ Iris antwoordde met een afkeurende blik. ‘Een hut voor een paar uurtjes op zo’n boot? Zonde van het geld. Bovendien vind ik het ook geen prettig idee om vannacht alleen te zijn.’ Het werd me al snel duidelijk dat het geen zin had om haar op andere gedachten te brengen.
62
Langs de haven liepen we in de richting van het metrostation. We verbaasden ons opnieuw over het aantal en vooral de grootte van de veerboten waarvan de meeste er uitzagen als riante cruise schepen. Bij het metrostation sloegen we linksaf. Honderd meter verderop was het restaurant waar we onze koffers achter lieten. Misschien kwam het door de relatieve rust in onze hoofden, maar voor het eerst viel het op dat er tussen de vele hoge kantoren en soms foeilelijke bedrijfspanden ook mooie gebouwen met blauwe koepels pronkten. De wolken die er aanvankelijk waren hadden plaatsgemaakt voor een blauwgrijze lucht. Op het terrasje bij het restaurant ploften we neer op een paar uitnodigende lounge-banken. Een lekker koel biertje was meer dan welkom. Iris keek me onderzoekend aan. ‘Je hebt sinds gisterenavond niet meer gerookt, Eric. Gaat het wel goed met je?’ Ik knikte. Mijn ontmoeting met haar had me nieuwe impulsen gegeven. Haar gedisciplineerde leefwijze had indruk op me gemaakt. ‘Sinds ik jou heb ontmoet is er iets met me gebeurd, Iris. Er is een bepaalde spanning van me afgevallen terwijl er tegelijkertijd een heel andere spanning door mijn lijf jaagt. Ons leven loopt gevaar en vreemd genoeg heb ik nauwelijks behoefte aan een sigaret. Het is niet te bevatten, maar in ieder geval ben ik je erg dankbaar.’ Iris bloosde. ‘Ik hoop dat het je gaat lukken,’ reageerde ze met lichte bewondering in haar stem. ‘Als ik je daarmee kan helpen, zal ik dat zeker doen!’ Het liep al tegen zessen toen we het restaurant verlieten. Volgens de ober was het ongeveer een kwartier lopen naar de pier, die de reisadviseuse had aangestreept op het kaartje van de havens van Piraeus. Het was een andere plek dan die waar de NEL Lines rederij is gevestigd en waar de meeste schepen van die rederij voor anker liggen. Dat had alles te maken met de grote drukte in de havens en het toeristenseizoen dat voorbij was. In de schaduw van grauwe havengebouwen waarop grote reclamedoeken waren gespannen, liepen we langs de waterkant in zuidelijke richting. Overal stonden vrachtwagens geparkeerd. Aan de andere kant van de haven lag de knalrode Vodafone vloot. Aan de kant waar wij liepen lag een
63
reusachtige veerboot van Blue Star Ferries. Personenauto’s stonden in lange rijen geparkeerd tussen de gele blokken op de weg. De wieltjes van de koffers overstemden het lawaai van de kranen die allerlei goederen aan boord takelden. Nadat we nog een kleinere boot van Blue Star Ferries achter ons lieten, bereikten we de kade waar twee veerboten van de NEL Lines lagen te wachten. Bij een van de twee was volop bedrijvigheid. Grote pallets met kisten en dozen werden aan boord gehesen. Personenwagens reden door de geopende boegdeuren de buik van het schip binnen. Een onbestendig gevoel bekroop ons toen we groepjes passagiers zagen die met grote plunjezakken sleepten. De vrouwen droegen lange jurken en hoofdoeken. De mannen zagen er smoezelig en onverzorgd uit. ‘Het lijken wel zigeuners,’ fluisterde Iris. Ik knikte. ‘We hadden toch beter een hut kunnen nemen.’ Later op de avond zochten we een rustig plekje op het Pullman-dek. Het was te merken dat het vakantieseizoen al enige tijd voorbij was. Het was opvallend rustig in het restaurant en hetzelfde gold voor het Pullman-dek. Behalve de zigeunerachtige types waren er niet veel mensen die gebruik maakten van de vliegtuigstoelen. Gestuurd door vooroordelen, sloeg ik de riem van mijn rugtas om mijn onderbeen heen. Iris controleerde om dezelfde reden de stevigheid van haar heuptasje terwijl ze argwanend naar een groepje armoedzaaiers keek dat zich verderop installeerde. ‘Waarom maakt die Kaloudis het ons zo moeilijk,’ mopperde ze. ‘We hadden toch ook gewoon met het vliegtuig naar Chios kunnen gaan.’ Ik keek peinzend opzij. ‘Kun jij gedachten lezen? Daar dacht ik ook net aan…’ ‘Telepathie,’ reageerde ze lacherig. Na een tijdje kwam ik overeind uit mijn stoel. ‘De paspoortcontrole natuurlijk!’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Als we rechtstreeks hadden gevlogen, zouden we door de paspoortcontrole moeten op Chios. Mogelijk wilde Kaloudis dat voorkomen. Nu zijn onze paspoorten in Athene gecontroleerd en heeft niemand in de gaten dat we straks in Chios aan wal gaan.’
64
Iris tuitte haar volle lippen. ‘…Laten we het hopen.’ Een verdacht geluid zorgde ervoor dat ik een paar uur later ontwaakte uit een lichte slaap. In een flits schoot een schaduw naast me weg. Ik herkende de hoed van een kerel die een paar uur eerder, vijf stoelen verderop, voor ons zat. Niet alleen het merkwaardige hoedje was me toen al opgevallen maar ook het verdachte gedrag van de man, vooral als hij weer eens onze kant uitkeek. Wat deed hij nu aan deze kant, schoot het door me heen. Mijn rechtervoet zocht de rugzak die gelukkig nog steeds om mijn been zat. Op hetzelfde moment merkte ik dat Iris met haar hoofd tegen mijn schouder aan lag. Er ging een schok door mij heen. Doodstil keek ik naar haar buik. Haar trage ademhaling verried een diepe slaap. Vijf minuten later werd ik uit mijn ongemakkelijke houding gered door het licht dat onverwachts aanflitste. Enkele seconden later kondigde de purser aan dat schip drie kwartier later de bestemming zou bereiken. Iris kwam geeuwend overeind. ‘Oh, nu al,’ kreunde ze. ‘Ik heb het gevoel dat ik net slaap.’ De glimlach op mijn gezicht verdween weer toen het tot me doordrong dat het midden in de nacht was. We hadden er helemaal niet aan gedacht om een hotel te bespreken. Om nu de rest van de nacht in de onbekende straten van Chios Stad door te brengen, leek me geen prettig vooruitzicht. Iris rekte zich noch maar eens uit. Ze stelde voor dat zij zich als eerste ging opfrissen. Bezorgd keek ik haar na. De man met de hoed hing vijf rijen verderop onderuitgezakt in een van de Pullman- Seats. Zijn hoedje rustte op zijn gezicht. Sliep hij of deed hij alsof? In ieder geval was hij op dat moment niet in de buurt van Iris. Het groepje armoedzaaiers voor ons lag nog in diepe slaap. Opfrissen zouden zij zich die ochtend niet doen. Al een tijdje hing ik onderuitgezakt in mijn stoel, toen een vreemd geluid tot me doordrong. Geschrokken kwam ik overeind. Op dat moment realiseerde ik me dat ik in slaap was gedommeld. In een reflex draaide ik me om. De man met het hoedje was verdwenen. Het bloed trok uit mijn gezicht weg. Verdomme, het zal toch niet waar zijn, schoot het door mijn hoofd. Zonder er bij na te denken, stoof ik door het gangpad naar achteren en daarna in blinde paniek de trap op. Verwilderd keek ik om me heen.
65
Shit, dit is de verkeerde verdieping schoot het door mijn hoofd. Een bediende kwam op mijn gezwaai af. De man sprak geen woord Engels en nadat ik met veel moeite en mijn handen en voeten had uitgelegd wat ik zocht, gebaarde hij dat ik twee verdiepingen lager moest zijn. Zo snel als ik kon, daalde ik de trappen af. Na eerst nog een verkeerde gang te zijn ingelopen, vond ik eindelijk de deuren van de openbare wasruimtes. Zonder me te bedenken stoof ik de dames wasgelegenheid binnen. De fonkelende ogen van twee donkerharige vrouwen staarden me vernietigend aan. Even overwoog ik te vragen of ze Iris gezien hadden, maar door de herinnering aan de moeizame conversatie met de bediende, zag ik er vanaf. Ik verontschuldigde me en maakte me uit de voeten. Het zweet brak me uit. Waar is die trut nou, gromde ik wanhopig. Met twee treden tegelijk stormde ik de trap weer op. In het gangpad van het Pullman-dek bleef ik besluiteloos staan. In mijn stoel zat iemand. Een lange slanke arm hing bewegingloos naast de leuning. Mijn hart bonkte in mijn keel en in een paar passen was ik bij haar. ‘Wat heb jij,’ klonk het verbaasd. Hijgend liet ik me in de stoel voor haar ploffen. ‘Waar was je al die tijd,’ beet ik haar toe. ‘…Al die tijd? Ik ben nog geen tien minuten weg geweest…’ Een half uur later hingen we over de reling van het licht deinende schip. In de heldere nacht verschenen de contouren van een langgerekte heuvelrug die zich over het centrale deel van het eiland uitstrekte. Recht voor het schip uit glinsterden de vele lichtjes van Chios Stad. Daarboven kronkelden verlichte linten door de heuvels omhoog. Rechts schoof een lange pier voorbij en flitste nu en dan het licht van een vuurtoren. De haven van Chios Stad was veel kleiner dan we hadden verwacht en de aanlegkade veel dichterbij. Op dat moment bleek pas hoe groot het schip werkelijk was. Vanaf het dek keken we over de eerste rij huizen en restaurants heen die door een weg gescheiden werden van de kade. Daarachter lag trapsgewijs de rest van het stadje tegen de heuvels aangebouwd. Vlak voordat de veerboot het eiland doormidden leek te klieven, kwam hij vrijwel tot stilstand. Langzaam werd de achtersteven bijgedraaid totdat hij de kade bijna raakte. Beneden klonken enkele kreten. Voor Iris en mij was dat het teken om het bagagedek op te zoeken.
66
Behoudens de georganiseerde chaos op de kade was het verder uitgestorven in Chios Stad. Op zichzelf geen wonder, want het was half vier in de ochtend. Van het personeel kregen we het adres van een hotel waar je ’s-nachts ook kon inchecken. Puffend, met onze koffers achter ons aan slepend, sloten we aan in de wachtrij bij de taxi’s. De man die ons het adres van het hotel gaf, kwam onze kant op. Hij wees naar een rechthoekig wit gebouw aan de zuidkant van de haven. ‘Dat is het hotel, sir. Het is hier vlakbij!’ Het was inderdaad hooguit tweehonderd meter lopen. We bedankten de man en begonnen aan de wandeling langs de waterkant. De overkant van de straat bestond uit een langgerekt lint van restaurantjes, bars, winkels en internetcafés allen met uitzicht op de haven. In de nacht zag het er niet echt uitnodigend uit. De vele gekleurde vissersbootjes die dobberden in de haven maakten veel goed. Aan de overkant van het water waren verspreid ook wat lichtjes te zien. Daar ergens lag het Turkse vasteland. Omdat ik Iris niet onnodig bang wilde maken, keek ik maar een enkele keer achterom. De man met het hoedje was in ieder geval nergens te zien en dat zorgde voor enige opluchting in mijn hoofd. Nadat de weg twee flauwe bochten naar links maakte, bereikten we het witte gebouw waarin het Chandris hotel gevestigd is. Vlak voordat we naar binnen gingen trok Iris aan mijn mouw. ‘Samen één kamer, hoor. Ik voel er niets voor om hier in mijn eentje te slapen.’ Een slaperige, kalende man achter de balie kwam geeuwend overeind. ‘…Welkom in Chios stad!’ Het inchecken stelde weinig voor. De man pakte een sleutel en op een plattegrondje van het hotel wees hij waar onze kamer zich in het gebouw bevond. Na het ontbijt moesten we maar terugkomen voor de incheckprocedure. De lift bracht ons naar de derde verdieping van het hotel waar onze kamer zich bevond en die viel in ieder geval niet tegen. Ik liep naar het raam en zag dat we uitkeken op de haven waar de veerboot, badend in het licht, aan de kade lag. Toen ik me weer omdraaide, had Iris zich al uitgekleed. Een string en een beha waren de enige kledingstukken die ze nog aanhad. Mijn ogen volgden haar soepele bewegingen. Ze bukte om haar toilettas uit haar koffer te halen. Het drong tot me door dat het lang geleden is dat ik met
67
een vrouw naar bed ging, alleen maar om te slapen. Een paar minuten later was ik aan de beurt. Iris had een lang T-shirt aan. Haar tepels prikten eigenwijs door het T-shirt heen. Een Lachambre is op alles voorbereid maar toch speelden mijn hormonen behoorlijk op. In de badkamer spoelde ik de gemengde gevoelens in mijn hoofd weg. Het drong tot me door dat we hier niet waren voor een vakantie, maar voor een belangrijke zaak. De man met de hoed zat me nog steeds niet lekker. Nou ja, vannacht kon er weinig gebeuren. We waren niet eens ingeschreven in het hotel. Terug in de kamer, met alleen nog een boxershort aan, werd ik verwelkomd met een ondeugend lachje. ‘Nou, voor iemand die zoveel biertjes drinkt én als een ketter gerookt hééft, zie je er niet slecht uit,’ klonk het plagerig maar toch ook bewonderend. Met een minzaam lachje pareerde ik haar opmerking. Sloeg mijn fantasie op hol of keek ze echt naar de hotspot van mijn boxershort?
68
7. Vanuit de ontbijtzaal van het Chandris hotel staarden we naar de veerboot die nog altijd lag aangemeerd in de kleine haven van Chios Stad. De restaurants en winkeltjes aan de andere kant van de kade leken wel speelgoedhuisjes. Op mijn iPhone hadden we al gezien dat in Nederland de herfst zijn naam eer aan deed; het was er guur, winderig en regenachtig. Wat dat betreft was het op Chios beter toeven. Een lekker zonnetje en zo vroeg in de ochtend al achttien graden. Na het ontbijt haalde Iris het Kaloudis-reddingsplan uit haar heuptas en legde het voor ons op de tafel. Achter de eerste vier regels plaatste ze met ballpoint een vinkje. ‘Die hebben we gehad.’ De vierde regel bevatte de naam Abdias Kaloudis. Met het oog op de gebeurtenissen op de begraafplaats in ’s-Hertogenbosch besloten we om deze regel over te slaan en ons te richten op die andere vreemde naam Panagias Erythianes. We bespraken de plannen voor de komende dag. De tip die we in Piraeus kregen om bij een reisbureau te informeren naar Chora, bracht ons op het idee om dat deze dag in Chios Stad ook te proberen met de naam Panagias Erythianes. Mogelijk konden we dan gelijk een auto huren voor de rest van de week. Mijn iPhone verstoorde onze plannenmakerij. Het gesprek met mijn vader duurde kort en Iris begreep al snel dat hij niet op de hoogte was van onze reis. Toen ik het gesprek beëindigd had, keek ik haar onderzoekend aan. ‘Vind je het raar dat ik hem niet verteld heb van onze reis?’ Ze schudde van nee. ‘Natuurlijk niet. Kaloudis vroeg toch om geheimhouding. Ik wilde het ook aan niemand vertellen. Alleen mijn beste vriendin weet het. Dat kon
69
niet anders want zij moet mijn werk op een modeshow overnemen. Bovendien; stel dat ik niet meer terugkom, dan moet iemand toch weten waar ik gebleven ben.’ Haar laatste zin spookte nog een tijdje na in mijn hoofd. Ze had gelijk; iemand moest toch ook weten waar ik was. Op mijn iPhone selecteerde ik het nummer van Ruud Lachambre. Dit keer nam mijn oom op. De promenade langs de haven van Chios Stad zag er overdag een stuk gezelliger uit dan ’s-nachts. Het toeristenseizoen mocht dan wel voorbij zijn, toch waren er nog veel restaurantjes en winkels open. Het was er levendig en gezellig met veel en vooral druk pratende en gebarende Grieken. Een enkele keer werd het geroezemoes onderbroken door het scherpe geluid van een opgevoerde brommer of scooter. Hoewel ik die tijd niet heb meegemaakt, deed het denken aan filmbeelden uit de zestiger jaren van de vorige eeuw. De zon en de vele kleurrijke vissersbootjes en jachten in de haven zorgden voor een opspelend vakantiegevoel. Minder goed ging het met mijn hoofd en het zoeken naar een reisbureau. Het stoppen met roken begon zijn tol te heffen en het enige reisbureau dat we tot dan toe tegenkwamen was gesloten. Ook de taal vormde een barrière, want de meeste Grieken die we aanhielden spraken nauwelijks Engels of Duits. Behalve de muren van het Kastro, een soort fort dat in de middeleeuwen bescherming bood aan de Turkse bezetters, was er niet zoveel historisch meer te vinden in het stadje. Volgens websites op het internet, zou Chios Stad een moderne stad zijn. Het begrip modern had op Chios in ieder geval een andere betekenis dan in Nederland en België. Aan een pleintje niet ver van het stadspark vonden we iets wat leek op een toeristeninformatie kantoor. Het toeristenseizoen was echter gesloten en dus ook het kantoor. Een behulpzame voorbijganger raadde ons aan om naar het busstation te gaan. Daar was volgens hem altijd wel informatie te krijgen. Het busstation vonden we aan het eind van de haven niet ver van de oude stadsmuur die de zware aardbeving van 1881 overleefde. In de eenvoudig ingerichte busterminal hingen mensen verveeld onderuit. Sommige vrouwen waren in het zwart gekleed ten teken van rouw. Er was inderdaad een balie waar wat foldertjes lagen. Iris en ik wisselden een blik die het
70
midden hield tussen is dit alles en zinloos. Een oudere man stond op van een van de groene stoeltjes. Hij lachte vriendelijk en vroeg in keurig Engels of hij misschien kon helpen. We keken elkaar aan. Het korte knikje van Iris zei me genoeg. Ik wees de man op de vijfde regel van het Kaloudis-ontsnappingsplan en vroeg of hij iemand kende die Panagias Erythianes heette. Op het gezicht van de oude man verscheen een brede grijns. Hij herhaalde de naam die nu plotseling een héél andere klank kreeg. ‘Panagias Erythianes is niet de naam van iemand, maar de naam van een straat.’ ‘Een straat… Hier, in Chios Stad?’ De man schudde zijn hoofd. ‘Nee, nee. Een straat in Vrontados, 6 kilometer ten noorden van Chios Stad.’ Iris wees me op de VS in de zesde regel van het cryptische kaartje. Ik begreep meteen wat ze bedoelde. We bedankten de man voor zijn hulp en haastten ons naar een autoverhuurbedrijf in een van de zijstraten van de haven. ‘Vrontados, goed onthouden, Eric.’ ‘Wacht even…’ Ik haalde mijn iPhone uit mijn binnenzak. ‘Daar weet ik wel wat op,’ grijnsde ik. Nadat ik Vrontados als contactpersoon had opgeslagen in mijn iPhone, gleed mijn wijsvinger over het Google icoon. Het was lang geleden dat ik iets in Google Maps had opgezocht. De ingetoetste naam Panagias Erythianis leverde een aantal resultaten op, maar geen enkele in Vrontados. Een volgende poging met Panagias Erythianis, Vrontados, leverde één resultaat op. Op het scherm verscheen een plattegrond met een ballonnetje in de gezochte straatnaam. Ik zoemde het kaartje net zolang uit totdat Vrontados én Chios Stad er samen op stonden. De oude man had inderdaad gelijk. De straat ligt ten noorden van Chios Stad in de stad Vrontados. De twee steden zijn met elkaar vergroeid. Iris zat achter het stuur van de gehuurde blauwe Peugeot 307. Voor het eerst sinds lange tijd moesten we het doen met Google Maps als navigator. Eigenlijk hadden we het programma pas nodig op het laatste deel van de route, want vrijwel de gehele route liep pal langs de zee. Zolang we de heuvels links van ons hielden en de zee rechts, kon er eigenlijk niets fout
71
gaan. Nadat we de restanten van de stadsmuur achter ons lieten, reden we langs vier gerestaureerde molens in noordelijke richting. De weg kronkelde langs de kust en veel kleine jachthaventjes. Behalve het klapperen van de tuigen in de wind, van boten die voor anker lagen, leek het uitgestorven op dit gedeelte van het eiland. Tikkend en schuivend met mijn wijsvinger selecteerde ik de plattegrond van Vrontados op mijn iPhone. We wisten op dat moment al dat het niet mee zou vallen om de straat te vinden want alle straatnamen die we tot dan toe op het eiland zagen, waren in het Grieks geschreven. Aan de overkant scheen de zon op de nevelige grijze bergtoppen van het Turkse vasteland toen we tien minuten later een opvallend rond haventje naderden waar veel kleine jachten en zeilbootjes lagen. Op de kaart herkende ik het haventje toen we er vlakbij waren. Het bleek niet rond maar zeshoekig te zijn, precies zoals op Google Maps weergegeven. ‘Voorbij dat haventje is het de eerstvolgende straat links,’ gebaarde ik. Iris nam gas terug. Er was geen hond te zien op de weg dus stonden we bijna stil toen we de zijstraat bereikten. De naam op het straatbordje was, zoals verwacht, onleesbaar. Bovendien was het een eenrichtingsweg en konden we vanaf de doorgaande weg ook niet linksaf slaan. Iris gaf weer gas. Verderop was een restaurant en daar was vast wel een parkeerplaats. Voor de ramen van het restaurant zaten groene luiken en het met druivenranken overdekte terras oogde verlaten. Ook de kleine parkeerplaats naast het restaurant maakte een lege, desolate indruk. Het restaurant was waarschijnlijk alleen geopend in het toeristenseizoen. We staken de doorgaande weg over en liepen terug naar de zijstraat. Op mijn iPhone tuurde ik naar het kaartje van Google Maps. Gelukkig stonden de straatnamen ook in het Grieks vermeld en na enige bestudering, bleek de zijstraat inderdaad de gezochte straat te zijn. Op de zesde regel van Kaloudis-ontsnappingsplan stond de tekst 3 VS. Dat VS voor Vrontados stond, was nu wel duidelijk. Het nummer 3 zou mogelijk een huisnummer kunnen zijn. We liepen de licht hellende straat in en in korte tijd klommen we een behoorlijk eind. De huisnummers liepen af en aan de andere kant van het eerste kruispunt dat we tegen kwamen, vonden we het huis met nummer 3. Het was een mooi rechthoekig wit gebouw met een groot balkon aan de
72
zijkant met ongetwijfeld een prachtig uitzicht over de lager gelegen huizen op de Egeïsche Zee en het Turkse vasteland. Zoals bij veel Griekse huizen bevond de ingang van het huis zich achter een muur en een hek tussen veel en vooral grote aardenwerken potten met subtropische beplanting. Aan de overkant van de straat blafte een hond van een ondefinieerbaar ras. We zochten naar een naam op de deur. Die vonden we wel, maar van de vreemde tekens konden we niet veel maken. We drukten op de bel en wachtten geduldig op wat er ging komen. Maar er kwam helaas niets. Na een tijdje probeerden we het nog een keer. Terwijl Iris geduldig bij de deur wachtte, liep ik naar de zijkant van het huis. Door een groene haag probeerde ik een glimp van de tuin op te vangen. Ondanks dat het al laat in het jaar was, drongen de prikkelende geuren van amandelen en citrusvruchten mijn neus binnen. Ook die van rottend hout. Voor zover ik kon zien, zag alles er verlaten uit. Iris had het ook opgegeven. Ze kwam naar me toe. ‘Wat nu?’ We draaiden ons om. De blaffende hond had kennelijk alarm geslagen want aan de overkant van de straat ging de deur van een van de huizen open. Een oude man verscheen, steunend op een wandelstok, in de deuropening. Hij schreeuwde iets onverstaanbaars. We maakten hem met handgebaren duidelijk dat we hem niet verstonden. Moeizaam op zijn stok steunend stak de oude man de straat over. Onder zijn borstelige grijze wenkbrauwen priemden twee donkere kraalogen onderzoekend naar de twee vreemdelingen. Opnieuw begon hij te ratelen. Druk gebarend en nog harder pratend, probeerde hij zijn woorden kracht bij te zetten, maar dat had geen enkele zin. Ik wees naar het huis: ‘Abdias Kaloudis?’ ‘Nai!’ Klonk het scherp uit zijn tandeloze mond. ‘Niet dus,’ reageerde ik teleurgesteld. De man begon opnieuw te ratelen. ‘Den xéro poios e sai anazito n, all o idiokt tis tis perious as aft s échei apovi sei.’ Iris wees opnieuw naar het huis. ‘Abdias Kaloudis,’ herhaalde ze nog nadrukkelijker. De oude man zuchtte diep. ‘…Abdias Kalo dis dolofon thike.’
73
Met zijn rechterhand maakte hij een snijdende beweging langs zijn keel. Dat was een taal die wij heel goed begrepen. Iris sloeg haar hand voor haar mond en ik staarde wezenloos voor me uit. Ondanks dat we dit eigenlijk allang wisten, schrokken we er toch weer van. Het was alsof het kwaad plotseling heel dichtbij was; alsof we het aan konden raken. De oude man schudde zijn hoofd. Na nog een paar onverstaanbare woorden, keerde hij zich om. In de deuropening van het huis aan de overkant stond een oude kromme vrouw in een zwarte jurk met een wit schort. De oude man schreeuwde iets onverstaanbaars naar haar. We hielden het voor gezien in Vrontados. Als Grieken een gesprek over koetjes en kalfjes voeren, lijkt het al snel op een heftige ruzie. Misschien bedoelde de oude man het goed, maar de toon die hij aansloeg klonk allesbehalve vriendelijk, laat staan behulpzaam. We staken het kruispunt over en daalden af naar de doorgaande weg. Het was helder weer en dat bracht de Turkse kust nu wel erg dichtbij. ‘Ik begrijp het niet,’ gebaarde ik naar Iris. ‘Toen ik naar het huis wees en Kaloudis riep, zei hij toch duidelijk Nee.’ Iris reageerde verrassend: ‘Hij zei Nai. Dat klinkt als nee, maar in het Grieks betekent het ja.’ ‘Hoe weet jij dat?’ ‘Ik ben twee keer met Sofie op vakantie geweest in Griekenland. Een keer op Kreta en een keer naar Lesbos. We probeerden voor elke vakantie altijd een paar woordjes te leren. Veel weet ik er niet meer van, maar dit in ieder geval nog wel.’ Vlakbij het restaurant hielden we in. Op de parkeerplaats bij het restaurant stond behalve onze huurauto nog een andere auto. Merkwaardig want we waren op weg naar Vrontados bijna geen auto tegengekomen. Aarzelend staken we de weg over. Er leek niemand in de auto te zitten, maar was dat wel zo? Ik gebaarde naar Iris dat ze vast in de auto moest gaan zitten. Ondanks mijn voorzichtigheid kraakte het grind onder mijn Gucci’s toen ik naar de auto sloop. Een snelle blik maakte duidelijk dat er niemand in zat. Het volgende moment dwaalden mijn ogen naar het restaurant. De deur en de ramen waren nog steeds gesloten en ook daar was niemand te zien. Ook achter het restaurant was er geen teken van leven. Hoofdschuddend liet ik me neerploffen op de bijrijdersstoel van de huurwagen.
74
Iris keek bezorgd opzij. ‘Je bent toch niet ziek aan het worden, Eric?’ Nee, ik heb alleen pijn in m’n kop.’ ‘Maar, je bibbert ook, terwijl het helemaal niet koud is…’ ‘Afkickverschijnselen, Iris. Stoppen met roken is toch niet zo gemakkelijk als ik dacht.’ ‘Daar weet ik wel wat op.’ Het was gedaan met de rust op de weg toen we twintig minuten later Chios Stad binnenreden. Bussen, taxi’s en brommers zorgden voor chaotische en soms gevaarlijke situaties. Op dat moment wisten we nog niet dat Chios niet te vergelijken is met andere Griekse eilanden. Het toerisme beperkt zich maar tot een paar plaatsen. Het eiland is nog authentiek en dat ondervonden we die dag in de hoofdstad van het eiland aan den lijve. Tussen luid toeterende auto’s en opgevoerde brommers laveerde Iris de Peugeot naar een parkeerplaats bij de oude stadsmuur. Kiezelstenen sprongen op toen de wagen tot stilstand kwam op de kale vlakte die grenst aan de stadsmuur. Onderzoekend keek ik opzij: ‘…En wat gaan we hier doen?’ ‘Koffie drinken en wat eten.’ Iris stak haar arm in die van mij toen we langs de oude stadsmuur in de richting van de haven liepen. Een drukke winkelstraat lieten we rechts liggen. We staken een volgende drukke weg over en liepen een stukje langs het stadspark. Verderop wachtte ons een nieuwe keuze: Rechtdoor naar de haven of rechtsaf het park in. Tussen de bomen in het park door lonkten een paar uitnodigende terrasjes. De zon scheen overvloedig en het was een graadje of 20, dus de keuze was snel gemaakt. Het ging weer een stuk beter met me toen we anderhalf uur later langs de kade van de haven van Chios Stad slenterden. Overal waren terrasjes met alleen maar druk pratende Grieken. We hadden in deze buurt verschillende Internetcafés gezien en dat was ook ons volgende doel. Een iPhone is geweldig, maar soms heb je de behoefte om dingen op een groter scherm te zien. Bovendien is het gebruik van zo’n ding niet goedkoop. In het eerste internetcafé dat we tegen kwamen, gingen we naar binnen. We waren de enige klanten. Ik nam plaats achter een scherm en Iris keek
75
over mijn schouder mee. We hadden al vaker naar informatie over Chios gezocht en ondervonden dat er niet erg veel voorhanden was. Dit keer waren we vooral geïnteresseerd in de zevende regel op het Kaloudisreddingsplan. PL Meota leverde de meest vreemde combinaties op. We probeerden het met Meota en met Meota, Greece. Het hielp niet. De enige plaats Meota die we konden vinden lag in Canada en dat was wel een heel eind uit de buurt. We zochten verder in toeristische sites van Chios. In een verhaal over mastiekdorpen vonden we het rijtje: Pyrgi, Olympi, Mesta en Armolia. Iris voelde blijkbaar wat ik dacht. ‘Denk je dat Kaloudis een fout gemaakt heeft? Dat hij met Meota misschien Mesta bedoelde?’ Natuurlijk moest ik het antwoord schuldig blijven op de vraag van Iris, maar kon me er wel wat bij voorstellen. Op Google Maps zochten we naar Mesta, Greece. De kaart van Chios verscheen. Klikkend op de muis, zoemde ik in op het ballonnetje dat het dorp Mesta aangaf. We keken elkaar verrast aan. De naam Mesta stond er in het Grieks weergegeven als Μεστά. Er was niet veel fantasie voor nodig om daar Meota van te maken. Ik zoemde nog verder in op Mesta, vreemd genoeg leek het dorp uit één straat te bestaan. Een zoekopdracht naar afbeeldingen van Mesta leverde een heel ander beeld. Mesta bleek een heel oud, ommuurd Mastiekdorp te zijn. Het hart werd gevormd door een plein en een Byzantijnse kerk met daaromheen een wirwar van middeleeuwse straatjes. We surften door allerlei sites en begonnen er steeds meer in te geloven dat dit mogelijk de volgende zoekopdracht was. Niet veel later volgden we de kronkelige lijnen op de kaart van Chios die in zuidelijke richting liepen. Het was ondertussen al drie uur geweest en dat betekende dat het donker zou zijn tegen de tijd dat we in Mesta zouden arriveren, als dat al het dorp was wat Kaloudis bedoelde. Het had dus geen zin meer om er nog naartoe te gaan. Onverwachts veerde Iris overeind. ‘Mag ik even?’ We wisselden van plek en over haar schouder keek ik mee naar de zoekopdracht die ze ingaf. Hij leverde een flink aantal resultaten op. Ze klikte op een site en niet veel later vond ze wat ze zocht. Het adres van een kindertehuis.
76
‘Wat een goed idee,’ reageerde ik verrast. ‘Dat is vast het kindertehuis waar Eva te vondeling is gelegd.’ ‘En ik misschien ook wel,’ vulde Iris aan. ‘Jij? Jouw ouders zijn toch…’ ‘Geloof jij dat nog?’ We zochten in Google Maps naar de plaats Karfas. ‘We gaan er meteen naartoe,’ reageerde ik in een mengeling van enthousiasme en nieuwsgierigheid. ‘Het is hooguit een half uur rijden hier vandaan.’ Iris activeerde de printerkeuze. De drukte in Chios Stad was toegenomen toen we het Internetcafé verlieten. We staken de straat over en liepen terug naar de parkeerplaats in de schaduw van de oude stadsmuur. De veerboot die als een witte muur het uitzicht van de aanpalende restaurantjes en barretjes ontnam was eindelijk verdwenen, toen we een kwartier later in een rustig tempo Chios Stad verlieten in zuidelijke richting. Op de printoutput van Google Maps had Iris al gezien dat het aan de zuidkant van Chios Stad krioelt van de kleine straatjes. De beste optie was zo dicht mogelijk langs de zee rijden tot de luchthaven van Chios Stad. Daarna was het opnieuw een kwestie van zo dicht mogelijk bij de zee blijven. Voorbij de luchthaven reden we door een gedeelte met veel industrie en bedrijven. Daarna volgden we enige tijd een slingerende weg door de heuvels langs de kust. Om ons heen werd het alsmaar groener met nu en dan prachtige doorkijkjes naar lager gelegen privé-stranden en de turquoise baai van Karfas. Tien minuten later bereikten we de plaats Karfas. Aan de stranden, hotels en restaurants merkten we dat dit een van de drukkere toeristengebieden van Chios is. Zelfs buiten het toeristenseizoen was het er nog druk. Ongemerkt, daalden we tot zeeniveau en bereikten we het strand van Karfas. ‘Hier moeten we eerst nog een stukje langs het strand rijden en dan de eerste straat rechtsaf,’ klonk het gedecideerd uit de mond van Iris. Zonder tegenspraak volgde ik haar commando’s op. De smalle, onverharde hellende weg maakte een bocht naar rechts en begon daarna licht omhoog te lopen. Bij de T-splitsing sloegen we opnieuw rechtsaf en
77
stegen we verder totdat we het einde van de bebouwde kom bereikten. Daar stopten we bij een wit kerkje. ‘Hier moet het ergens zijn,’ gebaarde Iris. Naast het kerkje was een kleine parkeerplaats waar ik de Peugeot parkeerde. Achter het kerkje lag, verscholen tussen het groen van olijfboomgaarden, een langgerekt wit gebouw met een blauw dak. We verlieten de Peugeot en staken het zanderige veldje achter het kerkje over. De deur aan de kopse kant van het gebouw was gesloten. Links van het gebouw zorgde een begroeid hek en een poort met een hangslot ervoor dat je niet zomaar de tuin in kon. Verder weg klonken kinderstemmen. Iris drukte op de bel naast de deur. Het duurde even voordat er een jonge vrouw in de deuropening verscheen. Ze keek ons onderzoekend aan. Ik vroeg haar of ze Engels sprak. ‘A little,’ klonk het onzeker. ‘We zijn op zoek naar gegevens van een familielid,’ opende ik voorzichtig het gesprek. ‘We hopen dat…’ De jonge vrouw maakte een afwerende beweging. ‘Not today. Today, Sunday.Tomorrow Boss here…’ We keken elkaar aan. De boodschap was duidelijk, we mogen morgen terugkomen. We bedankten haar en liepen terug naar de auto. ‘Weet je waar ik nu trek in heb?’ ‘Een sigaret?’ ‘Nee, een lekker koud biertje.’ Het was al donker toen we de buitenwijken van Chios Stad bereikten. De ingelaste rustpauze op het terrasje aan de Egeïsche Zee en de korte wandeling door het toeristische Karfas deed ons goed. Wat betreft het kindertehuis zat het tegen, maar toch hadden we die dag veel bereikt. We wisten nu zeker dat Kaloudis vermoord was; we hadden het kindertehuis gevonden en mogelijk was Mesta de plaats die we zochten. Tot nog toe waren er nog geen vreemde dingen gebeurd of het moest de wagen zijn die naast die van ons geparkeerd stond op het parkeerterrein van het restaurant in Vrontados. Maar zelfs dat kon toeval zijn. Toen we in de buurt van het hotel waren, keek ik op mijn horloge. Het liep al tegen achten. ‘Wil jij je nog opfrissen?’
78
Iris antwoordde met een glimlach. ‘Je hebt zeker honger?’ ‘Ja, maar…’ ‘Nee, joh. Ik voel me prima zo. Parkeer hier maar ergens, dan zoeken we wel wat.’ Het was die avond zelfs op Chios te merken dat het herfst was. Te koud om buiten te eten dus vonden we in een klein intiem restaurant, niet ver van de haven, een plekje. Met gefronste wenkbrauwen bestudeerde ik de menukaart. Je kon me eigenlijk niet gelukkiger maken dan met een Saté met friet. Natuurlijk at ik, door zakelijke belangen gedreven, wel vaker in een Grieks restaurant. Maar op deze kaart stonden maaltijden waar ik zelfs nog nooit van gehoord had. Iris raadde me aan om de Tzatziki te proberen. ‘Die smaakt hier meestal veel lekkerder dan bij ons!’ Ik knikte. Met het hoofdgerecht nam ik geen risico. Souvlaki komt het dichts bij Saté, wist ik uit ervaring. Iris deed dat wél, ze bestelde gegrilde inktvis. De vriendelijke ober verdween weer en dat was voor Iris het moment om een vraag op mij af te vuren: ‘Hoe ging jij met de scheiding van je ouders om?’ Haar vraag verraste me. ‘Nou ja, eh… Wat moet ik er van zeggen. Mijn ouders moesten trouwen, weet je. Ze waren eigenlijk veel te jong en onervaren toen mijn broer werd geboren. Ze hebben er van alles aan gedaan om hun huwelijk te redden. Uiteindelijk hield mijn vader het niet meer uit en kwam er een ander in het spel.’ Iris leunde naar voren. ‘Ik vroeg niet hoe de scheiding van jouw ouders gegaan is,’ verduidelijkte ze. ‘Ik vroeg hoe jij daar mee omging.’ Met moeite wist ik een opkomende irritatie weg te drukken. Ik hield niet zo van dit soort directe vragen. Tegelijkertijd voelde ik dat ze het goed bedoelde. ‘…Eerlijk gezegd heb ik me er nooit zo druk om gemaakt. Het zit een beetje in mijn karakter. Ik ben altijd optimistisch en…’ Er viel een ongemakkelijke stilte. ‘…Ik denk dat ik het niet echt goed verwerkt heb. Als er problemen zijn,
79
bouw ik meestal een muur op of ik maak me er met een grap vanaf. Er over praten doe ik gewoon niet graag. Op de een of andere manier is dat me altijd goed afgegaan, begrijp je?’ Iris knikte, maar de sfeer bleef een beetje gespannen. De ober serveerde de sauvignon blanc en nadat ik hem had goedgekeurd, proosten we op de goede afloop van ons avontuur. Ondertussen drong het tot me door dat Iris me toch weer diep geraakt had. Ze toonde begrip en wist zich zo goed in mij te verplaatsen terwijl haar leven een aaneenschakeling van ellende was. Hoe zou zij daar mee omgaan? Toen ik haar met die vraag confronteerde, reageerde ze bedachtzaam. ‘…Verwerken, is het moeilijkste wat er is. Ik heb je verteld van het misbruik van mijn pleegvader. Dat is iets wat bijna niemand weet.’ ‘Waarom niet?’ ‘Schaamte!’ ‘…Schaamte? Je was verdomme 5 jaar.’ ‘Dat weet ik, maar toch; het is heel moeilijk om daarover te praten. Datzelfde geldt voor mijn adoptie. Mijn pleegmoeder was een lief mens, maar diep van binnen wist ik dat zij niet mijn echte moeder was. Toen ze mij dat uiteindelijk opbiechtte werd ik toch heel boos. Het optimisme en de goedgelovigheid die in jou zit, is mij vreemd. Meestal reageer ik impulsief en emotioneel.’ ‘En toen stierf je pleegmoeder ook nog.’ Iris knikte. ‘Dat vond ik wel heel erg. Het was mijn eerste kennismaking met de dood.’ De gesprekken tijdens het eten en vooral die over onze verwerking van de dood van Sofie en Eva brachten ons die avond nog dichter bij elkaar. Om de dag niet in mineur af te sluiten, besloten we nog een afzakkertje te nemen in een lounge-bar bij de haven. Het was al middernacht toen we die weer verlieten. Iris trok me aan mijn arm toen ik de doorgaande weg wilde oversteken. ‘Nee, Eric. We gaan lopen.’ ‘Lopen! Ben je helemaal? Het is wel een kwartier…’ ‘Doe niet zo stom, Eric. We hebben veel te veel gedronken. En nu je toch gestopt bent met roken moet je zo nu en dan ook aan je conditie te
80
werken.’ Langer tegenstribbelen was geen optie. De wind was gaan liggen en de kou die er eerder nog was, leek te zijn verdwenen. Er zaten zelfs weer mensen op de terrasjes. Achteraf gezien was het best een lekkere wandeling. We konden nauwelijks geloven dat we hier zo’n 21 uur eerder ook liepen. Toen leek alles nog vijandig. Nu was het alsof we hier al heel lang waren; voelden we ons heel erg op ons gemak. Dat kwam natuurlijk ook door de drank en de gesprekken met een Nederlands stel waarmee we aan de praat raakten in de Lounge-bar. Het stel woonde al acht jaar op Chios. Ze vertelde ons dat het er in Chios Stad ’s-Zomers niet veel anders aan toe gaat dan nu. Ook dan zijn er veel Grieken en weinig toeristen. Het toerisme beperkt zich tot Karfas, Vrontados en nog wat kleinere plaatsen. Het zijn vooral zon en rustzoekers die hier naartoe komen terwijl er volgens de Nederlanders toch erg veel te zien is op het eiland.
81
8. Het was de volgende ochtend nog stil in de ontbijtzaal toen we aan een van de tafeltjes zaten met uitzicht over de haven van Chios Stad. Er was die nacht weer een veerboot van de NEL lines aangekomen. Het was maandag en nu al was het veel drukker langs de kade en in de straten dan de dag ervoor. Er wachtte ons een nieuwe dag met spannende gebeurtenissen. Eerst een bezoek aan het kindertehuis en mogelijk daaraan vastgekoppeld een reisje naar het Mastiekdorp Mesta. Omdat ik geen gebruik kon maken van mijn vertrouwde navigatiesysteem van mijn Alfa, moesten we terugvallen op hopeloos verouderde systemen zoals een papieren plattegrond van het eiland Chios, die door de verhuurmaatschappij was meegeleverd met de huurauto. De kaart lag voor ons uitgespreid op de tafel. De wijsvinger van Iris volgde een kronkelige lijn die door het binnenland van het eiland Chios liep. Zij zou de navigatie verzorgen. Na het ontbijt keerden we terug naar onze kamer. In de deuropening snoof ik. Iris keek een beetje verbaasd opzij. ‘Nou, die schoonmaakster kan wel een de-ootje gebruiken,’ grapte ze. Mijn gezicht betrok. ‘Wat is er met jou?’ Reageerde Iris geschrokken. ‘Heb je weer last van ontwenningsverschijnselen?’ ‘Absoluut niet. Dit is precies dezelfde smerige lucht die ik na de inbraak in mijn huis rook.’ Op mijn voorhoofd verschenen zweetdruppeltjes. ‘…We moeten hier weg, Iris!’ Iris had haar koffer al op het bed gelegd. Toen ze hem open deed, slaakte ze een gil. ‘Ze hebben hem doorzocht!’ Zonder me te bedenken liep ik naar de badkamer. Met mijn voet schopte
82
ik de deur open. Gelukkig was er niemand. Niet veel later bleek dat mijn koffer ook doorzocht was. We keken elkaar aan en begonnen daarna als een gek de rest van onze spullen in de koffers te proppen. Toen we daarmee klaar waren, staarden de grote blauwe ogen van Iris me verwilderd aan. Ze wees naar haar heuptasje. ‘Wat moeten we doen, Eric? Ze hebben niet gevonden wat ze zochten, dus wachten ze ons waarschijnlijk op.’ Besluiteloos stond ik enige tijd in de deuropening. ‘…Wacht hier, dan ga ik eerst afrekenen.’ ‘Oh nee, geen denken aan. Ik blijf hier geen minuut langer en zeker niet alleen.’ ‘Okay, dan heb ik een beter idee.’ Iris volgde me met grote passen over de gang naar de lift. Die was gelukkig leeg toen hij korte tijd later arriveerde. In de lift drukte ik op het knopje van de eerste verdieping. Toen de liftdeur weer open ging, keek ik eerst of er iets in de gang te zien was. Daarna gebaarde ik naar Iris dat ze op het bankje in de hal op me moest wachten. Nadat ik mijn koffer naast die van haar had geplaatst, liep ik terug naar de lift. ‘Over vijf minuten ben ik terug. Als het te lang duurt, bel je de politie, okay?’ Nerveus op haar nagels bijtend wachtte Iris op de dingen die zouden komen. De politie bellen, spookte het door haar hoofd. Ze wist niet eens een nummer. De minuten leken uren te duren. Zeker tien minuten waren voorbij toen de liftdeur eindelijk openging. ‘Er waren er meer die wilde uitchecken,’ verontschuldigde ik me. Hoewel er beneden en buiten niets vreemds te zien was, leek het me toch beter om het gebouw niet via de hoofdingang te verlaten. Ik gebaarde naar Iris dat ze me moest volgen. We volgden de bordjes nooduitgang tot het einde van de gang. Daar was een kleine hal met twee deuren. Op een van de deuren prijkte het bordje Nooduitgang. Achter de deur was, zoals verwacht, een trappenhuis. ‘Laat je koffer maar hier, die haal ik zo wel op.’ We daalden de trap af naar de begane grond en bereikten een stalen deur.
83
Een stang zorgde ervoor dat je hem alleen van binnenuit kon openmaken. Ik tilde de stang omhoog en duwde de deur behoedzaam een stukje open. De nooduitgang kwam uit in de tuin aan de achterkant van het hotel. Ik gebaarde naar Iris dat ze moest wachten, daarna beklom ik de trap weer om haar koffer op te halen. Omdat de wieltjes teveel lawaai maakte, droegen we de koffers door de tuin naar de aangrenzende straat. Achter me hoorde ik gehijg. ‘Hoe zit het met jouw conditie,’ vroeg ik met enige ironie in mijn stem. De angst bij Iris overheerste haar gevoel voor humor. We staken de straat over en liepen zwijgend verder. Niet veel later had ik al weer spijt van mijn opmerking. De ademhaling van Iris herstelde wonderbaarlijk snel terwijl ik liep te zweten en naar adem hapte. We sloegen de eerste zijstraat in die we tegenkwamen. Pas daarna durfden we de koffers op de grond in de rol-stand te zetten. Ik ontweek de grijns op het gezicht van Iris. Naast elkaar lopend, raakten we steeds verder verwijderd van het hotel. Achteraf gezien was het maar goed dat Iris er op stond om de avond ervoor lopend naar het hotel te gaan. We konden nu in ieder geval ongezien bij de auto komen. Via een grote omweg bereikten we een zijstraat die op de doorgaande weg langs de haven uitkwam, gelukkig niet ver van de plek waar de auto geparkeerd stond. Om zoveel mogelijk risico te mijden, bleef Iris in de zijstraat achter bij de koffers. Tussen de terrassen door liep ik, zo onopvallend mogelijk, naar de plek waar we de Peugeot hadden achtergelaten. Pas op het laatste moment stak ik snel de doorgaande weg over. Vijf minuten later lagen de koffers in de achterbak. Nadat ik de wagen gestart had, keerden we om en reden we terug door de zijstraat. De doorgaande weg was een betere optie, maar die liep vlak langs het hotel en dat vonden we een te groot risico. Via een wirwar van straatjes met veel eenrichtingsverkeer bereikten we uiteindelijk toch weer de doorgaande weg. Iris bestudeerde de kaart en ik hield steeds de achteruitkijkspiegel in de gaten. Voorbij het industriegebied aan de zuidkant van Chios Stad, was ik ervan overtuigd dat we niet gevolgd werden. Het weer was omgeslagen. De
84
bergen aan de overkant van de smalle zeestraat waren verdwenen in een grijze nevel. Zelfs de kust van Turkije was niet meer te zien toen we de slingerende weg volgden door de heuvels op weg naar Karfas. Het strand in Karfas lag er verlaten bij toen we er langs reden. Dat was niet vreemd, want het was nog vroeg en tamelijk koel. Iris had zelfs een trui aangetrokken. Over de smalle hellende weg bereikten we de Tsplitsing. Na nog een stukje klimmen, parkeerde ik de Peugeot voor de tweede keer op de parkeerplaats naast het witte kerkje. Het was maandag, dus dit keer klonken er geen stemmen van spelende kinderen. Die waren al vroeg in de ochtend opgehaald door de schoolbus. Met knikkende knieën liepen we naar het gedeelte van het gebouw waar het kantoor gevestigd was. Het enthousiasme van een dag eerder was omgeslagen in een mix die het midden hield tussen argwaan en onzekerheid. Bij elke confrontatie met een vreemde was het elke keer weer afwachten hoe de reactie zou zijn. Ook de eerdere zoektocht van Eva via het televisie opsporingsprogramma speelde een belangrijke rol. Voor haar liep de zoektocht hier dood. Hoe groot was de kans dat het ons wél enig voordeel zou brengen? De deur van het kantoor stond dit keer open. Nog een keer namen we het plan door wat we hadden bedacht, daarna gingen we aarzelend naar binnen. Achter een van de twee bureaus zat een vrouw. Ze had een mooie, volle bos donker haar dat met speldjes boven haar oren bij elkaar werd gehouden. De rimpeltjes rond haar mond en de grijze plukjes haar die hier en daar zichtbaar waren, verraden dat ze de vijftig ruim gepasseerd was. Over een leesbril met een donker montuur priemden haar donkere ogen onderzoekend naar haar bezoekers. De huid van de vrouw was bleek en ze had donkere kringen onder haar ogen. Toen ik haar vroeg of ze Engels sprak. Antwoorde ze met een grappig accent in het Engels dat ze dat deed. Haar stem klonk vermoeid. ‘Wij zijn hier gisteren ook geweest,’ begon ik voorzichtig. ‘…We zijn op zoek naar iemand.’ De vrouw wreef met haar hand langs haar kin. Terwijl ik zocht naar de juiste woorden voor het vervolg van het gesprek, bleven haar trieste ogen ongewoon lang op Iris gericht. ‘Jullie zijn op zoek naar iemand,’ reageerde ze bedachtzaam. ‘…Vertel me eerst eens wie jullie zijn?’
85
‘Mijn naam is Eric Lachambre en dit is…’ ‘Iris van Laarbeke,’ maakte Iris mijn zin af. Over het gezicht van de vrouw trok een zenuwtrek. Ze stond op en liep naar de buitendeur. Pas op dat moment viel het ons op dat ze helemaal in het zwart gekleed was. Ergens op een site hadden we gelezen dat Griekse vrouwen soms wel twee maanden zwarte kleding dragen als een familielid is overleden. De Griekse vrouw deed de buitendeur niet alleen dicht, maar ze deed hem ook op slot. We keken elkaar verbaasd aan. Waar was dat goed voor? Ze liep terug naar haar bureau en vroeg of we iets wilden drinken. Uit een koelkast in de hoek van het kantoor haalde ze een glazen fles met uitgeperst vruchtensap. Nadat ze drie glazen had neergezet, nam ze weer plaats achter haar bureau. ‘Ik zal me eerst even voorstellen. Mijn naam is Maria. Maria Kaloudis. Maar noem me maar gewoon Maria, dat is makkelijker.’ Ze schonk de glazen vol en peilde ondertussen de reacties op onze gezichten. En die was er. Iris en ik keken elkaar aan. ‘Maria Kaloudis,’ herhaalde ik aarzelend. ‘Bent u…’ ‘Ja, ik ben de zuster van Abdias Kaloudis.’ Er viel een ongemakkelijke stilte. Maria schoof haar leesbril op haar hoofd. Haar donkere ogen zochten die van Iris. Onverwachts brak er een matte, charmante glimlach door. ‘Ik wist het toen ik jou zag. Mijn broer is bij jullie geweest voordat hij…’ De ogen van de vrouw werden vochtig. Vanaf dat moment begrepen we waarom Maria zwarte kleding droeg. Ze wist dat Kaloudis vermoord was. Het duurde even voordat Maria in staat was om weer te praten. Na een slok van haar vruchtensap gaf ze aan dat het weer ging. Omdat Iris ook zichtbaar aangedaan was, nam ik het initiatief. ‘Uw broer nodigde Iris uit voor een gesprek. Hij had iets heel belangrijks te vertellen.’ Mijn ogen zochten die van Iris. Ze knikte goedkeurend naar me. Daarna vertelde ik Maria van de brief, het cryptische kaartje en de foto’s die Iris ontving en dat Eva dezelfde brief en ook een cryptisch kaartje en twee foto’s ontving. ‘Helaas kreeg uw broer de kans niet meer om het belangrijke nieuws te
86
vertellen.’ Iris haalde de babyfoto’s uit haar heuptasje en confronteerde Maria er mee. Ze boog haar hoofd. Na een diepe zucht richtte ze zich tot Iris. ‘Ik heb 25 jaar mijn mond gehouden, mijn mond moeten houden,’ benadrukte ze. ‘Het wordt tijd dat de waarheid gezegd wordt…’ Na een korte stilte ging ze verder. ‘Lieve Iris, of liever gezegd: Galatea…’ ‘Galatea?’ ‘Galatea is jouw ware naam; Galatea Motakis…’ Opnieuw werd het stil in het kantoor. ‘Galatea,’ herhaalde Iris. ‘En Eva; heet zij in werkelijkheid ook anders?’ Maria Knikte. ‘Eva’s ware naam is Aglaia. Aglaia Motakis.’ ‘Dus toch,’ reageerde Iris onverwachts vinnig. ‘Waarom dan al die onzin? Waarom hebben jullie ons uit elkaar gedreven? Waarom moesten wij ter adoptie worden afgestaan? En dat verzinsel over dat auto-ongeluk; hoe zit het daarmee?’ Ik sloeg mijn arm om haar schokkende schouders. Maria was opgestaan. Ze ijsbeerde door het kantoor. Na een tijdje ging Maria toch weer zitten. ‘Je hebt gelijk, kindje. Maar het kon niet anders. Je vader had geen keus; wij hadden geen keus…’ ‘…Mijn vader?’ Maria verstopte haar gezicht in haar handen. ‘Er is zoveel te vertellen. Ik weet niet waar ik moet beginnen…’ Haar stem klonk wanhopig. Iris realiseerde zich langzaam maar zeker dat ze boos was op iemand die mogelijk helemaal niets aan haar situatie kon doen. ‘Het spijt me, Maria. Het werd me allemaal teveel…’ Maria pakte haar hand. ‘Geloof me, niet alle antwoorden kan ik je geven. Maar, alles wat ik weet, vertel ik je.’ Haar trieste ogen kregen onverwachts een krachtige uitstraling. Ze haalde diep adem en begon aan een lang en indrukwekkend verhaal: ‘Voor mij begon deze hele geschiedenis 25 jaar geleden, maar eigenlijk begon het al veel langer geleden,’ benadrukte ze.
87
Ze vertelde dat ze nog maar net benoemd was tot directrice van het kindertehuis toen haar broer Abdias Kaloudis op een avond met twee baby’s voor haar deur stond. Het was de tweeling van Georgios Motakis, zijn beste vriend en mentor. Maria was dolblij de twee kinderen te zien, maar verder begreep ze er niets meer van. Ze wist niet beter dan dat het huis van de familie Motakis een dag eerder was afgebrand en dat men er van uitging dat alle bewoners daarbij omgekomen waren. Haar broer vertelde haar dat de brand net was uitgebroken toen Motakis midden in de nacht thuiskwam na een conventie in de hoofdstad van Kreta, Heraklion. In een ultieme poging wist hij de tweeling uit het brandende huis te redden. Hij liet de twee meisjes bij Abdias achter en daarna is hij gevlucht. Maria herhaalde dat ze totaal overrompeld was en dat ze er niets van begreep. De historicus Motakis was een man met aanzien. Iemand die ogenschijnlijk geen enkele reden heeft om te vluchten voor wie of wat dan ook én zeker niet zonder zijn kinderen, benadrukte ze. En toch was het gebeurd. Toen ze haar broer daarop aansprak, werd er veel duidelijk. Motakis had twee mannen weg zien rennen bij zijn brandende huis. De brand was aangestoken door vijanden van Motakis. Hij wist ook waarom. Georgios Motakis werkte in de jaren voorafgaand aan de brand aan een geheim manuscript. De inhoud daarvan had te maken met de geschiedenis van Anavatos. ‘Anavatos… Is dat ook een zus?’ De opmerking van Iris zorgde zowaar voor een glimlach op het bleke gezicht van Maria. Ze schudde haar hoofd en vertelde dat Anavatos de naam van een verlaten middeleeuws dorp is. Een dorp dat tegen een rots is aangebouwd in het centrale deel van het eiland Chios. Sommigen noemen het een spookstad. Voor de meesten is het tegenwoordig een toeristische trekpleister. Anavatos betekent letterlijk; onbereikbaar. Het dorp werd zo genoemd omdat de weg er naartoe onvindbaar was voor onbekenden. Althans dat was zo tot het jaar 1822. In dat jaar heeft iemand de weg verraden aan de Turken en die hebben een vreselijke slachting aangericht onder de nog aanwezige bevolking. De meesten vrouwen en kinderen hadden al zelfmoord gepleegd door in de afgrond bij het dorp te springen. Maria stond onverwachts op. Ze liep naar het raam van haar kantoor en bleef daar enige tijd in gedachten verzonken staan. Geduld is niet een van mijn beste eigenschappen, maar gelukkig had Iris daar dit keer ook last van.
88
‘Vreselijk natuurlijk wat daar allemaal gebeurd is,’ reageerde ze. ‘Maar wat heeft die geschiedenis in hemelsnaam met Eva en mij te maken?’ ‘…Alles!’ Maria liep weer terug naar haar bureau. Nadat ze was gaan zitten ging ze verder met haar bizarre verhaal. Ze benadrukte dat het verraad van Anavatos door de eeuwen heen de gemoederen op Chios bezig heeft gehouden. Algemeen wordt aangenomen dat het een vrouw was die de weg heeft verraden voor een brood. Er deden echter ook andere verhalen de ronde en een daarvan was, dat een van de voorvaderen van de historicus Georgios Motakis de verrader zou zijn. Volgens haar broer Abdias, beschikte de vader van Iris over een belangrijk bewijs waarmee hij kon aantonen wie de ware verrader van Anavatos was. Zoals gezegd, werkte Motakis, haar vader dus, in de jaren voorafgaand aan de brand aan een manuscript. Het ging hem niet alleen om waarheidsbevinding, maar ook om de eer van zijn familie. Helaas liet de verstrooide historicus op een dag het manuscript onbeheerd achter in de bibliotheek. Een fout met grote gevolgen. Binnen de kortste keren gonsde het van de geruchten in Chios Stad. In het manuscript zouden de namen genoemd zijn van zeer vooraanstaande families op Chios, onder andere die van de familie Koraïs. Konstantinos Koraïs was in die tijd de Prefect van Chios, de belangrijkste bestuurder van het eiland. Zijn schoonzoon Kostas Zagorakis was kort daarvoor benoemd tot politiechef van Chios. Deze Zagorakis was en is zeker niet geliefd bij de bevolking van Chios. Zijn bijnaam Kara Ali zegt wat dat betreft genoeg. Hij heeft zijn baan uitsluitend te danken aan het feit dat hij getrouwd is met de dochter van de Prefect. Maria vertelde dat de vader van Iris, de politiechef samen met zijn broer Stavros zag wegrennen toen hij rond middernacht bij zijn brandende huis aankwam. Naast me zag ik het witte gezicht van Iris. Hoe onwaarschijnlijk het verhaal van Maria ook klonk, het kwam hard bij haar aan. Haar verdriet raakte mij ook en ik reageerde geïrriteerd. ‘Dat kan toch niet. Iemand gaat toch geen mensen vermoorden omdat er 200 jaar geleden iets is voorgevallen waar zijn familie mogelijk iets mee te maken heeft? 200 jaar geleden, waar hebben we het over?’ Maria schudde haar hoofd. ‘Jullie begrijpen dat niet, benadrukte ze. In Griekenland is de familieband heilig. Dat gevoel gaat veel verder dan jullie je kunnen voorstellen. Een verrader in de familie is een schande. Verraad aan de
89
Turken is voor elke Griek een doodzonde. Dat vergeet en vergeeft men hier nooit…’ ‘Maar die politiechef en zijn broer hadden toch niets met die families te maken? Waarom zouden die…’ ‘Macht en financieel gewin, dat was hun motief. Kostas en Stavros Zagorakis, twee broers. De een politiechef waarvan kwade tongen beweren dat hij volgend jaar een gooi wil doen naar het hoogste bestuurlijke ambt van Chios, het Prefect-schap. De andere een zware crimineel waarvan het verhaal de ronde deed en doet, dat hij enkele dagen voor de brand op borgtocht de afschrikwekkende Korydalis gevangenis in Athene verlaten had; een man die nog nooit op een fatsoenlijke manier geld heeft verdiend. Kara Ali en Pali nthropos’ ‘Kara Ali en Pali nthropos… Wat zijn dat voor ’n vreemde namen?’ Er verscheen zowaar een glimlach op het getekende gezicht van Maria toen ze mij de namen hoorde uitspreken. ‘Het zijn bijnamen. Kara betekent zwart. Zwarte Ali is de naam van de Turkse bevelhebber die tijdens de Turkse overheersing als een beest tekeer is gegaan op het eiland. Het Engelse woord voor Pali nthropos is Skunk. Ik weet niet wat dat in jullie taal betekend,’ antwoordde Maria. Iris en ik keken elkaar aan. ‘Het Nederlandse woord voor Skunk is Stinkdier,’ reageerde ik. Tegelijkertijd beseften we waaraan het stinkdier zijn bijnaam te danken heeft en ook dat hij gevaarlijk dicht bij ons in de buurt was. Maria haalde haar schouders op en ze vertelde dat de broer van zwarte Ali aan een leverziekte lijdt. Ter verduidelijking, maakte Maria met haar rechterhand een drinkbeweging met haar rechterhand. Die gevolgen van die ziekte in combinatie met de slechte hygiënische omstandigheden in de gevangenis, bezorgde hem een sterk geconcentreerde lichaamsgeur. Zijn onaangename bijnaam was snel verzonnen door de bevolking van Chios. Voor mij werd het een en ander duidelijk. In het hoofd van Iris speelde zich hele andere vragen af. Ze leunde naar voren. ‘En mijn vader! …Wat is er met hem gebeurd?’ ‘De enige die dat echt weet, is… was, Abdias.’ ‘Abdias Kaloudis, uw broer?’ ‘Ja. Helaas was hij er nooit openhartig over, zelfs niet naar mij. Het enige wat hij me ooit verteld heeft is dat jouw vader gevlucht is; dat hij zich ergens op het eiland schuilhoudt. Dat verhaal doet nog steeds de ronde.
90
Maar er zijn ook mensen die beweren dat het een fabel is.’ ‘…Dus u suggereert dat hij mogelijk nog in leven is?’ Maria haalt haar schouders op. ‘Ik suggereer niets. Na vijfentwintig jaar durf ik daar niets over te zeggen. Het is goed mogelijk om je op dit eiland te verstoppen, hoor. Maar zolang? Mijn broer heeft altijd gezegd dat de waarheid ooit boven water komt. Misschien was dat de reden waarom hij naar Nederland vertrok. Maar het kan ook zijn dat die waarheid zijn dood werd.’ De laatste opmerking van Maria zorgde voor een lange stilte. We lieten haar verhaal op ons inwerken. Het was een lang en onwaarschijnlijk verhaal dat nog lang niet ten einde was. Iris realiseerde zich dat als eerste en dat maakte ze meteen duidelijk. ‘En wij, ’reageerde ze fel. Eva en ik. Wat gebeurde er met ons? Waarom werden we uit elkaar gehaald en afzonderlijk geadopteerd door verschillende ouders?’ Maria vertelde dat Eva en Iris liefdevol werden opgenomen in het kindertehuis. Om te voorkomen dat de bloeddorstige broers Zagorakis ze op het spoor zouden komen, moesten alle sporen naar het verleden worden uitgewist. Daarom werden ze als tweeling gescheiden en kregen ze allebei een nieuwe voor- en achternaam. Bij Eva werd vermeld dat ze te vondeling is gelegd en bij Iris dat zij de enige overlevende van een autoongeluk was. ‘Het was voor jullie eigen bestwil,’ benadrukte Maria. ‘Hadden we dat niet gedaan, dan waren jullie er waarschijnlijk niet meer geweest.’ Iris was allerminst gerustgesteld. ‘Ik begrijp er niets meer van, ’reageerde ze fel. ‘ Was dat echt nodig? Wat kunnen twee baby’s nou doen aan de stommiteiten die door volwassen, weldenkende mensen zijn begaan?’ ‘Je vergeet één ding, Iris. Baby’s worden een keer volwassen en daarin schuilt het gevaar voor de gebroeders Zagorakis.’ De laatste opmerking van Maria hakte er in. De bewijzen daarvan lagen op het kerkhof in ’s-Hertogenbosch en in het criminele stroomgebied van het Albert Kanaal. Na een korte indringende stilte ging Maria verder met haar verhaal. Het drama rond het huis van de familie Motakis was nog lang niet ten einde. Een half jaar na de opname in het kindertehuis werden de uitkomsten van
91
het federale politie en forensisch onderzoek openbaar gemaakt. Een van de belangrijkste conclusies was dat niet alle leden van de familie waren omgekomen bij de brand. Kort daarna verschenen er opsporingsberichten in de plaatselijke kranten en op de televisie. Daarbij werden behalve een foto van Georgios ook een foto getoond van twee baby’s. De resultaten van het onderzoek en vooral de foto’s sloegen als een bom in, bij de corrupte politiechef Zagorakis én het kindertehuis. Een dag later verscheen het bericht in de krant dat een getuige zich gemeld had bij de politie. Die getuige zou Motakis met een brandende fakkel bij zijn huis hebben gezien vlak voordat de brand uitbrak. Motakis zou zijn gevlucht na zijn verschrikkelijke daad. Ongetwijfeld was dit een bedenksel uit de misdadige geest van de gebroeders Zagorakis. Maar, bedenksel of niet, dit nieuws zorgde voor paniek bij Kaloudis én Maria. Niet alleen Georgios werd gezocht, maar ook zijn tweeling. Kaloudis en Maria waren ervan overtuigd dat de gebroeders Zagorakis vroeg of laat op de stoep van het tehuis zouden staan om de tweeling op te halen en dat wilden ze ten koste van alles voorkomen. Via een versnelde procedure werden een Nederlands en Belgisch gezin gevonden die de kinderen ieder afzonderlijk adopteerden. Maria stond op. ‘Ik zal jullie de adoptiepapieren laten zien.’ Toen Maria in de gang verdwenen was, keken we elkaar aan. ‘…Het is toch idioot, Eric. Mijn hele leven heb ik gedacht dat mijn familie is omgekomen bij een auto- ongeluk en nu heb ik misschien nog een vader.’ Hoewel ik daar ook rekening mee hield, wilde ik haar toch beschermen. Ze was al zo vaak teleurgesteld in haar leven. ‘Laten we niet te vroeg juichen, Iris.’ ‘Waarom? Geloof jij haar niet?’ ‘En of ik haar geloof. Zo’n verhaal verzin je niet. Dat schud je niet even uit je mouw. En haar emotie, die was oprecht…’ Het gezicht van Maria was nog witter dan het al was toen ze terugkeerde in haar kantoor. Ze keek ons met grote verwilderde ogen aan. ‘Ze zijn verdwenen,’ hakkelde ze. ‘De adoptiepapieren… Ze zijn er niet meer.’ Vreemd genoeg schrokken we er niet eens van. Er waren in de
92
voorafgaande periode al zoveel krankzinnige dingen gebeurd. Dit kon er ook nog wel bij. ‘Misschien heeft je broer ze meegenomen,’ probeerde ik voorzichtig. ‘Het gaat niet alleen om de adoptiepapieren, hun volledige dossiers zijn verdwenen. Alles is weg.’ Maria friemelde nerveus aan de knopen van haar zwarte jurk. ‘Wie doet er nou zoiets?’ Maria pakte de telefoon en staarde in gedachten verzonken naar haar bureau. ‘Het dossier van Eva was er nog wel toen die man van dat Nederlandse televisieprogramma hier was,’ herinnerde ze zich. ‘Wanneer was dat ook al weer?’ ‘maart 2006!’ De mond van Maria viel open. ‘…Hoe weet jij dat zo precies?’ ‘Dat was vier weken voordat Eva…’ Ik schrok van mijn eigen woorden. Dit had ik de arme Maria willen besparen, maar nu was het te laat. De lichaamstaal van Maria was duidelijk, ik kon er niet meer omheen. ‘Eva is vier weken later vermoord…’ Als een zwarte raaf waarvan de eieren zojuist zijn gestolen staarde Maria me aan. Na een tijdje schoot ze overeind. ‘…Zie je wel! Dat is het werk van de Zagorakis broers, ik zweer het je. De vuile schoften. Hebben ze toch hun zin.’ Plotseling besefte ze de impact van haar woorden. Ze pakte de handen van Iris vast. ‘Maar jij dan… Jij bent er nog!’ Iris knikte. Ze kon het niet over haar hart verkrijgen om Maria op dat moment te vertellen wat er met haar vriendin Sofie gebeurd was. ‘Ik ben inderdaad aan de dood ontsnapt,’ reageerde ze en daar was niets van gelogen. Het was lange tijd stil in het kleine kantoor. Van alles gonsde er door onze hoofden. Nooit eerder had ik een verband gelegd tussen de televisie-uitzending van het opsporingsprogramma en de verdwijning van Eva. Nu werd er veel duidelijk. Het opsporingsprogramma bracht de verkeerde mensen op een spoor. De gebroeders Zagorakis stalen de dossiers van Eva en Iris en voor politiefunctionarissen is het vervolgens
93
een koud kunstje om achter de adressen te komen. Maar hoe kwam Kaloudis aan de adressen. De enige die de adressen kende was Maria. Toen ik dat aan haar vroeg werd veel duidelijk. ‘Ik kreeg het adres van Eva van de man van het opsporingsprogramma. Abdias heeft mij er inderdaad een keer om gevraagd. Dat was kort na de oproep op de lokale televisie van Chios. Het adres van Eva was dus bekend bij hem. Mijn broer had ook een kopie van de adoptiepapieren. Mogelijk heeft hij daarmee het adres van Iris achterhaald. Vraag me niet hoe.’ Ik dacht aan mijn eigen internet activiteiten en had wel een idee. Iris pakte uit haar heuptas de brief, de cryptische kaartjes en de foto’s die we van Kaloudis hadden gekregen. Ze spreidde ze uit op het bureau voor Maria. ‘Behalve de babyfoto’s hebben wij dit ook van uw broer gekregen.’ Maria schoof haar leesbril van haar hoofd naar het puntje van haar neus. Ze bestudeerde de kaartjes en de foto’s. Onverwachts stond ze op. Zonder iets te zeggen verdween ze voor de tweede keer in de gang. Toen Maria weer terugkeerde, legde ze een fotolijstje naast de babyfoto’s van Iris en Eva. Op de foto in het lijstje, lagen de baby’s naast elkaar op hun buik op een kleedje. Ze keken lachend in de camera. ‘Zie je wel,’ reageerde Maria. ‘Kaloudis heeft deze foto ook gebruikt. Het is dezelfde foto die destijds ook door de politie in de kranten is geplaatst. Voor zover bekend is het de enige foto die er nog van jullie is. De plaatselijke fotograaf - en dan in het bijzonder zijn archief - is daarvoor verantwoordelijk.’ Alles wat Maria zei klopte. Kaloudis had de foto inderdaad met een of ander computerprogramma bewerkt. Maria schoof de twee kaartjes naar zich toe. ‘Deze kaartjes vormen samen één verhaal, begrijp ik?’ ‘Ja, maar wel een behoorlijk cryptisch verhaal.’ Iris pakte het Kaloudis-reddingsplan erbij. ‘Kijk, zo ziet het er uit na het samenvoegen van de kaartjes.’ ‘…En tot waar zijn jullie gekomen?’ Iris wees naar de zevende regel. ‘PL Mesta,’ las Maria hardop. ‘PL Mesta… Er staat toch PL Meota?’
94
Maria pakte een pen en op een briefje schreef ze de naam in het Grieks. ‘Zie je? Zo schrijf je het in het Grieks. Als ik Mesta in het Engels zou schrijven, zou ik het ook zo doen.’ ‘En PL, Wat betekent dat dan?’ Maria haalde haar schouders op. ‘Geen idee.’ Het bleef een tijdje stil. Maar al snel drongen nieuwe vragen zich op. ‘…Had mijn vader familie?’ ‘Jouw vader had een broer, maar die is op tienjarige leeftijd overleden. Zijn oudere zuster is, zoals veel Chioten, naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Voor zover ik weet is zij kinderloos gebleven. Jouw vader had nog maar weinig contact met haar.’ ‘En u? Kende u mijn vader?’ Op het gezicht van Maria verscheen een verlegen glimlach. ‘Kennen is teveel gezegd. Ik heb hem een paar keer ontmoet bij Kaloudis…’ Na een korte aarzeling vertelde Maria dat Georgios een mooie man was met blonde krullen en mooie blauwe ogen net zoals die van Iris. Het maakte hem bijzonder charmant, want dat zag je volgens haar maar zelden bij Grieken. ‘Heimelijk was ik een beetje verliefd op hem. Maar ja, hij had een vrouw en…’ Maria zuchtte diep. Het verleden riep nog teveel emoties bij haar op. Iris schonk nog wat vruchtensap voor haar in. Nadat Maria een flinke teug had genomen, stelde ze voor om verder te praten in haar woning. Voordat we gingen vroeg ze of ze fotokopieën mocht maken van de foto’s van de kale rots en de groene wand. Ze kende wel mensen die mogelijk wisten waar de foto’s genomen waren. Vijf minuten later volgden we Maria door de gang van het kindertehuis. Bij de eerste deur ging ze naar binnen. Ze vertelde dat er 25 jaar geleden nog 32 kinderen in het tehuis werden opgevangen. Nu waren het er nog maar twaalf. De tijden waren veranderd. De eetzaal van toen werd veranderd in een multi functionele ruimte met een aparte eetzaal, speelkamer en studeerhoek compleet met PC’s. We liepen verder door de gang waar zich, achter de verschillende
95
deuren, de keuken en slaapvertrekken van de kinderen bevonden. Aan het einde van de gang stopten we bij een deur waarop het bordje “Privé“ prijkte. Maria vertelde dat dit vroeger een grote slaapzaal was. Tien jaar geleden werd het verbouwd tot ambtswoning en ging zij er wonen. De woonkamer van Maria was nostalgisch ingericht. Veel houten meubels met gekrulde versieringen en stoffen bekleding. De openslaande deuren naar de tuin stonden open. De muren van het inpandige ruime balkon waren in roze en blauwe pasteltinten gekleurd. Een klein trapje leidde naar de, licht aflopende, tuin waarin veel olijf en citrusbomen groeiden. Tussen de bomen door zagen we het blauw van de Egeïsche Zee. Maria wenkte naar ons. Ze wees naar een foto op het dressoir. ‘…Dat zijn mijn broer Abdias en zijn vrouw Zeta.’ Het was een foto die zo te zien genomen was ter gelegenheid van een of andere feestelijke gelegenheid. Kaloudis ging gekleed in een wit kostuum. We kenden hem tot nog toe alleen van de compositietekening. Op de foto had hij veel meer en vooral donkerder haar en hij had een dunne, donkere snor. Zijn vrouw leek een stuk jonger. Onder een ondeugend hoedje krulde lang donkerbruin haar in slagen naar beneden. Ik kon mijn ogen maar moeilijk van haar afhouden. Maria stelde voor om op het balkon verder te praten. Ze had nog een uur voordat de kinderen uit school zouden komen en dan is het gedaan met de rust, verzekerde ze ons. We zochten een plekje op het balkon. Iris en ik in de zon en Maria in de schaduw. In de stilte die viel drongen zich nieuwe vragen op. ‘Hoe wist je dat je broer… eh dat hij overleden was?’ Maria zuchtte diep. Haar ogen zochten die van Iris alsof de vraag haar verwarde. Ze had zichtbaar moeite met het zoeken naar de juiste woorden om het te vertellen. ‘Adonis, mijn oudste broer riep de familie anderhalve week geleden bij elkaar. Hoewel hij door de telefoon nog niets wilde zeggen, hoorde ik aan zijn trillende stem dat er iets ernstigs aan de hand was. Toen we die avond met de hele familie bij hem thuis waren, hoorden we dat hij net teruggekeerd was uit Nederland. Vanuit dat land waren serieuze berichten binnengekomen dat er iets ernstigs gebeurd zou zijn met onze jongste broer Abdias. Er zou een lichaam gevonden zijn op een
96
begraafplaats en…’ De schouders van Maria begonnen te schokken en het duurde zeker tien minuten voordat ze weer in staat was te praten. Het verhaal dat Maria vertelde, kenden wij inmiddels. Toch was er een ding wat ons zeer verbaasde. ‘Waarom moest jouw oudste broer naar Nederland? Abdias heeft toch een vrouw? Waarom is zij niet naar…’ Geschrokken staarden we naar het asgrauwe gezicht van Maria. Even dachten we dat ze van haar stokje zou gaan. Ik snelde naar de keuken om een glas water te halen. Daar knapte ze weer een beetje van op. Na een tijdje begon Maria weer zacht te praten. We schrokken behoorlijk van het onsamenhangende verhaal wat daarna volgde. Volgens de politie van Chios was Zeta, de vrouw van Abdias, onbereikbaar toen ze haar op de hoogte wilden stellen van de gebeurtenissen in Nederland. Met trillende stem vertelde Maria dat zij en haar familie sindsdien niets meer vernomen hebben van haar. Iris en ik keken elkaar aan. Dat laatste was Maria niet ontgaan. ‘Dus jullie denken ook dat ze…’ Het was lange tijd stil op het zonnige balkon van Maria. Ieder voor zich moesten we haar verhaal en de mogelijke gevolgen daarvan op ons in laten werken. Maria doorbrak de stilte en ze vroeg of we getrouwd waren. We moesten er om lachen en ik vertelde haar dat Eva met mij was getrouwd. Die mededeling zorgde opnieuw voor een schrikreactie bij Maria. ‘Jullie waren… Oh, sorry. Het spijt me, dat wist ik niet.’ Ik haalde mijn schouders op en zei dat het niet gaf. ‘Aglaia,’ reageerde Maria met een gelukzalig gezicht. ‘Een wolk van een baby. Ik kan gewoon niet geloven dat ze er niet meer is.’ Op hetzelfde moment betrok haar gezicht. ‘…Wat is er eigenlijk met haar gebeurd?’ Iris keek me geschrokken aan. Ze kende me al zo goed dat ze wist dat ik dat onderwerp liever meed. Maar in dit geval deed ik dat niet. Maria had er recht op om te weten wat er met Eva was gebeurd en sinds mijn ontmoeting met Iris, ging het me gemakkelijker af om er over te praten. Voor de tweede keer in korte tijd vertelde ik het verhaal in een minder uitgebreide vorm als dat ik dat bij Iris deed.
97
Met haar hand voor haar mond verwerkte Maria het verhaal. Een half jaar had ze vol liefde voor de tweeling gezorgd. De dood van Eva raakte haar diep. Onverwachts verscheen er een vreemde glans in haar ogen. ‘Hoe weet je zo zeker dat ze in die auto zat?’ Haar vraag irriteerde me. Het klonk als een motie van wantrouwen. ‘Die vraag is me al vaker gesteld, ’reageerde ik. ‘De onderzoeksresultaten van de politie wezen daar allemaal op. Haar autogordel was nog gesloten en ze vonden een schoen…’ ‘En haar lichaam? …Waar was dat dan?’ Ik maakte een ontkennend gebaar en wees op mijn hart. ‘…Dat weet niemand. Diep van binnen voel ik dat ze er niet meer is.’ De donkere ogen van Maria leken dwars door me heen te kijken toen ze opmerkte dat de auto van Eva misschien wel door een ander bestuurd werd, toen hij in het grauwe water van het Albertkanaal terecht kwam.
98
9. In de schaduw van het witte kerkje bestudeerden we de wegenkaart van het eiland Chios. Er kronkelden nogal veel wegen vanuit Karfas naar het zuiden van het eiland en dat maakte het er niet gemakkelijker op. Het aanbod van Maria om gezamenlijk met de kinderen de lunch te gebruiken in de eetzaal van het kindertehuis sloegen we af. Haar verhalen had onze opdracht er niet eenvoudiger op gemaakt. Het was nu in ieder geval duidelijk dat we in geval van nood niet hoefden te rekenen op de politie van Chios. We stapten in de auto. Iris met de wegenkaart van het eiland opengevouwen op haar schoot en ik achter het stuur. ‘We zullen eerst terug moeten naar de doorgaande weg en van daaruit de route oppikken,’ gebaarde Iris. Ze herinnerde zich dat ze de plaats Pyrgi al eens eerder op de verkeersborden had gezien. Het was twaalf uur en de nevel die eerder in de ochtend de bergen in Turkije aan het zicht onttrok, was opgetrokken. Op de dalende weg keken we uit over de prachtige baai van Karfas. Bij het strand van Karfas sloegen we linksaf en passeerden we de schoolbus die uit de tegenovergestelde richting kwam. Iris keek hem lang na. Ze besefte dat - als alles anders was gelopen - zij wellicht ook ooit in die bus had gezeten. Ook in mijn hoofd gebeurde het een en ander. De opmerking van Maria bleef nog lang nadreunen; stel je voor dat ze gelijk had en dat Eva inderdaad niet achter het stuur van haar cabrio zat? Op de een of andere manier had ik daar zelf nooit aan gedacht. Toen we de doorgaande weg opdraaiden, bleek dat Iris het inderdaad goed gezien had. De plaats Pyrgi stond ruim van tevoren aangegeven. Ze had de wegenkaart uitvoerig bestudeerd en volgens haar konden we het beste via Pyrgi naar Mesta rijden. Ze kon haar navigatieactiviteiten
99
tijdelijk staken en dat gaf haar de gelegenheid om een aantal gebeurtenissen op een rijtje te zetten. Op de achterkant van de uitgeprinte route naar Karfas begon ze te schrijven: Het huis van mijn familie werd vijfentwintig jaar geleden in brand gestoken. De oorzaak daarvan was het verboden manuscript waaraan mijn vader werkte. Kennelijk was de inhoud daarvan zo belastend voor enkele hooggeplaatste families in Chios, dat mijn familie ten koste van alles moest verdwijnen. Dat lukte niet helemaal, want mijn vader wist samen met Eva en mij aan de brandstichting te ontsnappen. Om wat voor een reden dan ook, kon mijn vader niet meer voor ons zorgen. Via zijn vriend Kaloudis belandden we in het kindertehuis in Karfas. Forensisch onderzoek bracht een half jaar later aan het licht dat de lichamen van mijn vader, Eva en mij niet zijn gevonden tijdens het ruimen van de restanten van het afgebrande huis. Een oproep van de politie zorgde daarna voor paniek in het kindertehuis. Eva en ik kregen andere namen en werden geadopteerd. Een zoektocht van Eva via een televisieprogramma zorgde eenentwintig jaar later opnieuw voor paniek op het eiland. Vooral de gelijkenis van Eva met het uiterlijk van haar moeder was daar de oorzaak van. Voor de Prefect van Chios en de gebroeders Zagorakis was dat blijkbaar zo bedreigend, dat ze besloten om onze adoptiepapieren te stelen. Het adres van Eva was bekend via het opsporingsprogramma en dat van mij werd opgespoord via de adoptiepapieren. Er werd iemand naar België gestuurd om Eva en mij te vermoorden. Dat lukte maar gedeeltelijk, want de moordenaar vergiste zich in een van zijn slachtoffers. Niet ik, maar Sofie werd vermoord. Vier jaar daarna reisde Abdias Kaloudis naar Nederland en België. Via een brief nodigde hij Eva en mij uit om hem te ontmoeten op een begraafplaats in ’sHertogenbosch. Zover komt het nooit, want Kaloudis werd vermoord. Waarom werd hij vermoord? Wat is er met mijn vader gebeurd? Wat is er met Zeta Kaloudis gebeurd? Af en toe keek ik over haar haar schouder mee. Kauwend op de dop van haar pen, las ze haar aantekeningen nogmaals door. Op mijn verzoek
100
deed ze dat daarna nog een keer, maar dan hardop. Aan het einde van haar verhaal was ik zeer onder de indruk. ‘En dan is er nog iets,’ vulde ik aan. ‘Kaloudis wilde jullie ontmoeten. Hij wist dus helemaal niet dat Eva - en jij bijna - het slachtoffer werden van een moordenaar.’ ‘Dat klopt inderdaad. En er zijn nog veel meer vragen. Waarom deed Kaloudis zo geheimzinnig? Die rare cryptische kaartjes, die foto’s; hij had toch ook gewoon op ons af kunnen stappen en kunnen zeggen wat er aan de hand was…?’ De laatste opmerking van Iris zorgde voor nieuwe onrust en speculaties. ‘Blijkbaar wilde of durfde hij dat niet,’ dacht ik hardop. ‘De cryptische kaartjes en foto’s bewijzen in ieder geval dat hij jullie niet afzonderlijk, maar samen wilde spreken.’ Iris maakte een machteloos gebaar. ‘Maar waarom uitgerekend bij het graf van Sofie? Hoe wist hij überhaupt dat Sofie…’ ‘Via het internet! Daarmee ben ik van alles over jou en dus óók over Sofie te weten gekomen. De uitnodiging op het kerkhof was een briljante vondst van hem, want zo wist hij zeker dat jullie zouden komen.’ Iris schudde geïrriteerd haar hoofd. Ze had moeite met mijn verklaring en vooral met de privacy gevoeligheid van het internet. ‘En zijn moordenaar dan. Had hij die soms ook uitgenodigd? Waarom heeft zijn moordenaar niet gewoon gewacht tot we er alle drie waren? Dan had hij alles in een keer kunnen afmaken.’ De laatste woorden van Iris galmden na in de Peugeot. De tijd stond ondertussen niet stil. We hadden al een flink stuk van de route afgelegd. We naderden een splitsing en sloegen linksaf. Pyrgi was niet ver meer. Bij een tankstation stopten we om te tanken en wat broodjes te kopen. We reden daarna nog een kilometer door en bij de ingelaste lunchstop die volgde, maakten we kennis met onze eerste mastiekboompjes. Na de lunchstop vervolgden we onze route. Al vrij snel bereikten we de eerste huizen van het Mastiekdorp Pyrgi. Gelukkig werden Olympi en Mesta niet alleen in het Grieks op de bewegwijzeringsborden geschreven. Links en rechts van de weg groeiden op de meest onmogelijke plekken mastiekboompjes die makkelijk herkenbaar waren
101
omdat er witte plekken onder gekalkt waren. De tankbediende vertelde ons dat op die plekken de hars werd opgevangen die als tranen uit de boompjes druppelden. De rust was volgens hem teruggekeerd omdat de mastiekoogst net achter de rug was. Die rust zou overigens van korte duur zijn, want de olijvenoogst stond voor de deur en van die boomgaarden wemelt het ook op Chios. Het duurde niet lang of we zagen rechts op een heuvel Olympi liggen, een van de mastiekdorpen. De weg van Olympi naar Mesta kronkelde door een heuvelachtig, verstild landschap. Een aaneenschakeling van olijfboomgaarden, mastiekboompjes en uitgebloeide oleanders soms onderbroken door een eenzame vrouw met een zwaarbepakte ezel. Nu en dan vingen we een glimp op van de Egeïsche zee. We vroegen ons af hoe het mogelijk was dat er in deze contreien zulke vreselijk dingen zijn gebeurd? Iris zat al een tijdje stilletjes voor zich uit te staren. Toen ik haar vroeg wat er was, zuchtte ze diep. ‘Ik snap er he-le-maal niets meer van…’ ‘Hoe bedoel je? Je hebt alles net opgeschreven, het is toch behoorlijk duidelijk?’ Iris schudde haar hoofd. ‘Stel je voor, Eric. Vijf en twintig jaar! Vijf en twintig jaar lang hoorde ik niets van mijn familie, wist ik niet eens van hun bestaan. Vier jaar geleden heb ik mijn leven te danken aan een domme vergissing van een of andere dorpsidioot en nu moet ik plotseling mijn vader gaan redden. Save dady M, redt papa Motakis. Begrijp je?’ Langzaam drong de betekenis van de woorden van Iris tot me door. Waarom heeft haar vader nooit eerder contact gezocht? ‘Misschien is je vader ernstig ziek; is dit zijn laatste wens,’ probeerde ik maar wat. Het gezicht van Iris betrok. ‘Dat zou kunnen, maar ik betwijfel dat. Nee, er zit een andere betekenis achter, maar wat?’ Ondertussen waren we aardig opgeschoten. Tussen de olijfbomen en struiken door, kwam een grijswitte muur langzaam maar zeker, steeds dichterbij. Toen we dicht genoeg genaderd waren, bleek dat de muur bestond uit vierkante blokken die in een lange rij tegen elkaar aangebouwd waren. De vensters maakten duidelijk dat het woonhuizen
102
met platte daken waren. Vlak voor de huizen sloegen we linksaf en vonden we verderop in een straat iets buiten de huizenmuur een parkeerplek. We parkeerden de auto en liepen terug in de richting van de huizen en staken daar een zijweg over. De huizen waar we langs liepen hadden alleen maar ramen of luiken en geen deuren. In lang vervlogen tijden deden ze ongetwijfeld dienst als stadsmuur. We bereikten een van de doorgangen die ons toegang verschafte tot het middeleeuwse dorp. Via enkele benauwde steegjes, waar de binnenvallende zonnestralen en open plekken tussen de vele poorten zorgden voor mooie schaduwpartijen, bereikten we een toeristisch aandoend pleintje. Een terras onder de platanen, een kerk en enkele souvenirwinkeltjes zorgden voor een pittoreske sfeer. Het waren vooral Griekse toeristen die het terras bevolkten. Wat oudere mannen keken van een afstandje toe. Tien minuten later zochten wij ook een plekje op het terras en bestelden er twee biertjes. De kaart van Chios lag uitgevouwen voor ons op tafel. Iris keek me peinzend aan. ‘Dat wordt zoeken naar een speld in een hooiberg, Eric.’ Ik knikte. ‘Je hebt gelijk, maar weet jij iets beters?’ We bestudeerden de kaart en verdeelde hem in vier vakken. Mijn voorstel om ieder afzonderlijk een vak te doorzoeken werd door Iris afgeblazen. Na alles wat er gebeurd was, voelde ze er niets voor om in haar eentje door de straten te gaan dwalen. Hoewel Mesta een dorp is, werd het ons snel duidelijk dat het onmogelijk zou zijn om alle vier de vakken, in de tijd die we nog hadden, te onderzoeken. Bovendien waren er buiten de stadsmuren ook nog huizen en straten waar we mogelijk moesten zoeken. Dat bracht ons bij het volgende probleem, de nacht. Hoe konden we een hotelkamer boeken met de zekerheid dat ze ons niet weer zouden vinden. Boeken onder een valse naam leek een optie, maar als ze naar onze paspoorten zouden vragen, vielen we door de mand. Uiteindelijk bedachten we het volgende plan. Bij de receptie van het hotel zou ik me melden als Richard Petrus, de voornamen die in m’n paspoort staan. Als dat goed ging, zou ik aangeven dat mijn vrouw later op de avond zou arriveren. Het enige probleem was daarna nog, hoe loos ik Iris ongezien het hotel binnen.
103
Het geluk was met ons toen ik me een half uur later meldde bij het hoofdgebouw van het Medieval Castle Hotel. De truc met de voornamen lukte. De receptionist had mijn paspoort wel bekeken maar niets gevraagd of veranderd op het inschrijfformulier. Het hotel bestond uit een aantal woningen verspreid over het dorp, dus het probleem - Iris naar binnen loodsen - loste zichzelf op. Toen ik Iris op de hoogte stelde van het goede nieuws, gaf ze me een stevige arm. We waren blij dat onze enige bagage bestond uit een rugzak. De koffers hadden we achtergelaten bij Maria. Via een wirwar van steegjes bereikten we het huis dat de receptionist van het hotel op de plattegrond had omcirkeld. We beklommen een stenen trap en vonden in een gang met witgekalkte muren een groene deur die ons toegang verschafte tot onze tijdelijke woning. We waren zeer verrast toen we de stenen gewelven zagen die het plafond van de keuken en slaapkamer vormde. De muren in de woning zagen er hetzelfde uit als in de smalle steegjes, ruwe, grove steen dus. In de woonkamer werd het plafond gevormd door een aantal houten balken. De woning bleek onderdeel te zijn van de stadsmuur, want door de kleine ramen keek je uit op de groene heuvels met olijfboomgaarden, rozenstruiken en wilde tijm. De spanning die er aanvankelijk was, verdween rap. We waanden ons in een romantisch verblijf voor pasgehuwde stellen. Ik liep naar het raam om van het uitzicht te genieten. Toen ik naar links keek, zag ik verderop onze huurauto staan. Iris plofte achter me op het bed. Ze sloeg haar lange slanke benen over elkaar en tuurde naar het plafond. Het duurde niet lang of haar ogen vielen dicht. Voorzichtig ging ik op de rand van het bed zitten en vouwde de folder open die ik bij de receptie had meegekregen. Er stonden veel interessante wetenswaardigheden in over het dorp Mesta. De vele poorten die we in de steegjes zagen dienden in de middeleeuwen als verdedigingsmiddel tegen de Turken. De bewoners konden via de daken en de boogverbindingen boven de poorten vluchten als dat noodzakelijk was. Het geheel vormde een soort doolhof. Speciaal voor de toeristen zijn er op verschillende plaatsen in het dorp tegels in de muur gemetseld waarop aangegeven staat waar de uitgangen van het dorp zich bevinden. De afbeeldingen van de tegels sloeg ik zo goed mogelijk op in mijn hoofd, want je kon nooit weten.
104
Na een tijdje keek ik opzij. De lange wimpers van de gesloten ogen van Iris rustte op haar hoge jukbeenderen. Mijn ogen dwaalde naar beneden langs haar volle lippen naar kin. Haar borsten gingen in een rustige cadans op en neer. Er kwamen gedachten in me op die helemaal niet op zijn plaats waren en zeker niet beantwoord zouden worden door Iris. Tegelijkertijd drong het tot me door dat het tweepersoonsbed eigenlijk wel smal was. Voor het eerst zouden we een nacht zeer dicht bij elkaar slapen. De gemengde gevoelens in mijn hoofd kreeg ik er niet uit. Met een rugzak, onder andere geladen met twee flessen water, begonnen we die middag aan ons onderzoek. In een rustig tempo wandelden we over de geplaveide paadjes die tussen de huizen doorliepen. Straten kon je het nauwelijks noemen, eerder steegjes. Geen enkele gevel ontsnapte aan onze aandacht. Links en rechts passeerden we groene deuren en vierkante vensters meestal met groene luiken of een traliewerk ervoor. Sommige huizen waren opgesierd met een diversiteit aan bloempotten met tropisch planten. De poortjes werden afgewisseld door een aaneenschakeling van kleine, kleurrijke balkonnetjes met veel groen. Vrijwel alle muren van de huizen bestonden uit grove brokken steen in lichte zandkleurige tinten. Naarmate we vorderen kregen we steeds meer het gevoel in een doolhof te zijn beland. Zeker een uur hadden we nodig om het eerste kwart van het dorp te doorzoeken. Nergens vonden we een spoor van de geheime code. Na een korte pauze op het dorpsplein, begonnen we aan het tweede kwart. Met de plattegrond in mijn hand wandelden we door de nauwe steegjes. Oude mannen groeten ons en in een van de bredere straten kwamen we een oude kromme vrouw tegen met een handwagen vol lappen stof. Luid schreeuwend duwde ze het gammele gevaarte voor zich uit. Heel even sloeg de schrik ons om ons hart toen een andere oude vrouw op Iris afstapte. Toen ze een bloem in het haar van Iris stak, herinnerde ik me dat ik iets dergelijks in de folder had gelezen. ‘Dit hoort bij de gastvrijheid hier,’ gebaarde ik naar Iris die met een benauwd gezicht tegen mij aan kroop. We wandelden verder door een steeg waar bruine en blauwe deuren elkaar afwisselden. Enkele oude mannen groetten ons in het voorbijgaan. Iris stak haar arm in die van mij.
105
‘Beeld ik het me nou in, of kijken ze allemaal naar mij?’ Ik knikte. ‘Die indruk heb ik ook al een tijdje. Het zal wel door je blonde haar komen, dat zien ze hier niet zo vaak.’ Het was een verzonnen antwoord om de bezorgdheid bij Iris weg te nemen, dat lukte niet echt. De zonnestralen bereikte de geplaveide straten al een tijdje niet meer en de schaduwen werden steeds langer. Op mijn horloge zag ik dat het al tegen vijven liep. Het zou niet lang meer duren voordat de schemer inviel. Na bijna drie uur zoeken hadden we nog steeds geen spoor gevonden van de geheime code. Zelfs de kale platanen die gewoon in de smalle steegjes groeiden onderzochten we minutieus. Op de plattegrond zag ik dat we ook het tweede kwart nu bijna doorzocht hadden en dat was maar goed ook want het begon al aardig te schemeren. We sloegen linksaf en liepen door de laatste straat die parallel liep aan de stadsmuur. We hadden nu zo’n beetje de helft van het ommuurde gedeelte van Mesta bekeken en waren nog geen steek verder. Het werd ondertussen opvallend rustig in de straatjes. Op sommige plekken sloten mannen de deuren van de stallen die hier gewoon in het dorp gebouwd waren. Via een paar zigzag steegjes liepen we terug naar onze hotelwoning. In onze kasteelkamer plofte we neer op de bank. Een laatste controle op de plattegrond van Mesta bevestigde dat we alle stegen en straatjes in de twee vakken hadden gecontroleerd. Nog twee vakken te gaan en mogelijk ook enkele wegen buiten het ommuurde gedeelte. Morgen zouden we in ieder geval hier klaar zijn en dat was maar goed ook, want we hadden met uitzondering van ondergoed, geen reservekleren meegenomen. De ontstoken schemerlampen wierpen donkere schaduwen op de ruwe steenblokken van de buitenmuur. Mijn wijsvinger volgde de route op de plattegrond van Mesta, die we de volgende dag zouden lopen. De deur van de douche ging onverwachts open. Met moeite wist ik mijn ogen van Iris weg te draaien. Ze had een baddoek omgeslagen en haar blonde haar opgestoken tot een modieus kapsel. Het topje wat ze die dag droeg had ervoor gezorgd dat haar gekleurde schouders prachtig en sexy afstaken tegen de witte baddoek.
106
Die avond aten we in het restaurant op het pleintje onder het afdak van het gebladerte van onbekende bomen. De straatlampen en de bijzondere sfeer die er hing deed ons even vergeten dat onze aanwezigheid hier eigenlijk helemaal niet gewenst was. Het vers klaargemaakte eten smaakte voortreffelijk en ook de witte wijn was van een goede kwaliteit. Het enige wat ons niet beviel was dat Iris later op de avond door een Grieks gezin langdurig werd aangestaard. Overdag was dat ook al een paar keer het geval geweest. De slecht verlichte straatjes zorgde voor een spookachtig decor. Onder normale omstandigheden hadden we het waarschijnlijk romantisch gevonden, maar de kijk-show in het restaurant zorgde ervoor dat de angst terugkeerde. We waren dan ook blij dat we onze hotelkamer terugvonden na een snelle tocht door de wirwar van straatjes en steegjes. In onze tijdelijke woning begon de vermoeidheid zich danig te manifesteren. Nog een half uurtje hielden we het vol, daarna zochten we het smalle bed op. Normaal gesproken slaap ik het liefst bloot, maar in dit geval hield ik mijn boxershort maar aan. Iris had in de badkamer haar T-shirt aangetrokken dat dienst deed als nachthemd. Toen we elkaar welterusten wensten, pakte ik even de hand van Iris. Daarna draaide ik me om. Op mijn rug voelde ik haar warme adem kriebelen. Het was niet de eerste keer dat er gevoelens vrij kwamen op het verkeerde moment. Er hing een vreemde, onverklaarbare spanning. Het liefst had ik me omgedraaid en me op Iris gestort. Tegelijkertijd besefte ik het zinloze daarvan. Een paar keer die nacht werd ik wakker. Telkens lag er wel een of ander lichaamsdeel van Iris tegen mij aan en als dat niet het geval was, dan zorgde ik daar zelf wel voor. Het bezorgde me niet alleen een warm gevoel maar gaf me ook de zekerheid dat ze er nog was.
107
10. De volgende ochtend schrok ik om half tien wakker van iets wat langs mijn rug bewoog. Het was de hand van Iris die me met zachte dwang wekte. Zoals zo vaak duurde het even voordat het tot me doordrong waar ik was en wat ik daar deed. Een typische Eric Lachambre reactie waar Iris om moest glimlachen. De dag begon in ieder geval met een lach en dat was een goed begin. Iris rekte zich omstandig uit. Daarna liet ze zich uit bed glijden en verdween ze in de badkamer. Nadat we ons gewassen en aangekleed hadden, verlieten we onze hotelwoning en liepen door de smalle steegjes naar het centrale plein van Mesta. Op het terras onder de bomen aten we een broodje en dronken we een kop koffie. De lange nachtrust had voor de nodige rust gezorgd en de zon die zijn stralen op de zandkleurige muren wierp verdreef de spanning die de vorige avond in onze hoofden was binnengeslopen. Na het ontbijt staken we het centrale plein over en begonnen we aan de eerste steeg van het derde vak, dat ten noorden van het centrale plein lag. In de ochtenduren was er aanzienlijk meer activiteit in de straatjes en steegjes. We kwamen er al snel twee mannen tegen met zwaar bepakte ezels. In weer een andere steeg was een vrouw, gekleed in een zwarte jurk met een wit schort, ijverig de straat aan het vegen. We liepen verder en bereikten een wat bredere straat. Op de stoep zaten een aantal mensen druk te praten. Ze waren allemaal in het zwart gekleed en een blad met daarop pistachenoten ging rond. Een van de vrouwen stond op en kwam met het blad op ons af. Achterdochtig staarden we naar haar. We wisten op dat moment nog niet dat deze mensen een overleden dierbare op deze manier herdachten. Ook buitenstaanders daarin betrekken is voor hen vanzelfsprekend.
108
Zeker twee uur dwaalden we door de stegen en straatjes ten noorden van het centrale plein. Niets ontkwam aan onze speurende blikken. Ook in dit deel van het stadje onderzochten we de muren, balkonnetjes en poorten minutieus. We verbaasden ons over de meterkasten die hier gewoon buiten in een holte in de muur geplaatst waren. Het meest tijdrovend waren de begrafenis en rouwaankondigingen die op sommige palen of plekken op de muur bevestigd waren. In de meeste gevallen stonden er tekens op die gelijkenis vertoonde met de codes uit het Kaloudis reddingsplan. Uiteindelijk leverde het allemaal niets op en keerden we weer terug op het centrale plein waar we water en broodjes kochten. Na een korte pauze begonnen we aan het vierde vak. De zon stond hoog aan de hemel en het was erg warm voor de tijd van het jaar. Enkele oudere mannen stopten met het zwaaien van hun kombolois. Het stoppen betrof geen religieuze daad, maar het werd ongetwijfeld veroorzaakt door het strakke topje en het korte rokje van Iris. De oververhitte mannen lieten we achter ons en we sloegen rechtsaf de zoveelste steeg in. We dronken wat water en liepen verder onder een afdak van druivenranken. Een oude kromme vrouw kwam ons, steunend op haar stok, tegemoet. Haar gezicht was grotendeels verstopt onder een wijde sjaal die om haar hoofd was gedrapeerd. Toen we haar passeerden, drong een smerige lucht mijn neus binnen. Ik trok Iris mee een zijstraat in. Kom op, rennen! Toen we zigzaggend een paar straatjes verder weer stopten, greep ze me bij mijn arm. ‘Sinds wanneer ben jij bang voor oude vrouwtjes?’ ‘Dat was geen oud vrouwtje,’ reageerde ik geprikkeld. ‘Ik heb haar in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen gezien en haar eau de Toilette in mijn huis geroken. Die vergeet ik nooit meer.’ De mond van Iris viel open. ‘De skunk,’ hakkelde ze. Ik trok haar mee en wees naar een tegel die in de muur gemetseld was. ‘Dat is een verwijzing naar de uitgang. Kom op, we gaan hier weg.’ Twee straatjes verderop sloegen we linksaf. Daar wachtte ons een nieuwe verassing. Verderop stond een politieagent. Toen hij ons zag, greep hij zijn mobiele telefoon. Zijn andere hand verdween naar zijn heup. Ik trok Iris mee de doorgaande straat in en opnieuw begonnen we
109
te rennen. Verderop was een tweede afslag naar een uitgang. Ook daar leunde een politie agent verveeld tegen een muur. Er was niet veel fantasie voor nodig om te bedenken hoe de situatie bij de andere uitgangen zou zijn. Er bleef maar een mogelijkheid over. In een hoog tempo liepen we zigzaggend door de steegjes naar de straat waaraan onze hotelwoning lag. Met twee treden tegelijk stormden we de trap op. Eenmaal binnen draaide ik de deur in het slot. Hijgend keek Iris me aan. ‘Denk je dat we hier veilig zijn?’ ‘Voorlopig wel. Als ze alle huizen willen doorzoeken zijn ze wel even bezig. En als ze komen dan vluchten we net als de bewoners in de middeleeuwen, over de daken en de bogen.’ De afkeurende blik van Iris ontging me niet. Ondertussen werkten mijn hersens op volle toeren. Wat had ik op dat moment graag een sigaret opgestoken. Na een tijdje stond ik op en liep ik naar het raam aan de stadsmuurzijde. Vanaf vensterbankhoogte lag de straat ongeveer drie meter lager. De ogen van Iris prikten in mijn rug. Ze voelde kennelijk wat ik dacht. ‘Denk je dat we kunnen vluchten uit dat raam?’ Ik draaide me weer om. ‘Hoe lang ben jij?’ ‘Een meter zeventig!’ ‘Dat is met uitgestrekte armen meer dan twee meter.’ Iris schudde niet begrijpend haar hoofd. ‘Wat bedoel je daarmee?’ ‘Als je uit dit raam klimt en aan de vensterbank hangt heb je nog minder dan één meter te overbruggen, dat is voor een sportvrouw zoals jij bent toch zeker geen probleem?’ Iris was nog niet overtuigd. ‘…En stel dat we onze benen niet breken, wat denk je dan daarna te gaan doen?’ ‘We wachten totdat het donker is en dan…’ ‘Ja, wat dan?’ Ik draaide me om en keek voor de zekerheid nog eens heel goed uit het venster. ‘Shit, hij is weg…’ ‘Wie is weg, Wat is er weg,’ klonk het ongeduldig achter mij. Ik draaide abrupt om.
110
‘…De huurauto,’ stamelde ik. ‘Daarstraks stond hij er nog en nu is hij verdwenen.’ Iris sprong op van het bed. ‘Wat! Weet je het zeker? Heb je het wel goed gezien?’ Natuurlijk had ik het goed gezien. Een paar seconden later stond ik met mijn iPhone in mijn hand. Vier uur later weerkaatsten de lichtbundels van de Opel Corsa van Maria Kaloudis op de geelgrijze huizen die de stadsmuur van Mesta vormden. Vlak voor de muur sloeg ze linksaf. Verderop in de donkere straat parkeerde ze haar Corsa langs de weg. Ze haalde een papiertje uit haar zak en toetste op haar gsm het nummer in dat er met ballpoint opgeschreven stond. Nadat er verbinding gemaakt was, startte ze de auto en volgde ze de opdrachten op van de stem die haar toesprak. Aan het einde van de stadsmuur sloeg ze rechtsaf. Na ongeveer tweehonderd meter parkeerde ze haar auto onder een boom en doofde ze de lichten. Vanuit onze hotelwoning volgden we de bewegingen van de witte Corsa. Plan 1 verliep tot dan toe tot volle tevredenheid. Plan 2, over de daken vluchten bij een eventuele inval van de politie, hoefden we gelukkig niet uit te voren. Toen de autolichten uitgingen, deden wij hetzelfde met de verlichting in onze hotelwoning. Onze ogen wenden snel aan het donker en nadat ik het raam opende, hielp ik Iris op de vensterbank. Haar angstige grote ogen werden gevangen door het licht van de maan. Toen het daglicht er nog was, leek het haar geen enkel probleem. Nu ze het diepe donkere gat beneden haar zag, gierden de zenuwen door haar keel. ‘Moet het echt?’ ‘Helaas wel,’ reageerde ik terwijl ik met enige teleurstelling aan het smalle bed dacht. In een soepele beweging liet Iris haar lichaam uit het raam zakken. Haar linkerhand omklemde de vensterbank, de andere had ik stevig vast. Toen ze helemaal uitgestrekt was knikte ze. Ik liet haar hand los en hoorde een gilletje toen ze neerkwam. ‘Ik ben er,’ klonk het opgelucht. Ik deed mijn rugzak om en een beetje onhandig kroop ik uit het venster. Langzaam liet ik me zakken. Net als Iris voelde ook ik me alles behalve comfortabel. Mijn landing klonk beduidend harder dan het neerkomen van Iris. Gelukkig bracht ik het er ook heelhuids vanaf.
111
Snel staken we de donkere straat over. Maria had de portier van de bijrijdersstoel al geopend. Nadat Iris achterin was gekropen nam ik naast Maria plaats. Zwijgend volgden we de bewegingen van Maria die, nadat ze de wagen gekeerd had in de straat, rustig wegreed. Bij de poorten die de ingang vormden tot het dorp, doken Iris en ik voor de zekerheid weg, bang als we waren om gezien te worden. Toen we ver genoeg verwijderd waren van Mesta kwamen we weer overeind. ‘Fijn dat je ons kon komen halen, Maria,’ opperde Iris dankbaar. Maria knikte. ‘Het was geen enkele moeite,’ reageerde ze. ‘Vervelend dat jullie zolang moesten wachten, maar het is nogal een behoorlijke rit vanuit het bergmassief van Omiroupoli naar hier.’ Iris en ik keken elkaar aan. Maria vertelde dat ze niet stil had gezeten. De avond na ons bezoek aan het kindertehuis was ze naar een vriendin gegaan die als gids op het eiland werkte. Ze liet haar de kopieën van de foto’s zien die ze gemaakt had van de foto’s van Eva en Iris. Volgens die vriendin kwamen de kleuren en de vorm van het rotsblok overeen met rotsformaties die ze vaak gezien had tijdens haar werk als gids in het centrale berglandschap van de provincie Omiroupoli. Bovendien stonden er pistachebomen op de foto die alleen in dat gebied groeien. Maria kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en na de lunch begon ze aan een lange rit naar het berglandschap van Omiroupoli. Terwijl wij naar sporen zochten in Mesta, zocht zij naar de rots in het bergmassief. Haar zoektocht werd uiteindelijk onderbroken door het dringende telefoontje uit Mesta. ‘Zo, dat is goed werk,’ reageerde ik bewonderend. ‘Jammer dat wij er niet geslaagd zijn om de code te vinden.’ Op het gezicht van Maria verscheen een tevreden grijns. ‘En ik heb nog meer goed nieuws,’ ging ze verder. ‘Tijdens de rit naar Mesta heb ik veel tijd gehad om na te denken. Volgens mij heeft het geen zin meer om verder in Mesta te zoeken. De geheime code op jullie kaartje is niet daar te vinden, maar waarschijnlijk heel ergens anders…’ Ik draaide me naar Iris en zag dat ze haar wenkbrauwen optrok. Maria maakte een verongelijkt gebaar. ‘Waarom zou Kaloudis jullie eerst helemaal naar Mesta sturen als de
112
oplossing van het cryptogram in Omiroupoli te vinden is?’ We moesten het antwoord op haar vraag schuldig blijven. Hoewel we nog niet zolang op het eiland waren, hadden we vaak genoeg op de kaart van Chios gekeken en wisten we wel dat Mesta en Omiroupoli inderdaad ver van elkaar verwijderd waren. Terwijl ik nog zocht naar aanknopingspunten, raakte het geduld van Iris op. ‘Waar denk jij dan dat de code te vinden is?’ ‘De bibliotheek! In de bibliotheek hangt vrijwel zeker een schilderij van Mesta…’ Iris en ik keken elkaar ongelovig aan. ‘…In de bibliotheek! Waarom ben je daar zo zeker van?’ Maria keek opzij. In haar ogen zag ik een vreemde glans. ‘PL Mesta stond er toch op het kaartje?’ Met een knikje bevestigde ik haar vraag. ‘Painting Library Mesta,’ articuleerde Maria overdreven. In de achteruitkijkspiegel monsterde ze het gezicht van Iris. Die was net als ik verrast en er waren nog meer vragen in haar opgekomen. Ze boog zich voorover. ‘Maria, zou het mogelijk zijn dat mijn vader zich schuil houdt in de bergen?’ Maria tuitte haar rood gestifte lippen. Ze keek bedachtzaam via de achteruitkijkspiegel naar Iris. ‘Als er een plek is waar je kunt verblijven zonder gezien te worden, dan is dat in de winter zeker een goede optie. In de zomer wordt dat een stuk moeilijker, dan wordt het gebied bezocht door toeristen en ook Chioten die uit alle streken op Chios zelf komen. Er is veel te zien.’ ‘Toch alleen overdag?’ ‘Ja, maar dan nog.’ Iris liet zich niet uit het veld slaan. ‘De bossen? Misschien zijn er grotten in de bergen waar hij zich schuilhoudt, dat kan toch, Maria…?’ ‘Het zou kunnen. Tijdens de aardbeving in 1881 zijn er veel spleten en gangen in de bergen geslagen. Het is zeker niet ondenkbaar dat iemand zich daar verstopt. Aan de andere kant; speleologen wordt dringend afgeraden om zich in de spelonken van Omiroupoli te begeven vanwege de grote gevaren die er loeren. Er zijn er die dat niet hebben gedaan en van hen is nooit meer iets van vernomen. Er wordt zelfs beweerd dat de geesten van verdwenen speleologen ’s nachts ronddwalen in het
113
gebergte. Nee, s’ nachts zou ik daar niet graag naartoe gaan.’ Het was aardedonker op de weg toen we het dorp Pyrgi passeerden. Alles wat Maria vertelde klonk zeer aannemelijk. Ik draaide me naar Iris en stelde voor om de volgende dag een bezoekje te brengen aan de bibliotheek. Hoewel ik Nederlands sprak, ving Maria toch iets op. Ze vroeg me te vertalen wat ik met Iris besprak. Toen ik dat deed, vroeg ze of Iris de krant wilde pakken die in haar tas zat die achter de bestuurdersstoel stond. ‘Jullie gaan morgen nergens naartoe,’ klonk het bijna berispend. Maria gebaarde dat ze op pagina 3 moest kijken. Iris keek me aan en ik kon haar gedachten lezen. Ook ik zou niets van het spijkerschrift kunnen maken dat in de krant gedrukt stond. Pagina 3 zoeken was in ieder geval geen probleem. De mond van Iris viel open en haar ogen werden groot van verbazing. ‘…Er staat een foto van mij in,’ stotterde ze. Ik boog me voorover en Iris draaide de krant naar mij toe. De foto kwam me bekend voor. ‘Hoe zouden ze daaraan zijn gekomen?’ ‘Facebook,’ reageerde Iris in een mengeling van verbazing en afkeuring. Ze keek over de krant naar Maria. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ ‘Je wordt gezocht door mijn vrienden van de Politie. Volgens hen onderhoud je banden met Al Qaida!’ ‘…Wat?’ De arme Iris viel bijna van haar stoel. Maria maande haar tot kalmte. ‘Maak je er niet druk om. Dit is weer zo’n verzinsel van de Zagorakis broers. Daar zijn ze ware meesters in.’ We lieten ons terugzakken in de stoelen. Op deze onheilstijding waren we niet voorbereid. Het drong tot ons door dat het krantenbericht er voor zorgde dat de bewegingsvrijheid van Iris nu wel erg beperkt werd. Bezorgd draaide ik me om. Het gezicht van Iris zag bleek. Ik pakte haar hand en voelde dat ze stevig in mijn hand kneep. Maria hield alles goed in de gaten, dat deed ik ook. In mijn ooghoek zag ik dat we de afslag Karfas voorbijreden. ‘…Gaan we niet naar Karfas?’ Maria schudde haar hoofd.
114
‘Ik ga jullie naar een plek brengen waar jullie voorlopig veilig zijn.’ ‘Denk je dat ze mij dan ook zoeken?’ Maria haalde haar schouders op. ‘Dat weet ik niet. In ieder geval stond er van jou geen foto in de krant. Jij bent blijkbaar minder belangrijk voor ze.’ Ik keek Iris weer aan. ‘Maak je geen zorgen. Ik ga morgen naar de Bibliotheek om de code te zoeken’ Ondanks dat Maria geen woord Nederlands sprak, begreep ze toch wat ik gezegd had. ‘Nee, nee,’ klonk het in haar grappige Grieks accent. ‘Ik ga morgen naar de bibliotheek. Slapen jullie eerst maar eens lekker uit.’ Langzaam naderden we een zee van lichtjes. Hoewel het moeilijk was om je in het donker te oriënteren, moest dat Chios Stad wel zijn. Maria liet de kustweg rechts liggen en reed via een stille stijgende weg met een boog om het centrum van de stad heen. Tien minuten later begonnen we weer te dalen en kwamen de lampen van de verlichte boulevard snel dichterbij. Onverwachts parkeerde Maria de auto langs de kant van de weg. Ze gebaarde voor zich uit. ‘Verderop is een supermarkt. Ik ga wat inkopen voor jullie doen. Denk erom, als er iemand aankomt, wegduiken.’ Mijn aanbod om met haar mee te gaan, wimpelde ze resoluut af. Maar goed ook, want Iris had mijn arm bijna blauw geknepen. Zeker een half uur hingen we onderuit in de Corsa. Twee keer moesten we wegduiken voor voorbijgangers voordat we Maria eindelijk hijgend en puffend aan zagen komen. Ik tilde de zware boodschappentas voor haar in de auto. ‘Hiermee kunnen jullie een paar dagen vooruit,’ gebaarde ze. Ik haalde mijn portemonnee tevoorschijn, maar Maria wilde, hoezeer ik ook aandrong, absoluut niet dat ik iets betaalde. Ze startte de auto en niet veel later reden we over de kustweg in noordelijke richting. Rechts passeerden we de donkere silhouetten van de vier molens die we al eens eerder gezien hadden. Na een tijdje keken Iris en ik elkaar aan. In haar ogen zag ik dat we hetzelfde dachten. Tien minuten later kwam ons voorgevoel uit. Hoewel het donker was,
115
herkende we het haventje en even later de straat waar Maria de kustweg verliet. Ze negeerde het inrijverbod en reed gewoon tegen het verkeer in. ‘Dus je breng ons naar het huis van je broer,’ reageerde Iris. Maria knikte. ‘Een betere plek kan ik op dit moment niet bedenken. Aan de buitenkant ziet het er eenvoudig uit, maar als je eenmaal binnen bent, zal je zien dat het aan niets ontbreekt.’ ‘De twee oude mensen die aan de overkant wonen hebben ons gezien. Ze reageerden beslist niet gastvrij. Kan dat geen kwaad?’ ‘Als jullie binnen blijven niet. Ik ken die mensjes. Vergeet niet dat Vrontados een heel rustig stadje was waar, normaal gesproken, nooit gekke dingen gebeuren. Nu zijn er ineens twee mensen vermoord, reken maar dat zoiets indruk maakt op de bevolking en dus ook op die oude buurtjes.’ De opmerking van Maria maakte ook indruk op ons. ‘…Twee mensen vermoord,’ reageerde ik verrast. Maria haalde haar schouders op. ‘Misschien denken jullie dat mijn schoonzusje nog leeft,’ reageerde ze verbitterd. ‘Wij Grieken weten wel beter.’ Op de kruising sloeg Maria linksaf. Die manoeuvre verraste ons. Mijn opkomende hoofdpijn, een gevolg van het gebrek aan nicotine, mengde zich met een lichte vorm van misselijkheid. Maria parkeerde haar Corsa naast de hoge muur die grensde aan het huis van Kaloudis en daarna wel dertig meter doorliep. In het donker zagen we het silhouet van een garagedeur. We stapten uit de auto en toen pas viel het op dat er naast de garagedeur ook nog een kleine stalen deur was in dezelfde kleur groen. Maria had een sleutelbos in haar hand. Na enig zoeken opende ze de deur. We volgden haar naar binnen. Het was behoorlijk donker en al schuifelend naderden we de donkere plek waar het huis van Kaloudis moest zijn. ‘Hoort dit allemaal bij zijn huis?’ De witte tanden van Maria glinsterden in het maanlicht. ‘Allemaal!’ Maria zocht de juiste sleutel en opende de deur. In het huis schakelde ze het licht aan. Verbaasd keken we om ons heen. Geen hal of gang, maar we stonden meteen in een ruime woonkamer. Verschillende zitjes
116
met banken en fauteuils, die waren vervaardigd van lichte houtsoorten en stoffen in fleurige bloemdessins, gaven de ruimte een koloniaalachtige sfeer. Zelf zou ik zoiets nooit in mijn huis willen hebben, maar hier misstond het totaal niet. We volgden Maria naar een aangrenzende ruimte die was ingericht als ruime woonkeuken. Nadat ze daar de boodschappentas had neergezet, liep ze naar een klein beeldscherm aan de muur. Ze wees naar twee schakelaars waarmee we -indien nodig - de buitenverlichting in de straat konden inschakelen. Daarna drukte ze op een knopje van het beeldscherm. Op het scherm verschenen de flikkerende stipjes van enkele straatlampen. ‘Mijn broer was altijd heel voorzichtig en vaak dacht ik dat hij aan achtervolgingswaanzin leed. Dat heb ik hem ook vaak gezegd. Dit systeem heeft hij speciaal aan laten leggen in een tijd dat hier helemaal geen criminaliteit bestond. Na alles wat er gebeurd is, begin ik het een beetje te begrijpen. Mijn broer heeft waarschijnlijk altijd in angst geleefd.’ Ze zette het scherm weer uit en ging ons voor naar de slaapvertrekken en dat waren er maar liefst drie. Terug in de keuken trok Maria een van de laden van een kast open. Er lagen verschillende sleutels in. Maria legde geduldig uit waarvoor ze allemaal dienden. In geval van nood mochten we zelfs gebruik maken van de auto’s en/of scooters die onder het afdak in de tuin stonden. In het donker hadden we daar helemaal niets van gezien. Er lag ook een afstandsbediening in de lade waarmee de garagedeur kon worden geopend. Na haar uitleg liep Maria terug naar de woonkamer. ‘Denken jullie dat je het hier wel een paar dagen uithoudt?’ ‘Een paar dagen,’ reageerde Iris lacherig. ‘Ik zou het hier wel een paar weken uithouden.’ Na nog een laatste briefing over de boodschappen, namen we afscheid van Maria. Ze beloofde ons dat ze de volgende ochtend vroeg naar de bibliotheek zou gaan en dat ze ons rond tien uur zou bellen. Toen Maria verdwenen was, liep ik naar de openslaande glazen deuren die gesloten waren, net zoals de luiken aan de buitenkant. Daarachter was ongetwijfeld het balkon. Graag had ik even een kijkje genomen, maar uit veiligheidsoverwegingen zette ik dat idee uit mijn hoofd. Het
117
verbaasde me dat er helemaal geen raam was dat uitkeek over de tuin. De Grieken houden er een vreemde bouwstijl op na. Iris was ondertussen de boodschappen aan het uitpakken. Toen dat tot me doordrong, was het al te laat om haar nog te helpen. Toen ik in de keuken kwam was het meeste weggeruimd met uitzondering van een stokbrood en iets wat in aluminium zat verpakt. Het bleek een gegrilde kip te zijn. Omdat die nog een beetje warm was, besloten we eerst wat te eten om daarna onder de douche te gaan. Iris haalde twee borden uit de keukenkast en ik een fles rode wijn uit het wijnrek in de woonkamer. Nadat ik de glazen ingeschonken had, klonken we op de goede afloop van de dag. We genoten van de kip terwijl de spanning van de dag langzaam wegvloeide. Het huis van Kaloudis voelde als een veilige bunker en dat gevoel hadden we op dat moment hard nodig. Zeker een uur lang zaten we aan tafel en bespraken we alles wat er die dag gebeurd was. Het liep al tegen elven toen we gedoucht hadden en we de slaapkamers opzochten. Op mijn vraag in welke kamer Iris wilde slapen, kreeg ik een verassend antwoord. ‘In dezelfde als jij.’ Ach, eigenlijk begreep ik het ook wel. Na alles wat er gebeurd was, had Iris behoefte aan bescherming. Niet dat ik daar nou de ideale figuur voor was, maar nood breekt wetten. Iris lag al in bed toen ik naast haar kroop. Toen we allebei ons plekje gevonden hadden, knipte ik het lampje op het nachtkastje uit. Het was aardedonker en het duurde even voordat onze ogen daaraan gewend waren. We wisselden nog een paar woorden voordat we elkaar welterusten wensten. Ik draaide mijn rug naar Iris toe en staarde voor me uit. Hoewel het een zeer vermoeiende dag was geweest, had ik gek genoeg helemaal geen slaap. Niet gek, want de adrenaline van de heftige dag joeg nog door mijn aderen. Een vreemd gevoel begon bezit van me te nemen. Achter me voelde ik dat Iris wat lag te woelen. Het volgende moment schoot er 220 volt door me heen. Ik voelde twee koele plekken op mijn rug. Wat was dit? Iris kroop tegen mij aan. Ik voelde haar hand over mijn buik naar mijn borst glijden. Nee, ik sliep niet, ik droomde niet, dit gebeurde echt. Iris had haar T-shirt uitgetrokken. Ik wilde wat zeggen,
118
maar haar rechterhand belette me dat. Onhandig draaide ik me om en het onvermijdelijke gebeurde. Iris drukte haar warme lichaam tegen me aan en ik begon haar zachtjes te kussen. Terwijl mijn handen door haar blonde haren gleden, smolten onze tongen samen. Onze klamme lichamen schoven ritmisch langs elkaar. De ademhaling van Iris werd steeds onregelmatiger en ik voelde haar hand langs mijn buik omlaag glijden. Een erectie van hier tot Tokyo was het gevolg toen haar hand de rand van mijn short bereikte en haar lange vingers mijn schaamhaar streelden. Ik liet alles over me heen komen. Mijn linkerhand omklemde een kleine maar stevige borst terwijl mijn andere hand de rondingen van haar stevige billen aftastte. Soms wisselden mijn handen van positie of masseerde ik zachtjes haar rug en tepels. Iris beet me zachtjes in mijn oorlel en haar warme ademhaling kroop in mijn oor. Toen ik mijn hoofd schudde van het opwindende gekriebel, lag ik voordat ik het in de gaten had, onverwachts op mijn rug. Iris kroop boven op me. Ze drukte haar onderlichaam tegen me aan terwijl de tepels van haar vrij hangende borsten mijn borst licht beroerde. Zachtjes ging ze met haar bovenlichaam op en neer. Snakkend naar adem blies ik haar blonde haren uit mijn gezicht. Mijn gedachten waren volledig uitgeschakeld en er kroop een opwinding door mijn lijf die lang weggeweest was. Overigens was ik niet de enige die opgewonden raakte. Iris trok met een snelle beweging haar slipje uit en het volgende moment begon ze een beetje onhandig aan mijn boxershort te plukken. Met een beetje hulp van mij, werd dat probleem razendsnel verholpen. In één beweging draaiden we om en lag ik bovenop haar. Iris was er volkomen klaar voor en langzaam schoof ze mijn penis naar binnen. Het was een onbeschrijfelijk gevoel toen ik hem steeds sneller op een neer schoof. De ademhaling van Iris werd steeds heftiger terwijl het bloed naar mijn hoofd steeg. Er schoot van alles door mijn hoofd en in een desolate poging stopte ik met bewegen. ‘Wat is er,’ hijgde Iris in mijn oor. ‘Waarom stop je?’ ‘Ik ga het niet lang meer houden, lieverd. Hij moet eruit voordat…’ ’Ben je gek,’ hijgde Iris. ‘Na alles wat je meegemaakt heb wil ik dat je geniet. Ik wil het. Doe het voor mij, schatje?’ Mijn geilheid verpulverde mijn verstand en als een gek begon ik te beuken. Iris begon te kermen en te schudden met haar lijf. Bijna gelijktijdig volgde er een ontlading die ik lang niet meer had gevoeld en
119
ook langer duurde dan ik me ooit kan heugen. Hijgend lagen we minutenlang ineengestrengeld na te schokken. Toen we weer enigszins bij onze positieven waren, stelde Iris voor om voor de zekerheid toch maar even de douche op haar vagina te zetten. Ik knipte het lampje aan en volgde haar naar de badkamer. Nu pas zag ik wat een prachtig lichaam ze had; hoe mooi haar borsten en strak haar billen waren. Toen ze de douchekop op het dunne streepje haar tussen haar gespierde benen zette, protesteerde mijn hormonen opnieuw. Zonder me te bedenken ging ik bij haar onder de douche staan en drukte haar natte lichaam tegen dat van mij. Twintig minuten later lagen we weer in bed. De hoofdpijn van eerder die avond was volledig verdwenen. Nog altijd tintelde mijn onderlichaam en stroomde de opluchting - als bloed door een gedotterde ader - door mijn lichaam. Onverwachts moest ik lachen. ‘Ik snap er niets meer van, jij bent toch lesbisch?’ Iris trok een vreemd scheef mondje. ‘Misschien dat toch een beetje bi ben,’ grinnikte ze. We keken elkaar aan en schoten in de lach. Daarna maakte Iris me duidelijk dat het haar niet echt verrast had. Natuurlijk was ze verliefd op Sophie, maar voor ze haar ontmoette had ze ook wel vriendjes gehad. ‘Mijn gevoelens voor jou zijn begonnen toen je in het leslokaal op de academie tegen het wandrek lag te slapen. Toen had ik al tegen je aan willen kruipen. Gelukkig kon ik me beheersen hoewel ik bijna de controle verloor toen ik de Beyond Paradise van jou kreeg.’ ‘Zie je wel dat vrouwen gemakkelijk zijn om te kopen.’ De por in mijn zij zorgde ervoor dat ik bijna uit bed viel. Toen we uitgelachen waren, pakte ik de hand van Iris en vertelde haar dat het bij mij begon op de avond na het etentje op de Keizerlei in Antwerpen. Toen we bij haar thuis samen foto’s keken en op de bank zaten; dat voelde zo vertrouwd. ‘Mijn gevoelens stopte ik toen weg omdat ik dacht dat je er nooit voor open zou staan…’ Iris vleide haar hoofd tegen mijn schouders. ‘Verder open dan vanavond, kan niet,’ glunderde ze.
120
121
11. Geschrokken schoot ik overeind. Een snelle blik op mijn horloge zorgde ervoor dat ik klaarwakker was. Het was vijf voor tien. Het drong tot me door dat we nog zeker een uur hebben gepraat en nog een keer de liefde bedreven voordat we als een blok in slaap vielen. Zelfs de douche hebben we niet meer gehaald. In het hoopje naast me kwam ook beweging. Ik haalde diep adem en genoot van het ontspannende gevoel dat zo lang uit mijn herinnering was gevaagd. Wat was Iris lief voor me. Eindelijk had ik me helemaal kunnen geven, was er geen enkele remming. Zelfs mijn zorgen over een mogelijke zwangerschap wist ze weg te nemen. Nog geen week geleden was ze ongesteld en volgens haar is de kans op zwangerschap de eerste vijf dagen na de menstruatie vrijwel nihil. Iris ging als eerste onder douche. Met mijn linkerhand beschermde ik mijn ogen tegen het felle zonlicht toen ik de deuren en de luiken naar het balkon opende. Toen ze aan het licht gewend waren, was de verassing een prachtige uitzicht op de Egeïsche Zee en de heuvels op het vasteland van Turkije. Het was ondertussen al halfelf en Maria had nog steeds niet gebeld. De tafel en stoelen sleepte ik naar de ochtendzon op het balkon. Daarna liep ik naar de keuken om een goed ontbijt te prepareren. De lieve Maria had zelfs Hollandse kaas voor ons gekocht. Alle benodigdheden laadde ik op een dienblad en bracht het naar het balkon. Daarna ging ik terug om koffie te zetten. Het was al over elven toen we aan het ontbijt begonnen. Maria had nog altijd niet gebeld. Ondanks dat we wisten dat ze het in Griekenland niet zo nauw nemen met afspraken, begonnen we ons toch een beetje zorgen te maken. Mijn hand rustte op de slanke arm van Iris. Haar blonde haren
122
wapperden in de wind en haar huid was licht gekleurd. Voor het eerst besefte ik hoe heerlijk het is om weer verliefd te zijn en drong het besef door dat ik dat eigenlijk al dagen was. Toen we onze harde broodjes met kaas ophadden, sloeg de nervositeit toe. Ook het gezicht van Iris verried een zekere spanning. ‘Er zal toch niets gebeurd zijn?’ Schouderophalend pakte ik mijn iPhone. ‘…Ga je haar bellen?’ Ik knikte en zocht in de telefoonlijst naar het nummer van Maria dat daarin was opgeslagen. Toen er opgenomen werd, klonk er een andere stem dan verwacht. ‘Sorry, wrong number,’ verontschuldigde ik me. Iris keek me vragend aan. ‘Ik begrijp het niet,’ reageerde ik. ‘Dit is toch echt het nummer van Maria, maar ik kreeg een man aan de lijn.’ ‘Maar dat kan toch niet, Maria heeft geen man…’ Mijn vingers gleden over het scherm van mijn iPhone en niet veel later verschenen de gegevens van het kindertehuis op het display. ‘Ik ga het kindertehuis bellen. Misschien weten ze daar meer.’ Het gesprek met het kindertehuis liep allesbehalve soepel omdat de vrouw die opnam zeer gebrekkig Engels sprak. Twee woorden had ik in ieder geval duidelijk verstaan en dat waren Hospital en accident. Iris keek me vragend aan toen ik de verbinding brak. ‘Ze had het over het ziekenhuis…’ Het duurde even voordat alles tot ons doordrong. Maria was naar het ziekenhuis. Zou ze een ongeluk hebben gehad en in het ziekenhuis liggen. Iris schudde ongelovig haar hoofd. ‘Dat is dan wel héél toevallig.’ Ik stond op en liep naar de keuken. Even later hield ik enkele sleutels omhoog die ik in het laadje had gevonden waarop Maria ons had gewezen. Iris keek me met grote ogen aan. ‘Wat ga je doen?’ ‘Naar het ziekenhuis en daarna naar de Bibliotheek.’ ‘Dan ga ik met je mee.’ ‘O, nee, daar komt niets van in.’ Ik herinnerde Iris aan de krant en de foto die daarin stond.
123
‘Iedereen kent jou, dus jij blijft mooi hier.’ Iris stond op en ze drukte haar warme lichaam tegen me aan. ‘Ik wil niet dat je gaat.’ Zuchtend keek ik haar aan. ‘Wat wil je dan? Terug naar huis? Als dat überhaupt kan, want waarschijnlijk kom je het eiland niet eens af.’ Haar spieren werden onverwachts hard. Het kwam door het ballen van haar vuisten. ‘…Okay, je hebt gelijk. Ik kan mijn vader toch ook niet in de steek laten.’ Vijf minuten later volgde Iris me door de tuin of beter gezegd boomgaard van Kaloudis. We hadden in het donker niet gezien hoe groot het oppervlak werkelijk was en hoeveel verschillende soorten fruitbomen er stonden. Ook het afdak waaronder twee auto’s en twee scooters stonden was ons in het donker niet opgevallen. Bij de tweede sleutel was het raak. De keuze voor de scooter leek me het handigst. Met een zonnebril op mijn neus en een gedateerd suéde jack van Kaloudis, zag ik er ook nog eens tamelijk onherkenbaar uit. Voordat ik vertrok drukte ik Iris stevig tegen me aan. Het deed me pijn om haar alleen achter te laten in het grote huis. Maar ja, het was daar in ieder geval veiliger dan in Chios Stad. Iris drukte me op het hart om voorzichtig te zijn. De tranen in haar ogen sneden als een scheermes door me heen. Mijn besluit stond vast. Na een laatste innige kus sloot ze de deur achter me. Met gemengde gevoelens stuurde ik de scooter over de kustweg. Het jack van Kaloudis mocht dan wel zijn beste tijd gehad hebben, het was geen overbodige luxe. De late najaarszon zon stond laag en er woei een frisse wind. Een kwartiertje later bereikte ik de bebouwde kom van Chios Stad. Het ziekenhuis was daarna niet moeilijk te vinden, want we waren er al een paar keer voorbij gereden. Nadat ik de scooter geparkeerd had, liep ik naar de hoofdingang van het gebouw. Het was half een in de middag toen ik me meldde bij een balie. De vrouw die er achter zat, raadpleegde haar PC toen ik informeerde naar mevrouw Maria Kaloudis. Na een tijdje richtte ze zich op. ‘Het spijt me, mijnheer. We kennen geen mevrouw Kaloudis. Er is
124
niemand opgenomen met die naam...’ Ik drong nog wel aan, maar dat hielp niet. Met gemengde gevoelens verliet ik het ziekenhuis. Op weg naar de scooter verwerkte ik de verwarrende informatie. De vrouw aan de telefoon sprak over een ziekenhuis en een ongeluk, daarvan was ik overtuigd. Er was iets gebeurd, maar wat? Zou het ongeluk achteraf zijn meegevallen? Was Maria misschien al weer thuis? Van alles schoot er door mijn hoofd. Tegen mijn karakter in, begonnen de negatieve gedachtes steeds meer de overhand te krijgen. Op een scooter door Chios Stad rijden was toch wat anders dan met een auto. Overal schoten auto’s, scooters en brommers, al dan niet toeterend, me voorbij. In tegenstelling tot het verlaten Vrontados was het in de hoofdstad van het eiland behoorlijk druk. De terrasjes langs de haven waren goed bezet evenals de vele barretjes en lounge-cafés. Behalve een enkele verdwaalde toerist waren het allemaal Grieken. Zo langzamerhand begon ik me er aardig thuis te voelen en het duurde ook niet lang of ik had de bibliotheek gevonden. Een klein wit gebouw met een bordes omgeven door hoge palmbomen. Vier marmeren zuilen ondersteunden het afdak boven de hoofdingang. Rechts van de hoofdingang was een oprit voor rolstoelen. Na een vluchtige inspectie van de omgeving, beklom ik de marmeren trap van de hoofdingang van de bibliotheek. Eenmaal binnen keek ik wat verbaasd om me heen, het viel een beetje tegen. Volgens een site op het internet zou dit de grootste bibliotheek van Griekenland zijn. Links stond een bureau waarachter een jonge vrouw ijverig zat te werken. Verderop stonden nog twee bureaus. Een echtpaar liep langs de wanden waaraan schilderijen en gravures hingen. Geen stadsgezichten, maar oorlogstaferelen en afbeeldingen van beroemde Chioten. Ondanks dat dit toch echt een bibliotheek was, zag ik opmerkelijk genoeg helemaal geen boeken. Aan de andere kant van de benedenverdieping liep een houten trap omhoog en prijkte een bordje met Museum. Dat leek me een betere plek om mijn onderzoek te beginnen. Op weg naar de trap passeerde ik een kleine zijkamer waar iemand aan een bureau zat te werken. Eindelijk stond daar ook een kast met boeken, toch een essentieel onderdeel van een bibliotheek. Veel later werd pas duidelijk dat de bibliotheek van Chios Stad vooral
125
gespecialiseerd is, in digitale opslag van literatuur. Links was nog een ruimte waar bezoekers niet in mochten. Ook daarin stonden een bureau en enkele kasten met boeken. En er was nog een deur die waarschijnlijk in verbinding stond met een aanpalend pand. De houten trap kraakte toen ik naar boven klom. Daar wachtte een nieuwe teleurstelling. De tentoongestelde klederdrachten en gebruiksvoorwerpen waren niet datgeen wat ik zocht. Toen ik me omdraaide om de trap weer af te dalen, viel mijn oog op een klein schilderij dat naast de trap hing. Het was me nog niet eerder opgevallen. Ik boog me voorover en bestudeerde het eens goed. Het was een impressie van een dorpsplein zoals er zoveel zijn in Griekenland. Ik bekeek de hyrogliefen op het plaatje wat er naast hing, maar begreep er natuurlijk niets van. Op het schilderij stond ook nog een tekst gekrast. Een huivering ging door me heen toen ik het woord “Meota” zag of iets wat daar in ieder geval veel op leek. Zou dit het schilderij zijn, vroeg ik mij af. Ik onderzocht de zijkanten van de lijst en stelde vast dat daar in ieder geval niets op stond. De enige mogelijkheid was de achterkant. Mijn ogen dwaalden door de tentoonstellingsruimte. Vooral de hoeken kregen veel aandacht die was gericht op de aanwezigheid van camera’s. Voor zover ik kon zien waren die er niet. Langzaam gleden mijn vingers langs de lijst van het schilderij, er klonk geen alarm. Boven waren op dat moment geen bezoekers en de stemmen onder me klonken ver weg. Voorzichtig tilde ik het schilderij een stukje omhoog totdat het loskwam van de muur. Toen ik het omdraaide volgde er toch wel een kippenvel-moment. Op de achterkant van de houten lijst stond een code-regel geschreven waarvan het begin correspondeerde met de code op het Kaloudis ontsnappingsplan. Het kon niet missen, Maria had dus toch gelijk. Voorzichtig legde het schilderij op de grond en haalde het papiertje en de pen uit de zak van mijn jack. Zo snel als dat mogelijk was, schreef ik de code-regel over op het papier. Beneden aan de trap klonk het geluid van naderende voetstappen. Na nog een laatste controle, kwam ik snel overeind. Het was te laat om het schilderij weer op te hangen dus zette ik het snel tegen de muur. Nog net op tijd want op de krakende trap klonken nu voetstappen. Alsof er niets gebeurd was, daalde ik de trap af en groette ik de twee vrouwen die naar boven gingen. Zo snel als het mogelijk was, stuurde ik de scooter door de drukte van
126
Chios Stad. Toen de oude stadsmuur en de vier gerestaureerde molens achter me lagen, durfde ik hem langs de weg te parkeren. Mijn hand gleed in de zak van mijn jack. Niet veel later staarde ik naar code-regel die ik op het papier had geschreven.
γ´A α´ Δ δ´Δ Υ A Na een tijdje verdween het papiertje weer in de zak van het jack. Van de vreemde tekens was onmogelijk iets te maken. Onverrichterzake stuurde ik de scooter over de kustweg in noordelijke richting. Korte tijd daarna bereikte ik het zeshoekige haventje. Nog even en ik kon Iris weer in mijn armen sluiten. Bij die gedachten begonnen mijn hormonen weer op te spelen. Niet ver van zijstraat naar het huis van Kaloudis schrok ik van een blauwe auto die juist op dat moment de hoek omkwam. Het was een politiewagen. Zonder op of om te kijken reed ik instinctief de straat voorbij. Mijn hart bonkte in mijn keel. Normaal gesproken reden hier al heel weinig wagens, maar politie had ik hier nog nooit gezien. Bij het gesloten restaurant reed ik de parkeerplaats op. Na een korte stop, reed ik weer terug in de richting van de zijstraat. Met een ongerust gevoel in mijn hoofd negeerde ik het inrijverbod. Bij de eerstvolgende kruising sloeg ik linksaf en pas honderd meter voorbij de groene garagedeur, de toegang tot de tuin van Kaloudis, reed ik de stoep op en parkeerde ik de scooter. Met het angstzweet in mijn handen liep ik terug naar de muur en de groene deur. Met de sleutel nog in het slot duwde ik hem een klein stukje open. In de tuin was in ieder geval niets vreemds te zien. Misschien maakte ik me toch druk om niets. Voor de zekerheid liep ik met een omweg, in de schaduw van de fruitbomen, naar het huis. Bij de tuindeur bleef ik besluiteloos staan. Was het inbeelding of klonken er echt stemmen in het huis? Ik knielde voor de deur en keek door het sleutelgat naar binnen. Er ging een siddering door me heen. Mijn oren bedrogen me niet, er stonden twee mannen met elkaar te praten in de doorgang naar de keuken. De een in uniform en de andere in een grijs pak. Foute boel, schoot het door mijn hoofd. Weg hier voordat het te laat is. Snel liep ik tussen de fruitbomen door naar het afdak waaronder de
127
auto’s stonden. Achter de auto’s liet ik me met mijn rug langs de muur naar beneden glijden. Een verschrikkelijk angst overviel me. Voordat ik het wist stroomde de tranen over mijn wangen. Ze hadden Iris, mijn lieve Iris. Hoe lang ik daar schuddend, met mijn hoofd in mijn handen weggeborgen gezeten heb, weet ik niet meer. Misschien ben ik zelfs even helemaal weggeweest. Een enorme adrenaline stoot zorgde ervoor dat ik abrupt overeind kwam. Links van me stond een grote bijl. Een verschrikkelijke ingeving schoot door mijn hoofd. Zou ik de bijl grijpen en iedereen daarbinnen te lijf gaan? Met gesloten ogen, bonkte ik met mijn achterhoofd tegen de muur om die dwaze gedachten weer uit te bannen. De vreemdste gedachtes en wraakgevoelens schoten door mijn hoofd. Toen ik mijn ogen weer open deed, staarde ik naar een lege plek rechts van de auto’s. Mijn mond viel open. De andere scooter was verdwenen. Een sprankje hoop gloeide op. Ik stond snel op en liep naar de lege plek. Mijn oog viel op iets donkers in de hoek. Dichterbij gekomen, bleek dat het mijn rugtas was. Voorzichtig tilde ik hem op. Een nieuwe verassing openbaarde zich. Op de grond stond een hart getekend met de letter I er in. Die ontdekking deed mijn hart sneller kloppen. Het drong tot me door dat Iris ontsnapt was; dat de straatcamera’s van Kaloudis haar mogelijk gered hebben. Ze liet niet voor niets mijn rugtas hier achter. De ontdekking zorgden voor opluchting en nieuwe vragen. Wat zou ik in haar situatie doen? De kustweg, ja de kustweg. Als ik haar was, zou ik me schuil houden ergens langs de kustweg en wachten totdat ze mij op de scooter aan zag komen. Maar waarom deed ze dat dan niet? Plotseling klonken er stemmen bij het huis. Ik greep mijn rugzak en verdween door de stalen deur. De honderd meter naar de plek waar de scooter geparkeerd stond, overbrugde ik in een recordtempo. Ik sprong op de scooter en startte hem. Achter mij kwamen op dat moment twee druk gebarende mannen de hoek om. Vol gas stoof ik weg. Weg van het huis van Kaloudis dat me na gisteren zo dierbaar was geworden. Bij de eerstvolgende straat naar links drong het tot me door dat links afslaan naar de lager gelegen kustweg geen goede optie was. Waarschijnlijk heeft Iris dat ook niet gedaan en is ze via de hogere straten gevlucht en pas later naar de kustweg afgezakt. De ontmoeting
128
met de politiewagen schoot door mijn hoofd. Natuurlijk, we hebben elkaar waarschijnlijk net gemist. Iris wachtte vast ergens langs de kustweg op mij. Het gas ging er weer op en bij het eerstvolgende kruispunt sloeg ik rechtsaf. De weg liep verder omhoog en bij de volgende kruising sloeg ik weer rechtsaf. De Egeïsche Zee was nu rechts van me en dus reed ik weer terug in de richting van het huis van Kaloudis, maar dan hoger op de heuvel. Na een tijdje begon de weg te dalen en uiteindelijk bereikte ik de kustweg op de plek waar de bebouwde kom van Vrontados eindigde. Links in een parkachtig gebied zag ik onder de bomen de terrassen van twee taverna’s. Ik sloeg rechtsaf en reed in een rustig tempo over de kustweg in zuidelijke richting. Links lag het gesloten restaurant met het overdekte terras. Verderop, kort voor de stijgende straat naar het huis van Kaloudis, liet ik het gas los. Er was niets te zien in de straat. In een rustig tempo reed ik verder voorbij het zeshoekige haventje. Het was stil op de weg. Geen tegenliggers, geen mensen en helaas ook geen spoor van Iris. Langzaam maar zeker sloeg de ongerustheid toe. Zouden ze haar toch te pakken hebben gekregen? Vrontados lag alweer en eind achter me en de drukte op de weg nam toe. Toen het ziekenhuis van Chios Stad naderbij kwam, sloeg de ongerustheid definitief toe. Vanaf daar was het niet ver meer naar de hoofdstad van het eiland. Een ding was zeker, daar zou Iris zeker niet heengaan. Wat nu? Een volgend scenario zou kunnen zijn dat ze naar het huis van Maria ging. Maar ook dat idee was niet aannemelijk, want Iris wist niet beter dan dat Maria in het ziekenhuis lag. Vlak voordat ik de stadsmuur bereikte sloeg ik rechtsaf. De enige mogelijkheid was terug te keren naar Vrontados. Dit keer bovenlangs. Bij een supermarkt stopte ik om een paar flessen water te kopen en stopte ze in mijn rugzak. Via soms smalle straatjes met groen begroeide muren, reed ik terug naar Vrontados. Stiekem hoopte ik ergens Iris tegen te komen, maar mijn hoop werd de bodem ingeslagen. Een half uur later bereikte ik de twee taverna’s aan de rand van Vrontados waar ik een uur eerder ook al was.
129
De kustweg boog hier af en begon sterk stijgend omhoog te lopen. De hele weg was ik geen politieauto tegengekomen en dat versterkte het gevoel dat ze Iris te pakken hadden. De onzekerheid over haar lot en de angst dat ze haar iets aan zouden doen, maakte me gek. De scooter smeet ik woedend tegen een muurtje in de buurt van een van de taverna’s in het park, dat grensde aan de zee. Links liep een stenen trap omhoog naar de top van een heuvel, waar volgens een uithangbord de steen van Homerus te vinden is. Het zal wel. De taverna’s waren gesloten en er was nergens iemand te bekennen. Door het park liep ik in de richting van de zee. Bij het kiezelstrand zocht ik een plekje uit het zicht van het pad dat langs het strand liep. Met gesloten ogen probeerde ik mijn op hol geslagen gedachten te ordenen. Het bracht me tot de conclusie dat er twee mogelijkheden waren. De eerste mogelijkheid was dat ze Iris te pakken hadden. In dat geval beschikten ze ook over het Kaloudis ontsnappingsplan. Welke gevolgen zou dat hebben? Die gedachte probeerde ik van me af te zetten en me te concentreren op de tweede mogelijkheid. Stel dat de ontsnapping van Iris wél gelukt was en dat we elkaar steeds op de een of andere manier gemist hebben, wat zou zij in dat geval doen? Na alles wat er tot dan toe was gebeurd, kon het bijna niet anders dan dat ze mij zou gaan zoeken. Maar wat als die zoektocht niets op zou leveren? Ineens schoot het ontsnappingsplan van Kaloudis door mijn hoofd. Wat was de eerstvolgende opdracht na het vinden van de code? De foto’s. Natuurlijk, de eerstvolgende opdrachten waren de foto’s. Volgens Maria waren die genomen in het berggebied centraal op het eiland. Maar hoe heette dat gebied ook alweer? Ik opende mijn rugzak en zocht naar de plattegrond van Chios. Toen ik hem openvouwde, viel er een kaartje uit. Ik raapte het van de grond en schrok er van. Het was het ontsnappingsplan van Kaloudis. Iris had het in mijn rugzak gestopt voordat ze is gevlucht. Waarom deed ze dat? Ik draaide mijn rugzak om zodat de hele inhoud er uit kwam. Wat ik zocht, vond ik niet. De foto’s had ze zelf gehouden. Was dit een manier om aan te geven dat zij alvast op weg was naar het berggebied? Of wilde ze alleen maar voorkomen dat het kaartje in verkeerde handen viel? Het begon inmiddels al te schemeren en het drong tot me door dat het zinloos was om nu nog naar de bergen te rijden, een tocht die zeker een uur duurde.
130
Toen het bijna donker was, liep ik terug naar de scooter. Het werd tijd om een plek te zoeken om de nacht door te komen. In mijn hoofd ontspon zich een plan, een gevaarlijk plan, maar veel keus had ik niet. Ik startte de scooter en reed in de richting van het zeshoekige haventje. De straat naar het huis van Kaloudis reed ik voorbij. Niet vanwege het eenrichtingsverkeer, maar omdat een andere route me veiliger leek. Bij de eerstvolgende straat sloeg ik rechtsaf en volgde ik de stijgende weg tot aan het eerste kruispunt. De straat naar rechts leidde naar de muur met de garagedeur. Honderd meter voor de muur parkeerde ik de scooter. Rustig lopend, overbrugde ik het laatste stuk tot aan de groene toegangsdeur van de boomgaard die bij het huis van Kaloudis hoorde. De sleutel zat nog in mijn zak, maar die had ik niet nodig. De deur stond nog op een kier, precies zoals ik hem na mijn vlucht had achtergelaten. Voorzichtig duwde ik hem een stukje open. Verderop zag ik het silhouet van het huis en de eerste indruk was dat er nergens licht brandde. Toch was het huis voor mijn gevoel nu verboden gebied. Links stonden ergens de twee auto’s onder een afdak en dat was het doel van mijn bezoek. De linker auto leek me de grootste. Het was een oud model en de kans dat er een alarmsysteem in zat leek me verwaarloosbaar. Eindelijk lachte het geluk me een keer toe, de portier aan de bijrijderskant bleek open te zijn. Een aanlokkelijk vooruitzicht was het zeker niet om in een auto te slapen, maar alles beter dan in de buitenlucht.
131
12. Met een zwaar hoofd en een gebroken lijf schrok ik wakker. Slapen in een auto was allesbehalve meegevallen. Het duurde uren voordat ik in slaap viel en alles deed pijn toen ik mij de volgende ochtend heel vroeg moeizaam naar buiten wurmde. Het weer zat gelukkig wel mee, want de eerste zonnestralen daalden alweer neer op de fruitbomen verderop in de tuin. De spanning had lange tijd mijn eetlust verdrongen. Het ontbijt van de vorige dag was het laatste eten wat ik binnenkreeg. De frisse vroege ochtend zorgde voor nieuwe energie en mijn positieve instelling deed de rest. Mijn buik protesteerde heftig en dat was een goed teken. De negatieve gevoelens over Iris zette ik van mij af. In de beschutting van de fruitbomen sloop ik naar het huis. De eerste luistertest bij de tuindeur verliep positief. Voorzichtig duwde ik hem een stukje open. Er was niets te zien en te horen in de keuken en de woonkamer. Nadat ik mijn schoenen had uitgetrokken, sloop ik naar binnen. Een voor een ging ik de slaapkamers af en toen er ook in de badkamer en in de straat niemand te zien was, haalde ik opgelucht adem. In de badkamer friste ik me op en daarna zocht ik in de keuken naar iets eetbaars. Het brood was een dag oud en een beetje droog. Het moest maar. Vreemd genoeg was er niets vreemds in het huis te ontdekken. Dat zorgde toch voor een lichte onzekerheid. Was het nu positief of negatief dat er niemand in het huis was, vroeg ik mij af. Het idee dat Iris in handen was gevallen van die stinkende Zagorakis broers zorgde voor een heftige adrenaline-scheut. Ik schopte tegen een van de keukenkasten, het hout kraakte en een grote scheur was het gevolg. De frustratie en onmacht wonnen het van mijn kalmte. Waarom was er niemand in het huis? Waarom zochten ze mij niet? Nog een laatste keer liep ik door het huis. Mijn aandacht was dit keer gericht op mijn iPhone.
132
Voor de zekerheid had ik hem bij Iris achtergelaten zodat Maria haar kon bereiken. Het ding was nergens te vinden. Een half uur later sloot ik de groene deur achter me en verdween ik in de straat. Verderop stond de scooter. Het zou plezierig zijn als er nog genoeg brandstof in zat om me in Chios Stad te brengen. Het starten leverde in ieder geval geen probleem op. In een rustig tempo daalde ik naar de kustweg en volgde die verder in de richting van Chios stad. Het was een prachtige ochtend en het was bijna niet voor te stellen dat er op dit eiland dingen gebeurde die het daglicht niet konden verdragen. Het ziekenhuis lag er vredig bij toen ik het passeerde. Niet veel verder stopte ik bij een benzinepomp. Omdat ik zelf niet wist wat voor een brandstof er in de scooter moest, liet ik dat over aan een behulpzame Griek. De volgende stop op weg naar het bergmassief van Chios was het internetcafé aan de haven van Chios Stad. Voordat ik me in de bergen begaf, wilde ik er eerst het een en ander vanaf weten. Met een kop koffie in mijn hand ging ik achter een van de beeldschermen zitten. De ene na de andere zoekopdracht liet ik los op het systeem. Behalve wat algemene sites was er niet zoveel te vinden over het gebergte op Chios. Ook enkele afbeeldingen van het eiland hielpen me niet veel verder. Een zoekopdracht in Google Maps leverde meer succes op. Omiroupoli, dat was het gebied waarover Maria sprak. Het is een provincie die in een brede band van kust tot kust over het eiland loopt. De zoekopdracht naar Omiroupoli hielp me daarna verder. Op de plattegrond van Chios omcirkelde ik het berggebied in het westelijke gedeelte van de provincie. Er lagen een aantal plaatsen in het gebied waarvan er één direct opviel. Dat was het dorp Anavatos. Volgens Maria is het manuscript wat de vader van Iris over dat dorp geschreven heeft, de bron van alle ellende. De rede waarom hij gevlucht is. De volgende zoekopdrachten leverden veel informatie op over Anavatos. Het dorp, althans wat daarvan over is, bestaat uit een aaneenschakeling van ruïnes. In de middeleeuwen is de bevolking er neergestreken omdat ze daar veilig waren tegen piratenaanvallen vanuit de zee. Er was een verborgen weg naar het dorp die kennelijk alleen bij de bewoners bekend was. Het was hetzelfde verhaal dat Maria ons ook
133
verteld had. De weg werd verraden en het gevolg daarvan was dat de bevolking werd uitgemoord door de Turken en het dorp grotendeels verwoest werd. De aardbeving van 1881 zorgde ervoor dat het dorp definitief verwoest en verlaten werd. Via een andere site kwam ik er achter dat het dorp maar via één verharde weg was te bereiken vanuit het zuiden. Dat bracht me bij mijn volgende zoekopdracht, in Google Maps. De kaart die op mijn scherm verscheen was niet erg duidelijk. Via een routebeschrijving van Chios Stad naar Anavatos kwam ik er achter dat de afstand 28 kilometer was. Niet veel dus, maar het was een zeer kronkelige weg door de bergen dus erg opschieten kon je niet. De laatste grotere plaats voor Anavatos was Avgonyma. Wellicht de laatste mogelijkheid om drank en eten in te slaan. Toen ik de kaart uitvergrootte, viel het op dat er ook aan de noordkant wegen liepen vanuit Anavatos. Een nadere bestudering maakte duidelijk dat het zandpaden waren. Voor de zekerheid maakte ik een kopie op de printer. De laatste zoekopdracht leverde enkele hotels op in de omgeving van het gebergte. Het dichtstbijzijnde hotel bevond zich in de plaats Avgonyma die ik al eerder gevonden had. Voor de zekerheid omcirkelde ik de plaats op de plattegrond van Chios. Toen ik het internetcafé verliet, sloeg de twijfel toe. Het drong ineens tot me door dat Iris mogelijk ook naar het ziekenhuis is gegaan om Maria op te zoeken. Natuurlijk, het was heel goed mogelijk dat zij ondertussen ook wist dat Maria daar nooit geweest is. Terwijl ik deze nieuwe informatie verwerkte, besloot ik mijn voorgenomen plan aan te passen. Het vervolg van de rit ging langs de haven van Chios Stad in zuidelijke richting. Links weerkaatste de zon op het witte Chandris hotel. Het leek al weer een eeuwigheid geleden dat we daar geslapen hebben. Voorbij het industriegebied aan de zuidkant van de stad volgde ik de slingerende weg door de heuvels naar Karfas. Het was helder weer en de bergen aan de overkant van de smalle zeestraat staken scherp af tegen de strakblauwe lucht. Dit keer zaten en lagen er opvallend veel mensen op het strand van Karfas. Later zou ik pas begrijpen waarom dat was. Op dat moment gebeurde er iets anders. Het drong tot me door dat Iris waarschijnlijk mijn iPhone had meegenomen. Ik hoefde alleen mijn nummer maar te bellen om te weten waar ze was. Waarom dacht ik daar niet eerder aan?
134
Met een gevaarlijke manoeuvre draaide ik de scooter en reed terug naar de boulevard langs het strand. Bij het eerstvolgende hotel stopte ik. De receptioniste keek me aan alsof ik van een andere planeet kwam toen ik vroeg of ik even mocht telefoneren, maar ze stemde toch toe. Met trillende vingers tikte ik mijn nummer in. Niet veel later werd ik verbonden met mijn voice mail. Mijn eigen stem beloofde me dat ik binnen twee uur zou terugbellen. De receptioniste keek me achterdochtig na toen ik het hotel weer verliet. Iris had niet gereageerd op mijn oproep toen ik haar probeerde te bereiken. Dat betekende dat mijn iPhone in verkeerde handen was gevallen of nog ergens in het huis van Kaloudis lag. De gevolgen daarvan kon ik op dat moment nog niet overzien. Nou ja, als hij in verkeerde handen was gevallen dan wisten ze wie ik was en ze hadden alle telefoonnummers van familieleden, vrienden en zakelijke contacten. Dat baarde me toch zorgen. Een ding stond vast, een bezoek aan het kindertehuis was nu onontkoombaar. De spanning liep op toen ik de smalle hellende weg bereikte die naar het kindertehuis liep. Bij de T-splitsing sloeg ik rechtsaf en na nog een stukje klimmen parkeerde ik de scooter, uit het zicht, achter het witte kerkje. Ondanks dat er geen vreemde auto’s te zien waren en de omgeving uitgestorven was, stond ik met het lood in mijn schoenen voor de deur van het kindertehuis. Het liep tegen elven en dat betekende dat de kinderen in ieder geval op school zaten. Na enige tijd ging de deur eindelijk open. De donkerharige vrouw die de deur opende kende ik niet, maar op de een of andere manier kwam ze me toch bekend voor. Ze was modern gekleed en ik schatte haar leeftijd rond de dertig. Ze reageerde vreemd toen ik vroeg of ze Engels sprak en daarna of Maria aanwezig was. Haar felle blauwe ogen keken me eerst onderzoekend aan. Ze deed een stap naar voren en keek langs me heen en daarna naar links en rechts. ‘…Ben jij Eric?’ Haar vraag verraste me. ‘Ja, ik…’ Ze stapte opzij en maakte duidelijk dat ik binnen mocht komen. Ze sloot snel de deur achter me en gebaarde dat ik moest gaan zitten. In mijn ooghoek zag ik dat de deur naar de kindervertrekken en de woning
135
van Maria was gesloten. De vrouw nam plaats aan de andere kant van het bureau en nadat ze me een tijdje geobserveerd had, kon ik me niet langer beheersen. ‘Wie ben jij en hoe wist je mijn naam?’ Er verscheen een matte glimlach op het gezicht tegenover me. ‘Ik ben Katerina, de dochter van Maria.’ Ik schoot naar voren. Het hele verblijf op het eiland Chios had me behoorlijk achterdochtig gemaakt. ‘De dochter van Maria? Ze heeft helemaal niet verteld dat ze een dochter had… En Maria, waar is ze? Wat is er met haar gebeurd?’ ‘Ze is verdwenen!’ Ik zakte terug in de stoel. ‘…Verdwenen?’ ‘De assistente van mijn moeder heeft haar gisterenochtend voor het laatst gesproken. Ze moest een invaldienst draaien omdat mijn moeder naar het ziekenhuis moest. Een van de kinderen uit het tehuis zou een ongeluk hebben gehad.’ Ik herinnerde me de vrouw die ons bij het eerste bezoek aan het kindertehuis te woord stond en het gebrekkige Engels dat zij sprak. Zij was het ongetwijfeld degene die ik gisteren aan de telefoon had. ‘Dus jouw moeder mankeerde niets?’ Katerina zuchtte diep. ‘Nee, en ik kan je ook verzekeren dat geen enkel kind gisteren een ongeluk heeft gehad.’ ‘Maar waar is ze dan?’ Katerina maakte een hopeloos gebaar. ‘Na het gesprek wat ik maandagavond met haar had, vrees ik het ergste.’ Maandagavond, schoot het door mijn hoofd. Ondanks de verwarring in mijn hoofd herinnerde ik me dat Maria die avond bij een vriendin was. Toen ik haar dat vertelde en om een verklaring vroeg, reageerde Katerina met een wedervraag: ‘En die vriendin was een gids op het eiland?’ Ik knikte. ‘Ze was bij mij. Ik ben inderdaad al een aantal jaar werkzaam als gids. Deels omdat ik dat leuk vind, maar vooral om mijn studie te bekostigen.’ ‘Maar waarom noemde ze je dan een vriendin?’
136
‘Dat deed ze vast om mij te beschermen.’ Langzaam maar zeker begon ik mijn geduld te verliezen. Katerina was opgestaan. Ze liep naar het raam en keek door de luxaflex naar buiten. Daarna draaide ze zich om. ‘En er is nog iets, Eric. …Ik ben een halfzus van Iris.’ Als door de bliksem getroffen, staarde ik haar aan. ‘…Wat? Jij bent…’ ‘Ja, je hebt het goed gehoord.’ Ineens wist ik waarom ze me zo bekend voorkwam toen ze de deur opende. Haar ogen en de vorm van haar neus deden me inderdaad denken aan Iris. Een nieuwe vraag was onontkoombaar. ‘Wie is jouw vader?’ Katerina boog haar hoofd. ‘Mijn moeder heeft dat lang voor me verzwegen. Heel lang wist ik niet beter, dan dat mijn vader mijn moeder in de steek had gelaten kort na mijn geboorte. Pas op mijn achttiende heeft ze me verteld dat ik verwekt ben tijdens een heftige vrijpartij met, wat zij haar grote liefde noemt. Die grote liefde was de beste vriend van mijn oom en de vader van vier kinderen. Die zwangerschap was natuurlijk een grote schande.’ Razendsnel verwerkte ik de informatie. Ik schoot naar voren. ‘Motakis? Is Motakis jouw vader?’ Katerina knikte. ‘Georgious Motakis. De befaamde historicus wiens geest over het eiland Chios waart. Inderdaad, Iris en ik hebben dezelfde vader.’ ‘…Denk jij dat hij dood is?’ Katerina haalt haar schouders op. ‘Ach, het is al zolang geleden dat hij verdwenen is.’ Na een korte stilte drong het tot me door dat we afgedwaald waren van het doel waarvoor ik gekomen was. ‘Jouw moeder is verdwenen zei je. Waarom? Heb je enig idee waar ze kan zijn?’ In de blauwe ogen van Katerina glinsterde een traan en haar stem trilde. ‘Ik maak me zorgen. Ze is vast opgepakt door de politie.’ ‘Waarom denk je dat?’ ‘De assistente van mijn moeder had gisteren contact met de politie. Zij heeft een foto van Iris in de krant gezien en ze heeft haar herkend bij
137
jullie eerste bezoek. Kort nadat haar assistente dit gemeld had, kreeg mijn moeder telefonisch het verzoek om naar het ziekenhuis te komen. Achteraf gezien, was dat natuurlijk een valstrik. Ze hebben haar ergens opgewacht en meegenomen.’ ‘Waarom zouden ze zo moeilijk doen, ze hadden haar toch net zo goed hier kunnen arresteren?’ ‘Arresteren gaat niet zomaar, Eric. Daar moet wel een reden voor zijn en een arrestatiebevel. Ze hebben liever geen pottenkijkers, begrijp je?’ Alles wat Katerina zei, klopte. Toch bekroop me het gevoel dat er iets was. Iets dat ik over het hoofd zag. Plotseling wist ik het. ‘Ben je niet nieuwsgierig naar je halfzus?’ ‘Wat dacht je?’ ‘Waarom ben je dan niet verbaasd dat ze er niet bij is?’ ‘…Omdat ik haar gesproken heb.’ De knokkels van mijn handen werden wit van de kracht waarmee ik de stoelleuning omklemde. Katerina vertelde me vervolgens dat ze een afspraak met haar moeder maakte voordat ze naar het ziekenhuis ging. Als Maria haar binnen een uur niet terug zou bellen, moest Katerina een mobiel telefoonnummer bellen en alarm slaan. ‘Jullie moesten, hoe dan ook weg,’ benadrukte ze. ‘Waarom,’ reageerde ik verontwaardigd. ‘We waren daar toch veilig?’ Katerina schudde haar hoofd. ‘Je kent de gebroeders Zagorakis niet, Eric. Die lui gaan heel ver om hun doel te bereiken en Maria weet daar alles van.’ Het bleef een tijd stil in het kantoor van het kindertehuis. Langzaam drong het tot me door dat Iris gered was door haar halfzus. Als zij niet gebeld had, dan was ze in handen gevallen van de gebroeders Zagorakis. Haar verhaal riep nieuwe vragen op: ‘En waar is Iris nu? Heb je iets met haar afgesproken. Waar kan ik…’ Geschrokken staarde ik naar de tranen die plotseling over de wangen van Katerina stroomden. ‘Ik weet het niet,’ stamelde ze. ‘Iris heeft het gesprek afgebroken omdat ze buiten autodeuren hoorde dichtslaan. Ze moest er onmiddellijk vandoor, dat is het laatste wat ik van haar hoorde.’ De rest van het verhaal kon ik zelf invullen. Iris was de tuin in gerend en onder het afdak had ze mijn rugzak achtergelaten. Ondanks de angst die ze moet hebben gehad, zag ze toch nog kans om het Kaloudis
138
reddingsplan in mijn rugzak te stoppen en een hart op de grond te tekenen. Met de scooter is ze er vandoor gegaan. De vraag was waarheen. Een harde bons op de deur gevolgd door een bulderende stem zorgde voor consternatie. Veel verstond ik er niet van, maar iets wat op het woord politie leek en de angst in de ogen van Katerina zorgde ervoor dat ik wegdook onder het grote bureau. In een laatste reactie trok ik mijn rugzak naar me toe. Katerina was opgestaan en ze liep rustig naar de deur. Toen ze die opendeed, werd ze ruw opzij geduwd. Een smerige lucht drong mijn neus binnen en zorgde ervoor dat ik me nog kleiner maakte dan ik al was. Op een meter afstand zag ik de laarzen van vier mannen. Een van de vier vuurde een paar vragen af op Katerina. Ik verstond er niets van maar merkte wel dat ze de deur opende naar de kindervertrekken en de privé woning van Maria. Drie mannen volgden haar naar de privé vertrekken. De vierde ging op de stoel zitten waarop ik aanvankelijk zat. Zou hij mijn lichaamswarmte voelen op het zitvlak? Gelukkig was dat niet het geval. De arm van de man hing losjes langs de stoel. Als ik had gewild, dan had ik de revolver die in zijn hand geklemd zat zo kunnen pakken. Zeker een half uur zat ik in mijn ongemakkelijke positie. De achtergebleven man werd ook steeds ongeduldiger. Soms stond hij op en liep hij naar het raam of naar de toegangsdeur van de privé vertrekken om te luisteren naar geluiden. Eindelijk keerden de drie mannen en Katerina terug in het kantoor. Na nog een laatste woordenwisseling, verlieten de mannen het kantoor. De zware lijflucht van een van hen zou daar nog lang blijven hangen en ik kende die lucht maar al te goed. Een minuut of twee later verliet Katerina haar plek bij de luxaflex. ‘De kust is veilig, Eric,’ klonk het opgelucht. Toen ik krakend overeind kwam, opende Iris een raam. Daarna keek ze me onderzoekend aan. ‘Hoe wisten ze dat jij hier was?’ Haar vraag verwarde me. ‘Ik heb geen idee, maar wacht eens…’ Natuurlijk, mijn iPhone. Vanuit een hotel in Karfas belde ik naar mijn
139
iPhone. Dat gesprek heeft me verraden. Ze wisten dat ik in Karfas was. Dit eiland geeft je de indruk dat je terug in de middeleeuwen bent, maar niets is minder waar. Ook hier zijn ze op de hoogte met de nieuwste technieken. Katerina vertelde me ondertussen dat ze inderdaad naar me op zoek waren en dat het niet de eerste keer was dat ze op bezoek kwamen. ‘Gisteren waren ze hier ook al. Ze wilden weten wie er contacten heeft met een gevaarlijke misdadiger. Iemand had vanuit het tehuis mobiel met hem gebeld.’ Mijn mond viel open. ‘Wat heb je gezegd?’ ‘Dat ik het in ieder geval niet was.’ Dat laatste zorgde voor nieuwe zorgen op het gezicht van Katerina. ‘Mijn moeder,’ zuchtte ze. ‘Wat zouden ze met haar hebben gedaan?’ De gedachten die in me opkwamen, wilde ik liever niet met haar delen. Toch was er wel iets anders. ‘Heb je haar vermissing al gemeld bij de politie?’ De onverwachtse vraag zorgde voor veel onbegrip. ‘Dat is toch waanzin! Zij hebben haar ontvoerd, dat heb ik je net verteld…’ ‘Dat is wat jij denkt en waarschijnlijk is dat ook zo. Toch zou ik de politie bellen als ik jou was en zeggen dat je je zorgen maakt om je moeder. Het maakt jou minder verdacht en het zorgt ervoor dat de druk op de politie groter wordt. Ga naar een krant en zeg dat jouw moeder naar het ziekenhuis moest komen. Laat doorschemeren dat de politie er achter zit. Laat ze maar zweten, dat tuig. Zorg dat je in de publiciteit komt. Zeg gewoon dat je bang bent dat jou ook iets overkomt, dan maak je ze het wel heel moeilijk voor ze om jou iets aan te doen; om jou ook te laten verdwijnen.’ Het gezicht van Katerina werd steeds bleker. Ik zocht naar de juiste worden om haar gerust te stellen: ‘Jouw moeder had en heeft geen vijanden. Een directrice van een kindertehuis kun je niet zomaar laten verdwijnen, begrijp je.’ Alleen het zoemen van de ventilator was nog te horen in het kantoor van het kindertehuis. Of mijn woorden haar gerust stelde, weet ik niet. Indruk maakten ze wel, want de felheid in de ogen van Katerina keerde terug. De politie
140
onder druk zetten via de krant vond ze een heel goed idee, maar dan vooral om zichzelf te beschermen. Haar moeder was al verdwenen en ze maakte me fijntjes duidelijk dat er ook al eens een onschuldige historicus van het eiland verdwenen is; een man die ook geen vijanden had. Maar er was meer. Katerina bleek de genen van haar vader te hebben geërfd, want ze studeerde geschiedenis. De beslissing om dat te doen had ze al lang genomen voordat haar moeder het geheim van haar vader vertelde. Dat geheim zorgde er voor dat de geschiedenis van Chios haar in het bijzonder interesseerde. ‘Geheim? Wat bedoel je?’ Katerina begon me het verhaal te vertellen van het manuscript waaraan haar vader werkte. Het was hetzelfde verhaal dat haar moeder ons ook al verteld had. ‘Dus jij denkt dat het geheim in dat manuscript staat.’ Katerina ging weer zitten. Ze vouwde haar slanke handen voor haar mond. ‘Geheim, dat durf ik niet te zeggen. In dat manuscript staat in ieder geval iets waar de wereld geen weet van mag hebben en Chios in het bijzonder.’ Na alles wat Katerina verteld had, vond ik dat zij ook recht had om te horen wat Iris en mij was overkomen. Ondanks dat ze al het een en ander van haar moeder gehoord had, luisterde ze ademloos naar de geschiedenis van haar halfzussen en de oproep van en de moord op Kaloudis. Aan het eind van mijn verhaal liet ik haar het Kaloudis ontsnappingsplan zien. Na een tijdje schudde Katerina haar hoofd. ‘Als mijn vader zo graag zijn dochters wil zien, waarom heeft hij daar dan vijfentwintig jaar op gewacht?’ De vraag van Katerina was duidelijk en haar reactie leek veel op die van haar halfzus. Het antwoord er op was op dat moment niet te vinden. En er was nog iets. Katerina wees naar de laatste regel op het kaartje. ‘Ís dat een datum?’ Ik knikte. ‘Morgen is het de elfde,’ reageerde ze in een mengeling van verbazing en twijfel. ‘Op 11 november viert Chios haar jaarlijks bevrijdingsfeest. Het einde van de onderdrukking door de Turken.’ Mijn verbazing was net zo groot als die van Katerina. Waarom koos Kaloudis uitgerekend die datum uit om iets of iemand te redden?
141
Terwijl we probeerden een lijn te ontdekken in alles wat er gebeurd is, schoot me ineens de code te binnen. Ik haalde het papiertje uit het jack van Kaloudis en liet het Katerina zien. ‘Heb jij enig idee wat hier staat?’ Ze begon een beetje te lachen en vroeg of ik haar in de maling nam. Ze pakte een pen en schreef onder elk teken een letter of cijfer. Daarna draaide ze het briefje naar mij toe. ‘Dit is zoals ik het in het Engels zou vertalen,’ verklaarde ze. ‘Ik heb alleen geen idee wat het betekent.’ Ik bekeek het resultaat en liet mijn gedachten de vrije loop.
γ´A α´Δ δ´Δ Υ A 3 L 1 R 4 RYL Hoofdschuddend stelde ik vast dat het nog steeds abracadabra was wat er stond. Katerina kreeg een idee. Ze draaide het briefje naar zich toe en na een tijdje knikte ze. ‘3 links, 1 rechts, 4 rechts en daarna weet ik het niet meer.’ Ik keek nog eens goed. Het zou zomaar kunnen. Katerina haalde haar schouders op. ‘Het kan ook net zo goed iets anders betekenen, hoor.’ Ze pakte het Kaloudis reddingsplan van de tafel. Na een tijdje tuitte ze haar lippen. ‘Micros betekent klein,’ vertaalde ze. ‘Micros A. Klein Avgonyma of misschien Klein Anavatos?’ ‘Zijn dat ook plaatsen?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik heb er nog nooit van gehoord.’ Ze vroeg of ik een plattegrond van Chios had. Ik haalde de plattegrond uit mijn rugzak en legde hem opengevouwen voor haar op het bureau. Met een markerstift omcirkelde ze twee gebieden op de kaart. ‘Ik ben er van overtuigd dat de foto’s die mijn moeder me heeft laten zien daar ergens genomen zijn. Mag ik de foto’s nog even zien?’ Ik maakte een verontschuldigend gebaar. De foto’s zijn bij Iris. Katerina stond op en even later kwam ze terug met twee fotokopieën. Nadat ze die goed had bekeken, overhandigde ze de A-viertjes aan mij. Het waren kopieën van de foto’s die bij het Kaloudis reddingsplan
142
hoorden. ‘Mijn moeder heeft ze hier maandag laten liggen.’
143
13. Op de terugweg naar Chios Stad probeerde ik alle gebeurtenissen van de afgelopen dagen op een rij te zetten. Ze hadden in ieder geval gezorgd voor drie dagen zonder alcohol en het was lang geleden dat me dat overkwam. Voor het eerst was er weer een hunkering naar een sigaret. Katerina had graag met me mee gegaan om te helpen zoeken. Ze kon echter onmogelijk weg van het kindertehuis zolang haar moeder niet terug was. Ze had me geadviseerd om voldoende drank en eten mee te nemen. Behalve een voorraad water, schaftte ik ook een zakmes, een zaklantaarn en zelfs een kompas, op haar aanraden, aan. Met bloedend hart stond ik ook nog een tijdje bij de sigaretten. Gelukkig kon ik me beheersen. Zo’n slappe drol verdiende Iris niet. Toen ik de supermarkt verliet, werd het toch echt even tijd voor een kleine zelfanalyse: De snelle commerciële Eric moest zien te overleven zonder zijn vertrouwde Alfa, navigatiesysteem en iPhone. Zelfs een simpele gsm ontbrak aan zijn levensbehoeften. Hij moest terugvallen op een sterk verouderd navigatiemiddel, een wegenkaart en zijn vervoermiddel was een aftandse scooter. Gelukkig deed het ding het nog goed. En wat was ik blij met de fotokopieën van Katerina. Dat maakte mijn opdracht weer een stuk aantrekkelijker. Want een ding had ik me voorgenomen: wat er ook gebeurd is met Iris, als zij haar opdracht niet kan volbrengen, dan doe ik dat voor haar. Vanuit Chios stad liep de weg naar Karyes gluiperig omhoog. Het was een behoorlijke klim en het leverde mooie uitzichten op Chios Stad. Maar dat was vooral leuk voor de toeristen, mijn hoofd werd in beslag genomen door problemen van heel andere aard. Het was opvallend stil in het dorp Karyes toen ik het passeerde. De volgende plaats op de route was Moni Agiou Markou. De naam beloofde veel, maar toen de afslag naar het stadje na veel haarspeldbochten bereikt werd, reed ik toch maar door. De eerste afslag die daarna volgde was die naar Nea Moni. Dat was een van de plekken die Katerina omcirkeld had. Ergens op het internet las ik dat daar een klooster moest zijn. Chios Stad lag alweer ver achter
144
mij. De weg naar Nea Moni slingerde naar beneden en eindigde bij een soort ommuurde vesting omgeven door struiken, pijnbomen en restanten van wat ooit huizen zijn geweest. Ook de hoofd- en bijgebouwen waren gebouwd van het soort grove kalkzandsteen waarmee de meeste huizen op Chios zijn gebouwd. Met de kopieën van de foto’s die Katerina me gaf, liep ik naar de ingang van het klooster. Overal staken rotsen boven de kale grond uit. Helaas allemaal veel kleiner en anders van vorm dan die op de foto’s. Binnen de vesting schuifelden zowaar enkele toeristen voorbij. Er stonden een paar gebouwen waarvan er een overduidelijk een soort kathedraal was met veel goud en iconen. Het was ongetwijfeld prachtig, maar op dat moment interesseerde me dat geen lor. Ook een wandeling rondom de muren leverde niets op. Hier en daar verspreid lagen wat rotsen en restanten van huizen die door een aardbeving verwoest waren. Aan de achterkant van het klooster liep een zandweg het dal in. Mijn nieuwsgierigheid werd geprikkeld, maar daar bleef het bij. Na een tijdje keerde ik terug naar de scooter. Op deze plek werd ik geen steek wijzer. Vijf minuten later volgde ik de slingerende weg omhoog, terug naar de doorgaande weg. Tot twee keer toe naderde er een tegenligger. In beide gevallen waren het toeristen Ondanks dat het najaar was, trok het klooster toch nog toeristen aan. Bij de doorgaande weg sloeg ik linksaf. Aanvankelijk was het landschap kaal met hier en daar wat struiken maar al snel kronkelde de weg een tijd door het bos. Toen ik de rand van het bos bereikte, lag rechts een heuvel waarop het dorp met de onuitsprekelijke naam Avgonyma gebouwd was. Een merkwaardige plaats die voornamelijk bestond uit grijs-gele simpele huizenblokken met trappetjes, platte daken en veel lage muurtjes waarover het groen welig groeide al was het meeste verdord door de warme zomer. Op een enkele oude man na waren de straten in dit plaatsje stoffig en uitgestorven. Over de boomtoppen van het bos keek je uit over de Egeische zee ten westen van Chios. Er stonden opvallend veel pijnbomen tussen het groen. Op de route van Nea Moni naar Avgonyma hoefde ik de foto’s niet uit mijn rugzak te halen en ook in het dorp zelf leek me dat niet zinvol. De
145
heuvel waarop het dorp gebouwd is, was alles behalve rotsachtig. Na een korte stop in, en een wandeling door Avgonyma, verliet ik het dorp in noordelijke richting. Eigenlijk was het al te laat om nog naar Anavatos te gaan, maar mijn nieuwsgierigheid en de hoop om Iris misschien nog te vinden, wonnen het van mijn verstand. De weg waarop Anavatos stond aangegeven, was nauwelijks te missen. Hij meanderde omhoog tegen de heuvels die begroeid waren met olijfbomen, pijnbomen en grote verdorde struiken. In sommige bochten was een glimp van de rots te zien waarop het onzichtbare Anavatos gebouwd was. Bij een zandpad sloeg ik linksaf naar een uitkijkpunt. De rots was van daaruit goed te zien, maar de verblindende laagstaande zon maakte het onmogelijk om er iets van een dorp in te herkennen. Er liep een zandpad tussen de rotsformaties die zich dicht bij het uitkijkpunt hadden gevormd. Op deze plek was het zeker zinvol om de kopieën van de foto’s tevoorschijn te halen. Met de kopieën in mijn hand liep ik een eindje het zandpad in dat tussen de hoge rotsen door naar een nieuw uitkijkpunt leidde. Van daaruit keek je in een ravijn die in een of andere oertijd was ontstaan door het oprijzen van een enorme rotswand. De zon was nu achter die rotswand verdwenen. Mijn ogen volgden de contouren van de goed zichtbare wand en zochten naar aanknopingspunten; ik vergeleek ze met de fotokopieën. De structuur van de rots kwam overeen met die van de rots op de foto, maar dat was dan ook het enige. Omdat het pad vanaf het uitkijkpunt begon te dalen, was terugkeren naar de scooter de enig overgebleven optie. Ver weg klonk het geronk van een auto. Terug bij het eerste uitkijkpunt borg ik de fotokopieën weer op. De scooter startte gelukkig weer en over het zandpad reed ik verder naar de doorgaande weg. Na een paar honderd meter begon de weg flink te stijgen en niet lang daarna volgde er enkele stevige haarspeldbochten. In een van de bochten stopte ik omdat de rots vanaf die plek heel goed zichtbaar was. Met mijn rechterhand beschermde ik mijn ogen tegen de sterke zonnestralen die nu meer van rechts kwamen. Ik keek nog eens goed en zag toen pas dat er een paar blokken uit de rots staken die precies dezelfde kleur hadden als de rots. De rechte vorm maakte duidelijk dat
146
de blokken door mensenhanden gemaakt waren. Verderop meende ik enkele afgebrokkelde muren te zien. Een paar minuten later passeerde ik enkele huizen die in ieder geval wel bewoond leken. Honderd meter verderop was het einde van de geasfalteerde weg. Er was geen enkele auto of ander vervoermiddel te zien. De scooter parkeerde ik uit het zicht van de weg. De enige mogelijkheid om het dorp - of wat daarvan over was - te verkennen, was te voet. De spanning begon weer aardig te stijgen toen ik moeizaam langs de rots omhoog ploeterde. De hele weg hoopte ik dat Iris ergens tevoorschijn zou springen maar dat gebeurde niet. Het was toch al een merkwaardige reis want na het dorp Avgonyma was ik geen mens meer tegengekomen. De volgende hoop op een ontmoeting was gevestigd op de ruïnes op de top van de rots. Mogelijk hield mijn schat zich daar ergens verborgen. Het duurde niet lang voordat links en rechts de eerste afgebrokkelde muren verschenen van wat ooit Anavatos was. Een dorp dat leek te zijn uitgehouwen uit de rotsen. Grote roestkleurige blokken steen waartussen hier en daar het groen welig tierde. De zon was al enige tijd achter de heuvelrug aan de andere kant van het ravijn gezakt. Dat betekende dat het niet lang licht meer zou zijn. Tussen de brokken steen door liepen met onkruid overwoekerde paadjes. Ook de nog deels overeind staande muren bestonden uit een kalkachtige zandsteensoort in de kleur van de rotsen. In sommige muren zaten zelfs nog de openingen van vensters en poorten als stille getuigen van de verschrikkelijke tragedie die zich hier lang geleden heeft afgespeeld. De tocht was niet zonder gevaar want overal school het gevaar van onverwachtse trapjes en afstapjes. Een paar goede wandelschoenen waren beter van pas gekomen dan de lage trendy Gucci schoenen die op dat moment om mijn voeten zaten. Langs een van de afgebrokkelde wanden liep een pad trapsgewijs naar beneden. Links en voor me uit slingerde overwoekerde paden zich tussen de muren van tot ruïnes verworden huizen. Mijn ogen werden naar een houten hekwerk getrokken dat op een lage muur was gebouwd. Toen ik er naartoe liep en er overheen keek, werd het duidelijk waarom
147
het hekwerk daar geplaatst was. Onder mij gaapte een diep ravijn. Het drong tot me door dat dit ongetwijfeld een van de plekken was waar de bevolking destijds naar beneden sprong. De gedachte daaraan zorgde voor een huivering. Een slok water deed me goed. Na een korte pauze liep ik weer verder. Er volgde een gedeelte waar de muren veel hoger en gaver waren. Hier en daar waren zelfs restanten van daken zichtbaar. Er volgden nog meer lage muurtjes met daarachter gapende dieptes. Al met al genoeg plekken om je te verstoppen maar of je daar ook in de winter kon overleven? Een enkel huis had nog een dak, maar er was geen huis te vinden dat nog helemaal intact was. Anavatos is niet veel meer dan een verzameling ruïnes, overeind staande muren en muurtjes. In een vlaag van verstandsverbijstering en wanhoop zette ik mijn handen aan mijn mond en schreeuwde ik uit alle macht haar naam! Iris, Iris, Iris echode het tegen de omliggende bergen. Helaas gebeurde er niets. Het werd steeds schemeriger op de hoge rots in het bergmassief van Omiroupoli. Er bleef geen andere keus over dan terug te keren naar Avgonyma, het dichtstbijzijnde dorp in de omgeving waar een hotel was. Mijn eerdere bezoek aan het dorp deed het ergste vrezen over de kwaliteit daarvan. De weg terug liep over een natuurlijke trap tussen de muren van huizen van wat vroeger misschien de hoofdstraat van het dorp was. Door de vensters en poorten van de nog overeind staande muren kon je de lager gelegen gedeeltes van het dorp zien. Bij een van vensters bleef ik als verstijfd staan. Mijn ogen bedrogen me niet, in een van de lager gelegen gedeeltes dook iemand weg achter een muur. Het ging te snel om een goed beeld te krijgen. Toch was het een mens en die wilde duidelijk niet gezien worden. Een ding was zeker, het was Iris in ieder geval niet. Even overwoog ik om er achteraan te gaan. Mijn verstand liet dat gelukkig niet toe, want het zou niet lang meer duren voordat het hier aardedonker werd. Een lichte paniek overviel me omdat ik niet meer wist waar ik het dorp was binnengekomen. In een vreemde trance zocht ik naar herkenbare punten. Het angstige avontuur eindigde bij het muurtje met het houten hekwerk waar ik een half uur eerder kennis maakte met het
148
dodelijke ravijn van Anavatos. De rust in mijn hoofd keerde langzaam terug toen de rand van het dorp in zicht kwam. Het was echter weer gedaan met de rust toen ik bij de geasfalteerde weg naar de scooter zocht. Het zweet brak me uit. Het ding was nergens meer te vinden. Mijn handen zochten tevergeefs in de zakken van mijn jack en broek. Ik kon mezelf wel voor mijn kop slaan. De sleutel zat natuurlijk nog in de scooter. Een dergelijk gemakzuchtig gedrag vertoonde ik wel vaker, tot verdriet van Eva. Waarom werd me dat uitgerekend op dat moment fataal? Welke gek stal er nu een scooter op een tijdstip van de dag dat het dorp uitgestorven was? Tegelijkertijd drong het tot me door dat iemand die scooters steelt, mogelijk tot nog meer criminele acties in staat is. Er bleven twee mogelijkheden over: of bij een van de bewoonde huizen aanbellen of lopend terug naar Avgonyma gaan. Het werd het laatste. In een hoog tempo begon ik aan de lange afdaling naar Avgonyma. De duisternis was definitief ingevallen. Er stonden nergens lantaarns langs de weg en na verloop van tijd werd het op sommige beboste plekken zelfs aardedonker. Dat waren de momenten dat de zaklantaarn die Katerina me had aangeraden te kopen, goed van pas kwam. Hoewel ik normaal gesproken niet bang ben uitgevallen, voelde ik me op dat moment alles behalve prettig. Het gevoel bekroop me dat er ieder moment iemand uit de struiken tevoorschijn kon komen. Soms meende ik ver weg stemmen en zelfs gezang te horen. De huid op mijn rug veranderde in kippenvel toen de geesten van vermiste speleologen, die hier volgens Maria rondzwierven, mijn hersens binnendrongen. Het zorgde ervoor dat mijn looptempo nog hoger werd op de plekken die dat toelieten in de duisternis. Soms klonk er gekraak in de struiken langs de weg of hoorde ik geluiden die ik niet thuis kon brengen. Na verloop van tijd weken de bossen en werd het landschap opener. Bijna de hele weg liep bergafwaarts en daardoor bereikte ik de voet van de heuvel waarop Avgonyma gebouwd was sneller dan verwacht. De laatste haarspeldbochten naar de rand van het dorp liepen geniepig omhoog en zorgde voor een aanslag op mijn ongetrainde kuiten. Zweetdruppels stonden op mijn voorhoofd toen ik de eerste huizen van het dorp bereikte. In het dorp was er ook geen vlak stukje weg te vinden en sommige bewoners bleven verbaasd staan toen ze me voorbij zagen komen. Een ding stond vast: Zo’n tocht door het donker zou me niet
149
snel nog een keer overkomen. Door de smalle straatjes en steegjes van het eeuwenoude dorp liep ik in de richting waar het centrum ergens moest zijn. Het duurde niet lang voordat ik het enige hotel in het dorp had gevonden. Mijn eerste indrukken stemden me hoopvol. Het was niet het verwachte krakkemikkige, armoedige pension. Het hoofdgebouw zag er goed verzorgd uit. Volgens een bord aan de gevel was het zelfs een “All Seasons” hotel. Hoewel het gevoel dat men op Chios niet echt meer in mij geïnteresseerd was, steeds meer de overhand kreeg, besloot ik toch weer gebruik te maken van de truc met mijn voornamen. In de lobby van het hotel zaten tot mijn verbazing een aantal gasten. Voor zover ik kon beoordelen allemaal Grieken. Gelukkig waren ze niet in mij geïnteresseerd toen ik me bij de balie meldde. De receptionist had geen goed nieuws voor me toen ik een kamer wilde reserveren. ‘Helaas, sir. Wij zitten vol.’ Ik keek de man glazig aan. Zijn antwoord verraste me. Dat kon toch niet? Ik voelde me smerig en was hard aan een bad toe. ‘…Hoe kan dat nou,’ reageerde ik geprikkeld. ‘Het vakantieseizoen is allang voorbij.’ De receptionist maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Normaal gesproken is het ook heel rustig. Morgen is het echter Bevrijdingsdag. Voor veel Chioten die de afgelopen decennia naar het vasteland en zelfs ver daarbuiten zijn getrokken is dat dé gelegenheid om weer even terug te keren naar hun geboorte-eiland. Wij Chioten zijn wat dat betreft nogal nationalistisch ingesteld. Bevrijdingsdag valt dit jaar op vrijdag en dat betekent voor veel eilandbewoners ook nog eens een lang weekend vrij. Alle hotelkamers zijn bezet en dat geldt ook voor de appartementen verderop.’ Deze jobstijding was nou net niet waar ik op zat te wachten. De receptionist bood nog aan om een hotel in Lithiou te bellen. Dat dorp lag 13 kilometer verderop aan de Egeïsche zee dus dat aanbod sloeg ik af. De man zou erg vreemd opgekeken hebben als ik hem had verteld dat ik geen vervoer had. En er was nog iets wat mij bezig hield. ‘Denkt u dat het morgen druk wordt in Anavatos?’ De receptionist schudde zijn hoofd. ‘De bevrijdingsfeesten worden gevierd in de dorpen en in Chios Stad. Morgen niet, maar zaterdag en zondag zullen er zeker toeristen naar het
150
spookdorp gaan.’ De moed zakte in mijn schoenen toen ik het hotel weer verliet. Waar moest ik in hemelsnaam slapen? Op het dorpsplein was er volgens de receptionist een goed restaurant. Hoewel ik niet echt veel honger had, besloot ik toch maar iets te gaan eten al was het maar om weer eens even wat alcohol binnen te krijgen. Bovendien kon ik dan eens goed nadenken over een slaapplaats. Terug naar het bos was in ieder geval geen optie. De straatjes en steegjes in Avgonyma deden me, zeker in het licht van de lantaarns, denken aan het middeleeuwse Mesta. Ook in dit dorp waren de huizen opgetrokken uit grove kalkzandstenen met dikke lagen cement daartussen. Het dorpsplein zag er knus uit en veel keuze was er niet, want er was maar één restaurant open waar al een aantal luidruchtige Grieken zaten. Het was bijna half acht en voor hen was het borreltijd. Eten deden ze, zo wist ik uit ervaring, op zijn vroegst pas om tien uur. Sommige gasten keken me bedenkelijk na toen ik een vrij tafeltje zocht. Begrijpelijk want met mijn rugzak in mijn hand en het prehistorische suède jack van Kaloudis boven mijn trendy Hilfiger jeans en Gucci instappers, zag ik er nogal potsierlijk uit. Bij een toegesnelde bedienster bestelde ik een biertje en daarna spreidde ik de kaart van Chios voor me uit op de tafel. Het Jack van Kaloudis hing over mijn stoel. Mijn wijsvinger volgde de route van Vrontados naar Anavatos en weer terug naar Avgonyma. Mijn gedachten dwaalden af naar Iris. Het avontuur in Anavatos en de voettocht door de bergen hadden het verdriet om haar even naar de achtergrond gedrongen. Mijn positieve instelling had mij ervan overtuigd dat ik haar hier zou terugvinden. Op het terras vol luidruchtige Grieken overviel de eenzaamheid me. De hele dag hoopte ik stiekem dat ze ergens onverwachts tevoorschijn zou komen. Nu dat niet gebeurd was, begon de somberheid steeds meer vat op me te krijgen en ook de angst dat haar iets overkomen was, nam toe. Morgen was het dé datum waarop het volgens het Kaloudis reddingsplan moest gebeuren. Het gebied wat ik die dag had doorzocht was nog maar een klein deel van het bergmassief van Omnipouri. Na Anavatos wachtte nog een groot gebied dat alleen bereikbaar was over zandwegen. Het werd zoeken naar een speld in een hooiberg.
151
14. In het diffuus licht van de straatlantaarns wandelde ik terug naar het hotel. Bij mijn eerste bezoek had ik gezien dat er een klein terras was met wat loungebanken. Mogelijk dat ik daar vannacht een paar uurtjes kon slapen. Toen ik bij het hotel aankwam was het nog te vroeg om een loungebank op te zoeken. Door de glazen deuren van de entree van het hotel zag ik dat er in de lobby een internethoek was voor de gasten. Zonder me te bedenken ging ik naar binnen en liep ik voorbij de receptie naar de lobby. In een kleine nis met een lange tafel waarop twee PC’s stonden, liet ik me op een stoel zakken. Mijn vingers zochten het Google icoon en kort daarna voerde ik een zoekargument in. Het systeem was vreselijk traag en het duurde enkele minuten voordat er op het scherm een aantal afbeeldingen werden getoond van een danseres. Mijn ogen werden vochtig toen ik ze een voor een vergrootte. Het nare gevoel drong tot me door dat dit misschien wel het enige tastbare was, dat ik nog van Iris had. Eens te meer besefte ik wat een mooie en vooral lieve vrouw zij is. Met mijn linkerhand ondersteunde ik mijn hoofd toen ik haar Facebook pagina bezocht. Ineens drong het tot me door dat ik een einde moest maken aan deze zelfkastijding. Een nieuwe zoekopdracht zorgde voor weer een minuut wachttijd. Eindelijk verscheen de hoofdpagina van het programma van de misdaadverslaggever op het scherm. Deze actie werd me ingegeven omdat ik wist dat er nog een aflevering van het programma was uitgezonden, toen Iris en ik op weg waren naar Chios. Mijn ogen werden naar een van de drie nieuwsblokken getrokken. “Nieuwe ontwikkelingen in de Bossche Kerkhofmoord”, stond er geschreven. Rechts bovenin het scherm stond een lijstje met top dossiers. Ook daar werd de Bossche Kerkhofmoord genoemd. Ik moest een keuze maken en klikte op het nieuwsblok. Na weer een tijdje
152
ongeduldig wachten, verscheen er een foto van Sofie van Loenhout, de vermoorde vriendin van Iris. Onderaan het scherm werd een compositietekening van Kaloudis gepresenteerd. Aandachtig begon ik de tekst te lezen: Het is zaterdag 8 oktober 2010, als een bezoeker van de begraafplaats Orthen in ’s Hertogenbosch het lijk vindt van een vermoorde man van middelbare leeftijd. Wat er op die druilerige ochtend precies gebeurd is, is tot op de dag van vandaag een raadsel. Wel is de identiteit van het slachtoffer bekend. Het blijkt te gaan om de Griekse historicus Abdias Kaloudis. Niemand weet waarom deze, als keurige man bekend staande Griek, de begraafplaats Orthen in Den Bosch bezocht. Het enige wat vaststaat is, dat hij twee keer bij het graf van Sofie van Loenhout geweest is. Het ontzielde lichaam van deze jonge vrouw werd vier jaar geleden op 6 april gevonden in het Eikbos in Hasselt, België. Ze was gewurgd en de dader is nooit gevonden. Zowel de families van de vermoorde Griek als die van Sofie van Loenhout hebben geen idee waarom de historicus op de dag dat hij vermoord werd het graf van Sofie bezocht, laat staan wat ze met elkaar te maken hebben. Om meer over de moord op Sofie van Loenhout te weten te komen, hebben wij contact gezocht met haar vriendin Iris in de Belgische provincie Antwerpen. In onze uitzending van afgelopen zondag hebben we nadere bijzonderheden van dat bezoek bekendgemaakt. Onder andere de brief en de foto’s die deze Iris gekregen heeft van de vermoorde Kaloudis zijn daarbij uitgebreid onder de aandacht gebracht. De Griekse Historicus beweerde in de brief dat hij belangrijk nieuws had over de zus van Iris. Hij nodigde haar uit voor een ontmoeting. Naar later bleek, zou deze ontmoeting plaatsvinden bij het graf van Sofie van Loenhout. Opmerkelijk, want de jonge Belgische beweert dat zij geen zus heeft, althans voor zover zij weet. Nadere bijzonderheden betreffende deze zaak kunt u lezen in het dossier van de Bossche Kerkhofmoord elders op deze site. Uw oplettende misdaadverslaggever zit echter nooit stil en ook in de komende uitzending van ons programma zal ik weer ruim
153
aandacht besteden aan deze mysterieuze zaak. Om vast een tipje van de sluier op te lichten, vraag ik nu al uw medewerking. Er is nog een derde zaak waarop wij de komende uitzending nader op in zullen gaan. Het betreft de vermissing van een jonge vrouw uit Rotterdam, Eva Lachambre. Waarom deze zaak? Welnu, deze jonge vrouw verdween vier jaar geleden op 6 april van de aardbodem. Inderdaad, dezelfde datum als waarop Sofie van Loenhout werd vermoord. Toeval? Dat zou kunnen, maar hoe dan ook; deze datum kwam uit onze database rollen tijdens een vergelijkingsonderzoek. Opvallend daarbij is dat de auto van de vermiste Rotterdamse vrouw gevonden werd tijdens een grootschalige schoonmaakactie in het Albert Kanaal niet ver van de Belgische plaats Hasselt. Deze dregactie was bedoeld om autowrakken die betrokken waren bij criminele delicten, op te vissen. Deze plek bevindt zich op nog geen 15 kilometer afstand van de plek waar het lichaam van Sofie van Loenhout destijds gevonden werd. In het dossier van de vermoorde Brabantse vonden we nog een opmerkelijk feit. Op de dag dat zij vermoord werd, hebben getuigen gemeld dat er een rode Cabrio is gesignaleerd in de buurt van het huis van Sofie van Loenhout. Ook zou er een Cabrio gezien zijn in het Eikbos rond het tijdstip van de moord. Het gaat mogelijk om dezelfde Cabrio die anderhalf jaar later werd opgedregd uit het Albert Kanaal en die was eigendom van de, inderdaad vermiste, Rotterdamse Eva Lachambre. De vraag dringt zich op of de moordenaar van Sofie van Loenhout mogelijk ook de moordenaar is van Eva Lachambre. Heeft hij haar met auto en al gedumpt in het Albert Kanaal? Of is er wellicht iets heel anders aan de hand? Het ligt niet voor de hand dat de dader eerst een tijdje met het lichaam van de Rotterdamse heeft rondgereden. Hebben deze twee vrouwen iets met elkaar te maken? Zoals gezegd zullen we daar de komende uitzending dieper op in gaan. Mijn hoofd spatte bijna uit elkaar bij het lezen van de laatste regels. Volgens de Belgische recherche die de zaak onderzocht, heeft Eva zelfmoord gepleegd of ze is onvrijwillig het water ingeduwd. Omdat ik
154
Eva veel te goed ken, sluit ik het eerste uit, dus moet er sprake zijn van een ongeluk of een misdrijf. Al een paar keer ben ik bij de fatale plek aan het Albert Kanaal geweest. Alleen een hartstilstand, een klapband bij hoge snelheid of extreme gladheid zou daar dodelijk kunnen zijn. Normaal gesproken raakt iemand daar niet zomaar in het water. Mijn vriend de misdaadverslaggever had zich dus vastgebeten in een spoor dat onvermijdelijk naar mij zou leiden. Misschien waren ze zelfs al aan mijn deur geweest. Zweetdruppeltjes parelden op mijn voorhoofd. Het hele circus wat zich vier jaar geleden afspeelde na de vermissing van Eva draaide als een film door mijn hoofd. Ik ademde zwaar en liet me met gesloten ogen achterover zakken in mijn stoel. Zo goed en kwaad als het ging, probeerde ik de consequenties op een rij te zetten. Plotseling voelde ik een hand op mijn schouder. Een ijskoude rilling ging door me heen en mijn spieren verkrampte. In een flits draaide ik me om en staarde ik in een gezicht dat grotendeels verborgen ging achter een grote zonnebril en onder een zijden sjaal die om het hoofd van een jonge vrouw was gedrapeerd. Haar lippen bewogen maar er kwam geen geluid uit. Die lippen herkende ik onmiddellijk. In een eerste reactie drukte ik haar bijna dood toen ik haar omhelsde. Zeker een minuutlang konden we geen woord uitbrengen. Ik pakte Iris bij haar schouders en bekeek haar van top tot teen. Ze was gekleed in een soort lange katoenen omslagdoek. Met de doek die om haar hoofd gewikkeld was zag ze eruit als een modieuze Moslima. Het was een perfecte vermomming. Ze keek me met betraande ogen aan. ‘…Wat ben ik blij dat je nog leeft,’ hakkelde ze. Opnieuw drukte ik haar tegen me aan. ‘Goddank, dat je er weer bent, schatje.’ Iris keek me verbaasd aan. Eindelijk was daar weer die guitige blik waar ik zo gek op was. ‘Goddank,’ reageerde ze verbaasd. ‘Jij bent toch atheïst?’ Voordat ik kon reageren, drong de realiteitszin tot Iris door. ‘We moeten hier weg, Eric. Ik heb liever niet dat ze ons samen zien.’ Ze wees naar een openstaande deur. ‘Als je die deur doorgaat kom je in een zijstraat waar je de appartementen kunt bereiken. Ik ga eerst en zal op je wachten bij het stenen trapje dat naar mijn appartement leidt. Zodra jij in de deuropening van de lobby verschijnt, ga ik naar binnen en laat ik de
155
deur open voor jou.’ Met een knikje reageerde ik. Iris verliet daarna in een rustige, statige tred de lobby. Het drong tot me door dat ik weer eens ongelooflijk veel geluk had. Er lonkte een bed vannacht en nog wel een met de vrouw van mijn dromen. Voordat ik vertrok, sloot ik eerst het misdaadprogramma af. Voor de zekerheid wiste ik ook de geschiedenis van de zoekmachine. Hoezo achterdochtig? Op weg naar het appartement schoten er vreemde gedachtes door mijn hoofd. Het verhaal van de rode Cabrio had voor onrust gezorgd. Stel dat het inderdaad de Cabrio van Eva was die in de bossen bij Hasselt gezien is? Het wierp een ander licht op de zaak. Waarom liet de moordenaar de ene vrouw open en bloot achter in het bos en deed hij voor de ander al die moeite? Of werd hij mogelijk gestoord tijdens zijn laatste klus. Ik schudde mijn hoofd. Het kan niet. Eva is dood. Snel sloot ik de deur van het appartement achter me. De verrassing was groot toen ik om me heen keek. Aan de buitenkant leek het appartement een vierkant blok maar vanbinnen zag het er heel gezellig uit. Net als de huizen in Mesta was ook dit appartement opgetrokken uit grove zandstenen en ook hier was een gewelfd plafond. De inrichting zag er verzorgd uit en bestond uit een zithoek en slaapgedeelte. Iris had haar hoofddoek afgedaan en voordat ik er erg in had, hing ze om mijn nek. Het duurde minuten voordat ik me uit de wurggreep had bevrijd. Iris keek me lachend aan. ‘Volgens mij kun jij wel een douche gebruiken!’ ‘Dat kan ik zeker. Maar eerst jouw verhaal?’ We lieten ons op het bed zakken en ik sloeg mijn arm om haar heen. Iris zocht naar de juiste woorden om haar bizarre avontuur weer te geven. Ze vertelde dat ze gebeld werd door een vrouw die zich de dochter van Maria noemde. Ze belde namens Maria en adviseerde haar om het huis zo snel mogelijk te verlaten. Dat was niet tegen dovenmansoren gezegd, want juist op dat moment hoorde Iris buiten autoportieren dichtslaan. Ze heeft haar tas en mijn rugzak gepakt en is door de tuin naar de overkapping gerend. Gelukkig had zij een half uur eerder een testrondje gemaakt op de scooter die daar stond alsof ze had aangevoeld dat er iets ging gebeuren. Ze was zich ervan bewust dat ze
156
een teken voor mij achter moest laten en tekende met een steen het hart op de grond onder de overkapping. Daarna ging het allemaal heel snel, vertelde ze. Ze verliet op de scooter het huis van Kaloudis precies in dezelfde richting zoals ik dat ook deed. Het enige verschil was dat ze achtervolgd werd door een politiewagen. Ze sloeg rechtsaf en probeerde zigzaggend haar achtervolgers af te schudden. Om ze te misleiden reed ze via een hoger gelegen straat weer terug in de richting van het huis van Kaloudis. Daar werd ze geconfronteerd met een nieuwe tegenslag. De benzine van de scooter was op. Ik hing aan haar lippen en schudde mijn hoofd. Iris vertelde dat ze in een wanhopige laatste poging over een muur klom. Door een woud van olijf en fruitbomen bereikte ze een muur aan de andere kant van de boomgaard. Ze klom er overheen en via enkele straten die bergafwaarts liepen, bereikte ze een klein kapelletje. Zeker een uur heeft ze zich daar verstopt. Daarna heeft ze nog twee keer de straat opgezocht waaraan het huis van Kaloudis lag. Omdat er nog steeds een onbekende auto voor de deur stond durfde ze er niet naartoe te gaan. Later op de middag is ze naar de kustweg afgedaald. Stiekem hoopte ze dat ze mij daar ergens zou treffen, maar die hoop bleek ijdel. Uiteindelijk heeft ze de nacht doorgebracht bij het verlaten restaurant langs de kustweg. Ik keek haar verbaasd aan. ‘Waar heb je dan geslapen?’ ‘Achter een muurtje, op de grond…’ ‘…Wat?’ ‘Ja, dat zou jou niet lukken met je kantoorbotjes,’ grijnsde ze. ‘Wij dansers hebben spieren van staal.’ Terwijl ik van mijn verbazing bijkwam, gaf Iris toe dat ze een beetje overdreef. Pas tegen de ochtend was ze in slaap gesukkeld. Om tien uur schrok ze wakker en is ze naar het huis van Kaloudis gelopen. De onbekende auto stond niet meer voor het huis en via de zijingang is ze de tuin ingegaan. Na een voorzichtige inspectie bleek er niemand meer in het huis te zijn. Iris had in de lange nacht goed na kunnen denken en er was nog iets wat ze nog niet verteld had. Kort voordat ze vertrokken was naar het ziekenhuis heeft ze wat gesnuffeld in het huis van Kaloudis. In zijn werkkamer vond ze een PC en een kopieerapparaat. Dat bracht haar op het idee om het Kaloudis reddingsplan te kopiëren
157
zodat we allebei over een exemplaar beschikten. Toen ze de klep van het kopieerapparaat opende, lag er nog een foto onder. Het was het origineel van de foto die ze per post van Kaloudis kreeg. Op de achterkant stond Micros Anavatos. Er viel een stilte in het appartement. Na een tijdje keek ik Iris aan. ‘Dus jij wist op dat moment waar je vader zich verborgen hield,’ probeerde ik. Iris trok een zuinig mondje. ‘Het was in ieder geval een duidelijke aanwijzing.’ De foto zorgde ervoor dat ze het plan doorzette wat ze die nacht had bedacht. In het huis van Kaloudis vond ze een omslagdoek, hoofddoek en zonnebril die ze gebruikte als vermomming. Ze haalde de laatste sleutels uit het laadje van de kast en probeerde ze uit op de auto’s die onder het afdak stonden. Met een van de auto’s van Kaloudis reed ze vervolgens via Chios Stad, rechtstreeks naar Anavatos. Diep van binnen hoopte ze dat ik niet in de handen van de Zagorakis broers zou zijn gevallen en dat ik mogelijk ook naar Anavatos zou gaan. Vroeg in de middag arriveerde ze daar. Ze heeft er een paar uur tussen de ruïnes gezocht naar aanwijzingen, zonder resultaat. Pas later vond ze iets buiten het dorp de plek waar de foto’s genomen zijn. Ik veerde overeind. ‘…En, ben je er naartoe gegaan. Heb je iets gevonden?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Het was al te laat om dat te ondernemen. Volgens mijn inschatting is het nog een behoorlijk eind lopen naar de plek op foto-2. Bovendien kon ik daar zonder hulpmiddelen weinig beginnen.’ Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Zonder hulpmiddelen…Wat bedoel je?’ Iris stond op en pakte een plastic zak. Ze kiepte de inhoud over het bed. Die bestond uit een zaklantaarn, reserve batterijen en 5 bolletjes met vliegertouw. Ik keek haar niet begrijpend aan. Bij de zaklantaarn en de batterijen kon ik me wat voorstellen, maar wat moest ze in hemelsnaam met vijf bollen vliegertouw? Toen ik haar dat vroeg, pakte ze er een op. ‘Weet je nog dat Maria het over spleten en gangen in de bergen had?’ Ik knikte. ‘Dat weet ik. Ze vertelde ook dat mensen die zich in die spleten en gangen hebben begeven, nooit meer zijn teruggekeerd. Ze had het over
158
geesten van verdwenen speleologen die ’s nachts ronddwalen in het gebergte.’ Op het gezicht van Iris verscheen een spottende grijns. ‘Dat laatste geloof je toch zeker zelf niet?’ ‘Nee, natuurlijk niet. Maar het is wel een levensgevaarlijke onderneming om je in die spleten en gangen te wagen. Dat geloof ik wel.’ Iris haalde haar schouders op. ‘Ik heb geen keus,’ ging ze verder. ‘De pijl op foto-2 wijst naar een plek aan de voet van een rotswand. Als het inderdaad om de schuilplaats van mijn vader gaat, dan zal die zich ergens in het binnenste van die berg bevinden. Mijn besluit staat vast. Niemand houdt me tegen, ook jij niet.’ Ze pakte de bol vliegerpapier op en liet me het wikkel zien. ‘Kijk, 200 meter,’ gebaarde ze. ‘Het is heel sterk touw. Als je alle vijf de bollen aan elkaar knoopt, heb je een reikwijdte van 1 kilometer.’ Mijn mond viel open. ‘…Wat! Wil jij, denk jij… Je denk toch niet dat ik je alleen die bergen in laat gaan?’ ‘Het gaat om mijn vader, Eric; en de vader van mijn zus Eva. Ik heb geen keus…’ Op dat moment was ik behoorlijk uit het veld geslagen. Ik staarde naar de bolletjes vliegertouw. Wat naïef en kinderlijk maar tegelijkertijd ook geniaal. Vliegertouw, flinterdun maar ijzersterk. ‘…Wat je ook van plan bent, ik laat je niet alleen gaan. Het gaat ook om mijn schoonvader…’ De laatste opmerking klonk een beetje belachelijk uit mijn mond en ik moest er dan ook zelf om lachen. Ook Iris schoot in de lach. Onverwachts gleed haar hand langs mijn buik naar mijn kruis. ‘Laten we dan in ieder geval nog even van elkaar genieten,’ fluisterde ze in mijn oor. Een lichamelijk protest mijnerzijds behoorde niet tot de mogelijkheden. Wel een verstandelijke. ‘Het is al meer dan tien dagen geleden dat je ongesteld bent geweest,’ hijgde ik in haar oor. Volkomen onverwachts hield ze een klein pakketje op. ‘…Ik heb overal rekening mee gehouden.’ Ze stopte het pakketje weer weg en ging recht overeind zitten.
159
‘Zo, nu jouw verhaal?’ Ik greep Iris beet en trok haar in het bed.
160
15. De volgende morgen werden we om zeven uur gewekt door de wekkerradio. Dat was vroeg zat, want een ontbijt zat er niet in. Iris durfde zich niet in het openbaar te vertonen en ik was officieel helemaal geen gast van het hotel. Iris had de vorige dag in ieder geval wat eten en water ingeslagen voor onderweg. Voor de zekerheid kocht ze nog een paar flessen water bij de receptie. We waren nog een beetje duf toen we een half uur later het stadje verlieten. Dat was niet gek, want na de uitgebreide vrijpartij en wasbeurt de avond ervoor, moest ik mijn verhaal en dat van de misdaadverslaggever ook nog vertellen. Het liep al tegen enen toen we uiteindelijk in slaap vielen. Het was nog schemerig toen we over de stijgende weg naar Anavatos reden. Het duurde niet lang voordat we het zandpad bereikten dat naar het uitkijkpunt liep. De eerste zonnestralen kropen achter ons over de heuvelrug waarop Avgonyma gebouwd was. De stralen zorgden voor een rode gloed op de rots voor ons waarop de ruïnes van Anavatos verborgen lagen. Het drong op dat moment tot me door dat de auto die ik een dag eerder hoorde, toen ik van het uitkijkpunt op de terugweg was naar de doorgaande weg, waarschijnlijk die van Iris was. De weg begon ondertussen flink te stijgen en niet veel later bereikten we de haarspeldbochten die ons tot vlakbij de eerste huizen van Anavatos brachten. Hoewel er tekenen van bewoning waren, was er geen mens of dier te zien. Honderd meter verderop eindigde de geasfalteerde weg. Op een zanderig veld dat klaarblijkelijk dienst deed als parkeerplaats, parkeerde Iris de auto. Er was verder niemand en dat zorgde voor enige rust in onze gespannen hoofden.
161
In gedachten verzonken liepen we terug naar het pad dat langs de rots omhoog liep. Op het geluid van een piepende vogel na was het intens stil. Zwijgend klommen we tegen de rots op. Het duurde niet lang voordat we hijgend de eerste afgebrokkelde muren bereikte van de spookstad. Ik gebaarde naar Iris dat zij maar voor moest gaan. Zij wist immers de weg naar het foto-punt. Over de met uitgedroogd onkruid overwoekerde paadjes volgde ik haar. Niet veel later bereikten we de nog deels overeind staande muren met hun karakteristieke vensters en poorten. Langs lage muurtjes en over trapjes en onverwachtse afstapjes, bereikten we het hekwerk dat de plek markeerde waar een diep ravijn was. Iris wist dat kennelijk ook, want ze schuifelde dicht langs een muur. ‘Heb je hoogtevrees?’ De angstige ogen die mij aankeken, vertelden genoeg. Naarmate we vorderden, leek het er steeds meer op alsof we precies dezelfde route volgden die ik een dag eerder ook nam. Eigenlijk was dat niet vreemd want zoveel keus was er nu ook weer niet. De afwisseling van hogere en lage muurtjes die dicht langs het ravijn liepen, herinnerde ik me nog. Voor me uit bengelden de krampachtige knuisten van Iris. We bereikten het punt waar het pad naar links afboog. Het was de plek waar ik een dag eerder rechtsaf sloeg. Dit keer lieten we het pad - dat als een soort natuurlijke trap tussen de hoogste muren die er in het dorp te vinden waren doorliep - rechts liggen Toen we een eindje gevorderd waren, kwam er een eind aan de reeks afgebrokkelde muren en muurtjes. Ook de stenen die die eerst nog tussen het onkruid op de grond uitstaken maakten plaats voor een mengsel van zand, grind en kiezels. Het pad liep verder langs een met groene struiken begroeide bergwand. Links naast het pad liep de bergwand verder naar beneden. Gelukkig voor Iris was er dit keer geen afgrond en was het pad breed genoeg om naast elkaar te lopen. Na een paar honderd meter klimmen en dalen, volgde er een scherpe bocht naar links. Bij elke bocht keek in een automatisme achterom. Er was niets vreemds te zien. We liepen nog ruim honderd meter door tot het punt waarop het pad een bocht naar rechts maakte. Iris stopte en ze haalde de foto’s uit haar heuptas. Ze wees in de richting waar we
162
vandaan kwamen. Ik zag wat ze bedoelde en had de foto eigenlijk niet eens meer nodig, want ik had hem al zo vaak bekeken. De rots die verderop boven de huizen van Anavatos uitstak, was ongetwijfeld de rots op de foto. De fotograaf had er waarschijnlijk vanaf de plek waar we stonden op ingezoomd. Dit was foto-2 dus draaiden we ons 180 graden om zoals Kaloudis in zijn ontsnappingsplan aangegeven had. We tuurden enige tijd naar een bergwand die op ongeveer 300 meter hemelsbreed voor ons, bijna loodrecht uit de grond omhoog schoot. De foto die naar Iris was gestuurd had ik nog maar een paar keer gezien, dus begreep ik niet direct wat ze bedoelde. Pas toen ze mij enkele hints gaf en ik de foto nog eens goed bekeek, zag ik het. De fotograaf had zijn camera een kwartslag gedraaid en daarna ingezoomd toen hij de foto nam. Daardoor was er maar een klein, vertekenend deel van de wand te zien. De details waarop Iris me wees, klopte exact. We volgden het zandpad dat verder liep langs de schuine bergwand. We verwachtten dat het pad op een gegeven moment naar links zou draaien, maar dat gebeurde niet. Het leek er eerder op alsof we weer van de wand af liepen. Ik stopte vroeg aan Iris wat zij er van vond. Ze haalde haar schouders op en dacht dat het pad verderop wel weer naar links zou draaien. Mijn voorstel om het geitenpaadje te volgen wat een eindje terug in de richting van de bergwand liep, verwierp ze met klem omdat het zeer dicht langs een diepe afgrond liep. Nadat we wat water gedronken hadden, volgden we het pad dat nu licht begon te dalen. Tweehonderd meter verderop werd duidelijk dat het pad niet naar links liep, maar al slingerend verdween in het dal. Dat was een forse tegenvaller. We keken elkaar aan en beseften dat er nog maar één optie over bleef, het geitenpaadje. Besluiteloos staarde Iris naar het platgetrapte gras en daarna naar de afgrond naast het geitenpaadje. Haar gezicht was lijkbleek en haar ogen straalde angst uit. Ook ik moest toegeven dat het er niet echt uitnodigend uit zag, maar het paadje liep in ieder geval wél in de richting van de wand. Bovendien was het de perfecte uitvalsbasis voor een schuilplaats, want niet veel mensen zouden op het idee komen om dit pad te volgen. Iris zuchtte diep en ze knikte naar me. Ik pakte haar beet en gebaarde dat ze achter mij moest lopen. Ze kon zich vasthouden aan mijn broekriem.
163
‘Kijk niet opzij, maar zorg wel dat je je voeten goed neerzet.’ Ze knikte en met haar nog vrije hand omklemde ze mijn linkerarm. Het eerste gedeelte van het pad leverde nog geen problemen op. Toen de afgrond echter steeds dichterbij kwam voelde ik dat de nagels van Iris zich steeds dieper in mijn armen groeven. Voetje voor voetje schuifelden we over het gedeelte dat nu wel heel dicht langs de gapende diepte liep. Dertig meter verderop boog het pad, tot grote opluchting van Iris, af naar rechts. We bereikten een gedeelte dat begroeid was met hoge struiken en verwilderde pistachebomen. Hemelsbreed mocht de afstand dan wel 500 meter lijken, lopend was het een aanzienlijk stuk verder. Al klimmend, dalend en slingerend, kwam de hoge wand steeds dichterbij. Iris had de foto uit haar heuptasje gehaald. Nu we er zo dichtbij waren, drong het tot ons door dat het moeilijk zou zijn om de plek te bepalen waarnaar de pijl op de foto verwees. De grond onder onze voeten werd steeds harder en toen we de wand bereikten, was er niet veel meer van het geitenpaadje over. We veegden het zweet van onze voorhoofden en keken omhoog. De wand leek opgebouwd uit lagen zandsteen en samengeperste grond. Overal staken er wel struiken uit en hier en daar zelfs een boom. Over de schouder van Iris keek ik mee naar de foto en daarna omhoog naar de wand. We wisten in ieder geval dat het pijltje meer naar links was getekend, niet ver van de plek waar de wand eindigde. Voordat we verder gingen, keek ik voor de zoveelste keer naar het pad achter ons. Er was nog altijd niets vreemds te zien. Het was Iris niet ontgaan. ‘Wat is er toch? Waarom kijk je steeds om.’ Ik beet op mijn onderlip. ‘Ik weet het niet, Iris. Het gaat misschien te goed, ik vertrouw het niet.’ Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Ik dacht dat jij altijd zo optimistisch was.’ Ik gaf haar een zoen op haar wang en na nog een flinke slok water, liepen we verder. We bleven zo dicht mogelijk bij de wand. Er was geen pad meer dus moesten we extra alert zijn. Gelukkig werd het wel steeds vlakker. Toen we een meter of honderd van de plek waren afgedwaald waar het geitenpaadje ophield, bereikten we de grens van de hoge
164
struiken. Het gebied werd opener en links zagen we de rots die op de andere foto stond afgebeeld. Toen we de foto van Iris nog eens goed bekeken, werd duidelijk dat hier ergens de plek moest zijn die met de pijl werd aangegeven. Dat was ook de enige mogelijkheid want verderop wachtte ons ongetwijfeld een nieuwe afgrond. De wand die we volgden bestond uit een zeer grove structuur. Het was moeilijk om er dichtbij te komen omdat doornige struiken dat verhinderden. Links van ons kwam de afgrond steeds dichterbij. Na een tijdje stopte Iris en haar grote blauwe ogen keken me strak aan. ‘Ik ga niet verder,’ gebaarde ze naar de uitnodigende smalle richel voor ons. ‘Volgens mij zijn we vlakbij de afgrond.’ ‘Dat denk ik ook,’ reageerde ik zo rustig mogelijk. ‘Wacht hier, dan kijk ik nog even verder.’ Iris knikte. ‘Maar denk erom, doe voorzichtig!’ Na nog een meter of tien maakte de wand een haakse bocht naar rechts. Ik boog me voorzichtig voorover en deinsde daarna snel weer terug. Maar goed dat de gapende diepte Iris bespaard bleef. Rechts werd duidelijk dat de wand als het ware een doorsnede was van een berg die hier bijna loodrecht naar beneden liep. De wand maakte dus géén bocht naar rechts, maar waarschijnlijk was er ooit een enorm stuk van de berg verzakt of ingestort als gevolg van een aardbeving of een ander natuurverschijnsel. Onverrichterzake draaide ik me om en schuifelde ik over de smalle richel terug naar het bredere gedeelte waar de begroeiing van de kale wand begon. Mijn oog viel op twee tekens die in de bergwand gekerfd waren. Voorzichtig duwde ik een paar takken opzij. Op mijn hurken zittend, haalde ik het Kaloudis reddingsplan uit mijn rugzak. Niet veel later wist ik het zeker. Dit waren de twee eerste letters van de code gescheiden door een quote. Toen ik naar rechts keek zag ik tussen de struiken de mazen van een met bladeren bedekt camouflagenet. Behoedzaam trok ik het naar me toe. Het donkere gat dat vrij kwam, was net groot genoeg om er doorheen te kruipen. Normaal gesproken zou geen haar op mijn hoofd er aan denken om dat te doen. Je kon me meekrijgen in de hoogste torens en op de kermis is geen attractie te vinden waar ik niet in durf. Het kan me niet snel of hoog genoeg gaan. Van een ding ben ik echter doodsbang; kleine ruimtes. Overigens zou
165
een normaal mens zich ook wel twee keer bedenken voordat hij zoiets zou doen. Ik haalde de zaklamp uit mijn rugtas en scheen in het gat. De ruimte er achter leek ruimer dan het gat zelf. Dicht tegen me aan gedrukt met haar arm stevig in die van mij gestoken, staarde Iris naar het gat dat nu beter zichtbaar was omdat ik het camouflagenet verder opengetrokken had. Ze moest toegeven dat dit het wel moest zijn omdat de tekens hier in de muur waren gekrast. Als dat niet gebeurd was, hadden we het waarschijnlijk nooit gevonden en waren we er zeker niet naar binnen gegaan. De blauwe ogen van Iris staarden me vragend aan: ‘Wat doen we nu?’ Ik haalde mijn schouders op. ‘…Naar binnen gaan natuurlijk.’ Terwijl ik die woorden uitsprak, ging er een huivering door me heen. Het ontging Iris niet. ‘Is er iets?’ Ik zuchtte en vertelde haar van mijn ruimtevrees. Ze wreef over mijn arm. ‘Blijf jij maar hier op de uitkijk,’ reageerde ze. ’Ruimteangst heb ik niet, dus ik ga wel naar binnen.’ Ze pakte een bol vliegertouw uit haar rugzak en begon de wikkel er vanaf te halen. Toen ze daar mee klaar was, bond ze het uiteinde om de dichtstbijzijnde struik. Toen ze zich omdraaide was ik verdwenen. ‘Eric, waar…’ Ik stak mijn hoofd uit het gat. ‘Je dacht toch niet dat ik je alleen laat gaan!’ Iris bracht haar wijsvinger voor haar mond. Ze concentreerde zich op een geluid wat ze ver weg meende te horen. Geschrokken vroeg ik haar wat er was. Ze haalde haar schouders op. ‘Ik dacht dat ik stemmen hoorde…’ De straal van mijn zaklantaarn weerkaatste op de wanden van een natuurlijke gang. We liepen er voorzichtig een stukje in. De bodem was hard en langs de wanden sijpelden druppeltjes water. Het zweet stond op mijn voorhoofd, maar de aanwezigheid van Iris en de nodige adrenaline hielpen me over de eerste angst heen. Achter me wikkelde Iris het
166
vliegertouw af. Met gemengde gevoelens volgde ik haar bewegingen. Ik moest er niet aan denken dat iemand het touw zou vinden. Stel je voor dat het touw op een onverwachts moment uit haar handen werd gerukt, wat dan? Meer tijd om me zorgen te maken kreeg ik niet, want Iris duwde me vooruit. De gang kronkelde verder en hij werd steeds smaller naarmate we vorderden. We passeerden een donker gat rechts van ons. Toen ik er met mijn zaklamp inscheen, bleek het een ruimere gang te zijn dan die waar we op dat moment in liepen. We hadden er de avond ervoor al voor gekozen om het idee van Katerina op te volgen. Derde links, eerste rechts, vierde links, dat was haar verklaring voor de code die Kaloudis in zijn reddingsplan had opgenomen en dat leek ons uiteindelijk ook de meest logische. De gang aan de rechterkant was tot dan toe de enige aftakking die we tegen kwamen. Langzaam maar zeker sloeg de twijfel toe. Het einde van de eerste bol vliegertouw diende zich aan. Ongemerkt hadden we dus al 200 meter afgelegd. Iris haalde een tweede bol uit haar rugzak. Nadat ze de twee uiteinden aan elkaar geknoopt had, vervolgden we onze weg. Sneller dan verwacht bereikten we een open ruimte. De lichtstraal van de zaklamp volgden de contouren van de nis links van ons totdat er een opening zichtbaar werd die zich opsplitste in twee gangen. ‘Tellen we die voor één of twee?’ ‘Twee,’ reageerde Iris gedecideerd. We liepen verder. Na een meter of twintig boog de gang naar links. Onverwachts stopte ik. Iris botste bijna tegen me aan. ‘Wat is er?’ Ik knipte de zaklamp uit. Ver weg zagen we een lichtschijnsel. ‘Wat zou dat zijn,’ fluisterde Iris. Ik pakte haar hand en op de tast slopen we op onze tenen verder door de gang. Meter voor meter vorderden we en het schijnsel kwam steeds dichterbij. De gang draaide opnieuw naar links en op dat moment moesten we onze ogen beschermen tegen het licht dat onverwachts ongemeen fel werd. Toen pas zagen we dat het daglicht was. Nog even en we hadden het einde van de tunnel bereikt. Dat was niet het enige, want ook het einde van de tweede bol vliegertouw was bereikt. We knoopten het uiteinde van de derde bol eraan vast en liepen verder naar het bevrijdende licht.
167
Verbaasd keken we om ons heen. De gang kwam uit in een smalle kloof. Links en rechts schoten kaarsrechte rotswanden omhoog. Hoog boven de kloof was een strook blauwe lucht zichtbaar die verderop ophield of om de bocht verdween. Iris vroeg of ik nog aftakkingen gezien had in de gang. Het laatste stuk door de tunnel hadden we zonder het licht van de zaklamp afgelegd. Stom genoeg had ik daar helemaal niet meer op gelet. Iris nam de zaklamp van me over en gebaarde naar me dat ik even moest wachten. Voordat ik kon reageren was ze alweer in de gang verdwenen. Nog een paar tellen zag ik het schijnsel van de zaklamp op de wanden, daarna verdween het om de bocht. De minuten leken uren te duren. Met het zweet in mijn handen loerde ik in het donkere gat. Het was angstaanjagend stil en dat benauwde me behoorlijk. Eindelijk verscheen er een flauw lichtschijnsel in de tunnel. Kort daarna werd het lichtschijnsel feller en verscheen heel even het silhouet van Iris. In een dansende cadans kwam het licht van de lantaarn steeds dichterbij totdat het uitging. Iris verscheen in de opening met haar hand beschermend boven haar ogen. Toen ze aan het buitenlicht gewend was, stak ze haar duim op. ‘Niets gemist, Eric. Er was alleen een aftakking naar rechts.’ Er bleef dus niets anders over dan een wandeling door de kloof die niet veel breder was dan een meter. De buitenlucht zorgde voor enige verlichting, maar een echt happy gevoel gaf dat ons niet. Tot overmaat van ramp werd de doorgang steeds nauwer. Het vliegertouw gleed tussen de vingers van Iris door en de bol werd steeds kleiner. De kloof werd nu zo smal dat ik er soms in de breedte doorheen moest. Wat we al verwachtten, gebeurde. De smalle kloof ging ondergronds verder. Na een meter of vijf klikte ik de zaklamp aan. De derde bol vliegertouw was nu ook op en dus hadden we al 600 meter afgelegd. Zoals we dat ook in de eerste gang deden, stopten we af en toe en concentreerden we ons op geluiden. Het was doodstil. We schuifelden weer verder de tunnel in en bereikten een derde aftakking. ‘Tot zover klopt het,’ fluisterde Iris. Ik scheen op de het bolletje vliegertouw dat was geslonken tot het formaat golfbal. We sloegen linksaf en na een meter of tien, was ook het einde van de vierde bol bereikt. Iris knoopte het uiteinde van de laatste bol aan bol 4 terwijl ik met de lantaarn bij scheen.
168
Na een slok water vervolgden we de gang die steeds smaller werd en zelfs dood leek te lopen. De straal van de zaklamp scheen op een doorgang rechts van ons die niet veel hoger was dan een meter. Ik zakte op mijn hurken en scheen in het gat. Het zag er allesbehalve uitnodigend uit. Mijn knieën kraakten toen ik mezelf overeind hees. ‘We hebben toch iets over het hoofd gezien,’ reageerde ik teleurgesteld. Iris pakte onverwachts de zaklamp uit mijn handen. Het ovaal van de straal gleed over de wand boven het gat en kwam tot stilstand bij iets wat in het zandsteen gekrast stond. Ze gaf de zaklamp weer terug en begon in haar rugzak te zoeken. Behalve een zaklamp, had ze ook het Kaloudis reddingsplan gepakt. Ze had er de code opgeschreven die ik in het museum van Chios Stad had gevonden op het schilderij van Mesta. Ze scheen er met de zaklamp op.
γ´A α´Δ δ´Δ Υ A Mijn mond viel open. De tekens die in de wand waren gekrast kwamen exact overeen met de α´Δ in de code. ‘De eerste rechts,’ fluisterde ze. ´Het kan niet missen. Dit is een teken dat we op de goede weg zijn.´ Ze toonde me het bolletje vliegertouw dat was geslonken tot een tennisbal. Nog een meter of honderd en dan zou ook de laatste bol op zijn, realiseerden we ons. Op onze knieën kropen we door het gat. Het duurde gelukkig niet lang voordat we weer konden staan. De gang waar we doorliepen werd breder en begon sterk omhoog te lopen. De aftakkingen volgden elkaar links en rechts snel op en we moesten soms goed opletten of we nog steeds de goede gang volgden. Sneller dan verwacht bereikten we de vierde aftakking naar rechts. Het drong tot ons door dat we niet ver van het doel verwijderd waren tenzij we ergens een fout gemaakt hadden. Iris hield het laatste eindje van de bol vliegertouw omhoog. Nog een meter of twee resteerde. Dat betekende dat we een kilometer in het ondergrondse doolhof gevorderd waren. Terug gaan was een optie, maar nu we zo dicht bij ons doel waren besloten we deze gang dan maar zonder vliegertouw in te gaan. Extra oplettendheid was geboden.
169
Zwijgend raakten we steeds verder verwijderd van het punt waar het vliegertouw opraakte. We negeerden de aftakkingen naar links en rechts en volgden de straal van de zaklamp die voor ons uit danste. Uiteindelijk bereikten we een punt waar de gang zich leek te splitsen. Het was niet echt duidelijk meer wat nu rechtdoor of linksaf was. Het zweet brak me uit en ik wilde het liefst zo snel mogelijk terug naar het veilige vliegertouw. Iris had geen last van ruimtevrees. Ze bleef koel en haalde het Kaloudis reddingsplan weer uit haar rugzak. Ze vroeg me om bij te schijnen en even later staarden we naar het laatste deel van de code, Υ A , het kon niet missen. ‘Bij de splitsing linksaf,’ fluisterden we bijna gelijktijdig.
170
16. De stralenbundel van de zaklamp danste voor ons uit. Voor het eerst was ik blij dat ik, op aanraden van Iris, het suède jack van Kaloudis had meegenomen. Ondanks dat de ingekraste code in de muur voor behoorlijk wat adrenaline zorgde, was het koel in de onderaardse gang. De tunnel waar we door liepen maakte een bocht en opnieuw gloorde er licht aan het einde. ‘We gaan er weer uit,’ fluisterde Iris in mijn oor. Ik reageerde niet en liep zwijgend verder. Het licht kwam dichterbij maar het was dit keer veel minder fel. De gang eindigde in een grote ruimte. Het flauwe lichtschijnsel werd veroorzaakt door een scheur in de rotswand, ter grootte van een mens. Het natuurlijke venster bevond zich ongetwijfeld in de schaduw ver buiten het bereik van zonnestralen. De geleidelijke overgang zorgde ervoor dat onze ogen snel aan het zwakke licht gewend waren. De nagels van Iris kloofden zich in mijn bovenarm. Geschrokken keek ik opzij. Onttrokken aan het binnenvallende licht, lag een roerloze figuur op een soort geïmproviseerd bed van boomstammen en stro. In een reflex richtte ik de straal van de zaklamp er op. Mijn hart bonkte in mijn keel. Geelbruine botten staken uit de gerafelde resten van iets wat ooit een laken of iets dergelijks geweest was. Iris kroop dicht tegen me aan. ‘We zijn vast te laat,’ fluisterde ze in mijn oor. Voorzichtig schuifelden we naar de plek in het donkerste gedeelte van de kleine grot. Na een eerste inspectie schudde ik mijn hoofd. ‘Nee, we zijn niet te laat. Deze jongen ligt hier al veel langer. Het is behoorlijk koel hier en dan kan het vele tientallen jaren duren voordat een lichaam volledig ontbonden is.’ Iris knikte. Ze pakte een van de rafels van het laken en verpulverde het tussen haar vingers.
171
‘Je hebt gelijk. Van dat laken is bijna niets meer over, dat zegt eigenlijk genoeg.’ We hurkten naast het bed en staarde in de holle kassen waarin ooit ogen zaten. De angst die er aanvankelijk was, maakte plaats voor nieuwsgierigheid. Nu pas zagen we dat er een zwaard en een hoorn tussen het stro lagen. In de muur achter het bed was een - voor ons onleesbare tekst gekrast. Dit was niet zomaar een bed, dit was een graf. De vragende blauwe ogen van Iris staarden me aan: ‘…Wie zou het dan wél zijn?’ fluisterde ze. ‘Alexios Motakis.’ Als door de bliksem getroffen draaiden we ons om. We hadden het helemaal niet gemerkt, maar plotseling stond hij daar. Het vale licht scheen op de gestalte van een statige oude man met lang grijs haar dat in een staart was gebonden. Zijn lange grijze baard wapperde in de wind die door het venster naar binnen kwam. Een lange wijde mantel hing scheef om zijn magere lijf. Zijn langgerekte schaduw maakte hem tot een lugubere verschijning. De houding van de man oogde fier en zijn helblauwe ogen waren onafgebroken op Iris gericht. Ze was opgestaan. Tegenhouden had geen zin, want ze liep regelrecht op de vreemdeling af. ‘U bent het, hé. U bent het…’ De man brak en hij pakte de handen van Iris. Met een brok in mijn keel luisterde ik naar de zin die hij zacht en in duidelijk Engels uitsprak. ‘Ben jij Galatea of Aglaia?’ ‘Galatea,’ antwoordde Iris met trillende stem. De oude man viel op zijn knieën. ‘Vergeef me, alsjeblieft vergeef me.’ Iris liet zich ook op haar knieën vallen en ze nam het hoofd van de oude man in haar handen. Na een tijdje richtte de oude man zich weer op. Hij keek naar mij en daarna naar het donkere gat waaruit wij eerder de grot bereikten. ‘…Aglaia, waar is ze? Is zij er ook?’ Iris keek naar me. De vraag van de oude man greep me bij mijn keel. In een split second schoot de film van de verdwijning van Eva door mijn hoofd. Ik kon en wilde het niet vertellen. Niet nu, niet op dit moment. ‘We zijn met zijn tweeën,’ reageerde ik en daarvan was geen letter gelogen.
172
Gelukkig nam de man er genoegen mee. Iris pakte zijn handen en vroeg waarom ze hem vergeven moest. ‘Ik heb mijn gezin in het verderf gestort,’ reageerde hij met trillende stem. ‘Ik moest zo nodig dat vervloekte manuscript schrijven.’ ‘Dat heeft Maria ons ook verteld,’ reageerde Iris. De oude man haalde adem. Er verscheen een warme blik in zijn opvallend blauwe ogen. ‘Maria… Maria Kaloudis? Hoe is het met haar?’ ‘Goed,’ reageerde Iris maar net als ik had ze niet echt zin om daar nu over te praten. Er waren zoveel vragen die nu maar eens beantwoord moesten worden. De oude man begreep dat natuurlijk ook. ‘Jullie willen vast weten wat er allemaal gebeurd is; waarom ik me hier al die tijd verborgen hield, is het niet?’ We knikten beiden. De oude man stond op en hij liep in mijn richting. Bij het geïmproviseerde graf maakte hij een korte buiging. ‘Dit is de laatste rustplaats van Alexios Motakis, de dapperste der Motakissen. God hebbe de ziel van mijn geliefde stamvader.’ Hij hurkte bij het graf en zijn hand verdween onder de plek die je met enige fantasie, het hoofdeinde zou kunnen noemen. Enkele seconden later toonde hij ons een oude, afgebladderde ordner. ‘Hier begon alle ellende mee,’ klonk het verbitterd. ‘Dit is wat mijn gezin in het verderf heeft gestort en dit zal er voor zorgen dat de daders gestraft worden!’ De handen van de oude man verkrampte en zijn ogen vernauwden zicht tot kwaadaardige spleten. Iris en ik keken elkaar aan. De afgebladderde ordner bevatte ongetwijfeld het manuscript waarover Maria sprak. Voordat de man verder ging met zijn verhaal, keek hij voor de zoveelste keer angstig naar de donkere gang waardoor wij de grot bereikten. Toen ik hem wilde vragen waarom hij deed, kwam er een smerige lucht mijn neus binnen. Ik sprong op en greep het zwaard dat gedeeltelijk uit het stro stak. Iris sprong opzij. ‘Wat doe je nou,’ gilde ze. Het antwoord kwam niet van mij, want op hetzelfde moment keken we in de loop van een revolver en de gele, vertroebelde ogen van een
173
stevig gebouwde man die uit het donker tevoorschijn kwam. Zijn smerige bruine tanden glinsterden in het vale licht en donkere vettige haren plakten op zijn brede voorhoofd. Uit zijn mond kwam een grommend geluid, gevolgd door een bulderende lach. Toen ik zijn smerige zweetlucht rook wist ik het meteen. Het was Stavros Zagorakis alias de skunk, dit keer niet vermomt als oude vrouw. Hij richtte zijn revolver op Iris en gromde iets naar de oude man. Die gehoorzaamde onmiddellijk. Hij schoof de ordner over de vloer in de richting van het licht. In drie stappen was onze belager er. Hij raapte de ordner van de grond. Zijn snelle bewegingen zorgde voor een verse golf opgedroogd zweet. Iris wende haar gezicht van de, op een zwerver lijkende, man af. De ordner rustte op zijn rechterarm waarin ook de revolver zat die nog altijd dreigend op ons gericht was. Nadat hij er kort ingekeken had, richtte zijn blik zich dreigend op de oude man. Er klonken een paar onverstaanbare kreten die werden begeleid door opspattend speeksel. De oude man vertrok geen spier. Zijn blauwe ogen waren strak op zijn belager gericht. ‘P rte to s ma mou kai tin exoikon misi ton paidi n mou?’ In mijn ooghoek zag ik dat Iris haar gezicht in haar handen verborg. Zagorakis strekte de arm waarin de revolver zat. Op hetzelfde moment sprong een donkere gedaante tevoorschijn. Met zijn volle gewicht botste de donkere schim tegen Zagorakis aan. Het pistool viel kletterend op de grond. Het monster wankelde en sloeg met zijn hoofd tegen de rotswand naast het natuurlijke venster. De order schoot uit zijn handen en gleed langzaam door het venster naar buiten. In een reflex probeerde ik hem pakken, maar het was al te laat. De map verdween stuiterend over de rand. Dat was teveel voor de oude ordner. De ringband die de velletjes bij elkaar hield, had het door de klap begeven. Overal dwarrelden de velletjes heen. Sommigen bleven steken tussen de struiken en takken van bomen. De oude man keek over mijn schouder mee. Achter ons klonk een rochelend geluid. We draaiden ons om en zagen lange draden speeksel op de ongeschoren kin van onze belager die uitgestrekt op de granieten vloer lag. Onze redder stond er met zijn rug naar ons toe, overheen gebogen. De loop van de revolver rustte op de slaap van Zagorakis die nog niet bij kennis was. De oude man pakte de hand waarin de revolver zat en hij fluisterde iets onverstaanbaars. Onze redder kwam overeind en hij draaide zich om. Onder de capuchon van
174
een zwart trainingsjack staarden twee blauwe ogen me aan. Een ijskoude rilling ging door me heen. Onze redder was geen man, maar een vrouw. Die ogen die mond. Ik wilde wat zeggen, maar er kwam geen geluid uit mijn keel. Iris keek naar mij en van mij weer naar onze redster. Toen ik mezelf hervond, vroeg ik of ze Engels sprak. Ze knikte. ‘Je lijkt heel erg op iemand die mij zeer dierbaar was… eh is.’ ‘…Dat begrijp ik, ik ben haar oudere zuster, Xiante.’ Plotseling drong het tot Iris door. ‘Ja, maar… Als jij de zus van Eva bent, dan ben je ook mijn zus…’ De oude man kwam tussenbeide. ‘Snel, we moeten hier weg. Er begint weer leven in Pali nthropos te komen.’ De oude man stak een toorts aan en ging ons voor in de gang waaruit wij eerder in de grot aankwamen. De vragen in onze hoofden stapelden zich op maar we wisten dat we eerst in veiligheid moesten zijn. Bij de splitsing namen we de andere poot in plaats van terug te gaan naar de plek waar het vliegertouw eindigde. De oude man was nog behoorlijk rap ter been en hij wist kennelijk feilloos de weg in het ondergrondse labyrint. We volgden hem op de voet. Iris voorop, daarachter ik en daar weer achter Xiante. ‘We hadden hem moeten vermoorden,’ klonk het in het Engels achter me. ‘We verlagen ons niet tot zijn soort, Xiante,’ reageerde de oude man resoluut. Ver achter ons hoorden we de woedende kreten van Zagorakis. Het stinkdier was ontwaakt uit zijn tijdelijke verdoving. Ondertussen hadden we al een behoorlijk eind zigzaggend afgelegd door het ondergrondse labyrint en waren we ons gevoel voor richting volkomen kwijt. Bij een open plek stopte de oude man even om op adem te komen. Hij sloeg zijn arm om Xiante heen. ‘Maak je geen zorgen, kindje. De dood in het Apochr seis is veel erger dan een kogel.’ ‘Apochr seis,’ herhaalde ik zo goed als het ging. ‘Wat betekent dat.’ ‘Zo noemt mijn vader deze ondergrondse hel,’ reageerde Xiante. ‘Vrij vertaalt: Het schimmenrijk. Er zijn maar weinig mensen die hier levend
175
uitkomen. En hij heeft gelijk, de kogel is een milde straf voor een Zagorakis. Levend begraven is veel beter.’ ‘Daar zou ik niet zo zeker van zijn.’ Het onbegrip straalden van de gezichten van de oude man en zijn dochter toen ze me aanstaarden. Ik vertelde ze van het slimme idee van Iris om vliegerdraad te gebruiken zodat we altijd weer terug konden naar het vertrekpunt. Het stinkdier had nog de beschikking over zijn zaklamp en de kans was groot dat hij als de weerlicht versterking zou gaan halen. De oude man maakte een bezwerend gebaar. ‘We hebben niet voor niets deze dag uitgekozen, jongeman. Vandaag is het Bevrijdingsdag en die dag wordt groots gevierd op Chios. Het politiecorps is al niet erg groot, dus zal het even duren voordat Zagorakis terugkomt met versterking. Ook zal hij nogal wat voorzorgsmaatregelen moeten nemen voordat hij daadwerkelijk naar ons op zoek kan gaan. Er zal heel wat overreding nodig zijn, willen zijn mannen dat ook voor hem doen. En zelfs dan zal het nog dagen duren voordat hij Micros Anavatos bereikt.’ Langzaam maar zeker begonnen we iets te begrijpen van deze hele onderneming, maar veel vragen waren nog onbeantwoord. Bovendien hadden de twee zussen nog geen kans gehad om kennis met elkaar te maken. Hun innige omhelzing werd bruut onderbroken door de oude man die zijn onderaardse wandeling alweer hervat had. We konden niets anders doen dan volgen. Korte tijd later bereikten we drie, met elkaar verbonden, onderaardse grotten. We staarden naar een kolom diffuus licht dat vanuit een hoge smalle kloof de grot binnendrong. De kloof was alleen van bovenaf bereikbaar. Behalve daglicht, zorgde hij ook voor verse zuurstof. ‘Welkom in Micros Anavatos,’ klonk het onverwachts uit de mond van de oude man. We keken verbaasd om ons heen. Afgaande op de verhalen die Maria ons verteld had, zou de vader van Iris zich hier dus al die tijd verstopt hebben. In die periode had hij heel wat spulletjes naar de grot gesleept. In een hoek van de grot lag een verzameling groezelige kussens op een groot, langgerekt rotsblok. Het vormde een natuurlijke bank. In een andere hoek stond iets wat op een bed leek. De ombouw was gemaakt van boomstammen waaruit hier en daar strohalmen staken. Georgios
176
vertelde dat dit de perfecte plek was. Daglicht was onontbeerlijk en ook was de plek niet ver verwijderd van een noodzakelijke waterbron en een uitgang. Mijn culturele shock stond in schril contrast met de emotionele achtbaan waarin Iris zich bevond. Met een brok in mijn keel keek ik naar haar kleine gestalte. Haar arm was stevig geklemd in die van Xiante. De ogen van de zussen waren rooddoorlopen van de tranen die vloeiden. Het gevoel bekroop me dat ik even overbodig was. Dat gevoel was van korte duur, want de oude man kwam op me af en omhelsde me op meer dan hartelijke wijze. ‘Welkom in mijn familie, mijn zoon!’ Hoewel ik ervan overtuigd was dat de oude man de vader van Eva en Iris was, klonken zijn welkomstwoorden toch een beetje raar in mijn oren. Haar vader dacht ongetwijfeld dat Iris en ik een stel vormde. Dat was ook zo, maar hoe moest ik straks uitleggen dat ik eigenlijk de man van zijn andere dochter ben. ‘Ik ben Eric,’ was het enige wat ik uit kon brengen. ‘Noem mij maar Georgios!’ Xiante kwam ook naar me toe. Haar omhelzing was innig en opnieuw schoot er een brok in mijn keel toen de vergelijking met Eva zich opdrong. In mijn ooghoek zag ik een ongeruste glans in de ogen van Iris. Georgios plaatste de toorts in een houder. Hij gebaarde naar de kussentjes. ‘Ga zitten, dan zal ik jullie alles vertellen.’ We zochten een plekje op de geïmproviseerde bank. Xiante had een fles tevoorschijn gehaald en vier kleine glazen. ‘Mastisha,’ gebaarde ze. ‘Laten we eerst een toast uitbrengen op onze hereniging; op deze prachtige dag.’ Ze vulde de glazen en daarna proosten we. Iris en ik keken elkaar aan. Kennelijk dachten we allebei hetzelfde, maar het was Iris die de onvermijdelijke vraag stelde: ‘Hoe komt het dat jullie zo goed Engels spreken?’ ‘Dat komt door je moeder,’ antwoordde Xiante. Iris fronste haar wenkbrauwen. ‘…Hebben jullie het van haar geleerd?’
177
Xiante schoot in de lach. ‘Nee, onze moeder is, sorry was, Engelse. Papa heeft haar ontmoet in zijn studietijd in Athene, Zij werkte daar als stagiaire op de Engelse ambassade. Thuis werd er vaak Engels gesproken. Wij hebben een Engelse opa en oma, Engelse ooms en tantes, begrijp je?’ Deze nieuwe onthulling zorgde opnieuw voor ultieme verbazing op het gezicht van Iris. Ze keek me met grote ogen aan. ‘Hoor je dat, Eric. Ik heb een opa en oma, ooms en tantes, hoe is het mogelijk?’ Papa Georgios had alles met een glimlach aangehoord. ‘Er valt nog zoveel meer te vertellen,’ gebaarde hij. Ik staarde omhoog in de kloof waar het licht doorheen kwam en vroeg me af wat daarboven zou zijn. Georgios had het in de gaten. ‘Ik heb er al vaak naar gezocht, maar het nooit kunnen vinden,’ reageerde hij. ‘Hierboven is een moeilijk begaanbaar gebied vol steile rotsen. Toch heb ik in de 22 jaar dat ik hier woon twee keer iemand horen schreeuwen daarboven.’ Nadat we nog een slok van de mastisha namen, schraapte Georgios zijn keel en begon hij aan een lange monoloog. Om de oorzaak van zijn verbanning te doorgronden, wilde hij ons eerst in grote lijnen iets vertellen over de inhoud van het manuscript. Het manuscript behelst de trieste geschiedenis en de waarheidsbevinding van de historische gebeurtenissen die Anavatos door de eeuwen heen hebben getroffen en in het bijzonder die van de familie Motakis. Die geschiedenis begon in het jaar 1815. Anavatos was een dorp hoog in het gebergte gelegen en onvindbaar voor piraten die het eiland Chios in die tijd regelmatig overvielen. Een noodlottig misverstand leidde in dat jaar tot een bloedige vete tussen de families Motakis en Kyvelli die in Anavatos woonden. De vredelievende arbeidersfamilie Motakis werd onderdrukt en later uitgemoord door de op macht en rijkdom beluste Kyvelli’s. De enige die met zijn gezin wist te ontsnappen aan de dood was Alexis Motakis. Deze Alexis heeft zich 23 jaar schuil gehouden in het gebergte van Omiroupoli. Natuurlijk was dit verschrikkelijk, maar het kwaad wat Anavatos in 1822 overkwam was nog veel erger. In Griekenland was een jaar eerder dé onafhankelijkheidsstrijd losgebarsten tegen de Osmanen, bij ons beter bekend als dé Turken. Het trotse volk van Chios was vredelievend en ze wijdden hun leven liever aan het oogsten en
178
bewerken van mastiek, dan dat ze aan de oorlog deelnamen. Daardoor kregen ze bepaalde privileges onder de Osmaanse onderdrukking. Desondanks stelden ze zich rebels op tegenover de overheersers en dat werd ze in 1822 fataal. Het Osmaanse leger leed in maart van dat jaar een gevoelige nederlaag tegen het leger van Samos. Toen de Sultan dit nieuws vernam, besloot hij het volk van Chios te straffen. Hij stuurde zijn meest gevreesde krijgsheer, Kara Ali met zijn vloot naar Chios. Toen Georgios dat vertelde, keken Iris en ik elkaar aan. De naam Kara Ali had Maria ook genoemd in haar verhaal. Nadat Georgios een slok van zijn mastisha nam, ging hij verder met zijn verhaal. Waarom de Sultan uitgerekend Chios wilde straffen is nog altijd een mysterie, maar de gevolgen waren desastreus. Er volgde een Barbaarse slachtpartij onder de bevolking van Chios. Mensen vluchten de bergen in of naar naburige eilanden. Het nieuws bereikte ook Anavatos dat op dat moment voornamelijk door vrouwen en kinderen bevolkt werd omdat de mannen in het dal of aan de kust vochten tegen de Turken. Het leger van Kara Ali trok ver de binnenlanden in en op een van die tochten, trof Kara Ali de minderwaardige verrader Pavlos Koraïs. Deze Koraïs was vijf jaar eerder uit het streng gelovige Anavatos verbannen omdat hij overspel gepleegd had. Voor Koraïs was dat het ultieme moment om wraak te nemen op de bevolking van Anavatos. Hij leidde het leger van Kara Ali naar de flanken van de berg waarop Anavatos gebouwd was en wees ze de geheime weg die naar het bergdorp leidde. De sluwe Koraïs was wel zo slim om voor zijn verraad een vorstelijke beloning van de Turken te vragen. Hij liet dit op perkament vastleggen in een schriftelijke verklaring. Waar de geslepen Koraïs echter niet op gerekend had was dat Alexios Motakis, die zijn schuilplaats had verlaten om op zoek te gaan naar voedsel, getuige was van zijn weerzinwekkende daad. Alexios sprak hem daarop aan maar voordat hij het in de gaten had, trof de dolk van de verrader hem in zijn arm en dijbeen. Ondanks zijn verwondingen, stortte de dappere Alexios zich op zijn opponent, Koraïs. Het onderkruipsel wist zich los te rukken en te vluchten. Tijdens die vlucht werd zijn schouder geraakt door zijn eigen dolk die door Alexios in een woede-uitbarsting naar hem geworpen werd. Door die actie verloor Koraïs de perkamenten rol die hij van Kara Ali had gekregen. Alexios vond het document, maar hij was analfabeet en had geen idee wat er op stond. Had hij dat wel
179
geweten, dan had zijn leven er heel anders uitgezien. Ondanks de ellende die hem door een groep bewoners van Anavatos was aangedaan, besloot hij toch te redden wat er te redden viel. Gehinderd door zijn verwondingen bereikte hij strompelend - aan het eind van de middag de eerste huizen van Anavatos. Schreeuwend is hij van huis tot huis door het dorp gestrompeld. Het was echter te laat. Het leger was het dorp al tot op honderd meter genaderd. Volgens de overlevering zouden de vrouwen en kinderen dansend en zingend het ravijn in zijn gesprongen. De werkelijkheid zal ongetwijfeld bloediger en afschrikwekkender zijn geweest. Anavatos werd, zoals algemeen bekend, verwoest door de Turken. De arme Alexios dankte zijn leven aan zijn vlucht naar zijn ondergrondse schuilplaats in de bergen. Georgios onderbrak op dat moment zijn verhaal. Hij stond op en liep naar het bed. Hij haalde er iets onder vandaan en hield het omhoog. Verbaasd keken we naar de perkamenten rol in zijn rechterhand. ‘Alexios bewaarde dit document al die jaren in zijn schuilplaats die wij omgedoopt hebben in, de kapel. Het is de plek waar zijn lichaam nog steeds rust. Het is een zeer belangrijk bewijsstuk,’ benadrukte hij. Natuurlijk borrelden er van allerlei vragen op, maar Georgios was nog lang niet klaar met zijn verhaal. In 1825, ging hij verder keerden de eerste mensen terug naar Anavatos en begonnen ze met de wederopbouw. De getraumatiseerde Alexios had gemakkelijk kunnen vluchten naar een van de naburige eilanden, maar eigenzinnig als hij was, hield hij zich met zijn gezin nog 13 jaar verborgen in Micros Anavatos. Vlak voor zijn dood in 1838 kreeg hij een visioen. In dat visioen werd hij door de Griekse God Zeus gewaarschuwd voor het document dat in zijn bezit was. De geheime weg naar Micros Anavatos en het bestaan van het document mochten pas bekend gemaakt worden als Zeus daarvoor een teken gaf. Alexios moest hem beloven dat het geheim van Micros Anavatos alleen van oudste zoon op oudste zoon zou worden doorgegeven naar volgende generaties. ‘En dat deden ze ook?’ De stem van Iris klonk ongelovig. ‘Dat deden ze,’ reageerde haar vader. ‘Ook ik stond veertig jaar geleden met mijn vader bij het graf van Alexios. Ik was net achttien geworden en dat was de leeftijd waarop het geheim werd doorgegeven. Zelfs mijn moeder en zus wisten daar niets van.’
180
Iris schudde ongelovig haar hoofd. ‘Wist uw vader dan zoveel jaar later nog waar dat graf was?’ ‘Dat wist hij heel goed. In de cultuur waarin jij bent opgegroeid is zoiets ondenkbaar, maar dit is Griekenland. Wij zijn Grieken, begrijp je? Wij zijn gelovig; wij hebben onze eigen rituelen en gebruiken. Voordat ik naar Micros Anavatos verbannen werd, bezocht ik elk jaar het graf van Alexios. Voor de oudste zonen was dat een soort bedevaart. Een morele verplichting.’
181
17. In de korte pauze die volgde, beseften we dat dit nog maar een inleiding was op wat er met Georgios gebeurd is. We konden niet wachten op het vervolg van zijn bizarre verhaal. Dat ging verder met nog een stukje geschiedenis. Georgios vertelde ons dat de vrouw van Alexios, Constanza Elenis, besloot met haar kinderen terug te keren naar de bewoonde wereld. Ze kwam er al snel achter dat de naam Motakis, persona non grata was op Chios. Die naam stond immers voor verraad, verraad aan de Turken nog wel. ‘Verraad aan de Turken,’ onderbrak Iris hem. ‘Motakis heeft toch juist geprobeerd om de bevolking te redden?’ ‘Dat klopt en ik begrijp de verwarring. Maar er was tijdens hun geïsoleerde leven in de bergen nogal wat gebeurd op Chios. Toen Pavlos Koraïs ontdekte dat hij tijdens zijn vlucht zijn document was verloren, richtte hij zijn toorn op Alexios Motakis. Hij vertelde aan iedereen die het wilde horen dat Alexios Motakis het dorp Anavatos had verraden en dat hij, de dappere Pavlos Koraïs gewond was geraakt toen hij Motakis wilde tegenhouden. Zijn verhalen werden klakkeloos aangenomen en zo groeide het aanzien van Koraïs terwijl de naam Motakis die toch al besmeurd was, nog verder werd verdoemd.’ Georgios vertelde daarna dat Constanza Motakis ternauwernood met haar gezin wist te vluchten naar het naburige eiland Oinoússos. Ze begon daar onder haar meisjesnaam Elenis een nieuw leven. Een aardbeving in 1880 zorgde opnieuw voor grote schade in Anavatos. Dat was ook het moment waarop de bevolking het dorp definitief verliet en Anavatos haar status als spookdorp verwierf. Mede dankzij de gestolen roem van Pavlos Koraïs groeide de familie Koraïs in de eeuwen daarna uit tot een zeer vooraanstaande familie. Ze bekleden tot op de dag van vandaag tal van belangrijke functies en bezitten bedrijven en hotels. De bekendste telg is Adamantios Koraïs die zijn nalatenschap achterliet aan
182
de bibliotheek van Chios. Een andere bekende Koraïs is de huidige prefect van Chios, Konstantinos Koraïs. Maar ook de Elenissen verging het niet slecht. De meeste nazaten verdienden hun geld met rederijen of zijn scheepseigenaars. Van de jongste generatie zijn veel gezinnen naar Amerika geëmigreerd. Regelmatig keren ze terug naar Oinoússos waar ze grote huizen bezitten. De meeste Elenissen schikten zich in hun lot. ‘Tot zover gaat de trieste geschiedenis van de Motakissen,’ sloot Georgios dit deel van zijn verhaal af. ‘In 1933 vond er een belangrijke gebeurtenis plaats,’ vervolgde hij zijn relaas. Georgios vertelde dat zijn opa Elefterios Elenis een nogal eigenwijze man was. Hij wenste zich niet te schikken in het lot dat zijn familie al meer dan honderd jaar droeg. De oude Elefterios ergerde zich er aan, dat de naam Motakis verdoezeld was en steeds verder in de vergetelheid raakte. Na een heftige ruzie met zijn familie, keerde hij zich af van de Elenissen, een besluit met vergaande consequenties! In 1933 vestigde hij zich als mastiekplukker op Chios dat een jaar eerder weer Grieks was geworden. Hij noemde zich weer Elefterios Motakis. Op veel sympathie hoefde hij aanvankelijk niet te rekenen omdat de naam Motakis nog altijd een slechte klank had bij de bevolking van Chios. Toch wisten de opa en vooral de vader van Georgios daar - door hard te werken verandering in te brengen. Echter de meest eigenwijze Motakis werd in 1948 geboren, zijn naam was Georgios. Lachend tikte Georgios, die dus helemaal nog niet zo oud was, zichzelf op zijn schouder. Zijn zorgen en gedwongen verblijf in de spelonken van het Omiroupoli gebergte hadden van hem een oude, verbitterde man gemaakt. Mijn leven was voorbestemd om geschiedenis te gaan studeren, ging Georgios verder. Dat vak boeide hem en in het bijzonder de geschiedenis van de Motakissen. Veel van wat hij ons op dat moment vertelde, waren verhalen die van generatie op generatie door de oudste zonen aan elkaar werd doorgegeven. De vader van Georgios nam hem, zoals de traditie wil, op zijn achttiende mee naar de laatste rustplaats van Alexios Motakis. Als een terriër beet Georgios zich in de jaren daarna vast in de geschiedenis en zocht hij alles tot op de bodem uit. Het idee om er een manuscript over te schrijven, kwam in het voorjaar van 1984 kort nadat hij de trotse vader werd van een tweeling. Even stokte het verhaal en in mijn ooghoek zag ik dat de onderlip van
183
Iris trilde. ‘De tweeling werd op precies dezelfde dag geboren als waarop ik geboren ben,’ ging hij verder. ‘Toeval? Ik geloof daar niet in!’ Na een korte stilte vertelde Georgios dat hij naast geschiedenis ook astrologie studeerde. Zowel de tweeling als hij, zijn op dezelfde dag geboren in het eerste decanaat van de tweelingen, dat geregeerd wordt door de Romeinse God Jupiter. De Griekse God Zeus wordt algemeen gezien als de Griekse versie van de Romeinse God Jupiter. Georgios was er vanaf dat moment van overtuigd dat dit hét teken van Zeus was dat de Griekse God lang geleden aan Alexios Motakis heeft openbaard. Vanaf dat moment is hij in volle overtuiging gaan werken aan een historisch manuscript dat de titel kreeg: “Anavatos, de verboden geschiedenis”. Hij kreeg daarbij hulp van zijn jongere assistent en oud stagiaire Abdias Kaloudis. Er groeide een warme, hechte vriendschap tussen de twee mannen. Georgios vertelde dat hij een jaar later een fout maakte met vér strekkende gevolgen. Tijdens een lunch met Kaloudis liet hij het manuscript onbeheerd achter in de bibliotheek van Chios Stad waar hij meestentijds werkte. Een van zijn collega’s vond het daar en niet veel later deed het gerucht de ronde dat Georgios Motakis bezig was met de geschiedschrijving over het dorp Anavatos. Vooral de namen van vooraanstaande families die in het manuscript genoemd werden, zorgden voor de nodige sensatie en beroering in het anders zo rustige stadje. Uiteindelijk kwamen de verhalen ook terecht bij de pas benoemde, corrupte hoofdcommissaris Zagorakis die - niet geheel ten onrechte - de bijnaam Kara Ali bezat. Behalve hoofdcommissaris was deze Zagorakis ook de schoonzoon van de prefect van Chios, Kostantinos Koraïs. We merkten dat er haperingen optraden in het verhaal van Georgios. De twinkeling in zijn ogen was vervangen door een doffe glans. Zijn hand werd vastgehouden door Xiante. Eigenlijk wisten we welk verhaal er nu zou komen, we hadden dat immers van Maria gehoord. Toch wilde we het kennelijk allebei ook uit zijn mond horen. Aanvankelijk dacht ik dat het wel los zou lopen, ging Georgios verder met zijn verhaal. Dat veranderde toen hij een paar dagen later midden in de nacht thuiskwam van een symposium dat hij in Heraklion had bezocht. Vanaf de veerbootterminal liep hij naar huis. Toen hij daar
184
aankwam, sloegen de vlammen uit de ramen van de slaapvertrekken van het achterhuis. Twee mannen, waarvan er een de brandende fakkel die hij in zijn hand had naar het huis wierp, gingen er op dat moment vandoor. In een flits herkende hij Stavros Zagorakis, de broer van de hoofdcommissaris van politie nota bene. In paniek rende Georgios naar de voordeur. Te laat, want de fakkel van de andere man had zijn werk op dat moment al gedaan. De gang stond vol rook toen Xiante in de deuropening verscheen met een van de twee huilende baby’s in haar armen. Georgios baande zich een weg door de rook naar binnen en wist ook de tweede baby te redden. Het hoofd van Georgios zakte tussen zijn schouders en zijn lichaam begon ongecontroleerd te schudden. Iris zat onmiddellijk naast hem met haar arm om zijn schouders. Xiante stond op en ze kwam terug met een fles water. Kort daarna richtte Georgios zich op. Hij nam een stevige slok en na een diepe zucht, verontschuldigde hij zich voor zijn gedrag. Het verhaal greep hem na 25 jaar nog steeds erg aan. Toen Georgios zijn emoties weer onder controle had, vertelde hij dat zijn vrouw en zoon in het achterhuis sliepen dat op dat moment al in lichterlaaie stond. Voor hen kwam de redding te laat. Iris keek naar mij en van mij weer naar haar vader. ‘Maria vertelde dat u, dat wij, Eva en ik aan de brand zijn ontkomen. Ze heeft het nooit over Xiante gehad.’ Haar vader knikte gelaten. ‘De brand is begonnen in het achterhuis naast de slaapkamer van Xiante. Het is een wonder dat ze wakker werd. Veel later hoorde ik van Kaloudis dat het achterhuis volledig was ingestort. De ravage aan die kant van het huis was zo groot dat de autoriteiten er van uitgegaan zijn dat Xiante het niet overleefd kon hebben.’ ‘Maar dan had Kaloudis het haar toch kunnen vertellen? Maria is nota bene zijn zus.’ Georgios schudde zijn grijze hoofd. ‘Kaloudis wist ook niet dat Xiante nog leefde.’ Het gezicht van Iris betrok. ‘…Kaloudis wist niet dat… Waarom?’ ‘Ik verkeerde op dat moment in een zware shock. Mijn vrouw en zoon waren omgekomen en van mijn twee baby’s moest ik noodgedwongen afscheid nemen. Het enige wat ik op dat moment nog had, was Xiante.
185
Niemand mocht weten dat ze nog leefde, zelfs Kaloudis niet. Xiante was weliswaar nog maar zeven jaar, maar ze was zeer bijdehand. Voor haar kon ik nog zorgen en ik wilde hoe dan ook voorkomen dat de enige dochter die nog bij me was, in de handen van de gebroeders Zagorakis zou vallen. Jullie waren 8 maanden oud. Voor jullie kon ik onmogelijk zorgen, Galatea. Ik had geen keus en kan slechts hopen dat jij en je zusje dat begrijpen?’ Iris knikte. ‘Natuurlijk begrijp ik dat.’ Georgios verborg zijn gezicht in zijn gerimpelde handen. Iris mocht het dan wel begrijpen, voor mij was het allemaal nog niet duidelijk. ‘Was er dan geen brandweer? Kwam er geen hulp? U wist toch nog niet zeker dat ze…’ ‘Mijn huis bestond grotendeels uit hout. Het was midden in de nacht en het gebeurde allemaal in een paar minuten!’ Met wanhopige gebaren vertelde Georgios dat een van de twee mannen die hij zag wegrennen de broer van de hoofdcommissaris was, een duidelijke aanwijzing dat hij niet hoefde te rekenen op de hulp van de politie. Het inferno was zo hevig dat hulp niet meer mogelijk was. In een paniekreactie sloeg hij met Xiante en de tweeling op de vlucht. Hij kwam pas weer enigszins tot zijn positieven toen hij zijn auto parkeerde bij het weeshuis in Karfas. In een vreemde, onverklaarbare roes was hij daarheen gereden. De tweeling was op de achterbank in slaap gevallen, Xiante niet. Zijn oudste dochter hing tegen hem aan en vocht tegen de slaap alsof ze aanvoelde wat hij van plan was. Drie uur lang heeft hij daar, wezenloos voor zich uitstarend, achter het stuur van zijn auto gezeten. Zijn hart was verscheurd en zijn hoofd gevuld met de meest weerzinwekkende gedachten. Hij wilde de kinderen achterlaten in het weeshuis en daarna zelfmoord plegen. Uiteindelijk was het Xiante die hem daarvan weerhield. De kracht die zij vond om wakker te blijven en de rust die zij, ondanks alle ellende die ze gezien had, uitstraalde zorgde voor een zekere ommekeer. Georgios reed vroeg in de morgen langs een supermarkt en sloeg er drank en eten in waarmee hij een paar dagen vooruit kon. Daarna reed hij naar de bergen van Omiroupoli waar hij zich een etmaal verborgen hield. Na een tweede nacht in de auto kwam hij tot het inzicht dat het zo niet langer kon. Hij belde zijn assistent en
186
beste vriend Kaloudis en sprak met hem af op een stille plek vlakbij het Nea Moni klooster. Xiante liet hij achter in de auto toen hij met de tweeling in zijn armen naar de afgesproken plek wandelde. Toen zijn vriend daar een uur later aankwam, werd Georgios geconfronteerd met nog meer horrorverhalen. De krant van Chios Stad stond bol van de brandstichting zoals ze het noemde. Volgens de politie zouden getuigen Georgios Motakis die nacht met een brandende fakkel bij zijn huis gezien hebben. Op dat moment werd het voor Georgios duidelijk dat Kostas Zagorakis hem in de nacht van de brand gezien heeft en de schuld daarvan op hem wilde schuiven. Gelukkig was Kaloudis op de hoogte van het manuscript en was hij ervan overtuigd dat Georgios niets met de brandstichting te maken had. Kaloudis vertelde hem ook dat het achterhuis volledig ingestort was en dat men ervan uitging dat alle bewoners waren omgekomen met uitzondering van Georgios. Kaloudis was dan ook zeer verbaasd en verheugd dat hij de tweeling zag. Georgios vertelde hem dat hij de tweeling heeft kunnen redden maar dat de redding voor de rest van zijn gezin te laat kwam. ‘En Xiante dan,’ onderbrak Iris hem. ‘Ik had besloten om hem dat niet te vertellen. Niet omdat ik hem niet vertrouwde, maar om hem simpelweg niet belasten met het vreselijke geheim wat ik vanaf dat moment met me meedroeg.’ Nadat Georgios een flinke slok water tot zich nam, ging hij verder met zijn bizarre verhaal. Kort voordat Kaloudis arriveerde, had hij besloten om samen met Xiante te vluchten naar het vasteland. Toen Kaloudis hem confronteerde met het opsporingsbevel dat tegen hem was uitgevaardigd in héél Griekenland, zakte het lood hem in de schoenen. Hij zag nog maar één uitweg. Volgens zijn vooropgezette plan, vroeg hij aan Kaloudis of hij de tweeling wilde onderbrengen in het weeshuis. Georgios kende Maria Kaloudis en hij wist dat de zus van Kaloudis daar de leiding had. De kinderen moesten andere namen krijgen zodat ze niet gevonden zouden worden door de Zagorakis broers. De trouwe Kaloudis beloofde dat hij dat zou doen. Daarna namen de vrienden afscheid en zouden ze elkaar twintig jaar niet meer zien. Na het hartverscheurende afscheid van zijn kinderen reed Georgios naar Anavatos. Het was eind november en dan is het meestal uitgestorven in het berggebied rond de spookstad. Omdat hij wist dat zijn auto hem zou verraden, duwde hij hem in een van de ravijnen. Hij wilde daarmee zijn zelfmoord
187
insinueren. Te voet ging hij daarna samen met Xiante naar het graf van Alexios Motakis. Drie jaar hielden ze zich daar schuil. ‘Drie jaar onder de grond met een klein kind?’ reageerde Iris ongelovig. ‘Dat kan toch niet… Dan wordt je toch compleet gek…?’ ‘Als je in doodsangst verkeert, kun je veel meer dan je denkt, liefje. Vergeet niet dat we hier in de kapel daglicht hadden. En natuurlijk gingen we overdag vaak naar buiten, al bleven we dan steeds dicht bij de ingang van Micros Anavatos zodat we een vluchtroute hadden.’ Georgios vertelde dat hij aanvankelijk alleen ’s nachts verder weg ging van Micros Anavatos om op zoek te gaan naar eten en drinken. In die periode bracht hij ook de meeste onderaardse gangen in kaart en leerde hij de weg kennen in het schimmenrijk zoals hij de ondergrondse wereld van Anavatos noemde. Hij maakte daarbij handig gebruik van een ingenieus coderingssysteem. Bij elke aftakking kraste hij een code op heuphoogte in de muur. Voor een leek bijna niet te zien, maar voor Georgios en later ook voor Xiante, werd het een levensreddend systeem. Op hun ontdekkingstochten stuiten ze met enige regelmaat op de stoffelijke resten, meestal skeletten of botten, van mensen die er niet in slaagden een uitgang te vinden. Georgios maakte ook toortsen waarin hij alle brandbare vloeistoffen deed die er te vinden of liever gezegd te stelen waren. Vooral de auto’s op de parkeerplaats bij Anavatos vormden een belangrijke brandstofbron. Behalve licht gaven de toortsen ook warmte. In die eerste jaren groeide de behoefte om op zoek te gaan naar een betere en ruimere plek dan de kapel waarin ze verbleven. Belangrijke voorwaarde was dat het een plek zou zijn met voldoende daglicht en dicht bij een uitgang. Na drie jaar vonden ze die op de plek waar we op dat moment waren. De inmiddels tienjarige Xiante kreeg een eigen kamer. De verhuizing en inrichting van hun nieuwe onderkomen zorgden voor de nodige afwisseling. Een ander groot voordeel was dat ze nu veel dichter bij een uitgang zaten zodat ze overdag veelal bovengronds konden doorbrengen. Naarmate de jaren vorderden werden ze steeds brutaler. Ze bezochten zelfs ook overdag de dorpen Agia Paraskevi, Avgonyma en een enkele keer zelfs Lithiou. Soms werd Georgios aangesproken door mensen die hem meenden te kennen. Dat was dan weer aanleiding om een tijdje het dorp te mijden. Hun leven werd weliswaar een stuk draaglijker, maar het deed Georgios veel pijn dat zijn mooie dochter Xiante haar leven moest slijten met een oude man in een naargeestige omgeving. Er brak een periode aan dat hij
188
zich steeds vaker afvroeg of zijn dochter niet beter kon vluchten naar het vasteland of zelfs het buitenland. Ze zou een nieuw leven kunnen opbouwen en haar jongere zusters kunnen opzoeken. Het was uitgerekend Xiante die dat twintig jaar tegenhield. Uiteindelijk werd haar nieuwsgierigheid en verlangen naar een ontmoeting met haar zussen zo groot dat ze er toch mee instemde om een poging te wagen. In de twintig jaar dat Georgios en Xiante Chios Stad niet gezien hadden, was er vast veel veranderd en er was maar één mogelijkheid om dat uit te vinden. In het voorjaar van 2004 begonnen ze aan een lange, nachtelijke voetreis naar Chios Stad. Vroeg in de morgen kwamen ze daar volgens planning aan. Het was een bewuste keuze omdat de meeste mensen op dat moment nog sliepen. Met enige moeite wisten ze het huis van Kaloudis te vinden. Gelukkig bleek de trouwe assistent nog steeds op hetzelfde adres te wonen. Het verbaasde gezicht van zijn vriend zou Georgios nooit vergeten. Kaloudis was overrompeld en hij omhelsde zijn leermeester minutenlang. Jaren had hij gezocht in de bergen; had hij uitgekeken naar deze dag en nu was het dan zover. Toen Georgios zijn dochter Xiante voorstelde, begreep de arme Kaloudis er helemaal niets meer van. Pas nadat hij hem vertelde over de onmogelijke keuze die hij destijds moest maken, drong het tot Kaloudis door. Behalve de blijdschap om de hereniging met zijn trouwe vriend was er nog meer goed nieuws. Eindelijk hoorde Georgios dat zijn twee dochters geadopteerd waren en veilig in Nederland en België woonden. Kaloudis bleek nog steeds de verstokte vrijgezel te zijn die hij voor die tijd ook al was. Drie dagen verbleven Georgios en Xiante bij Kaloudis, drie fantastische dagen. Er werd heel veel bijgepraat en een van de dingen die duidelijk werden was dat ontsnappen van het eiland, zeker zonder paspoort, voor Georgios geen optie was. Volgens Kaloudis werd Georgios nog altijd in heel Griekenland gezocht al moesten daar zeker kanttekeningen bij worden geplaatst. Veel oud collega’s hebben het na de brand voor hem opgenomen en er schijnen zelfs getuigen te zijn die twee andere mannen voorafgaand aan de brand die het huis en het leven van Kaloudis verwoestte, hebben zien rondhangen bij het huis. De goede Kaloudis had alle krantenknipsels die aan de zaak waren besteed, bewaard. Alle gesprekken met zijn assistent leidde tot een belangrijke en verrassende conclusie: de enige mogelijkheid om zijn vrijheid terug te krijgen was toch de inhoud van het manuscript in combinatie met de
189
perkamenten rol van Pavlos Koraïs en de getuigenissen van medestanders. Helaas lag het manuscript ten tijde van de brand in het huis van Georgios en was het dus vernietigd. Er brak een nieuwe fase aan in het leven van Georgios en Xiante. Kaloudis stemde er mee in om Xiante tijdelijk in huis te nemen. Zij zou haar blonde haren bruin verven en Kaloudis zou haar introduceren als zijn vriendin van het vasteland. Voordat hij Georgios terugbracht naar Micros Anavatos, regelde hij een typemachine en een paar pakken A4tjes. Afgezien van het feit dat Georgios nog steeds in afzondering moest leven, werd zijn leven een stuk aangenamer. Een tot twee keer in de week kreeg hij afwisselend bezoek van Kaloudis of Xiante. Naast gezelligheid zorgden zij ook voor de nodige bevoorrading zodat hij niet meer op nachtelijke strooptocht hoefde te gaan. Verder vond hij veel afleiding in het herschrijven van het manuscript. Het enige nadeel was dat de vorderingen aan zijn levenswerk minder snel gingen dan hij had gehoopt. Dat lag vooral aan de trage verwerkingssnelheid van de typemachine en het daglicht in de grot, dat maar drie uur per dag helder genoeg was om te kunnen werken aan zijn teksten. Kaloudis en Xiante verhuisden naar het veel rustigere Vrontados om zoveel mogelijk aan de nieuwsgierigheid van de bewoners van Chios Stad en de gebroeders Zagorakis te ontsnappen. Het duurde uiteindelijk nog 6 jaar voordat het manuscript gereed was. De vreugde was er niet minder om en er werden plannen gemaakt om het manuscript en de rol perkament naar Athene te brengen waar de parlementsgebouwen van Griekenland gevestigd zijn. Toen het bijna zover was, sloeg het noodlot toe. Georgios en Xiante maakten een wandeling in de buurt van Anavatos zoals ze wel vaker deden. In hun enthousiasme namen ze teveel risico en uitgerekend op die dag werden ze herkend door een buurman van Kaloudis en Xiante. Toen Xiante die middag terug reed naar huis, zag ze dat Kaloudis in een politiewagen werd geduwd. Op dat moment realiseerde zij zich dat de buurman niet alleen haar had herkend, maar ook Georgios. En wat erger was, hij had ook de politie gealarmeerd. Hals over kop vluchtte Xiante naar Micros Anavatos. De gevolgen van een dergelijk scenario hadden Kaloudis en Xiante al eens besproken en ze wist dat Kaloudis haar niet zou verraden.
190
Na twee dagen stilte in Micros Anavatos werd Xiante gebeld op de gsm die ze van Kaloudis had gekregen. Het was precies gegaan zoals ze hadden afgesproken. Kaloudis had tijdens zijn diverse verhoren steeds ontkend dat hij ook maar iets van de contacten tussen Xiante en Georgios afwist. Hij had de politie wijs gemaakt dat Xiante hem waarschijnlijk misbruikt had om haar plannen uit te voeren. Omdat Kaloudis in de periode na de verdwijning van Georgios uitgroeide tot een vooraanstaand Chioot, moesten ze hem wel laten gaan. Dat kwam mede door de druk die door de studenten werd uitgeoefend op de politie. Ze hadden geen keus. De enige voorwaarde was dat hij de stad niet mocht verlaten. ‘Dat vertelde hij allemaal door de telefoon?’ ‘Ja!’ ‘Was hij dan niet bang dat zijn telefoon werd afgetapt?’ ‘Afgetapt… Wat bedoel je?’ Ik realiseerde me dat Georgios en Xiante vierentwintig jaar verstoken waren van alle moderne ontwikkelingen. ‘De politie heeft tegenwoordig apparatuur waarmee ze je telefoon kunnen aftappen. Ze kunnen meeluisteren als je met iemand belt, begrijp je?’ Xiante haalde haar schouders op. ‘Het is hier Chios, hoor. De mensen zijn hier gelovig en vredelievend. Ik kan me niet voorstellen dat er door de regering geld wordt vrijgemaakt voor dergelijke dure speeltjes en Kaloudis kennende zal hij echt wel voorzichtig zijn geweest en gebeld hebben vanuit een telefooncel.’ Iris en ik keken elkaar aan. Haar blik verraadde niet veel goeds. ‘Er zijn anders wel vier mensen vermoord door die gelovige en vredelievende mensen!’ Reageerde ze geïrriteerd. ‘De moordenaars waren geen Chioten, Galatea. Daar is dat tuig van het vasteland voor verantwoordelijk.’ ‘Kan wel zijn, maar wie waren hun opdrachtgevers?’ Georgios kwam sussend tussenbeide. ‘Laten we daar nu niet over twisten. Als alles volgens plan gaat, zullen we dat binnenkort weten.’ ‘Plan,’ reageerde Iris. ‘Welk plan?’ Xiante en Georgios keken elkaar aan.
191
‘Dat weten jullie toch,’ reageerde Xiante verbaasd. ‘Kaloudis heeft er heel goed over nagedacht en tot nog toe verloopt alles perfect, want anders waren jullie hier niet geweest.’ De blik in de ogen Iris ontging me niet. Zij besefte net als ik dat die arme Xiante niet eens wist dat Kaloudis vermoord was. Dat die twee zo naïef waren, dat kon. Maar waarom was Kaloudis zo dom? Xiante merkte aan ons dat we vreemd reageerden. ‘Er klopt inderdaad iets niet,’ reageerde ze weifelend. ‘De bedoeling was dat mijn twee zussen zouden komen. Er is toch niets met Aglaia?’ Na alle verhalen die Georgios ons vertelde, beseften we dat het moment was aangebroken dat wij ook enige duidelijkheid moesten verschaffen. Zo goed als dat mogelijk was, vertelde ik hen over de zoektocht van Eva naar haar ouders en het televisieprogramma waaraan ze meewerkte. Xiante schoot naar voren. ‘Ik heb haar foto in de krant gezien! Een jaar of vier geleden. We lijken veel op elkaar, het kon niet missen.’ Om haar woorden te ondersteunen, pakte ze een lok van haar bruine haar. ‘Kijk, het is wel bruin, maar dat is verf. Mijn echte haarkleur is net als dat van Aglaia, blond. Het was vreselijk dat ik niet kon reageren op haar oproep, maar ik had geen keus. Kostas Zagorakis was op dat moment nog steeds commissaris, dus ik was als de dood dat het leven van mijn zus gevaar zou lopen. Dat begrijpen jullie toch wel?’ Ik knikte en vertelde dat er alleen mensen gereageerd hadden die een gelijkenis zagen tussen Eva en een vrouw die met haar gezin was omgekomen bij een brand. Voor Eva eindigde daarmee de zoektocht die dus eigenlijk letterlijk doodliep. Het programma kon haar niet verder helpen, maar zette helaas wél de verkeerde mensen op een spoor. De mond van Xiante viel open. ‘Toch niet de Zagorakis broers, hoop ik?’ Iris sloeg haar arm om Georgios heen. Zijn gezicht zag asgrauw, hij wist allang wat ik ging vertellen. ‘Helaas wel. Vier weken nadat het programma werd uitgezonden, is ze…’ Het duurde zeker een half uur en een flinke scheut mastisha voordat Georgios en Xiante weer in staat waren om het gesprek voort te zetten.
192
Hoofdschuddend herhaalde Georgios telkens dat hij niet had gedacht dat de gebeurtenissen hem na vijfentwintig jaar nog zo zouden raken. De ingelaste pauze gaf ons de tijd om wat zaken op een rijtje te zetten. Het was in ieder geval duidelijk geworden dat er op Chios lieden zijn, die ten koste van alles willen voorkomen dat het manuscript van Georgios wordt gepubliceerd. Zelfs vijfentwintig jaar na dato werd er nog altijd jacht gemaakt op de historicus. Georgios. Xiante en Kaloudis waren niet op de hoogte van de moordpartijen die vier jaar terug plaatsvonden in Nederland en België. We durfden er vergif op in te nemen dat de gebroeders Zagorakis op de een of andere manier wisten dat Kaloudis naar Nederland ging. Wat er op het kerkhof in Den Bosch gebeurd is en waarom ze hem vermoord hebben was nog een raadsel. Kaloudis was alles kwijt toen een voorbijganger hem vond. Dat zou er op kunnen wijzen dat zijn moordenaar wist dat hij iets bij zich had wat zeer belangrijk was. Het verklaart ook de inbraak in mijn huis waarbij de kopieën gestolen werden van mijn deel van het Kaloudis reddingsplan. Iris en ik spraken af dat we de moord op Sofie zouden bewaren voor een later tijdstip om de verwarring niet nog groter te maken. Er borrelden nog meer vragen op. Waarom was Xiante bijvoorbeeld niet bezorgd om haar man. Het was toch al bijna drie weken geleden dat Kaloudis vermoord werd. Toen we haar dat vroegen, kwam er een verrassend antwoord. ‘…Mijn man! Hoe kom je daar nu bij?’ ‘Maria liet ons een foto zien waarop jij en Kaloudis stonden. Ze noemde jou zijn vrouw.’ Xiante schoot in een onbedaarlijke lach. ‘Ik denk dat we onze rol te goed gespeeld hebben. Misschien had Kaloudis dat wel gewild, maar die gevoelens waren niet wederzijds.’ Ze toonde ons haar gsm. ‘Natuurlijk zijn we wel bezorgd om hem, maar de batterijen zijn op. Kaloudis kan ons niet bereiken. Nou ja, jullie kunnen ons vast vertellen hoe het met hem gaat.’ Langzaam viel het kwartje. Toch durfden we geen van beiden op dat moment te vertellen wat er met Kaloudis gebeurd was. ‘Dat weten we niet. Eva en Iris hebben via de post een cryptische reisbeschrijving en enkele foto’s ontvangen met het dringende verzoek om naar Chios te komen. Helaas bleef verdere informatie achterwege.
193
Desondanks heeft zijn summiere beschrijving ons vandaag tot hier gebracht. Hij heeft het ons wel moeilijk gemaakt,’ improviseerde ik ter plekke en er was niets van gelogen. Xiante had kort oogcontact met haar vader. Daarna vertelde ze dat het aanvankelijk de bedoeling was dat Kaloudis het manuscript en het document naar Athene zou brengen. Zijn arrestatie bracht daar verandering in. Na zijn vrijlating had Kaloudis al vrij snel in de gaten dat zijn vrijheid beperkt was. Het risico om via Anavatos naar Athene te reizen was te groot. In zijn brein was echter een nieuw, veel beter plan ontstaan. Het enige wat Georgios en Xiante daarvan afwisten was, dat Kaloudis de twee jongste dochters van Georgios zou benaderen. Van zijn zuster Maria had hij al enige tijd geleden kopieën gekregen van de adoptiepapieren van Galatea en Aglaia. De nieuwe identiteit van de zussen was dus al bij hem bekend. Dankzij het Nederlandse opsporingsprogramma wist hij ook dat Aglaia getrouwd was en in Rotterdam woonde. Haar adres achterhalen was volgens hem simpel. Voor het adres van Galatea heeft hij meer moeite moeten doen, maar dat heeft hij uiteindelijk ook opgespoord. Het plan van Kaloudis kwam er op neer dat hij de twee zussen zou vragen of zij het manuscript en het document voor hun vader naar Athene wilde brengen. Een fantastisch idee dat zeker indruk zou maken op de Griekse regering. Helaas wisten we op dat moment niet wat er met Aglaia gebeurd was. Wisten we ook niet welke gevaren er dreigden voor Galatea. Alle voorzichtigheid was er vooral op gericht om onze schuilplaats niet te verraden. Als we hadden geweten dat jullie leven gevaar liep, hadden we jullie nooit naar Anavatos gehaald. Na een korte stilte ging Xiante verder met haar uitleg. De afspraak met Kaloudis was dat de twee zussen op de dag dat Chios haar bevrijding vierde, de tocht naar Micros Anavatos zouden maken. Niet alleen was het op die dag altijd heel rustig in Anavatos, ook de politie werd die dag meestal ingezet voor andere zaken. In de dagen nadat Kaloudis gearresteerd was, hebben Georgios en Xiante in de omgeving van Anavatos regelmatig politie gezien. Om die reden besloten ze om overdag voorlopig niet meer naar buiten te gaan. Het laatste wat Kaloudis en Georgios door de gsm bespraken was, dat Kaloudis de route naar Micros Anavatos op een cryptische manier zou beschrijven, zodat
194
anderen daar nooit achter konden komen. Hij zou de twee zussen een toelichting geven zodat zij wél wisten hoe ze de kapel in Micros Anavatos konden bereiken. Xiante toonde ons nogmaals haar gsm en vertelde dat de lege batterijen er de oorzaak van waren dat ze geen contact meer hadden met Kaloudis. Volgens afspraak hebben ze zich daarna voorbereid op de ontmoeting met de twee zussen. De regelmatige aanwezigheid van politieagenten in de omgeving van Anavatos zorgde ervoor dat ze extra alert waren. Ze hielden de wacht in de spionkop, zo noemden ze de ruimte waar een kleine opening zit waardoor je over de vallei naar de rots van Anavatos kunt kijken. Je kunt daarvandaan perfect grote stukken van het pad volgen dat vanuit Anavatos naar het dal loopt en het zijpad dat langs het ravijn naar de muur van Micros Anavatos loopt. Al lang van tevoren kun je eventuele bezoekers aan zien komen. Toen er ver weg twee blonde hoofden te zien waren, begonnen hun harten sneller te kloppen. Het kon bijna niet missen. Georgios verliet zijn post in de spionkop om op tijd in de kapel te zijn. Daar verborg hij zich op een smalle richel in de buitenlucht. Hij zou pas tevoorschijn komen als hij zeker wist dat zijn dochters er waren. Het waren echter niet de twee verwachte vrouwen, maar een man en een vrouw die naderbij kwamen. Dat was een geluk bij een ongeluk, want daardoor bleef Xiante langer op haar post in de spionkop. Toen ze dicht genoeg in de buurt waren, werd haar hart vervuld van blijdschap. Het kon niet missen. Wie die man was wist ze niet, maar de vrouw was haar jongere zus, dat wist ze zeker. Vlak voordat ze haar post wilde verlaten, ontdekte ze verderop op het pad nog een derde bezoeker. Het was iemand die zich nogal vreemd gedroeg en gekleed was in camouflagekleding. Langzaam maar zeker drong het tot haar door dat het een man was die ons volgde. Toen hij dicht genoeg was genaderd, vertrouwde ze het niet meer. Ze besloot de man op afstand in de gaten te houden. ‘Als dat niet gebeurd was, was het met ons allemaal fout afgelopen,’ beëindigde ze haar verhaal. De herinnering aan de gebeurtenissen in de kapel zorgde voor een korte stilte die door mij wreed werd verstoord. Ik kon mezelf op dat moment wel voor mijn hoofd slaan. ‘Natuurlijk, ik had het moeten weten,’ foeterde ik. ‘Zagorakis stal de kopieën van het deel van het Kaloudis reddingsplan dat hij naar Eva
195
gestuurd heeft. De gebroeders Zagorakis wisten natuurlijk allang waar de foto genomen was én ze wisten ook dat wij daar vroeg of laat zouden verschijnen. Dat is ook de reden waarom jullie de laatste dagen zoveel politie hebben gezien.’ ‘…Je bedoelt dat ze ons gebruikt hebben als lokaas?’ Reageerde Iris. ‘In ieder geval nadat hun plannen om jouw deel van het Kaloudis reddingsplan te stelen, mislukt zijn.’ Georgios en Xiante konden ons niet meer volgen. ‘Uiteindelijk is hun opzet toch mislukt en heeft het plan van Kaloudis in ieder geval één zus hier gebracht,’ reageerde Xiante aarzelend. Iris knikte. ‘En nu moet die ene zus natuurlijk het manuscript en het document naar Athene brengen?’ ‘O, nee,’ reageerde ik onthutst. ‘Daar komt niets van in. Ze zoeken jou. Jij komt niet levend het eiland af.’ ‘Onzin, ik kan me toch vermommen en…’ ‘Nee!’ Geschrokken staarden we naar Georgios. ‘Ik heb al een vrouw en twee kinderen verloren. Ik verbied het je om te gaan!’ Iris staarde geschrokken naar haar vader. ‘Maar wie moet het dan doen?’ Drie paar indringende blauwe ogen richtten zich op dat moment op mij. Op hetzelfde moment realiseerde ik me dat ze iets over het hoofd zagen. ‘Natuurlijk wil ik dat doen, maar er is wel een probleem; we hebben geen manuscript...’ Georgios was onverwachts opgestaan. Korte tijd later keerde hij terug. In zijn rechterhand hield hij een blauw gekleurd velletje papier omhoog. ‘Weten jullie wat dit is?’ We moesten het alle drie ontkennen. ‘Een blauw A4-tje,’ probeerde Iris. ‘Dit is carbonpapier. Van Xiante heb ik gehoord dat jullie tegenwoordig thuiscomputers hebben met een beeldscherm en een toetsenbord waarmee je teksten kunt invoeren en bewerken die dan op het beeldscherm verschijnen.’ We moesten lachen om de simplistische weergave van onze moderne
196
automatiseringstechnieken. ‘Welnu,’ ging hij verder. ‘Vroeger heb ik daar wel eens iets over gelezen, maar die techniek stond toen nog in de kinderschoenen. In Chios Stad had men alleen nog maar typemachines en werd dit velletje gebruikt om de brief die je intypte op hetzelfde moment te dupliceren.’ Op dat moment begon er toch vaag een belletje te rinkelen. Het manuscript dat over de vallei van Anavatos was uitgewaaierd, was slechts een kopie. Georgios bezat nog altijd het origineel. Deel-1 van het plan was daarmee toch geslaagd en dat betekende dat ik deel-2 moest uitvoeren. Georgios vertelde dat het originele manuscript nog steeds in zijn bezit was. De inleiding daarvan beschreef in het kort het leven van Georgios en de oorzaken van zijn verdwijning. Op mijn verzoek zette Georgios een korte verklaring op papier. Daarin gaf hij aan dat hij bereid was om zichzelf aan te geven, echter onder voorbehoud dat hij dat alleen zou doen aan een arrestatieteam bestaande uit politiefunctionarissen en een advocaat uit Athene. Een tweede belangrijke eis die hij formuleerde was, dat hij in afwachting van het onderzoek zijn detentie in Athene wenste uit te zitten.
197
18. Georgios stak twee toortsen aan. Dat was nodig want het beetje licht wat nog in de kloof scheen, was bijna verdwenen en dat betekende dat de avond niet lang meer op zich liet wachten. De volgende fase van het plan was aangebroken. We volgden Georgios die voor ons uit liep. Het was een korte wandeling door sterk dalende gangen. Een flauw streepje licht verried de plek waar we het schimmenrijk zouden verlaten, wat mij betrof voorgoed. Op onze knieën kropen we achter elkaar door een smalle gang. Het was al behoorlijk schemerig en dus hadden we weinig last van de overgang van donker naar iets minder donker. Toen we allemaal weer onze ruggen konden strekken, bleek dat de uitgang zich onder een overhangend rotsblok bevond. Een normaal mens zou in ieder geval niet op het idee komen om daaronder - op zijn knieën kruipend - te gaan zoeken naar een opening. Georgios keek er met zichtbaar genoegen naar. ‘Begrijpen jullie nu waarom we verhuisd zijn? Deze uitgang is veel dichterbij en hier komen bijna geen mensen.’ We knikten zonder overtuiging. Mijn bewondering voor de oude taaie man groeide met de minuut. Het idee dat je hier elke dag op je knieën moest kruipen benauwde mij al bij voorbaat. Iris was zichtbaar opgelucht. De terugweg over het geitenpaadje langs het ravijn werd haar bespaard. In mijn rugzak zaten het manuscript, de verklaring van Georgios en de rol perkament. In mijn nog jonge leven was ik al vaak geconfronteerd met verantwoordelijkheden. Zo gaf ik leiding aan acht mensen, werden belangrijke financiële beslissingen vaak door mij genomen en gesprekken op hoog niveau gevoerd. De verantwoording die nu op me drukte woog veel zwaarder. Onverwachts was ik een soort cult held
198
geworden in een film waarin ik helemaal niet wilde acteren. Nou ja, met uitzondering dan van de liefdesscènes met Iris. Drie mensen waren afhankelijk van mij. Hun leven stond op het spel en dat benauwde me. Nee, ik moest er niet aan denken om na Eva ook Iris te verliezen. Een oude kwaal speelde op. Voor het eerst sinds lange tijd snakte ik naar een sigaret. Georgios ging ons voor over een - voor ons - onzichtbaar pad. Iris en ik moesten ons uiterste best doen om niet over wortels of uitstekende takken te struikelen. Hun gedwongen verblijf in de spelonken van Anavatos had ervoor gezorgd dat Xiante en Georgios kattenogen hadden. Het leek erop alsof niets hun ontging. Ook hun richtinggevoel was extreem goed ontwikkeld. Moeiteloos gingen ze ons voor en het duurde niet lang voordat we een breder zandpad bereikte. Ongeveer een kilometer volgden we het dalende pad. Behalve het eentonige gefluit van een ooruil was het intens stil. We sloegen een - voor ons - onzichtbaar zijpad in en bereikte een kleine, witte kapel. Georgios toonde ons een sleutel en vertelde dat de kapel alleen in de zomer geopend is voor bedevaartgangers. Zijn vriend Kaloudis bezat een sleutel van de kapel. Hij had ook de voorzorgsmaatregelen getroffen die onderdeel uitmaakte van het plan. ‘Hoe kwam Kaloudis aan die sleutel,’ vroeg Iris. ‘Zoiets moet je nooit vragen,’ reageerde Georgios grijnzend. In de kapel flitste hij een zaklamp aan. De lichtbundel zocht zich een weg langs een altaar met een Mariabeeld. Langzaam zakte de straal naar beneden. Naast het altaar stonden een paar dozen en een aantal flessen water. Georgios liep er naartoe en maakte de dozen open. ‘Kijk, Kaloudis heeft goed werk geleverd,’ grijnsde hij. Behalve wat beperkte etenswaren, zaten er ook 2 luchtbedden, een pomp en slaapzakken in de dozen. Dat moest wel, want Georgios en Xiante zouden zich hier volgens plan verstoppen als Kaloudis het Manuscript naar Athene zou brengen. Dat oorspronkelijke plan ging niet door en nu was er een luchtbed te weinig. Ook de aanvulling van verse eetwaar was uitgebleven omdat Kaloudis niet meer in staat was dat te brengen. Met hetgeen er wel was, konden ze hooguit twee dagen vooruit dus enige snelheid van handelen was geboden. Na zijn korte inspectie draaide Georgios zich weer om en hij wenkte naar me. Hij opende de deur van het kapelletje en ik volgde hem naar
199
buiten. We liepen om het gebouwtje heen. Verdekt achter het kapelletje stonden twee scooters. Toen de lichtbundel van de zaklamp er op scheen, staarde ik onderzoekend naar de voorste scooter. ‘Maar… Dat is de scooter van Kaloudis,’ reageerde ik verbaasd. Georgios keek me aan. ‘…Was jij gisteren in Anavatos?’ Ik knikte. Met moeite kon hij een lachbui onderdrukken. ‘Ik dacht dat het de voorzienigheid was,’ reageerde hij. ‘Er was aanvankelijk maar één scooter omdat Kaloudis niet meer in de gelegenheid was om een tweede te brengen. Omdat we er twee nodig hadden, heb ik de afgelopen dagen gezocht naar een tweede, maar ik kon er geen vinden. Stom toevallig zag ik er gisteren een staan, nog wel met de sleutels er in…’ In de schaduw van het kapelletje, met mijn armen om Iris heen geslagen, bereidden we ons voor op mijn vertrek. Eindelijk hadden we elkaar gevonden en nu moest ik haar weer achterlaten. Haar warme adem kriebelde op mijn huid. Na een laatste hartstochtelijke kus liet ik haar los. Terwijl ik de scooter van Kaloudis startte, liep Iris terug naar de ingang van het kapelletje. Nog een laatste keer gleed mijn hand langs de rugzak. Daarna draaide ik de gaskraan voorzichtig open. Licht slippend, kwam er beweging in de scooter. Georgios liep voor me uit om me naar het brede zandpad te leiden. Iris wierp me een kushand toe toen ik verdween tussen de struiken. Op het zandpad stond Xiante me op te wachten. Terug naar Anavatos en dan de verharde weg nemen naar Avgonima was geen optie, want daar werden we ongetwijfeld opgewacht door de politie of andere handlangers van de Zagorakis broers. Xiante zou me op de andere scooter over de onverharde weg begeleiden tot aan de eerste doorgaande verharde weg ten noorden van Anavatos. Het was zeker niet de makkelijkste weg, maar het bood ons de enige kans om hier ongezien weg te komen. Georgios gaf de laatste instructies en daarna reden we rustig weg. De zandweg liep lange tijd naar beneden. Het gevolg daarvan was dat het achterwiel regelmatig weg slipte in het mulle zand. Hard rijden was onmogelijk en het was maar goed dat Xiante erbij was, want anders was
200
ik allang in een van de vele kuilen beland of had ik de verkeerde afslag genomen. Af en toe glinsterden er oogjes van wegvluchtende dieren in de stralenbundels van de koplampen. Na verloop van tijd werden de bossen afgewisseld door open plekken en soms waren er zijwegen met voor mij onbekende bestemmingen. Al stijgend, dalend en kronkelend raakten we steeds verder verwijderd van Anavatos. Lange tijd reden we over een kale hoogvlakte. Dit was het gevaarlijkste stuk van de route omdat we volgens Xiante goed zichtbaar waren vanaf de doorgaande weg. Om dat te voorkomen, reden we met gedoofde lichten. Xiante met haar kattenogen voorop en ik op korte afstand er achter. Na een korte vermoeiende rit door het duister, bereikten we de doorgaande verharde weg. Volgens Xiante was het de verbindingsweg tussen Katavasi en Vrontados. Vooral de laatste plaats klonk mij bekend in de oren. Xiante wenste me geluk met de rest van mijn reis. Met een paar warme zoenen namen we afscheid. Opstuivend zand markeerde het pad waarlangs Xiante verdween in de donkere nacht. Bewonderend staarde ik haar na. Jammer dat Eva dit niet mocht meemaken, wat zou ze trots zijn op zo’n zus. Met een brok in mijn keel draaide ik het gas van de scooter open en in een stevig tempo reed ik weg. Hard rijden bleek echter al snel onverstandig omdat er nogal eens een gevaarlijke kuil opdook in het wegdek. Bovendien was de tijd mijn vriend. De weg kronkelde zich door een kaal landschap met hier en daar verspreid liggende bosjes. Pas in de buurt van Vrontados werden de eerste sporen van bebouwing zichtbaar. Gelukkig waren er geen verharde zijwegen dus verkeerd rijden was bijna niet mogelijk. Na een afdaling met veel scherpe haardspeldbochten, bereikte ik de eerste huizen van Vrontados. In het donker zag het er totaal onbekend uit. Mijn enige houvast was de zee, daar moest ik naartoe. Dalend door een wirwar van straatjes bereikte ik korte tijd later de vertrouwde kustweg. In het donker zag de weg er anders uit, maar toen na enige tijd het ziekenhuis van Chios Stad aan de linkerkant van de weg opdoemde, kwam er een einde aan alle twijfel. Elke keer als er een tegenligger aankwam, wendde ik mijn hoofd af, bang om herkend te worden.
201
De veerboot naar Piraeus vertrok rond middernacht. Georgios adviseerde me om zo laat mogelijk in te schepen omdat de aandacht van het personeel op dat moment meer op het vertrek van het schip was gericht dan op binnenkomende passagiers. Het was die dag Bevrijdingsdag dus was het ongetwijfeld zeer druk in de vele restaurantjes en barretjes langs de haven. Omdat er nog tijd genoeg was, verliet ik de kustweg voordat ik de haven bereikte. Enige tijd reed ik over een licht stijgende weg langs een donkere bosrand die de begrenzing van een park bleek te zijn. Ver genoeg verwijderd van de kustweg parkeerde ik de scooter langs de kant van de weg aan de bovenrand van het park. Het was ongetwijfeld het park waar ik eerder die week met Iris op een van de terrasjes wat gedronken had. Een goede plek om me enige tijd verborgen te houden en een mooi oriëntatiepunt om mijn wandeling naar de haven te beginnen. Ik strekte mijn benen en rekte me uit om alle spieren weer op zijn plek te laten vallen, de blik van een voorbijganger negerend. Niet veel later bleek dat de man was blijven staan en van een afstandje naar mij keek. Zonder me te bedenken verdween ik in het donker van het park. Onder normale omstandigheden zou geen vezel in mijn lijf er over piekeren om in het donker het park in te gaan. Op die bewuste avond voelde het aan als een veilige oase. Dat kwam ook omdat mijn doorgeschoten baard en verkreukelde kleding het beeld op riep van zwerver. Mensen zouden eerder voor mij op de vlucht slaan dan andersom. Ruim een uur hield ik me verborgen in het park en dacht ik na over het vervolg van mijn reis. Tegen elven begon ik die avond aan de wandeling naar de veerboot. Het eerste stuk ging door het park en daar kwam ik, zoals verwacht, niemand tegen. Ik stak de straat over die aan het park grensde en liep snel een kleine winkelstraat in. Telkens als er iemand aankwam, wendde ik mijn hoofd af of bleef ik quasi geïnteresseerd bij een etalage staan. In de meeste gevallen waren het winkels waar honderden potjes met ingemaakte vruchten stonden. Een keer liep dat bijna verkeerd af omdat er toevallig een vrouw in de etalage stond. Ze keek en gebaarde naar me. Toen ze aanstalten maakte om naar buiten te komen, maakte ik me uit de voeten. Wat moest dat mens van me? Al zigzaggend bereikte ik de haven vlakbij de plek waar de witte veerboot alle uitzicht benam van de aanpalende restaurantjes. Het was
202
half twaalf en er zat nog behoorlijk veel volk op de terrassen, alleen maar Grieken. In de schaduw van een portiek wachtte ik op een geschikt moment. Dat moment kwam tien minuten later. Er was net een grote groep zigeunerachtige types de loopplank van de veerboot opgegaan. Ze sleepten grote jute zakken met zich mee waarin hun bagage zat. Ik stak snel de weg over en sloot achter de groep aan. De kans was klein dat de mensen in de groep mij zouden herkennen en tegelijkertijd boden ze me een natuurlijke beschutting omdat ik er zelf ook als een zwerver uitzag. De controleur van de kaarten was druk met het controleren van de zakken. Toen hij mij en mijn rugzak zag, maakte hij druk gebarend duidelijk dat ik mocht doorlopen. Zonder de andere passagiers een blik waardig te gunnen, zocht ik de gang op waaraan mijn hut lag. Liggend op mijn bed, staarde ik in gedachten verzonken naar het plafond. Hoe zou het met Iris gaan? Gelukkig was een nacht in de inktzwarte duisternis van de ingewanden van het Omiroupoli gebergte haar bespaard gebleven. In het kapelletje in het bos was het in ieder geval een stuk aangenamer en ze had alle tijd om haar vader en zus beter te leren kennen. Dat gaf me in ieder geval een goed gevoel. De gebeurtenissen van de dag liet ik nog eens passeren. Hoe heerlijk was het deze ochtend om weer wakker te worden naast mijn lieve schat. Daarna de tocht naar Anavatos en de overwinning op mijn ruimtevrees. De ontmoeting met Georgios en zijn dood gewaande dochter die zoveel op Eva lijkt. Hoe hielden die twee het al die jaren uit in hun ondergrondse hel? Een vreemd geluid maakte een einde aan mijn overpeinzingen. Bij nadere bestudering bleken het mijn darmen te zijn. Hoe lang was het eigenlijk geleden dat die voor het laatst eten zagen, vroeg ik mij af. De verleiding om iets in het restaurant te gaan eten was groot, maar tegelijkertijd was er de angst voor herkenning. Er was alweer een half uur verstreken sinds de boot vertrok. De haven van Chios Stad lag waarschijnlijk al even achter ons en terugkeren zouden ze toch zeker niet doen? Zo onopvallend mogelijk sloot ik aan in de kleine rij in het zelfbediening restaurant. Het was gelukkig niet druk, waarschijnlijk omdat de meeste mensen al ergens op een terrasje wat gegeten hadden.
203
Het duurde niet lang voordat ik aan de beurt was en een risicoloos hamburgertje met friet bestelde. Terwijl ik wachtte op mijn bestelling, sloten er nog wat mensen achter me aan. Een ongemakkelijk gevoel begon zich steeds nadrukkelijker op te dringen. De donkere ogen van een kleine kalende man aan een van de tafeltjes lans het raam, richtte zich telkens vanachter zijn krant onderzoekend op mij. Er begonnen zich rare gedachten in mijn hoofd te nestelen. Zouden ze iemand achter me aan gestuurd hebben om te kijken wat ik ging doen? Tegelijkertijd besefte ik dat de Zagorakis broers mij nooit levend van het eiland zouden laten vertrekken. Misschien viel de man wel gewoon op mijn blonde krullen. Nadat ik afgerekend had, liep ik voor de zekerheid langs de wachtende rij naar de andere zijde van het restaurant. In mijn ooghoek zwaaide de man met de donkere ogen naar me met zijn krant. Een scherpe stem riep: ‘Sir’. Zonder hem een blik waardig te gunnen verliet ik het restaurant. In mijn hut zou het hamburgertje ook wel smaken, realiseerde ik me. Na een onrustige nacht, werd ik de volgende ochtend gewekt door het licht in mijn hut dat automatisch aanging. Een stem riep om dat we over een uur in Piraeus zouden arriveren. Ruim op tijd dus om de passagiers in de gelegenheid te stellen op de boot te ontbijten. De herinnering aan de man met de priemende donkere ogen weerhielden mij daarvan. Het voornemen om als een van de laatsten van boord te gaan, bood me bovendien de gelegenheid om nog een tijdje op bed te liggen en na te denken over het vervolg van de reis. Helaas voorzag het budget van Kaloudis er kennelijk niet in om een hut met patrijspoort te reserveren. Nu moest ik steeds afgaan op de geluiden die ik hoorde en mijn horloge. Tien minuten voor de geplande aankomsttijd, glipte ik naar buiten. Zoals verwacht stonden de meeste mensen zich op dit moment al te verdringen bij de uitgang en zaten sommigen al in hun auto. In de spiegel van de douchecabine, staarde twee vermoeide, doffe ogen me aan. Onder mijn neus en op mijn kin ontwikkelde zich een afzichtelijke peper-en-zoutkleurige baard. Niet iets om trots op te zijn. Op de gang was het stil. De eerste mensen verlieten op dat moment het schip.
204
De warme douche zorgde ervoor dat ik me een ander mens voelde toen ik er weer uitkwam. Ik kleedde me snel aan en maakte me gereed om te vertrekken. Het moment om het schip te verlaten was aangebroken. Op weg naar het trappenhuis oogden de gangen verlaten. Een schoonmaakster knikte vriendelijk naar me. Toen ik het dek bereikte waar je het schip kon verlaten, bleek dat de meeste passagiers dat al gedaan hadden. Zo snel als dat kon, deed ik dat ook. Het gevoel dat iedereen naar me keek bleef me maar achtervolgen. Op de kade stond een rij taxi’s te wachten. Mijn cash geld was zeker niet toereikend en met een creditkaart hoefde je niet aan te komen bij de taxichauffeurs van Piraeus. Van de heenweg herinnerde ik me dat in de buurt van het metrostation een pinautomaat was. Er was niet veel veranderd in Piraeus. Het stonk nog steeds naar de uitlaatgassen toen ik langs de haven liep. De veerboot was aangemeerd dicht bij de plek waar ook de Vodafone vloot lag. Het was maar een korte wandeling naar het station. Mijn geheugen liet me niet in de steek en kort daarna verdween mijn betaalpas in de pinautomaat. Nadat de pas en het geld in mijn portemonnee waren verdwenen, liep ik terug naar de doorgaande weg. Het kon me niet schelen wat het kostte, dus de eerste de beste taxi hield ik aan. De taxichauffeur lachte een ruïneus gebit bloot en hij sprak geen woord Engels. Met handen en voeten probeerde ik uit te leggen dat ik naar de Nederlandse ambassade wilde. Uiteindelijk hielp een vriendelijke Griekse vrouw die wél Engels sprak ons uit de nood. Opgelucht zakte ik onderuit op de achterbank van de taxi. De inwoners van Piraeus hielden er geen rekening mee dat het zaterdag was, want het was behoorlijk druk op de weg. Claxonneren en middelvingers opsteken behoorden kennelijk tot de etiketten van de Griekse automobilisten. De taxichauffeur hield wel van een risicootje en met soms levensgevaarlijke manoeuvres ontweek hij de files en naderden we sneller dan gedacht het centrum van Athene. Het werd alsmaar drukker en regelmatig moesten we stoppen of stapvoets rijden. De taxichauffeur voerde een lang telefoongesprek en het viel me op dat hij overdreven vaak in de achteruitkijkspiegel keek. Langzaam maar zeker begon ik me steeds ongemakkelijker te voelen. Dat ik ruimtevrees
205
had wist ik wel, maar achtervolgingswaanzin, nee dat was nieuw voor me. We verlieten de doorgaande weg en reden stapvoets over een plein met palmbomen. De taxi kwam tot stilstand voor een groot wit gebouw waaraan een Griekse vlag wapperde. De eerste stoom begon uit mijn oren te blazen. Een ding was zeker, dit was niet de Nederlandse ambassade. Ik tikte op de schouder van de taxichauffeur en zwaaide geïrriteerd met mijn wijsvinger. ‘This is not the Ambassade,’ beet ik hem toe. Onverwachts werd het achterportier van de taxi geopend. Het bloed steeg naar mijn hoofd toen ik de koperen knopen van twee uniformen zag. Een van de twee agenten gebaarde naar me dat ik uit moest stappen. Shit, ik was er bijna. De taxichauffeur lachte vriendelijk naar me en wees op de taximeter. De verrader wilde nog betaald worden ook. Tussen de twee agenten in werd ik meegenomen naar het witte gebouw wat ongetwijfeld een politiebureau was. Dat de politie van Chios corrupt was, wist ik. Hier in Athene zouden ze toch wel voor rede vatbaar zijn? Mijn hand gleed langs de rugzak waar de belangrijke documenten in zaten. Een ding stond vast; ik moest hoe dan ook iemand van de ambassade hier zien te krijgen. Maar hoe? In het gebouw werd me gesommeerd om een kleine kamer binnen te gaan. Nog voordat ik de kans kreeg iets te vragen, werd de deur achter me in het slot gedraaid. Dat ze mij als een misdadiger behandelde, leek me geen goed teken. In de bedompte ruimte stonden een tafel en twee stoelen. Op de tafel stond een thermosfles met koffie, een kan water, bekers en een schaal met koekjes. Er was dus toch nog sprake van enige gastvrijheid. Het ontbijt van koekjes verveelde snel en zitten op een stoel was ook niet lang aan mij besteed. De tijd verstreek en de onrust in mijn hoofd nam met de minuut toe. IJsberend door de kleine ruimte dacht ik aan de drie lieve mensen op Chios die van mij afhankelijk waren. Stel je voor dat ze me hier opsluiten, wat dan? Het drong onmiddellijk tot me door dat ik dit soort gedachten uit mijn hoofd moest bannen. Dat lukte bijna totdat mijn oog op de rugzak viel die naast de stoel stond. Een dodelijke angst overviel me. In een wanhopige poging probeerde ik me te
206
verzetten tegen de negatieve gedachten die me bij de keel grepen. Zou de inhoud van de rugzak wel enige indruk maken? Wat stelde het nou allemaal voor. Een verhaal dat 200 jaar geleden gebeurd is, een stukje perkament en een verklaring van een man die 25 jaar als een kluizenaar geleefd heeft. Was het mijn cynisme of een reële gedachte vroeg ik mezelf af. Was dat wel genoeg bewijs om het van de Zagorakis broers en de notabelen van Chios te winnen? De martelgang in de kleine ruimte duurde bijna drie uur. Eindelijk ging de deur open. Een magere man in een te ruim zwart pak kwam met uitgestoken hand op me af. Over een montuur-loze bril staarden twee kleine oplettende oogjes me aan. De vergelijking met De Gestapo drong zich op. ‘Rosenthal is de naam,’ stelde de man zichzelf met een krakend bekakt stemmetje voor. ‘Ik ben als juridisch medewerker verbonden aan de Nederlandse Ambassade.’ Met moeite wist ik mijn verbazing te verbergen. De naam Rosenthal paste in ieder geval zeker niet bij de Gestapo. ‘Eric. Eric Lachambre,’ reageerde ik in een eerste opwelling. ‘Fijn dat u er bent.’ De juridisch medewerker fronste zijn wenkbrauwen. ‘…Dus u weet dat u gezocht wordt?’ Van schrik plofte ik terug op mijn stoel. ‘Ik… Gezocht?’ ‘U bent toch Eric Lachambre?’ ‘Ja, dat heb ik u toch net gezegd,’ reageerde ik geïrriteerd. De man knikte. ‘Uw foto heeft in bijna alle Griekse kranten gestaan!’ Op dat moment drong het tot me door dat ik helemaal niet aan achtervolgingswaanzin leed. Mijn foto in alle kranten, bonkte het in mijn hoofd. De kalende man met de donkere ogen en zijn zwaaiende krant kwamen weer op mijn netvlies. De vrouw in de etalage en al die anderen die naar me keken. Wat is er hier in Godsnaam aan de hand? Tegenover me klonk een kuchje. ‘Als u mij toestaat, ga ik er ook even bij zitten. Mijn welgemeende excuses dat ik u zo lang heb laten wachten. Het duurde even voordat ik het dossier van mijn Nederlandse confrère kreeg. Automatisering, u kent dat wel.’
207
Langzaam maar zeker begon ik mijn geduld te verliezen. ‘…Dossier, Nederlandse confrère, waar gaat dit over?’ ‘Meester van Stokrom, die kent u toch nog wel?’ De naam van Stokrom kende ik maar al tegoed. Hij was me toegewezen als advocaat in de vervelende periode na de verdwijning van Eva. We hebben nadien nog vaak contact gehad. Een prima vent. Wat zou dat te betekenen hebben? Toen ik meester Rosenthal confronteerde met die vraag, volgde er een verrassend antwoord. ‘Volgens mij bent u niet op de hoogte van bepaalde gebeurtenissen,’ kraste hij. ‘U bent toch de echtgenoot van Eva Lachambre.’ De adrenaline schoot als een vloedgolf door mijn lijf. ‘Eva? …Wat heeft Eva hier mee te maken?’ De man bladerde wat door het dossier. ‘…Uw vrouw is gevonden!’ ‘Wat?’ ‘Oh excuseer, ik bedoel het lichaam van uw vrouw.’ De lellen van mijn oren spatte bijna uit elkaar, de aankondiging van een woede uitbarsting. Mijn vlakke hand kwam met een klap op de tafel. ‘En nu vertelt u het me.’ ‘Ja, nu kunt u wel boos worden, maar ik heb het dossier ook nog maar net gelezen…’ Na een korte aarzeling vertelde meester Rosenthal toch behoorlijk gedetailleerd wat er gebeurd was, in de periode dat ik op Chios zat. Door toedoen van een bekende Nederlandse misdaadverslaggever is de vier jaar oude, onopgeloste moordzaak op Sofie van Loenhout heropend. Aanleiding was een rode cabrio die gezien zou zijn bij het huis van het slachtoffer en in het Eikbos, in de Belgische gemeente Hasselt, niet ver van het Plaats Delict. De misdaadverslaggever koppelde deze zaak aan de vermissing van een Nederlandse vrouw die op dezelfde dag verdween waarop Sofie van Loenhout werd vermoord. De auto van de Nederlandse, een rode cabrio, werd anderhalf jaar later gevonden tijdens dregwerkzaamheden in het Albert Kanaal. Deze plek is hemelsbreed nog geen 15 kilometer verwijderd van de plek in het Eikbos waar het lichaam van Sofie van Loenhout werd aangetroffen. Op basis van de bevindingen van de misdaadverslaggever zijn er door de Belgische rijkspolitie enkele tips nagetrokken die destijds, als niet
208
bruikbaar, in het dossier waren verdwenen. Een van die tips leidde tot een zoektocht in een bos in de buurt van de Belgische gemeente Leemden waar op de dag van de moord ook een rode cabrio gezien zou zijn. In dat bos trof de Belgische Rijkspolitie in een afgelegen greppel de, met takken overdekte, stoffelijke resten van, wat later bleek, een jonge vrouw van wie vrijwel zeker vaststaat dat het Eva Lachambre is. Totaal verbijsterd hing ik in mijn stoel. De hiaten die ik zocht in het verhaal waren er niet. Of misschien toch één. ´Vrijwel zeker, zegt u. Is het dan toch nog mogelijk dat het iemand anders is?´ Meester Rosenthal trok een zuinig mondje. ‘Er heeft inderdaad nog geen DNA onderzoek plaats gevonden. In de zakken van het slachtoffer werden echter een portemonnee gevonden met een rijbewijs en pinpasjes waarop haar foto en naam voorkwamen. De enige die haar kan identificeren, was tot vandaag onvindbaar. Ik wil u geen valse hoop geven, mijnheer Lachambre,’ kraste hij. Langzaam drong het tot mij door dat mijn gevoel me nooit bedrogen had. Hoewel ik steeds geweten heb dat Eva er niet meer was, stroomde de tranen voordat ik het wist over mijn wangen. Van alles schoot er door mijn hoofd. Waarom heeft de moordenaar zoveel moeite gedaan om het lichaam van Eva te verbergen? Waarom liet hij het lichaam van Sofie plompverloren achter in het bos? Waarom liet hij de rode cabrio met gesloten veiligheidsriem en een schoen van Eva in het Albert kanaal verdwijnen? De enige die dat allemaal wist, was Stavros Zagorakis. De chaos en de woede in mijn hoofd werd alsmaar groter. Meester Rosenthal zat er een beetje verloren bij. Hij schonk nog maar eens een kopje koffie voor me in. Terwijl ik langzaam mijn emoties weer de baas werd, bladerde de jurist nog wat door het dossier. ‘Oh ja, er is nog iets belangrijks wat ik u moet vertellen.’ Ik schoof naar het puntje van mijn stoel. ‘Er werd in de portemonnee van uw vrouw ook een papiertje gevonden waarop de naam Zagorakis, een mobiel telefoonnummer en een tijdstip geschreven stonden. De politie is op dit moment aan het natrekken van wie dat nummer is. ‘Daar kan ik ze heel goed bij helpen,’ reageerde ik. ‘Als u beroemd wil worden, meester Rosenthal, dan moet u me nu meenemen naar de
209
ambassade!’
210
19. Zeven maanden later. De hernieuwde kennismaking met de begraafplaats Orthen leverde een heel ander beeld op. Het prachtige voorjaar van 2011 had de natuur een enorme push gegeven. De zon scheen overvloedig en de meeste bomen en struiken gingen gebukt onder een weldadige weelde van lover en bloemen. Het naargeestige oord waar het bizarre avontuur begon, was veranderd in een paradijselijk gebied al zal niet iedereen daar zo over denken. Hand in hand wandelden we langs het verstilde kapelletje. In de Beukenlaan heerste een serene rust toen we het pad verlieten, vak 13 lag er keurig aangeharkt bij. Toch was er een lichte spanning voelbaar toen we het graf naderden. Naast het beeldje van de ballerina stond sinds kort een tweede beeldje. Het was een bronzen uitvoering van een slanke vrouw met de naam Aphrodite, de Griekse Godin van de Liefde. Het was de eerste keer dat we het beeldje zagen. Met mijn armen om het middel van Iris staarde ik naar het in gouden letters gegraveerde “We houden voor altijd van je, Eva” op de tegel aan de voet van het beeldje. Het was een idee van Iris om haar zus te begraven naast Sofie. Ze wist zeker dat Sofie dat ook zo gewild zou hebben. Mijn aversie tegen het geloof heb ik maar even opzij gezet. Voor mij zit Eva in mijn hart en niet hier ergens onder de grond. Haar onverteerbare dood heeft mijn afkeer van kerk en geloof alleen maar verergerd. Voor Iris heeft het geloof toch nog iets magisch al bespeur ik af en toe haarscheurtjes. Voor haar was het heel belangrijk dat Eva zou worden begraven. Een maand na de vondst van haar lichaam hebben we dat gedaan in het bijzijn van Georgios, Xiante, Katerina en mijn familie. Het was een indrukwekkende dag die voor Iris en mij een afsluiting
211
vormde van een heftige periode. Voor Georgios en Xiante was dat nog niet het geval. In afwachting van de onderzoeken die liepen tegen de gebroeders Zagorakis en de autoriteiten van het eiland Chios, waren ze opnieuw van de buitenwereld afgesloten. Dit keer echter in een luxueuze villa in een buitenwijk van Athene. De belangrijkste reden was dat de Griekse regering hun veiligheid wilde garanderen. Hun daadwerkelijke vrijheid verkregen ze ruim vier maanden later. Autopsie op de lichamen van Kaloudis en Eva en het daaraan gekoppelde DNA onderzoek, leverde genoeg bewijs op om Stavros Zagorakis voor de rest van zijn leven op te sluiten. Kostas Zagorakis leek de dans te ontspringen. De getuigenverklaringen van Chioten die hem gezien hebben in de nacht van de brandstichting, waren niet overtuigend genoeg. Uiteindelijk heeft de loslippigheid van zijn eigen broer ervoor gezorgd dat ook de tweede Zagorakis zou worden gearresteerd. Voor het zover kwam, pleegde hij zelfmoord. Dat was goed nieuws voor de familie Motakis, maar een vervelende bijkomstigheid was wel dat het spoor naar eventuele medeplichtigen daardoor doodliep. Met het manuscript van Georgios liep het minder goed af. De Griekse regering heeft het in beslag genomen omdat ze de rust op het eiland Chios wilde bewaren. En dan was er nog het fameuze bericht van een tweede verdwenen vrouw. Haar verdwijning werd een dag na de moord op Sofie van Loenhout gemeld bij het parket van Antwerpen nadat haar wagen werd aangetroffen op een parkeerplaats op de luchthaven Schiphol. Na de moorden op Eva en Sofie begonnen de alarmbellen van de Belgische justitie te rinkelen. Aan de hand van vingerafdrukken en DNA onderzoek bleek dat Stavros Zagorakis ook die verdwijning op zijn geweten heeft. Omdat hij zijn sporen wilde uitwissen en niet in de herkenbare rode cabrio van Eva naar Schiphol wilde rijden, reed hij zijn nieuwe slachtoffer klem. Hij sloeg haar bewusteloos en zette haar achter het stuur van de rode cabrio. Vastgesnoerd in de autogordel was de arme Antwerpse kansloos toen ze met de rode cabrio verdween in het Albert kanaal. Daarna reed Stavros Zagorakis met haar wagen naar Schiphol. Met een veiligheidsgarantie en een flinke schadeloosstelling van de Griekse regering zijn Georgios en Xiante Motakis zes weken geleden teruggekeerd naar Chios. Niet alleen hun leven is ingrijpend veranderd, ook dat van ons. Mijn huis staat sinds kort te koop en Iris heeft de huur
212
van haar appartement opgezegd. We hebben samen een huis gekocht in de binnenstad van ’s Hertogenbosch, niet al te ver van de bergraafplaats Orthen. Een dag later. De gezagvoerder van de DC 9 van Olympic Airlines gaf aan de bemanning van het vliegtuig de opdracht om hun stoelen op te zoeken. Na twee bezoeken aan Athene, was dit de derde keer in een half jaar tijd dat we weer op Griekse bodem landden. De eerste keer dat we op het eiland Chios aankwamen was met de veerboot, dus de spectaculaire landing met de kortste aanvliegroute van Europa hadden we nog niet meegemaakt. De DC9 scheerde laag over de Egeïsche Zee en moest daarna, na een scherpe bocht, inderdaad vol in de remmen op de landingsbaan. Het contrast met het hypermoderne vliegveld in Athene was groot. Slechts een kleine aankomsthal met één bagageband troffen wij aan. De paspoortcontrole stelde ook weinig voor en voordat we het wisten, werden we in de zwoele buitenlucht hartelijk verwelkomd door Xiante. ‘Wow, wat zie je er goed uit,’ reageerde Iris terwijl ze haar zus van top tot teen bekeek. Ook ik was verrast. Xiante had haar blonde haren terug en de vergelijking met Eva drong zich opnieuw op. We volgden Xiante die ons meenam naar haar Suzuki Swift. Met enige moeite wisten we onze koffers er in te proppen en daarna onszelf. Korte tijd later reden we over de bochtige weg naar Karfas. Het was prachtig weer en zaterdag, dus het strand was dan ook overvol. Niet veel later passeerden we de afslag naar het kindertehuis. Ondertussen vertelden we Xiante over ons bezoek aan het kerkhof eerder op de dag en over het mooie beeldje dat er in de week daarvoor geplaatst was. Xiante vertelde ons op haar beurd over het mooie huis wat Georgios gekocht had in Kerameia. Hij heeft er bewust voor gekozen om niet meer in het drukke Chios Stad te wonen. Het dorpje Kerameia bestaat uit wat hotels en een aantal fraaie buitenverblijven. Georgios woonde er nu zes weken en voor ons was het de eerste keer dat we hem in zijn nieuwe huis bezochten. ‘En jij,’ vroeg Iris. ‘Heb jij al iets op het oog?’ Xiante keek lachend opzij.
213
‘Dat heb ik zeker, maar dat is nog een verrassing.’ Vanuit Karfas reden we verder over de bochtige weg langs de kust. We passeerden de dorpskernen van Plaka en Agia Eleoysa waar oude mannen op pleintjes een spelletje kaart speelden. Af en toe moesten we schaars geklede badgasten ontwijken. In Kerameia volgden we een slingerend weggetje wat door een olijvenboomgaard omhoog liep. Voor een langgerekt wit huis met blauwe luiken voor de ramen parkeerde Xiante haar Suzuki. Toen we uitgestapt waren en ons omdraaiden, keken we over palmbomen en het azuurblauwe water van de baai van Karfas. Georgios was ook naar buiten gekomen De oude Georgios die we in Anavatos hadden ontmoet bestond niet meer. Iris was trots op haar keurig geknipte en geschoren vader die er in zijn modieuze kleding veel jonger uitzag. Na een hartelijke begroeting, genoten we nog even van het uitzicht. Daarna volgden we Georgios die ons via een ruime hal meenam naar de woonkamer. Er was in de afgelopen weken hard gewerkt. De inrichting was onverwachts modern met een witmarmeren vloer en veel blank hout. Onze aandacht werd getrokken door een aantal foto’s die aan de muur hingen. Foto’s van Eva en Sofie en er was zelfs een foto van Eva en Iris als baby’s. Het was de enige foto die er nog van ze was, want alle anderen waren vernietigd tijdens de brand. Ook de foto’s van de rots van Anavatos en de muur van het ondergrondse Micros Anavatos hadden een plaatsje aan de muur gekregen. Maar de mooiste plek was toch ingeruimd voor een foto van een man die Iris en ik nooit gekend hebben. Een man die een zeer belangrijke rol speelde in de geschiedenis van Georgios Motakis. Een man die de hereniging van Georgios met zijn dochters met de dood heeft moeten bekopen, Kaloudis. De trouwe Abdias lachte ons vriendelijk toe vanachter het ontspiegelde glas. Alsof hij wilde zeggen: Het is goed zo. Georgios wenkte naar ons. We volgden hem naar een ruime werkkamer. In de, grotendeels lege, boekenkast stonden een paar geschiedenisboeken. Vol trots opende Georgios een laptop die als een eenzaam eiland op een groot eikenhouten bureau dreef. ‘Mijn nieuwste speeltje,’ reageerde hij enthousiast. ‘Katerina brengt me alle kneepjes bij. Ze mogen mijn manuscript dan wel in beslag genomen hebben, niemand weerhoudt mij ervan de geschiedenis van
214
Anavatos te vertellen.’ Geschrokken staarde Iris haar vader aan. ‘Maar u gaat toch niet weer…’ Georgios maakte een geruststellend gebaar. ‘Ik heb mijn les geleerd, kindje. Dit keer maak ik gebruik van verzonnen namen. De Chioten kennende zullen ze toch wel weten om wie het gaat. En… Ik heb nog een grote verrassing.’ We volgden Georgios die ons meenam naar de openslaande deuren die ons toegang verschafte tot een prachtig onderhouden tuin. Een donkerharige vrouw kwam met gespreide armen op ons af. In haar kielzog volgde dochter Katerina. ‘Maria, jij hier…’ Er werd geknuffeld en gezoend en toen we onder een grote parasol aan de masticha zaten, werden we bijgepraat. Maria was door politiefunctionarissen van het vasteland van Griekenland uit de gevangenis bevrijd waarnaar ze door de gebroeders Zagorakis verbannen was. Ze had daarna samen met Katerina op Georgios en Xiante gewacht toen ze vanuit Athene aankwamen op het vliegveld van Chios. De oude vonk tussen Maria en Georgios sloeg bij die gelegenheid weer over. Toen Georgios het huis in Kerameia kocht en hij zich weer een echt mens voelde, vroeg hij Maria of ze bij hem wilde komen wonen. Natuurlijk wilde ze dat dolgraag. ‘En de weeskinderen dan?’ Reageerde Iris. ‘Die heb ik onder mijn hoede.’ Verbaasd keken we naar Xiante. ‘…Jij,’ reageerde Iris verrast. ‘Jij hebt toch helemaal geen ervaring met kinderen?’ ‘Dat klopt. Alleen met een groot kind, reageerde ze met een hoofdbeweging naar Georgios. ‘Maria helpt me natuurlijk en ook Katerina spring af en toe bij. Ik ben zelf nooit kind geweest. Heerlijk om het op deze manier toch een beetje in te halen.’ ‘Dus jij woont nu in het huis van Maria?’ ‘Precies. De cirkel is rond…’
215
216