archeologie
17
Amersfoort onder ons Koesteeg 9
Archeologisch onderzoek op een perceeltje aan de Koesteeg, achter Arnhemsestraat 10
Archeologisch Centrum Gemeente Amersfoort december 2008
Amersfoort onder ons Koesteeg 9 Archeologisch onderzoek op een perceeltje aan de Koesteeg, achter Arnhemsestraat 10
Archeologisch Centrum Gemeente Amersfoort december 2008
Onderzoeksgegevens Onderzoek:
Koesteeg 9 (2008)
Meldingsnr.:
27017
SIC:
KOE 9
Opdrachtgever:
Gemeente Amersfoort
Uitvoerder:
Gemeente Amersfoort
Datum uitvoering:
09/01/2008 - 21/01/2008
Locatie / adres:
Koesteeg 9
Perceel:
AMFOO.E.7932
Gemeente:
Amersfoort
Provincie:
Utrecht
Kaartblad:
32B (Amersfoort)
Centrumcoördinaten:
155.026 / 462.803 (Rijkscoördinatenstelsel)
Omvang:
36 m²
De originele onderzoeksadministratie en de vondsten bevinden zich in het archeologisch archief en depot van de Gemeente Amersfoort.
colofon: Amersfoort onder ons 17 ISSN: 1872-5945 © december 2008 uitgave: Archeologisch Centrum, Gemeente Amersfoort tekst: drs. M.L. Verhamme, met bijdragen van drs. T. d’Hollosy foto’s: Archeologisch Centrum, Gemeente Amersfoort (tenzij anders vermeld) tekeningen: Archeologisch Centrum, Gemeente Amersfoort (tenzij anders vermeld) vormgeving: drs. T. d’Hollosy druk: Mailfors BV Amersfoort onder ons is de reeks waarin het Archeologisch Centrum van de Gemeente Amersfoort de standaard eindrapportages (zoals bedoeld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) van de door hun uitgevoerde archeologische onderzoeken publiceert. De reeks staat onder redactie en autorisatie van de stadsarcheologen van de Gemeente Amersfoort: mevr. drs. F.M.E. Snieder en dhr. drs. T. d’Hollosy.
Inhoud 3
Inleiding
4
De locatie
5
De historische omgeving
6
De archeologische omgeving
9
De archeologische verwachting
10
Het onderzoek
11
Het resultaat
12
Conclusie
18
Samenvatting
20
Literatuur
21
Bijlagen
22
3 INHOUD
Inhoud
afbeelding 1, uitsnede uit de topografische kaart van Amersfoort met de locatie van het onderzoeksgebied aan de Koesteeg (in rood).
Inleiding Milo Verhamme
De Sectie Archeologie van de Gemeente Amersfoort heeft in eigen opdracht in januari 2008 een onderzoek uitgevoerd op het perceel Koesteeg 9. De geplande bouwwerkzaamheden (in het kader van wonen boven winkels) ter plaatse van het achter het pand Arnhemsestraat 10 gelegen perceel, zullen de bodem dusdanig verstoren. De hier eventueel aanwezige archeologische resten - in de vorm van sporen en vondsten - lopen het gevaar ongezien te verdwijnen.
INLEIDING
4
Archeologische verwachting
afbeelding 2, ligging van het onderzoeksgebied (in rood) binnen de middeleeuwse kern van Amersfoort, met de tracé’s van de eerste (binnenste) en tweede (buitenste) stadsmuur (in geel).
De locatie ligt in de historische binnenstad van Amersfoort, waarvan de middeleeuwse structuur nog vrijwel geheel intact is en de oorsprong terug gaat op een 11de-eeuwse boeren nederzetting. De archeologische verwachting voor de gehele binnenstad is dan ook zeer hoog: er mag vanuit worden gegaan dat zich hier overal archeologische resten in de bodem bevinden. Het gehele centrum is dan ook aangewezen als ‘Archeologisch Belangrijke Plaats’ (ABP 12, ‘Binnenstad’), zodat voorafgaand aan alle bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm gelegenheid moet worden gegeven aan archeologen tot het doen van archeologisch onderzoek.
Archeologisch onderzoek
De Koesteeg ligt in die historische binnenstad, tussen tussen de eerste en de tweede stadsmuur. De archeologen van Amersfoort grepen de mogelijkheid met beide handen aan, om (wederom) een locatie tussen beide stadsmuren middels een opgraving te onderzoeken en de archeologische resten ter plaatse in kaart te brengen. In overleg met de aannemer is besloten de bestaande schuur op het perceel tot op het maaiveld te laten slopen, ofwel: het terrein te scheren. Dit is in 2007 uitgevoerd. De achtergevel van het pand aan de Arnhemsestraat 10 is in de zelfde tijd gesloopt en teruggezet, als voorbereiding op de nieuwe bestemmingsplannen van het terrein. De archeologische opgraving vond plaats tussen 9 en 21 januari 2008. Het onderzoek is uitgevoerd door de Sectie Archeologie van de Gemeente Amersfoort en stond onder verantwoording van dhr. drs. T. d’Hollosy, seniorarcheoloog bij de Sectie Archeologie. De dagelijkse leiding lag in handen van dhr. drs. M.L. Verhamme, hij werd geassisteeerd door mevr. drs. T. Stolk (beide Vriens ArcheoFlex). De opgravingsploeg bestond verder uit vaste medewerkers van de Sectie Archeologie. Het graafwerk werd uitgevoerd door J. Ruitenbeek v.o.f. uit Amersfoort. Resultaat
Dit rapport, een standaard rapportage zoals bedoeld in het KNA, bevat de resultaten van het archeologisch onderzoek.
De locatie Milo Verhamme
de topografische kaart met de ligging
DE
van het onderzoeksgebied (in rood).
5 LOCATIE
afbeelding 3 (geheel links), uitsnede uit
afbeelding 4, luchtfoto uit 2008 met de ligging van het onderzoeksgebied (in rood).
Onderzoeksgebied
Het onderzoeksgebied bevindt zich in het bebouwd stedelijk gebied van Amersfoort, aan de zuidzijde van de binnenstad. Het beslaat het perceel Koesteeg nr. 9 en wordt omsloten door de straat Koesteeg in het oosten, de huisnummers 7 en 11 in het noorden en zuiden en de achtergevel van Arnhemsestraat 10 in het westen. Het onderzoeksgebied vormt een nagenoeg rechthoekig gebied van circa 8 bij 4,5 m. Het oppervlak van het onderzoeksgebied bedraagt circa 36 m2. Huidig en toekomstig gebruik
Op het moment van onderzoek lag het terrein al enige tijd braak; de schuur die hier heeft gestaan, was in 2007 al gesloopt. Het nieuwe bestemmingsplan voor het perceel omvat de uitbreiding van een winkelpand (Arnhemsestraat 10) met daarboven enkele appartementen.
ervaring die ondertussen is opgedaan bij opgravingen in de binnenstad, valt af te leiden dat het onderzoeksgebied aan de voet van de stuwwal ligt. In de ondergrond mag jong en oud dekzand verwacht worden. Hoogte en reliëf
Het perceel Koesteeg 9 ligt op een hoogte van circa 4,5 meter boven NAP, in een gebied aan de voet van de stuwwal, op de grens van hoog naar laag. De omgeving loopt naar het zuidwesten toe omhoog (richting de Utrechtse heuvelrug) en naar het noordwesten omlaag (richting de laagte van de Gelderse Vallei). Landschap en bodem Het onderzoeksgebied ligt in een uitgestrekt dekzandgebied in het uiterste oosten van de provincie Utrecht. De afwisseling van dekzandruggen, laagten en kronkelige beekjes bepaalt het beeld van het landschap in de Gelderse Vallei. Het heeft een kenmerkende bodem: de onderkant bestaat uit zand dat door de wind tijdens de laatste ijstijd (70.000 – 10.000 jaar geleden) als een meters dikke deken (‘dek’) is afgezet. De wind heeft in dit dekzand reliëf
Ondergrond
in de vorm van dekzandruggen en laagten aangebracht. Daarnaast hebben
De locatie bevindt zich in een (wegens bebouwd stedelijk gebied) niet gekarteerd kaartvlak op de geomorfologische en bodemkundige kaarten van Nederland. Uit de kaartinformatie voor de omgeving en de
diverse beken, zoals de Barneveldschebeek, beekdalen van hooguit enkele meters diep in het dekzand gevormd en daarin wat beekleem afgezet. In het westen wordt het dekzandgebied begrensd door de hoogte van een stuwwal (Utrechtse Heuvelrug), die ontstaan is tijdens de voorlaatste ijstijd (300.000 - 100.000 jaar geleden).
De historische omgeving Milo Verhamme en Timo d’Hollosy
Bisschoppelijke hof en stadsrechten
HISTORISCHE
OMGEVING
6
at tra
La
ng
es
DE
H
at
rec
Ut
R
sestraat
Arnhem
tra
es hts
afbeelding 5, uitsnede uit de (bij-)kaart van Jacob van Deventer uit 1560 met daarop enkele historische elementen: de natuurlijke Eemloop (blauw), enkele oude wegen (bruin), de mogelijke locaties van de voorde door de Eem (cirkels), de Roodetoorenpoort (R) in de eerste stadsmuur en de ligging van de Bisschoppelijke hof (H). De oudste boerderijen zijn aan de zuidzijde van de stad aangetroffen (sterren). De rode pijl markeert de onderzoekslocatie.
Amersfoort; voorde en nederzetting
In de omgeving van het onderzoeksgebied lag aan het begin van de Late Middeleeuwen een boeren nederzetting met akkerland die uitgroeide tot de stad Amersfoort. De plek wordt in een oorkonde uit 1028 voor het eerst genoemd: akkerland te ‘Amersfoirde’. Die naam betekent ‘voorde door de Amer’, en duidt op een doorwaadbare plaats door de ‘Amer’, een oude naam voor de Eem. Hier kon men het natte, laaggelegen gebied goed oversteken: op deze plek komen de beken uit het oosten en zuidoosten samen en gaan als één stroom, de Eem, naar de voormalige Zuiderzee.
De kruising van enkele belangrijke landroutes met het water werd een belangrijke en strategische plek van waaruit de bisschop van Utrecht de Gelderse Vallei liet ontginnen en besturen. In de 12de eeuw bouwde de bisschop op een lokale hoogte nabij dit kruispunt een Hof, waar de schouten of de Heren van Amersfoort zetelden. De nederzetting bij de bisschoppelijke Hof groeide in de loop van de 12de eeuw met de komst van handels- en ambachtslieden en de boeren en inwoners van de wegkwijnende nederzetting Lisiduna (Oud Leusden). In 1259 kreeg Amersfoort stadsrechten. Ter verdediging werd om de jonge stad een stadsmuur aangelegd en deze was omstreeks 1300 gereed. In deze stadsmuur, die het gebied binnen de Breestraat, Muurhuizen en Krankeledenstraat omsloot, waren vier poorten aanwezig. Eén daarvan was de Roodentoorenpoort, gelegen aan het einde van de Langestraat, ter hoogte van de huidige Varkensmarkt. Deze poort leek sterk op de nog wel (deels) bestaande Kamperbinnenpoort en werd ook wel Utrechtsepoort genoemd, vanwege haar ligging aan de belangrijke route naar Utrecht. Vanuit deze poort liep een tweede belangrijke route naar het zuiden, naar Leusden en het rivierengebied (de huidige Arnhemseweg). De Koesteeg zelf bestond waarschijnlijk nog niet in deze tijd - althans niet als ‘bewoonde straat’. Het gebied waarin het ligt, was waarschijnlijk (agrarisch) land langs de weg naar Leusden. Op deze plek net buiten de eerste stadsmuur, hebben mogelijk wél enkele boerderijen gelegen.
De pijl markeert de onderzoekslocatie.
afbeelding 7, uitsnede uit de kaart van Braun en Hogenberg uit 1588. De pijl markeert de onderzoekslocatie.
Ook een deel van de oude weg naar Leusden kwam binnen de stad te liggen. Dit deel (de huidige Arnhemsestraat) droeg de naam Slijkstraat (Slyckstraat) en voerde van de oude Roodentoorenpoort (die vanwege bouwvalligheid al snel werd afgebroken) naar de Slijkpoort in de tweede stadsmuur. Dit rechthoekige, torenachtige gebouw met een vooruitgeschoven versterking op de Singel, droeg aanvankelijk de naam Leusderpoort. De Slijkstraat en haar bijbehorende poort vormde een belangrijke toegangsweg tot de stad. De voornaamste (stedelijke) bebouwing in deze omgeving zal dan ook langs deze straat zijn ontstaan, met daarachter nog lange tijd open gebied. Historische kaarten
De oudste kaart waarop het onderzoeksgebied is afgebeeld dateert uit 1560 en is gemaakt door Jacob van Deventer. Het wegenpatroon, de Utrechtsepoort en de Slijkpoort zijn nauwkeurig aangegeven, alsmede drie schutterstorens langs de stadsmuur ertussen. De kaart suggereert langs de Koesteeg aaneengesloten bebouwing, maar is hierin niet betrouwbaar.
De kaart van Braun en Hogenberg uit 1588 geeft namelijk een heel ander beeld: hierop staat een aaneengesloten rij panden langs de Slijkstraat getekend met ‘lege’ achterterreinen tot aan de Koesteeg, afgesloten met een muur of hekwerk. Gezien de aanwezigheid van hooibergen en bomen op de open terreinen in de omgeving is duidelijk dat de agrarische compenent - ondanks de verstedelijking - nog steeds aanwezig is. Op de plattegrond van Blaeu uit 1649 zien we op het achterterrein van de panden aan de Slijkstraat enkele hooibergen afgebeeld. Ook op deze plattegrond wordt het open terrein afgesloten met een muur of hek. De Koesteeg lijkt op deze kaart geen doorlopende steeg meer te zijn, maar een aan de noordzijde afgesloten stuk strook land, met enkele bomen en een hooiberg.
afbeelding 8, uitsnede uit de kaart van Blaeu uit 1649. De pijl markeert de onderzoekslocatie.
7 OMGEVING
kaart van Jacob van Deventer uit 1560.
HISTORISCHE
afbeelding 6, uitsnede uit de (hoofd-)
De 14de eeuw werd voor Amersfoort een periode van grote bloei en groei. Omstreeks 1380 groeide de stad uit haar ommuring en werd, aan de noordzijde van de stad, begonnen met de aanleg van een tweede stadsmuur. De zuidzijde van de stad moest zich lange tijd behelpen met een wal en doornenhaag, totdat de muur rond 1450 was voltooid. Een groot landelijk gebied kwam hiermee bínnen de stad te liggen en kreeg een (meer) stedelijk karakter.
DE
De tweede stadsmuur
afbeelding 9, uitsnede uit het kadastrale minuutplan van 1824, gemaakt door Slits. De kaart is in 1955 door Van der Neut ingekleurd en van de 18de-eeuwse toponiemen voorzien. Het rode vak markeert de onderzoekslocatie.
DE
HISTORISCHE
OMGEVING
8
Het gebied rond de Koesteeg raakte steeds verder verstedelijkt. Naast toegenomen bebouwing, zijn meer en meer houten huizen (of huisdelen) vervangen door baksteenbouw, waarbij het betreffende perceel veelal opnieuw is geëgaliseerd en opgehoogd. Langs de Koesteeg bevonden zich voornamelijk de achterterreinen van de huizen aan de Slijkstraat, met de achter de hoofdbebouwing gelegen water- en beerputten, schuren, hooibergen en erven. Op 19de-eeuwse plattegronden zoals die van Slits (1824) en Thomkins (1846) staat minimale bebouwing aan de westzijde van de Koesteeg ingetekend. Het onderzoeksgebied is niet bebouwd. De percelen aan de Koesteeg zijn tot in de 20ste eeuw grotendeels onbebouwd gebleven, althans zo blijkt uit het kaartmateriaal. Op archieffoto’s uit 1979 is een stenen schuur te zien die de zuidoosthoek van het terrein beslaat; het overige deel is parkeerplaats. De schuur is in 2007 gesloopt. Historische bronnen
Daar uit de 18de eeuw geen kaartmateriaal overgeleverd is, moet de reconstructie van het gebied voor die periode geschieden aan de hand van andere historische gegevens, zoals de Blaffert (een huisgeldenregister) en de transportregisters.
afbeelding 10, uitsnede uit de kadastrale kaart van Thomkins uit 1846. Het rode vak markeert de onderzoekslocatie.
De Blaffert (1755) geeft enkel vermelding van eigenaren van percelen aan de Slijkstraat. Ook eigenaren van percelen aan de Koeijsteeg worden genoemd, maar hiermee wordt de huidige, nabijgelegen Koestraat bedoeld. De huidige Koesteeg komt in de Blaffert niet voor; we mogen dus
aannemen dat hier ook geen huizen hebben gestaan en dat de aanwezige bebouwing langs de Koesteeg bij de percelen aan de Slijkstraat behoorde. De terreinen zijn achtererven van panden aan de Slijkstraat. Eigenaar van het perceel aan de Slijkstraat ter plaatse van het onderzoeksgebied (Blaffert No. 1407) in 1755 is ene Erasmus van Ebbenhorst, zijdereeder. Het staat omschreven als: huis met hof erachter, uitkomend in de Koeijsteeg. in 1780 komt het perceel (kadaster E 1708) in handen van Hendrik Aartse van Liendert.
De archeologische omgeving Milo Verhamme
• Amicitia (OM nrs. 26671 & 26775) In 1999 en 2000 is onderzoek verricht onder het plein achter het voormalige Amicitiagebouw, aan de Stadsring. Op het terrein zijn akkerresten uit de 13de en 14de eeuw en bewoningssporen vanaf de 14de eeuw aangetroffen. Er zijn aanwijzingen dat voor de bouw van de tweede stadsmuur al een aarden wal aanwezig was. De oudste baksteenbouw dateert uit de 19de eeuw. • Achter de Arnhemsepoortwal (OM nrs. 12920 & 21154) Een opgraving aan datzelfde plein in de zomer van 2005 toont hetzelfde beeld. Een groot aantal sporen vormt het restant van een 14de-eeuwse boerderij, die loodrecht op de Arnhemsestraat was gericht. Enkele noord-zuid en oost-west lopende greppels worden gezien als perceelsloten. Op het jonge dekzand lag een grijze laag, die geïnterpreteerd wordt als 13de/14de-eeuwse akkerlaag. • Varkensmarkt (OM nr. 3577) Naast duidelijke (bewonings-)sporen vanaf de 13de en 14de eeuw zijn in 2001 spaarzame resten uit de 10de en 11de aangetroffen. Mogelijk was hier al bewoning in die tijd. Ook is de 16de-eeuwse overkluizing van de Hellegracht gevonden.
Prehistorie in de binnenstad In de omgeving van de binnenstad komen bewoningssporen uit de Prehistorie veelvuldig voor; voornamelijk op de hoogtes van de dekzandruggen en op de (flanken van de) stuwwal. In de binnenstad worden dergelijke
• Grote Haag (OM nr. 28651) Diezelfde overstromingslaag is ook ten westen van het onderzoeksterrein aangetroffen bij de opgraving aan de Grote Haag. Paalgaten met 11de-eeuws aardewerk vormen de resten van de vroegste bewoningsfase van dit terrein.
resten zelden aangetroffen, maar vanwege de grote overeenkomst in landschap en het voorkomen van dezelfde gronden, nemen we aan dat zich ook hier in de Prehistorie mensen gevestigd hebben. De sporen die zij nagelaten hebben zijn door
AMK en ABP
de latere stad vrijwel volledig
Op de AMK (Archeologische Monumenten Kaart) maakt het onderzoeksgebied deel uit van een terrein met hoge archeologische waarde. Het gaat hier om de gehele historische binnenstad van Amersfoort (monumentnr. 12.282). Hetzelfde terrein is door de Gemeente Amersfoort aangewezen als Archeologisch Belangrijke Plaats (ABP 12; “binnenstad’”).
uitgewist. Slechts een enkele keer worden ze aangetroffen: aan de Herenstraat zijn verspoelde resten uit het Mesolithicum aangetroffen, nabij het Lieve Vrouweplein is een neolitische bijl gevonden en bij de opgravingen aan Achter de Kamp, de Kreupelstraat, Bloemendalsestraat en de Westsingel zijn paalgaten en / of vondsten uit de Late IJzertijd tevoorschijn gekomen.
afbeelding 11, uitsnede uit de topografische kaart met daarop de locaties (blauw) van de archeologische onderzoeken in de omgeving van het onderzoeksgebied (rood) aangegeven (bron: ARCHIS).
9 OMGEVING
• Koestraat 18-22 (OM nr. 26816) In 1995 heeft een kleinschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden ter hoogte van de huidige huisnummers 18-22. Hierbij zijn bewoningssporen vanaf de 15de eeuw aangetroffen, alsmede een 14de-eeuwse overstromingslaag.
ARCHEOLOGISCHE
In het Centraal informatiesysteem ARCHIS staan bínnen het onderzoeksgebied geen vindplaatsen of meldingen geregistreerd. In de directe omgeving van de Koesteeg zijn de afgelopen jaren verscheidene archeologische onderzoeken uitgevoerd. Relevant voor dit onderzoek zijn:
DE
Archeologische vindplaatsen
De archeologische verwachting Milo Verhamme & Timo d’Hollosy
DE
ARCHEOLOGISCHE
VERWACHTING
10
De archeologische verwachting van een locatie wordt gebaseerd op de gegevens van de archeologische verwachtingskaart (de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, IKAW) de geomorfologische kaart, de bodemkundige kaart, de historische en archeologische omgeving. Aangezien het hier om stedelijk gebied gaat, is het onderzoeksgebied op de bodemkaart, de geomorfologische kaart en de IKAW niet gekarteerd. De archeologische verwachting is in dit geval derhalve enkel gebaseerd op de historische en archeologische omgeving. Uit het voorafgaande kan afgeleid worden dat binnen het onderzoeksgebied archeologische resten verwacht mogen worden: • Prehistorische sporen worden niet direct verwacht, maar kunnen ook niet geheel uitgesloten worden.
• Net als in de directe omgeving zullen hier bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen voorkomen, spaarzaam vanaf de 10de / 11de eeuw (met name paalkuilen), duidelijker vanaf de 13de / 14de eeuw (paalkuilen, greppels, sloten en akkers). Deze resten zullen voornamelijk aan agrarisch gebruik gerelateerd zijn. • Resten gerelateerd aan stedelijk gebruik kunnen vanaf de 15de eeuw voorkomen (nadat het gebied door aanleg van de tweede stadsmuur binnen de stad kwam te liggen), maar dateren waarschijnlijk uit een latere periode, omdat uit onderzoek in de omgeving blijkt dat de verstedelijking in bepaalde delen van de stadsuitleg enkele eeuwen op zich laat wachten. De archeologische resten kunnen overal binnen het onderzoeksgebied voorkomen.
Het onderzoek Milo Verhamme & Timo d’Hollosy
Werkputten, vlakken en profielen Middels ‘werkputten’ (bij voorkeur) rechthoekige ontgravingen, wordt het terrein onder-
• Zijn er binnen het onderzoeksgebied archeologische resten aanwezig en zo ja: wat is de aard, datering, omvang, gaafheid en conservering ervan?
zocht. In principe wordt gestopt met het vlaksgewijs verdiepen op het niveau (het ‘vlak’) waar archeologische sporen zichtbaar worden. Na documentatie van de zichtbare sporen en aangetroffen vondsten, wordt verder verdiept naar het volgende vlak of tot alle sporen verdwenen zijn. Ook de wanden van de werkputten, de ‘profielen’, worden gedocumenteerd. Deze leveren informatie over de bodemopbouw en gelaagdheid van het terrein.
• Welke periodes zijn binnen het onderzoeksgebied vertegenwoordigd, op welke manier en hoe verhouden deze zich tot de bekende aanwezige periodes in de regio?
Sporen, vondsten en monsters Archeologische resten omvatten sporen en vondsten. Sporen zijn ontstaan door bodemverstorende (menselijke) activiteiten in het verleden , vondsten zijn de materiële resten die zijn achtergebleven. Nadat een spoor is gedocumenteerd
• Zijn er op basis van de archeologische resten uitspraken te doen over de gebruiksen bewoningsgeschiedenis van deze locatie en de gebuikers/bewoners (status, leefwijze, herkomst), eventueel gespecificeerd naar periode (fasering) en hoe verhoudt deze informatie zich tot gangbare theorieën en bekende bronnen, zoals historisch kaartmateriaal en archiefstukken?
(foto, tekening, inmeting), wordt er een ‘coupe’ (dwarsdoorsnede) doorheen gezet, om de diepte, gelaagdheid en vorm vast te stellen. De vondsten die bij het aanleggen, opschaven en couperen worden gedaan, worden per spoor verzameld en geadministreerd. Van de inhoud van bepaalde sporen kunnen voor nader, specifiek onderzoek allerhande typen monsters (bijvoorbeeld botanisch, zoölogisch, pollen, dendrochronologisch of chemisch) worden genomen. Documentatie Ter documentatie van de sporen, vondsten en gegevens worden opnames, tekeningen en beschrijvingen gemaakt. Vlakken, profielen en coupes worden
• Wat is de landschappelijke context van de aangetroffen resten en in hoeverre heeft deze een rol gespeeld bij het ontstaan en de ontwikkeling van het cultuurlandschap? • Is archeologisch zichtbaar of, en hoe de aanleg van de tweede stadsmuur van invloed is geweest op bovengenoemd gebruik?
op schaal getekend op watervaste film met millimeterraster en gefotografeerd (dia’s en digitaal). Alle relevante gegevens worden geadministreerd op lijsten en formulieren. Per dag wordt een logboek bijgehouden dat samen met alle documentatie in een map, het ‘protocolboek’, wordt bewaard. Verwerking van gegevens en vondsten Direct na de opgraving worden de vondsten gereinigd en gedetermineerd, de opgravingsgegevens gedigitaliseerd en gearchiveerd. Tijdens een evaluatiegesprek wordt besloten welke sporen nader uitgewerkt moeten worden, en welke vondsten door specialisten nader bekeken moeten worden.
• Is er op basis van de resultaten uit dit onderzoek een aanpassing of nadere invulling van de archeologische verwachting voor de omgeving van het onderzoeksgebied te maken?
Uitwerking en analyse Tijdens de uitwerkingsfase worden de sporen geanalyseerd en in structuren gegroepeerd. Het vondstmateriaal uit een spoor geeft aanwijzingen voor de datering en functie ervan. Door de informatie uit het archeologisch onderzoek te combineren met historische gegevens ontstaat een beeld van de geschiedenis van de onderzochte locatie.
11 ONDERZOEK
Werkwijze
Voor het onderzoek aan de Koesteeg werden de volgende vragen geformuleerd:
HET
Onderzoeksvragen
Het resultaat Milo Verhamme & Timo d’Hollosy
HET
RESULTAAT
12
WP1
WP2
afbeelding 12, uitsnede uit de topografische kaart met de ligging van de werkputten (in rood) binnen het onderzoeksgebied (oranje).
Werkput 1, aan de noordzijde, liep vanaf 2 m voor de achter-
Werkputten, vlakken en profielen
Bodemopbouw
Hoewel in de onderzoeksopzet staat dat één werkput (een noordwest-zuidoost lopende sleuf) zal worden aangelegd, is tijdens het onderzoek besloten het terrein in twee delen te onderzoeken. Het onderzoeksgebied was groot genoeg om twee parallel gelegen werkputten aan te leggen. De werkputten grensden direct aan elkaar en besloegen ieder circa 50% van het terrein. Beide sleuven werden vanaf de achterzijde van het perceel richting de Koesteeg getrokken waarbij uit veiligheidsoverwegingen circa 1,5 m uit de bestaande bouw is gebleven. De werkputten waren circa 2 m breed en 8 m lang.
De bodem binnen het gehele onderzoeksgebied toonde een vrij uniforme opbouw.
gevel van Arnhemsestraat 10 tot aan 1 m voor de trottoirband langs de Koesteeg. Aan de noordzijde is een strook van 1,5 m langs de naastgelegen bebouwing vrij gehouden. Werkput 2 had dezelfde westgrens als WP1 maar was minder lang, aangezien aan de Koesteegzijde een schuine helling moest worden gecreëerd. De zuidgrens ligt wederom 1,5 m van de naastgelegen bebouwing.
afbeelding 13, een deel van het westprofiel met daarin zichtbaar de
In beide gevallen kon slechts één enkel vlak worden aangelegd, op de overgang van de bovengrond naar het onderliggende dekzand. Op een hoger niveau was geen onderscheid tussen de verschillende sporen zichtbaar en ook op het vlakniveau was nog weinig onderscheid tussen de verschillende sporen te maken. Dieper graven was echter in verband met de veiligheid niet mogelijk. De gemiddelde hoogte van het vlak lag tussen de 2.40 en 2.70 m boven NAP, nauwelijks 2 m onder straatniveau. In het vlak waren veel (sub)recente sporen aanwezig, waardoor oudere sporen vergraven waren. Vandaar dat er veel aandacht is uitgegaan naar het onderzoek van de profielen.
(3) in het jonge dekzand I (4) met de dunne leemband / het Bøllingenlaagje (5) op de overgang naar het oude dekzand (6), naast de bakstenen fundering langs de beerput (7).
De toplaag bestond uit een pakket vuil donkergrijs zand - met her en der een laagje geel vulzand erbovenop - met puinresten. Er waren geen ingravingen in deze toplaag zichtbaar, met uitzondering van de fundering van de schuur halverwege het terrein en enkele oude kabels en leidingen. Ophogingen en ingravingen
De rest van het profiel bestond uit één of meerdere ophogingslagen, met een bonte verzameling diepe en door elkaar gegraven (subrecente) ingravingen. Deze verschilden van kleur en samenstelling. Een aantal kuilen
1
2 7 3 4
genoemde laag met leembandjes (1), de cultuurlaag (2), inspoeling hiervan
Toplaag - recent
Er zijn in totaal vijf profielen gedocumenteerd: het gehele westprofiel (2 delen, aansluitend), het noordprofiel en twee zuidprofielen (van elke werkput één). Er is geen oostprofiel gecreeerd, aangezien hier een uitgang - in de vorm van een helling - was gemaakt.
5 6
bevatte veel sintelmateriaal. Onder één van deze kuilen lag een pakket donkerbruin vuil zand waarvoor de onderliggende laag met leembandjes deels was vergraven.
RESULTAAT
13
Leembandjes
HET
Aan de noordzijde van het terrein was in de profielen, waar het niet verstoord was door bovengenoemde ingravingen, een 20 tot 30 cm dikke laag met vijf of zes horizontale leembandjes zichtbaar. Het bovenste bandje bestond grotendeels uit verbrand leem en bevatte houtskool en 14de-eeuws aardewerk. Cultuurlaag (akker?)
Onderin het profiel is een circa 50 cm dikke laag bruingrijs, humeus zand zichtbaar, met daarin enkele kleine houtskoolspikkels. Deze laag wordt geïnterpreteerd als een 13de- of 14de-eeuwse cultuurlaag of akker, die ook al op verschillende plaatsen in de omgeving is aangetroffen. De grillige onderzijde van deze laag wijst op verspitting en/of verploeging. De laag heeft lange tijd nabij het toenmalig opppervlak gelegen, gezien de bodemvorming die erin heeft plaatsgevonden; in het onderliggende zand is een circa 10 cm dikke inspoelingslaag zichtbaar. Dekzand
Het onderliggende, witgele-gele zand betreft het jonge dekzand I, dat in de opgraving op een diepte van circa 2.60 m boven NAP is aangetroffen. In het zuiden ligt het zand wat hoger (2,70 m. + NAP) dan in het noorden (2,50 m + NAP). Een kijkgaatje toonde op circa 2.00 m + NAP een 15 cm dik, donkerbruin leembandje (‘Bøllingen’) onder het jonge dekzand. Dit bandje vormt de scheiding met het oude dekzand eronder.
Sporen en structuren
afbeelding 14, overzichtskaart met alle
In het vlak en de profielen is een groot aantal sporen aangetroffen. Behalve de voorgenoemde lagen en ingravingen zijn funderingen, een beerput en een waterkelder aangetroffen. Al deze sporen zijn aan de hand van hun vorm, vulling, bijbehorend vondstmateriaal en onderlinge ligging, zo goed mogelijk op functie en datering beoordeeld. Door de resten te combineren en in periodes te groeperen, ontstaat een beeld van de gebruiks- en bewoningsgeschiedenis van het perceel. Vanaf de 13de eeuw zijn vier gebruiksfasen te onderscheiden.
aangetroffen sporen; fundering (rood), beerput met insteek (oranje), waterkelder met insteek (blauw) en de dateerbare ingravingen (groen). De grijsgekleurde sporen waren (sub-)recente verstoringen of niet dateerbare vergravingen in het dekzand (geel).
Gebruiksfase 1: akkerland
RESULTAAT
De hiervoor reeds genoemde cultuurlaag geeft aan dat het terrein allereerst langdurig in gebruik is geweest als agrarisch gebied (akkers?). In of onder deze laag bevonden zich twee ingravingen:
HET
14
paalkuil (?) (F11/12)
Aan de oostkant van het vlak was een spoor zichtbaar met een oudere vulling dan de omliggende sporen. Hierin werd een fragment laat-middeleeuws aardewerk aangetroffen. Hoewel het spoor deels verstoord is door een recentere kuil, maakte een coupe duidelijk, dat het hier wellicht een paalkuil betreft: een ingraving voor de plaatsing van een houten paal. kuil of paalkuil? (F25) Het zuidprofiel vertoonde een witgeel tot lichtbruin gevlekte ingraving in of onder de cultuurlaag. De coupe gaf aan dat het spoor zeker 50 cm onder het vlakniveau doorliep. De onderkant is niet bereikt vanwege instortingsgevaar van het profiel.
Gebruiksfase 2: houtbouw en bewoning
Uit de aansluitende gebruiksfase resten eveneens spaarzame, maar wél duidelijker sporen van bewoning; de leemlaagjes in het profiel en een afvalkuil. Direct op de akkerlaag is een (houten) huis of boerderij gebouwd; de leemlaagjes zijn de resten van de vloer. De afzondelijke laagjes behoren aan vloerreparaties, egalisaties, ophoging, ver- of herbouw toe. De bovenste, verbrande leemlaag met houtskool erin doet vermoeden dat het huis een keer is afgebrand. afvalkuil (F4)
Datering en interpretatie fase 1
afbeelding 15 (boven), overzichtskaart met de (paal?)kuilen behorende bij fase 1 (rood) en de afvalkuil behorende bij fase 2 (blauw).
afbeelding 16 (rechts), de leemlaagjes in het noordprofiel, bovenop de akkerlaag.
De genoemde cultuurlaag en één van de twee kuilen bevatte 13de- en vroeg 14deeeuws materiaal; ze dateren van voor de aanleg van de tweede stadsmuur. De vulling van de andere kuil leverde geen vondsten op, maar stratigrafisch gezien is deze ingraving uit dezelfde tijd, of mogelijk ouder dan de 13de- / 14de-eeuwse cultuurlaag. De functie van beide ingravingen, of de constructie(s) waartoe ze hebben behoord, is onduidelijk. Het is zelfs onwaarschijnlijk dat ze tot één structuur hebben behoord.
In relatie tot deze vloerlagen is een spoor aangetroffen dat bestond uit donker grijsbruin, lichtlemig zand. Het spoor liep tot slechts 30 cm onder het vlak en had een vrij rechte wand en een enigszins komvormige bodem. Het is het onderste restant van een afvalkuil. Datering en interpretatie fase 2
De leemlaagjes en de afvalkuil bevatten samen 12 fragmenten gedraaid grijsbakkend aardewerk uit de 14de eeuw. De afvalkuil lijkt echter iets jonger te zijn dan de bovengenoemde leemlaagjes.
Beerput (F1 ) met insteek (F2)
In de uiterste noordwesthoek van het onderzoeksgebied is een ronde bakstenen beerput aangesneden. Hoewel slechts een kwart ervan is opgegraven, is te herleiden dat de put een diameter van 3 m heeft. Van de put zijn drie onderdelen onderzocht: de ronde bakstenen schacht, de bakstenen koepel en de insteek (de aanlegkuil). De bodem en fundering zijn niet onderzocht; deze lagen rond het grondwaterniveau en konden vanwege het instortingsgevaar niet diep genoeg worden ontgraven. Rondom de beerput was een smalle insteek zichtbaar, de kuil die gegraven is om de beerput in aan te leggen. Op vlakniveau
was de insteek 50 cm breder dan de put, dieper werd hij steeds smaller. De vulling bestond uit lichtgrijs/grijs gevlekt vuil zand met enkele leemklonten: opspit van jong en oud dekzand en de leemlaag die deze van elkaar scheidt.
15 RESULTAAT
Een grote bakstenen funderingen en een beerput behoren, chronologisch gezien, tot de volgende fase. Het terrein is opgehoogd en met de komst van een groot bakstenen pand aan de Arnhemsestraat in gebruik genomen als achterterrein ervan (en is dat eigenlijk tot voor kort ook gebleven).
HET
Gebruiksfase 3: baksteenbouw en erf
De rechte putschacht is opgebouwd uit koud geplaatse bakstenen (formaat 20x9,5x4cm); éénsteens breed en kops-streks gelegd. Plaatselijk is zachte donkere specie of mortel als voegsel gebruikt. Het totale aantal baksteenlagen is onbekend (aangezien de bodem niet is bereikt), maar gezien de diepte (tot minstens 0,90 m +NAP), moeten het in ieder geval 50 lagen zijn geweest. De put is na het buiten gebruik raken, vol gestort met (sub)recent puin en vuil zand. Van de oorspronkelijke (beer-)vulling is binnen het ontgraven deel vrijwel niets aangetroffen Bovenop de putschacht was een koepel gebouwd. Deze rustte op de binnenste helft van de schachtstenen en was halfsteens, bestaande uit 16 lagen streks gelegde stenen zonder mortel (eveneens met formaat 20x9,5x4cm) en 11 lagen gemetselde en afgesmeerde bakstenen. De bovenzijde van de koepel lag op 3.60 m boven NAP. Fundering achtergevel (F3)
afbeelding 17 (boven), overzichtskaart
Langs de noordzijde van de opgraving lag, tegen de schacht en over de koepel van de beerput, een gemetselde, bakstenen fundering (baksteenformaat 20x9,5x4cm). De onderzijde ervan blijkt de insteek van de beerput exact te volgen en de bovenzijde heeft een spaarboog over de put. De andere zijde (ook een boog?) lijkt weggebroken.
met de sporen behorende bij fase 3: fundering achtergevel (rood) en beerput (oranje).
afbeelding 18 (links), fundering en beerput aan de noordzijde van de opgraving.
De fundering en de beerput lijken qua onderlinge samenhang en de overeenkomst in type en formaat baksteen, bij elkaar te horen; ze zijn tegelijkertijd gebouwd. Ze vormen de resten van een aanzienlijk pand dat aan de Arnhemsestraat heeft gestaan. De fundering droeg de achtergevel van dit pand.
HET
RESULTAAT
16
Baksteendatering Bakstenen worden bij archeologisch onderzoek gebruikt om een datering te geven aan een gebouw, schuur of put. Net als aardewerk heeft baksteen vanaf haar intrede een ontwikkeling doorgemaakt. Het meest onderscheidende kenmerken betreft het formaat van de stenen door de eeuwen heen. De bakstenen dateren overigens niet per sé de
Datering en interpretatie van fase 3
De bakstenen in de fundering en beerput dateren uit de tweede helft van de 15de eeuw en vertonen geen sporen van hergebruik. Bakstenen beerputten komen in Amersfoort vanaf het eind van de 15de eeuw voor en spaarboogconstructie werden in die tijd ook veelvuldig toegepast. Uit de insteek van de beerput komt een fragment Steengoed met zoutglazuur en ijzeroxide dat dateert uit het begin van de 16de eeuw. Er vanuitgaande dat de beerput en de fundering bij elkaar horen, kunnen we de bouw van het pand aan de Arnhemsestraat rond 1500 plaatsen.
constructie; in funderingen werden veelal hergebruikte en gebroken stenen verwerkt (goedkoop).Herbruikte stenen zijn over het algemeen te herkennen aan metselof mortelsporen.
Gebruiksfase 4: baksteenbouw en erf
De sloop van de oude fundering en de bouw van een nieuwe vormt de overgang naar een nieuwe fase van gebruik: het pand - of slechts de achtergevel - werd vervangen, het terrein werd (verder) opgehoogd, een waterkelder werd geplaatst en aan de achterzijde van het perceel, tegen de Koesteeg aan, verrees een bakstenen schuur. Nieuwe fundering/achtergevel (F27)
Bovenop de oude fundering is een nieuwe muur of muurfundering gebouwd (baksteen formaat 19x9,5x4), die bovenlangs het gehele westprofiel van de werkputten te zien was, totaan de beide aangrenzende panden liep en richting het zuiden licht verzakt was. Het vormde de fundering van de achtergevel van het pand aan de Arnhemsestraat, zoals deze tot kort voor het onderzoek nog aanwezig was. Keldertje (F6) en insteek (F13)
Of het bakstenen gebouw de directe opvolger is van het afgebrande houten gebouw uit de vorige fase, is niet te zeggen. Er is voor de bouw van de fundering en beerput veel van de bodem vergraven, waardoor resten van mogelijke tussenbouw zijn verdwenen. De inhoud van de beerput kan iets vertellen over de duur van het gebruik. Helaas is er van de oorspronkelijke vulling nauwelijks iets aangetroffen. Tussen het puin en zand waarmee de put is volgestort zaten enkele aardewerkfragmenten uit de 17de en 18de eeuw. Het lijkt er dus op dat de beerput in de 18de of 19de eeuw buiten gebruik is geraakt. Of het einde van de beerput ook het einde van het pand markeert, blijft onduidelijk.
Ten oosten van de beerput lag een bakstenen keldertje. Het had wanden van circa 1,30 m hoog, bestaand uit 24 lagen van twee streks gelegde rijen baksteen (formaat 17x8,5x4) met sterke mortel. Aan de binnenzijde waren grijze estrieken (tegels) tegen de wand gemetseld. De bodem van de kelder lag op 2.10 m +NAP. Bovenop was de aanzet van een tongewelf zichtbaar in de vorm van een enkele rij IJsselsteentjes (formaat 17x7,5x4). De vloer van de kelder is niet blootgelegd in verband met instortingsgevaar van het noordprofiel. Rond het bouwsel was een smalle insteek zichtbaar. We kennen dit soort keldertjes in Amersfoort als waterkelders waarin hemelwater werd opgevangen en werd opgeslagen.
Verhoudingsgewijs zijn er weinig vondsten aangetroffen en weinig verschillende materiaalgroepen.
Ingravingen
Aardewerk
Het vlak werd gedomineerd door ingravingen van verschillende grootte. Het betroffen voornamelijk kuilen met een verschillende samenstelling en inhoud en het (sub-) recente karakter van veel van deze kuilen heeft ons doen besluiten ze niet allemaal nader te onderzoeken.
De 57 (kleine) fragmenten aardewerk beslaan de gebruikelijke aardewerktypen uit de 13de eeuw tot heden; steengoed, grijs-, rood- en witbakkend gedraaid aardewerk en majolica. Er zijn geen noemenswaardige typen of vormen aangetroffen.
17 RESULTAAT
Vondsten
Een aangetroffen fundering halverwege het terrein behoort bij de schuur die tot voor kort op dit perceel heeft gestaan.
HET
Schuur
Constructieaardewerk en mortel Datering en interpretatie van fase 4
Het baksteenformaat van de muur en het keldertje zijn nauwelijks bruikbaar voor datering; ze komen voor vanaf de 17de eeuw tot heden. Er zijn ook geen bijbehorende vondsten aangetroffen die ons verder kunnen helpen. Als we het dempen van de beerput als eind van de vorige fase aanhouden, moeten we deze fase ergens in of na de 18de eeuw plaatsen. De vele kuilen lijken een datering in de 19de of zelfs 20ste eeuw te rechtvaardigen.
De 30 (wederom) kleine fragmenten constructieaardewerk betreffen voornamelijk stukjes baksteen, dakpan en tegel. Metaal
Tussen het vondstmateriaal zaten 4 smeedslakken en één stukje oer. Natuursteen
Er zijn twee fragmenten natuursteen aangetroffen: één stukje (dak)lei en één stukje natuursteen van onbekende soort. Gaafheid en conservering van de resten
Net als in het profiel werd het grootste gedeelte van het vlak gedomineerd door ingravingen van verschillende grootte. De meeste waren zo omvangrijk en zo diep ingegraven, dat aangenomen mag worden dat oudere sporen ter plaatse zo goed als geheel verdwenen zijn. De aanwezige resten zijn redelijk tot goed geconserveerd. Organische resten zijn niet aangetroffen, de omstandigheden in het zand, ver boven grondwater, zijn niet geschikt om dergelijk materiaal te behouden.
afbeelding 19 (boven), overzichtskaart met de sporen behorende bij fase 4: fundering achtergevel (rood), waterkelder (blauw) en schuurfundering (oranje).
afbeelding 20, de waterkelder.
Conclusie
Milo Verhamme & Timo d’Hollosy
CONCLUSIE
18
Op basis van de resultaten worden de onderzoeksvragen als volgt beantwoord:
bekende bronnen, zoals historisch kaartmateriaal en archiefstukken?
• Zijn er binnen het onderzoeksgebied archeologische resten aanwezig en zo ja: wat is de aard, datering, omvang, gaafheid en conservering ervan?
Vanaf de 13de eeuw zijn vier gebruiksfasen te onderscheiden; fase 1: akkerland in de 13de en 14de eeuw (een cultuurlaag met ploegsporen en twee ingravingen, mogelijk paalgaten), fase 2: houtbouw en erf later in de 14de eeuw (resten van lemen vloeren en een afvalkuil), fase 3: een achtererf van een bakstenen huis aan de Slijkstraat vanaf circa 1500 (fundering en beerput) en fase 4: her-/verbouw van het pand en plaatsing van een bakstenen schuur in de 18de of 19de eeuw (funderingen, waterkelder en diverse ingravingen). De dateringen zijn echter op basis van weinig vondsten.
Ja, overal binnen het onderzoeksgebied zijn archeologische resten aangetroffen en deze bestaan uit lagen, ingravingen, funderingen, een beerput en een waterkelder uit de periode 13de eeuw tot heden. Door een groot aantal en diepe (sub-)recente verstoringen zijn aanwezige sporen ernstig verstoord, andere mogelijk zelfs verdwenen. De aanwezige resten zijn redelijk geconserveerd, organische resten zijn niet aangetroffen, deze zijn in het zand boven het grondwaterniveau niet behouden gebleven. • Welke periodes zijn binnen het onderzoeksgebied vertegenwoordigd, op welke manier en hoe verhouden deze zich tot de bekende aanwezige periodes in de regio? Binnen het onderzoeksgebied zijn resten uit de periode 13de eeuw tot heden aangetroffen. Vrijwel iedere opgraving in de zone tussen beide stadsmuren toont een overeenkomstig beeld. Een enkele keer worden wat oudere sporen aangetroffen. • Zijn er op basis van de archeologische resten uitspraken te doen over de gebruiksen bewoningsgeschiedenis van deze locatie en de gebuikers/bewoners (status, leefwijze, herkomst), eventueel gespecificeerd naar periode (fasering) en hoe verhoudt deze informatie zich tot gangbare theorieën en
De fasering past aardig binnen het beeld van de ontwikkeling van de stad, zoals dit uit historische bronnen en archeologisch onderzoek naar voren is gekomen. • Fase 1 correspondeert met de pré-stedelijke periode, waarin het gebied buiten de jonge stad lag en een agrarische bestemming had. De ‘cultuurlaag’ is reeds op meerdere locaties aangetroffen buiten de eerste stadsmuur, niet alleen in de omgeving van de Koestraat (onder andere bij Amicitia, Achter de Arnhemsepoortwal en Utrechtsestraat), maar ook aan de andere kant van de stad, bijvoorbeeld aan de Pothstraat, Achter de Kamp en de Kreupelstraat. • Fase 2 zou de vroegstedelijke periode kunnen vertegenwoordigen, waarin het gebied met de komst van de tweede stadsmuur bínnen de stad kwam te liggen. Het houten gebouw zou dan een stads huis
• Fase 3 is duidelijk uit de stedelijke periode; De aangetroffen bakstenen funderingsmuur en de beerput behoorden tot een groot huis gelegen aan de Slijkstraat met een achtererf aan de Koesteeg. De oudste kaarten van Amersfoort tonen achter de bebouwing een open terrein met enkele hooimijten ter hoogte van het onderzoeksgebied. De situatie blijft lange tijd zo; de transportregisters uit het archief maken melding van Erasmus van Ebbenhorst die hier woonde met zijn vrouw Jannetje Bakker. In 1743 geven zij het ‘huis met de hof erachter, uitkomend in de Koesteeg’ in onderpand. De schuld (1199 gulden) lossen zij af in 1750. Ook het 19de- eeuws kaartenmateriaal toont het terrein als open gebied. • Fase 4 vertegenwoordigt de (sub-)recente periode. Waarschijnlijk is in de invulling van het achtererf pas verandering gekomen met de bouw van de stenen schuur, waarvan enkele funderingen zijn aangetroffen. Deze schuur dateert hoogstwaarschijnlijk uit het midden van de 20ste eeuw en is tot vlak voor het onderzoek blijven staan. De achtergevel - of het hele pand - is in deze tijd vernieuwd. • Wat is de landschappelijke context van de aangetroffen resten en in hoeverre heeft deze een rol gespeeld bij het ontstaan en de ontwikkeling van het cultuurlandschap?
De archeologische resten bevinden zich op een locale hoogte (dekzandkop), aan de voet van de stuwwal. Uit onderzoeken in de omgeving blijkt dat de oudste bewoning op vergelijkbare hoogtes (binnen het overwegend natte landschap) plaats heeft gehad.
19 CONCLUSIE
kunnen zijn, aan de Slijkstraat. De datering van deze fase is echter niet nauwkeurig genoeg en de sporen niet eenduidig. Het zou ook een boerderij buiten de stad kunnen zijn, gebouwd vóór de aanleg van de tweede stadsmuur. Hoe dan ook, duidelijk is wel dat hier niet langer werd geakkerd.
• Is archeologisch zichtbaar of, en hoe de aanleg van de tweede stadsmuur van invloed is geweest op bovengenoemd gebruik? Het is verleidelijk het verschijnen van de houtbouw op de locatie en de daarmee samenhangende veranderingen (fase 2) aan de komst van de tweede muur te verbinden. Een direct verband tussen de aanleg van de tweede stadsmuur en het veranderend gebruik van het onderzoeksterrein kan echter niet worden gelegd; hiervoor zijn de dateringen van de archeologische resten niet nauwkeurig genoeg. Ook de ‘aanleg van de tweede stadsmuur’ zelf, is een lastig te hanteren begrip; de bouw ervan is rond 1380-1400 aan de noordzijde van de stad gestart. De zuidzijde van de stad moest zich lange tijd behelpen met een wal en doornenhaag, totdat de muur rond 1450 was voltooid. Wanneer de verstedelijking in dit deel van de stadsuitleg precies in gang is gezet, is dan ook niet eenduidig te stellen. • Is er op basis van de resultaten uit dit onderzoek een aanpassing of nadere invulling van de archeologische verwachting voor de omgeving van het onderzoeksgebied te maken? De resultaten van dit onderzoek bevestigen de archeologische verwachting zoals die voor de omgeving is opgesteld. Een nadere aanpassing is niet nodig.
afbeelding 21, het vlak in werkput 1 met aan het einde de wbeerput, de fundering met spaarboog en het keldertje
Samenvatting
SAMENVATTING
20
De Sectie Archeologie van de Gemeente Amersfoort heeft in januari 2008 een opgraving uitgevoerd op het perceel Koesteeg 9. De locatie ligt in de historische binnenstad van Amersfoort, waarvan de middeleeuwse structuur nog vrijwel geheel intact is en de oorsprong terug gaat op een 11de-eeuwse boeren nederzetting. Overal binnen het onderzoeksgebied zijn archeologische resten aangetroffen en deze bestaan uit lagen, ingravingen, funderingen, een beerput en een waterkelder uit de periode 13de eeuw tot heden. Door een groot aantal en diepe (sub-)recente verstoringen zijn veel van de resten ernstig verstoord, andere mogelijk zelfs verdwenen. In de aanwezige resten zijn vier fasen van gebruik te onderscheiden: • Fase 1, de pré-stedelijke fase (waarin het gebied buiten de jonge stad lag) is aanwezig middels een oude akkerlaag. De grond direct buiten de stad had een agrarische bestemming. De akkerlaag is reeds op meerdere locaties aangetroffen buiten de eerste stadsmuur, niet alleen in de omgeving van de Koestraat (onder andere bij Amicitia, Achter de Arnhemsepoortwal en Utrechtsestraat), maar ook aan de andere kant van de stad, bijvoorbeeld aan de Pothstraat, Achter de Kamp en de Kreupelstraat. • Fase 2 zou de vroegstedelijke periode kunnen vertegenwoordigen, waarin het gebied met de komst van de tweede stadsmuur bínnen de stad kwam te liggen. Het houten gebouw zou dan een stads huis
kunnen zijn, aan de Slijkstraat. De datering van deze fase is echter niet nauwkeurig genoeg en de sporen niet eenduidig. Het zou ook een boerderij buiten de stad kunnen zijn, gebouwd vóór de aanleg van de tweede stadsmuur. Er is hier in ieder geval niet langer geakkerd. • Fase 3 is duidelijk uit de stedelijke periode; een bakstenen funderingsmuur en een beerput vormen de resten van een groot huis dat aan de Slijkstraat was gelegen met een achtererf aan de Koesteeg. De oudste kaarten van Amersfoort tonen achter de bebouwing aan de Slijkstraat een open terrein met enkele hooimijten ter hoogte van het onderzoeksgebied. De situatie blijft lange tijd zo; ook het 19de- eeuws kaartenmateriaal toont het terrein als open gebied. • Fase 4 vertegenwoordigt de (sub-)recente periode. Waarschijnlijk is in de invulling van het achtererf pas verandering gekomen met de bouw van de stenen schuur, waarvan enkele funderingen zijn aangetroffen. Deze schuur dateert hoogstwaarschijnlijk uit het midden van de 20ste eeuw en is tot vlak voor het onderzoek blijven staan. De achtergevel - of het hele pand - is in deze tijd vernieuwd.
Literatuur Provincie Utrecht, 2002: Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Utrecht, Utrecht (kaart).
Brongers, J. A., 1998: Historische Encyclopedie van Amersfoort, Arnhem.
Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, 2005: Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) 2e generatie, Amersfoort (cd-rom).
Centraal college van deskundigen, 2006: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1, Amsterdam. Clazing, A. 2007: De stad en het vuil. Een onderzoek naar beerputten en afval. In: Flehite. Historisch jaarboek voor Amersfoort en omstreken 2007, pp 66-81. Halbertsma, H., 1959: Zeven eeuwen Amersfoort, Amersfoort. Maarleveld, G.C. & R.P.H.P. van der Schans, 1961: De dekzandmorfologie van de Gelderse vallei. In: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, Tweede reeks 78, pp. 22-24.
Stiboka, 1965: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000. Blad 32 Oost Amersfoort uitgave 1965. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen. Stiboka/RGD, 1977: Geomorfologische kaart van Nederland schaal 1:50 000. Stichting voor Bodemkartering/Rijks Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem.
21 LITERATUUR
Blijdenstein, R. 2005: Tastbare tijd Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht, Utrecht
Bijlagen
BIJLAGEN
22
tabel 1, gegevensoverzicht van de
F
WP
V/P
Datering
Beschrijving
gedocumenteerde sporen;
1
1
1
BEERPUT
bakstenen beerput
15de /16de eeuw
Het is een grote put met koepel.
2
1
1
INSTEEK
insteek van beerput F1
15 /16 eeuw
In vulling is 1 bewerkt steengoedscherfje
3
1
W
FUNDERING
bakstenen funderingsmuur
15 /16 eeuw
Fundering naast en tegen en over beerput
4
1
1
KUIL/AFVALKUIL
5
1
1
KUIL
-
(sub-)recent
6
1
1
KELDER
bakstenen (kolen)keldertje
18de /19de eeuw
7
1
1
KUIL/AFVALKUIL
mortelkuil
(sub-)recent
8
1
1
KUIL
baan / kuil
(sub-)recent
9
1
1
KUIL
10
1
1
KUIL/AFVALKUIL
afval- / puinkuil
(sub-)recent
11
1
1
PAALGAT/KUIL
kuil / paalgat?
?
12
1
1
PAALGAT/KUIL
kuil / paalgat?
13B
13
1
N
INSTEEK
insteek kelder?
(sub-)recent?
14
1
N
INSTEEK
insteek kelder?
(sub-)recent?
15
1
N
16
1
N
insteek kelder?
(sub-)recent?
17
1
N
18
1
Z
19
1
Z
VLOER
20
1
Z
21
1
Z
22
1
23 24
featurenummer, werkput,
=F
Omschrijving
de
de
uit de 16de eeuw aangetroffen. de
de
vlak / profiel, omschrijving, datering en beschrijving.
F1. Onderzijde volgt de insteek ervan (F2). Relatie tussen beide is niet duidelijk. 2 helft 14 eeuw de
de
datering obv aw gemaakt van IJsselsteentjes en plavuizen. Kolenkelder of waterkelder. Aanzet tot tongewelf.
F13
(sub-)recent
INGRAVING F13
datering obv aardewerk
14de /15de eeuw
INSTEEK
datering obv aardewerk
CULTLAAG/AKKER
13 /14 eeuw
CULTLAAG/AKKER
13de /14de eeuw
datering obv aardewerk
leemvloertjes?
14 eeuw
datering obv aardewerk
LAAG
laag in profiel
?
LAAG
laag in profiel
14
Z
LAAG
laag in profiel
?
1
Z
LAAG
laag in profiel
16 /17 eeuw
datering obv aardewerk
1
Z
LAAG
laag in profiel
17de-19de eeuw
datering obv aardewerk
25
2
1
PAALGAT/KUIL
pg / kuil
?
26
2
1
KUIL
kuil
?
27
1
W
FUND/MUUR
Muurfundering
18de /19de eeuw
F17
de
de
de
datering obv aardewerk
datering obv aardewerk de
de
bakstenen fundering van voormalige achtergevel van pand Arnhemsestraat 10
tabel 2, gegevensoverzicht van de vondsten; vondstnummer, werkput, vlak, profiel, featurenummer, verzamelwijze, omschrijving en datering.
V.nr WP Vlak Profiel Feature
Verzamelwijze
Omschrijving
Datering
1
TROF
uittroffelen noordprofiel; aw
14de /15de eeuw
1
1
15
2
1
1
2
SCHEP
insteek F1; aw
16de eeuw
3
1
1
4
SCHEP
opschaven vlak; aw
2de helft 14de eeuw
4
1
2
23
TROF
uittroffelen zuidprofiel
16de /17de eeuw
5
1
1
17
TROF
uittroffelen noordprofiel; aw
13de /14de eeuw
6
1
2
21
TROF
uittroffelen zuidprofiel; aw
14de eeuw
7
1
2
18
TROF
uittroffelen zuidprofiel; aw
13de /14de eeuw
8
1
AANLEG
aanleg vlak
19de /20de eeuw
9
1
2
24
TROF
uittroffelen zuidprofiel; aw
17de - 19de eeuw
10
1
1
12
AANLEG
aanleg spoor; aw
2de helft 13de eeuw
1
AANLEG
inhoud waterput; aw
17de - 18de eeuw
AANLEG
aanleg werkput (middendeel); aw
14de - 17de eeuw
1
11
1
1
12
2
1
13
2
5
18
TROF
uittroffelen profiel; aw
13de /14de eeuw
14
2
5
19
TROF
uittroffelen profiel; leemlagen; aw
14de eeuw
Materiaalsoort
Aantal
1
Roodbakkend aardewerk
3 frag
14de / 15de eeuw 14 eeuw
Aardewerk / Keramiek
Opmerking
Datering
Grijsbakkend, gedraaid aardewerk
1 frag
2
Aardewerk / Keramiek
Steengoed met oppervlakte
1 frag
16de eeuw
3
Aardewerk / Keramiek
Grijsbakkend, gedraaid aardewerk
9 frag
2de helft 14de eeuw
4
Aardewerk / Keramiek
Roodbakkend aardewerk
7 frag
16 / 17 eeuw
Witbakkend aardewerk
1 frag
16de / 17de eeuw
Baksteen
4 frag
16 / 17 eeuw
Dakpan
2 frag
Constructie/Bouwaardewerk
de
de
de
de
de
Kalk/Mortel/Stuc
3 frag
Natuursteen
Natuursteen,onbekende soort
1 frag
5
Aardewerk / Keramiek
Grijsbakkend, gedraaid aardewerk
2 frag
6
Aardewerk / Keramiek
Grijsbakkend, gedraaid aardewerk
2 frag
14de eeuw
7
Aardewerk / Keramiek
Grijsbakkend, gedraaid aardewerk
2 frag
13de / 14de eeuw
Constructie/Bouwaardewerk
Baksteen
1 frag
8
Hutteleem
1 frag
Aardewerk / Keramiek
Modern aardewerk
3 frag
Constructie/Bouwaardewerk
Tegel
6 frag
13de / 14de eeuw
19de / 20ste eeuw
Metaal
Slak
4 frag
Natuursteen
Leisteen
1 frag
Aardewerk / Keramiek
Roodbakkend aardewerk
3 frag
Witbakkend aardewerk
4 frag
Constructie/Bouwaardewerk
Kalk/Mortel/Stuc
3 frag
10
Aardewerk / Keramiek
Bijna steengoed
1 frag
2de helft 13de eeuw
11
Aardewerk / Keramiek
Echt steengoed
1 frag
17de eeuw
Majolica aardewerk
3 frag
18de eeuw
Constructie/Bouwaardewerk
Tegel
8 frag
18de eeuw
Aardewerk / Keramiek
Roodbakkend aardewerk
1 frag
17de eeuw
Grijsbakkend, gedraaid aardewerk
9 frag
14de eeuw
Echt steengoed
1 frag
14de / 15de eeuw
Grijsbakkend, gedraaid aardewerk
2 frag
13de / 14de eeuw
Baksteen
1 frag
9
12
13
Aardewerk / Keramiek
Constructie/Bouwaardewerk 14
Metaal
Oer
1 frag
Aardewerk / Keramiek
Grijsbakkend, gedraaid aardewerk
1 frag
Constructie/Bouwaardewerk
Hutteleem
1 frag
Periode Nieuwe tijd Late Middeleeuwen Vroege Middeleeuwen Romeinse tijd IJzertijd Bronstijd Neolithicum (Nieuwe Steentijd) Mesolithicum (Midden Steentijd) Paleolithicum (Oude Steentijd) ABP: ARCHIS: CAA: CMA: IKAW: RAAP: ROB: Stiboka:
Datering 1500 1050 450 12 voor 800 2000 5300 8800 300.000
smeedslakken 17de - 19de eeuw 17de - 19de eeuw waarvan 2 stuks met aw erin verwerkt
14de eeuw
tabel 4, archeologische -
heden 1500 1050 450 12 800 2000 4900 8800
Archeologisch Belangrijke Plaats ARCHeologisch Informatie Systeem Centraal Archeologisch Archief Centraal Monumenten Archief Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden Stichting Regionaal Archeologisch Archiverings Project Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek Stichting voor Bodemkartering (thans Alterra)
na Chr. na Chr. na Chr. voor Chr. voor Chr. voor Chr. voor Chr. voor Chr.
tijdschaal
tabel 5, gebruikte afkortingen
tabel 3, vondstcatalogus; vondstnummer, materiaal, materiaalsoort, aantal, opmerking en datering.
23 BIJLAGEN
V.Nr. Materiaal
BIJLAGEN
24
afbeelding 22, allesporenkaart.
Archeologisch Centrum Gemeente Amersfoort Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort Telefoon (033) 463 77 97 Fax (033) 463 03 32 E−mail:
[email protected] Internet: www.amersfoort.nl/archeologie ISSN: 1872−5945