Ambrosius van Milaan: politicus of geestelijke? door Marten van Willigen Transparant 7.1 (1996) 12-14
De Griekse held Herakles kreeg als baby te maken met twee grote slangen. Ze kropen in zijn wieg en hadden het pasgeboren ventje gedood, als de held niet over wonderbaarlijke krachten beschikt had. Hij kneep de twee indringers eenvoudig tot moes. Boven de wieg van Ambrosius hing een zwerm bijen. Ze gingen niet, zoals de twee slangen bij Herakles, tot de aanval over, maar duidden een voorteken aan: het honingzoete redenaarstalent van de grote kerkvader, zoals een levensbeschrijving van Ambrosius, die in de oudheid zeer gerespekteerd werd. Sterker nog: De kerkvader Augustinus droeg de schrijver van Ambrosius’ biografie, Paulinus van Milaan, persoonlijk op Ambrosius’ leven tot in detail te beschrijven. En dit geschiedde. Na een lange stilte heeft McLynn gepoogd hetzelfde te doen, maar dan volgens de huidige maatstaven. Of men deze poging geslaagd moet noemen kunt u misschien het best beoordelen aan de hand van het boek zelf. Hier slechts een impressie van een interessant boek over het eind van de vierde eeuw, waarin Ambrosius uiteraard het gespreksonderwerp vormt. Ambrosius bisschop, Ambrosius bisschop! De opmaat van het McLynn’s studie wordt gevormd door de benoeming van Ambrosius tot bisschop. Toen Ambrosius in zijn funktie als consularis maar Milaan kwam om de aldaar verhitte gemoederen tot rust moest brengen, deed hij dit kennelijk zo overtuigend dat het hele kerkvolk en masse uitriep: ‘Ambrosius, episcopus, Ambrosius episcopus!’, wat zoveel zeggen wil als: ‘Ambrosius, wij willen je graag als bisschop hebben.’ Interessant is het daarbij om eens te kijken naar de samenstelling van dit kerkvolk. Was dit één grote groep, die onderling aan het kissebissen was, of was dit een vergaarbak van alle mogelijke splintergroeperingen? McLynn gebruikt deze vraag als een pretentieuze binnenkomer. Naar zijn gevoel is er sprake van twee groepen, een kleine orthodoxe groep, die ongeveer 20 jaar afzonderlijk bijeenkwam, en een grote niet-extremistische hoofdgroep van katholieke gelovigen. Bij het overlijden van bisschop Auxentius, Ambrosius’ voorganger, kwamen de tegenstellingen tussen beide groepen scherp naar voren. Auxentius was altijd bisschop geweest van de niet-extremistische hoofdgroep, die als zodanig niet de grootste problemen had. Het probleem wordt vol gens McLynn vooral gevonnd door de kleine orthodoxe groepering, die zich door twintig jaar zelfverkozen ballingschap buiten het spel geplaatst voelde. Zij wilden nu eindelijk ook een bisschop die bij hun ligging aansloot. Ambrosius paste – wonderlijk genoeg – precies in het profiel dat beide groeperingen voor ogen stond. Hoewel hij in het begin hevig tegensputterde, werd hij uiteindelijk door de verschillende partijen overtuigd van de noodzaak om bisschop te worden. Beslissend was tenslotte het besluit van keizer Valentinianus om Ambrosius in het ambt van bisschop te accepteren. De vasthoudendheid waarmee McLynn de beschikbare documenten over Ambrosius’ bisschopskeuze in zijn verhaal betrekt dwingt bij mij veel respekt af. Door een minutieus afwegen van de bronnen, weet McLynn meer dan eens tot verrassende visies te komen. Als lezer heeft men het gevoel te mogen meerijden op de wagen van de wetenschap. Een opmerking die ik daarbij echter wel moet maken is dat deze ‘wetenschapskar’ nogal eens van de hoofdroute afwijkt. Een voorbeeld: Het kerkvolk van Milaan roept naar Ambrosius dat zijn zonde op hun hoofd mag komen. Voor McLynn betekent dit dat Ambrosius er in de dagelijkse praktijk lustig op los martelde en – zoals dat in
zijn tijd gewoon was – bij het gerechtelijk onderzoek behorend bij zijn funktie niet al te zachtzinnig te werk ging. De antieke biograaf van Ambrosius beweert het tegenovergestelde van McLynn. Volgens McLynn moet deze auteur van het verhaal van de zwerm bijen boven Ambrosius’ wieg er gewoon naast zitten. Hij geeft deze veronderstelling de status van een conclusie. Ambrosius’ identiteit Naast deze kritische kanttekeningen is er een ernstiger tekort: voor wie meer wil weten over de achtergrond van het verhaal blijven veel vragen onbeantwoord. Een vraag die direkt bij de lezer opkomt is waarom McLynn relatief weinig egodocumenten van Ambrosius gebruikt heeft en waarom hij bepaalde gegevens niet veel meer in het kader van de tijd plaatst waarin Ambrosius leefde. Storender is echter dat McLynn erg selectief te werk gaat in zijn weergave van de feiten. Het lijkt wel of Ambrosius helemaal geen christelijke identiteit gehad heeft en alleen een handig politicus was, terwijl hij tientallen jaren bisschop was. De meeste moeite had ik met de methodische benadering van McLynn, met name het bewust negeren van bepaalde bronnen. Op de eerste pagina reeds presteert de schrijver het Ambrosius’ uitdrukking ‘raptus de tribunalibus’ (‘weggerukt bij het rechtsgestoelte vandaan’) als een loze kreet te typeren, omdat Ambrosius deze uitdrukking in zijn oeuvre meer dan één keer gebruikt. Daardoor heeft deze uitdrukking voor [13] McLynn geen authentieke waarde meer. Het is voor hem een soort ‘gemeenplaats’, een ‘topos’ geworden. De twee contexten waarin Ambrosius de uitdrukking gebruikt, kunnen daardoor onbelicht blijven (vgl. AMBR. Off. 1,4; AMBR. Poen. 2.72). Geheel ten onrechte, want wat hier naar voren komt is nu juist dat Ambrosius meer was dan ‘de handige politicus’. Wat blijkt eigenlijk uit de genoemde contexten? Dat Ambrosius een gelovig mens is en dat hij vanuit deze grondhouding alles doet. Misschien vindt McLynn het niet nodig om dit aspect van Ambrosius te belichten. Hoe men het echter ook ziet, Ambrosius blijft een geestelijke. Dit aspekt zal moeten meewegen in een evenwichtige weergave van zijn persoon. Wat zegt Ambrosius eigenlijk over zijn eigen persoon? ‘Iemand zal zeggen: “Kijk daar is hij, die niet in de schoot der Kerk is opgevoed ,..., maar weggerukt werd van het rechtsgestoelte. weggevoerd van de ijdelheden van deze wereld, hij die van de stem van de heraut gewend raakte aan het gezang van de psalmist. Hij blijit niet staande in zijn ambt door zijn eigen kwaliteit, maar door de genade van Christus.” (AMBR. Poen. 2,72) Hierna spreekt Ambrosius een gebed uit waarin hij God om bescherming vraagt. Tevens spreekt hij over het feit van zijn roeping tot bisschop. Hij zegt dat hij wist het bisschopsambt onwaardig te zijn, aangezien hij zich aan deze wereld overgegeven had. In het direkt hierop volgende stuk tekst (Poen. 2,73) zegt Ambrosius dat hij de minste is van alle bisschoppen. Daarna bidt hij God om diegenen die gezondigd hebben te kunnen aanvoelen. Hier zien we duidelijk dat Ambrosius een grote bewogenheid heeft en zich niet laat voorstaan op het feit dat hij bisschop is geworden. Ongrijpbaar? Ambrosius is volgens McLynn een ongrijpbare figuur. ‘Verdwenen in de wijde kleding van het ambt’, schreef Kees Fens zelfs in De Volkskrant van 6 februari. Maar zo ongrijpbaar is Ambrosius niet. Hij geeft zichzelf wel degelijk bloot, zoals we zojuist reeds zagen. Bovendien laat Ambrosius veel van zichzelf zien in bijvoorbeeld de brieven aan zijn zuster, waarin hij allerlei omstandigheden nogmaals de revue laat passeren, of in andere brieven waarin hij een gloedvolle pleidooien houdt voor het christelijke geloof. ln brief 22 vinden we een uitgebreid verslag van het opgraven van de martelaars Gervasius en Protasius en hoe Ambrosius dit zelf beleefde. Ambrosius ziet het als een terugkeer van de tijden van de apostelen. Er gebeuren
weer wonderen (er wordt een blindgeborene ziende), de kerk wordt door God klaarblijkelijk niet in de steek gelaten. Op een andere plaats (Off. 1,4) gaat Ambrosius in op het begin van zijn periode als bisschop. Hij zegt het als volgt: ‘Ik immers, die weggerukt werd van het rechter gestoelte en van de eretekenen van het bestuursambt tot het ambt van bisschop, begon jullie onderwijs te geven, dat ik zelf niet geleerd had. Dus is het zo gegaan dat ik eerder begon onderwijs te geven, dan (zelf) te leren.’ In de context die voorafgaat spreekt Ambrosius zich bescheiden over zichzelf uit. Hij wenst voor zichzelf niet dezelfde hoogte te bereiken als de apostelen en profeten, maar alleen een goede intentie en voldoende nauwkeurigheid in de schriftuitleg te demonstreren. In de biogratie van McLynn komt de inwijding tot bisschop overigens uitgebreid ter sprake. Het blijkt dat Ambrosius in de tijdspanne van een week tot bisschop werd benoemd. Dit met instemmi ng van iedereen. Tegen de achtergrond van de snelheid waarmee Ambrosius bisschop werd kan men ook de zojuist geciteerde passage volledig begrijpen. Jammer genoeg heeft McLynn dit soort dwarsverbanden achterwege gelaten. Dit zou beslist veel meer licht op de zaak hebben geworpen. Verschillende groepen Het is trouwens de vraag of de door McLynn zo prachtig ontworpen twee groeperingen in Milaan wel zo scherp te scheiden zijn. In deze periode is er een grote kerkstrijd aan de gang tussen het Arianisme, vaak ook in gematigde vorm, vroeger ‘Semi-Arianisme’ genoemd, en de aanhangers van het Niceense belijden. ofwel de strijd tussen de aanhangers van het ‘homoousios’ (het Wezen van God de Vader en Christus lijken op elkaar) en de aanhangers van het ‘homoousios’ (het Wezen van God de Vader en Christus zijn gelijk). De grens valt niet altijd even scherp te trekken. Het is helemaal niet uit te sluiten dat in de grote groep christenen die bij Auxentius ter kerke gingen aanhangers van het ‘homoousios’ te vinden waren. Misschien vonden zij het te ver gaan om zich bij de kleine groep orthodoxen aan te sluiten, maar waren zij het grotendeels met de li ggingvan deze laatste groep eens. Maar, wie zal dit 1600 jaar na dato nog precies kunnen nagaan? Mijn bezwaar ligt daarom ook niet zozeer bij de suggesties van McLynn, die kunnen ten dele wel waar zijn, maar meer bij zijn stellige wijze van presentatie. Wie het boek grondig doorleest stuit voortdurend hier op: een mogelijkheid wordt verkondigd als een waarheid. Ambrosius’ Romanitas Dit gebrek wordt ook zichtbaar, als McLynn het heeft over de genealogische wortels van Ambrosius van Milaan. Hij vindt geen moordenaars in de voorfamilie, maar valt wel het traditionele beeld – dat Ambrosius beschrijft als een kerkvorst van hoge komaf – aan. ln het traditionele beeld zien we Ambrosius als een ‘coming man’ van goeden huize de ene na de andere belangrijke funktie vervullen. Hij wordt eerst assessor bij de praefectus praetorio Probus in Sirmium. Vervolgens, een aantal jaren later wordt Ambrosius benoemd tot consularis Aemiliae et Etruriae, met als standplaats Milaan. Zijn opleiding volgde Ambrosius eerst in Rome, waar hij samen met zijn familie naar toe verhuisde na de dood van zijn vader. Met dit beeld rekent McLynn duidelijk af. Maar de vraag is of hij dit overtuigend doet. Zo trekt hij bijv. Ambrosius’ Romanitas in twijfel. Naar het gevoel van McLynn was Ambrosius helemaal geen Romein, hij werd immers in Trier geboren. Volgens zijn visie had Ambrosius’ vader, die als praefectus praetorio was gestationeerd in Trier, zich door zijn métier van de Romeinse aristocratie gedistantieerd. Dit is een aanvechtbare hypothese. lmmers, waren niet vele aanzienlijke Romeinen jaren in het buitenland, om uiteindelijk, als een soort sluitstuk van de carrière als senator in Rome te eindigen? Ik geef toe dat Ambrosius’ vader zover niet kwam, maar dit was eerder toe te schrijven aan zijn vroegtijdige dood, dan aan een soort verkeerde carrièredrang. Dat Ambrosius omstreeks zijn dertigste carriere maakte ‘in het buitenland’ is ook niet afwijkend van het normale patroon. Juist een plaats als Sirmium had in deze periode
(zie Jones, Later Roman Empire) een steeds belangrijker wordende funktie. Niet zelden kwam de keizer naar deze plaats om vanuit deze standplaats orde op zaken te [14] stellen in het omliggende gebied. Het zelfde geldt voor Ambrosius verblijf in Milaan en Trier. Ambrosius’ vader en Ambrosius zelf wisten dus heus wel waar Abraham de mosterd vandaan haalde. In ieder geval niet in Rome. Dan zou Byzantium, het ‘Roma Nova’, een veel betere optie zijn. Ambrosius’ familie Ambrosius had een broer Satyrus, die een voorbeeld bleek te zijn van zelfopoffering. Hij beheerde de privébezittingen van Ambrosius, zonder hier zelf iets van op te eisen. De bisschop kon zich op deze manier geheel wijden aan het ambt. Na de dood van zijn broer Satyrus hield Ambrosius een lijkrede die erg veel indruk maakte. De rede getuigt van een warme liefde van de broers ten opzichte van elkaar. Satyrus krijgt een grootse begrafenis in aristocratische stijl, die door bijkans de hele kerkelijke gemeente van Milaan wordt bijgewoond, terwijl hij daar niet eens deel van uitmaakte, Natuurlijk is de oorzaak van zo’n grootse begrafenis die Satyrus ten deel viel niet alleen toe te schrijven aan zijn goede komaf, ook de aangrijpende wijze waarop hij stierf – hij bereikte nog net op tijd de plaats Milaan om daar in de armen van zijn broer te sterven – verklaart de grote belangstelling die er was bij de gewone kerkgangers voor Ambrosius’ familie. Maar desondanks ontkomt men er niet aan te denken dat een dergelijke begrafenis nooit op die manier gehouden zou zijn als Satyrus slechts een middelmatige afkomst had gehad, zoals McLynn elders in het boek van Ambrosius beweert. Na de begrafenis wordt Satyrus zelfs als heilige vereerd. Ambrosius’ zus Marcelli na, werd een christelijke maagd en koos op die wijze eveneens voor een leven in afzondering. Zij kende de echtgenote van Petronius Probus, Proba, waarschijnlijk al voordat Ambrosius bij Probus assessor werd. Als christelijke maagd dwong Marcellina het nodige gezag af. Interessant is echter dat deze relaties allemaal in Rome ontstonden. Hiermee spreekt McLynn zijn eigen beweringen over het ontbreken van de Romanitas bij Ambrosius mijns inziens rechtstreeks tegen. Ambrosius en de keizers In het boek is een aanzienlijke plaats ingeruimd voor de relatie van Ambrosius met de keizers. Ambrosius overleefde immers vier keizers, waardoor zijn omstandigheden steeds wijzigden. Ambrosius gaf de jonge keizer Gratianus geloofsonderricht. Ook stuurde hij hem veel brieven, die grotendeels bewaard gebleven zijn. McLynn gaat uitgebreid in op de politieke situatie onder Gratianus, die minder grip op de omstandigheden had dan zijn voorganger Valentinianus I, die Ambrosius tot bisschop benoemde. Nadat Ambrosius met zijn brieven en geloofsonderricht de keizer tot het Christendom bekeerd had, ontstond er aan het hof een nog uitgesprokener christelijk klimaat, in de eigenlijke zin van het woord. Valentinianus I was niet vijandig geweest ten opzichte van het Christendom, maar onder Gratianus kreeg het Christendom nieuwe kansen en impulsen. Een mooi voorbeeld voor het klimaat aan het hof geeft McLynn door twee hofambtenaren te noemen, die later in het klooster gaan. De ontdekking door deze twee persoon van het ‘Vita Antonii’, een werk dat gaat over het leven van de kluizenaar Antonius en in deze tijd razend populair is, zorgt ervoor dat ze tot dit besluit komen. En dit kan allemaal aan het keizerlijke hof in Trier. Ambrosius in het geweer Maar niet altijd was het pais en vree. Met name Valentinianus II kon flink tekeer gaan. Wat was namelijk het geval? Deze keizer – de derde die Ambrosius meemaakte – stond sterk onder invloed van zijn moeder, die ‘ariaans’ was. De keizerlijke familie wilde wel eens wat anders dan de Niceense orthodoxie die Ambrosius te allen tijde voorstond. Dus eiste het keizerlijke hof een kerkgebouw op voor een ariaanse godsdienstoefening. Maar Ambrosius
weigerde. Dit ging hem veel te ver. Het keizerlijke hof gooide nu het roer om en eiste i.p.v. de hoofdkerk (een fraai gebouw in het centmm van Milaan) de veel minder fraaie basilica portiana op. Dit zou de bisschop toch wel goed vinden. Helaas, ook hier ging Ambrosius niet mee akkoord. Maar hij bood geen openlijk verzet. Wel werd de basilica portiana door vele gelovigen bezet, maar Ambrosius zette hen niet tot dit verzet aan. Op bevel van de keizer werd de basiliek nu door soldaten omsingeld, maar ook deze soldaten kozen Ambrosius’ partij. We moeten bedenken dat vele soldaten reeds jaren in Milaan gestationeerd waren en derhalve in het gewone leven van Milaan redelijk waren ingevoerd. Het kwam daardoor in ieder geval niet tot gewelddadigheden. Na de nodige spanningen liet de keizer de soldaten weer inrukken, Ambrosius zou er de man niet naar zijn geweest om het zo maar te laten. In brieven die hij aan de keizer richtte, probeerde hij de keizer van de noodzaak te overtuigen om de basilieken niet aan de arianen over te leveren. Na lang aarzelen gaf de keizer uiteindelijk toe. Voor Ambrosius was en bleef het Niceense belijden het enige ware geloof. Deze duidelijkheid en het gegeven dat het kerkvolk Ambrosius daadwerkelijk ondersteunde gaf voor de keizer uiteindelijk de doorslag. De laatste keizer met wie Ambrosius te maken had was Theodosius. Een keizer die het orthodoxe christendom welgezind was, maar die af en toe het bloed ook in stromen kon laten vloeien. Dat paste niet bij een christelijke keizer. In 390 liet Theodosius in koelen bloede ‘schoon schip’ maken in de renbaan van Thessaloniki. Dit naar aanleiding van de dood van de gouvemeur in deze plaats. Zevenduizend mensen werden zonder pardon over de kling gejaagd. Ambrosius trachtte nog te redden wat er te redden viel om de keizer van zijn voornemen af te brengen. Maar tevergeefs. Het kwaad was al geschied. Ambrosius spreekt in een reaktie daarop (in brief LJ) op een aangrijpende manier de keizer aan: hij is hier niet een bisschop, maar een medemens die meedenkt met iemand die de plank volledig heeft misgeslagen. Hierdoor komt Ambrosius op die bijzondere plaats te staan, die hem het predikaat ‘kerkvader’ opleverde. Conclusie Hoewel deze biograiie een bijzonder gedegen studie is, is McLynns benadering van Ambrosius bij mij beslist verkeerd gevallen, McLynn benadert Ambrosius’ heel sterk vanuit zijn politieke handelen. Dat Ambrosius’ persoon daarbij een aardig bijverschijnsel is geworden, schijnt helemaal geen bezwaar. Mijn vraag is dan: hoe kon Ambrosius ooit ‘Kerkvader’ worden? Jammer blijft het dat McLynn Ambrosius zelf niet veel meer aan het woord heeft gelaten, wat zeker mogelijk was geweest. Een gemiste kans! N.a.v. Neil B. McLynn, Ambrose of Milan: Church and Court in a Christian Capital (Oxford 1994) prijs: fl.100,-.
Dit artikel is OCR-gescand en kan daarom tiepfaudjez bevatten © Marten van Willigen & Transparant (1996)