Windesheim zet kennis in werking
d On z er k oe
‘Als aan de keukentafel’ ‘Onderzoek naar professionalisering van het werk van vrijwilligers in de inloophuizen’
Lectoraat theologie & Levensbeschouwing
Marchien Timmerman
Zwolle, 2015
Auteur Foto’s Lectoraat
: : :
Marchien Timmerman Jan van Dijk Theologie & Levensbeschouwing Windesheim, Zwolle Lector : André Mulder Telefoon : 088-469 7646 Website : www.windesheim.nl Email :
[email protected] 2015© Lectoraat Theologie & Levensbeschouwing, Christelijke Hogeschool Windesheim
‘Als aan de keukentafel’ Onderzoek naar professionalisering van het werk van vrijwilligers in inloophuizen
Marchien Timmerman
Lectoraat Theologie & Levensbeschouwing Zwolle, maart 2015
2
Inhoudsopgave Voorwoord
5
1. ‘Als aan de keukentafel’
7
2. Inleiding
11
2.1.
Aanleiding
11
2.2.
Introductie van mij als onderzoeker
11
2.3.
Keuze voor dit onderzoek
13
2.4.
Doelstelling en vraagstelling van het onderzoek
14
2.5.
Methode
14
3. Introductie van het werk van de vrijwilligers in de inloophuizen
19
3.1.
De vijf locaties en het werk van de vrijwilligers
19
3.2.
Presentiebenadering
25
3.3.
Presentie en interventie
27
3.4.
Perspectiefwisseling
28
3.5.
Relatie tot zingeving
29
3.6.
Betekenis van en visie op locatie
30
4. Opbrengst van onderzoeksdata: vanuit intuïties naar conclusies
35
4.1.
Intuïtie 1
36
4.2.
Intuïtie 2
38
4.3.
Intuïtie 3
41
4.4.
Intuïtie 4
44
4.5.
Intuïtie 5
48
4.6.
Intuïtie 6
49
4.7.
Intuïtie 7
53
4.8.
Intuïtie 8
56
5. Tweede ronde en verdieping
61
5.1.
Verloop tweede ronde en opbrengst op de werkplekken
61
5.2.
Enkele opbrengsten
63
5.3.
Opbrengsten bij de intuïties
64
5.4.
Weerklank vanuit de literatuur
69
6. Conclusies en aanbevelingen
75
6.1.
Als aan de keukentafel
75
6.2.
Verzamelde conclusies en aanbevelingen
77
6.3.
Concretisering in kader van dit onderzoek
84
3
7. Methodische reflectie onderzoek
89
7.1.
Keuze van de locaties
89
7.2.
Methodiek
89
7.3.
Literatuur in het onderzoek
90
7.4.
Fasering van het onderzoek
91
7.5.
Terugblik op het onderzoekstraject
94
Literatuurlijst
97
Afkortingen
101
Bijlagen
4
1. Vragenlijsten bij eerste fase onderzoek
103
2. Onderzoek Vrijwilligers diaconaal-presentie inloophuizen
105
3. Gesprekspunten tweede ronde en observatiepunten
107
Voorwoord Dit verslag getiteld ‘Als aan de keukentafel’ biedt een rapportage van mijn onderzoek naar professionalisering van het werk van vrijwilligers in de inloophuizen. Het betreft inloophuizen die staan in een lange missionaire presentie traditie. De locaties die meededen zijn te vinden in Almere, Antwerpen, Deventer, Ede en Utrecht-Overvecht. Ik heb dit verslag als eerste geschreven voor de vrijwilligers en andere medewerkers in de inloophuizen. Daarnaast schreef ik het voor een kring van betrokkenen daaromheen. Het is een praktijkgericht kwalitatief onderzoek waarin het werk en de vragen van vrijwilligers centraal staan. De bedoeling is dat de conclusies en aanbevelingen ten goede komen aan vrijwilligers in hun uitvoerend werk. Mijns inziens is de opbrengst van dit onderzoek de moeite waard voor andere partners die bij dit werk betrokken zijn: trainers van vrijwilligers, besturen en fondsen. Graag neem ik initiatief en ben ik betrokken bij mogelijke vervolgacties in het verlengde van dit onderzoek. Enkele mensen en organisaties wil ik graag bedanken: De vrijwilligers en beroepskrachten van de vijf locaties die meededen in dit onderzoek: voor betrokkenheid, waarde(n)volle inbreng en medewerking. De leden van de klankbordgroep bij dit onderzoek1 en netwerk DAK: voor betrokkenheid en kritisch meedenken tijdens dit onderzoekstraject. Peter de Haan, als vertegenwoordiger van de hogeschool Windesheim, voor het mogelijk maken van dit onderzoek, ook voor betrokkenheid bij en support voor deze werksoort en dit onderzoek. Het Steunfonds Theologie, voor de financiering van dit onderzoek. Collega’s en onderzoeksbegeleider André Mulder van het lectoraat Theologie: voor het doorgaand gesprek, meedenken, feedback en steun. Betrokken en vriendelijke goede vrienden en bekenden: voor een luisterend oor, moed, nieuw inzicht en begrip op zijn tijd.
Marchien A. Timmerman MA Docent/Onderzoeker Missionaire presentie -
[email protected]
1
De Klankbordgroep van dit onderzoek bestond uit: Dr. Herman Noordegraaf PTHU, Jan van Opstal Netwerk Dak, Joke Visser, trainingscentrum Kor Schippers, Arnold van der Snoek Buurtpastor Amsterdam-Noord en Bart Starreveld, buurtpastor Rotterdam-Zuid.
5
6
1. ‘Als aan de keukentafel’ De keukentafel is voor mij persoonlijk en ook voor veel anderen een bijzondere plek.2 Het is een plaats van thuiskomen, jezelf zijn en anderen ontmoeten die bij je horen. Een plek om te dromen op zijn tijd en woorden te geven aan je verlangen, soms even. Maar het is ook de plaats waar afspraken worden gemaakt of klusjes worden verdeeld. Op zijn tijd vinden er schermutselingen plaats over wie er afwast of de rotzooi heeft laten staan. Op zijn tijd is de tafel de plek waar de een de ander in de rede valt of waar kleine en grote krachtmetingen plaatsvinden. Maar de tafel is ‘eigen’ en kent een soort onvoorwaardelijkheid die velen het besef geeft ‘hier mag ik zijn wie ik ben’.3 De keukentafel is geen paradijs, maar is wel een plek om thuis te zijn. Wie een dergelijke plek niet heeft weet hoe hachelijk dat is. De keukentafel is mij tijdens mijn aanwezigheid in de inloopcentra ingevallen als inspirerend beeld van het inloopwerk daar. Deels is het een ruimte waar mensen om een grote tafel met elkaar koffie drinken, waar mensen in- en uitlopen, elkaar kennen en iets tegen elkaar zeggen. Deels staat het beeld van de keukentafel voor de sfeer die door vrijwilligers en bezoekers is getypeerd als: ‘Doe alsof je thuis bent’, ‘Je mag hier zijn wie je bent’ en die zich kenmerkt door een groot onderling vertrouwen te midden van grote verschillen tussen mensen. Hierbij is door vrijwilligers meermalen verwoord: ‘Ieder telt hier mee’, ‘Je kunt gewoon wat tegen elkaar zeggen’. Ook is er sprake van onderlinge afstemming: ‘Je weet wanneer je haar beter wat met rust kunt laten, andere keer weer’. Bij de vrijwilligers onder elkaar is ook verwezen naar deze afstemming: ‘Je kunt van elkaar op aan’, ‘er is ruimte voor verschillen, sterk-zwak’. Toen het gesprek hierover ging in Utrecht, bij het inloophuis van het Leger des Heils, viel de nieuwe werker in en zei: ‘Ja, eigenlijk zijn we wel een familie, maar wel met al wat daarbij hoort. Dus moederrol, oma, vader, lastig kind, tante in huis’, ‘Vaak loopt het goed, soms is er storing’. In Antwerpen, bij het Protestants Sociaal Centrum (PSC) zei een van de medewerkers van het Open Huis: ‘Je kunt aanschuiven en er is dan gastvrij onthaal’. Het beeld van de keukentafel past voor mij bij de presentiebenadering, die zo kenmerkend is voor het werk in veel inloophuizen. De keukentafel past ook bij recente verkenningen van ‘het alledaagse’ door bijvoorbeeld feministen, migranten en politieke theologen. In deze theoretische verkenningen staat het gewone alledaagse leven 2
Zie bijvoorbeeld de rubriek ‘Aan tafel’ in het dagblad Trouw op zaterdag in de maand februari en maart 2015.
3
Alle cursief gedrukte zinnen in dit verslag zijn uitspraken van vrijwilligers uit de interviews.
7
centraal, met aandacht voor aspecten die vaak onzichtbaar zijn en die veelal geen stem krijgen in dominante theorievorming. Deze verkenningen van het alledaagse zijn echter van grote betekenis in een kritische benadering die het onzichtbare zichtbaar maakt en aandacht vraagt voor woorden en stemmen die maatschappelijk gezien vaak niet populair zijn, maar wel van waarde zijn (De Haardt, 2013, De Haardt forthcoming). Maar in de titel ‘Als aan de keukentafel’ staat ook nadrukkelijk het woord ‘als’. De metafoor biedt namelijk overeenkomst en verschil. Thuis ben je familie van elkaar en het is zoals het gaat, hoewel daar ook geleerd wordt. Familie ben je door geboorte, als vanzelfsprekend. Het familieachtige in een inloophuis is resultaat van een liefdevolle, vriendschappelijke manier van werken: de presentiebenadering. Het is een wijze van werken die je kunt leren, die ‘werkende weg’ geoefend wordt. Tijdens hun werk komen vrijwilligers van alles tegen en ze leren door de jaren heen veel van bezoekers, van elkaar en van gesprekken met de professionals. Dit werk, deze ‘wijze van doen’, dit realiseren van een sfeer ‘als aan de keukentafel’ en de vragen van vrijwilligers die daar verborgen of uitgesproken een rol bij spelen, staan centraal in dit onderzoek. Ik kom nog even terug op het beeld van de keukentafel. Er is iets gaande in de Nederlandse context wat met de keukentafel van doen heeft. Dat is heel dichtbij huis zo, nu de keukentafel van wie een PGB4 ontvangt, aangewezen is als een belangrijke plek voor overleg over de uitvoering van de nieuwe zorgwetten. In het zogenaamde ‘keukentafelgesprek’ wordt door hulpverleners samen met de cliënt het zorgaanbod bepaald afhankelijk van de behoefte van de betrokkenen.5 Dat klinkt mooi, maar is vooralsnog hachelijk. Als de zorg goed is en afgestemd is het mooi. Maar als het niet afgestemd en niet veilig is en te veel voorwaardelijkheid kent, werkt het niet. Dan werpt het een schaduw over of nog erger: het verstoort het eigene van de keukentafel met alles waar die voor staat. Of zoals iemand bij het napraten in de inloop zei: ‘Als het zo moet, dan liever naar een loket, dan neem ik het tenminste niet mee naar huis’. Hier liggen dus uitdagingen voor wie deze gesprekken gaat uitvoeren en daarvoor deze privéplek benut in het kader van uitvoeren van dit nieuwe beleid. De opgave is dan om methoden en houding te ontwikkelen die passend zijn bij deze plek. De keukentafel biedt kansen voor afgestemde zorg, die bijdraagt aan wat deze zorgwetten beogen. Maar dan moet het gesprek wel gericht zijn op afstemming en op het perspectief van hen die aan tafel zitten. 4
PGB staat voor Persoons Gebonden Budget. Sinds 1 januari 2015 in kader van nieuwe zorgwet ligt de regie hiervoor bij de burgerlijke gemeenten en het beheer bij de SVB en niet meer bij de mensen zelf.
5
Zie bijv. de omschrijving factsheet Vereniging voor gehandicapten februari 2015 en Memo keukentafelgesprek van Mezzo, landelijke vereniging voor Mantelzorgers en vrijwilligers.
8
Een vergelijkbare schaduw valt, zo zou je kunnen zeggen, over de keukentafel van deze inloopplekken. Deze schaduw wordt in een aantal gevallen veroorzaakt door tekort aan geld, vrijwilligers of door kwesties rond huisvesting. In dit kader zie ik een parallel met de privékeukentafel. De uitvoering van de participatiewetgeving komt op diverse manieren op tafel in het inloophuis, namelijk vanuit de leefwereld van de bezoekers en in het werk van vrijwilligers (nieuwe maatregelen, nieuwe vragen van bezoekers bijvoorbeeld). Deze nieuwe wetgeving levert ook vragen op bij medewerkers van de inloophuizen over wijze van aansluiten bij dit nieuwe welzijnsbeleid. Ook stelt deze ontwikkeling nieuwe vragen aan de wijze waarop het werk nu en in de nabije toekomst gedaan kan worden. Die vragen kunnen betrekking hebben op methode en aanbod van activiteiten, maar mogelijk ook op de kwaliteiten en het specifieke karakter van dit werk en hoe daar woorden aan te geven. Hoe kunnen we vertolken dat deze eigenheid onopgeefbaar is? Hoe kunnen we dat aan het licht brengen wat dienstbaar kan zijn aan deze mensen en aan onderlinge verhoudingen in de veranderende samenleving? Dit onderzoek heeft een formele doelstelling en vraagstelling, die is verwoord in het tweede hoofdstuk. Vanuit het beeld van de keukentafel zou ik het zo willen omschrijven: •
Wat karakteriseert deze werkplekken en wat vrijwilligers doen ‘rond de keukentafel’ en wat is de waarde daarvan en voor wie?
•
Welke vragen en dilemma’s ondervinden vrijwilligers bij de uitvoering van dit werk en waar zouden ze graag in willen leren?
•
Welke nieuwe kennis, methodiek, verwoording en ondersteuning kunnen hierbij helpend zijn?
Met deze verkenning van het beeld van de keukentafel introduceer ik kernen van mijn onderzoek. In dit verslag hoop ik u mee te nemen in de verschillende stappen van dit onderzoek. Ook hoop ik de opbrengsten en aanbevelingen aan u voor te leggen.
9
10
2. Inleiding In dit hoofdstuk verhelder ik de aanleiding van dit onderzoek, introduceer ik mij als onderzoeker en verantwoord enkele keuzes die ik bij dit onderzoeksproject gemaakt heb. Ook werk ik in dit hoofdstuk doelstelling en vraagstelling van dit onderzoek uit. Tenslotte geef ik een toelichting op de twee fasen van dit onderzoek. 2.1. Aanleiding Het lectoraat Theologie & Levensbeschouwing van Windesheim heeft in 2012 het initiatief genomen voor een onderzoek ten dienste van het werkveld diaconaat en missionaire presentie. Het lectoraat maakte deze keuze vanuit haar opdracht om mensen en groepen in de samenleving met elkaar te verbinden, maar ook vanuit de maatschappelijke oriëntatie van het lectoraat (toewending naar de samenleving). Vanuit de opleidingen van Theologie & Levensbeschouwing is dit initiatief ondersteund. In contact met het werkveld, veelal door stages, waren meerdere signalen opgevangen die het belang van een dergelijk onderzoek voor de praktijk van de inloophuizen onderstreepten. Nieuwe inzichten en deskundigheidsbevordering voor dit werkveld zijn daarnaast ook van belang in het kader van het opleiden van studenten tot professionals op het terrein van religie en samenleving. Na raadpleging van betrokkenen uit dit werkveld werd een gemotiveerde aanvraag gedaan bij het Steunfonds Theologie van Windesheim (Mulder, 2012). Deze aanvraag is door dit fonds gehonoreerd en het lectoraat zocht een docent-onderzoeker om dit onderzoek uit te voeren. Als docent in dit missionair-diaconale vakgebied, als ervaren professional in dit type werk en als beginnend onderzoeker is mij gevraagd dit onderzoek te gaan doen. Het was bijzonder eervol en inspirerend voor mij dat ik dit onderzoek mocht uitvoeren. Leerzaam was het ook om mijn ervaring met de presentiebenadering te verbinden met de structuur en regels van praktijkgericht onderzoek. 2.2. Introductie van mij als onderzoeker Jarenlang werkte ik als professional in meer dan één oude stadswijk, eerst als buurtwerker en daarna als buurtpastor. Na de buurtopbouw-methodiek maakte ik me de presentiebenadering eigen. In het buurtpastoraat raakte ik vertrouwd met deze kleinschalige werksoort, die zich kenmerkt door haar gastvrijheid, de informele wijze van werken en zijn, het laagdrempelige en niet-uitsluitende.6 Diversiteit is het uitgangspunt 6
Mooi verwoord door bezoekers: ‘ik heb hier altijd het gevoel dat ik er mag zijn’, ‘hier maakt het niet uit hoe je er uit ziet, als je in het café hiernaast zit word je altijd aangekeken’.
11
maar te midden van alle verschillen staan verbinding en wederkerigheid centraal. De werkwijze van de presentie is wat mij betreft aanstekelijk door de aandacht voor levensvragen, voor het levensverhaal, het alledaagse en de kleine, haast onhoorbare stem van vaak ongeziene mensen, die er toe doet. Er wordt hulp geboden, mensen ondersteunen elkaar, maar er is ook ruimte voor de onoplosbaarheid van problemen, de tragiek van het leven en het kwetsbare. Er is een vorm van gemeenschap die tegelijk ruimte en begrenzing biedt. In deze zin is de aandacht voor het alledaagse maatschappelijk relevant en van waarde. Hier lichten andere dan dominante maatschappelijke waarden op en hier valt ander licht op bestaande waarden. Dat doet mensen goed. Ook mij deden deze benadering en deze wijze van werken goed toen ik het werk van binnenuit elke dag meemaakte en verbonden was met mensen. Ook toen in mijn eigen leven tragiek en kwetsbaarheid zo tastbaar aanwezig waren. Nog elke dag ervaar ik de goedheid van deze wijze van werken en leven, in het werk dat ik nu doe op een totaal andere plek en in een andere rol. Ook ervaar ik dit goede in mijn alledaagse leven, vooral door het oog hebben en houden voor het kwetsbare en het verborgene in de ander en mezelf. Tegelijk proef ik in deze benadering de uitnodiging van de moed tot imperfectie en tot aandacht schenken aan de kracht van kwetsbaarheid.7 Ik ben vertrouwd met de werkmethoden en de benaderingswijzen van deze werksoort en met mensen op veel werkplekken. Als onderzoeker heeft dat voordelen, ik ken het werk, de dilemma’s en kan aansluiten bij de vrijwilligers en het werk op een wijze die bij hen past. Het voordeel was ook dat ik de weg wist naar de werkplekken en dat ik vrijwilligers en beroepskrachten wist te bereiken. Ook bood het mij de mogelijkheid een vorm van onderzoek te doen dat aansloot bij de context en bij de eigenheid van vrijwilligers in dit werk. Voor mijn rol van onderzoeker kende die vertrouwdheid zijn bezwaar. Kon ik genoeg afstand vinden om de woorden, opgeslagen als data, recht te doen, en kon ik genoeg afstand nemen om enerzijds nabij en anderzijds als tegenover de opbrengst te beschrijven? Hierbij heeft collegiale feedback van collega’s in het lectoraat een goede rol vervuld. Daarnaast heb ik dit mogelijke bezwaar ondervangen door kritische en betrokken lezers en controle door meerdere gesprekken met betrokken vrijwilligers. 7
Zie voor deze spanningsvolle verhouding ook bijvoorbeeld het werk van Brené Brown: ‘De moed van imperfectie’ en ‘De kracht van kwetsbaarheid’. Zie over deze verhouding in dit missionaire werk: ‘Almachtig kwetsbaar - reflecties op missionaire presentie’ door Tom Boesten e.a.. In dit boek, dat een overzicht biedt van missionaire ontwikkeling vooral in de katholieke traditie, wordt aan de hand van het verhaal van de gevangenispastor, die elke week damt met een gevangene, deze spanningsvolle verhouding tussen kracht, kwetsbaarheid, blijven of gaan zorgvuldig verkend door Toine van den Hogen en met behulp van de mysticus Ruusbroeck met het beeld ‘Staren in het wesen van een mens’.
12
Ik heb een sterke verbondenheid met dit werk, ook al werk ik nu op een andere plaats. De toekomst en de kwaliteitsontwikkeling van dit werk gaan me aan het hart. Dit buurtpastorale of zogenaamde missionaire werk, dat kiest voor langdurige aanwezigheid in het alledaagse leven van mensen houdt mijn betrokkenheid. In dit werk gaat het om kwetsbare mensen, in buurten en situaties waar veel op het spel staat. En daarmee staat er wat op het spel voor de samenleving waar ze deel van uitmaken. Ik hoop dat in het verlengde van mijn jarenlange betrokkenheid als werker, trainer en opleider, mijn onderzoek bijdraagt aan continuïteit en nieuwe kansen voor dit inloophuizenwerk. Ik ben ervan overtuigd dat in het kader van kanteling van de zorg deze alledaagse plekken van betekenis zijn. De gesprekken in dit werk, als aan de keukentafel, zijn een waarde(n)volle bijdrage aan een veranderende samenleving. Een samenleving die werkelijk participatie meer mogelijk maakt voor meer mensen op wijzen die bij hen passen, op wijzen die haalbaar en uitnodigend zijn voor betrokkenen. 2.3. Keuze voor dit onderzoek Mijn onderzoek betreft de praktijk van diaconale en missionaire inloophuizen. De focus ligt op de dilemma’s, verlegenheden en uitdagingen die vrijwilligers tegenkomen in de ontmoeting met bezoekers. De nadruk ligt op werkgerelateerde en zingevingsvragen. Het spreekt vanzelf dat daarbij ook het werk van de vrijwilligers als zodanig (taken, werkopdracht) in beeld komt. Deze focus op vrijwilligers is anders dan in eerdere onderzoeken waar vooral de professional en haar ontwikkeling centraal stonden (Baart, 2001/2004, Van der Spek, 2010). In de meest recente publicatie over vergelijkbaar werk (Schlatmann, 2012) wordt benadrukt dat een onderzoek naar de ervaring van de vrijwilligers van belang zou zijn. Ik pak in dit project deze handschoen op. In dit onderzoek kies ik voor de praktijk van buurtgerichte inloophuizen/plekken: Plekken waar ontmoeting en andere activiteiten buurtgericht worden georganiseerd.8 Deze keuze maakte ik omdat het inloophuizenwerk in Nederland omvangrijk is en vrijwilligers daarin bepalend zijn voor de continuïteit. Tevens is ondersteuning van hen schaars, zeker waar er geen of weinig beroepskrachtentijd beschikbaar is. Bij trainers van vrijwilligers van de inloophuizen is door hun trainingswerk weliswaar het nodige zicht op kwesties waar vrijwilligers tegen aanlopen en wat hun verlegenheden of vragen zijn9. Toch is er weinig 8
Ik maakte daarmee de keuze me niet te richten op categoriale centra, daarmee bedoel ik doelgroepcentra. Vooral geconcretiseerd in scholingsaanbod van vrijwilligers, zoals door; Trainingscentrum Kor Schippers, ‘t Vonkje. Enkele artikelen zijn beschikbaar over betekenis van vrijwilligers in dit werk. Recent onderzoek van Movisie levert mogelijk ook een bijdrage aan zicht op het werk en leerbehoefte van vrijwilligers.
9
13
gedocumenteerd inzicht in de vragen van deze vrijwilligers. De voor dit onderzoek gekozen inloophuizen/centra zijn op een of andere manier verbonden met de christelijke traditie. Het gaat hier met andere woorden om identiteitsgebonden inloophuizenwerk. Tevens heb ik in het onderzoek gestreefd naar spreiding van werkplekken, grootte van plaats en signatuur. De gekozen plekken moesten minimaal vijf jaar bestaan. 2.4. Doelstelling en vraagstelling van het onderzoek De centrale vraag van het onderzoek luidt: welke spanningsvelden/uitdagingen ervaren vrijwilligers in relatie tot de eigen persoon, visie en mogelijkheden, ontmoeting met bezoekers, visie van de plek en de omliggende context? Wat betreft de aanpak voor het onderzoek ligt mijn focus bij de leer-/ontwikkelingsvragen van de vrijwilligers. Gezien de doelstelling van het onderzoek is het van belang dat het rapport de beleving van de vrijwilligers weerspiegelt, zowel met betrekking tot de kernvraag als de aanpak van het onderzoek. Daarnaast zal bijvoorbeeld de relatie tot de eigen persoon ook inzicht bieden in de leer- en ontwikkelingsvragen van vrijwilligers. Hiertoe zal een aantal aanbevelingen worden gedaan voor ontwikkeling ten bate van scholing en ondersteuning van vrijwilligers. 2.5. Methode In deze paragraaf beschrijf ik kort de gebruikte methode en de keuzes die ik maakte bij de uitvoering van dit onderzoek. Het onderzoek is verdeeld in twee fasen. In de eerste fase deed ik een kwalitatief onderzoek naar vragen en dilemma’s in het concrete werk van vrijwilligers bij hun dagelijkse werk in een inloophuis. Op grond van de verzamelde data en de herlezen literatuur formuleerde ik als onderzoeker acht intuïties.10 Ze hebben een heuristische functie in dit onderzoek, met andere woorden, ze brachten mij op het spoor van wat er aan de hand is. Ze zijn gevoed door eigen ervaringen, observaties en theoretische en praktische inzichten. Met drie van de intuïties ben ik verder gegaan in de tweede fase. Hierbij voerde ik gesprekken op de locaties, met een verdieping vanuit de theorie. Op grond daarvan ben ik gekomen tot conclusies en aanbevelingen voor een aanbod voor vrijwilligers bij de geconstateerde vragen en verlegenheden.
10
Een intuïtie is een onmiddellijke innerlijke aanschouwing verkregen begrip. Deze is een niet op e begripsdenken en redenering berustende overtuiging van de waarheid. Van Dale, 12 druk. Amsterdam.
14
Aanpak van het onderzoek in de eerste fase: In de eerste fase deed ik kwalitatief onderzoek op vijf werkplekken en hanteerde diverse werkwijzen om informatie te verzamelen ter plekke en bij de vrijwilligers (triangulatie). Hieronder licht ik kort toe welke informatie ik heb verzameld en hoe (zie bijlage 1). a) Participerende observaties van de inloopactiviteiten (later aangeduid als PO): Het doel was om meer inzicht te krijgen in de dagelijkse praktijk in het inloophuis en de taken die daar vervuld worden. Daarom koos ik voor een open en half gestructureerde participerende observatie met als uitgangspunt: de gang van zaken zo min mogelijk verstoren en als participerende observant aanwezig zijn en - voor zover nodig en relevant - te delen in het verloop van de activiteit. Ik heb me bekendgemaakt als onderzoeker en als bekend zijnde met het werk. Voor de verslaglegging achteraf benutte ik een lijst met observatie- en aandachtspunten (Baarda, 2005). b) Buurtverkenning met vrijwilligers: De gekozen inloopplekken hebben een functie in de omliggende buurt en zijn op een of andere wijze betrokken bij deze woonomgeving. Bij de buurtverkenning maakte ik een wandeling met vrijwilligers in de nabije omgeving van het inloophuis. Ik hoorde al wandelend het verhaal van de betrokken vrijwilligers en stelde vragen aan hen over de verhouding tussen buurt en inloopplek en mensen die daar komen. Op één plek ging deze buurtverkenning niet door, omdat de daarvoor gevraagde mensen niet konden/ervan afzagen. Ik veronderstel dat op de grens van buurt en inloop of in de wisselwerking tussen beide, kennis en inzicht aan het licht komt. Dit baseer ik op theoretische verkenningen van de exposure.11 Vaak ontstaat een dergelijke wisselwerking na verlegenheid en het zgn. `lege moment` en doemen er dan nieuwe perspectieven op, soms als een verbinding met de eigen zingevingstraditie (IJzerman, 2002). Deze overgangen heb ik in het onderzoek georganiseerd. Hiermee veronderstelde ik dat ik vrijheid creëerde die vrijwilligers hielp om scherp te kijken, waarbij een ander licht kon vallen op werk en plaats van inloophuis in relatie tot het leven van mensen op straat en in de buurt. c) Groepsinterview met vier vrijwilligers: Ik koos voor interviews met de vrijwilligers om een genuanceerd beeld te krijgen van taken, dilemma’s en hun ervaringen in het werk. Het interview geeft directe toegang tot informatie, biedt gedetailleerdheid, een rijkdom aan informatie en diepgang (de Lange, 2011, 11
De exposure als schijnbaar doelloos lopen over straat is een methode van werken in oude wijken/buurtpastoraat. Deze methode is ontwikkeld om een werker af te stemmen op dat wat er gebeurt tussen werkers en bewoners van achterstandswijken. Beoogd wordt dat ervaringen op straat, in de publieke ruimte en in de huizen van de mensen maatgevend zijn voor de inhoud van het werk. (IJzerman, 2002. Baart 2001. pp. 211-218)
15
pp.168-173). Ik koos bij de vrijwilligers voor een groepsinterview per locatie met de verwachting dat tussen hen een wisselwerking tot stand zou komen die hun inbreng versterkte. Ik hoopte dat zo verschillende perspectieven zichtbaar zouden worden, waardoor een veelkleuriger genuanceerder beeld kon ontstaan van hun werkzaamheden, taken, verlegenheden. De interviews zijn (op één na) opgenomen en uitgetypt. d) Semi-gestructureerde interviews met coördinatoren: Ik hield tenslotte interviews met coördinatoren. Hiermee beoogde ik vooral te focussen op ontbrekende (achtergrond)informatie en een mogelijk ander perspectief naast dat van de vrijwilligers. Ik ben er daarbij van uitgegaan dat coördinatoren overzicht hebben over wat er speelt in de projecten en over diverse relaties en processen. Deze interviews zijn (op één na) opgenomen. Na afloop van deze onderzoeksfase op de werkplekken heb ik de verschillende soorten data uitgewerkt, genummerd en gedocumenteerd. Gedurende de eerste fase van het onderzoek heb ik literatuurstudie gedaan. Beoogd was een inhoudelijke beschrijving van het werk in de inloophuizen vanuit het perspectief van het werk van vrijwilligers. Focus bij de literatuurverkenning lag vooral op beschrijving en onderbouwing van de methode van werken met oog voor de voorgeschiedenis van de werksoort. Het onderzoek heeft ook verdieping en samenhang gebracht op het terrein van de betekenis van dit werk, in relatie tot de maatschappelijke context. De uitgewerkte data heb ik vergeleken met deze intuïties. Op grond van deze analyse kwam ik tot een aantal voorlopige conclusies. Deze heb ik voorgelegd aan vrijwilligers en beroepskrachten van de vijf werkplekken. Na deze uitwisseling en een enquête per mail heb ik ervoor gekozen om in tweede fase verder te gaan met drie intuïties (in de tweede fase ook als thema’s aangeduid). Aanpak van het onderzoek in de tweede fase Na het verwerken van de data en het verwoorden van mijn (voorlopige) conclusies heb ik de opbrengsten voorgelegd aan de betrokkenen van de vijf locaties (member checking). Deze terugkoppelingsbijeenkomst (10 april 2014, Utrecht) leverde mij richting voor het vervolg van het onderzoek (zie bijlage 2). Ik koos ervoor om verder te gaan in de tweede fase met de drie meest centrale intuïties, namelijk 6, 7 en 8: de thema’s ‘verlegenheden’, ‘omgaan met machteloosheid’ en ‘vragen rond identiteit’. (De toelichting van deze keuze staat in hoofdstuk 7.) Ik organiseerde een tweede ronde gesprekken op de vijf locaties. Deze gesprekken hadden globaal twee agendapunten. Als eerste gaf ik een toelichting op opzet en 16
uitkomsten van het onderzoek tot nu toe. Ik deelde kort mijn ervaringen en bood de gelegenheid om daar vragen over te stellen. Hierdoor kon er vertrouwen groeien tussen mij als onderzoeker en de respondenten, wat noodzakelijk is in goed kwalitatief onderzoek. Daarna was er een bespreking van casuïstiek gericht op de drie gekozen thema’s en/of daaruit voorkomende leervragen (zie bijlage 3). Mijn opzet was om deze gesprekken te voeren met de vrijwilligers die eerder meededen, samen met de beroepskrachten van de werkplekken omdat daar al een vertrouwensrelatie was gegroeid. In de praktijk bleek dit maar ten dele haalbaar. Diverse oorzaken verhinderden deze opzet, bijvoorbeeld werkdruk, vertrek, ziekte. Ik heb daarop de uitnodiging verbreed en dat betekende deels een nieuwe samenstelling van de groepen op de werkplekken. Ik voerde de gesprekken met deels al bekende, deels nieuwe vrijwilligers, samen of soms zonder de beroepskracht. De gesprekken hadden een verdiepend karakter. Ze hadden het karakter van een leergesprek waardoor al pratende articulatie plaatsvond van de drie intuïties. In een afrondende fase van verslaglegging bracht ik deze opbrengsten, de conclusies en aanvullende literatuur bij elkaar. Dit leverde een aantal aanbevelingen op en voorstel voor vervolgonderzoek. De rapportage is door twee deskundigen uit het werkveld op methodiek en inhoud van feedback voorzien. Een nadere reflectie van methodische aard van het onderzoek is te vinden in hoofdstuk 7.
17
18
3. Introductie van het werk van de vrijwilligers in de inloophuizen In dit hoofdstuk volgt eerst een korte beschrijving van het werk en de gekozen werkplekken. Vervolgens geef ik een beschrijving van dit werk vanuit theoretische verkenningen. 3.1. De vijf locaties en het werk van de vrijwilligers beschreven De vijf locaties De vijf locaties in dit onderzoek zijn op één na lid van het landelijke netwerk DAK.12 Dit netwerk biedt ‘onderdak’ aan ruim honderd inloophuizen, buurtpastoraat en verwante locaties met missionair- presentiewerk. In tabel 1 op pagina 32 staat een overzicht van bezoekersaantallen, grootte van de ruimten en activiteiten. A) Inloophuis ‘De Ruimte’ Almere (foto 5 in het midden van deze publicatie) Inloophuis ‘De Ruimte’, zo vermeldt de website (http://www.inloophuisderuimte.nl/) bestaat sinds 1988 en is sinds 1999 een zelfstandige stichting. De stichting wordt momenteel gefinancierd door diverse instellingen, waaronder de Doopsgezinde zending. Het werk begon als huiskamer voor de buurt Stedewijk in Almere Stad, maar inmiddels komen er bezoekers uit heel Almere. Dit inloophuis noemt zich een Doopsgezind huis. Op de website wordt toegelicht dat Doopsgezinden over het algemeen praktische christenen zijn die in hun geloof inspiratie vinden om (mee) te werken aan een betere wereld. De omschrijving luidt: ‘Een wereld waarin plaats is voor iedereen en waarin ieder mens door God gewenst is. In de realiteit van veel mensen is dit dagelijks lang niet altijd voelbaar. Het leven kan ongastvrij worden. Het kan leiden tot een buitengesloten gevoel in een buitensluitende wereld’. De visie wordt vervolgens verwoord als ‘Wij geloven dat dit niet goed is, dat dit niet Gods bedoeling is. Daarom bieden we als inloophuis ruimte voor ontmoeting met iedereen die ons wil ontmoeten.’ Het inloophuis wil een plek zijn waar mensen welkom zijn om wie ze zijn. ‘Niet om wat ze doen, wie ze kennen, of wat ze hebben. We geloven in gastvrijheid’. De missie van het inloophuis is ‘vanuit kerkelijke betrokkenheid present zijn in de Stedenwijk en een bijdrage leveren aan de verbetering van de leefbaarheid voor buurtgenoten en de andere inwoners van Almere’.13 De stichting tracht haar doel te 12
De landelijke werkorganisatie van Netwerk DAK heeft tot doel de lokale, autonome werkplekken met elkaar in contact te brengen en te houden (verbinden), te ondersteunen bij het versterken van hun inhoudelijke en bestuurlijke kwaliteit en daarnaast als belangenbehartiger op te treden in het publieke domein: naar beleidsmakers, fondsen en anderen (vertegenwoordigen). Zie ook de website: http://www.netwerkdak.nl/ 13 Stichtingsacte Inloophuis ‘De Ruimte’
19
bereiken door openstelling van het inloophuis als huiskamer voor iedereen die er behoefte aan heeft de anderen te ontmoeten. Met behulp van vrijwilligers wordt passende gelegenheid gecreëerd voor iedereen die ‘mee wil doen’. Daarbij besteden ze speciaal aandacht aan kwetsbare mensen, aan integratie en wederkerigheid. Daarnaast wordt aan de doelstelling gewerkt door betrokkenheid bij de ontwikkelingen in de omgeving van het inloophuis en de stad Almere. In dit kader zet men zich in om talenten van de wijk, de stad en haar bewoners op te sporen en in te zetten, ten dienste van deze doelen. Als laatste formuleert men bij de doelen ‘het delen van de ervaringen die worden opgedaan met de achterban’. B. De Inloop in het Protestants Sociaal Centrum Antwerpen (foto 2 in het midden van deze publicatie) De Inloop op woensdag is een van de vele activiteiten van het Protestants Sociaal Centrum (PSC) te Antwerpen. Dit centrum is opgericht door de gezamenlijke Protestantse kerken in Antwerpen (1979). Vanuit de positie als minderheidskerk, zo wordt vermeld op de website (http://www.pscantwerpen.be), voelen protestanten zich betrokken bij andere zogenaamde minderheidsgroepen in de stad. Gezamenlijk willen de kerken aanwezig zijn in de wijken 2060 en Borgerhout en ‘met woord en daad getuigen van de hoop die in hen leeft’. In het jaarverslag 201214 wordt de visie verwoord als ‘Dat in verhalen van bezoekers en medewerkers er een gemeenschap ontstaat die verder gaat dan de Lange Stuivenbergstraat 54 in Antwerpen Noord. Daarin mogen en kunnen we delen over maatschappelijke, geloofs - en culturele grenzen heen. Degenen die doorgaans als helpers worden gezien, blijken dan net zo goed zelf geholpen te worden en te worden gedragen door deze gemeenschap. Dat zijn niet zomaar mooie christelijke woorden, maar het geeft aan dat er in dit maatschappelijk geloofswerk soms grenzen worden verlegd, het begin van nieuwe verhoudingen. Het is revolutionair om daarin te geloven’. Onderstreept wordt dat het niet gaat om spectaculaire dingen, maar dat het gaat om kleine daden te stellen met grootse toewijding en liefde. ‘Wie een mens redt, redt de hele wereld en wie luistert naar iemand die zich vergeten voelt, kan een wereld van verschil maken’. Het PSC is verbonden met het Centrum Algemeen Welzijn Antwerpen (CAW) en wordt gesubsidieerd door het Stedenfonds. Daarnaast wordt het gesteund door hulp van particulieren, fondsen, kerken en enthousiasme van tientallen vrijwilligers. Het PSC heeft twee locaties: allereerst het Ontmoetingscentrum aan de Lange Stuivenbergstraat 54-56. 14
Jaarverslag PSC 2012 ‘Verhalen uit het PSC en CAW’
20
Hier zijn de ‘Vereniging Waar Armen het Woord Nemen’ en het Open Huis gevestigd, tezamen met het Vluchtelingenwerk van CAW Antwerpen. Daarnaast is in de Kerkstraat 57 een goede en goedkope tweedekans-kleding winkel 't Frakske, die sinds twee jaar veranderd is van een vrijwilligerswerking naar een tewerkstellingsplaats.15 In deze winkel werken vijf mensen die werkervaring opdoen en er zijn ook enkele vrijwilligers. Boven de winkel is het Vrouwenhuis voor vrouwen in een precaire verblijfssituatie. C. Mr. Geertshuis Deventer (foto 4 in het midden van deze publicatie) Het Oecumenisch Diaconaal Centrum ontleent zijn inspiratie, aldus de website van het huis (http://www.meestergeertshuis.nl/), mede aan de geschiedenis van Deventer zelf en aan de persoon van Geert Grote. Men verwijst op de website hierbij naar de twee poten van de Moderne Devotie: de spiritualiteit en de dienst aan de naasten. Stichting mr. Geertshuis beschouwt het als zijn taak deze traditie opnieuw vorm te geven, met behulp van de leefregels van Geert Grote, die de nadruk legde op de innerlijke vrijheid van de geest, de zuiverheid en vrijheid van de wil, inwendige rust en ingetogenheid. Inspiratie, aandacht en een helpende hand zijn de drie speerpunten van het beleid, zo vermeldt de website. Het Meester Geertshuis anno nu is een plek waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, inspireren en hoop geven. ‘Het oecumenisch diaconaal centrum staat naast mensen en is bij mensen die in hun leven te maken hebben met onrecht en uitsluiting’. De medewerkers van het Mr. Geertshuis geven praktische ondersteuning aan mensen en komen op voor een humane samenleving en het recht op een volwaardig menszijn van eenieder. Het Meester Geertshuis beoogt een ruimte te zijn voor mensen om verloren levenskracht te hervinden of te helen. Samen met de bezoekers wordt op zoek gegaan naar levenskracht, naar het mooiste in mensen, ‘naar sporen van de Levende God’. Men hoopt hiermee bij te dragen aan ‘de spiritualiteit van de vernieuwing’. Diaconie dient ook binnen de kerkgemeenschappen te leiden tot bewustwording van wat kerk zijn inhoudt. Daarnaast wil men ook de maatschappij weer bewust maken van het feit dat de kerk een onlosmakelijk deel van de samenleving vormt en als zodanig een belangrijke rol speelt bij het uitdragen van de evangelische boodschap van bevrijding. Dit is een samenspel in het werk dat in en rond het Meester Geertshuis wordt gedaan.
15
Jongerenwerking, vrouwenwerking en vrijwilligerswerking zijn de aanduidingen voor de verschillende onderdelen van het werk van het Protestants Sociaal Centrum.
21
D. Meet-Inn te Ede (foto 3 in het midden van deze publicatie) De ontstaansreden van dit inloophuis in begin jaren tachtig was de toenemende jeugdproblematiek (werkloosheid, integratie etc.) in Ede. Vanuit de diaconale missie van een groot aantal protestants- christelijke kerken is de stichting opgericht. Het toenmalige bestuur kreeg de opdracht om studenten samen te brengen met de jongeren in de wijk, zodat ze elkaar konden ondersteunen in solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid. In 1988 is Meet-Inn geopend. Door de jaren heen is Meet-Inn veranderd van jongerencentrum naar Inloophuis. Nog steeds ontleent Meet-Inn haar bestaansrecht aan deze christelijke beginselen: ‘tegenwicht bieden aan de individualisering van de maatschappij en de daarmee samenhangende vereenzaming’. (http://www.meet-inn.nl/) Meet-Inn vervult een diaconale opdracht, namens de participerende kerken in de regio Ede. Vanuit deze opdracht wil Meet-Inn present zijn in de samenleving door een gastvrije plek te bieden aan mensen die door omstandigheden een klein netwerk hebben of zich in een sociaal isolement voelen. Ontmoeting, ontspanning en ondersteuning zijn daarbij centrale thema’s. Een deskundig team van vaste medewerkers en vrijwilligers geeft daaraan vorm en inhoud. Waar dit voor de gasten wenselijk is, wordt in het realiseren van de dienstverlening samengewerkt met andere organisaties. De medewerkers van MeetInn doen hun werk vanuit een christelijke overtuiging. Zij doen dit vanuit het geloof dat God de mens heeft gemaakt om met elkaar te leven en voor elkaar te zorgen. Meet-Inn nodigt gasten uit, aldus het meerjarenbeleidsplan 2012-2015, om binnen het inloopcentrum zichzelf te kunnen zijn, anderen te ontmoeten en met eigen talenten dienstbaar te zijn aan anderen binnen Meet-Inn. Gasten worden met respect en waardigheid tegemoet getreden. In haar dienstverlening gaat Meet-Inn uit van door gasten aangegeven behoeften, wensen en hulpvraag. Ze zal zich inzetten om deze hulpvraag te helpen beantwoorden zolang deze past binnen de mogelijkheden van MeetInn en die van haar medewerkers en vrijwilligers. Daarbij is gastvrijheid een kernwaarde en zijn ontmoeting, ontspanning en ondersteuning richtinggevende idealen in de dienstverlening. Meet-Inn wil voorbijgangers en vaste bezoekers op een gastvrije en laagdrempelige manier ontmoeting, ontspanning en (ontwikkelingsgerichte) activiteiten aanbieden. Zij streeft ernaar om met haar inloopcentrum zes dagen per week op vaste tijden geopend te zijn. Meet-Inn wil haar dienstverlening uitbreiden en de herkenbare positie van het inloopcentrum in Ede en omgeving verstevigen, voor zowel gasten als partners. 22
E. Leger des Heils - Utrecht-Overvecht (foto 1 in het midden van deze publicatie) Leger des Heils Utrecht heeft in Overvecht een kerk/geloofsgemeenschap. In hetzelfde gebouw is ook een winkeltje voor de buurt en een inloop. (http://nieuw.legerdesheilsutrecht.nl/) Het doel van het Leger des Heils wordt op de website verwoord als: ‘hulpverlenen en mensen vertellen van Gods liefde. De inspiratie wordt ontleend aan de bijbel, in het bijzonder door de woorden en daden van Jezus Christus als voorbeeld’. Het Leger des Heils als geloofsgemeenschap en zijn hulp/buurtinitiatieven willen opkomen voor mensen die geen helper hebben’. Het werkmotto is ‘Als je onze hulp nodig hebt, zijn wij er voor je, wie je ook bent’. De inloop in Overvecht is open van dinsdag tot en met donderdag van 9.00 tot 14.30 uur. Het vrijwilligerswerk vanuit de locaties Deze vijf locaties bieden diaconaal, missionair en presentiewerk. Ze openen hun deuren voor ieder die zin heeft in koffie, een praatje of die behoefte heeft aan ondersteuning. Op deze vijf werkplekken komen per jaar veel verschillende mensen en menigeen komt er met regelmaat, is er ‘kind aan huis.16 Er vindt een veelheid aan activiteiten en initiatieven plaats.17 Er wordt gekookt, er worden boeken uitgeleend, er zijn computercursussen, mensen die ziek zijn worden bezocht, er worden kleren verhandeld, feesten gevierd, gedichten voorgelezen en spelletjes gedaan. Er is sprake van belangenbehartiging, er zijn vormen van schuldhulpverlening en ondersteuning bij ‘papieren’ en een veelvoud aan regelingen waar mensen zelf niet uitkomen. Er wordt samengewerkt met partners in buurt en stad. Mijn focus in dit onderzoek lag op de inloopactiviteiten. In mijn visie vormt de inloop, ook wel ‘open huis’ of ‘huiskamer’ genoemd, in zekere zin het hart van de activiteiten, zoals het gebeuren rond de keukentafel in menig huisgezin. De openingstijden van de vijf plekken zijn divers, de gewoonten en afspraken eveneens. Wat overeenkomt is dat de activiteiten open toegankelijk zijn, dat eenieder welkom is en dat gastvrijheid een groot goed is in de brede zin van het woord. Voor veel bezoekers voelen deze plekken als een thuis, een soort verlenging van hun eigen huis, als ze dat hebben. Voor een enkeling is het hun enige thuis, juist omdat ze geen ander huis hebben. De mensen worden er 16
Zie tabel 1 voor aantallen bezoekers per jaar en aantal vrijwilligers dat meewerkt bij inloopactiviteiten bij benadering.
17
Zie tabel 1 voor een overzicht van alle activiteiten op de vijf onderzochte werkplekken.
23
gezien en gekend en horen erbij, terwijl velen in het dagelijks leven buiten de sociale, economische ‘normaliteit’ worden geplaatst (Haardt, M. de, 2013). Het werk van de vrijwilligers kent meerdere lagen zou je kunnen zeggen.18 Ze doen gewone alledaagse concrete dingen, zoals koffie schenken, de deur openen, opruimen, een boodschap doen, koken, een broodje voor iemand smeren of koken een maaltijd samen met anderen. Ook doen ze hun werk op het terrein van contact, relaties tussen mensen en sfeer. Ze hebben oog voor wie binnenkomt en weer gaat, dragen bij aan gesprekken, luisteren, stellen vragen en roepen iemand tot de orde als dat nodig is. Ze bewaken samen met bezoekers het klimaat, de sfeer van de inloop. Niet voor niets zeggen vrijwilligers dat samenwerken in verschillende duo’s tijdens een inloop een verschillende sfeer kan geven. Vrijwilligers zijn zorgzaam, aandachtig, zoeken de onvoorwaardelijke nabijheid en betrokkenheid, elk op eigen wijze. Er is belangstelling voor van alles wat passeert in het alledaagse leven van de aanwezigen. Dit betreft bijvoorbeeld wonen, relaties tussen mensen, levensstaat, ziekte, geldzaken of geldzorgen. Ook gaat het over zaken die te maken hebben met maatschappelijke ontwikkelingen of politiek beleid. De vrijwilliger geeft hier aandacht aan en gaat er op eigen wijze mee om. Soms gebeurt dit in een gesprek aan tafel, soms in de wandelgangen of buiten bij de deur bij het weggaan. Op zijn tijd kunnen contacten de diepte ingaan en komen zingevingsthema’s aan de orde. Dan gaat het bijvoorbeeld over de vraag hoe mensen in het leven staan, waar ze hoop en vertrouwen uit krijgen, of ze dromen en idealen kennen. Soms in een gesprek, soms in een gedeeld moment, soms maar heel even. Soms wandelend buiten, afwassend in de keuken en dan weer samen aan tafel te midden van anderen. Al met al zijn vrijwilligers op veel werkplekken een belangrijke spil in het werk. Ze zijn de motor die het werk gaande houdt, een vanzelfsprekende basis van dit werk met mensen. De ondersteuning die de vrijwilligers krijgen kent diverse vormen, zoals gesprekken met de coördinator, vrijwilligersbijeenkomsten op alle plaatsen en een jaarlijkse of tweejaarlijkse training op drie plaatsen. Daarnaast zijn er andere vormen van scholing en ondersteuning: een training geweldloze communicatie, intervisie, een tweedaagse met bijbellezen en teamoverleg. Trainingen zijn schaars en worden niet door iedereen bijgewoond. De medewerkersvergadering heeft op sommige werkplekken een centrale 18
Vergelijkbare beschrijving van werk van professionals en bewonersondersteuners is beschreven door H.Hurckens namens de werkgroep herstructurering. Lees ‘Klem tussen overlast en oplossing- ingebedde bewonersondersteuning en kracht van bewoners bij sloop, renovatie, nieuwbouw’.
24
rol, op andere plaatsen bestaat een meer incidentele vorm van overleg. Wel verbinden vrijwilligers zonder uitzondering leerervaringen in dit werk aan deze gesprekken, bijeenkomsten en trainingen. 3.2. Presentiebenadering Deze werkplekken worden allemaal (in meerder of mindere mate) gekenmerkt door de presentiebenadering. Hoewel het Leger des Heils Utrecht-Overvecht deze verbinding niet expliciet legt, spelen ook in dit werk meerdere aspecten van de presentiebenadering een rol. Presentie is als eerste wat het woord zegt: aanwezig zijn, bij de ander zijn, nabijheid. Presentie beoogt voor alles belangeloze aanwezigheid bij en aandacht voor de ander. Een werkwijze die is ontstaan bij Franse priesterarbeiders in de vorige eeuw en bij pastores in oude stadswijken. Door Andries Baart is deze werkwijze uitgewerkt als de presentiebenadering, een uitgewerkte theorie van werkpraktijken zoals deze beoefend werd door kerkelijke pastores werkzaam in (oude) stadswijken in Nederland.19 De traditie van de missionaire presentie is boeiend uiteengezet in een bundel met reflecties op missionaire presentie. Presentie, als vorm van pastoraat en van missie, is daar door Toine van den Hogen benoemd als kruipolie, kruipolie die de machinerie in beweging zet en houdt. Hij beschrijft dit werk op deze manier met een verwijzing naar de buurtpastor Marc van der Post in Buenos Aires (Boesten, 2006. p.21). Kenmerk is dat vanaf het begin van dit werk gelovige en bezielde mensen vanuit kerken, parochie en kloostergemeenschappen kozen voor langdurige aanwezigheid in wijken en steden en daar op veel manieren optrokken met ‘mensen wier stem is aangetast’.20 Presentiebeoefening is een ‘manier van doen’, beschreven als: ‘Een praktijk waarbij de zorggever zich aandachtig en toegewijd op de ander betrekt en met hem interageert, zo leert zien wat er bij de ander op het spel staat - van verlangens tot angst - en die in aansluiting dáárbij gaat begrijpen wat er in desbetreffende situatie gedaan zou kunnen worden en wie hij/zij daarbij voor de ander kan zijn. Wat gedaan kan worden, wordt ook gedaan. Dat is een manier van doen, die slechts verwezenlijkt kan worden met gevoel voor subtiliteit, vakmanschap, met praktische wijsheid en liefdevolle trouw’ (Baart & Grypdonk, 2008. p.22). De doelstelling is om er op een menslievende manier voor een ander te zijn en om te streven naar een relatie die weldadig is en die aansluit bij de
19
Deze methode is uitgewerkt in ‘Een theorie van de presentie’ waarbij vooral de praktijk van deze pastores centraal staat. Inmiddels waaierde de presentiebenadering voluit verder op andere terreinen van vooral zorg en welzijn. (zie stichting Presentie – www.presentie.nl)
20
Aanduiding van de mensen met wie gewerkt wordt door R. van Eijk. In de geschiedenis van het missionaire werk zijn hiervoor steeds andere woorden gebruikt, zoals bijvoorbeeld: ‘the most abandonded’, mensen aan de onderkant, mensen in de context van achterstelling en uitsluiting. (Zie Boesten, T. 2006, pp.8, 37).
25
leefwereld en levensloop van de ander. ‘We beogen zorg te geven die het verhaal en leven van de ander helpt te verstaan en verder te brengen’ (Goossensens, 2011, p.3). Tot nu toe bestaat er weinig theorievorming over presentie in relatie tot de taken van de vrijwilligers. Wel is er een concreet trainingsaanbod ontwikkeld en aangeboden aan groepen vrijwilligers op diaconaal- missionair terrein, bijvoorbeeld door het trainingscentrum Kor Schippers, Netwerk DAK en stichting het Vonkje. In de praktijk van de vrijwilligers die ik heb ontmoet is de presentiebenadering herkenbaar en op allerlei manieren uitgevoerd. Zij beschrijven de pijlers van hun werk bijvoorbeeld als: •
Toewijding om er voor de ander te zijn, ongeacht wie het is, hoe hij/zij eruit ziet en wat deze persoon heeft gedaan. ‘bij ons telt elke mens, ieder is waard te leven en medemens te zijn’ (VRIJW EDE1)21
•
Inzet en betrokkenheid om op gelijke voet, in vorm van wederkerigheid met de ander om te gaan.‘Dat het u dwingt om uh op gelijke voet is ook niet zo goed uitgedrukt, maar van de mens, ’t eerst de mens te zien en dan pas zijn problemen of zo.’ (METH2)
•
Beschikbaar voor en gericht op de ander, om hem/haar beter te verstaan, te benaderen in eigenheid en te ontdekken wat voor die ander van belang is. ‘dat ik die ander probeer te verstaan in wie hij/zij op dat moment is en daarbij uitga van die ander en niet van mezelf’. (VRIJW.EDE1) ‘Vooral luisteren, aanwezig zijn, met mijn aandacht volledig bij die persoon, meeleven, inleven, beetje troosten, steun geven met woorden, op die manier’. (METH8)
•
Betrokkenheid bij het ‘gewone leven’ van mensen. Er wordt samen iets gevierd, mensen leven met elkaar mee, bezoeken elkaar, er wordt hulp geboden bij bijvoorbeeld praktische zaken als kleding.
•
Het uit te houden met wat niet past, niet klopt, machteloos is.
Net als aan de keukentafel betreft het de omgang met het alledaagse leven. Maar wie beter kijkt, ziet ook dat daar hoogten en diepten van menszijn aan de orde zijn. Ook komen aspecten in beeld van samenleving, politieke- en maatschappelijke verhoudingen. In het inloophuis komen deze aspecten bij elkaar in de ontmoeting tussen mensen. 21
In dit verslag gebruik ik afkortingen bij het verwijzen naar de werkplekken en de data. Almere (ALM), Antwerpen (ANT), Deventer (DEV), Ede (EDE) en Utrecht (UTR). Interviewdata vermeld ik als VRIJW. of COORD., respectievelijk data van vrijwilligersinterview en interviews met de coördinator. Voor verwijzing naar Participerende Observatie gebruik ik PO. Met METH verwijs ik naar het verzameldocument met data op het terrein van Methodiek. Een verzamellijst met afkortingen staat op pagina 101.
26
Vrijwilligers realiseren met hun inzet een bedding waarin deze aspecten aan de orde kunnen komen. Ook ontstaat zo ruimte voor delen en vieren op zijn tijd. 3.3. Presentie en interventie Kort na het verschijnen van het boek ‘Een theorie van de presentie’ (Baart, 2001) ontstond een debat over deze benadering aan de hand van een bijdrage van Geert van der Laan (2003). Een van zijn punten betreft de vraag: is het genoeg om er alleen maar ‘te zijn’, ofwel: moet er op een gegeven moment niet soms ook actie worden ondernomen? Met andere woorden: hoe verhoudt presentie zich tot interventie? Wat betekent ‘er zijn’ in dit verband? Wanneer en hoe kan welk initiatief genomen worden? Deze vragen zijn bekend bij diegenen die vanuit de presentiebenadering werken en ze dienen zich steeds op nieuwe wijze aan. De relevantie van het dilemma ‘presentie of interventie’ is groot. Presentie zonder interventie komt soms over als te passief, niet krachtig genoeg, hoewel dit ‘er zijn zonder voorwaarden’ niet tandeloos is en zeker niet eenvoudig of soft. Tegelijk is het zo dat interventies van professionals te vaak niet passend zijn, niet aansluiten bij de behoeften van de vrager en niet altijd werken. Andries Baart spreekt over ‘mismatch’ in dit kader, anders gezegd: dit zijn interventies die de plank misslaan. Presentie is een zijnsbenadering, in de wandelgangen verwoord als ‘gewoon er zijn voor de ander’, ‘zijn om niet’. Dat is minder eenvoudig dan het klinkt, zoals Anne Goossensen benadrukt. Het gaat om het aangaan van een zorgvuldige relatie, waarbij het belangeloze en de afstemming op de behoeften worden geoefend en verdiept. Het gaat om het tot stand brengen van aansluiting bij de leefwereld en levensloop van de ander en om een relatie die zowel weldadig is als richting geeft aan de gezochte hulp en steun. Hierin staan niet acties c.q. interventies centraal. Toch biedt de presentie in de ontstane (wederkerige) relatie en in de eerder genoemde kwaliteiten aanknopingspunten voor kleine en grotere initiatieven tot interventies. Het gaat hier om aspecten van handelen die ingebed zijn in de relatie, waarbij tempo, gedachten en in algemene zin het perspectief van de zorgontvanger maatgevend zijn. Van der Laan betoogt dat de afweging presentie of interventie geen tegenstelling zou moeten zijn, maar spreekt van ‘ingebedde interventies’. Er is wel degelijk ruimte voor interventies, voor vormen van initiatief/actie/handelen, maar altijd vanuit en ingebed in relationele betrokkenheid. De presentiewerker neemt ook zeker initiatief en stelt soms zijn grens, maar doet dit in de leefwereld van degene die het betreft. In literatuur over inloophuizen uit de periode voordat de presentietheorie ontwikkeld was, is de vraag over deze afweging ook al hoorbaar, bijvoorbeeld in de afweging: ‘alleen koffie schenken, mag dat?’. Dit geldt ook
27
voor overwegingen bij de vraag naar de betekenis van ‘programma-loos’ werken (Stoppels, 1997). De simplistische verwoording van het werk in de terugkerende discussie over de koffie doet geenszins recht aan deze - mijns inziens hoogwaardige vorm van aandacht en zorgvuldige betrekkingen tussen mensen. 3.4. Perspectiefwisseling Oog voor de omgeving, de buurt en de gegeven plaats is van belang in dit werk. De professionals die werkzaam zijn in deze werksoort hebben dit veelal geleerd via de weg van de ‘exposure’. Dit is een methode waarbij men wandelt en verblijft op straat om de omgeving te leren kennen en de zeggingskracht hiervan te ervaren (IJzerman, 2002). De ontwikkelde methode van de exposure in het buurtpastoraat biedt scholing (vooral voor professionals) om te komen tot waarnemen, opschorten van oordelen en biedt de oefening om ruimte te maken. Deze methode is erop gericht om de ander en het andere te ontvangen en te werken aan wederkerigheid in relaties. In de methode is sprake van bewustwording van ‘het lege moment’. Dit moment is ook wel geduid als het creatieve moment waarop, soms na verwarring, een nieuw inzicht kan ontstaan. Dit gebeurt veelal juist op grenzen van vertrouwd en onbekend terrein of als het ware op de drempel van binnen- of buitenperspectief (IJzerman, 2001). Dit nieuwe inzicht is vervolgens mee richtinggevend voor de verdere ontwikkeling van het werk. De socioloog Richard Sennett heeft in zijn onderzoek over de zeggingskracht van de straat de betekenis van deze verkenning verwoord. Hij doordenkt de opbrengst van dit leerproces waarbij men de straat opgaat zonder vooropgezet plan en de confrontatie durft aan te gaan met deze werkelijkheid (Sennett, 1990/1991). Hij daagt de lezer uit om zo onbevooroordeeld mogelijk naar deze werkelijkheid te kijken en deze ook in haar tegenstrijdigheden onder ogen te zien. Vanuit de verwarring en gewaarwording die dat oplevert, kan een creatief moment ontstaan waarin iets nieuws geboren wordt in denken en ervaren, tussen werker en buurtbewoner. In de vertraging die ontstaat kan ruimte komen om te leren omgaan met de tegenstrijdigheden die in de verwarrende momenten worden opgeroepen. In de training leren werkers om de inzichten die hier ontstaan serieus te nemen en waar mogelijk trouw te blijven in de uitoefening van hun werkzaamheden (IJzerman, 2002, p.77-81). Om een dergelijke perspectiefwisseling gaat het ook bij Michel de Certeau, die twee wijzen van kijken naar de stad beschrijft. Allereerst is er de blik van iemand die vanaf de bovenste verdieping van het World Trade Center in New York de stad als een soort voyeur bekijkt, die kijkt met een ‘solar Eye, looking down like a god’, als naar een wereld 28
die voor even aan zijn voeten ligt. Deze blik is verwant aan de stad, gezien door de ogen van de planner die de stedelijke ruimte overziet. Daarnaast is er de blik van de wandelaar, zoals Certeau zegt, want wie de stad werkelijk wil leren kennen, moet afdalen en dan, beneden in de straten, de stad met andere ogen zien (Certeau, 1984, p.91-94). In het werk van de vrijwilligers speelt het georganiseerde leren (in trainingsverband bijvoorbeeld) vanuit deze perspectiefwisseling vaak minder een rol. Toch is ook voor vrijwilligers een besef van de concrete context, wel degelijk van belang in de uitoefening van hun werk. Vrijwilligers ervaren zelf ook de overgang, bijvoorbeeld als ze vanuit hun eigen omgeving naar het inloophuis gaan. Ook in het inloophuis ervaart menigeen overgangen tussen bijvoorbeeld de eigen leefwereld en die van anderen die men daar ontmoet. De methode van exposure kan ondersteuning bieden bij het werk van de vrijwilligers, doordat zij zich bewust worden van deze perspectiefverschillen en de kennis die dat kan opleveren van binnen of buiten. 3.5. Relatie tot zingeving Deze inloophuizen staan dus in de traditie van missionair-diaconaal werk in de breedte van de christelijke traditie. Hun presentie in buurten, stadsdelen en kernen van steden en dorpen heeft veelal haar wortels in christelijke bronnen en noties. De verwoording van de (formele) identiteit is bijvoorbeeld terug te lezen op de website, in stichtingsakten en in jaarverslagen. In de alledaagse praktijk van het werk van de medewerkers is het vooral herkenbaar als ‘geleefde identiteit’. In dit onderscheid volg ik De Jongh (Mulder, Snoek, 2012, pp.120-124).22 In de theorie van Baart (Baart 2001) en in andere publicaties zijn het pastores die presentie beoefenen en wel vanuit een meer of minder religieuze motivatie. Ten dele ontlenen ze daaraan hun kracht, hun gevoel voor richting, hun toewijding en hun vermogen tot onthechting. Toch is presentie niet voorbehouden aan mensen met een christelijke identiteit en deze identiteit is ook geen voorwaarde om een goede presentiewerker te zijn. Mogelijk geeft het wel een extra dimensie (Baart & Grypdonk, 2008). Interessanter, en nu volg ik beide auteurs, is het om te kijken naar de medewerker zelf. Hoe houdt deze het vol? Baart & Grypdonk verkennen de vraag in welke zin aspecten van geloof van betekenis zijn, als alles ‘zinloos’ is en hoe hun geloof een dragende grond kan bieden. Dit is een belangrijk punt van onderzoek in het kader van de inloophuizen. Welke rol speelt zingeving en/of geloof bij deze vrijwilligers en wat is kenmerkend voor de identiteit van de plek?
22
Erik de Jongh licht daar dit onderscheid tussen formele en geleefde identiteit toe in het kader van een verkenning van het proces van identiteitsontwikkeling in het onderwijs.
29
Ook voor vrijwilligers is de vraag van belang wat hun dragende grond is en hoe die wel of niet van betekenis is in het werk dat zij doen. Het gaat me om vragen zoals: hoe houden zij het werk vol, hoe draagt hun inzet bij aan de kwaliteit van een ontmoeting? wat heeft hun eigen zingeving te maken met de thematiek die bezoekers meebrengen rond levensvragen? Wat betekent het als deze grond impliciet blijft? 3.6. Betekenis van en visie op locatie-inloop, eigen plek en activiteiten De onderzochte locaties vormen een centrale plek in het werk dat plaatsvindt. Van daaruit vinden activiteiten, ontmoetingen en samenwerking met anderen plaats. In het presentiewerk is de keuze om vanuit een gebouw te werken niet vanzelfsprekend. Een vaste locatie biedt mogelijkheden en voldoet aan behoeften (plek voor de werkers, vindbaarheid bijvoorbeeld). Maar het realiseren van een werkplek is ook een zorg, op het terrein van onderhoud en financiering. In Kor Schippers’ praktijkgericht onderzoek (Schippers, 1990, pp.255-265) kwam de afweging rond het wel of niet realiseren van een accommodatie als basis voor het werk al naar voren. Hij verkende de invloed van wel of niet hebben van huisvesting op de ontwikkeling van het werk, op de afspraken en gewoonten. Hij benadrukte dat er moet worden uitgegaan van een voortdurende wisselwerking tussen werkers en deelnemers en tussen continuïteit en flexibiliteit, om een voortdurende afstemming op wat nodig is niet in de weg te staan. Ook in latere verkenningen op het terrein van inloophuizenwerk komt dit als thema met regelmaat terug (Stoppels, 1997). Van der Spek noemt in haar overzicht aspecten van werking, belang en bezwaar van de werkplek in relatie tot het belang van een open ruimte (Spek, van der, 2011). In mijn masterscriptie ‘Pas op de plaats’ (Timmerman, 2012) benadruk ik het belang van ‘plaats’ in de zin van een concrete plaats. Ik schets hoe in cultureel-maatschappelijk opzicht lange tijd de focus lag op tijd en op vertraging. Mijn onderzoek van verhalen in de context van het buurtpastoraat in Amsterdam-Noord leidde tot de conclusie dat ‘de plaats’ en het ‘gelokaliseerd zijn in een context’ belangrijk zijn in dit werk van langdurige aandacht, van contacten en aanwezigheid. Voor veel van de mensen die aanwezig zijn als bezoeker en gast is een plek om te zijn, onderdak, een huis met een deur en gastvrij onthaal, een welkome onderbreking van een onrustig, opgejaagd bestaan. De aandacht voor ‘een zekere plaats’, waar het alledaagse leven plaatsvindt, beschouw ik als onderstreping van het belang van de inloopfunctie van deze locaties, in een concrete omgeving. In het kader van dit onderzoek zou ik kunnen zeggen: aan een zekere keukentafel, bij de persoon in kwestie thuis, ook als dit huis haveloos of zelfs 30
tafelloos is. Tegelijkertijd blijft altijd de vraag hoe genoeg openheid blijft ontstaan en voorkomen kan worden dat het voortbestaan van de plek te veel energie en tijd opeist. In het onderzoek van Schlatmann (2012, p.46) en anderen wordt deze kwestie geconcretiseerd door het thema ‘werking van de plek’. Het onderzoek werkt uit wat de betekenis is van het ‘open houden van de groep’ en wat daarvoor nodig is. Men spreekt hier onder andere van ‘drempelwachterfunctie’. Er bestaat een spanningsveld: enerzijds is er de behoefte en noodzaak van een plek, een feitelijke locatie waar men elkaar kan vinden en dus van een pand. Aanvankelijk werd dit belang geformuleerd ten aanzien van werkers, later meer en meer ook met oog op buurtbewoners: de waarde van het pand als ontmoetingsplek. Maar met het groeien van het profiel, de gewoonten, de gemeenschap in de accommodatie nemen anderzijds ook de risico’s toe van geslotenheid naar buiten. Zorgvuldig verkende Schlatmann wat nodig is om geslotenheid naar buiten te voorkomen. Hij deed dit in een praktijkonderzoek van een aantal buurtpastorale projecten (Schlatmann, 2012. p.43-51). Deze verkenningen onderstrepen het heel eigene van dit werk als ‘plekken van ontmoeting’. In het kader van de kanteling in het zorgbeleid, waarbij veel nadruk gelegd wordt op participatie, activiteiten en resultaten (bijvoorbeeld van geboden hulp), is het opnieuw doordenken van het meest eigene en waardevolle van dit werk in deze nieuwe context relevant.
31
Tabel 1. Karakteristieken onderzochte inloophuizen Plaats
Aantal bezoekers per jaar
Aantal vrijwilligers
Omvang inloop in m2
In 2014
werkzaam in en rond de inloopactiviteiten
Almere
6217 bezoeken*
50 m2
Bij 390 bijeenkomsten
Antwerpen
210 verschillende mensen
55 m2
Totaal 900 bij open huis
20
20-24
Vluchtelingenwerking 1300 Verschillende mensen, 4000 bezoekers. Deventer
2984 mensen in 2014
20-24
Ede
2388 in middaginloop 2013
60
90 M2
3686 in avondinloop in 2013
Utrecht-Overvecht
3200 bezoekers per jaar
45 m2
20 vrijwilligers
60 M2 * men telt geen bezoekers maar drempeloverschrijdingen
Plaats Almere
Overzicht activiteiten •
Inloop: ma, di, wo, do, vr morgen, ma, di, do middag
•
Gezamenlijke maaltijd: do avond
•
Taize: wo avond 20.00-22.00
•
IH/DGA stilte en gebedsavond: 3e ma van de maand
•
Cursus geweldloos communiceren:
•
Jubileumconferentie (eenmalig dit jaar)
•
Vrijwilligersbedankfeest (jaarlijks)
•
Sing-a.long, leesgroep e.a.
Antwerpen •
Open Huis
•
Wekelijks netbal vr. middag
•
Wekelijks zwemmen di. middag
•
Maandactiviteiten velerlei: project poëzie, gezonde kookworkshop, lentewandeling, toneelvoorstelling, bezoek museum, film, computercursus, bingo.
32
•
Vereniging ‘waar armen het woord nemen’
•
Vrouwenwerk met activiteiten
•
Jongerenwerk met activiteiten
Deventer •
Ede
Inloop: ma, woe, vr, zat middag 13.00-16.00 uur
•
Pot van Geert: di avond 18.00-19.30 uur
•
Zoete inloop: do middag 13.30-16.00 uur (vrouwen)
•
Vrouwengroep: ma morgen 10.00-12.00 uur
•
Meditatiegroep: tijdelijk niet
•
Open atelier: ma middag 14.00-16.00 uur
•
Vakantieweek (zomer)
•
Spreekuur voor hulpvragen: wo morgen 11.00-13.00 uur
•
Budgetcoach: di en do morgen
•
Magistraatsviering
•
MAANDAG Stipavond- Elke 2e maandag van de maand ontmoeting/maaltijd voor exgedetineerden
•
DINSDAG Break-Inn- Inloop voor dak- en thuislozen Open inloop - Elke dinsdag van 15.00-18.00 en van 19.00-22.00 Spreekuur over jou en je leven - Eens in de twee weken een spreekuur zonder afspraak Maaltijd - Elke dinsdag van 18.00-19.00 Computercursus - Twee keer per jaar (in het voorjaar en in het najaar), wordt er een computercursus aangeboden van 8 lessen WOENSDAG Buurt-Inn-loop - Twee keer per maand een speciale ochtend voor mensen uit de buurt! Activiteit voor moeders en kinderen - Elke 1e woensdag van de maand kun je met je kind komen lunchen en spelletjes doen! Open inloop - Elke woensdag van 15.00-18.00 en 19.00-22.00 Spreekuur over God en geloven - Elke week een spreekuur zonder afspraak Maaltijd - Elke woensdag van 18.00-19.00. Spreekuur voor kledingreparatie - Ongeveer twee keer per maand. Ontspannende activiteit - Vaste prik op de woensdagavond! DONDERDAG
33
Break-Inn - Inloop voor dak- en thuislozen Open inloop - Elke donderdag van 15.00-18.00 en 19.00-22.00 Maaltijd - Elke donderdag van 18.00-19.00 Bordspelavond - Supergezellige bordspelavond, elke week! VRIJDAG Open inloop - Elke vrijdag van 19.00-22.00 ZATERDAG Open inloop - Elke zaterdag van 15.00-18.00 en 19.00-22.00 Maaltijd - Elke zaterdag van 18.00-19.00 Utrecht- •
Open huis: di, wo, do. morgen
Overvecht•
Tweedehands kledingwinkel: di
34
•
Kerkdiensten
•
Samen lunchen: di, wo, do middag
•
Open zangkoor (1e woensdag van de maand)
4. Opbrengst van onderzoeksdata: vanuit intuïties naar conclusies Intuïties Op grond van de verzamelde data en de herlezen literatuur formuleerde ik als onderzoeker acht intuïties. Ze hebben een heuristische functie in dit onderzoek. Daarmee bedoel ik dat ze mij op het spoor brachten van wat er speelt in het werk van vrijwilligers en wat hun vragen zijn. Ze zijn gevoed door eigen ervaringen, observaties en theoretische en praktische inzichten. 1. De grootte van de ruimte en de wijze van inrichten hebben invloed op het verloop van de inloopactiviteiten. 2. De invoering van de participatiewetgeving23 heeft invloed op deze werksoort, die vooral werkt vanuit de presentiebenadering. Dat levert een uitdaging op als het gaat om mogelijke nieuwe ontwikkeling van het werk, maar is vooralsnog een onrustgevende factor in de praktijk van het inloophuizenwerk. 3. Er is een verschil in beleving van en betekenisgeving aan het werk tussen vrijwilligers die vertrouwd zijn met de buurt en zij die dat niet zijn. 4. De door vrijwilligers ervaren ondersteuning van de beroepskracht valt niet samen met haar/zijn aanwezigheid bij de activiteiten. 5. Naast thema’s die aan de orde waren in de werkpraktijk van vrijwilligers spelen (financiële) factoren die het voortbestaan van de locatie beïnvloeden en die onrust veroorzaken in het werk van vrijwilligers. 6. Er bestaan verlegenheden bij vrijwilligers rond het omgaan met concrete situaties. 7. Vrijwilligers ervaren machteloosheid bij situaties van bezoekers en de zwaarte van het werk. Tegelijk is het volgens respondenten ‘deel van het werk’ en wordt deze machteloosheid veelal niet als problematisch benoemd. 8. Doelstelling van en visie op het werk worden maar zelden expliciet verwoord door vrijwilligers. Toch spelen deze factoren impliciet een rol en daarom is explicitering van waarde voor het werk in de praktijk. In dit hoofdstuk geef ik eerst een weergave van de opbrengst van de data uit observaties, interviews en buurtverkenningen en kom ik vervolgens tot conclusies ten aanzien van de verwoorde intuïties.
23
De Tweede Kamer heeft in februari 2014 de Participatiewet aangenomen. Doel van die wet is onder meer om mensen met een arbeidshandicap zoveel mogelijk aan een baan bij gewone bedrijven te helpen. Bij sociale werkplaatsen worden geen nieuwe werknemers meer aangenomen.
35
4.1 Intuïtie 1 - De grootte van de ruimte en de wijze van inrichten hebben invloed op het verloop van de inloopactiviteiten De ontmoetingsruimten van deze inloophuizen zijn divers in grootte en wijze van inrichting. Ook is er een groot verschil in het gebruik van materialen, kleur en gekozen wandversiering. De inloophuizen hebben elk hun eigen karakter. Bij de uitwerking van deze intuïtie lag mijn focus op de wijze van inrichten. Vanuit mijn waarneming als onderzoeker was het gegeven van een kring stoelen rond één grote tafel (Almere: hierna vermeld als ALM) of een grote kring fauteuils (Deventer: hierna vermeld als DEV) een mee bepalende factor in de sfeer. In meerdere uitspraken van medewerkers is hiernaar verwezen, bijvoorbeeld in situaties wanneer het gesprek stil viel, kon of moest ieder met iedereen meeluisteren of waren sommigen dominant aan het woord: ‘Want ieder gaat in een kring zitten en vervolgens naar elkaar koekeloeren. Kring is te groot om goed gesprek te voeren’. (3)24 Er is verschil met ruimtes waar de bar en diverse (kleinere) tafels tegelijk in gebruik zijn (Ede: hierna vermeld als EDE), of waar naast een grote tafel ook kleinere tafels in gebruik zijn. Hoewel er ook andere factoren een rol spelen (bijvoorbeeld de afspraak óf je zelf koffie mag halen) heeft de inrichting invloed op ‘acties’ die nodig zijn rond het halen van koffie en thee. In Ede kun je zelf koffie halen bij de bar, in Antwerpen haalt men koffie voor elkaar en brengt men de kopjes terug naar de keuken. Elders staat de koffie in kannen klaar en worden de mensen ‘bediend’ (DEV). In mijn observaties beïnvloedt meer beweging de sfeer positief. Met positieve sfeer bedoel ik dan momenten van humor, reageren op elkaar, beleving van saamhorigheid. Ik zie ook dat mensen het ‘naar hun zin hebben’ en meer op elkaar reageren. De inrichting met tafels beïnvloedt ook het aantal ‘verplaatsingen’ van bezoekers die ik waarnam. Met ‘verplaatsing’ bedoel ik hier: hun gaan, komen of wisseling van plek tijdens de inloop. Eén gezamenlijke tafel (Utrecht: hierna vermeld als UTR) levert volop ‘verplaatsing’ op: mensen zitten er maar even aan en meerdere mensen komen ‘even langs’. Ook is er daar een levendige uitwisseling over ‘alledaagse dingen’ tussen de bezoekers. De gesprekken zijn veelal kort. Op een andere plek was deze ‘verplaatsing’ er doordat mensen met regelmaat buiten staan (EDE), terwijl elders mensen de hele openstelling blijven zitten (ALM, DEV). Op de vijfde plek bleef een aantal mensen de hele tijd op dezelfde plaats zitten. Ze zaten aan een grote tafel, toch was daar veel 24
Bij veel citaten staan nummers vermeld. Deze verwijzen naar mijn eigen data.
36
uitwisseling en actie en droegen mensen bij aan een levendige sfeer. De actieve, uitnodigende rol van de begeleider speelde hierbij een grote rol (Antwerpen: hierna vermeld als ANT). In de interviews leggen twee coördinatoren (DEV, ALM) en één keer de vrijwilligers (DEV) expliciet de verbinding met de inrichting. Zij onderstrepen dat deze kringopstelling er toe bijdraagt dat ieder blijft zitten en niet makkelijk ‘tot iets komt ‘Uhm misschien kunnen we met elkaar nadenken over wat doen we nou als er nieuwe mensen zijn, komen. En uh met het wisselen van de stoelen, dat niet iedereen steeds op dezelfde plek blijft zitten’. (1) Op de andere drie werkplekken is er niks over gezegd. Als onderzoeker constateer ik dat de inrichting van de ruimte, vooral de plaats en grootte van de tafels, invloed heeft op wat er gebeurt. Zeker bij twee werkplekken heeft de centrale plaats van de grote tafel/kring een werking waarbij iedereen naar iedereen luistert. Het gesprek valt soms stil, mensen blijven voortdurend zitten op dezelfde plek. (ALM, DEV) Op een andere locatie (ANT) is er veel meer actie en ‘verplaatsing’. Ruimte wordt niet alleen bepaald door fysieke objecten maar ook door patronen die ontstaan. De gang van zaken wordt dus niet volledig bepaald door de inrichting. Ook de activerende rol van de begeleider speelt een rol. Dit is bijvoorbeeld zo in Antwerpen en Deventer waar het gesprek /de stilte veranderde na het aansluiten van een andere medewerker bij het gesprek. Er lijkt ook samenhang te zijn met de geldende regels en afspraken, die hun invloed hebben op hoe actief of passief mensen zijn. Kom je zelf binnen of word je binnen gelaten? Mag je zelf je kopje wegbrengen? Haal je zelf koffie aan de bar (EDE) of haal en breng je zelf jouw kopje en doe je dat voor een ander (ANTW) of wordt de koffie voor je ingeschonken (ALM). Als onderzoeker constateer ik dat ‘kunnen blijven zitten’ voor sommige gasten blijkbaar prettig is. Voor anderen is deze ‘passiviteit’ echt een belemmering (ALM). Sommige vrijwilligers verwoorden dit spanningsveld in sommige situaties. ‘Ik heb zo af en toe de neiging van: uh kom op jongens, nu eh… nu gaan we wat actiefs doen Want het hangt allemaal in stoelen, en uh ja’. (2) Niks hoeven en ‘niks kunnen’ liggen dicht bij elkaar als je lang op je koffie moet wachten. Ik dacht het, mijn buurman zei het. (DEV). Ik nam waar dat gasten het prettig vonden als vrijwilligers en beroepskrachten hen vragen te helpen of iets op te pakken. Het was goed te zien dat mensen die iets doen, iets bijdragen, plezier hebben. Ze worden actief als ze aan het werk gezet worden (ANTW, DEV). Ik ervaar als onderzoeker dat het een positief gevoel oplevert bij meerdere deelnemers: een gevoel nodig of belangrijk of ‘van waarde’? te zijn. Als onderzoeker schreef ik: ‘Prettig dat
37
iemand me vraagt wil je helpen?’ Bezoekers maakten het kenbaar. Eén van hen zegt het zelf met een glimlach: ‘ieder helpt he op zijn tijd, net als vroeger thuis’. (EDE) De regels rond het koffie inschenken, uitdelen en het wel of niet betalen van drankjes hebben ook een eigen betekenis. Aan de bar voelt het als ‘normaal’ dat je er koffie haalt (en betaalt), maar de kring om tafel wordt meer als huiselijke kring beleefd. Dan is ‘moeten betalen’ minder vanzelfsprekend en ontstaat tegelijkertijd bij meer dan één bezoeker de wens iets te doen, bijvoorbeeld de koffiepot of het kopje wegbrengen. In het terugkoppelingsgesprek met vrijwilligers in april 2014 hebben aanwezigen aangegeven dat ruimte en inrichting een factor van belang zijn. Ze benoemen wel de samenhang met andere aspecten. De focus ligt, aldus de deelnemende vrijwilligers, minder op de opstelling van de tafels, maar meer op het vermogen van de vrijwilligers om als gastvrouw ‘er te staan’, ‘jezelf erin te zijn’ en om door je houding bij te dragen aan de kwaliteit van de ontmoetingen. Deze houding ‘van zelfvertrouwen’ maakt een vrijmoediger omgang mogelijk met kleine veranderingen in de ruimte, de afspraken en de wijze van omgaan met verschillende bezoekers. Deze vrijmoedige omgang, zo verwoordde de vrijwilliger (die het woord vrijmoedig introduceerde), is belangrijk voor de kwaliteit van de ontmoeting. Conclusies en aanbevelingen bij Intuïtie 1 De inrichting van de ruimte is bepalend voor eigen initiatief en activiteit. Het is echter geen op zichzelf staande factor, maar wordt meer met andere aspecten verbonden dan ik aanvankelijk dacht. Wel concludeer ik dat het een bepalend aspect is in de praktijk van de inloopactiviteiten. Het is goed om hier op zijn tijd in de praktijk van het werk aandacht aan te besteden. Zowel het doordenken van de motieven voor de feitelijke inrichting als de evaluatie ervan is van belang. Zo kan verkend worden welke veranderingen mogelijk gewenst zijn, in relatie tot wat beoogd is met de activiteiten. Aanbeveling: Neem dit thema mee als aspect in scholing en begeleiding van vrijwilligers. 4.2 Intuïtie 2 - De invoering van participatiewetgeving heeft invloed op deze werksoort, die vooral werkt vanuit de presentiebenadering. Dat levert een uitdaging op als het gaat om mogelijke nieuwe ontwikkeling van het werk, maar is vooralsnog een onrustgevende factor in de praktijk van het inloophuizenwerk. In de participerende observaties tijdens de inloop heb ik hieromtrent weinig waargenomen. Wel nam ik aspecten van deze intuïtie waar bij de analyse van de vier soorten data in hun onderlinge samenhang alsook in de wandelgangen in gesprek met 38
vrijwilligers en bezoekers. De vrijwilligers hebben in de interviews de nodige aarzeling verwoord bij bepaalde aspecten van de presentiebenadering. Een voorbeeld hiervan is de vraag: ‘Zal ik er nou wel of niet iets van zeggen, of hoe kan ik ingaan op haar steeds herhalend verhaal’. Maar in de toelichting op hun werk blijkt de presentiemethode voor hen wel een belangrijke basis van hun inzet in de inloophuizen. Hun werk is er door gekenmerkt. ‘Methode presentie zie ik als even tijd maken voor mensen. Soms is het maar heel kort, want we hebben niet altijd de tijd om uh een uur met iemand, naar iemand te luisteren. Maar het is vooral luisteren, aanwezig zijn, met mijn aandacht volledig bij die persoon meeleven, inleven, meevoelen, een beetje troosten, uhm ja, steun geven met woorden, op die manier.’ (6) De vrijwilligers stellen vragen bij maatschappelijke ontwikkelingen, vooral rond de gevolgen van de invoering van de participatiewetgeving en verwant gemeentelijk beleid. Ook benoemen zij de spanning die door hen wordt ervaren bij bezoekers in relatie tot deze nieuwe wetgeving. Men noemt als voorbeeld enerzijds de spanning over, anderzijds de goede kanten van de verplichting van bezoekers om te gaan werken. ‘Er moet toch meer kunnen (…). Ze noemen ook ideeën, of zijn bezig met de vraag: Zou het ook anders kunnen, kunnen we meer activiteit bieden, meer participatie en wat betekent dat? (…) Weet je het is ook zo belangrijk dat mensen in wat ze doen erkenning en respect ervaren, te weten belangrijk te zijn’. (4) ‘De maatschappelijke trend is tot nu toe wederkerigheid. Die hebben we in feite al in ons werk zitten. Alleen nu is er een soort intolerantie ontstaan….Of van het feit dat mensen gewoon daar straks, in een uitkering worden gestopt en er verder geen appel op hen wordt gedaan.’ (5) In de buurtverkenningen hebben vrijwilligers van alle locaties aangegeven dat er een samenhang is tussen het beleid (en de grote beleidswijziging die momenteel gaande is) en de wijze van organiseren van welzijnswerk in de stad en wat dit nieuwe beleid voor mensen betekent in nabije toekomst. Bij drie van de vijf werkplekken werd nadrukkelijk verwezen naar de consequentie van nieuw beleid voor hun werkplek. Vooral de vraag wat dit zal betekenen voor het werk was voor hen actueel. Mensen noemen dan bijvoorbeeld als punt van zorg dat alle mensen aan het werk moeten of iets ‘terug moeten doen’ en dat ze daardoor niet meer in het inloophuis kunnen komen. Ook bestaat bij medewerkers de zorg dat er straks nauwelijks meer plekken zijn waar deze mensen ‘om niet’ terecht kunnen.
39
In reacties van vrijwilligers en coördinatoren klinkt ook de vraag door hoe ze zich zullen en moeten verhouden tot nieuw beleid en externe regelgeving en/of verandering in culturele opvattingen. Vrijwilligers stelden vragen zoals: mag je gewoon nog koffie drinken? Soms verwoorden ze het meer als principe: ‘Ik vind dat mensen ook wel gewoon mogen komen om een babbeltje te doen, en gewoon mogen zitten voor een kopje koffie.’ Maar de aarzeling is ook hoorbaar in vragen als: moeten we niet iets meer organiseren? Ook beluister ik hier en daar de wens om tot vernieuwing te komen. Toen ik mijn intuïtie verwoordde vroeg ik me af of genoemde aarzelingen voortkomen uit de presentiebenadering en opgebouwde relaties of dat deze aarzeling meer gekleurd is door het politieke en culturele discours rond invoering van de participatiewetgeving. In de data zie ik vragen op het terrein van presentie en op het terrein van de nieuwe ontwikkelingen, maar duidelijk onderscheiden. Bij het stellen van vragen over de toekomst van dit werk in het kader van nieuw beleid, zie ik wel dat dit nadrukkelijk gebeurt vanuit de relationele en leefwereldbenadering die zo eigen is aan de presentiebenadering. Het spanningsveld dat wordt ervaren gaat vooral over de vraag hoe men zich vanuit het eigene van dit werk zal verstaan met de nieuwe ontwikkelingen. Verlegenheden gaan dan meer over de vraag hoe tot verandering te komen en wat gewenst is en niet. In het terugkoppelingsgesprek met de werkplekken werd dit thema herkend. Hoe gaan wij om met nieuwe vragen/ontwikkelingen? Deels is dit een must vanwege de financiering van het werk, maar ook vanwege plaats en functie die deze werkplekken kunnen hebben in nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. Wat hebben ze te bieden? Werkplekken hebben aangegeven op welke manier zij zich oriënteren op de mogelijke plaats van hun werk in het nieuwe beleid en welke rol zij dan kunnen spelen. Conclusies en aanbevelingen bij Intuïtie 2 De onderzochte werkplekken hebben een eigen visie, een eigen werkklimaat en een eigen wijze van werken. Deze werkwijze is vooral gebaseerd op de presentiebenadering, met een eigen lokale inkleuring en heeft krediet van veel van de betrokkenen. Zeker, vrijwilligers hebben vragen bij de presentiebenadering, maar die betreffen vooral het praktiseren van de methode zelf, de grenzen ervan en de betekenis van deze benadering voor de sfeer en het welzijn van de bezoeker. Deze leiden niet tot onzekerheid, maar worden vooral verwoord als wens om zich verder te ontwikkelen.
40
De opbrengsten brengen me tot de conclusie dat verdere inoefening van de presentiebenadering nodig is. Het gaat hier bijvoorbeeld over de verhouding tussen luisteren/zijn/aanwezig zijn en initiatief nemen/ergens wat van zeggen en zinvol omgaan met stilte/verhalen en het stellen van vragen. Ik zie ook het belang van doorontwikkeling van de presentiebenadering in het werk van de vrijwilligers, vooral op het terrein van vaardigheden en houding. In de data staan ook verwijzingen naar de maatschappelijke ontwikkelingen en de impact van nieuw overheidsbeleid op het leven van de bezoekers. De nieuwe wetgeving levert ook vragen op in de uitvoering van hun vrijwilligerswerk. Er is behoefte aan verkenning, informatie en inzicht in nieuwe en bestaande mogelijkheden. Deze oriëntatie is een voorwaarde om ter plaatse te kunnen bepalen wat de plaats en de rol van deze inloophuizen kan zijn. Vragen die aandacht verdienen zijn bijvoorbeeld : in hoeverre en op welke wijze ondersteunen wij mensen bij nieuwe verantwoordelijkheden? Welke gevolgen heeft dit voor de ‘vrije ruimte’ van deze ontmoetingsplek? Hoe ontwikkelen wij een aanbod dat recht doet aan de eigenheid van de plek en aan nieuwe behoeften bij de mensen? Mijn aanbeveling is om genoemde vragen van toe-eigening en doorontwikkeling van de presentiebenadering mee te nemen in het scholingsaanbod voor vrijwilligers. De andere aanbeveling is om in een vervolgonderzoek uit te werken hoe juist deze inloophuizen (en verwante projecten) kunnen bijdragen aan nieuwe ontwikkelingen in het kader van de participatiewetgeving en de zorgwetten. Hun mogelijke bijdrage, waarden, kwaliteit en rollen zouden daarbij helder moeten worden geformuleerd. Te denken valt aan: •
Het in kaart brengen van de effecten van de participatiewetgeving en de kaders die deze biedt, zowel landelijk als plaatselijk.
•
Het in kaart brengen van de werkpraktijken die al vernieuwend zijn qua vorm/inhoud/samenwerking/financiering en de effecten daarvan.
•
Het verkennen van elementen uit presentie en andere benaderingen die mee inhoud en richting kunnen geven aan de definiëring van de betekenis van dit werk.
4.3 Intuïtie 3 - Er is een verschil in beleving van en betekenisgeving aan het werk tussen vrijwilligers die vertrouwd zijn met de buurt en hen die dat niet zijn. In de buurtverkenning valt het mij als onderzoeker op hoe deze buiten wandelende vrijwilligers veel te melden hebben over de ontwikkeling van stads- en wijkbeleid. Ze
41
vertellen waar en in welke omstandigheden bezoekers wonen (DEV). Ze lichten ook de karakters van de verschillende wijken toe en geven zicht op de problemen die zich daar voordoen. Verder geven ze inzicht in maatschappelijke ontwikkelingen bij instellingen ter plaatse. Concreet benoemen ze de impact die dit heeft op de bezoekers van de inloop. (ALM, DEV). Ze vertellen over de geschiedenis van de oude stadswijk en welzijnsbeleid ter plaatse en lichten toe welke gevolgen dit heeft gehad voor bijvoorbeeld de bouw en het beheer van openbare gebouwen. Ook wijzen ze op de betekenis die dit heeft voor de bewoners (ANT). Ze leggen de samenhang uit tussen de politieke verhoudingen, het kerkelijk karakter van de plaats en de manier waarop er welzijnsbeleid is ontwikkeld. Ook geven ze aan welke gevolgen dit in hun optiek heeft voor de mensen die er wonen. Ze geven ook iets aan over de (veranderende) beeldvorming in de omgeving over de inloop en de bezoekers (EDE). Uit hun toelichtingen en verhalen blijkt een grote kennis van de infrastructuur, het plaatselijk beleid, de geschiedenis en de leefsituatie van de bewoners/bezoekers. Een opvallend punt in de buurtverkenning is dat bijna alle vrijwilligers een expliciete verbinding leggen tussen het verhaal dat ze al wandelend vertellen en hun eigen biografie. Deze verbinding met de biografie is als het ware een toelichting op hun motivatie voor dit vrijwilligerswerk, of is als het ware een verklaring van hun kennis en betrokkenheid bij de omgeving. (‘Toen ik hier kwam wonen vanuit de VS kende ik hier ook helemaal niemand, dus weet ik wat het is om alleen te zijn.’) In de participerende observatie neem ik waar dat vrijwilligers van de inloop vooral betrokken zijn bij wat er binnen gebeurt. Ze hebben oog voor wie er komt of gaat en of ieder koffie heeft en ze zijn betrokken bij het welzijn van de gast en bezoeker. Slechts zelden maken deze vrijwilligers een toespeling op de buurt of de omliggende omgeving. Ik constateer dat de combinatie van beide perspectieven (binnen, buiten) een meerwaarde heeft om zicht te krijgen op het werk, op de context van dat werk en op de wisselwerking tussen beide. Voor mij als onderzoeker levert de buurtverkenning een ‘lichtvoetig’ gevoel op, waarbij vrijwilligers (vooral ANTW, ALM, DEV) mij als het ware aan de hand nemen. Al wandelend schetsen zij een samenhang en analyse van de omliggende buurt. Ze zien een verband tussen de werkwijzen van organisaties, de initiatieven en de buurtbewoners. Dit lichtvoetige gevoel ontstond mijns inziens doordat het werk van het inloophuis door hen in een groter verband wordt gezien. In dit verband spelen andere partners, ontwikkelingen en de heel andere leefwereld van de bezoekers een rol. Mijn indruk was dat deze buiten wandelende vrijwilligers over het algemeen met enige afstand de waarde en relativering van de inloopactiviteit belichtten. 42
Anders dan bij de participerende observaties is in de interviews vrijwel niets gezegd over de verhouding binnen/buiten. De coördinatoren hebben deze buurtverkenning aangemoedigd. Ze vonden het belangrijk. In hun keus voor juist deze vrijwilligers, zo bleek in gesprek, zat ook een afweging. Ze hebben gezocht naar vrijwilligers die bekend zijn met de inloopactiviteit, maar die ook bekend zijn met de buurten die deze pendelbeweging als het ware al maken. In de terugkoppelingsbijeenkomst met de werkplekken was dit punt van perspectiefwisseling niet door mij geagendeerd, maar het werd het nadrukkelijk door de aanwezigen ingebracht. Het belang van de relatie binnen-buiten, verwoord als ‘wisselwerking met de omliggende buurt’, is onderstreept, juist ook in relatie tot de kwaliteit en ontwikkeling van de vrijwilligers. Er is benadrukt dat de motivatie van vrijwilligers om zich naast hun eigen werk ‘ook met buiten bezig te houden’ en bijvoorbeeld mee te doen aan vormen van exposure, de nodige inzet en zorgvuldigheid vraagt. (‘Hoe krijgen we ze zover?’) Aarzeling om buiten de inloop dingen te doen heeft vaak te maken met herkomst, woonplaats en motieven van vrijwilligers om dit werk te doen. Conclusies en aanbevelingen bij Intuïtie 3 Het perspectief van de vrijwilligers in de inloop en anderszins van de vrijwilligers tijdens de buurtverkenning geeft zicht op de relatie binnen/buiten. In gesprek met de vrijwilligers in het kader van de inloopactiviteiten ligt de focus op ontmoeting, samenzijn, kwaliteit van bijvoorbeeld gespreksvoering of samenwerking en het welzijn van de bezoekers. In gesprek met de vrijwilliger ‘buiten’ ligt de nadruk vooral op de omringende wijk, op het politieke beleid en de stadsplanning van de gemeente en welk effect dit heeft voor de buurt en op het leven van de mensen die ook in de inloop komen. De inbreng van vrijwilligers binnen in de ‘inloop’ en ‘buiten’ leveren samen inzichten op die als meervoudig perspectief van betekenis zijn voor de kwaliteit van het werk met de mensen in de inloop. Die inzichten hebben te maken met aansluiting bij de leefwereld van deze mensen, met het handelen van andere partners in het werkveld, met het leggen van verband met de uitvoering en beleidskwesties die consequenties hebben voor het leven van bezoekers in de inloop. Breed gedragen onder de betrokken vrijwilligers is het normatieve pleidooi om meer in de buurt te zijn en verbinding te zoeken en met wat daar gaande is. Het is nodig om de
43
mensen in hun alledaagse leefwereld te verstaan. Dit is ook van belang voor de kwaliteit van het werk. Voor niet alle vrijwilligers is deze oriëntatie op de omringende omgeving, in de vorm van exposure of buurtverkenning, vanzelfsprekend. Daar zijn diverse redenen voor. De motivatie en organisatie van dergelijke buurt-oriëntatie, vraagt een zorgvuldige afweging en benadering. In het terugkoppelingsgesprek (april 2014) is ook gepleit om meer in de buurt te zijn en verbinding te zoeken met wat speelt in de buurt. Men wil graag meer aandacht voor de uitwisseling tussen ervaring in de inloopactiviteiten en het perspectief vanuit de omliggende buurt. Men gaat er daarbij van uit dat dergelijke bewustwording bijdraagt aan de kwaliteit van de ontmoeting. Mijn aanbeveling is om in vrijwilligersondersteuning vormen van exposure en oriëntatie op de buurt te organiseren (in zoverre dit niet gebeurt). Hierbij is het van belang om zorgvuldige afwegingen te maken ten aanzien van de inbedding en wijze van het motiveren van vrijwilligers. 4.4 Intuïtie 4 - De door vrijwilligers ervaren ondersteuning van de beroepskracht valt niet samen met haar/zijn aanwezigheid bij de activiteiten. De vrijwilligers geven aan dat ze ervaren dat de beroepskracht beschikbaar is, ook wanneer deze fysiek niet aanwezig is. De vrijwilligers vinden het belangrijk om te weten dat de beroepskracht bereikbaar is, betrouwbaar op de achtergrond aanwezig is, als iemand bij wie ze terecht kunnen als het nodig is. Tijdens een van de observaties zag ik het volgende. De beroepskracht is in haar aanliggend kantoor aan het werk, loopt af en toe binnen om iets te doen, of te zeggen, ze maakt een praatje en gaat als het ware haar eigen gang, maar is wel betrokken bij de gang van zaken tijdens de activiteit (EDE). De beroepskracht is boven in haar kantoor, is voorafgaand en na de activiteit beneden. Dat levert wel een meerwaarde op van diepgang in het nagesprek tussen de beroepskracht en de vrijwilliger na de activiteit op. Dat is ook merkbaar als ze er even aan tafel bij zit tijdens de activiteit (ANTW). Hier is de begeleider leider, voortrekker. Zo is het georganiseerd. De beroepskracht leidt de activiteit, bijvoorbeeld door kleine hints te geven aan degenen die een taak hebben, hij kondigt bijvoorbeeld aan wanneer er lunch gemaakt wordt of de activiteit begint, maar stuurt ook op de onderlinge samenwerking (bijvoorbeeld ‘zo komt het toch bij je thuis ook niet klaar, als ieder blijft zitten’). Ook 44
animeert hij met regelmaat het gesprek met een grap, vraag of woordspeling. Vrijwel alle bezoekers zijn op enig moment ergens actief bij betrokken (tosti maken, koffie halen, kopjes opruimen, iets klaarzetten voor een activiteit, iemand verwelkomen die nieuw binnenkomt) (ANT). Er wordt aangegeven dat de beroepskracht meestal weinig aanwezig is. Nu is hij wel aanwezig en dat wordt gewaardeerd. Hij deelt wat in de gesprekken en stelt vragen aan deze en gene. Niet zo duidelijk was wie hier een leidende rol had. Aan het eind van de morgen blijkt pas precies wie de leiding heeft als vrijwilliger, door het regelen van de afronding, de maaltijd en het opruimen erna (UTR). De beroepskracht komt twee keer wat drinken en even meepraten in de kring en heeft dan een actieve rol in het gesprek: ze stelt vragen, bevestigt een verhaal en moedigt iemand aan om zijn verhaal (dat onderbroken wordt) verder te vertellen. Die actieve rol van de beroepskracht zorgt ter plekke voor meer levendigheid en verdieping van het gesprek (DEV). Beleving van de onderzoeker: De relatie van de vrijwilligers met beroepskracht ervaar ik in Almere en Deventer als sterk, de beroepskrachten zijn meebepalend voor inhoud en diepgang. In Antwerpen heeft de begeleider als beroepskracht een centrale rol, omdat hij juist degene is die veel bezoekers betrekt bij het verloop van de morgen en de dingen die gedaan moeten worden. De verhouding tussen beroepskracht en vrijwilligers in Ede laat zich het best typeren als een rustgevend verhouding. Ze is op de achtergrond aanwezig maar is in de uitvoering niet nodig, wel standby voor als het nodig is. Voor alle vijf de werkplekken geldt dat er een grote mate van vertrouwdheid is tussen vrijwilligers en beroepskrachten onderling, maar ook tussen de beroepskrachten en de bezoekers met betrekking tot de gang van zaken. De uitspraken die gaan over de aanwezigheid van de coördinator in relatie tot het functioneren van de vrijwilligers duiden op een aantal aspecten: •
De onderlinge sfeer, goede samenwerking worden als belangrijk aspect benoemd. De sfeer in het inloophuis is niet afhankelijk van de beroepskracht maar deze speelt er wel een rol in, bijvoorbeeld in de wijze van leiding geven en in de bijdrage aan kwaliteit van gesprekken.
•
Vrijwilligers benadrukken dat het belangrijker is dat je bij de beroepskracht terecht kunt dan dat ze altijd aanwezig zijn. Vrijwilligers geven aan een ‘uitlaatklep’ nodig te hebben waar je heen kunt gaan als je iets dwars zit of geïrriteerd bent. ‘Je het gebeurt wel eens dat mensen mij mateloos irriteren, dat gebeurt. Mensen die echt arrogant zijn ofzo. En daar word ik wel kwaad dan. Dan gebeurt het dat da’k effe
45
naar boven moet. Boven kun je bij ons even zitten om bij te komen’. De gesprekken leveren bijvoorbeeld verheldering en opluchting. Vrijwilligers gaan er over het algemeen vanuit dat er wel een beroepskracht in dienstverband is. Men geeft wel aan dat de rol van de beroepskracht verandert en dat daar ook ruimte voor is. Op één plek wordt het omgekeerd gethematiseerd: als er geen beroepskracht meer kan zijn, dan gaan wij niet verder. Op deze plek is de zorg van de voortgang van de openstelling, het meest urgent. (Dit weet ik door toelichting van beroepskrachten.) Veel vrijwilligers verwoorden impliciet een ondergrens van behoefte aan beroepsmatige ondersteuning. Voor een heel eigen bijdrage is een beroepskracht nodig. Voorbeelden die genoemd zijn: afstemming tussen vrijwilligers, het leiden van lastige gesprekken, afstemming over huisregels, hulp om je verhaal weer te ordenen als er teveel onmacht of irritatie is. •
Vrijwilligers lichten ook de taakverdeling en de verhoudingen toe. Benadrukt wordt dat er gelijkwaardigheid en wederkerigheid nodig is in de uitvoering van de taken. Daarbij hoeft de beroepskracht er niet altijd te zijn maar is ‘wel ergens bereikbaar is’ als dat nodig is. Op één van de plekken (ALM)blijkt een punt van discussie te bestaan over de vraag of de vrijwilliger zelf lastige situatie opknapt of daar de ‘beroepskracht bij roept’. Dit heeft te maken met onrustige situaties ten tijde van het interview. Op twee van de plekken (ANTW, EDE) wordt de wijze waarop beroepskrachten er zijn en betrokken zijn als volstrekt vanzelfsprekend ervaren, een natuurlijke verdeling van ieders werk en taak en ‘Je weet elkaar te vinden’.
•
Vrijwilligers geven voorbeelden van de functie van de coördinator: het belang van het maken (door haar) van goede koppels voor het werk in de inloop. Dat is van belang om elkaar goed te kunnen aanvullen qua kwaliteit en werkwijze, maar het moet ook ‘passen’. De coördinator is hiertoe in staat omdat ze de situatie en vrijwilligers goed kent. Sterke waardering is er op meerdere plekken voor het ‘het doorpraten achteraf.’ Doorpraten is deels luisteren, deels doorvragen en nieuw perspectief laten zien. Beroepskrachten geven aandacht, bevestigen vrijwilligers in hun werkzaamheden.
•
Vrijwilligers noemen bij dit thema ook het belang van onderlinge inspiratie van de medewerkers, die de sfeer mee bepaalt. Ze verwoorden de (positieve) wijze van omgaan met elkaar, de passie die wordt ervaren, en de waarde van gemeenschappelijk gedeeld werk. ‘Hoe sympathiek je mekaar ook kunt vinden, het gaat om de samenwerking. En dan degene die altijd klaar staat voor de koffie, zoals jij zegt, ik ben altijd doende, uhm, het niet erg vinden dat de ander wat meer tijd in de diepe gesprekken gaat hangen en uhm, ja, dat is fijn als je zo’n partner hebt die elkaar kan waarderen voor hetgene, voor de taak die ze op zich nemen.’
46
Y: ‘Dat je elkaar kan aanvullen’ (12) ‘Ik denk dat het wel een stuk zal zijn en door de inspiratie zeker of door de… figuren die hier werken, haha alle ja…’ (6) O ja ik word wel uitgedaagd om te groeien ook, om dingen bij te leren, om kleine stapjes vooruit te zetten. (kun je daar een voorbeeld van geven?) Goh ja bijv. in de vreemdelingenwetgeving enzo en de pfff, d’r worden ook dikwijls bijscholingen gegeven, alle zo cursussen, losse cursussen. En dat zijn bijna allemaal kleine uitdagingen, bijleren en groeien. (8) In de terugkoppelingsbijeenkomst is de rol en aanwezigheid van de beroepskracht nauwelijks aan bod geweest. In het ingevulde formulier geven vier van de vijf coördinatoren aan dat zij dit wel een thema voor vervolg onderzoek vinden. De vrijwilligers hebben zich hier niet over uitgesproken. Conclusies en aanbevelingen bij Intuïtie 4 Het gaat hier om ondersteuning van de vrijwilligers door professionals. Hoewel in de praktijk de mate en wijze van aanwezigheid bij activiteiten of in het gebouw divers is, wordt de ‘voldoende beschikbaarheid’ van de beroepskrachten als vanzelfsprekend uitgangspunt beschouwd. ‘Voldoende’ is per situatie verschillend en verandert ook door de tijd heen en is mede afhankelijk van bijvoorbeeld de ervaring van de vrijwilligers en de cultuur. Beroepsmatige ondersteuning is belangrijk voor de kwaliteit van het werk en voor het welzijn van de vrijwilligers. Maar dit betekent lang niet altijd dat de professional (steeds) aanwezig hoeft te zijn bij activiteiten. Dit benadrukt een specifieke rol van de beroepskrachten. Van de professionals wordt aangegeven dat ze veelal dicht op de uitvoering zitten, op de hoogte zijn van wat er speelt en weten wat voor ‘soort’ vrijwilligers er zijn en wat er nodig is voor wie. Naast andere taken, blijken de professionals een meesturende, coachende, aanmoedigende en bevestigende en soms uitdagende rol naar vrijwilligers te hebben. De opbrengst van de interviews onderstreept ook dat aanwezigheid niet altijd nodig is, dat er meer ruimte is voor andere vormen van betrokkenheid en bereikbaarheid. Mijn aanbeveling is om na te denken over het realiseren van nieuwe vormen van bereikbaarheid en aanspreekbaarheid, die niet per se afhankelijk van plaats en tijd zijn en waarbij de onderlinge relatie tussen vrijwilligers wordt benut voor onderlinge ondersteuning. Deze aanbeveling veronderstelt dat er beroepsmatige ondersteuning is en blijft bij dit presentiewerk.
47
Op grond van de data in dit onderzoek zou het aanbevelingswaardig zijn in een artikel uit te werken wat de specifieke rol en noodzaak is van beroepsmatige ondersteuning in dit soort vrijwilligerswerk. 4.5 Intuïtie 5 - Naast thema’s die aan de orde waren in de werkpraktijk van vrijwilligers spelen (financiële) factoren die het voortbestaan van de locatie beïnvloeden en die onrust veroorzaken in het werk van vrijwilligers. De waarnemingen die ik heb gedaan als onderzoeker en de gesprekken in de wandelgangen en mijn notities wijzen erop dat op de achtergrond meerdere factoren een rol spelen. Een aantal direct of indirect verwoorde aspecten:
•
geldzorgen
•
vrijwilligerstekort
•
zorg om voortbestaan
•
verschuivingen in de problematiek en kansen van de doelgroep door ontwikkelingen in omliggende samenleving
•
ontwikkelingen bij andere diaconale en maatschappelijke organisaties die hun invloed hebben op bijv. bezoekersaantallen
•
verminderde steun van de kerken; geen geld meer voor schoonmaakhulp (maar wel zorgen over dat het te vies wordt en dat vrijwilligers het zelf niet allemaal goed schoon kunnen houden)
Als onderzoeker nam ik waar dat op de ene plek dit soort aspecten en zorgen meer bij vrijwilligers leven dan bij de andere projecten. Dit heb ik niet nader onderzocht. Wel is het zo dat sommige vrijwilligers nadrukkelijk naar het bestuur wijzen als het hierover gaat, op andere plekken is het meer een gezamenlijke zorg. Conclusies en aanbevelingen bij Intuïtie 5 Ondanks het feit dat deze factoren op randvoorwaardelijk gebied niet aan de orde waren in het onderzoek, dienen deze factoren zich met regelmaat aan bij buurtverkenning, interviews en in voorbeelden van vrijwilligers (zorgen over voortbestaan, schoonmaak, openstelling, regels etc.). Ze hebben hun impact ook als ze niet expliciet met de vrijwilligers gedeeld worden omdat ze dan als zorg of onzekere factor worden ervaren. Sommige vrijwilligers geven aan meer geïnformeerd te willen zijn, omdat ze er toch mee te maken hebben. Anderen zeggen dat ze het wel goed vinden dat ze er niet mee belast worden. 48
Mijn aanbeveling op dit punt betreft vooral de communicatie en afstemming met de vrijwilligers. Het lijkt me een aandachtspunt voor bestuurders en coördinatoren om de wijze en mate van betrokkenheid van vrijwilligers bij zaken van voortbestaan, toekomst en financiën te heroverwegen en de gekozen benadering te overleggen en communiceren met vrijwilligers (voor zover dit niet wordt gedaan). 4.6 Intuïtie 6 - Er bestaan verlegenheden bij vrijwilligers rond het omgaan met concrete situaties Over het algemeen ervaar ik als onderzoeker op deze werkplekken de sfeer als vriendelijk en hartelijk voor wie komt en gaat. Ik doel bij deze intuïtie op verlegenheden die ik heb waargenomen, ook als ze niet verwoord zijn. Met verlegenheden doel ik op die momenten, waarop er eigenlijk nauwelijks reacties waren of iets gebeurde, terwijl de situatie er wel om vroeg. Dat is gekleurd door mijn eigen (werk)achtergrond en persoon, maar ook door reacties die ik waarnam bij bezoekers bijvoorbeeld een zucht, iemand die probeert wat te zeggen, non-verbale communicatie als iemand lang aan het woord is, spanning die ik ervoer bij iemand die naast mij zat. Op twee van de plekken (ALM, DEV) nam ik waar in de sfeer en de communicatie dat er weinig ‘actieve interventies waren’ op momenten die vanuit mijn perspectief daar wel om vroegen. Met ‘actieve interventies’ doel ik bijvoorbeeld op het stellen van een wedervraag, iemand onderbreken of iemand actief uitnodigen om wat te zeggen. Als waarnemer zag ik: Sommige bezoekers bleven heel lang aan het woord, werden soms helemaal niet onderbroken, anderen keken of zuchtten (PO ALM 2, 5, 7). Soms nam ik een lange stilte waar, die voor mij als onderzoeker ongemakkelijk voelde. Ik heb dan ook verlegen onrust waargenomen bij sommige bezoekers. (DEV, ALM). Iemand kwam binnen en stelde een vraag, en het leek alsof niemand reageerde en na een kwartier weer, omdat haar punt haar hoog zat (PO ALM). Een mevrouw zit lang aan de bar en eigenlijk praat niemand met haar (PO EDE). Iemand vraagt koffie (en wordt niet gehoord), iemand pakt zelf koffie (en dat is niet de bedoeling), soms leek het lastig om het gesprek gaande te houden (UTR, DEV, ALM). ‘Actieve interventies’ heb ik ook waargenomen; bijvoorbeeld iemand die heel passief zit bij het gesprek over de activiteit waar ze heen wil en ze weet niet hoe. ‘Je hebt nog twee weken om uit te zoeken hoe je er kan komen, Mien, met veel humor en oogcontact’ (ANT). Bijvoorbeeld ‘doet u dat thuis ook?’ (gewoon blijven zitten als er werk moet
49
gebeuren rond maaltijd en koffie) met een grap en een vluchtige aanraking waaruit ik vertrouwdheid met elkaar bemerkte. De humor speelde op dat soort momenten vaak een motiverende rol (ANT). Ik heb ook ongemakkelijke stilte ervaren bij pijnlijke, verdrietige verhalen of scherpe opmerkingen. Daar zijn verschillende redenen voor. Soms gaf een vrijwilliger daarover iets aan als ‘als ie zo is, kun je hem beter niet storen, maar laten, dat weten wij hier wel’. Maar op andere momenten leek de verlegenheid ook een rol te spelen, het niet weten wat en hoe iets te zeggen. Beleving onderzoeker: Het was lastig om met mijn eigen professionaliteit van dit werk, er bij te zitten en me er niet actief in te mengen, als er langdurig een stilte viel die bleef hangen of waar iemand met iets wanhopigs binnenkomt en dat niemand erop reageert. Maar het versterkt in mij een besef dat hier kwaliteit in het geding is, dat dit beter kan, voor bezoeker en voor vrijwilliger. Soms leverde het me herkenning op: soms is het wat het is, en lukt het niet om gesprekken op een ander spoor te krijgen. Geraakt was ik door mooie momenten, krachtige steun, support, bemoediging, doorvragen en het een tegenover zijn voor de bezoeker van sommige vrijwilligers. Geïnterviewde vrijwilligers hebben situaties als verlegenheid benoemd: Lastige situaties waarin mensen alsmaar aan het woord blijven, terwijl er niemand wat van zegt. Nonverbaal is dan wel te zien dat sommige andere bezoekers er last van hebben of ervan balen. Sommige mensen zeggen iets wat voor hen van betekenis is en krijgen daar geen reactie op. Iemand doet zeer ongenuanceerde uitspraken en het wordt stil. Soms vinden vrijwilligers de stilte echt lastig. Ik zag ook een aantal momenten waarop er verdiepend, met vragen, met tegenwerpingen of met humor wordt gereageerd en zie dat dit een bijdrage levert aan de kwaliteit van en de betrokkenheid bij de gesprekken door de bezoekers. ‘Je moet toch eigenlijk ook... Sorry, maar dit lag er nog. Nou, ik ben met vrijheid begonnen, nou dat elke, nou dat sommige mensen ook zoiets hebben, vrijheid, dan ehm, dat is van nou dan neem je de ruimte, maar als de ene te veel vrijheid neemt, dan gaat dat ten koste van de vrijheid van de ander. En dat is vaak eh, heel moeilijk.’ (18) Verlegenheden zijn er ook verwoord bij de afweging wat zeg ik wel en niet over mijn privé. Ook geven sommigen aan dat ze het grensverkeer met hun eigen leven lastig vinden. Deze grens wordt door vrijwilligers verschillend beleefd. ‘Ja uhm, nou er ontstaat wel verlegenheid als mensen, ik heb wel een beetje doelgroep vrijwilligers, die uh eigenlijk zo tussen de gasten en vrijwilligers inzitten. Dus dan zijn er heel veel 50
verlegenheden dat mensen hun persoonlijke geschiedenissen kruisen, dat is altijd lastig hum…’ (16) Vrijwilligers leggen ook uit hoe dit verandert door de loop der jaren. Sommigen laten de bezoeker meer zien van eigen leven, anderen nemen juist meer afstand en delen juist minder. Ook geven vrijwilligers aan verlegenheid te ervaren op het terrein van normativiteit: mag ik wel of niet ergens wat van zeggen en hoe doe ik dat? ‘Verlegenheden zijn er op het vlak vanuhm, of dat ontstaat dan, we willen mensen toch gewoon opvoeden...(?) Ja, dat doen we hier niet, niet twee koekjes pakken en dan kan je er een leuke, hebben wij hoor, geweldloos communiceren training tegen aan gooien, maar dus uh. Ja je ziet dat er vooral verlegenheid is als mensen waanzinnig onhebbelijk gedrag vertonen of alleen maar hier komen halen. En hoe ga je daar mee om?’ (17) Vrijwilligers benadrukken dat ze soms diepgang ervaren maar soms ook erg op zoek zijn naar ‘gesprekken die een beetje verder gaan’. Ze verwoorden de wens van meer diepgang, en gesprekken die iets toevoegen. ‘Nou, dat is ook prima, maar daarnaast, natuurlijk, uh er zijn ook mensen die willen even je apart spreken en dan heb je best een diepgaand gesprek en uh of gewoon even naast iemand zitten, vragen hoe de week is geweest, nou ja, de ene keer komt er veel uit en een andere keer ook niks’. In sommige gesprekken is dit verdiept bij de vraag naar zoeken naar zinvol en wat zinvol is. ‘Nou, soms vind ik het wèl heel zinvol, als ik een gesprek heb met iemand wat een beetje verder gaat. En wat is dan verder gaan, want dat helpt misschien om?’ I2: ‘Dat ik het gevoel heb dat het ook een beetje, dat ze het prettig vinden om met mij te praten.’ I2: ‘Maar soms blijft het ook allemaal heel oppervlakkig, van hoe gaat het en nou ja, waar ben je geweest. West, jaja.’ I2 ‘En dan vind ik, vind ik dat ik gewoon veel te weinig uh beteken, naar mijn gevoel. (28) Ja, als ik merk dat ik werkelijk contact heb met…Met iemand.’ Gelukkig, gelukkige mensen, dat je merkt dat je het verschil maakt. Nou het hoeft niet helemaal gelukkig te zijn maar ik merk dat ze het prettig vinden hier, als ik naast ze zit en ook echt wat met ze kan praten. (20) Vrijwilligers benoemen ook de kwaliteit van luisteren bij het gesprek over verlegenheden. Meer dan eens zeggen ze dat goed luisteren moeilijk is, maar geven ook aan hoe goed het is als het wel lukt. Sommige vrijwilligers noemen als verlegenheid ook het omgaan met ‘onhebbelijk gedrag’. Ze vragen zich af waar ze wel of niet wat van kunnen zeggen
51
en hoe. Ze vinden dat sommige dingen echt niet kunnen, maar aarzelen om er iets van te zeggen. Sommigen vragen zich af óf ze hier wat van kunnen zeggen en zo ja, hoe. Deze aarzeling komt voort uit eerdere ervaring, zo is door hen toegelicht. In het terugkoppelingsgesprek met de werkplekken (april 2014) was het thema ‘verlegenheden’ nadrukkelijk aan de orde. Meerdere verlegenheden die hierboven genoemd staan zijn herkend. Deze verlegenheden kunnen te maken hebben met ‘niet precies weten hoe’. Maar er is ook benadrukt dat mensen soms niks meer durven zeggen, voorzichtig zijn (geworden). Men gaf in dit gesprek ook aan dat de door mij waargenomen verlegenheden, ook grond vinden in de uitspraken van vrijwilligers omtrent lef en moed, en gebrek hieraan. Hier is het begrip zelfvertrouwen aan toegevoegd en de vraag ‘of ze het zichzelf toestaan’. Vrijwilligers bepleiten aandacht voor genoemde verlegenheden in vervolg van dit onderzoek. Op mijn vraag gaven mensen aan veel minder te denken aan gespreksvaardigheidstraining, of omgaan met de groep, maar veel meer aan persoonlijke scholing, die hen ondersteunt om ‘er te staan’ en ‘het zichzelf toe te staan’. In dit toestaan spelen wellicht ook andere factoren een rol zoals: zelfbeeld, opvatting over wat presentie is en vermag. Explicitering van wat ‘beter’, ‘niet zomaar een gesprek’ is vinden betrokkenen van belang. Juist omdat zij het succes hiermee verbinden met eigen motivatie en beleving van ‘zin’ in dit werk. Conclusies en aanbevelingen bij Intuïtie 6 Vrijwilligers geven direct of indirect aan verlegenheden te kennen. Veelal betreft het concrete kwesties. Het is belangrijk om situaties uit te werken die zij duiden als ‘het zou beter kunnen’ of ‘doe ik maar niet meer’ of ‘weet niet zo goed’. De verlegenheden hebben betrekking op aantal terreinen. Ze gaan bijvoorbeeld over: •
het ingrijpen in de situaties in de kring in de inloop,
•
de vraag naar de verhouding tussen privé en werk in de inloop,
•
kwaliteiten van luisteren, van reageren
•
de zoektocht naar wat een zinvol gesprek, hoe ‘diepgang’ bereikt kan worden in een gesprek, hoe een gesprek ‘gaande blijft’ en waar ‘mag’ wat van gezegd worden of kan ik een norm stellen en hoe dan?
•
de mogelijkheid en wil iets van mijzelf, mijn eigen leven en hoop in te brengen en hoe?
•
omgaan met de momenten van verdrietige verhalen, vooral als het langere duurt en er stilte valt.
52
De terugtrekkende beweging bij moeilijke situaties veronderstelt een motief (bijvoorbeeld: angst, bescherming, wijsheid) maar verwijst ook naar een bepaalde terughoudendheid. Verkenning van deze terughoudendheid kan wellicht leiden tot nieuwe mogelijkheden en kwaliteiten. Het bespreken van leersituaties waarbij eigen vragen rond casuïstiek centraal staan, kunnen aanscherping leveren van wat achter de verlegenheden schuilgaat. De werkplek is dan een oefenplek. In de uitwisseling vindt dan verdieping, oriëntatie op eigen bronnen, hoop en motivatie plaats in relatie tot deze werkplek. Mijn aanbeveling is het thema verlegenheden nader te onderzoeken in fase twee van dit onderzoek. 4.7 Intuïtie 7 - Vrijwilligers ervaren machteloosheid bij situaties van bezoekers en de zwaarte van het werk. Tegelijk is het volgens respondenten ‘deel van het werk’ en wordt deze machteloosheid veelal niet als problematisch benoemd. Tijdens mijn participerende observaties heb ik weinig concreet ervaren of gehoord dat vrijwilligers zich machteloos voelen. Vrijwilligers zijn vanuit een vriendelijk, gastvrije houding over het algemeen opgewekt, motiverend en met ruimte voor wat zich aandient aanwezig. In de wandelgangen heb ik wel een paar keer gemerkt dat rond situaties met mensen een gevoel van machteloosheid bestond. (‘met haar hebben we al zo vaak iets geprobeerd’). In mijn eigen waarneming constateer ik wel ongemak bij grote ‘zwaarte’ (iemand bij bar EDE, met een heel somber terugkerend verhaal), mensen die maar door mogen praten en bij opmerkingen van vrijwilligers over ‘ja die mevrouw’. Daarnaast vermoed ik dat de (veel voorkomende) uitspraken als ‘Ik heb er mee leren omgaan’, ‘Daar kan ik nu mee omgaan’ ook verwijzen naar iets dat moeizaam is, of op zijn minst refereert aan een lang proces om er mee te leren omgaan. In de interviewdata wordt ‘machteloosheid’ wél gethematiseerd. De vrijwilligers benoemen de machteloosheid en zwaarte die zij tegen komen in het leven van de bezoekers en ook in hun eigen leven (DEV, ALM). ‘Ik moet ook niks oplossen he. Ik denk, dat het een heel andere situatie is, als ge dan met dat dossier bezig moet zijn, en dat dat dan al tien keer een negatieve uh, beslissing uh..da’hebben k nie hé? Het blijft altijd op een bepaalde manier positief.’ (21)
53
Op diverse wijzen raken vrijwilligers met hun uitspraken aan de zwaarte van het werk, of aan de zwaarte van het leven van bezoekers. Deels duiden ze hier op de bij tijd en wijle ervaren onmacht die ze tegenkomen in het werk, bij situaties waar ‘niks aan te doen is’, waar je ‘met lege handen staat’. ‘Of ik er van wakker van lig, van dat grote verschil tussen arm en rijk. Ah ge bedoelt van hier wakker. Ja, in het begin toch wel omdat dat zo uh, allé…Zo beindrukkend is he? maar uh wakker niet. Ja Juist omdat ge misschien toch het gevoel hebt dat beetje dat wat ge doet dat toch een verschil is.’ (22) ‘Ja…en dan moet je ze, ja, regelmatig helaas toch mensen wegsturen, en ik heb het al dikwijls ondervonden dat er mensen zaten te wenen echt… uhm. Ik heb bijv. eens gehad dat een man die compleet in de war was, die helemaal niet meer wist waar ie naar toe moest, maar die had medische zorg nodige, en die heb ik dan doorverwezen naar de Dokters van de Wereld. Daar kon hij gelukkig de zelfde dag nog terecht, maar ik voelde ook dat die man hulp nodig had op psychisch vlak en ik kon hem dat niet geven en toen voelde ik mij wel heel machteloos’. (23) Ze hebben geleerd om er niet van wakker te liggen. Anderen geven aan zich heel bewust te zijn van hulp die ze niet kunnen bieden en van het uitzichtloze van situaties waar ‘niks aan te doen is’. In het begin, dus mijn eerste jaren nam ik dat mee naar huis, maar ik heb dat vrij snel leren loslaten, ook omdat ik zogezegd maar vrijwilliger ben. Ik heb niet de volle verantwoordelijkheid en daardoor juist kan ik het ook achter me laten. Ja ik kan altijd terecht bij een van de collega’s die op dat moment vrij is, om eventjes over de situatie te praten, dikwijls op het terras met een sigaretje of een kom koffie, en uhm, ik voel me dan wel gesteund daarin, ja...ik trek het me aan maar kan het ook hier laten. (25) Expliciet noemen vrijwilligers de problematiek van vluchtelingen en ook van mensen die met regelmaat depressief zijn. Ze verwoorden hun eigen dilemma’s hierbij: ‘Je zou ze graag licht laten zien maar dat lukt niet, je zou ze graag een onderdak gunnen maar’. Met regelmaat botsen ze op hulp die ze niet kunnen bieden, zowel materieel als in het persoonlijk contact. ‘Terwijl die mensen dikwijls worden opgegeven door de maatschappij. Ja je botst tegen een muur he… Je voelt je dikwijls machteloos en dat is een moeilijk gevoel om mee om te gaan. Dat weet ik nog niet altijd hoe ik daar mee om moet gaan eigenlijk’. (25) Tegelijkertijd geven veel vrijwilligers ook het perspectief aan van hun wijze van omgaan hiermee. Ze verwijzen hierbij ook naar wat deze werkplek betekent voor mensen. ‘Je kunt
54
effe een hand vasthouden, dat ze zo effe kan wenen, het is geslaagd als er contact is, momentjes dat het wel lukt’. Bij de eerder geconstateerde verlegenheden (niet weten wat je moet zeggen, of de langdurende stilte) vermoed ik een link met een gevoel van machteloosheid. Ook noemen sommigen de frictie tussen dat wat ze meemaken in het werk en hun eigen visie en dromen. Ze verwoorden de lastige en tegelijk belangrijke afweging hoe ze om moeten gaan met hun eigen visie, hoop en zingeving in relatie tot dat van levenssituaties van bezoekers. Soms botsen eigen visie, dromen en hoop op het gevoel van machteloosheid. Maar dat is in de eerste fase van dit onderzoek weinig expliciet verwoord. ‘I: In, om de mensen te laten zien dat er nog mooie dingen in het leven zijn, dat het nog de moeite w, nou ja, je probeert dan toch dat ze nog een lichtpuntje zien en als ze dat helemaal niet zien, ja, dan eh, ja, dat vind ik heel moeilijk en uh dan voel ik me ook machteloos. ‘(26) D’r is steeds minder ruimte …in de maatschappij om daar humaan mee om te gaan. Ja dat is, onze maatschappij, vooral gebaseerd op, ja het presteren, produceren en hier gaat het heel ergens anders om.(27) En wanneer is het dan geslaagd? Je kunt de problemen niet oplossen. 1.178E: Ik moet dat misschien zeggen. Als ondanks alle problemen en situaties, als toch eh, de bezoekers uh, voelen zich op hun gemak. Toch gehoord, Gehoord. Ja, en dat gevoel denk ik, dat, dat voel je ook. Het gaat uh, van twee kanten. Vrijwilligers relateren de situaties van de bezoekers en hun werk in de inloop ook aan hun eigen leven. ‘En door de problemen van andere mensen kan ik ook dikwijls mijn eigen dingen relativeren.’ (24) Conclusies en aanbevelingen bij Intuïtie 7 Vrijwilligers geven op meerdere wijzen aan dat ze het machteloze, dat waar niks aan te doen is lastig vinden maar ermee hebben leren omgaan. Ze leerden ‘om er niet wakker van te liggen’. Hiermee verwoorden ze ook dat dit een proces was en veelal een lange weg om te gaan. Het benoemen als een weg, een proces, geeft aan dat het een voortdurend leren is. Dit biedt de mogelijkheid om het eigen leerproces, een eigen motivatie en bezieling in te brengen en te delen in een leergesprek tussen medewerkers op de locatie. Hier betreft het aspecten van de geleefde identiteit van de werkpek. Mijn conclusie is dat bewustwording van dit leerproces (‘leren omgaan met’ en ‘leren er niet wakker van te liggen’) zowel kennis, inzicht als bewustwording kan opleveren. Dit is
55
van waarde voor de kwaliteit van het werk van de vrijwilligers in de ontmoeting met de bezoekers. Hier helpt een expliciete verbinding met de identiteit van de organisatie. Om meerdere redenen (zie hoofdstuk 7) heb ik gekozen om dit thema verder uit te werken in de tweede fase van mijn onderzoek. 4.8 Intuïtie 8 - Doelstelling van en visie op het werk worden maar zelden expliciet verwoord door vrijwilligers. Toch spelen deze factoren impliciet een rol en daarom is explicitering van waarde voor het werk in de praktijk. De vrijwilligers verwoorden de visie van het huis vooral als een aantal kwaliteiten en kenmerken, met weinig expliciete verwijzing naar de verwoorde visie of doelstelling van de huizen. ‘Opgestart vanuit protestantse uh…. Religie is niet het juiste woord, ideologie ook niet, inspiratie? Ja waarbinnen ze dan toch die presentie theorie ontdekt hebben. denk ik en dat binnen hun werking proberen waar te maken’. (29) Deze kwaliteiten en kenmerken zijn volgens mij het beste te duiden als de ‘geleefde identiteit’ van de werkplek. Ze worden in heel verschillende uitspraken benoemd op het terrein van de omgang met elkaar en de sfeer op de werkplekken: ‘Op gelijke voet’, ‘respect’, ‘zonder verschil in aanzien’, ‘je mag er zijn wie je bent’. Soms zijn ze in de wandelgangen meer als ‘quotes’, uitspraken die onderling ingeburgerd zijn en waarmee ze elkaar als het ware herinneren aan de kern van het werk. Een voorbeeld hiervan is: ‘Elkaar helpen met opstaan in je bestaan’. ‘(wat er bijzonder aan is) dat uh ten aanzien van uzelf, dat het u dwingt om uh op gelijk voet is ook niet zo goed uitgedrukt, maar eh…van de mens, ’t eerste de mens te zien en dan pas zijn problemen ofzo…’.(30) De hiervoor genoemde kenmerken hebben invloed op bijvoorbeeld de omgang met de regels, de werkwijzen (schoon en opgeruimd, gezellig). Op twee plekken wordt ook de relatie met het thema ‘duurzaamheid’ genoemd. (goed eten, Max Havelaarkoffie, goede materialen kopen, zuinig) ‘Door het feit dat ge, ge kunt toch effekes vriendelijk zijn…tegen….Ja mensen komen binnen en gaan op een stoel zitten en (zucht) zitten zo gebukt en dan …krijgen ze toch effekes een glimlach, alle, ja, jajaja….Ja da’s een beetjedie, gelijk dat ze zeggen, die kleine goedheid van uh.. Levinas. Denk ik.’ (32) ‘Ik vind uh dat de visie van inloophuis De Ruimte is uhm, is respect, aardigheid, dienstbaarheid, onder andere en uh omgaansregels, uh omgangsregeling onder elkaar, uh ik bedoel met de bezoekers. Uh, een hele grote rol spelen, spelen. En dat zijn respect, zoals ik zei in eerste instantie tegenover de bezoekers. Uhm, dat ehm, hier uh, hier naar 56
1
1
1. Locatie Utrecht
2 2 2. Locatie Antwerpen
3 3. Locatie Deventer
4 4. Locatie Ede
5 5. locatie Almere
toe komen mensen, uh, moet ik zeggen als vrije mensen, uh, niet bijvoorbeeld naar de bepaalde instanties, ze gaan als klanten of weet ik veel, met eh, maar hier al, je mag vrij komen en je wordt ook, uh, op die manier behandeld… Met veel respect, begrip.’(33) Vrijwilligers en coördinatoren geven ook aan in hoeverre (eventuele) medewerkers moeten aansluiten bij de visie van het inloophuis om mee te kunnen werken. Op alle werkplekken wordt in interviews, tijdens observaties of in een informeel gesprek aangegeven: Je hoeft het niet te belijden maar je moet het wel onderstrepen. ‘Je moet er wel achter kunnen staan dat het zo gaat in de praktijk van het werk.’ Twee coördinatoren benoemen expliciet een verbinding met het eigen geloof en de manier waarop het geloof hen inspireert en staande houdt. De meeste vrijwilligers geven aan niet goed te weten wat in de formele visie verwoord staat. Wel geven op alle locaties vrijwilligers aan grote sympathie voor en verbondenheid te hebben met de sfeer en de ervaren kwaliteiten. Dan wordt bijvoorbeeld ook genoemd: dat iedereen tel, dat het niet paternalistisch is, dat het fijn is om daar te werken. ‘Ik dacht al lang ‘ik ben nie protestant maar daar zou ik wel graag werken’ (ANT). In de terugkoppelingsbijeenkomst wordt benadrukt en bevestigd dat vrijwilligers de identiteit weinig expliciet verwoorden maar zich verbonden weten met de kwaliteiten van het werk. Door twee van de aanwezige beroepskrachten wordt aandacht voor de relatie tussen beschreven en geleefde identiteit en het vermogen deze te kunnen verwoorden wel van belang geacht. ‘Het helpt ons staande te blijven in het werk en te weten waar we voor staan.’ Conclusies en aanbevelingen bij Intuïtie 8 Voor de formele identiteit en visie van de werkplek hebben de meeste vrijwilligers weinig woorden. De taal van de beschreven visie is hun veelal niet eigen. Vrijwilligers verwoorden het kenmerkende van dit werk en deze locaties veel meer in concrete termen: op gelijke voet, respect, menselijk, zonder verschil in aanzien, je mag er zijn wie je bent. Ook in de zogenaamde ‘quotes’ die worden gehanteerd verwijzen individuen hiernaar. Deze typeringen zijn te beschouwen als het subjectieve perspectief op de geleefde identiteit van het werk en de vrijwilligers. Deze geleefde identiteit wordt ook verwoord in concrete werk-woorden: gastvrij zijn, handelen zonder aanziens des persoons, mensen laten ervaren dat ze de moeite waard zijn, een luisterend oor bieden, troosten wanneer nodig is. Ook legden sommige
57
verbindingen tussen idealen en dromen: verzet, tegen onrechtvaardige verhoudingen, hoop dat mensen het beter krijgen, dat mensen erbij horen die in de maatschappij worden opgegeven. Het is belangrijk om aandacht te besteden aan de relatie tussen de beschreven en geleefde identiteit en het vermogen deze te verwoorden. Aandacht voor beide en de verbinding tussen beide kan het werk verdiepen en versterken. Met nadruk is in de terugkoppelingsbijeenkomst gevraagd hier aandacht aan te besteden in de tweede fase van het onderzoek. Als onderzoeker zie ik meerdere aanknopingspunten op het vlak van identiteit in de verkenning van intuïties 6 en 7. In het gesprek over verlegenheden en ervaren machteloosheid, is een vaak verborgen wereld aanwezig van dragende gedachten en verlangens, tussen wanhoop en hoop. Dit is voor mij reden te meer geweest dit in tweede fase nadrukkelijk aan de orde te stellen. Inspraak en medezeggenschap van de bezoekers zijn van betekenis voor de gang van zaken van de inloop en de betrokkenheid van de deelnemers bij de (inloop) activiteiten. Tijdens het houden van de interviews en bij de terugkombijeenkomst (april 2014) en in gesprek met critical friends ben ik meermalen gewezen op het ontbreken van de stem van de bezoekers. Het klopt dat de bezoekers niet aan het woord waren in dit onderzoek. Het was mijn keuze om me te focussen op de vrijwilligers. Niet omdat bezoekers niet belangrijk zijn, maar om in dit onderzoek specifiek aandacht te kunnen besteden aan werkzaamheden en vragen van vrijwilligers. Overigens was in het perspectief van vrijwilligers altijd de bezoeker, buurtbewoner in beeld en was deze als het ware ‘aan tafel’ bij de interviews. Vanuit perspectief van het werk en gedeelde verantwoordelijkheid zijn inspraak en medezeggenschap wel een meermalen genoemd thema. Het is vooral in verband gebracht met de zorgvuldige afstemming die er tussen vrijwilligers en bezoekers bestaat. Het zoeken naar stem en medezeggenschap is een nadrukkelijk kenmerk van missionairpresentiewerk. Juist op het terrein van inrichting en wijze van voortbestaan van dit werk in de toekomst (en anticiperen op de participatiewetgeving) zouden sommige vrijwilligers inspraak graag meer willen organiseren. Het zou een thema kunnen zijn bij vervolgonderzoek over plaats en mogelijkheden van dit werk in de nieuwe participatiewet. 58
Immers in het kader van nieuwe wetgeving is deelname aan activiteiten en vrijwilligerswerk steeds meer aan de orde en mogelijk blijven deze inloophuizen daarvoor ook geschikte plekken. Ook recente ontwikkelingen in projecten met vergaande zeggenschap van bewoners en betrokkenen zijn hierbij zeker het verkennen waard (Eindhoven, Den Bosch, Amsterdam-Noord, Rotterdam-Zuid).
59
60
5. Tweede ronde en verdieping In dit hoofdstuk geef ik een overzicht van de opbrengst van de tweede ronde gesprekken op de locaties. Hierbij noem ik kort de reacties op intuïties 1 tot en met 5. Ik geef uitgebreider weergave van het gesprek over de intuïties 6, 7 en 8. Ook beschrijf ik een bijdrage vanuit literatuur die in de tweede ronde als klankbord bij de opbrengst fungeert. 5.1. Verloop tweede ronde en opbrengst op de werkplekken Op de vijf locaties hield ik een tweede bijeenkomst met de vrijwilligers en beroepskracht. In dit gesprek gaf ik een rapportage van opbrengsten en conclusies tot nu toe in dit onderzoek. In het tweede deel van dit gesprek stonden de (voor deze tweede ronde gekozen) intuïties en conclusies centraal.25 Hiertoe had ik werkvoorbeelden (casuïstiek) bij de hand. Bijna overal kwamen deelnemers makkelijk in gesprek. Dit gesprek leverde leidde tot onderlinge uitwisseling en ontmoeting. Opvallend vond ik de bereidheid om de gesprekken te realiseren. Het verlangen was groot om inhoudelijk met elkaar in gesprek te zijn. Er was bij de gesprekken ruimte voor wat zich aandiende. In Utrecht begon het gesprek onverwacht met een (nieuwe) muziekopname die de aanwezige professional liet horen. Dat was een mooi gedeeld moment. In Antwerpen vond het gesprek plaats midden in een café aan een grote stamtafel. In de gesprekken kwamen meerdere voorbeelden uit het eigen leven van alle deelnemers op tafel. Deze voorbeelden leverden een verhelderende en soms ook kwetsbare bijdragen aan de gesprekken. De opbrengst zou ik willen typeren als verhelderend, verdiepend, soms corrigerend en aanvullend op de opbrengsten uit de eerste fase van dit onderzoek. De gesprekken raakten aan de ernst, aan plezier, aan verzet tegen onrecht, aan passie en wanhoop in het werk. Maar de ontmoetingen gaven ook zicht op de vriendelijkheid, zorgvuldigheid en vasthoudendheid van vele vrijwilligers om dit werk te doen. In veel van wat gezegd is lichtte iets op wat vaak ongezien is, ongehoord, niet begrepen en weinig maatschappelijk aanzien heeft. Dat was bijvoorbeeld het verhaal van een vrijwilliger over haar moeite en trouw om met iemand contact te houden die veel van zich afslaat, lelijk doet, en dat contact dan toch vol te houden. Ze vertelde hoe er na jaren toch iets ontstond waardoor het lichter wordt en meer contact meer van twee kanten kwam. Ja, zo lichtte ze toe: ‘dat is dan blijven bij iemand die met de nek wordt aangekeken’. 25
Intuïties 6, 7, 8 te weten: verlegenheden, machteloosheid en identiteit
61
‘Zo even een kopje koffie’ en ‘zomaar een praatje aan de tafel’ krijgen zo het perspectief dat er bij hoort. De gesprekken gaven ook meer inzicht in leerprocessen in dit werk. Met de uitspraken ‘dit heb ik door de jaren heen geleerd’ introduceren vrijwilligers ongemerkt als het ware de metafoor van de weg. Kwaliteiten van dit groepsgesprek en betekenis Het karakter van de ontmoetingen was een verdiepend leergesprek. Onder leergesprek versta ik hier een gesprek met een specifieke vorm van interactie. Ervaringsvragen staan centraal, er worden verdiepende vragen gesteld en interactie tussen deelnemers wordt gestimuleerd. De gesprekken worden gevoerd in sfeer van vertrouwen en er is ruimte voor kwetsbaarheid.26 Er was de nodige vertrouwdheid: ik was inmiddels een bekende voor hen, de verslaglegger was bekend en de beroepskracht was veelal aanwezig bij de gesprekken. Er was ruimte voor het inbrengen van voorbeelden, het stellen van vragen en we stonden stil bij aspecten die maar moeilijk woorden krijgen. Bij de haperingen van het gesprek, bij aarzeling, ‘ja maar’ en een bedenkelijk gezicht was ruimte om samen verder te zoeken. Dat leverde een verdieping die zich niet makkelijk laat vastleggen maar wel aanscherping levert op de besproken intuïties en conclusies, althans op onderdelen. Een aantal uitspraken van vrijwilligers, die redelijk trefzeker waren (bijvoorbeeld ten aanzien van wat ze wel en niet kunnen en moeilijk vinden), werden met regelmaat onderbroken, voorzien van een vraag door anderen. Ik koos voor meer ruimte in het gesprek (dan met de interviews) en voor meer doorvragen. Ook bleven we met regelmaat stil staan bij de verlegen momenten. Ook de beroepskracht bracht met regelmaat iets in of stelde een vraag, vooral bij dat wat als vanzelfsprekend werd verwoord (meen je dat nou?, nou ik zie ook wel eens…). Soms gebeurde dit ook non-verbaal (in de glimlach tussen beroepskracht en vrijwilliger stond dan vertrouwen om wel bijvoorbeeld de onzekere kant te berde te brengen). Rond de thema’s machteloosheid, verlegenheid en identiteit, leverde dit op dat er naast en tegenover elkaar voortdurend nieuwe nuances werden verwoord. Een van de vrijwilligers bijvoorbeeld gaf aan ‘dat hij zich nooit machteloos voelt, maar dan altijd wat gaat doen. Dat zijn boosheid hem dan tot actie brengt’ (bijvoorbeeld richting loket gemeente). Daarop aarzelde een ander en zei op gegeven moment wat schuchter: ‘nou ik voel me soms wel machteloos hoor, soms is het uitzichtloos voor mensen en lijkt er niks te veranderen’. Dat leverde moment van ontmoeting waarbij beide zich aan elkaar 26
Hier is een parallel met de gesprekken die Erik de Jongh beschrijft in zijn uiteenzetting over de betekenis van kloosterdagen in de identiteitsontwikkeling. (Mulder, Snoek, 2012, pp.109-136)
62
verhelderen en iets nieuws toevoegen aan beider perspectief. Een nieuwe kennis, vanuit het delen ontstaan. 5.2. Enkele opbrengsten Biografie In deze gesprekken werd veelvuldig een link gelegd naar de biografie. Dit gebeurde meestal als antwoord op de vraag naar hoe men had leren om gaan met machteloosheid en de genoemde verlegenheden. Vrijwilligers verwezen dan bijvoorbeeld naar zieke ouders waarvoor gezorgd is of naar het langdurig optrekken met een zus met een handicap. Een ander gaf aan dat ze veel heeft geleerd van een lang leven met een zieke huisgenoot en hoe dat haar heeft veranderd. Ook het leren omgaan met gezondheidsbeperkingen (rugklachten, vermoeidheidsziekte) werd door meerdere deelnemers als bron van leren benoemd. ‘Door bewegingsadviezen heb ik eigenlijk geleerd niet van een ander te dragen maar alleen wat van mij is’. Deelnemers hebben in dit gesprek verwoord hoe ze zich er (deels) van bewust van zijn geworden dat deze kanten van hun leven hun huidige doen en laten beïnvloedt. Soms werd het gaande het gesprek verhelderd door het te verwoorden in gesprek met anderen. Deze observaties onderstrepen het belang van aandacht hiervoor in dergelijke gesprekken. Het vraagt wel een zorgvuldige wijze van vragen, waardoor woorden kunnen ontstaan voor dergelijke leerprocessen. Het herkennen, delen en erkennen van deze kanten van levensverhalen als eigen kracht is belangrijk in dit werk. Aandacht voor aspecten van groepsproces (aandachtspunt scholing) De vrijwilligers noemen meerdere aspecten van hun functioneren als medewerkersgroep. Ze vertellen dat hun coördinatoren bewust aspecten van teamwork benutten, maar het functioneren als team heeft toch betrekkelijk weinig aandacht. Wel wordt onderstreept dat aandacht voor het werken als team voor hen belangrijk is. Aanbeveling is om dit nadrukkelijker aanbod te laten komen in vrijwilligersbijeenkomsten op de locatie of in vrijwilligerstrainingen. Tips en goede raad De vrijwilligers horen graag tips en goede raad van anderen (ook bij ander projecten dus) bij problemen die zij zelf tegen komen. ‘we weten eigenlijk niet genoeg van elkaar’. Wederkerigheid Het delen van bepaalde momenten in het leven blijkt waardevol en soms ontroerend, voor bezoekers en evenzogoed voor de vrijwilligers. Gedurende deze leergesprekken in
63
de tweede ronde gebeurde dit ook tussen beroepskracht, vrijwilliger en onderzoeker. Met regelmaat kantelden de gesprekken ineens. De vraag ‘wat maakt het licht om dit werk te doen’ wordt beantwoord met ‘zij maken het licht’. Een ander mooi voorbeeld: ‘Wanneer ben je onthand?’ wordt beantwoord met: ‘als ik vergat om hun hulp te vragen, terwijl zij dat het beste zelf konden’. Het uitgangspunt van wederkerigheid was door mij niet gethematiseerd maar werd meermalen zichtbaar in deze gespreksronde. Het is een kracht van het werk, vrijwilligers geven aan dat dit ook op relevantie van dit werk duidt in breder perspectief ‘hier is dat zo, ja dat de rollen worden omgedraaid’ en ‘dat er dan vaak iets moois gebeurt’. 5.3. Opbrengsten bij de intuïties Grootte ruimte en wijze van inrichten (Intuïtie 1) Een aantal vrijwilligers benadrukt het punt van aandacht voor inrichten van de ruimte, vooral zij die werken op locaties waar recent veranderingen zijn doorgevoerd. Het aan de orde stellen van deze intuïtie levert ook een glimlach op van de vrijwilligers in Deventer. Hun zorgvuldig voorbereidde (met inspraak) wijziging van de ruimte is deels door de bezoekers zelf weer ‘ongedaan gemaakt’. Dit bevestigt voor hen en voor mij overigens mijn conclusie: de inrichting staat niet op zich, maar er is samenhang met andere factoren, zoals het omgaan met regels en de manier waarop vrijwilligers ‘er staan’. Zorgvuldige aandacht voor de inrichting wordt bepleit. Presentie en participatie wetgeving (Intuïtie 2) Op vier van de vijf werkplekken (in ANT ligt dit anders) is door vrijwilligers aangegeven dat ze het belangrijk vinden dat over deze intuïtie vervolgonderzoek komt. Het wordt als belangrijk ervaren om mogelijkheden en grenzen van dit werk ten opzichte van veranderingen in de zorgwetten te verkennen. Het in kaart brengen van het eigene van het werk, het verkennen van nieuwe mogelijkheden om de eigen bijdrage van dit werk te ontwikkelen in het kader van participatiewetgeving wordt toegejuicht. Een aanmoediging komt van meerdere plekken om good practices (in den lande die er al zijn) in kaart te krijgen. Binnen en buiten, wisselend perspectief op het werk (Intuïtie 3) Op een paar plekken is in deze tweede ronde benadrukt dat meer aanwezig zijn in de buurt en wijken rondom het inloophuis belangrijk is. Het belang hiervan is de kwaliteit van de relatie met bezoekers. De kennis over de leefwereld van de bezoeker helpt bij het verminderen van eigen oordelen uit onwetendheid of onjuiste beeldvorming. De 64
deelnemers gaven aan dat de wijze van organiseren van exposure of vergelijkbare methoden wel nauwkeurig afgestemd moet zijn op de doelgroep van vrijwilligers. Voor een aantal vrijwilligers is dit spannend en confronterend. Een ingebedde methodiek wordt aanbevolen aansluitend bij de vragen van de vrijwilligersgroep. Ondersteuning beroepskracht (Intuïtie 4) Op dit punt was er een verschil met de eerste ronde gesprekken. In de eerste ronde werden op twee werkplekken stevige uitspraken gedaan over de aanwezigheid van de beroepskracht en werd gezegd dat ze er altijd moest zijn. Nu kwam veel meer nuance in dit beeld. Vrijwilligers geven aan dat ze veel zelf en met elkaar kunnen. Maar ze geven ook aan dat ze de heel specifieke rol van de professional van levensbelang vinden voor voortbestaan en kwaliteitsborging van het werk. Punten die genoemd zijn: •
Ik kan mijn irritatie weliswaar kwijt maar gesprek helpt me om het te ontwarren, om er van te leren.
•
Door de gesprekken begrijp ik meer hoe dat werkt bij mij en hoe ik dan een volgende keer kan reageren.
•
Ik krijg door die gesprekken meer idee van mijn kwaliteit.
•
Het heeft me geholpen bij mijn zelfvertrouwen, dat ik het kan en mag doen. ‘Ze is er als ik haar nodig heb, maar dat kan dan ook wel een paar uur later. In gesprekken met de beroepskracht ben ik hier een stuk verder mee gekomen.’
•
De passende indeling van de werkduo’s per activiteit wordt meermalen benoemd als belangrijke rol. De coördinator heeft hier veelal een rol in. Vrijwilligers geven nu expliciet aan om welke kwaliteiten en inzet dit gaat: Ze kent ons allemaal, ze weet wie bij elkaar passen. Daarnaast verbindt ze ook mensen die elkaar iets kunnen leren of te bieden hebben, hoewel ze elkaar niet zouden uitkiezen.
De tweede ronde levert een veelkleurig en genuanceerd beeld op van de heel specifieke rol van de beroepskracht. Deze rol en bijdrage goed beschrijven met de inbreng van dit onderzoek is mogelijk van belang als bijdrage in doordenken toekomst en ontwikkelen van dit werk. Randvoorwaarden (Intuïtie 5) De zorg over voortbestaan en dus voldoende middelen was nauwelijks aan de orde in deze gesprekken. Wel ging het een paar keer over de mate waarin en wijze waarop vrijwilligers hier van weten en over meedenken. De reacties waren zeer divers.
65
Verlegenheden (Intuïtie 6) De term verlegenheid wordt niet altijd herkend, maar bij de toelichting blijkt veel herkenning voor genoemde punten (zie conclusies eerste fase). Deels leveren deze gesprekken verdieping op. In deze gesprekken blijkt meer dan in eerste ronde oog te zijn voor achtergronden van bepaald gedrag van bezoekers. Hiervoor is meer begrip en ruimte, waardoor gedrag anders benaderd kan worden. Hierbij een aantal opbrengsten van deze leergesprek rond verlegenheden: •
De stilte die valt, is voor een aantal vrijwilligers toch een lastige stilte. Sommigen geven aan dat stilte oké is en iets goeds biedt in de ontmoeting. ‘Hoe ga ik er mee om’, en ‘kan ik de stilte doorbreken’ en ‘heb ik de moed om wat te vragen en wat dan?’, zijn vragen van meerdere aanwezigen.
•
Hoe kom je achter de dingen, die bij mensen spelen. Eén van de vrijwilligers geeft aan: ‘ik vermoed, weet wel bijna zeker dat er iets is, maar het lukt me niet om dat iets te bespreken’. Hier speelt ook de afweging bij: moet ik het willen weten (en waarom) en kan het wachten?
•
Grens bepalen: meerdere vrijwilligers geven aan hoe ze door de jaren toch zijn veranderd in omgang met grens privé en werk. Voor anderen is dit toch meer een zoeken. ‘We delen toch ook dingen met elkaar hier?’
•
Bij verdrietige verhalen: ‘Ik weet niet goed wat te zeggen’ is de stem van een enkele vrijwilliger. Anderen geven in dat gesprek aan dit wel te weten en dat stilte ook mag. Toch klinkt dan ook een ‘ja’ en ‘ja maar’ hier en daar. (Hoe kom je achter de dingen, ik weet dat ze eenzaam is, dat ze zich schaamt. Maar ze zegt niks en ik weet niet hoe ik het aan de orde zal brengen.)
•
Vragen worden hier en daar herkend over omgaan met lastig gedrag. Hoewel dit vrijwel meteen wordt gevolgd door een uitleg over wijzen van omgaan daarmee. Daarbij keert in steeds andere bewoordingen terug dat hun eigen houding hierbij zeer van belang is. Uitspraken als: ‘Het gaat er om of ik mezelf ben’, ‘Of ik vrijmoedig ben om te doen wat ik vanuit mezelf zou doen’, ‘Het gaat gewoon om lef’, ‘Het helpt als ik moediger ben’.
•
Ander terugkerend thema is: leren minder te oordelen. Sommigen zeggen dat ze het afgeleerd hebben, anderen verwoorden het meer als leerproces. ‘ Ik leer om het minder snel en zo goed te weten’. ‘minder oordelen, ja daar zeg je zo wat’. In dit kader thematiseert een van de vrijwilligers ook: ‘leren om minder mee te huilen’. ‘Ja’ beaamt de ander ‘misschien moeten we ook minder meegaand zijn soms’. In deze leergesprekken is verwoord dat het bij de vrijwilligers uiteindelijk gaat om een weg naar ‘meer zichzelf te zijn’ en steeds meer te leren reageren op manier die bij hen past. Dit raakt aan de formuleringen van
66
terugkoppelingsbijeenkomst april 2014. Daar is gezegd: ‘het gaat ook om toestaan, staan vrijwilligers zichzelf toe deze ruimte in te nemen’ Machteloosheid (Intuïtie 7) De eerste reactie van veel vrijwilligers is dat ze het gevoel van machteloosheid niet kennen of ‘er mee hebben leren leven’ of ‘ze hebben geleerd om er niet meer wakker van te liggen’. Juist dit was het knooppunt van veel gesprekken hierover: hoe heb je dit dan geleerd? Hier in deze ruimte kwam met regelmaat een andere stem op. Een meestal aarzelende stem van ‘ja maar’ of ‘nou ik niet hoor’. Vervolgens gaven mensen dan woorden aan de moeite, de zoektocht om hier mee om te gaan. Na doorvragen en de nodige aarzeling wordt ook toegelicht hoe deze moeite en ervaren onmacht te maken heeft met idealen en dromen. Woorden hierbij zijn: ‘het verzet tegen onrecht voor zoveel mensen’, ‘ik kan er niet over uit dat deze verschillen zo bestaan’, ‘Zo Zou het Niet Mogen zijn’. (Klopt niet met haar beeld van recht en rechtvaardigheid). Op de vraag hoe ze hier wel mee hebben leren omgaan, verwijzen vrijwilligers naar heel verschillende aspecten: •
Situaties uit hun biografie waarvan ze door de jaren hebben geleerd (zie ook punt ‘biografie’ in paragraaf 4.3). Diverse soorten werkervaring, waarin vaak groei van zelfvertrouwen een rol speelt.
•
Identificatie figuren. Voorbeelden zijn genoemd: een collega in een eerste baan met vrijmoedigheid in optreden, een leraar die er altijd voor iemand was indien nodig.
•
Cursus mindfulness en cursussen lichaamswerk.
•
Gesprekken met coördinatoren, en gesprekken als vrijwilligersgroep. ‘Vroeger durfde ik dit niet, dan was ik heel verlegen. Maar door de jaren heen en het te doen en met de coördinator door te praten heb ik dit steeds beter geleerd’.
•
Vrijwilligerstraining en andere trainingen uit baan.
Deze ervaringen zijn als sleutels bij het leren. Mijn veronderstelling is dat dit ook geldt voor veel andere vrijwilligers, ook als ze er niks over gezegd hebben. De leergesprekken zijn ook in die zin verdiepend dat ze als klankbord fungeren waarbij ook anderen zicht krijgen op hun eigen levenservaring in relatie tot dit werk. Het verdiepend gesprek levert voorzichtige verwoordingen op die voortkomen uit eigen bezieling, motivatie. Hierin komt de dragende grond van meerdere vrijwilligers, zei het soms schuchter, aan het woord. Het is een onderweg zijn, en daarbij zijn momenten van stil staan, elkaar zo ontmoeten
67
en in gesprek zijn zeer van waarde. Bijeenkomsten om de keukentafel zijn als de bedding waarin dit kan gebeuren. Identiteit (Intuïtie 8) De identiteit wordt vooral toegelicht in waarden, uitspraken en uitgangpunten (ieder telt hier mee, je laat hier elkaar uit praten, jouw ruimte houdt op waar die van hem begint, open voor ieder, anders zijn mag). Een belangrijke waarde bleek wederkerigheid. ‘Helpen wordt dan geholpen worden’, ‘Als ik dan wel eens moet huilen of droevig ben om wat er gebeurt, dan zien de bezoekers dat, en zij troosten dan juist mij’. De identiteit komt aan het licht in de uitgesproken en niet uitgesproken passie van mensen om in het inloophuis te werken en aanwezig te zijn. En ze geven blijk van verbinding tussen hun eigen bestaan en deze mensen. De keus om daar te zijn, mee te werken aan dit werk, een lange adem te hebben, langdurig in deze leefwereld te blijven kleurt de identiteit. En dan te zien en ervaren wat er dan kan gebeuren aan goedheid, herkenning, geluk en plezier. Een mooi voorbeeld hier. Een vrouw vertelt hoe ze bij dit werk is gekomen. Ze heeft na een verhuizing naar deze plaats bedacht dat ze het kerkenwerk zat was en nu juist andere dingen wil doen dan eerder. Vanuit besef dat ze het heel goed heeft wilde nu andere keus maken. Ze vertelt hoe ze keer op keer langs de mensen onder de brug liep, geraakt wat door iemand die daar groette. Vervolgens zelf besloot om dit ook te doen. Vervolgens na verloop van tijd, merkend dat anderen daar een praatje maakten, besloot dit zelf ook te doen. Ze vertelt hoe ze hen leerde kennen. Vervolgens vroegen ze vrijwilligers bij het mr. Geertshuis en besloot ze deze keus te maken. Ze vertelt hoe door het groeten en vervolgens optrekken met deze mensen, voor haar de stad een ander gezicht heeft gekregen. Voor mij is het een van de vele voorbeelden uit het werk die zichtbaar maken dat ‘er heen gaan’, ’er zijn’, ’langdurig blijven’ en ‘aansluiten’ basispatronen zijn van het werk van waaruit veel andere dingen ontstaan. Hierbij staat het alledaagse centraal, waarin zomaar ineens de kern duidelijk wordt. Soms is de keus voor dit soort werk toevallig ontstaan, soms door een werktraject, het zoeken van bezigheid of een wijze van therapie. Maar veel vaker (en tegelijkertijd) komt het voort uit een overtuiging, passie, een ideaal. Dit wordt soms bescheiden en soms groots verwoord. Het werk in de inloophuizen is voor velen op verschillende wijze 68
verbonden aan principes en idealen. Hoe impliciet ook verwoord, dit is hun dragende grond, als ze zeggen ‘Ik geloof in ontmoeting’, of ‘Zo zou het niet mogen zijn’. Opvallend aan de tweede ronde is dat op meer plaatsen wordt benoemd hoe bijbel en geloofswoorden voor vrijwilligers zelf inspirerend zijn en rust geven. ‘Maar,’ zo wordt toegevoegd, ‘dat het voor mij goed is hoeft niet per se te worden uitgesproken.’ Bij dit thema identiteit komen aspecten aan de orde die ook genoemd zijn bij het thema verlegenheid en machteloosheid. Bijvoorbeeld de verschuiving van inhoud naar houding (het gaat om toestaan, zelfvertrouwen, of je het op je eigen wijze durft gaan doen, lef). De vorm van leergesprekken op hun eigen locatie biedt ruimte voor het verwoorden van hun levenservaringen (wat ze geleerd hebben), hun aarzeling, wanhoop en ook voor hun bezieling en dromen (‘zo kan dit toch niet bedoeld zijn’). Deze werkplekken met hun langdurige aanwezigheid bij kwetsbare mensen, de kwaliteiten van menselijke omgang die daar zijn ontstaan en de betrokkenheid van deze vrijwilligers geeft in dergelijke leergesprekken mogelijkheden voor verdieping en explicitering van wat hen beweegt en motiveert. Deze werkplekken en deze vorm van aanwezig zijn van vrijwilligers maken de geleefde identiteit zichtbaar. Ontmoetingen en ‘samen de tijd nemen voor verdieping’ vormen een bedding voor het voeden en verdiepen van deze geleefde identiteit. 5.4. Weerklank vanuit de literatuur Delen en ontvankelijkheid als vorm van leven In de leergesprekken blijkt onderling respect en kwaliteit in de communicatie. Waar vrijwilligers in deze bedding worden uitgenodigd, komen ze tot een verheldering en verdieping. Maaike de Haardt beschrijft in haar reflectie op het werk in het Annahuis hoe in daar een nieuw type sensibiliteit ontstaat (De Haardt, 2013, pp.68-72). Een soort esthetische ontvankelijkheid die uitgaat van zorg. Aandacht is hier als basisconditie van alle leven, en heeft daarin weet van kwetsbaarheid en onbeheersbaarheid van het leven. Dit weten leidt tot empathie, openheid voor behoeften van de ander en het andere. Wat wordt geoefend is om in en door het gewone het buitengewone present te stellen. Dat geldt voor deze leergesprekken in de tweede ronde, maar ook voor situaties waarover vrijwilligers vertellen. Die situaties gaan deels over het werk in de inloop, maar even zozeer over hun eigen ontdekkingen (verbinding met kwetsbare situaties uit eigen leven). Hier wordt tederheid en zachtmoedigheid geleefd en geoefend. De Haardt spreekt dan van ‘tender competences’ (De Haardt, 2013, pp.72-75) Deze, vaak fragiele gestalten van werk, hoe alledaags ook, roepen weerstand op in samenleving. Er staat iets op het spel.
69
Moed en doorzettingsvermogen is gevraagd om deze ‘tender competences’ vol te houden. En daar hebben veel vrijwilligers ook weet van. Delen is hier een vorm van leven. Hier verwijs ik naar de eerdere verkenningen van Akke van der Kooi (Kooi, van de, 2006, pp.90-92). Delen als vorm van leven, is hier geen romantiek of delen als plicht of ideaal. Het is eerder een spannend avontuur, waarin we de verstoorde relatie van mensen tot hun werkelijkheid serieus nemen. Hier komen op allerlei wijzen kenmerken van de maatschappelijke realiteit in beeld. Bijvoorbeeld de verhaasting die pijnlijk botst met het omgaan met de zogenaamde trage vragen. Bijvoorbeeld bij dit oog voor het kwetsbare te midden van wereld die vooral maakbaarheid predikt. Hier wordt insluiting beproefd, geoefend en gevierd. Op deze werkplekken wordt het omgaan met deze maatschappelijke realiteiten serieus genomen maar ook omgeven door een vorm van gemeenschap en aandacht. Deze bedding lost niet alles op, is niet zonder storing, maar in dit oefenen en delen, ontstaat soms iets nieuws, licht iets op, gebeurt iets. Door Akke van der Kooi exemplarisch uitgewerkt naar aanleiding van een viering in het oude wijken pastoraat (Kruijf, de, 2010, pp.116-117). Ook in het alledaagse leven van dit inloophuizen werk bestaan dergelijke momenten, hoewel ze door vrijwilligers nauwelijks worden benoemd. Op een of andere wijze verbonden met de christelijke traditie Eén van de criteria waarmee ik vijf locaties uit koos, was dat ze op een of andere wijze verbonden waren met de christelijke traditie. Daarmee plaats ik dit onderzoek in een lange missionaire-presentie traditie. Vanuit christelijke bronnen en tradities gingen door de eeuwen heen pastores, priesters, leken vanuit hun kerken en kloosters naar mensen in achterstandsbuurten, industrie en mensen ‘buitengaards’ (Boesten, T., 2006, pp.4554). Kenmerkend waren goedbeschouwd aanvankelijk niet het werk, de activiteiten maar een grondpatroon. De keus om vanuit die christelijke traditie en/of eigen geloofsbronnen bij mensen te zijn, aan te sluiten bij hen en langdurig zich te verbinden aan de contexten waar mensen leefden. Juist in het alledaags leven, betrokken zijn op wonen, samenleven, geld- en andere zorgen, leverde een veelheid aan activiteit en vormen van ontmoeting. Met een nadrukkelijk primaat op de praktijk. Dat is ook herkenbaar in veel inloophuizenwerk. En dan ‘werkende weg’ te ontdekken wat gedaan moest worden’. De christelijke bronnen en tradities raakten op veel plekken op de achtergrond. Maar wie deze bronnen en tradities kent, vindt er nog altijd fragmenten van in de inloophuizen. In de trouw en aandacht van medewerkers, de lange adem van degenen die de werkplekken gaande houden, in de vriendelijke onvoorwaardelijke aandacht. Soms zie je 70
het terug in een motto op de muur, ‘geloven in ontmoeting’. Soms zo lijkt het, in het gebouw, de plek zelf waar de traditie en de goede ervaringen mee klinken in het dagelijks werk. Vaak wordt deze geleefde identiteit pas tastbaar als er woorden worden gegeven door de bezoekers aan wat deze plek betekent voor hen. ‘Hier mag ik zijn wie ik ben’, ‘hier tel ik mee’. In het praktijkonderzoek van een aantal werkers is dit in zijn wonderlijke omkering toegelicht (Schlatmann, 2012, p.61). De medewerker, zo wordt beschreven, wordt geraakt door de woorden van de bezoeker. Door de sfeer op de plek ontstaat ruimte voor mensen. Er ontstaan relaties. Hierbinnen wordt de bijzonderheid van mensen gewaarborgd. De auteurs duiden het in deze verkenning in religieuze taal: in het donkere bestaan is dit heilige Grond. Dit is de plek waar je welkom bent en iets van Gods genade kunt vieren (Schlatmann, 2012, p.61). De explicitering die daarbij gemaakt wordt, is door de vrijwilligers in mijn onderzoek zo niet gemaakt. Wel enkele keren door een van de beroepskrachten maar mijn onderzoek richt zich hoofdzakelijk op vrijwilligers. Deze verkenning van Schlatmann en anderen nodigt volgens mij uit om dergelijke verkenningen wel met vrijwilligers te doen. In leergesprek of op andere wijze. Woorden geven aan heilige grond en dat wat hen heilig is. In gesprek - ambivalentie en raadselachtigheid Een behulpzaam kader bij verlegenheden van vrijwilligers in de inloop komt van Vosselman. Ze is op zoek naar de vraag hoe hulpverleners (lees hier medewerkers) kunnen helpen bij zinvragen. Onder zin wordt door haar verstaan ‘de beleving van mensen dat wat ze doen betekenisvol is, er toe doet’. Maar nadrukkelijker gaat het hier over de vraag naar zin als het leven grillig is en er dingen gebeuren die buiten ons vermogen liggen, waar geen oplossing voor is (Vosselman, 2013). Uitgangspunt van Vosselman is aan de ene kant om mensen te helpen bewust regie te voeren over eigen leven, aan de andere kant te helpen aanvaarden of leren leven met dat wat ze niet kunnen veranderen. Uitgangspunt is niet om de methodiek op zich maar om zinvragen te leren herkennen. Het gaat hier om erkenning die aan pijn bestaansrecht biedt en eenzaamheid vermindert. Hoe paradoxaal soms ook, het blijkt betekenisvol om samen stil staan bij het ontbreken van zin. Haar benadering onderscheidt vier aspecten van zingeving (traagheid, ambivalentie, raadselachtigheid en waarden). De benadering van Vosselman is corresponderend met diverse op aanvaarding gerichte methodieken die de laatste jaren in op mars zijn. Te weten: Presentiebenadering (A. Baart), Acceptance and Commitment Therapy (ACT Zinn). In de combinatie van deze benaderingen zit voor mij een meerwaarde voor de ondersteuning van vrijwilligers.
71
a) Traagheid In veel situaties is er naast de kant van handelen, dat wat snel kan worden opgepakt, een ‘trage’ kant. ‘Trage vragen’ zijn vragen die blijven opspelen en waar mensen door de jaren heen mee worden geconfronteerd. De verwarring die dit oplevert leidt nogal eens tot onzekerheid. Het levert een besef van grenzen aan eigen invloed, die ons dwingt onder ogen te zien dat verlies en onmacht onlosmakelijk verbonden zijn aan het leven (Kunneman, 2005). Wie nabij wil zijn en hulp wil bieden moet ruimte scheppen voor traagheid van de zinvraag en leren stilstaan bij emotionele pijn. Er is tijd nodig voor de dynamiek van pijn en lijden; Intense gevoelens confronteren ons met wat we liever niet onder ogen zien, de grimmige en oncontroleerbare kant van het leven. Traagheid doet bij uitstek een beroep op present zijn en het uithoudingsvermogen van de ander, juist bij situaties waar geen snel antwoord op bestaat. Ze geeft woorden aan hoe moeilijk kan dit zijn, om mensen langdurig bij te staan als er geen oplossingen zijn, als er niets te repareren valt, en er zelfs geen troost is. Soms zelfs te constateren dat het leven hier ‘kapot’ is (Baart, 2004). Deze benadering is herkenbaar voor vrijwilligers in de inloophuizen. De benadering van Vosselman is behulpzaam en verdiepend ten aanzien van de mogelijkheden die ze beschrijft voor zinvolle gespreksvoering. Focus in deze benadering is gericht op erkenning: anderen helpen om zich te verzoenen met de situatie zoals die op dat moment is en er zich mee te verhouden op een manier die zo leefbaar mogelijk is. Behulpzaam voor het gesprek met vrijwilligers is haar verkenning over het gebruik maken van de stilte (Vosselman, 2013, p.22). Ze noemt ook andere benaderingen (focussen en mindfulness)(Vosselman, 2013, p.35). b) Ambivalentie Focus van omgaan met ambivalentie, is voor Vosselman het leven met innerlijke tegenstrijdigheden. Haar benadering draagt bij aan bewustwording van de gelaagdheid en ambivalentie van de belevingswereld in gesprekken. Begeleiden is er op gericht mensen in staat te stellen tot een meer flexibele perspectiefwisseling die rechtdoet aan ambivalentie, waarbij het leven met meerstemmigheid en innerlijke tegenstrijden meer als gegeven kan worden beschouwd en minder als ‘iets wat niet klopt’ (maar nu spreek je toch jezelf tegen, gister zei je dat en dat). Ambivalentie, zo zegt Vosselman, is een voorwaarde voor zingeving. Taboevorming of fusie frustreert het zoeken naar zin, omdat een eenzijdig perspectief ook tot een eenzijdige betekenisgeving leidt. Het onder ogen zien van eigen ambivalentie draagt op paradoxale wijze bij aan zelfaanvaarding. Ze vraagt daarom aandacht voor het leren 72
waarnemen van gevoelens en gedachten (mindfulness) en bewustworden op wat zich hier en nu voordoet in de omgeving en in de belevingswereld (formele en informele aandachtsoefeningen). c) Raadselachtigheid Vosselman beschrijft het belang van het besef van raadselachtigheid. Dit kan leiden tot het ervaren van zinloosheid en zin. Van zinloosheid is sprake als iemand zich met het onkenbare, onaanvaardbare terug trekt in zichzelf, en geen vertrouwen kan hebben in het onbekende raadselachtige. Maar raadselachtigheid kan ook leiden tot een ervaring van zin, als er sprake kan zijn van openheid en verwondering over het onkenbare. Wie zoekt naar zin zou een antenne moeten ontwikkelen voor wat zich achter de horizon van het leven bevindt (2009 Hermsen). De mist trekt alleen op als je enigszins ontvankelijk bent voor de raadselachtige werkelijkheid die er achter schuil gaat. Raadselachtig - verwijst naar aspecten van de ervaring die we wel als zingeving kunnen ervaren maar die we niet als rationeel kunnen verklaren. Je moet dan dus eigenlijk het terrein van de mist betreden. Het gaat er dan om, recht te doen aan het raadsel. De ‘woordloze rest’. Als ratio en taal ontoereikend blijken om een ervaring te kunnen doorgronden bieden door haar geïntroduceerde drie alternatieve talen nieuwe mogelijkheden. Ze noemt hier: rituelen, metaforen en verhalen. Voor sommigen zijn deze verweven met religie, voor anderen niet, zo benadert ze in haar boek. Binnen religies en spirituele bewegingen is het gebruik maken van alternatieve talen heel vanzelfsprekend, bij. In die contexten zijn deze talen gericht op verbinding met het goddelijke. Soms voorzien mensen daar ook hun raadselachtigheid van betekenis. Andere mensen hebben juist afkeer van religie, ook in die zin moet het verstaan kunnen worden. Ook dan kunnen metaforen, rituelen en verhalen de weg vrij maken voor nieuwe benadering van raadselachtigheid en ambivalentie. Deze alternatieve talen zijn mijns inziens zeer bruikbaar in gesprek met vrijwilligers, en vervolgens voor hen ook te verkennen in relatie tot hun werk in de inloop. d) Waarden Vosselman definieert waarden als gekozen levensrichtingen. Ze geven als het ware antwoord op de vraag: ‘’als je in een wereld leefde waarin je kon kiezen dat het leven ergens om draaide, wat zou je dan kiezen?’ Hier wordt de kern van het bestaan geraakt. Waarden zijn antwoord op de vraag hoe mensen een leven kunnen leiden dat er voor hen werkelijk toe doet. Waarden zijn op zich abstract maar kunnen uiteindelijk richting gevend zijn voor concrete acties die identiteit en levensloop vormgeven (Vosselman, 2013, pp.93-97). Vosselman benadrukt dat bewustwording
73
van waarden van belang is, met de verwijzing naar de methode ACT onderstreept zij dat waarden het werk dragen. Waarden niet als regels, maar wel als uitnodigend en volhardend in de nastreving van waarden. Waarden, zo zegt ze brengen mensen in hun element. Waarden maken weerbaar, zo licht ze toe met een verwijzing naar Frankl. Mensen zijn tot heel wat in staat als ze weten wat reden tot leven geef (Vosselman, 2013, pp.93-102). Volgens mij onderstreept dit de fundamentele betekenis van feit dat vrijwilligers hun eigen werk met groot genoegen en trots uitdrukken in waarden. Deze vier onderdelen bieden volgens mij een zinvol kader om vrijwilligers te ondersteunen bij hun vragen. In de verbinding tussen presentie, en de andere benaderingen liggen nieuwe handreikingen die deels aansluiten bij vragen van vrijwilligers, deels iets nieuws aanmoedigen. Deze combinatie van benaderingen kan ook rechtdoen aan de leerprocessen van vrijwilligers.
74
6. Conclusies en aanbevelingen 6.1 Als aan de keukentafel Nu kom ik terug bij het beeld van de keukentafel waarmee ik begon. De keukentafel als inspirerend beeld van het inloophuizenwerk staat wat mij betreft overeind. Het beeld heeft meer inhoud en diepgang gekregen. Zeker, ‘als aan de keukentafel’ kenmerkt zich door een soort onvoorwaardelijkheid, levert voor velen het besef op ‘hier mag ik zijn wie ik ben’ en geeft zicht op deze plek om thuis te zijn. Hier aan tafel is veelal een natuurlijke wederkerigheid tussen mensen en een vriendelijke nabije omgang tussen mensen. Maar de opbrengst van dit onderzoek leert ook dat het niet zo romantisch is als het beeld lijkt en niet zo eenvoudig is als het beeld vermoedt. Er komt veel bij kijken. Bijvoorbeeld om een goede vorm van wederkerigheid te zoeken, om te kunnen omgaan met lastige momenten, gedrag en de soms lastige stilte. Het leiding geven aan inloopactiviteiten en ‘managen’ van wat er gebeurt aan tafel en in de ruimte vraagt meerdere vaardigheden en talenten. Die zijn bij vrijwilligers aanwezig, maar het onderzoek geeft ook zicht op leerwensen en vragen. Maar belangrijker dan vaardigheden in het omgaan met de verwoorde vragen en spanningsvelden leert het onderzoek dat de kunst van dit vrijwilligerswerk meer zit in de houding. Het gaat om leren vertrouwen, om oefenen in ‘je zelf zijn’, om lef te hebben en te tonen. Ook geven vrijwilligers aan dat het gaat om het lef om verantwoordelijkheid te nemen en ergens wat van te zeggen op je eigen manier. Sommigen beschreven het als ‘leren meer te doen zoals ik thuis ook ben’. In de terugkoppelingsbijeenkomst is het verwoord als ‘jezelf toestaan’. Het gaat hier om het verwerven van een soort vrijmoedigheid om ruimte in te nemen, er te zijn in bescheidenheid, maar ook een grens te stellen. Deels is deze vorm van lef vrijwilligers eigen, deels is het een ‘weg te gaan’. Achter de kordate formulering ‘dat heb ik nu wel geleerd’ of ‘daar heb ik geen last meer van’ heeft het onderzoek, vooral in tweede ronde inzichten opgeleverd over het leerproces dat gaande is bij deze vrijwilligers. Zoeken en tasten om met je eigen levenservaringen op je eigen manier je vrijwilligersrol in te vullen. Naast het beeld van de keukentafel is in de uitspraken van vrijwilligers in de wandelgangen van het onderzoek27 een nieuw beeld ontstaan, het beeld van ‘onderweg’ en ‘op weg zijn’. Het lijkt wellicht wat haaks te staan op het beeld van de keukentafel. Toch is dat mijns inziens niet zo. Het beeld van de weg en onderweg zijn raakt aan het 27
Met deze wandelgangen van het onderzoek bedoel ik hier: het gesprek met vrijwilligers bij het napraten, onderweg, het gesprek met critical friends en collega’s.
75
pelgrimsbeeld, van gelovige mensen onderweg. Pelgrimstochten zijn door de eeuwen gepraktiseerd tot de dag van vandaag. De beelden van ‘onderweg zijn’ komen op waar mensen toelichten hoe ze bijvoorbeeld het omgaan met verlegenheden en machteloosheid hebben geleerd. Hier komen hun levensgeschiedenis, hun eerdere banen, aspecten van gezondheid en leermomenten uit andere training of begeleiding ter sprake. ‘Ja dat heb ik door de jaren heen geleerd om meer zelfvertrouwen te hebben, dat had ik niet toen ik hier kwam’. Hoewel vaak niet zo concreet verwoord leveren de leergesprekken van de tweede ronde een verdieping op die raakt aan bronnen, tradities van de werkplekken en van betrokkenen. Het is voor mij een bevestiging van de aanbeveling om dit soort leergesprekken te organiseren op deze locaties. Dit leergesprek biedt de mogelijkheid voor een verbinding tussen bronnen, levenservaringen en beelden en verhalen. De christelijke traditie die eigen is aan het ontstaan van deze werplekken, wordt in relatie met eigen bronnen en tradities van medewerkers, samen met momenten van ervaren verwarring, een heilzaam ontmoeten. Dit soort leergesprekken organiseren is in dit kader als het voeden en koesteren van de geleefde identiteit. Het doet de betrokkenen zichtbaar goed, om met hoor en wederhoor in gesprek te zijn, aandacht te krijgen en door te vragen bij de verhalen die verteld worden. De maatschappelijke ontwikkelingen zijn ook als een schaduw over de keukentafel. Er zijn spannende veranderingen gaande in de leefwereld van bezoekers, maar ook in de positie van dit inloopwerk in de beoogde participatiesamenleving. De kunst is om de kernen van presentie te behouden en de goedheid en kwaliteit van ‘als aan de keukentafel’. Maar dat niet alleen. De maatschappelijke context vraagt om doordenking waar en hoe de kwaliteiten van dit werk, kunnen bijdragen aan een nieuwe samenleving waar veel meer mensen echt mee doen. ‘Als aan de keukentafel’ is in dit onderzoek ook het beeld van de gemeenschap van mensen. Vrijwilligers die samen werken en leren, wederkerig ontmoeten met bezoekers en een weg banen. Dit werk met zijn verbinding, diversiteit en aandacht voor levensvragen is een gemeenschap met ruimte en begrenzing. Delen is hier een levensvorm. Dat gaat niet alleen over brood en een dak boven je hoofd, maar ook over het delen van plezier, goedheid, verdriet en sores. Dit proces van delen kent zo ook zijn lastige kanten, blijkt uit de vragen van vrijwilligers. Aan de keukentafel lichten - in het koesteren van het alledaagse in vriendelijke omgang waarden op die anders zijn dan dominant maatschappelijke waarden. Bijvoorbeeld de aandacht voor kracht van het kwetsbare en de wonderlijke wederkerigheid waar mensen 76
stem krijgen die elders vaak niet gehoord worden. Deze waarden lichten ook op in de uitnodiging van moed tot imperfectie en mensen te zien zoals ze zijn. Het leergesprek als vorm van gemeenschap kan het alledaagse werk met de mensen, aspecten van hun biografie en hun bronnen verbinden. De bedding van de christelijke traditie van deze werkplekken kan hierbij uitnodigend en bevestigend zijn. Het beeld van onderweg zijn biedt mogelijk aanknopingspunten in deze gesprekken. Waar komen we vandaan en waar zijn we naartoe onderweg. Wat voor plek willen en kunnen wij bieden in een veranderende maatschappelijke context. 6.2. Verzamelde conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van de intuïties Deze conclusies zijn verwoord naar aanleiding van de opbrengst van de data, maar gerelateerd aan de eerder verwoordde intuïties. 1. Grootte ruimte en wijze van inrichten Zeker, zo blijkt uit dit onderzoek, heeft de grootte van de ruimte en wijze van inrichten invloed op het verloop van de activiteiten. Dat gaat bijvoorbeeld over de wijze waarop de inrichting ruimte biedt voor eigen initiatief en activiteit. Maar de ruimte is geen op zichzelf staande factor. Andere aspecten die hierbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld: gewoonten, ontstane patronen, regels en afspraken over bijvoorbeeld het halen van koffie en de mate van activering of interactie door de vrijwilligers. In de praktijk van het werk verdient de inrichting van de ruimte aandacht op zijn tijd. Zo kan verkend worden welke mogelijke veranderingen gewenst zijn, in relatie tot wat beoogd is met de activiteiten. De tweede fase in mijn onderzoek liet zien dat vrijwilligers zorgvuldige aandacht voor de inrichting belangrijk vinden (niet te oud, wel graag kleurrijk, voldoende ruimte, schoon). Aanbeveling: Geef aandacht aan de fysieke inrichting van het inloophuis. Zowel het doordenken van de motieven voor de feitelijke inrichting als de evaluatie ervan is van belang. Laat mensen op de werkplekken met regelmaat doordenken welke veranderingen mogelijk en gewenst zijn, in relatie tot wat beoogd is met de activiteiten. Dit kan in de medewerkersgroep, maar ook in samenspraak met het bestuur. Daarnaast kan aandacht voor aspecten van inrichting aan de orde komen in scholing van vrijwilligers. 2. Presentie en participatie samenleving Zeker, de invoering van de participatiewetgeving heeft invloed op de onderzochte werkplekken en omliggende context. Deze wetgeving heeft impact op de
77
bezoekers in hun concrete leefsituaties. Het levert vragen op bij vrijwilligers. Die gaan over de ins en outs van de maatregelen. Maar deze stelt ook vragen aan deze organisaties, welke soms gaan over het feitelijke voortbestaan en de betekenis van (delen van) dit werk. Vragen en onzekerheid heb ik gezien omtrent de invloed van deze maatschappelijke veranderingen maar deze zijn wel sterk onderscheiden van vragen die uit de (presentie)werkbenadering voortkomen. (In tegenstelling tot mijn eerste intuïtie dat deze vragen meer door elkaar liepen). Er zijn ook vragen, soms meer en soms nauwelijks gearticuleerd, over de uitvoering van hun presentiewerk. Het gaat hier vooral over de verhouding tussen luisteren/zijn/aanwezig zijn enerzijds en initiatief/ergens wat van zeggen/interventies anderzijds. Ook gaat het over het vermogen vragen te stellen/het gesprek te verdiepen in de context van de inloop. Verdere in-oefening van de presentiebenadering is nodig. Vooral met de focus op toe-eigening van deze benadering door de op een wijze die bij hen en bij hun vragen past. Doorontwikkeling van de presentiebenadering is van belang voor vrijwilligers. Vooral op het terrein van vaardigheden en houding om in de inloop heel verschillende situaties te kunnen hanteren. Het gaat hier bijvoorbeeld over de vraag: Mag ik ingrijpen en hoe? Mag ik mijn eigen mening geven bij sommige kwesties? Welke initiatieven kan ik nemen en hoe, zodat het bijdraagt aan sfeer in de inloop en aan samenhang tussen de mensen? Aanbeveling: Neem de in dit verslag aangegeven vragen van toe-eigening en doorontwikkeling van de presentiebenadering mee in scholingsaanbod van vrijwilligers. Aanbeveling: Werk in een vervolgonderzoek uit hoe deze inloophuizen (en verwante projecten) kunnen bijdragen in het kader van de participatiewetgeving en de zorgwetten. Hun eigen mogelijke bijdrage, waarden, kwaliteit en rollen zouden daarbij helder moeten worden. Bij een dergelijk onderzoek valt te denken aan: •
Het in kaart brengen van de uitwerking van participatiewetgeving en kaders die deze biedt zowel landelijk als plaatselijk.
•
Het in kaart brengen van de werkpraktijken die al vernieuwend zijn qua vorm/inhoud/samenwerking/financiering en de effecten daarvan.
•
Het verkennen van elementen uit presentie en andere benaderingen die mee inhoud en richting kunnen geven aan de doordenking van de betekenis van dit werk in veranderende context.
78
3. Het perspectief van de vrijwilligers in de inloop en anderszins van de vrijwilligers tijdens de buurtverkenning geeft zicht op de relatie binnen/buiten. Er blijkt inderdaad verschil in inzicht en de wijze van kijken bij vrijwilligers die veel in de inloop werken en anderen die meer in buurt of in netwerk actief zijn. In gesprek met de vrijwilligers in het kader van de inloopactiviteiten ligt de focus op ontmoeting, samenzijn, kwaliteit van bijvoorbeeld gespreksvoering of samenwerking en het welzijn van bezoekers. In gesprek met de vrijwilliger ‘buiten’ ligt de nadruk vooral op de omringende wijk, politiek beleid en stadsplanning van de gemeente en hoe dit uitwerkt in de buurt, en de impact van maatschappelijke kwesties op het leven van de mensen die ook in de inloop komen. De inbreng van vrijwilligers binnen in de ‘inloop’ en ‘buiten’ levert samen inzichten op die als meervoudig perspectief van betekenis zijn voor de kwaliteit van het werk met mensen in de inloop. Het gaat over aansluiting bij aspecten van de leefwereld van deze mensen, het handelen van andere partners in het werkveld, verbinding met uitvoering en beleidskwesties die raken aan het leven van bezoekers in de inloop. Breed gedragen onder de betrokken vrijwilligers is het normatieve pleidooi om meer in de buurt te zijn en verbinding te zoeken en met wat daar gaande is. Het is nodig om de mensen te verstaan, in hun alledaagse leefwereld. Dit verstaan is ook van belang vanwege de kwaliteit van het werk. Zorgvuldigheid is geboden bij de wijze waarop dit geïntroduceerd en georganiseerd wordt. Aanbeveling: Blijf in vrijwilligersondersteuning vormen van exposure en oriëntatie op de buurt organiseren. Maak hierbij zorgvuldige afwegingen over de inbedding en wijze van motiveren van vrijwilligers. Aanbeveling: Zoek vormen en wegen om vrijwilligers betrokken te laten zijn en raken op de omliggende buurt. In een vrijwilligersgroep en in scholing kunnen diverse vormen hiervoor verkend en beoefend worden. 4. De door vrijwilligers ervaren ondersteuning van de beroepskracht valt niet samen met haar/zijn aanwezigheid bij de activiteiten. De opbrengst van dit onderzoek ondersteunt deze intuïtie. In de eerste fase van het onderzoek zeiden vrijwilligers in meerdere gesprekken deze aanwezigheid heel belangrijk is en eigenlijk onmisbaar. In de terugkoppelingsbijeenkomst en de tweede fase van het onderzoek is echter nadrukkelijker benadrukt dat het niet per
79
se gaat om aanwezigheid, maar wel om bereikbaarheid, beschikbaarheid en betrokkenheid. ‘Voldoende beschikbaarheid’ van de beroepskrachten is voor alle vrijwilligers een vanzelfsprekend uitgangspunt. ‘Voldoende’ is per situatie verschillend en verandert ook door de tijd heen en is mede afhankelijk van bijvoorbeeld ervaring van de vrijwilligers en cultuur. Beroepsmatige ondersteuning is belangrijk voor de kwaliteit van het werk en het welzijn van de vrijwilligers. Maar dit betekent lang niet altijd dat de professional (steeds) aanwezig hoeft te zijn bij activiteiten. Andere vormen van bereikbaarheid en ondersteuning kunnen hierbij een goede aanvulling zijn. In de tweede fase worden kundigheden, belang en kwaliteiten van de beroepskrachten veel preciezer aangegeven door vrijwilligers. Naast andere taken, blijken de professionals een mee-sturende, coachende, aanmoedigende en bevestigende en dan weer uitdagende rol naar vrijwilligers te hebben. De relatie tussen vrijwilligers en professionals wordt gekenmerkt door wederkerigheid en de uitwisseling onderling en het werkklimaat worden op de meeste werkplekken als inspirerend ervaren. Uitwisseling, verdieping en het delen van verhalen van anderen in de ontmoeting blijken van belang, ook tijdens de uitvoering van dit onderzoek. Aanbeveling: Ontwikkel nieuwe vormen van bereikbaarheid en aanspreekbaarheid, die niet persé plaats en tijd afhankelijk zijn. Dit naast de ‘voldoende’ basisaanwezigheid van een professional op de locaties. Deze vorm van aanspreekbaarheid kunnen vrijwilligers tijd en plaats onafhankelijk steunen en adviseren. Het bijgaande ontwerp online-community is hiertoe een voorstel. De onderlinge relaties tussen vrijwilligers (ook over grenzen van locaties heen) worden hierbij benut voor elkaars ondersteuning. Dit gebeurt naast de gebruikelijke vormen van contact en samenwerking tussen vrijwilligers. Aanbeveling: Maak een artikel of bijdrage over de specifieke rol van beroepskrachten in dit werk, op grond van de opbrengst van dit onderzoek op dit terrein. Deze omschrijving is zeker van belang in het kader van funderen en toelichten van motieven voor aanwezigheid beroepskracht, bijvoorbeeld in kader van de financiering van het werk (ook Engelstalig, met oog op achterban Inloophuis de Ruimte).
80
5. Factoren, die voortbestaan van de locatie, en financiering betreffen, veroorzaken onrust in het werk van vrijwilligers. Ondanks dat deze factoren op het gebied van randvoorwaarden niet aan de orde waren in het onderzoek, dienen deze factoren zich met regelmaat aan, bij buurtverkenning, interviews en in voorbeelden van vrijwilligers (zorgen over voortbestaan, schoonmaak, openstelling, regels etc.). Deze zorgen hebben hun impact op vrijwilligers, ook als zij deze niet expliciet met de beroepskracht delen. Sommige vrijwilligers geven aan meer geïnformeerd te willen zijn, omdat ze er toch mee te maken hebben. Anderen zeggen dat ze het wel goed vinden dat ze er niet mee belast worden. Aanbeveling: Maak een zorgvuldige afweging over de mate van en wijze van betrekken van vrijwilligers bij aspecten van organisatie en financiering van de toekomst van het werk. Laat bestuurders en coördinatoren hun wijze van ‘betrokkenheid creëren vrijwilligers bij het werk heroverwegen. Overleg en communiceer deze wijze van inspraak met de vrijwilligers. (voor zover dit niet wordt gedaan) Per locatie kan vanuit dit onderzoek concreet worden gerapporteerd wat op dit punt van belang is voor de vrijwilligers. Aanbeveling: Genoemde resultaten leiden tot de aanbeveling dat er aandacht voor nieuwe wijzen van financieren en organiseren moet zijn. Netwerk Dak zou een vervolgonderzoek kunnen starten om deze nieuwe wijzen te onderzoeken. Het (verder) ontwikkelen, uitvoeren en mogelijk maken van vormen van bestuurstraining per locatie is erg belangrijk. Dit vraagt inzet van locale bestuurders, maar een voortrekkersrol van het netwerk DAK is hierbij zeker van belang. 6. Verlegenheden. Vrijwilligers geven direct of indirect aan verlegenheden te kennen. Veelal betreft het concrete kwesties. De verlegenheden hebben betrekking op een aantal terreinen. Ze gaan bijvoorbeeld over: kwaliteiten van luisteren en van reageren, de zoektocht naar wat een zinvol gesprek is en het omgaan met de momenten van verdrietige verhalen, vooral als het langere duurt en er stilte valt. De terugtrekkende beweging bij moeilijke situaties veronderstelt een motief (bijvoorbeeld: angst, bescherming, wijsheid) maar verwijst ook naar een terughoudendheid. Verkenning van deze terugtrekkende beweging of terughoudendheid kan wellicht andere mogelijkheden en (vrijmoediger) kwaliteiten
81
doen verkennen en doen verwerven. Het bespreken van werksituaties in de tweede ronde leverde een aanscherping van de vragen die achter de verlegenheden schuil gaan. De interviews en nagesprekken bij de observaties maken ook duidelijk dat de werkplek een oefenplek is en kan worden. In dergelijke uitwisseling vindt verdieping, oriëntatie op eigen bronnen en motivatie plaats in relatie tot de identiteit van de werkplekken. Aanbeveling: Geef in vrijwilligerstraining en scholing met regelmaat aandacht aan leervragen en maak daarbij gebruik van praktijkvoorbeelden. Aanbeveling: Voer een paar keer per jaar op deze vijf werkplekken een verdiepend leergesprek, zoals eerder toegelicht in dit onderzoek. Een beschrijving van een mogelijke werkwijze zou geplaatst kunnen worden in de voorgestelde online-community. Aanbeveling: Ontwikkel Introduceer bij de scholing van vrijwilligers het kader van Vosselman (2013). In haar benadering is ruimte voor elementen uit de presentiebenadering, maar ook voor mindfulnesstraining en aspecten van de ACT- benadering (Vosselman, 2013). Dit kader kan een goede bijdrage leveren aan vernieuwen van scholingsaanbod van vrijwilligers juist omdat het naast de presentiemethode benaderingen en methoden introduceert waarvan vrijwilligers aangeven dat ze van belang zijn voor hun eigen leerproces. 7. Machteloosheid. Vrijwilligers geven vaak pas in tweede instantie aan dat ze het machteloze, uitzichtloze, dat waar weinig aan te doen is, lastig vinden. Ze vertellen eerder dat ze ermee hebben leren omgaan en hebben geleerd ‘om er niet wakker van te liggen’. Hierbij is hun alledaagse werk en vaak praktische inzet leidend. Maar indirect verwoordden ze wel dat leren omgaan met de zwarte kant van het werk eerder een proces is en veelal een lange weg om te gaan. Door het als proces te benoemen ontstond ruimte om dat wat ze zelf hierin als waardevol en behulpzaam te zien in te brengen en te delen met anderen. Dit zie ik als deel van de geleefde identiteit van de locaties. Aanbeveling: Thematiseer in leergesprekken concreet deze weg van leren en onderweg zijn.
82
Aanbeveling: Introduceer in scholings- en ander aanbod onderdelen van andere benaderingen/methoden van werken. Mindfulness, meer scholing op terrein van houding, mogelijk lichaamswerk kunnen daar onderdeel van zijn. Het kader van Vosselman biedt hier opnieuw goede aanknopingspunten. 8. Identiteit. Vrijwilligers bleken over het algemeen weinig tot geen woorden te geven aan de formele identiteit van de werkplek te geven. Dat komt overeen met mijn achtste intuïtie. De taal van de beschreven visie is hun veelal niet eigen. Vrijwilligers verwoorden het kenmerkende van dit werk en deze plekken vooral in concrete termen:. Ook worden werkende weg ‘quotes’ gebruikt die elkaar inspireren tijdens het werk. Voorbeelden zijn: we zijn hier op gelijke voet, respect, zonder verschil in aanzien, je mag er zijn wie je bent. Dergelijk uitspraken zijn te beschouwen als het subjectieve perspectief op de geleefde identiteit van het werk en de mensen die het vormgeven. Deze geleefde identiteit wordt ook verwoord in concrete werkwoorden: gastvrij zijn, handelen zonder aanziens des persoons, mensen laten ervaren dat ze de moeite waard zijn, een luisterend oor bieden, troost wanneer nodig. Ook zijn er verbindingen gelegd tussen identiteit en idealen en dromen: verzet, tegen onrechtvaardige verhoudingen, hoop dat mensen het beter krijgen, dat mensen erbij horen die in de maatschappij worden opgegeven. Daarnaast worden waarden genoemd die vaak wederkerig zijn en op zijn tijd de boel omdraaien. ‘Helpen wordt dan geholpen worden’, ‘Als ik dan wel eens moet huilen of droevig ben om wat er gebeurt, dan zien de bezoekers dat, en zij troosten dan juist mij.’ De verbondenheid (op een of andere manier) met de christelijke traditie van deze locaties, lijkt soms op de achtergrond en krijgt vaak weinig woorden. Maar deze is eigenlijk altijd herkenbaar en vindbaar. De identiteit komt aan het licht in de uitgesproken en niet uitgesproken passie van mensen om in het inloophuis te werken en aanwezig te zijn. Vrijwilligers geven blijk van verbinding tussen hun eigen bestaan en de mensen die zij in het inloophuis ontmoeten. De keus om daar te zijn, mee te werken aan dit werk, langdurig in deze leefwereld te blijven kleurt de identiteit. Vandaaruit zien vrijwilligers wat er dan kan gebeuren aan goedheid, herkenning, geluk en plezier. In de trouw en aandacht van medewerkers, in de lange adem van degenen die de werkplekken ooit begonnen en hen die deze nu gaande houden. Ze is eerder bedding waarin de vriendelijke onvoorwaardelijke aandacht wordt opgeroepen en bevestigd.
83
Voor mij is het een van de vele voorbeelden uit het werk die zichtbaar maken dat het ‘er zijn’, ‘langdurig blijven’ en aansluiten als een basis patroon zijn van het werk van waaruit veel andere dingen ontstaan. En hierbij staat het alledaagse centraal, waarin zomaar ineens de kern duidelijk wordt. Het is voor velen op verschillende wijze verbonden aan principes en idealen. Dit is als dragende grond, als ze bijvoorbeeld zeggen ‘ik geloof in ontmoeting’, of ‘Zo zou het niet mogen zijn.’ Bij dit thema ‘identiteit’ komen aspecten van de thema’s ‘verlegenheid’ en ‘machteloosheid’ samen. Bijvoorbeeld wat betreft de verschuiving van inhoud naar houding. (Het gaat om toestaan, zelfvertrouwen, of je het op je eigen wijze durft gaan doen, lef.) Aanbeveling: breng in de eerder aanbevolen leergesprekken het thema identiteit in. In de lijn van dit onderzoek ligt de focus daarbij op de geleefde identiteit in het werk van vrijwilligers. Het benoemen van waarden, kwaliteiten en aspecten van houding bieden dan de mogelijkheid om dit in samenhang te zien. Hier kan verdieping plaatsvinden en aansluiting bij de traditie van de locatie.. Deze geleefde identiteit is daar, dit soort ontmoeten en samen de tijd nemen voor verdieping is de bedding die bezieling aanmoedigt en versterkt. Aanbeveling: Wissel ervaringen uit op het terrein van waarden, verhalen en metaforen zoals aangegeven in het kader van Vosselman. Gebruik daarvoor passende werkvormen. Hieruit kunnen ook inspirerende beelden en verhalen komen die benut kunnen worden in de inloop of andere activiteiten. 6.3. Concretisering in kader van dit onderzoek Op een aantal terreinen zijn aanbevelingen genoemd. Hierbij is ook de mogelijke adressant vermeld. Deels zijn ze uitvoerbaar op de locaties in vrijwilligers overleg en gesprekken met de coördinatoren. Deels ook op het terrein van de lokale bestuurders. Een aantal aanbevelingen is gericht op scholing van vrijwilligers, dus ter overweging aan diegenen die huidige trainingen aan vrijwilligers verzorgen. Enkele aanbevelingen zijn bruikbaar voor netwerk DAK. De opdracht van dit onderzoek was om een passend aanbod te bieden bij vragen en behoeften van vrijwilligers. Ik heb daartoe gekozen voor nieuwe wijzen van 84
ondersteuning van de huidige vorm van gemeenschap. Mijn bedoeling is om naast gebruikelijke vormen van ondersteuning door beroepskrachten, training, leergesprekken (vrijwilligersbijeenkomsten of andere bijeenkomsten) een online community te realiseren. Het ontwerp van een verder te ontwikkelen online-community licht ik hier kort toe. Hierin komen veel aspecten naar voren, die gaandeweg het onderzoek aan bod kwamen. Ik stel me voor een jaar lang een pilot uit te voeren met een dergelijke online community voor de vijf werkplekken in dit onderzoek. Hiernaast is mijn voornemen om een digitale nieuwsbrief te verspreiden, zodat ook vrijwilligers die niet thuis zijn op internet deze brief kunnen lezen. Na dit jaar kan onderzocht worden of een vervolg voor meerdere werkplekken relevant en haalbaar is. E-community Kern elementen van deze online community: a) Delen van informatie en ervaringen. b) Meerwaarde van elkaars aanwezigheid, door verdiepen van inzichten, opdoen van nieuwe inzichten, uitwisselen en tot verdieping of kwaliteitsverbetering van het werk van de vrijwilligers. c) Deze is er ook ten dienste van de werkplekken, als leergemeenschap. Deze community biedt mogelijkheden voor onderstaande aspecten: •
Ad1 - De gesprekken en bijeenkomsten maken duidelijk dat de behoefte aan gesprek, woorden geven aan het werk dat vrijwilligers doen, uitwisseling van ervaringen en het doorvragen hierop, belangrijk zijn voor vrijwilligers. Dit gebeurt zeker op de werkplekken, bijv. bij het napraten van de activiteiten of bij scholing die soms wordt georganiseerd, maar daar is niet altijd gelegenheid en tijd voor. Vrijwilligers komen elkaar namelijk soms nauwelijks tegen, doen veel diensten in tweetallen.
•
Ad2 - De uitwisseling met derden blijkt van betekenis. (ik denk dan bijv. aan het gesprek met de vijf werkplekken in april 2014, ook aan bijv. de ervaring van netwerkbijeenkomsten DAK in de regio’s, maar ook aan de ervaren nieuwsgierigheid in alle gesprekken naar de inbreng van andere werkplekken). Deze betekenis zou ik willen typeren als verdiepend, verhelderend en inspirerend. Door vrijwilligers is het bijvoorbeeld benoemd als: Het ‘brengt mij verder’ en een van hen zegt: het is ‘goed te horen van anderen’.
•
Ad3 - Scholing en cursus aanbod voor zover bijgewoond door vrijwilligers, wordt geduid als een goede leerervaring. Maar de concrete leef-werksituatie van vrijwilligers maakt cursus aanbod op afstand slechts beperkt mogelijk. Hierin
85
spelen beperkte mogelijkheden op financieel, logistiek en geografisch gebied een rol. In meerdere opzichte lijkt een aanbod ‘dichtbij huis’ gewenst of op zijn minst een verrijking bij een aantal vrijwilligers op te leveren. Dit dichtbij huis ben ik gaandeweg het onderzoek ruimer gaan zien dan het (zeker belangrijke) gesprek met een beroepskracht na afloop van de activiteit. Zo ontstond mijn idee dat naast de ondersteuning ter plekke, en centraal scholingsaanbod, een meer tijd en plaats onafhankelijk ‘aanbod’ zou passen. •
Ad4 - De behoefte aan leergesprekken of anderen vormen van ontmoeting en uitwisseling met anderen in relatie tot nieuwe inbreng/theorie wordt door meerdere vrijwilligers als waardevol benoemd. Het is soms ook expliciet verwoord door vrijwilligers: ‘het helpt hier zo over in gesprek te zijn’, ‘doet me zo goed me hierover te mogen uitspreken en dat je dan reactie geeft’, ‘mooi dat onze ervaring hier in tel is en ook verbonden wordt met theorie’.
•
Ad5 - De behoefte aan inspirerende voorbeelden uit de praktijk, die je op ideeën brengen en aansluiten bij hun werkzaamheden, is nadrukkelijk aanwezig. Meerdere vrijwilligers zijn nieuwsgierig, en horen ook graag voorbeelden van andere plekken, en vinden het leuk over hun praktijkvoorbeelden te spreken.
•
Ad6 - Een andere behoefte die ik waarnam was de behoefte om een ander persoon wat te kunnen vragen, die ook dit werk doet.
•
Ad7 - Meerdere vrijwilligers geven aan dat schrijven over dit werk hen heeft geholpen om verder te komen met dingen waar ze mee zaten maar ook met ‘groei in ontwikkeling’. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen eigen reflectie en het schrijven van teksten voor derden (blog, stukje nieuwsbrief. Dit laatste heeft een meerwaarde omdat het mensen uitnodigt het lichter te maken en op nieuwe wijze op te schrijven).
86
Tabel 6: Ontwerp online community Community 1
2
3
‘Daar kan ik terecht met mijn
Foto van de week
Blog: “Hier schrijf ik mijn
verhaal en vraag’ Beste….
ervaringen die ik met andere
(mogelijk: FAQ)
wil delen”.
6. Iemand wat te kunnen
5.Inspirerend voorbeeld of
1. Uitwisselen van
vragen als beroepskracht er
beeld uit de praktijk.
leerervaringen
niet is. 7. Schrijven voor derden 4
5
6
Tips en adviezen, inspirerende
Georganiseerde ontmoeting
Wel en wee van de
voorbeelden uit de praktijk
werkplekken: Korte introductie van praktijk en ontwikkelingen. Idee van community over grenzen van project heen
5. Inspirerende voorbeelden uit
2. Leergesprekken op locatie.
2. Uitwisseling met derden
de praktijk die op ideeën
Door ber.kr. of in kader
brengen en aansluiten bij
community of in netwerk, regio
5. Inspirerende voorbeelden uit
werkzaamheden.
met derden.
de praktijk
7
8
9
Artikelen: Op deelterreinen van
Cursusaanbod: Hier kort
Verbeeldingen:
de kernvragen komen er korte
aangekondigd.
Rituelen, metaforen.
teksten, redelijk toegankelijk,
Aanbod wat je kunt volgen
Verhalen
mogelijk met verwijzing naar
of…Wat je kunt organiseren op
andere literatuur
je plek
4. Nieuwe inbreng, theorie
3. Scholing op maat per locatie
5. Inspirerende voorbeelden
maar eenvoudig en toegespitst
of te volgen bij
die je op ideeën brengen.
op praktijk.
scholingsaanbod vrijwilligers. 2. Verdiepend leergesprek op locatie
87
Acties en aanbevelingen en mogelijk vervolg van dit onderzoek a)
Aanreiken aan derden van bevestiging van aspecten van huidig aanbod en suggesties voor nieuw aanbod voor de training voor vrijwilligers
b)
Advies op maat voor de betrokken werkplekken met de uitkomsten van het onderzoek.
c)
Aanvraag en feitelijk realiseren van community voor pilot van een jaar voor deze locaties. Het ontwerp voor deze aanvraag is reeds beschikbaar.
d)
Tevens daarbij aan te bieden digitale nieuwsbrief. (minder internet afhankelijk voor vrijwilligers voor die internet en computer geen vertrouwd gegeven zijn)
e)
Artikel voor een blad dat voor vrijwilligers is bedoeld. Mogelijk artikel voor vakblad voor professionals.
f)
Verder ontwikkelen: voorstel ten aanzien van vervolg onderzoek. Rond uitwerking en mogelijkheden van dit werk en deze presentiebenadering in kader van nieuwe wetgeving.
88
7. Methodische reflectie op het onderzoek 7.1. Keuze van locaties Door gebruik te maken van mijn contacten in het werkveld kon ik vrij eenvoudig een vijftal locaties vinden. Bij de selectie heb ik rekening gehouden met de aard van de plek. Ik heb gekozen voor buurtgerichte en niet voor categoriale centra, omdat buurtgerichte locaties het grootst in aantal zijn. Bovendien is bij buurtgerichte plekken de rol van de vrijwilliger het grootst en zelfs randvoorwaardelijk. Ook heb ik rekening gehouden met de identiteit van de plekken: ze zijn op een of andere manier verbonden met de christelijke traditie. Een derde criterium voor de keuze was voor mij de diversiteit van de werkplekken. Hierbij speelden grootte van vestigingsplaats, bestaansduur van het werk (maar wel minstens vijf jaar) en signatuur van bezoekers en activiteiten een rol. Deze spreiding zal een rijk geschakeerd beeld opleveren, zo was mijn gedachte, alhoewel ik besef dat ik niet kan beweren dat het een landelijk representatief beeld zal opleveren. Maar ik ben eropuit geweest om de aard en inhoud van dilemma’s en handelingsverlegenheid te beschrijven en niet om de kwantiteit ervan te meten. 7.2. Methodiek Omdat uit eerder onderzoek niet bekend was wat de professionaliseringsbehoeften van vrijwilligers in inloophuizen zijn, was kwalitatief onderzoek noodzakelijk. Ik heb gebruik gemaakt van de methode triangulatie. Dat wil zeggen dat ik door meerdere methoden toe te passen verwacht een completer beeld van de situatie te krijgen (Baarda, De Goede & Teunissen, 2005). Als voornaamste methode heb ik participerende observatie gebruikt. Als expert met ruime ervaring in het veld heb ik onverhuld waarnemingen kunnen doen ten aanzien van de manier waarop het onthaal of de inloop verliep, hoe de interactie tussen vrijwilligers en bezoekers, tussen vrijwilligers en beroepskracht en tussen beroepskracht en bezoekers plaatsvond. Mijn eigen professionele blik was daarin uiteraard bepalend. Die wijze van kijken is gevormd door literatuur over deze werksoort, door mijn ervaring in het werkveld, door eigen opleidingen en levenservaring. Daarnaast heb ik interviews gehouden met de vrijwilligers voor wie ik dit onderzoek doe, en met de coördinatoren. Door deze datatriangulatie worden verschillende invalshoeken van de onderzoeksvraag in beeld gebracht (Baarda, De Goede & Teunissen, 2005). Een buurtverkenning en document- en webanalyse complementeerden mijn dataverzameling. Mijn eigen gedachten en inzichten zijn steeds voorwerp van reflectie geweest door middel van structurele verslaglegging in onderzoeksmemo’s. In de tweede fase heb ik met vrijwilligers en coördinatoren opnieuw groepsgesprekken
89
georganiseerd op de vijf plekken. Door vastleggen/rapportage kwamen de gegevens voor mijn analyse gereed. Doel was a) member checking (resultaten voorleggen aan respondenten) b) prioriteren van ontstane intuïties en c) het verfijnen van intuïties die nog in krijtlijn beschreven waren. 7.3. Literatuur in het onderzoek In de eerste fase van mijn onderzoek heb ik mijzelf aan de respondenten voorgesteld als kenner van het werk en als onderzoeker. Tevens heb ik literatuur bestudeerd, boeken en artikelen die als belangrijke bronnen voor ontstaan en ontwikkeling van dit inloophuizenwerk mogen worden beschouwd. De opbrengst van het literatuuronderzoek was mede leidend bij het ontstaan en formuleren van de intuïties. Ook had het literatuuronderzoek invloed op het verzamelen van de data. Een voorbeeld hiervan heeft betrekking op intuïtie 2. De verkenning van Andries Baart ten aanzien van presentie en de kanteling van de zorg heeft me geholpen bij het aanscherpen van het veronderstelde spanningsveld, vooral als het gaat om het onderscheiden van vragen en dilemma’s die bij de presentie horen en vragen en kwesties die liggen in het verlengde van de nieuwe zorgwetten. (Baart, 2013) Literatuurverkenning tweede ronde De dataopbrengst bij de drie uitgekozen intuïties bracht mij tot aanvullende literatuurverkenning en deels bij het opnieuw bestuderen van de voor mij al bekende literatuur. Dat leidde tot een verdiepte dialoog met de literatuur en ook met eerdere gezichtspunten (De Lange, 2011). Met de opbrengst van de tweede ronde vindt als het ware een dialectisch proces plaats, waardoor analyse van de data en de reflectie daarop en het onderzoeksproces ondersteund worden en vernieuwd worden. Er werden nieuwe aanknopingspunten gevonden en er viel een ander licht op eerdere inzichten. De uitwerking van ‘Zingevende gespreksvoering’ door Vosselman sloot aan bij de ervaringen van de vrijwilligers vanuit hun eigen biografie. In haar benadering is er ruimte voor elementen uit de presentiebenadering, maar ook voor mindfulnesstraining en aspecten van de ACT- benadering (Vosselman, 2013). Dit kader kan volgens mij een bijdrage leveren aan nieuwe inzichten voor het trainen en scholen van vrijwilligers, juist omdat het naast de presentiemethode benaderingen en methoden introduceert waarvan vrijwilligers aangeven dat ze van belang zijn voor hun eigen leerproces.
90
7.4. Fasering van het onderzoek Het onderzoek is opgezet in drie fasen: Oriëntatie, Verdieping en Afronding. In alle drie de fasen is er sprake van dataverzameling en analyse, in een proces van heen en weer gaan tussen beschrijving en analyse en opnieuw materiaal verzamelen. In dit proces van wederzijdse ontsluiting, verdieping, verheldering of tegenspraak heb ik ook steeds weer teruggegrepen op de theorie. 1. Oriëntatiefase Dataverwerving in de oriëntatiefase In de eerste fase heb ik onderzoek verricht op vijf werkplekken en gebruik gemaakt van vijf methoden van dataverzameling. Het doel van deze fase was meervoudig: vertrouwen en draagvlak creëren voor een goede uitvoering van het onderzoek; informatie verzamelen over de onderzoekslocatie als het gaat om identiteit, inrichting, activiteiten, vrijwilligers, bezoekers en de buurt; mogelijke vragen ontwaren op het terrein van professionalisering. a) Documentstudie en webanalyse: feitelijke informatie over de inloopplek heb ik verzameld door analyse van websites en ontvangen documenten (brochures, overzichten, delen van jaarverslagen et cetera). Ook zijn er foto’s gemaakt voor dit rapport. b) Participerende observatie van de inloopactiviteit: om meer inzicht te krijgen in de dagelijkse praktijk in het inloophuis en de taken die daar vervuld worden, heb ik gekozen voor een open en gestructureerde, participerende observatie. Bij de participerende observaties heb ik vooraf notities gemaakt van mijn eigen gedachten en intuïties en van concrete situaties die zich voordeden (Baarda, 2005. p.263-271). Ik gebruikte negen observatie- en aandachtspunten bij mijn verslaglegging achteraf (zie bijlage 1). Deze had ik ontleend aan de toelichting van Rob de Lange (2011). Ook maakte ik vele veldnotities in vrije vorm over wat ik had gezien en ervaren, over verbindingen tussen de observaties en verbindingen met de theorie (ruim 250 pagina’s). c) Buurtverkenning: de gekozen inloopplekken hebben een functie in de buurt en omliggende omgeving en ze zijn op verschillende manieren ook betrokken bij deze omgeving. Bij de buurtverkenning maakte ik een wandeling met vrijwilligers in de omliggende buurt. Op één plek ging deze buurtverkenning niet door, omdat de daarvoor gevraagde mensen niet konden/ervan afzagen. Bij de buurtverkenning hoorde ik het verhaal van de betrokken vrijwilligers en stelde vragen aan hen over de verhouding tussen buurt en inloopplek en de mensen die
91
daar komen. Ik veronderstelde dat op de grens van buurt en inloop of in de wisselwerking tussen beide, kennis en inzicht aan het licht komen. Dit baseerde ik op theoretische verkenningen van de exposure.28 Bij de buurtverkenning heb ik ook vooraf notities gemaakt en kort na de wandeling met de vrijwilligers maakte ik een verslag met drie globale aandachtspunten. d) Groepsinterview en individueel interview met vrijwilligers: interviews boden me de mogelijkheid om via de verhalen van vrijwilligers een genuanceerd beeld te krijgen van hun taken, dilemma’s en ervaringen in het werk. Het interview geeft directe toegang tot informatie en levert gedetailleerdheid, een rijkdom aan informatie en een bepaalde diepgang op (De Lange, 2011, p.168-173). Een groepsinterview is niet alleen minder tijdsintensief, maar biedt de onderzoeker de mogelijkheid om tegelijkertijd verschillende perspectieven in te zamelen. Doordat de deelnemers reageren op elkaars opmerkingen creëren ze al snel diepgang. Het groepsinterview met de vrijwilligers vond plaats met vier vrijwilligers in Almere, Deventer en Ede en met twee vrijwilligers in Utrecht. Met drie vrijwilligers had ik een individueel interview (Antwerpen). Alle interviews zijn opgenomen en vervolgens integraal uitgetypt. Na afloop van de interviews maakte ik notities over wat er rond de interviews plaatsvond aan interactie en gesprek. e) Interview met de coördinatoren: ik was geïnteresseerd in het perspectief van de coördinator om aanvullende informatie te kunnen verwerven over het functioneren van de inloopplek en de vrijwilligers en de activiteiten. Deze interviews zijn (op één na) opgenomen en volledig uitgetypt en geanalyseerd. Van het niet opgenomen interview is een schriftelijk verslag gemaakt. Data-analyse in de oriëntatiefase Voor de uitwerking van de onderzoeksgegevens (data) van de interviews begon ik aanvankelijk met het invoeren en coderen in het dataverwerkingsprogramma QDA-miner. Deze software is bedoeld voor kwalitatieve tekstanalyse. Ik ontdekte dat deze werkwijze mij vervreemdde van de werkelijkheid die ik had ervaren op de locaties en geen recht deed aan de interviews. Ik heb gezocht naar een andere manier van verwerken. Op grond van de participerende observaties in de inloop, mijn deelname aan de buurtverkenning, mijn eigen notities als onderzoeker en mijn eigen inzichten als deskundige in dit werk en mijn theoretische kennis heb ik acht intuïties genoteerd. De 28
De exposure als schijnbaar doelloos lopen over straat is methode van werken in oude wijken/buurtpastoraat. Deze methode is ontwikkeld om werker af te stemmen op dat wat er gebeurt tussen werkers en bewoners van achterstandswijken. Beoogd wordt dat ervaringen op straat, in de publieke ruimte en in de huizen van de mensen maatgevend zijn voor de inhoud van het werk. (IJzerman, 2002. Baart 2001. pp.211-218)
92
intuïties hadden een heuristische functie, met andere woorden ze brachten mij op het spoor van wat er aan de hand is. De intuïties heb ik vervolgens vergeleken met de data die ik verkregen heb uit de interviews en verkend in relatie tot de theorie. Ik heb relevante passages onder elkaar geplaatst bij elke intuïtie en ze via close reading geanalyseerd. Ze hielpen me om te nuanceren, te verdiepen, tegen te spreken, uit te breiden, in te kleuren enz. De interpretaties heb ik vervolgens allereerst voorgelegd aan een tweede onderzoeker. Over de voorlopige formulering van de intuïties heb ik met andere onderzoekers gediscussieerd, wat soms leidde tot bijstelling. Op grond daarvan heb ik besloten de opmerking over inspraak van bezoekers wel op te nemen maar deze niet in tweede instantie nog als extra intuïtie toe te voegen. Deze keus maakte ik om recht te doen aan de gekozen werkwijze in het onderzoek. Hierna kam ik tot constateringen bij de verschillende intuïties. 2. Verdiepingsfase Dataverwerving in de verdiepingsfase Om te controleren en te verifiëren wat ik had geformuleerd als intuïties en constatering heb ik een terugkoppelingsbijeenkomst georganiseerd (april 2014). In methodische zin is deze sessie behandeld als een focusgroep. Vier van de vijf werkplekken waren daarbij aanwezig. Alle intuïties zijn besproken, enkele wat uitvoeriger. Tijdens de bijeenkomst hebben de aanwezigen in het gesprek aangegeven waar hun prioriteit zou liggen bij een vervolg van het onderzoek. Daarna heb ik nog schriftelijk de gelegenheid gegeven om een voorkeur aan te geven voor de intuïties die aan bod zouden kunnen komen in vervolgonderzoek. Van alle vijf locaties is hierop gereageerd, soms alleen door de beroepskracht, soms ook door de vrijwilligers. Dit gesprek en deze voorkeur wogen mee in de keus voor vervolg van dit onderzoek naar drie van de acht intuïties. Na de keuze voor intuïties en het herschrijven van de constateringen had ik op alle vijf werkplekken een ontmoeting met vrijwilligers en coördinator. Die gebruikte ik in methodische zin eveneens als een focusgroep. Ik bracht verslag uit van wat ik tot dan toe had gevonden in mijn onderzoek. In het tweede deel van het gesprek besprak ik met hen de drie intuïties. Hiervoor had ik werkvoorbeelden bij de hand, maar bijna overal ontstond er spontaan een gesprek dat leidde tot overleg en ontmoeting over twee of drie thema’s. De gesprekken werden genotuleerd. Data-analyse in de verdiepingsfase Vanuit de constateringen ben ik gekomen tot conclusies ten aanzien van acht intuïties. Ten bate van de tweede ronde koos ik er drie uit. Dit gebeurde op grond van een combinatie van herijking van eerder gebruikte literatuur, gesprekken met derden en
93
heroverweging van de betekenis van de onderzoeksdata. De data heb ik hiertoe opnieuw gelezen en heroverwogen. De keuze voor de drie intuïties is gebaseerd op de volgende afwegingen. •
Het gaat om de meest uitgesproken vragen of moeite van vrijwilligers
•
Er moet voldoende steun in de data zijn
•
In het kader van dit onderzoek moeten de intuïties onderzoekbaar zijn
•
De intuïties moeten een bijdrage kunnen leveren aan de doelstelling
•
De vrijwilligers gaven deze intuïties als prioriteit
Herlezing van de verslagen van de tweede gespreksronde op de vijf locaties leidde tot bevestiging van de constateringen, soms tot aanscherping. Het leverde een vergelijkende analyse op van de thema’s die op de vijf plekken aan de orde ware geweest. Opnieuw werden soms interviewteksten en passages literatuur ter hand genomen om goed te kunnen formuleren wat de betekenis was van het gezegde in de context van eerdere uitspraken en theoretische noties. De opbrengsten van deze tweede ronde werden als conclusies geformuleerd. 3. Afronding Op grond van de resultaten heb ik een concreet voorstel ontworpen. Ik heb hiertoe de belangrijkste kernwoorden uit mijn eigen verkenningen en conclusies bijeengezet. Deze wezen onder andere in de richting van de betekenis van inloophuizen als gemeenschap. Ook in de literatuur wordt het inloophuis als gemeenschap behandeld. Ik heb literatuur bestudeerd over de functie en inrichting van online communities en geconstateerd dat deze aspecten goed aansloten bij enkele van de behoeften van de vrijwilligers. Daarnaast zijn er concrete leeropgaven genoemd die ik zou willen aanbieden in de vorm van training en/of coaching on the job. Daarnaast doe ik hiermee een aantal aanbevelingen aan diverse partners in dit onderzoek en ten bate van mogelijk vervolgonderzoek. 7.5. Terugblik op onderzoekstraject Door dit onderzoek heb ik veel geleerd op het terrein van onderzoeksmethodiek en van mezelf als onderzoeker. Deze weg van onderzoek was voor mij een weerbarstige weg. Voor een deel is tijd en ruimte vrijmaken voor onderzoek in een druk leven een klus op zich. Dat lijkt los te staan van onderzoek, maar is als dilemma en uitdaging er toch onlosmakelijk mee verbonden. Deels was het weerbarstig om me te voegen in de voorwaarden die horen bij praktijkgericht onderzoek. deels weerbarstig vanwege mijn eigen zoektocht als presentiegerichte werker in onderzoek. 94
Ik heb geleerd dat een datacomputerprogramma niet zomaar geschikt is voor mij. Maar belangrijker is wat ik heb geleerd aan fine-tuning ten aanzien van het type dataonderzoek dat mogelijk en nodig is om het beoogde doel te bereiken. Ik heb ontdekt dat participerende observatie een waardevolle onderzoeksmethode is in deze werksoort, maar dat de data-analyse ervan niet eenvoudig is. De introductie van buurtverkenning als databron was een experiment. Mogelijk kan deze methode verder ontwikkeld worden. Maar vooral ben ik overtuigd geraakt van het belang hiervan in het kader van een veelzijdige benadering en datatriangulatie. De interviews bieden mogelijkheden voor het type vragen dat ik zou willen verkennen in dit werk, maar het is niet voldoende. Er is een veelkleurige, non-verbale en fenomenologische werkelijkheid die zich niet zomaar laat vangen in interviews. In de tweede ronde ben ik meer aspecten van narratieve benadering gaan gebruiken. Mijns inziens heb ik door aandacht voor de verhalende aspecten de kracht van onderzoek voor dit soort werk leren zien en waarderen. De keuze om foto’s te laten maken bij dit onderzoeksproject was een intuïtieve. Maar toen ik de foto’s maakte, realiseerde ik me dat de foto’s, met een soort eenvoud van de liefdevolle fotograaf, iets weergeven wat ik niet echt op papier kon vastleggen. Het onderstreept mijn eigen wens om in vervolgonderzoek andere onderzoeksmethoden te benutten en ontdekken. Verhalen en beelden zouden daar zeker een rol in moeten krijgen. De belangrijkste ontdekking van het onderzoek is het besef dat de gedisciplineerde omgang met data en onderzoeksstappen mij werkelijk een verdieping en veranderd beeld opleverde van een werksetting en werkmethode die ik heel goed ken. Dat het leergesprek als vorm van gemeenschap de mogelijkheid biedt voor een verbinding tussen alledaags werk, de mensen met hun biografie en - zij het bescheiden - hun eigen bronnen en bezieling, waardeer ik bijvoorbeeld als werkelijk vernieuwend. Ik wil nog een voorbeeld noemen. Geen genoegen nemen met ‘dat heb ik geleerd’ en ‘daar heb ik nu geen last meer van’ heeft me uitgedaagd om te zoeken naar het antwoord op de vraag wat de achterliggende zoektocht en wijsheid van deze uitspraken zou zijn. Ik streefde naar optimale sfeer en wijze van vragen en omgaan met de stilte om meer te ontdekken over deze processen bij betrokkenen. De tweede ronde is daarbij zeer waardevol gebleken. Deze heeft een veelzijdig inzicht gegeven in de lange leer- en levensweg van mensen om te leren omgaan met levenssituaties, met de ander en zichzelf. Het onderzoek heeft me het nodige geleerd over wie ik zelf ben en hoe ik onderzoeker kan en wil zijn. Een belangrijk woord wil ik hier uitlichten, het woord intuïtie zelf. Ik zou het
95
bijna uit het oog zijn verloren, ik zou het soms bijna zijn vergeten, of niet serieus durven nemen. Maar deze onderzoeksgang en de begeleiding en support van enkele mensen hebben me geleerd om de intuïtie lief te hebben en haar als deel van onderzoek een plek te geven die wel degelijk verantwoord en toegelicht kan worden, zelfs al schieten soms de woorden tekort.
96
Literatuurlijst Baarda, D.B. (2005). Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Groningen: Wolters-Noordhoff. Baart, A. ( 2001/2004). Een theorie van de presentie. Utrecht: Lemma. Baart, A. en Vosman, F. (2003). Theologische reflecties op verhalen van Utrechtse buurtpastores. Utrecht: Lemma. Baart, A. en Grypdonck, M. (2008). Verpleegkunde en presentie - Een zoektocht in dialoog naar de betekenis van presentie voor verpleegkundige zorg. Den Haag: Lemma. Baart, A., Dijke van, J. Ouwerkerk, M., Beurskens, E. Buigzame zorg in een onbuigzame wereld. Presentie als transitiekracht. Den Haag: Boom. Boesten, T. (2006). Almachtig kwetsbaar - reflecties op missionaire presentie. Apeldoorn: Garant. Brinkman, F. (2004). Presentie in de praktijk – Een verkenning in de maatschappelijke opvang. Utrecht: NIZW. Baart, A. (2011). Van bewegen naar bewogenheid. Amsterdam: SWP. Baart, A., Carbo, C. (2013). De zorgval. Amsterdam: Thoeris. Bergmann, S. (2007). Theology in its Spatial Turn: Space, place and Built Environments Challenging and Changing the Images of God in: Religious compass 1/3 2007. p. 353.379) Brown, B. (2014). De moed van imperfectie. Amsterdam: Bruna. Certeau, M. de. 1984), The practice of Everyday life. London: University of California Press. Droogleever, R. J. (2008). Hoe start ik een online community? Retrieved 1-3-2008. http://www.frankwatching.com/archive/2008/03/03/hoe-start-ik-een-online-community/ Frettlöh, M.L. (2005). ‘Der trinitarische Gott als Raum der Welt’ in Der lebendige Gott auf den Spuren neueren trinitarischen Denkens. Koblenz: Neukircher Verlag. Geyer, C.F. (2008). Denken im offenen Raum - prolegomena zu einer kunftigen postmetaphysischen Theologie, Darmstadt: WBG. Goossensens, A. (2011). Zijn is gezien worden - presentie en reductie in de zorg. Universiteit Tilburg: inaugurele rede. Haardt, de M.,. 'A Momentary Sacred Space? Religion, Gender and the Sacred in Everyday Life,’ In: A. Berlis, A.M.Korte (eds.) Everyday Life and the Sacred. Leiden: Brill (Star reeks, forthcoming) Haardt, de, M. (2013). Raam op het zuiden - religie spiritualiteit van het alledaagse. Zoetermeer: Meinema.
97
Hayes, S.C. & Smith, S. (2011). Uit je hoofd, in het leven. Een werkboek voor een waardevol leven met mindfulness en Acceptatie en Commitment Therapie. Amsterdam: Nieuwezijds. Kearney, R. (2001). The God who may be, Bloomington: Indiana University Press. Kooi, van der, A. (2006). De ziel van het christelijk geloof. Kampen: Kok. Kruijff, G. de, Jong, W.de. (2010). Een liturgische manier van in de wereld zijn. In: Een lichte last p.98-124.. Zoetermeer: Boekencentrum. Kunneman, H. (2005). Voorbij het dikke-ik, 2005.Amsterdam: Humanistics University Press. Laan, G. van der, (2003), Presentie als ingebedde interventie. Sociale interventie, (2), 6875. Lange, de, R. e.a. (2011). Praktijkgericht onderzoek voor reflectieve professionals. Apeldoorn: Garant. Linden, M. van der (2014). Schatgraven in de geschiedenis van sociaal werk.Over utopieën, wisselende tijdgeesten en ambachtelijk scharrelen. Utrecht: Hogeschool Utrecht. Ludden, G., Szwajcer, E., & Slagter, R. (2009). E-communities 55-plussers en professionals. Novay. Luoma, J.B., Hayes, S.C.&Walser, R.D. (2009). Leer ACT! Vaardigheden voor therapeuten. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Matzat, U., & Vos, H. d. (2000). Online Communities: Which conditions make them successful? Groningen: Interuniversity Center for Social Science Theory and Methodology (ICS), Department of Sociology, University of Groningen. Mulder, A, Snoek, H. (2012). Werken met diepgang. Zoetermeer: Meinema. Schlatmann, T. & Waarde, R. van (2012). ‘Zo wordt het spel gespeeld’ Over empowerment en gemeenschap – een praktijkonderzoek. Ootmarsum: Van der Ros Communicatie. Schippers, K.E. (1990). Kerkelijke presentie in de oude stadswijk. Kampen: Kok. Sennett, R. (1990). The conscience of the eye. New York: W.W. Norton & Company. Smits, C., Hettinga, M., Mulder, A., (2010). Communities van en voor ouderen: Een wereld van kansen. Zwolle: Windesheim. Spek, J. van der (2010). De kramp voorbij. Gorinchem: Narratio. Stoppels, S. (1997). Een gastvrij onthaal.? Gids voor inloopcentra en andere vormen van kerkelijke gastvrijheid. Kampen: Kok. Timmerman, M., (2011). Pas op de plaats. Kampen: (Masterthesis PTHU). Vosselman, M. en Hout, van, K, (2013). Zingevende gespreksvoering. Amsterdam: Boom Nelissen. 98
IJzerman, H. (2002). Een ‘messiaans’ moment in de oude stadswijk. Gereformeerd Theologisch tijdschrift 2, p.75-86.. Overige bronnen http://www.inloophuisderuimte.nl/, 15 februari 2015. http://www.pscantwerpen.be, 15 februari 2015. http://www.meestergeertshuis.nl/, 15 februari 2015. http://www.meet-inn.nl/, 15 februari 2015. http://nieuw.legerdesheilsutrecht.nl/, 15 februari 2015. http://www.netwerkdak.nl/, 15 december 2015. http://www.korschippers.nl/, 15 december 2015. https://www.movisie.nl/, 15 januari 2015. https://www.facebook.com/pages/Inloophuis-De-Ruimte/710947338945345?fref=ts, 15 maart 2015. https://www.facebook.com/Straatpastoraat?fref=ts, 15 maart 2015. https://www.facebook.com/MeetInn.Ede?fref=ts, 15 maart 2015. http://www.draaischijfberingen.com/over_ons.asp, 15 maart 2015. https://www.facebook.com/vzw.dedraaischijf?fref=ts, 15 maart 2015. Enkele online communities https://www.facebook.com/inloophuispassie?fref=ts, 15 maart 2015. http://www.proud2bme.nl/, 15 maart 2015. http://www.kennispleinchronischezorg.nl/eerstelijn/kennisplein-chronische-zorg-over-onscontact.html, 15 maart 2015. Jaarverslagen Jaarverslagen van de vijf locatie, van 2012, 2013 en voor zover beschikbaar 2014.
99
100
AFKORTINGEN ALM
Locatie Almere
ANT
Locatie Antwerpen
DEV
Locatie Deventer
EDE
Locatie Ede
UTR
Locatie Utrecht-Overvecht
VRIJW Interview met de vrijwilligers COORD
Interview met de coördinatoren
PO
Uit verslaglegging Participerende Observatie
INT
Uit interview data
BUU
Uit notities van de buurtverkenningen
PSC
Protestants Sociaal Centrum (Antwerpen)
PGB
Persoons gebonden budget
101
102
Bijlage 1: Vragenlijsten bij eerste fase onderzoek Aandachtspunten bij (participerende) observaties in de inloop/ontmoeting. 1. Hoe ziet de situatie eruit? Geef kort wat inrichtingskenmerken en hoe is het werk feitelijk georganiseerd? (openingstijden, koffie en thee verstrekking, roken, taakverdeling) 2. Welke mensen bevinden zich in de inloop? 3. Met welk doel/reden zijn ze daar en wat is hun onderlinge verhouding? 4. Wat doen ze daar, zowel gepland als ongepland 5. Tussen wie vinden er interacties plaats, in welke vorm en hoe gaat men met elkaar om (verbaal, non-verbaal) 6. Leg opvallende, bijzondere momenten vast 7. Welke aspecten maatschappelijke of anderszins ontwikkelingen worden genoemd in relatie tot wat gaande is? Hoe wordt de verhouding hiertoe benoemd? Mogelijk valt iets te zeggen over de vraag hoe vrijwilligers hier mee omgaan? 8. Wat zijn de specifieke bijdragen van de vrijwilligers in deze setting? 9. Wat voor indruk maken de betrokkenen? Aandachtspunten bij buurtverkenning: 1. Beschrijf summier de omliggende buurt, en de plek van het centrum daarin. 2. Noem kenmerken van de omliggende omgeving (straatbeeld, huizen) 3. Kenmerkende aspecten van de duiding van de vrijwilligers? 4. … Interview vragen voor de vrijwilligers en kernthema’s (tegenstellingen) Gespreksvragen voor de vrijwilligers: 1. Wat zijn je taken als vrijwilliger en hoe lang doe je dit werk al? 2. Licht kort iets toe over de visie en werkwijze van de werkplek en hoe krijgt deze gestalte? 3. Wat was het mooiste moment dat je als vrijwilliger meemaakte 4. Weet je een moment waarop je je onthand voelde of machteloos en kun je dit omschrijven 5. Wat gaat je makkelijk af? 6. Wat motiveert je en houdt je op de been? 7. Wat is je grootste uitdaging(wat vind je moeilijk?) of waar heb je/waar hebben jullie in dit werk echt last van?
103
Alternatief 1: Dilemma’s •
Hoe gaan jullie om met de (vreemde) ‘buitenstaander’ die binnenkomt. Hoe houden jullie de plek ‘open’?
•
Wat is de kwaliteit waar je naar streeft? (wanneer is het goed) (ik heb woorden, achter de hand die mogelijk ondersteunend zijn bij het vinden van een antwoord)
•
Hoe omgaan met geven en ontvangen. Als je teveel geeft put het uit.
•
Ervaar je (c.q. (Hoe) zelf kwetsbaarheid van de mensen die samen in de inloop zijn?
•
Mensen hebben verschillende (geloofs- e.a.)posities, opvattingen, mogen iets delen, maar hoe bewaak je de ruimte voor andere posities in geloven of opvattingen. mag je hier zeggen wat je wilt en hoe is er ruimte voor je eigen geloofstraditie-overtuigingen en dat van verschillende anderen.
•
Sommigen hebben taal uit geloofstraditie en anderen niet. Gelovige duiding… betekenisgeving en kan dat?
•
Zijn er grenzen aan de presentie, of wel hoe lang hebben we geduld, mogen we ook een grens stellen?
NB er was nog alternatief 2 maar dat is niet gebruikt. Interview vragen voor de beroepskracht 1. Kennismaking: Hoe lang werk je hier al? Wat is je functie en wat zijn je kerntaken? 2. Hoe zou jij zelf de visie, doelstelling van de plek en focus ervan verwoorden? 3. Hoe verhoudt zich dat met je eigen werkwijze/ideen en die van vrijwilligers? 4. Wat zijn volgens jouw mogelijkheden en verlegenheden van vrijwilligersgroep hier? 5. De vrijwilligers hebben aangegeven…….. hoe zie jij dat? 6. In de buurtverkenning viel mij op ….. of hoorde ik van P. dat……. Hoe zie jij dat? 7. In de inloopobservatie heb ik gezien/gehoord dat….. en daar een vraag over stellen? 8. .. 9. …
104
BIJLAGE 2 Onderzoek Vrijwilligers diaconaal-presentie inloophuizen De acht intuïties - 140409 Bij het vervolg van het onderzoek wil ik vier van de intuïties verder onderzoeken. Als jij mag kiezen, welke vier zijn dat dan? Wie? Naam hoeft niet
VRIJWILLIGER
BEROEPSKRACHT
Wel graag je functie vermelden: Vrijwilliger – beroepskracht 1. De grootte van de ruimte en de wijze van
X (ALM)
inrichten hebben invloed op het verloop van de inloopactiviteiten. 2. Verhouding tussen de mate van
X (EDE)
vertrouwdheid met de presentiebenadering
X (EDE) Reden: erg actueel
en de invloed van maatschappelijke ontwikkelingen, zoals bijv. participatiewetgeving. 3. Ervaren en mogelijk verschil in dynamiek,
X (ANTW)
betrokkenheid en betekenisgeving van vrijwilligers in inloop en vrijwilligers die buiten buurtverkenning deden. 4. De door vrijwilligers ervaren ondersteuning
X (ALM) deze als 1
X (ANTW)
van de beroepskracht valt niet samen met haar/zijn aanwezigheid bij de activiteiten.
X(Utr)
In hoeverre staat het vrijwilligerswerk onder druk door (gebrek aan)
X (EDE)
beroepskrachten tijd/inzet? X(ALM) Op de achtergrond spelen zaken die niet
X (ANTW)
gevraagd zijn maar die zijdelings, op achtergrond een rol spelen. De vraag doet zich voor, in hoeverre ze wel dominant hun invloed hebben op de bestaande gang van zaken bij het werk in de inloop. 5. Verlegenheden bij vrijwilligers in hun
X (ALM)
X (UTR)
X (alm)
X (EDE) in combi met
keuzes om bezoekers wel of niet te activeren of met (mag dat nog: gewoon
105
een morgentje zitten en koffie drinken)
6 graag X (dev) X(ALM)
6. Dynamiek van machteloosheid, zwaarte wordt wel door vrijwilligers ervaren maar
X (utr)
X (EDE) in combi met
X (ede)
5
X(utr)
X (ANTW)
veelal niet als problematisch ervaren. 7. Doelstelling en visie worden maar zelden expliciet verwoord door vrijwilligers. Toch
X(UTR)
speelt deze impliciet een rol? En wat
( (ALM)*deze als 1
betekent dat? 8.
X (ANTW)
9. (dit is als thema toegevoegd) (mate van)
X(ALM)
X(UTR)
Inspraak + mede-zeggenschap van de bezoekers zijn van betekenis voor de gang
X (EDE)**
van zaken van de inloop en de betrokkenheid van de deelnemers bij de
X(ALM)
(inloop) activiteiten. ** reden Meet-Inn werkt nog niet veel met inspraak en medezeggenschap van bezoekers, maar vinden we wel belangrijk om hier over na te denken,zeker met het oog op de toekomst. Verschillende organisaties komen Meet-Inn opzoeken, maar weten wij wel wat de behoeften van deze cliënten zijn? In Meet-Inn hebben we een algemeen aanbod, maar we willen ons aanbod ook afstemmen op de bezoeker.
106
Bijlage 3 - Gesprekspunten tweede ronde en observatiepunten bij deze gesprekken Gesprekspunten: Wat hebben vrijwilligers nodig om hun werk in de inloop ‘goed’ te laten verlopen? Concrete deelvragen Hoe handel ik in de inloop zo dat er meer mensen tot hun recht komen en wat heb ik daar voor nodig. Hoe leer ik mensen in een gesprek betrekken. Hoe zorg ik dat sommige mensen hun mond houden en anderen iets gaan zeggen en de ruime voelen om iets te zeggen. Hoe draag ik er aan bij dat ‘moeilijke gesprekken’ gevoerd kunnen worden. Kan het gaan over intieme dingen, is er ruimte voor tranen, wat doen we als er iemand tranen heeft? Kan er stilte zijn? Hoe wordt er mee omgegaan? Hoe kan ik meer mensen tot hun recht laten komen. Mensen die stil zijn, mensen die veel te vertellen hebben? Hoe vind ik een balans tussen mijn eigen waarden en opvattingen over bijv. gewoonten en die van de ander? Mag ik vinden wat ik zeg. Mag ik vinden wat ik zeg… Hoe mag ik wel of niet van iets wat zeggen? Wat voor soort aspecten in de groep kunnen bijdragen aan kwaliteit in gespreksvoering? Uitspraken over gedragsvormen, hoe ga ik daar mee om. Er wordt gepraat over anderen, zeg ik er wat van of niet? En hoe? En zeg ik nu wel wat ik denk of niet? Wanneer is het voor mij een grens om ergens iets van te zeggen? Hoe krijg ik meer zelfvertrouwen en moed om op mijn eigen wijze leiding te geven aan de inloopactiviteiten? Welke aspecten van mijn eigen identiteit en van de werkplek ondersteunen mij in de uitvoering van dit werk en hoe kan ik die concreter gestalte geven in mijn vrijwilligerswerk? Welke kennis en inzichten ondersteunen mij om ‘meer diepgang’ in de inloop te realiseren? (Wat versta ik daaronder?) Wat is er in kwaliteit van ontmoeting… Wanneer is het wel genoeg? Moet het ergens over gaan? Wanneer gaat het ergens over? Kwaliteit van aandacht?
107
Kijken hoe ben je zelf in dat zogenaamde simpele gesprek, wat doe je zelf… en kun je een ander in zijn kracht zetten. Serieus nemen in hun zijn. Kun je zelf zien wat je bent. Wat ervaar ik zelf als moeilijk, zwaar, onoplosbaar? Hoe ga ik daar mee om als ik dat ervaar in de inloop. Hoe heb ik in de loop der jaren geleerd om hier mee om te gaan? Wat denk ik als ik naar de inloop ga? En wat denk ik als ik naar huis rijd?
Werkvoorbeelden Een gebruikelijke inloop-open huis activiteit, het is redelijk bezet, er gaan en komen mensen. Oude bekenden en ook een enkeling die nog vrij nieuw is. Twee vrijwilligers zijn verantwoordelijk voor gang van zaken in inloop. Er gebeuren meerdere dingen: Iemand brengt foto’s mee, iemand vertelt over zieke hond, er wordt koffie geschonken. Joy is lang aan het woord, geen speld tussen te krijgen. Sommige anderen zuchten. Iemand gaat weg. Drie mensen zijn heel stil, in een hoekje, eigenlijk zijn ze nergens bij betrokken. Dan Mien, zit op haar bekende plekje, sombert. En voor wie er bij gaat zitten, vertelt haar verhaal nog een keer en nog een keer. Tot er niemand meer bij wil zitten. Er worden allerlei dingen gezegd over mensen die er niet bij zijn. Er is iemand die zegt dat dat niet mag. Er ontstaat een gesprek over uitkeringen en gemeentelijk beleid. Er wordt gepraat over wat je zelf kunt doen. Er worden ideeen uitgewisseld. Maar er wordt ook scherp gedaan over politici, weinig nuances. En het lijkt als of er niks goed is. Er wordt koffie gehaald, brood gesmeerd. Er wordt gedeeld en samen gegeten. Iemand vertelt over zijn leven, wat ie heeft meegemaakt. Anderen delen er in. Sommigen voegen iets toe.
108
Observatiepunten bij gesprekken in tweede ronde
Locatie: Datum: Aanwezige vrijwilligers: Observant: 1. Hoe duiden vrijwilligers hun eigen inzet en werkzaamheden? (als bijdrage aan de Inloopactiviteiten) 2. Worden afwegingen in handelen en spreken expliciet?(voorbeelden) En hoe worden deze geduid? (gewaardeerd?) 3. Wat geven vrijwilligers aan over hun ervaring. Beleven en emotie bij diverse afwegingen? 4. Wanneer het ‘ ergens over gaat’? Wat betekent het als het ‘nergens over gaat’ Wat betekent dit voor de ervaring van de vrijwilliger?en voor het handelen 5. Wat geven mensen aan over balans tussen eigen waarden en opvattingen en van de bezoekers? (Waardering? Handelen?) 6. Is er sprake van zelfvertrouwen en moed? En wordt dit door de vrijwillgers zelf aan gegeven
Wat wordt er nog gezegd over: Verlegenheden ‘Moeilijke’ gesprekken Wat zijn kwaliteiten in gespreksvoering Wanneer komen mensen tot hun recht Het verloopt ‘goed’ in de inloop?
109
Locatie Antwerpen
Locatie Deventer
Locatie Almere
Locatie Utrecht
Locatie Antwerpen
Locatie Utrecht
Locatie Ede
www.windesheim.nl