APRIL 1948
CLUBVAR1A VOORLICttTINQ Onze leden ontvangen hierbij een tweetal lezenswaardige beschouwingen in brochurevorm, waaraan we ook typografisch de grootst mogelijke zorg hebben besteed. Het ligt in onze bedoeling maandelijks een of meerdere interessante onderwerpen op deze wijze uit te geven om het maandblad te vervangen. Losse exemplaren zijn ook verkrijgbaar ad. 15 cent per stuk bij het secretariaat.
BIBLIOTHEEK Onze eigen boekenverzameling omvat nog slechts een 150 delen en wij zouden deze gaarne ten beschikking van onze leden willen stellen. zodat er aan de uitgave van een voorlopige catalogus gewerkt wordt. Wie dubbele exemplaren heeft of boeken, brochures e.d. die hij missen kan schenke ze onze bibliotheek.
CONTRIBUTE Er zijn leden, die talloze malen gemaand moeten worden om hun contributieplichten na te komen. Bovendien namen toegewijde vrijwilligers meer dan eens de moeite om persoonlijk de kwitantie aan te bieden. Beste vrienden, laat ons toch niet zo vaak voor niets lopen en voldoe tijdig Uw contributie. Daarzonder is ons werk uitgesloten. Wie na een maand nog niet betaald heeft wordt onherroepelijk geroyeerd.
TUINFEEST Zoals U de vorige maand uit het ,,Zomerpramma" o.m. heeft gelezen houden we dit jaar een zotnertuinfeest. In het vinden van een geschikte en besloten gelegenheid in- of bij Amsterdam zijn we nog niet geslaagd. Wie kan ons een tip geven voor een volledig besloten tuingelegenheid voor Zaterdag 24 Juli?
WTRODUCTIES We mogen veronderstellen dat thans een ieder genoegzaam bekend is met het bestuursbesluit, waarbij het introduceren van niet-leden met ingang van April vervalt. Dit voorkomt ongewenste pottekijkerij en dwingt de eeuwige profiteurs 66k contributie te betalen, indien zij willen profiteren van alles wat met de contributies van onze trouwe leden tot stand is gekomen.
FEESTAVOND 8 MEI MET PAULOSTRA Nu reeds kunnen wij U mededelen, dat wij voornemens zijn op
ZATERDAG 8 MEI een gezellige feestavond te organiseren, waaraan wordt medegewerkt -cloor PAUL OSTRA's cabaretrevue met Wouter Denijs, het Majoco trio, May Dale e.a.
APRIL-AGENDA AMSTERDAM Woensdag 7 April
Voordrachtsavond met muzikale om-
Woensdag 14 April
Tim van Dongen spreekt over: ,,Ketters
lijsting, 's avonds 8 uur. Toegang vrij. door alle eeuwen heen", 's avonds 8 uur.
Toegang vrij.
Woensdag 21 April
FILM-AVOND. Vertoning van een interessant en met zorg gekozen geluidsfilmprogramma, 's avonds 8 uur.
Toegangsprijs 30 cent. Weensdag 28 April
Voordrachtsavond, gewijd aan Rilke
e.a., 's avonds 8 uur. Toegang vrij.
ROTTERDAM Aan een twede avond wordt hard gewerkt. De leden in Rotterdam enomgevingontvangeneen dezer dagen een persoonlijke uitnodiging.
DEN HAAQ Ook in de residentie zijn vele goede plannen in een stadium gekomen, waarover de leden binnenkort zullen worden ingelicht. Ontwikkeling zowel als ontspanning in onze sfeer zijn het uitgangspunt van onze Haagse vrienden.
Naar het Berner Oberland hebben zich 30 deelnemers gemeld. Indien ^,-K -^ de deviezentoewijzing in Zwitserse francs V ontoereikend is gaat onze reis in elk geval jY door, maar dan naar het eveneens romantische / T I R O L . De reiskosten zijn dan belangrijk lager en de deviezen — ook voor zakgeld — vrijwel onbeperkt. Uiterlijk 15 April ontvangt U alle gedetailleerde gegevens. De reisdata blijven in dat geval
ongewijzigd, n.l. van 16 tot 27 Mei.
Boottocht 30 Evenals vorig jaar gaan we ook deze keer -=^-=^sZT .-__--• _—:— - • een gezellige dag op het water doorbrengen. Er is plaats vpor bijna 300 personen. Eigen buffet en muziek aan boord. Nadere mededelingen volgen.
Hei tteftfiunt
umn on^e teden, i s en, b I ij f t ALBRECHTSHAVEN.
: *': ;
Maak er een goede en gezellige gewoonte van minstens eenmaal per week Uw kopje kofRe of borreltje in ,,Albrechtshaven" te gebruiken. U treft er altijd goede en prettige vrienden. Er zijn vele gelegenheden in Amsterdam om Uw koffie te drinken,
er is echter maar EEN
ALBRECHTSHAVEN
Dagelijks geopend van 5 mir tot 1 uur " Kapelstveg (bij Rokiu) iiigaiig 't
Het voorjaar is er Koopt u u een iietN eii baiiden, a lie ntateii. A lie* direet uit v o o r r a a d l e v e r baa r.
Bij J.
Waterlooplein tegenover 38. Tel. 56035 Priveadres: Spinozastraat 23
Alle artikeleii uordeu onderj KKMI5O1TU*4 door lie! gehele land verxonden
RECHTEN door
COMMUTATOR
RECHTEN. Web ik in de aflevering no. 12, van Mei 1947, van Levensrecht aan de hand van mijn — in 1927 verschenen — boek ,,Homosexualiteit" enkele opmerkingen over delevenshouding van homosexuelen met betrekking tot hun plichten gemaakt, thans moge ik, mede om te voldoen aan enige verzoeken, welke mij sedert hebben bereikt, aan de hand van genoemd boek de aandacht vestigen op enige vraagstukken, met hun rechten verband houdende. De meeste mensen zijn eerder geneigd, zich hun rechten dan hun plichten te herinneren, en dit kon voor mij slechts een reden te meer zijn om, over de levenshouding der homosexuelen schrijvende, hun plichten op de vooxgrond te stellen. Er is een lied, sedert een lange reeks van jaren door millioenen mensen met geestdrift gezongen en waarin deze regels voorkomen: Wij zijn het moe, naar anderer wil te leven. Breeders, hoort, hoe gelijkheid spreekt; Geen recht, waar plicht is opgeheven, Geen plicht, leert zij, waar recht ontbreekt.
Ik stel er prijs op, er de nadruk op te leggen, tegenover de laatste regel niet geheel zonder voorbehoud te staan, aangezien ik van oordeel ben, dat, zelfs waar recht ontbreekt, de plicht zijn zedelijke geldingskracht niet verliest. Juist aan dit standpunt kan men een des te grotere vrijheid ontlenen, voor zijn rechten op te komen. Bovendien is voor het plichtsbesef niets schadelijker dan rechteloosheid. De rechten der homosexuelen zijn in zoverre zeer kort te omschrijven, als het dezelfde rechten zijn, welke de heterosexuelen bezitten. (Dat de strafwetgeving in ons land ten deze tweeerlei maat toepast, is een juridisch monstrum, hetwelk ik op dit ogenblik onbehandeld laat.) Iiivloed van de godsdienst.
t* r zijn homosexuelen, die zelven menen, dat zij die rechten missen. Zij zijn te vinden QHder de mensen, die, wat ikkortheidshalve een dogmatisch-godsdienstige levensbeschouwing zal noemen, zijn toegedaan. Hierbij is te denken met name aan katholieken en aan rechtzinnig-protestanten. Ik zie niet over het hoofd, dat in het protestantisme de grenzen tussen rechtzinnigheid en vrijzinnigheid niet meer zo scherp te
trekken zijn, als vroeger net geval was, maar men begrijpt, hoop ik, wat ik bedoel, als ik n\ij uitdruk, gelijk ik doe. (In de laatste jaren overigens ben ik enige malen, met overtuigde en bewust-levende rechtzinnig-protestanten sprekende, getroffen, doordat zij een erkenning van nun recht, om als homosexueel te leven, niet in strijd met het Goddelijk gebod achtten. Het ware echter voorbarig, hieruit enige conclusie van algemene aard te trekken.) Het spreekt vanzelf, dat ik niet zal trachten, de dogmatischgodsdienstige levensbeschGuvv-ing van horaosexuelen, voor wie op grand daarvan een leven volgens homosexuele aanleg zonde is, te wijzigen. Voor zo ver een mens van levensbeschouwing verandert, is dit veeleer het gevolg van een innerlijke ommekeer dan van pogingen tot overreding van een ander. Wanneer mensen, als die ik op het oog heb, in een dogmatische godsdienst bevrediging vinden, wanneer deze hen wereld en eeuwigheid doet aanvaarden, zullen zij in bepaalde gevallen die godsdienst blijven belijden, de neiging. welke hun eigen is, als bekoring afwijzende en met meer of minder goed gevolg trachtende, de uitingen er van te beheersen, Gelukt dit laatste hun niet altijd, dan zullen zij zichzelven waarschijnlijk als nog doemwaardiger beschouwen dan de andere zondaars, maar hopen op de genade Gods. Dit is een levenshouding, welke, aangezien de dogmatische godsdiensten een grote aanhang hebben, door een zeker aantal van hun belijders wordt aangenomen. Er zijn ook homosexuelen, die het dogma, dat eens voor hen opperste wet was, niet meer toegedaah zijn. Jaren geleden, heeft de romanschrijfster Clemence Dane een toneelstuk geschreven: A Bill of Divorcement, waarin zij een der figuren laat zeggen: ,,Als uw levensvoorwaarden slecht zijn, is het uw plicht, ten spijt van alle protesten, uw plicht, al schaadt gij daardoor, wie u na zijn, en al bloedt uw hart daaronder, is het uw plicht, te zorgen, dat die voorwaarden veranderen. Verbieden uw wetten dit, dan moet gij uw wetten veranderen; verbiedt uw hart het, dan meet gij uw hart veranderen; en als uw God het u verbiedt, moet gij uw God veranderen." Er zijn homosexuelen, die niet hebben kunnen berusten in een leerstellige levensbeschouwing, volgens welke hun geslachtelijke neiging en haar uitingen uiteraard zonde zouden wezen, en die — ik citeer slechts! — hun God hebben veranderd, d.W.z. die, verre van ongodsdienstig te worden, met hun dogmatische \ 4
beschouwing brekende, zich een andere voorstelling van God zijn gaan maken, en die nu menen, God nader te zijn gekomen dan ooit tevoren. Een ieder zij in deze vbor zichzelf verzekerd. Ter zake van dergelijke levensvragen zal tussen hen, die nun godsdienstige overtuiging op zekere dogmata grondvesten, en alle anderen wel steeds een grote klove blijven. Uit de aard der zaak kan men zich, voor het recht van de homosexuelen opkomende, slechts wenden tot wie nun geloof niet door zekere kerkelijke leerstukken laten bepalen. De anderen zullen trouwens van een beschouwing, als hier wordt gehouden, geenszins gediend zijn. Bezoimeiilieid is altijd iiodig.
De homosexuelen, die menen, dezelfde rechten op geslachtelijk gebied als de heterosexuelen te bezitten, kunnen ten gevolge van het overweldigende vooroordeel, dat mans nog heerst, die rechten nu niet individueel, openlijk laten gelden. Clemence Dane zegt, dat de verdrukten nun levensvoorwaarden moeten verbeteren, al schaden zij daardoor, wie hun na zijn. Men concludere daaruit niet, dat men zijn levensvoorwaarden zou verbeteren, d o o r het gezin, waartoe men behoort en waarvan men liefde ontvangt, verdriet aan te doen. Hierbij heb ik het oog bijvoorbeeld op homosexuelen, die overtuigd zijn van hun goed recht, maar wier ouders, met wie zij in hartelijkheid en liefde leven, dogmatischgodsdienstig of een sterk conventionele levensbeschouwing toegedaan zijn. In zulke gevallen heeft het, geloof ik, in de regel weinig nut, dat een kind zijn ouders mededeelt, dat het homosexueel is. Het zou huri slechts verdriet doen en de goede verhouding verstoren. Misschien zal men mij tegemoet voeren, dat de verhouding tussen ouders en kind, als die slechts goed kan blijven, doordat de ouders van zijn werkelijke leven niets afweten, niet volmaakt is. Dit is juist. Maar het staat in de grond der zaak in verband met een verschil in levensbeschouwing tussen ouders en kind. In vele gevallen bestaat zulk een verschil, maar is de verhouding zo goed mogelijk. Een mens kiest zijn vrienden zelf en hij kiest hen meestal uit de kring dergenen, die een levensbeschouwing zijn toegedaan, overeenkomende met de zijne. Een mens kiest zijn ouders niet. Hij kan zich zijn levensbeschouwing. zelf vormen en als zij afwijkt van die zijner ouders, ontstaat tussen ouders en kind een afstand,
welke echter door wederzijdse liefde zoveel mogelijk kan worden verminderd. Vertelt een homosexueel, overtuigd van zijn goed. recht, aan zijn dogmatisch-godsdienstige ouders van zijn neiging, dan vestigt hij sterk de aandacht op die afstand, welke daardoor waarschijnlijk niet zal woiden verkleind, maar vergroot. Intussen kan ik mij voorstellen, dat men een andere mening is toegedaan. Men kan het principieel onjuist achten, dat ouders, als de genoemde, zo mogelijk onkundig moeten blijven van de homosexuele neiging van hun kind. Men kan zich daarbij beroepen op gevallen, waarin ouders langs indirecte weg met die neiging bekend worden en het feit van de stelselmatige geheimhouding dan iets is, dat alleen reeds als zodanig de toenadering en het begrijpen moeilijker maakt. Omtrent zulke quaesties zal in elk afzonderlijk geval de betrokkene zelf een beslissing moeten nemen, I>e strijd voor begripsverlieldeving.
In de regel kunnen mijns inziens de homosexuelen voor hun rechten met de meeste kans op succes strijden. indien zij zich aaneensluiten. Dertig jaren lang heeft een organisatie bestaan, welke ten doel had, een verbetering van de begrippen aangaande homosexualiteit te bewerkstelligen, namelijk het Wetenschappelijk-Humanitair Komitee (W.H,K.), onder leiding van de thans hoogbejaarde jhr dr J. A. Schorer. De oorlog heeft tot opheffing van dit comite geleid. Indien de tijd er rijp voor is, ware de oprichting van een nieuw comite met soortgelijke doelstelling warm toe te juichen. Indien het voorts mogelijk ware, zodanig comite te doen bestaan uit prominente heterosexuelen — mensen, die een studie van de zaak hebben gemaakt, onbevooroordeeld zijn en een sterk rechtsgevoel bezitten —, zou dit aanbeveling verdienen, omdat de tegenstanders dan niet zouden kunnen aanvoeren, dat eigenbelang de drijfveer is. In de eerste plaats de homosexuelen echter zouden, door financiele offers te brengen, het werk van zodanig comite mogelijk moeten maken. Overigens verdient ernstige aandacht de vraag, of een actie als de bedoelde kans van slagen heeft in deze tijd, nu de gedachten van de over-overgrote meerderheid der mensen vervuld zijn van politieke, economische en sociale problemen, zowel van internationale als van nationale aard en waarbij de levensbelangen —.in de letterlijke zin des woords — der mensen ten nauwste zijn betrokkeri, 6
Bij hun strijd voor een maatschappelijke bejegening 'als die, welke aan de heterosexuelen te beurt valt, zullen de
homosexuelen in het licht hebben te stellen hutl recht om hun persoonlijkheid te handhaven, om te leven volgens haar
aard, om wat men noemt ,,stijl" in hun leven te
,brengen. Dat zij, aldus levende, de rechtsgoederen van anderen moeten eerbiedigen en zich naar het voor alien
geldende, zedelijk gebod moeten richten, spreekt vanzelf. Te dezen aanzien rusten op hen dezelfde plichten als op de heterosexuelen. Opkomende voor hun rechten, zullen de homosexuelen moeten duidelijk maken, dat zij zich als volwaardige leden der maatschappij eerst ten voile nuttig kunnen maken, indien het hun vergund is, eigen individualiteit te ontplooien. Slechts wie zichzelf is, kan iets voor anderen
zijn. Handhaving van de persoonlijkheid.is eerste voorwaarde voor haar verdieping en veredeling. En de gemeenschap, die door aller arbeid gediend moet wezen, zal alleen dan zo gelukkig mogelijk zijn, als zij al haar leden in staat stelt, hun leven te leven een ieder op zijn wijze. De gedachtenverheldering, welke in de geschiedenis der mensheid ondanks tijdperken van ontstellende, tijdelijke
achteruitgang, op de duur blijkt te vorderen, zal ook .de homosexuelen tot zegen wezen. Dit neemt niet weg, dat de strijd, welke gestreden wordt voor hun goed recht, gestreden moet worden in de eerste plaats door henzelven. Zij moeten staan in de vrijheid, waarmede het baanbrekend inzicht hen vrij maakt. Commutator.
Foto Mauritius
Gn'e/jse ^tudenten
2),e cwMpAonq, deJi me^a^delin^ u-an Picwdeftngwi ui da
DE OORSPRONG DER VEROORDELING VAN HOMOSEXUELE HANDELINGEN IN DE WESTERSE WERELD Door middel van dit opstel wil ik gaarnemeer bekendheid geven aan de belangwekkende beschouwingen, die de grote Finse zedekundige Edward Westermarck in zijn in vak-> kringen beroemde werk ..Ethical Relativity" aan ons probleem gewijd heeft. (I) Westermarck stelt vast, dat een ongunstige beoordeling der homosexualiteit in de eerste plaats voor rekening komt van de vitale afkeer, van het contra-instinct, van de meerderheid der normalen. Wat vitale afkeer wekt, kan zeer licht taboe worden in de gewoonten en eventueel in de wetten van een volk. Deze begrijpelijke gevoelsreactie is echter iets t o t a a l a n d e r s dan een zedelijke veroordeling! Waar deze laatste optreedt en de homosexuele verhouding beschouwd wordt als een strafwaardige daad, moet er dus nog een ander element dan de afkeer in de beoordeling bijkomen. Welk is dit andere element en waar treedt het op? Het onderzoek leert Westermarck, dat er op dit punt een radicaal verschil bestaat tussen de zedelijke opvattingen van Christenen enerzijds en ..heidenen" en humanisten anderzijds. Dit doet reeds direct vermoeden, dat bepaalde g o d sd i e n s t i g e motieven hier een rol spelen. Het historisch onderzoek nu stelt ons in staat, deze op te sporen en te verklaren. Wenden wij ons allereerst tot Griekenland, dan blijken homosexuele verhoudingen van weinig edel gehalte daar uiteraard afgekeurd te worden, zij het ook niet zeer streng. Indien echter bij de vriendschap tussen een man en zijn (eventueel jonge) vriend het decorum in acht wordt genomen, is de algemene regel, dat er niet gevraagd wordt naar de intimiteiten van deze verhouding. De verhouding is dus zedelijk indifferent en in geen geval object van
strafvervolging. Eerder is het tegendeel het geval: de mannenvriendschap wordt geprezen als de hoogste vorm van liefde, als een pad, dat voert tot deugd, als een bron van nationale grootheid en glorie. In Rome vervolgens, bestond een oude wet van onbekende datum, die een geldboete oplegde aan hem, die homosexuele handelingen pleegde met een vrije burger. Deze wet echter, waarvan zeer weinig bekend is, bleef lange eeuwen een dode letter en de homosexuele omgang heeft later nimmer meer de aandacht getrokken, laat staan de veroordeling gewekt van de beroemde Romeinse wetgeleerden. Echter, zodra het Christendom de pfficiele godsdienst van het Romeinse Imperium. is geworden, ontstaat er plotseling een ware kruistocht tegen de homosexualiteit. Opeens wordt deze een kapitale misdaad, in het openbaar te bestraffen met verbranding of de dood door het zwaard. De geringste beschuldiging, zelfs indien afkomstig van een kind of een slaaf, kan nu noodlottig worden en volgens Gibbon wordt in deze eeuwen homosexualiteit de misdaad van hen, die men uit de weg wil ruimen, maar aan wie men geen ree'el misdrijf ten lasle kan leggen.... Dat andere element, hetwelk wij trachten op te sporen, treedt dus plotseling op in de Romeinse wereld m e t de o v e r w i n n i n g van het C h r i s t e n d o m . En deze radicaal veranderde installing ten opzichte van ons probleem heeft een diepe en blijvende invloed gehad op de latere Europese wetgevingen. Gedurende de middeleeuwen en later menen de Christelijke wetgevers, dat homosexualiteit met niets minder dan een wrede dood in de vlammen bestraft behoort te worden. In Engeland bijv. handhaafde zich de doodstraf op dit ,,misdrijf" tot in 1861! Hoe moet nu dit met het Christendom in de westerse wereld nieuw optredende element in de beoordeling nader verklaard worden? Een grootmeester der zedekunde als Kant weet geen redelijke gronden voor de bestraffing^aan te voeren. (2) Het nieuwe element is dus kennelijk van niet-redelijke aard. Ik herhaal hier nog even, dat de critiek natuurlijk ten alle tijde in de eerste plaats voortvloeit uit de begrijpelijke afkeergevoelens van het contra-instinct, Deze gevoelens
hebben echter de merkwaardige neiging om te verzwakken of zelfs te verdwijnen indien bijzondere omstandigheden, zoals de afwezigheid van het andere geslacht, leiden tot een min of meer epidemische homosexualiteit. En deze gevoelens van afkeer, en dit is het c a r d i n a l e p u n t , zijn nimmer sterk genoeg geweest om op z i c h z e l f t e leiden tot drastische strafmaatregelen. Ik noemde reeds Griekenland en Rome. Minder ontwikkelde volken nemen van homosexuele verhoudingen weinig of geen notitie. Ten hoogste zijn zij voorwerp van een zekere spot of lachlust (in Nieuw Guinea bijvoorbeeld). In de oude Scandinavische wetten wordt het onderwerp niet besproken. De Chinese wetten maken practisch geen onderscheid tussen homo- en andere sexuele overtredingen en op homosexualiteit wordt geenszins neergezien. In Japan komt de eerste wet op ons terrein eerst tot stand met de revolutie van 1868 en in de roemrijke periode van de Japanse ridderschap wordt het als heldhaftiger beschouwd, indien een man een man bemint, dan indien hij een vrouw liefheeft. Mohammed stelde weliswaar homosexualiteit op gelijke hoogte strafbaar als overspel, maar in de gehele Mohammedaanse wereld wordt de homosexualiteit in het algemeen ten hoogste beschouwd als een niet erg belangrijke ,,kleine zonde". Hoe moeten wij dan de uitzonderlijke veroordeling in het Christendom verklaren? Treedt dit nieuwe element hier volkomen onvoorbereid op? Geenszins! Het Christendom toch stoelt op het Jodendom en bij de o u d e J o d e n vinden wij de oorsprong der veroordeling van het verschijnsel. Men zie o.a. Leviticus 18 en 20. Geen onnatuurlijke zonde mag in het land des Keren geduld worden en de homosexueel moet zonder pardon worden gedood. Na de oorsprong te hebben gevonden, moeten wij nu het verschijnsel redelijk verklaren. Dit is zeer eenvoudig. D e Joodse haat tegen de homosexueel vloeit voort uit zijn haat tegen een v r e e m d e h e i d e n s e c u l t us. De Joden toch moesten zich in Kanaan handhaven tegen een aanvankelijk verre in de meerderheid zijnde heidense bevolking, de Kanaanieten, onder wie vooral de uit Klein-Azie stammende Hethieten op de voorgrond treden. De mogelijkheid tot zelfhandhaving van de Joden lag uit-
sluitend in een streng isolement en in veroordeling en afwijzing van zeden en cultus der heidense medebewoners.
De Hethieten nu kenden de homosexualiteit in zeer grote omvang, ja zij kenden zelfs een wettig homosexueel huwelijk, nog sterker: homosexuele handelingen v o r m d e n een
o n d e r d e e l van nun c u l t u s . Bij alle heiligdommen bevonden zich mannelijke prostitues (gedeshim), wier sexuele omgang geacht werd aan de gelovigen bijzondere zegeningen te verlenen. (3) Op vele plaatsen in het Oude Testament vinden wij toespelingen op deze tempelprostitutie en het is begrijpelijk, dat de Joodse gelovige op deze wijze homosexuele handelingen leerde beschouwen a 1 s r e c h tstreeks samenhangend met een goddeloze c u l t u s en met o n g e l o o f . (4) Deze Joodse, cultische zienswijze nu i s g e e r f d d o o r het C h r i s t e n d o m . Inzonderheid de apostei Paulus legt verband tussen de bij de heidenen gebruikelijke homosexualiteit en heidense of ketterse geloofsopvattingen. Het spreekt dan ook vanzelf, dat in de middeleeuwen de ketters worden beschuldigd van homosexualiteit. In de kerkelijke voorstelling hangt het een natuurlijkerwijze samen met het andere. Zo is het Franse woord bougre (van Bulgarus = Bulgaar) oorspronkelijk de benaming van een ketterse secte in Bulgarije (lie eeuw), maar later wordt hetzelfde woord de gangbare betiteling voor een homosexueel. Op homosexualiteit en ketterij staat dan ook precies
dezelfde straf! Met andere woorden: h o m o s e x u a l i t e i t w e r d b e s c h o u w d als e e n g o d s d i e n s t i g m i s d r ijf
en dat is de r e d e n van de s t r e n g e v e r o o r d e l i n g en b e s t r a f f i n g in de J o o d s - C h r i s t e l i j ke wereld. Laatste sluitsteen van het bewijs: de enige godsdienst buiten Jodendom en Christendom, die homosexualiteit evenzeer veroordeelt, de godsdienst van Zarathustra, doet dit eveneens op grond van het feit, dat de homosexualiteit een practijk zou zijn van ongelovigen, namelijk van Turaanse shamanieten! Conclusie:
Er bestaat een gerechtvaardigde vitale afkeer van het contra-instinct. De graad van deze afkeei
schommelt naar tijd en plaats. Op grond van deze
afkeer is noch een redelijke, noch een zedelijke, noch een godsdienstige veroordeling en bestraffing mogelijk. Deze veroordeling is echter via Joodse cultische opvattingen gemeengoed geworden van de Westerse wereld. Deze cultische opvattingen ontberen sinds vele eeuwen elke bestaansgrond. Zij handhaven zich echter hardnekkig in de beoordeling van de grote massa, inzonderheid van rechtzinnige Joden en Christenen. Wij moeten een geleerde als Westermarck zeer dankbaar zijn voor zijn prachtige werk. Aan ons de taak, door voorlichting de resultaten van zijn wetenschappelijk onderzoek door te geven en zo mede te werken om ongegronde, slechts door de traditionele opvoedin.,. gewekte gewetensbezwaren bij gevoelsgenoten en verouderde vooroordelen bij de goedwillende normalen weg te nemen. (1) Londen, Kegan Paul, Trench, Trubner & Co., 1932, biz. 192-196, 248, 2SO, 257, 287. (2) Metaphysische Anfangsgriinde der Tugendlehre, § 7. (3) Verwante opvattingen over homcsexuele omgang met heilige personen vindt men bijvoorbeeld in Marokko tot op de huidige dag. (4) Deze beschouwingen van de zedekundige Westermarck worden ten voile bevestigd in het recente standdaardwerk ,,Israel" van de Deense Oudteslamenticus Jobs. Pedersen, deel HI, Engelse uitgave bij de Oxford
University Press, Londen 1926.
fian
Jean Louis Ajanault, wiens creatie van IBaptiste
in ,,Les Cnfants du TParadis" voor mij de vertolking was
van alle wereld-eenzaamheid.
(juolf
van den jindel
joapttste .Pastorale
MlJN VRIEND had mij een goede dienst bewezen, door mij een aanbeveling te geven voor zijn oom in het kleine Franse dorpje. Het was er allemaal zoals hij enthousiast verteld had: de wijnbergen, het bos met de open plek en de vijver met helder water waar je kon zwemmen.
En nu vanavond is er het oogstfeest! Oogstfeesten gaan tot het verleden behoren. Tegelijk met de mooie, oude klederdrachten, zijn de volksfeesten aan het verdwijnen. ,,Maar", had mijn vriend gezegd, ,,bij mijn oom is dat alles nog in gebruik. Als de eerste oogst geperst is, is er diezelfde avond een groot feest. En op dat feest wordt een koningin gekozen." Inderdaad, er is een koningin. Zij troont op een met ranken en druiventrossen versierde zetel, die op een groot vat geplaatst is. Heel de grote schuur is met ranken versierd. Er staan banken aan de wand en overal zijn vrolijke gezichten boven veelkleurige costuums, die uit de kamferkisten zijn gehaald. Het zijn eenvoudige, primitieve dansen die men hier danst. Alien dansen tegelijk en de figuren zijn z6, dat ieder danser van partnerin verwisselt, evenzoveel malen als er paren dansen.
Er zijn geen muurbloempjes; ook de koningin danst mee. Elke keer als een jonge boer haar tot partner krijgt, roept hij juichend haar naam, en alien nemen die roep over. Angele, heet de koningin van het feest van deze zomer, En
het juicht door de schuur: Angele, Angele, Angele ! Ik heb een paar keer meegedanst en danig de vrolijkheid opgewekt als ik mij in de figuren vergiste, en mijn partnerin zoekend naar mij uitkeek juist aan het tegenovergestelde einde van de dansruimte. Het radde Frans kon ik maar nauw verstaan
en als ik een beetje onnozel lachte bij de vrolijke grappen, hieven de rustenden aan de kant goedmoedig nun glazen hoog en dronken mij toe. Onopgemerkt ben ik nu de schuur uitgeglipt. Het vele wijndrinken is me wat vreemd, hoewel ik het licht-zweverige gevoel heel aangenaam vind. Maar opeens heb ikmij toch de vreemdeling gevoeld, ondanks de hartelijkheid waarmee ik in de kring ben opgenomen en de charmante wijze waarop zij him dialect trachten over te zetten in duidelijk en langzaam gesproken Frans. Ik zou willen zijn als de jonge, zwarte knecht, de spil van de dansruimte, onvermoeibaar, uitdagend! Hij, die zijn partnerinnen in de dans omhoogtilt, alsof ze geen gewicht hebben. Hij im'">oneert met deze tour en de wangen van de meisjes kleuren zich donkerder en de ogen stralen belovender. Zo zou ik mee willen kunnen doen: met dezelfde- lachende mond, openstaand hemd en sterk spannen van spieren. lets valt me op: hij heeft eigenaardige ogen, deze knecht. Lichtgrijs bij het donkere haar. De lange wimpers er laag overheen, alsof hij ze verbergen wil. Hij is echter zo bewegelijk, dat niemand kans krijgt lang die ogen te zoeken. Hij zingt, hij roept en kust, en deze mond is de meisjes genoeg. Alleen ik, ik zou een vers kunnen schrijven over de breuk tussen mond en ogen. Omdat die breuk ook is in mij, en waarom ik nu de schuur uitsluip en het kleine bospad oploop dat naar de vijver voert. Zwemmen wil ik!, weet ik opeens. Heerlijk onderduiken in het koele water. Alleen de dennen, stil en roerloos, en het koele licht van de nacht. Rust, na de wieling van dans en wijn. Met voorzichtig armbewegen heb ik gezwommen, niet willende breken het verstard vijveroppervlak, koel-blauw weerkaatsend de nachthemel. *
*
*
Met mijn trui dep ik mijn gezicht wat af en laat verder de zoele nachtwind mijn lichaam drogen. Verloren staar ik over dit klein domein van louter rust. Dan
is er een zacht takbewegen en treedt iemand binnen de open ruimte. Met lome, langzame gebaren zie ik hoe hij zich ontkleedt en herken aan het gele hemd de zwarte danser. ,,Als ook hij gaat zwemmen, spring ik hem nog na", denk ik. Maar dan gebeurt er iets wonderlijks en bijna beangstigends. Naakt staat hij even volkomen roerloos. Dan heft hij het hoofd en langzaam de armen. Het nachtlicht valt vol nu op het geheven gezicht en ik schrik van het verwrongene daarin. Is het licht zo wit, of dit gelaat ? Langzaam maakt hij danspassen. Ze lijken op die van de dansruimte ginds. Ze zijn echter strakker, gestyleerder. Ze konden van nog oudere dansen zijn. Dan wordt allengs het tempo sneller en de mond beweegt als spreekt hij woorden. Ik ben aan mijn plaats vastgenageld, voelend getuige te zijn van iets, zo dan niet bestemd om door mij gezien te worden, dan toch logisch aansluitend op mijn eigen psychische toestand. Het lipbeweeg is tot klank geworden, het rythme satanisch. Groter worden de figuren, feller het aanspannen van de spieren. Ik ga figuren herkennen van de dansen uit de schuur. Ook het roepen is mij nu vertrouwd. Het is de naam, die de danser riep als hij de koningin omvatte. Maar het is niet de klank Angele die ik hoor nu de nachtwind het geluid naar mij overdraagt. Ik let opmerkzamer op de sprongen en weet bij welk figuur de roep behoort. Ik zal opletten... ik tel... hier:
Baptiste, B a p t i s t e, BAPTISTE!!!! Het is de laatste roep. Sidderend heeft hij even hoogopgericht gestaan, dan, in een krachteloos gebaar laat hij zich voorover in het gras vallen. Dan hoor ik hem snikken. Dit breekt de verstarring in mij. Langzaam ga ik naar hern toe. In een plotselinge, mij onbekende opwelling, vraag ik, onberispelijk in zijn dialect: ,,mag ik de volgende dans ?" Wild draait hij zich op zijn rug. Dan is mijn hand zacht op zijn jagende borst en het gepijnigde maakt plaats voor een lichte verwondering. ,,Nee, nu niet", zegt hij dan dof. ,,Ik ben zo moe. Wat ben je laat. Ik heb zo lang gewacht."
,,Ik weet", zeg ik, ,,jaren al wacht je. Zullen we dan zwemmen?" Hij knikt ja en komt overeind. Even rust zijn hand op mijn
naakte schouder en vraagt hij: ,,Hoe heet je eigenlijk ?" ,,Baptiste", zeg ik ernstig. Hij glimlacht mat. ,,In Holland heten ze zo niet. Maar het is lief van je. Ik zal je Baptiste noemen. Kom nu!".
Pastorale IK HEB in deze boerderij om onderdak gevraagd. Het dreigde zeer naar onweer. De jonge boer heeft mij een plaats in de schuur gewezen en bedrijvig hier een slaapplaats voor me gemaakt. Dieper de schuur in was hij een ladder opgegaan en had wat bossen stroo omlaag gegooid, ze zelf nog losgemaakt en tot een breed bed getrapt. Daarna had hij me alleen gelaten. Ik had de gehele dag gelopen en was moe. Toen had hij daar plotseling over het houten hek geleund, dat de landweg scheidde van de hoofdweg. Ik Hep toen juist naar een boerderij te zoeken. Mijn rugzak liet ik van mijn schouders glijden en zocht naar het pakje sigaretten in de borstzak van mijn shirt. ,,Rook je mee", had ik gevraagd. En hij had geaccepteerd. Bij het vuurgeven had ik hem nauwkeuriger op kunnen nemen. Het was een smal, niet helemaal boers gezicht. Hij droeg een overall die ver openviel bij de hals. Ik was met een sprang
op het hek gaan zitten en genoot van de rust. Daarna had ik het gesprek op een onderdak voor de nacht gebracht. ,Je kunt wel bij ons op de boerderij slapen", had hij geantwoord, ,,maar dan in de schuur. Moeder houdt niet van vreemden". Hij had het een beetje verlegen gezegd en over zijn schouder gewezen naar waar de boerderij moest liggen. ,,Het is maar een kleintje" — had hij er nog achter laten volgen. Toen onze sigaretten op waren en we op weg gingen, had hij er op gestaan mijn rugzak te dragen. ,,Ik had dat al de gehele dag gedaan", zei hij. Ik vond dit eigenaardig voor een boer en dacht over veel. Onze stappen vielen weg in het mulle landpad en er was alleen de broeierige hitte van het
naderend onweer geweest en het verloren, scherpe geluid van een krekel. Toen hij dan mijn bed had klaar gemaakt en met zijn moeder moest gaan eten, die al wat blind werd en alleen nog maar wat in de keuken scharrelde, had hij zich omgedraaid en gezegd: ,,Ik kom straks nog wel een praatje maken". #
#
*
Na mijn eenvoudige broodmaaltijd heb ik een poos achterover in het stroo gelegen, behaaglijk uitrustend van de voettocht in stof en zon, en mijmerend over mijn gastheer. Na geruime tijd — ik geloof dat ik geslapen had — was hij in de brede schuurdeur verschenen. Weer viel mij zijn forsheid op. Met zijn dertig jaren was hij vier jaar ouder dan ik. Lichamelijk was het verschil dat van vader en zoon. Hij was naast mij komen liggen, een beetje onwennig, de handen achter het hoofd. Van het tuimelraam boven ons hoofd viel een laat rossig licht juist op de plaats waar hij lag en glansde in het blonde borsthaar dat de halsopening van zijn overall vrij liet. Hij zag mijn blik en sing even verzitten. Uit de borstzak van zijn overall haalde hij een grote, gave appel. Hij was niet helemaal koud meer, zo dicht had hij aan zijn huid gerust. Ik deed een forse beet en hield hem daarna Peet — zoo heette hij — voor. Even heeft hij me aarzelend aangekeken, toen t6ch, onmerkbaar glimlachend, toegehapt. Samen hebben wij toen de appel verder opgegeten, en het was alsof we al zeer veel van elkander wisten toen. Tastend kwamen onze woorden en bleven soms secondenlang hangen in het halfdonker van de schuur. Toen was plotseling, zonder enige overgang, de regen gekomen. Zwaar en loodrecht. Hij was opgestaan en had de brede schuurdeur toegezwaaid. Er was toen alleen nog maar het vage licht uit het tuimelraam. In dat licht had hij even wijdbeens over mij gestaan. We hebben elkaar alleen maar aangekeken en het was bij hem van een spanning geweest die ik maar nauw verdragen kon. Zo kan alleen een hond vragend
10
kijken, flitste het door mij heen, zo, dat je zegt: ,,kon je maar spreken, he ?" De spanning heb ik gebroken door mijn pijp aan te steken en hem er een te laten stoppen. Hij was weer naast me komen liggen. Vertrouwelijker en dichterbij dan eerst en was begonnen te vertellen. Zo maar, zonder enige inleiding, over zijn moeder, over de boerderij en over Lex. Zijn manier van praten was kortaf, zonder stug te zijn. De korte zinnen kwamen, met telkens een pauze die het niet gezegde verduidelijkte. Het was als een zich hardop herinneren, onbewust van het feit dat de ander luistert. Nu zwegen we al geruimen tijd. Hij stopte opnieuw een pijp en zacht streel ik zijn haar zoals men een nerveus paard op de hals klopt. Hij ging verder nu. . . . . . . . Na enkele weken had ik het door. Je moet niet vergeten hoe weinig ik leefde, voordat ik Lex ontmoette. Je woont op een dorp, met de naaste buur een half uur gaans. Dan zijn er de tochten naar de niarkt in de stad, de gesprekken op het dorpsplein. Het enige wat we doen hier buiten, is biljarten, kaarten en dansen. Ik deed dat nooit een hele avond lang. Middenin sloop ik weg naar huis en ging het paard voeren. Dan leunde je met je voorhoofd tegen zo'n warme paardenhals. Je had verdriet en je wist de reden niet. Natuurlijk waren er meiden. Ze zochten me uit zichzelf. Ik ben altijd zo fors geweest. Ik gaf er niet om. Er over nadenken deed ik niet. Het werk was zwaar en de boerderij groter dan nu. Ik heb veel land verkocht. Daar kom ik straks aan toe. ,,We hadden twee meiden en een jonge knecht. Een van de meiden was ook jong. Ze bood zich duidelijk aan. Een keer heb ik haar genomen. Het was niet vervelend. Het zei me alleen niets. Overdag met de knecht in het land was ik gelukkiger. Hij was niet zo heel sterk en bewonderde mijn kracht. Ik had toen nog twee paarden en was roekeloos als ik ze bereed. Nu weet ik dat ik op die momenten aan die jongen mijn man-zijn toonde, waar ik het tegenover een meid niet de moeite waard vond. 11
,,Toen kwam er een zuster van moeder met d'r zoon logeren. We hadden niet genoeg bedden. Zij sliep in vaders' bed. Die is tien jaar terug gestorven. Mijn neef sliep bij mij. Ik was toen drie-en-twintig, hij zeventien. Het was een vreemde tijd. Ik leerde hem paardrijden. Heel voorzichtig deed ik met hem, alsof hij van porselein was. Hij was bijna net zo groot als ik en lachte om mijn zorgzaamheid. Ik heb eens een pijp voor hem uit de stad meegebracht en wist niet dat hij nog niet rookte. Toch nam hij hem aan. ,,In het voorjaar gingen ze weg. Ze waren drie maanden geweest. Hun boerderij was door brand vernield en toen grotendeels hersteld. ,,In die zomer kwam Lex. ,,Ik zag Lex in een marktcafe in de stad. Hij kwam aan m'n tafeltje zitten. ,,,,Zo beertje, goeie zaken gedaan ?"" ,,Hij was heel knap van gezicht. Tenminste toen vond ik dat. Hij was zwart, een beetje zigeunerachtig. Hij woonde niet in die stad, maar in de hoofdstad. Hij was daar voor zaken. Later ben ik er achter gekomen wat dat voor zaken waren. ,,Het was nog vroeg in de middag en ik was met alles klaar. We zijn die verdere dag bij elkaar gebleven. Hij haalde me over in de stad te blijven eten. Ik had dat nog nooit gedaan. 's Avonds bracht hij me een eind weg. Ik was met de sjees. Toen we daar kwamen waar geen mensen meer waren, zoende hij me. Ik schrok, maar vond het prettig. Ik heb het paard doen keren en hem teruggebracht. Ik was zenuwachtig. Hij noemde me steeds ,,beertje" en we spraken af voor de volgende marktdag." De stem boven me was onbeheerst. Er klonken tranen in. Deze primitieve mens leed in herinnering even hevig als hij deed bij de ervaring zoveel jaren terug. ,,A1 het andere is toen zo snel gegaan. Spoedig was hij bij me op de boerderij. Zo Zaterdags en Zondags, Toen ook op weekdagen. Moeder vond het vreemd. Hij had een beetje lijzige stem en was erg stads. Ik hoorde het niet, het was mijn 12
eerste ervaring. Ik was ook wel gelukkig toen. Gauw kwamen de moeilijkheden. Hij voelde de onuitgesproken haat van moeder en zag het gegrinnik van de meiden. Hij vond ook de eenvoudige gewoonten bij ons vies. We hebben het toen omgekeerd en ik ging naar hem toe in de hoofdstad. Je kunt begrijpen wat dat voor mij was! Gek, in de buurt waar hij woonde, vond ik het nu weer vies. Ik zei dat maar niet. Er kwamen ook vrienden van hem. Hij pronkte met me. Ik had ze allemaal kunnen breken. Vaak ook bespotte hij me om mijn boerse taal en manieren, waar zij bij waren. Ik ging
toen goed opletten. Niet omdat ik me schaamde, maar omdat ik van hem hield en hij zich niet over mij zou schamen. ,,Met moeder werd het steeds moeilijker. Ik was nooit meer thuis. Toen kwam hij met een baantje voor me. Een modelboerderij aan de rand van de stad. Thuis loog ik een heel verhaal over nieuwe plannen die ik had. We hadden alleen bouwland. Ik leerde nu op een zuivelbedrijf het vak en zou
dan bij ons met melkvee beginnen. Ik weet niet of ze het ooit geloofd hebben. ,,Na een half jaar werd ik ontslagen. Er was veel fout daar en ik was gewend zelfstandig te zijn. Naar huis ben ik toen niet gegaan. Ik had een kamertje in de binnenstad. Ik schreef
naar onze Leenbank in het dorp om geld. Ik kon niet van die jongen los. Hij wist precies hoe hij met mij om moest springen. Beurtelings was het ,,beertje" en ,,boer". Ik kwam in kroegen waar hij danste als vrouw verkleed. De eerste keer dat ik hem zo zag, maakte het me nog gekker. Later vond ik het smerig, toen ik leerde wat er achter stak. Ik schreef weer naar het dorp en kocht een pak voor hem zoals de kellners in de stad dragen. Hij kwam in een andere zaak en een tijd lang ging het goed. Hij kon zijn hoerenleventje echter niet missen. ,,Op mijn brieven om geld kreeg ik de boodschap terug, dat er niet meer was. Toen ging ik verkopen. Eerst met een kloppend hart. Wij boeren zijn gehecht aan dat wat we hebben opgebouwd. Het laatste half jaar kon het me niets 13
meer schelen. Ik wist ook dat hij met anderen ging. Betrapte hem een keer op zijn eigen kamer. Op de trap heb ik gebraakt. ,,Toen ik op een avond vroeg in het cafe zat waar hij danste, kwam er een oudere man op me af. Hij ging bij me zitten. Lex was er nog niet, die kwam pas in het midden van de avond. Ik had het op mijn kamer niet uit kunnen houden en dronk het ene glas na het andere. Die man heeft toen met me gepraat. Lang en ernstig. Hij kende ons alle twee en had ons al weken gadegeslagen. Ik heb die nacht bij hem gelogeerd in een aparte kamer. 'sMorgens reisde hij met me naar ons dorp. Ik was ziek van ellende en lag in deze zelfde schuur. Hij is lang binnen geweest bij moeder. Toen hij bij mij terug kwam, streek hij me over mijn hoofd en zei dat alles nu wel weer in orde zou komen. Hij zou ook zorgen dat Lex mij niet meer opzocht."
Er was weer een lange pauze. Hij zuchtte heel diep. ,,Zo is het ook gegaan. Ik kreeg een kort briefje van hem dat alles van mijn kamer geregeld was en dat de opbrengst van de verkoop van mijn dingen de schuld dekte. Lex heb ik niet meer gezien en moeder heeft wel vergeven maar niet kunnen vergeten. Ik ben nu weer een jaar thuis. Ik heb hard gewerkt deze zomer en nu kom jij . . . . . ." ,,Ja, en nu kom ik ! En nu doe je alsof je angst hebt voor een herhaling van dat met die jongen. En toch vertel je me al dit... Kom!" — Ik trek hem aan beide armen omhoog. ,,De regen is opgehouden. Het juikt verrukkelijk buiten. We gaan lopen, een heel eind !"
De volgende dag heb ik wat geholpen op het land en 's avonds de bossen op een giek omhoog gestoken in de schuur waar hij ze opstapelde. Mijn spieren brandden en mijn huid gloeide. Ergens van ver en vreemd-dof kwam zijn stem: ,,Is dit de laatste ?" 14
,Ja", riep ik terug. In het halfdonker zag ik zijn arm, bloot tot aan de schouder. ,,Grijp vast" — zei hij — ,,ik trek je op, dan mag je hier uitblazen." Hij lachte toen hij me als een veertje omhoog trok. Zijn kracht was onuitputtelijk en ik houd van dit animale. Het geurde hier altijd zoet naar hooi. Tastend en geuren snuivend ging ik door deze dag en ik prees het leven schoon. Zo eindigde onze eerste dag.
15
fidaqio \ K HOOR het weer, die vreemde ijle vioolmuziek. Vijf dagen logeer ik nu reeds aan de rand van dit meer en op de tweede dag is het begonnen; 's avonds zo tegen middernacht komt van heel ver vioolmuziek. Een enkel instrument, maar warm en diep, zoals oude violen kunnen zingen. Ik vermoedde dat het kwam uit een der villa's aan de overkant. Maar nu zwem ik bijna midden in het meer, vlak bij het langgerekte eiland dat daar ligt, en hoor het zo duidelijk, alsof ik naast de strijker sta. Met voorzichtige slagen zwem ik, lang uitdrijvend, zodat ik bijna door rimpelloos water glijd, langzaam op het eiland toe. Dit is te onwezelijk. Hoog rijzen de rietstengels om mij omhoog. Wit is het licht van de maan op de zilverachtige berkenblaren en het lage hakhout en op mijn natte, naakte borst. En boven
dit alles zingt de viool het adagio uit een vioolconcert. Omzichtig zet ik de voet op natte, glibberige stenen. Ik wil. niet doen verschrikken en toch zien wie daar speelt, met deze overgave, met deze bezetenheid. Zacht hurk ik neer in het gras. Daar! Daar staat hij tegen een boom geleund. De ogen gesloten. Aan zijn voeten ligt het touw van de boot waarmee hij kwam. Screen speelt hij nachtlicht over dit droomtafreel. En het zingt maar, juichend. Als hij de viool langzaam laat zakken, richt ik mij op. Zacht zet ik fluitend het eerste deel opnieuw in en ik zie met blijdschap hoe hij wel verwonderd, doch niet verschrikt zich mijn kant uitwendt. Ik loop op hem toe en zeg: ,,Mooi". ,,Ja, dit is een mooi concert." Dan, bijna stuurs abrupt, ,,zoudt U mijn boot willen losgooien?" 16
Ik houd hem tegen bij de arm en langzaam zeg ik hem het gedicht ,,Der Nachbar" van Rilke:
Fremde Geige gehst du mir nach ? In vieviel fernen Stadten schon sprach deine einsame Nacht zu meiner ? Spielen dich hunderte! Spielt dich einer ? Gibt es in alien groszen Stadten solche, die sich ohne dich schon in den Flussen verloren hatten ? und warum trifft es immer mich ? Warum bin ich immer der Nachbar derer die dich bange zwingen zu singen und zu sagen: ,,Das Leben ist schwerer als die Schwere von alle Dingen". Hij heeft al die tijd met gebogen hoofd geluisterd. De viool losjes in de afhangende arm. Heel het vers door heeft mijn hand op zijn schouder gerust. Ik neem deze nu zacht terug. ,,Dit is als in een oud verhaal", zegt hij dan toonloos. ,,Is het leven dan geen sprookje?" vraag ik, en zoek zijn ogen. ,,Voor mij niet", zegt hij hard, en ontvlucht mijn blik. ,,Dat weet ik", komt heel zacht mijn stem, ,,anders had ik je dit vers niet gezegd." ,,Heeft mijn spel je z6veel verraden ? En wie ben je, dat je het erin beluisterd hebt ?" ,,In ieder sprookje is het fragment van de boze tovenaar. Alleen wie geduld heeft, krijgt het schone slot te horen en kan de ander waarschuwen als hij de tred van de boze tovenaar in diens leven verneemt." De jongen huivert. Hij kijkt naar mij op. ,,Heb jij het niet koud? Ik huiver en heb een trui aan en jij bent nog wel naakt." We bemerken dat beiden nu eerst. ,,Een beetje", zeg ik, ,,nu ik stil sta. Mag ik je een eind roeien?" ,,Ik wil nog niet naar huis." Hij gaat driftig verstaan. Nu eerst 17
valt het mij op dat hij een verhoogde heup heeft. Het lichaam, nu hij op het korte been rust, hangt ver naar die kant over. De romp is prachtig gebouwd. Breed welft de borst onder de effen blauwe trui. ,,Ik wil me wel even warm roeien", zeg ik, ,,maar moet dan toch iets aantrekken. Mag ik je naar de overkant roeien? Mijn kleren liggen in mijn tent." Ik buk me en ga het touw van de boot losmaken, terwijl hij intussen viool en strijkstok opbergt in de kist. Er is iets onzegbaar teders in het gebaar waarmee hij eerst het instrument in een zijden doek wikkelt. Moeilijk van bewegen, heeft hij plaats genomen op de achterbank. Als ik de boot afstoot, er vlug inspring en de riemen grijp, zegt hij scherp: ,,Dat gaat je in ieder geval gewiekster af dan mij." Het vlijmt even door mij heen. O, hoe begrijp ik dit! Desondanks zeg ik: ,,Allicht, njet ieder krijgt een schotwond in zijn heup. Overigens scheurt je stem de sfeer op een wijze waar die krekel zich voor schamen zou." Ik zie hem rood worden, zelfs bij dit zwakke maanlicht. Ik laat de riemen even rusten en leg bezwerend mijn hand op zijn knie. ,,Geen woord meer. Ik weet wat je voelt. Jouw spel — het vers dat ik er aansluitend op zei.... ik geloof dat we al veel gepraat hebben zonder woorden. Wil je mijn medelijden ?" Hij wendt bruusk het hoofd weg. ,,Moet ik zeggen dat ik jaloers ben op je machtige borst, ik die zelf, laten we het elegant zeggen, overmatig slank ben ?" Hij glimlacht zijnsondanks. Ik neem de riemen weer op. i.Ach jongen, straks zul je mij een bril op zien zetten als we bij mijn tent komen, Dacht je dat dit mij niets zei ? — ik, die een knieval doe voor schoonheid en zelf ogen zoek als de dorstige de bekerrand ? Alles went en ieder defect accentueert het vermogen van een onbeschadigd onderdeel. Jouw spel kwam in de plaats van je belemmerde beweging, mijn stem misschien tegen mijn gezichtsvermogen. Evenwicht der tegendelen. ,,Morgenochtend wil ik samen met je zwemmen. Dat zal je meevallen. Alleen moet je me over de stenen heen helpen." 18
Het komt er ineens wat jongensachtig uit en ik let opmerkzamer even op zijn gezicht. ,,Als je maar weet, dat ik niet tegen mijn verlies kan." Hij glimlacht en speelt met zijn hand door het water. Het is nu weer stil tussen ons. Het voorgaande slechts als een kort intermezzo, alsof elk de ander wilde tonen ,,zie je wel, ik sta heus ook wel op de aarde." Hij fluit nu zachtjes een gedeelte van het adagio en kijkt mij glimlachend aan. Ik heb dezelfde associatie. ,,Was het niet vreemd", vraag ik, ,,mij 20 naakt op je af te zien komen?" ,,Ik was meer gevangen in de echo die je fluiten was, dan dat ik bepaald werd bij je verschijfien." Hij pauseert even. ,,Nu ben ik er aan gewend. Het is wel grappig." ,,Zo, vind jij het grappig? Zwem je zelf veel?" ,,Als niemand me ziet, ja. Ik woon ginds met mijn voogd en de bedienden. Meestal gaat er een van hen mee. 'sAvonds deserteer ik." ,,Werk je niet?" ,,Ach — hij trekt de schouders op — ik heb geld." ,,Heerlijk, ik niet!" Wij lachen. De boot stoot tegen de kant. Mijn kleine primus doet haar best. Zwijgend drinken wij de hete thee en roken. Dan zegt hij opeens heel stil en ziet mij recht in de ogen: Gibt es in alien grosze Stadten solche, die sich ohne dich schon in den Flussen verloren hatten ? En ernstig antwoord ik: Hoffentlich will deine Geige singen: das Leben ist schb'ner als die Schonheit von alien Dingen. En nimmer had de nacht zo stil luisterend om mij heen gestaan! 19