Allochtone ouderen van Turkse origine met psychische moeilijkheden. Verkennend onderzoek. februari 2011
1
Colofon Opdrachtgever Netwerk Ouderen Geestelijke Gezondheidszorg Groot-Gent (NOGGGG) Financiering Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen (PopovGGZ) Stad Gent Auteur Ilse De Neef, stafmedewerker PopovGGZ
PopovGGZ vzw Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen vzw
"Gent, gezonde stad"
2
Voorwoord
5
1.
6
INLEIDING
1.1.
Aanleiding
6
1.2.
Doelstelling
6
1.3.
Definities
7
1.4. Onderzoeksmethode 1.4.1. Literatuuronderzoek 1.4.2. Semi-gestructureerde interviews
7 7 8
1.5. Doelgroep 1.5.1. Algemeen 1.5.2. Gent
9 9 10
2.
12
RESULTATEN LITERATUURONDERZOEK
2.1. Algemeen 2.1.1. Terugkeerdilemma 2.1.2. Zorgdilemma 2.1.3. Profiel arbeidsimmigranten 2.1.4. Visie op ouder worden en gezondheid
12 12 12 13 14
2.2. Specifiek geestelijke gezondheidszorg 2.2.1. Allochtone ouderen en GGZ 2.2.2. Prevalentie 2.2.3. Cultuurgebondenheid van psychische problemen 2.2.4. Gebruik GGZ 2.2.5. Drop-out
16 16 17 19 20 20
2.3. Hulpverlening aan allochtone cliënten 2.3.1. Interculturele hulpverlening 2.3.2. Specifieke programma's voor allochtonen
22 22 23
3.
25
RESULTATEN SEMI-GESTRUCTUREERDE INTERVIEWS
3.1. Inleiding 3.1.1. Vooraf 3.1.2. De Turkse gemeenschap in Gent 3.1.3. Terugkeerdilemma en zorgdilemma 3.1.4. Taalbarrière 3.1.5. Ouderdom 3.1.6. Gezondheid
25 25 25 25 26 26 27
3.2. Allochtone ouderen en GGZ 3.2.1. Prevalentie 3.2.2. Gebruik GGZ-diensten 3.2.3. Drop-out
27 28 28 29
3.3.
Aanbevelingen naar de GGZ
30
BESLUIT EN AANBEVELINGEN
31
4.
4.1. Conclusies van het onderzoek 4.1.1. Prevalentie van psychische stoornissen bij Turkse ouderen in Gent 4.1.2. Aanwezigheid van een vraag of behoefte bij de Turkse ouderen naar de GGZ 4.1.3. Benadering van de doelgroep door de GGZ 4.1.4. Enkele beschouwingen
31 31 31 31 32
4.2.
32
5.
Aanbevelingen REFERENTIES
34
3
6.
BIJLAGES
37
6.1.
Bijlage: overeenkomst NOGGGG
37
6.2.
Bijlage: e-mail huisartsen
41
6.3.
Bijlage: verloop semi-gestructureerde interviews
42
6.4.
Bijlage: belangrijkste verschillen tussen collectivistische en individualistische samenlevingen
44
6.5.
Bijlage: folder cursus "Lichte dagen, donkere dagen" voor Turkse vrouwen
45
4
Voorwoord Sinds 2002 loopt er in de Gentse regio een permanent overleg van voorzieningen geestelijke gezondheidszorg voor ouderen. Van bij de aanvang van dit overleg werden de woon- en zorgcentra, de thuiszorg en de geriatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen hierbij betrokken. Immers, ook al zijn deze voorzieningen niet in de eerste plaats gericht op ouderen met een psychische stoornis of probleem, de hulpverleners in deze voorzieningen komen in contact met ouderen met problemen inzake geestelijke gezondheid. In 2007 werd dit overleg geformaliseerd tot een netwerk onder de naam "Netwerk Ouderen Geestelijke Gezondheidszorg Groot Gent", afgekort NOGGGG. De partners van dit netwerk engageren zich om binnen de regio Groot Gent en binnen de mogelijkheden die elke partner ter beschikking staan, een zo goed mogelijk samenhangend zorgaanbod te organiseren voor de omschreven doelgroep. De detectie van zorgbehoeften is daarbij een belangrijke taak. Depressie bij ouderen is reeds een behoorlijk onderschatte problematiek omwille van diverse redenen. Bij deze doelgroep is er een grotere drempel om hulp te vragen bij psychische klachten. De oudere leeftijd maakt dat somatische symptomen en psychische symptomen erg met elkaar verweven zijn. En bovenal is onze samenleving van mening dat neerslachtigheid en klagen iets is wat samenhangt met het ouder worden en dus vrij gewoon is. Vanuit literatuur werden we er reeds attent op gemaakt dat de problematiek van depressie bij allochtone ouderen nog veel meer onderschat is. Gent kent een grote Turkse gemeenschap. Binnen het Gents netwerk werd dan ook de vraag gesteld of deze bewering ook klopte voor deze Turkse gemeenschap en zo dit het geval was, hoe deze gemeenschap met deze problematiek omgaat. Achterliggend aan deze vraag was uiteraard de vraag of er nood was een aan specifiek zorgaanbod voor deze doelgroep. Vragen die niet zo eenvoudig te beantwoorden waren en enige exploratie vergden. Het netwerk kreeg hiervoor de medewerking van het Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen (PopovGGZ) onder de vorm van Ilse De Neef die als stafmedewerker van PopovGGZ enkele maanden ruimte kreeg om de geschetste problematiek te onderzoeken. Het resultaat van haar werk is in dit rapport samengebracht. We willen in de eerste plaats Ilse bedanken voor het degelijke opzoekingwerk dat ze verricht heeft. Ook zijn we PopovGGZ erkentelijk om ons deze faciliteiten te geven. Tot slot gaat onze dank ook naar alle mensen die ons te woord gestaan hebben en ons deelachtig gemaakt hebben in hun ervaringen met allochtone ouderen. Het is nu aan de partners van NOGGGG om na te gaan welke acties we aan de conclusies van dit rapport kunnen verbinden. De eerste stap is gezet.
Marc Vermeire Voorzitter Netwerk Ouderen Geestelijke Gezondheidszorg Groot Gent
5
1. Inleiding 1.1. Aanleiding De overlegplatforms geestelijke gezondheidszorg hebben als voornaamste opdrachten om 1) samenwerking in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) te bevorderen 2) de externe ombudsfunctie in de geestelijke gezondheidszorg te organiseren. Voor het vervullen van de eerste opdracht kiest het Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen (PopovGGZ) als methodiek voor een projectmatige aanpak in combinatie met de organisatie van overleggroepen rond bepaalde doelgroepen, zoals bv. de ouderen1. Mede onder impuls van de Provincie Oost-Vlaanderen zijn er de voorbije jaren in de volgende 5 regio's van Oost-Vlaanderen netwerken onstaan en initiatieven genomen die het aanbod en de zorg voor ouderen in de GGZ beter op elkaar moeten afstemmen: − regio Groot-Gent − regio Meetjesland − regio Aalst-Lede-Ninove − regio Oudenaarde-Ronse-Zottegem − regio Waas en Dender. In de regio Groot-Gent werd de samenwerking geformaliseerd door middel van een overeenkomst (zie bijlage) en kreeg het netwerk de naam Netwerk Ouderen Geestelijke Gezondheidszorg GrootGent, kortweg NOGGGG. De partners van NOGGGG situeren zich zowel binnen de GGZ als binnen de reguliere ouderenzorg (woon- en zorgcentra, thuiszorg, geriatrische diensten, OCMW) en engageren zich om de organisatie van de zorg voor ouderen met psychische problemen binnen hun werkingsgebied te optimaliseren. Om aan dit engagement te voldoen werd door de stuurgroep, die het netwerk aanstuurt, aan de hand van een omgevingsanalyse van het werkingsgebied een oplijsting gemaakt van mogelijke behoeftes en lacunes. Eén van de knelpunten op de lijst was de psychische hulpverlening aan allochtone ouderen. Deze groep lijkt momenteel nauwelijks vertegenwoordigd binnen de geestelijke gezondheidszorg. Dit kan een stuk verklaard worden omdat deze groep momenteel nog relatief klein in aantal is. In de literatuur wordt echter aangegeven dat het aantal allochtone ouderen de komende jaren in ruime mate zal toenemen en wordt ook gewezen op de kwetsbaarheid van deze groep wegens het ontbreken van een aangepast zorgaanbod en dit zowel binnen de reguliere als binnen de geestelijke gezondheidszorg. De stuurgroep was van mening dat het weinig zinvol is om een actie op te zetten zonder meer te weten over de oorzaak en de omvang van het probleem. Daarom werd beslist om te starten met een kleinschalig onderzoek om de probleemstelling beter gedefinieerd te krijgen. Omwille van de kleinschaligheid van het onderzoek werd de doelgroep afgebakend tot de ouderen van Turkse origine. De Turkse gemeenschap in Gent is immers vrij groot. De opzet van het onderzoek wordt in de volgende paragrafen verder toegelicht.
1.2. Doelstelling Met dit verkennend onderzoek willen de partners van NOGGGG nagaan of het relevant is om vanuit de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) een project op te zetten voor de Turkse migrantenouderen in Gent. Daarom willen zij de volgende onderzoeksvragen beantwoord zien: 1) Wat is de prevalentie van depressie (psychische moeilijkheden) bij de Turkse ouderen in Gent? 2) Bestaat bij deze doelgroep een vraag/behoefte naar de GGZ en zo ja, wat behelst deze vraag dan juist? 3) Hoe kan de GGZ deze doelgroep benaderen?
1
Meer informatie over de werking van PopovGGZ is terug te vinden op www.popovggz.be 6
1.3. Definities Migrant Iemand die vanuit een ander land geëmigreerd is om in een nieuw land langdurig of definitief te verblijven en te werken. In België is de term verengd tot allochtonen van niet-Europese afkomst, meer in het bijzonder mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst, die in het kader van gastarbeid naar België zijn gekomen en waarbij zich vaak een problematiek van maatschappelijke achterstelling of discriminatie voordoet. Allochtoon Volgens het Minderhedendecreet van 28 april 1998 (art. 2 § 1) zijn allochtonen enkel personen die legaal in België verblijven, ongeacht of zij de nationaliteit hebben of niet, op voorwaarde dat een van hun ouders of grootouders niet in België is geboren en dat zij in een sociaal-economische achterstandspositie verkeren omwille van hun afkomst. In het Integratiedecreet van 30 april 2009, dat het Minderhedendecreet van 1998 vervangt, werd het woord "allochtoon" geschrapt. In de praktijk worden alle leden van etnisch-culturele minderheidsgroepen met de term allochtonen benoemd, zij het toch met de connotatie van sociaal-economisch achtergesteld. Eerste, tweede en derde generatie migranten De eerste generatie migranten zijn de mensen die als arbeidsmigrant of als partner van een arbeidsmigrant naar België kwamen. Zij zijn dus niet in België geboren. De tweede generatie migranten zijn in België geboren en hebben ten minste één in het buitenland geboren ouder. De derde generatie migranten zijn de kleinkinderen van de eerste generatie migranten. In het rapport worden de termen migrant en allochtoon door elkaar gebruikt.
1.4. Onderzoeksmethode Om antwoord te geven op de onderzoeksvragen werden 2 acties ondernomen: − uitvoeren literatuuronderzoek − uitvoeren kwalitatief onderzoek2 door middel van het afnemen van semi-gestructureerde interviews bij bevoorrechte getuigen. Voor het onderzoek werd aanvankelijk een totaal van 16 werkdagen vooropgesteld. In de loop van het onderzoek werd dit totaal, met instemming van de betrokken partners, opgetrokken. 1.4.1. Literatuuronderzoek Een eerste zoektocht op het internet leerde dat de "allochtone ouderen" de voorbije jaren geleidelijk aan meer aandacht gekregen hebben binnen de welzijnssector, zij het dan voornamelijk binnen het segment van de reguliere ouderenzorg. Het doornemen van de via deze weg gevonden literatuur was interessant omwille van de informatie over de achtergrond en het profiel van deze doelgroep. Een tweede grote zoekactie in de catalogus van de bibliotheek van de VVGG (Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid) leverde de eerste artikels over allochtone ouderen en GGZ op. Via de referenties van deze artikels werden andere relevante studies gevonden die op hun beurt weer toegang gaven tot nog meer relevante bronnen. De catalogussen van de (universiteits)bibliotheken werden eveneens doorzocht en ook de actualiteit leverde nog interessante informatie op. De boeken, artikels en rapporten die weerhouden werden voor het onderzoek kunnen binnen de volgende thema's gegroepeerd worden: 2
Kwalitatief onderzoek: onderzoek gericht op het verkrijgen van informatie over wat er leeft onder een bepaalde doelgroep en waarom. Kwalitatief onderzoek wordt, afhankelijk van de vraag, het onderwerp en de doelgroep, uitgevoerd in de vorm van diepte-interviews of groepsdiscussies. Een nadeel van kwalitatief onderzoek is dat de resultaten niet statistisch representatief zijn, maar een indicatie geven van wat er leeft onder de doelgroep.
7
− − −
behoeften en noden van allochtone ouderen allochtone ouderen en GGZ interculturele (gezondheids)zorg.
1.4.2. Semi-gestructureerde interviews Het tweede onderzoeksgedeelte bestond uit het afnemen van semi-gestructureerde interviews van bevoorrechte getuigen. Onder bevoorrechte getuigen plaatsen we in dit onderzoek mensen die vanuit hun functie in de gezondheids- of welzijnssector zicht hebben op het functioneren en op mogelijke noden en behoeften van de Turkse ouderen in Gent. De Turkse ouderen werden in dit onderzoek dus niet zelf geïnterviewd. Dit werd vooraf beslist en vooral de tijdsfactor was daarbij doorslaggevend. Er werd gestreefd naar een zo groot mogelijke diversiteit binnen de groep bevoorrechte getuigen zowel wat betreft discipline, leeftijd, culturele herkomst als voorziening/organisatie. In totaal werden 7 voorzieningen/organisaties, 4 huisartsen (met een privé-praktijk) en een psychologe met een privé-praktijk gecontacteerd in verband met deelname aan het onderzoek. De huisartsen ontvingen doorgaans eerst een e-mail met wat achtergrond en de doelstellingen van het onderzoek (zie bijlage) en werden daarna telefonisch gecontacteerd om de uitnodiging te bevestigen. Eén huisarts zag het niet zitten om mee te werken aan het onderzoek. Hij omschreef de beoogde doelgroep als zeer moeilijk en achtte de kansen om vanuit de GGZ een succesvolle actie op te zetten voor deze groep zeer laag in. Bij de voorzieningen/organisaties werd eerst telefonisch contact opgenomen om het onderzoek te schetsen. Vaak volgde dan de vraag om een e-mail met informatie door te sturen zodat de uitnodiging intern kon bekeken worden. Indien de voorziening/organisatie wilde deelnemen, werd er opnieuw telefonisch contact opgenomen om met de bevoorrechte getuige een afspraak vast te leggen. Eén organisatie gaf als mogelijke contactpersoon een (Turkse) psychologe met privé-praktijk door. Deze persoon gaf echter aan geen zinvolle inbreng te kunnen geven wegens geen ervaring met de doelgroep. Uiteindelijk werden 8 personen geïnterviewd. Hun profiel is terug te vinden in onderstaande tabel. Tabel 1: profiel van de bevoorrechte getuigen Discipline
Geslacht
Voorziening
Aantal jaren ervaring met doelgroep
Turkse origine
Spreekt Turkse taal
Huisarts
Vrouw
WGC De Sleep
> 20 jaar
Neen
Ja
Huisarts
Man
Privé-praktijk
> 20 jaar
Neen
Ja
Huisarts
Vrouw
Privé-praktijk
tussen 10 en 20 jaar
Ja
Ja
Huisarts
Man
Privé-praktijk
> 20 jaar
Neen
Ja
Kinesist
Vrouw
WGC Brugse Poort
< 5 jaar
Neen
Neen
Therapeut
Vrouw
CGG Eclips (Centrum Bevrijding)
tussen 10 en 20 jaar
Neen
Neen
Medewerker welzijns- en relatieteam
Vrouw
CAW Artevelde
< 5 jaar
Neen
Neen (aan het leren)
Medewerker interculturalisering
Vrouw
Intercultureel Netwerk Gent
> 20 jaar
Ja
Ja
De interviews werden afgenomen in de periode augustus-september 2010 en in januari 2011. Vooraf werden een aantal vragen/thema's vastgelegd (zie bijlage). Tijdens het interview, dat gemiddeld een uur duurde, werden deze als leidraad gebruikt. De interviews vonden plaats op de werkplek van de respondenten en werden, met hun toestemming, opgenomen. 8
1.5. Doelgroep 1.5.1. Algemeen Een kort stukje migratiegeschiedenis Na WO II sloten de regeringen van een aantal Europese landen, zoals België, een bilateraal akkoord met een aantal mediterrane landen om gastarbeiders aan te trekken. De bedoeling was om goedkope arbeidskrachten te rekruteren om de naoorlogse economie op gang te trekken. In België was er voor de wederopbouw na WO II een zeer hoge vraag naar steenkool. Vanaf 1945 werden Italiaanse gastarbeiders geworven voor het werk in de mijnen. Na de mijnramp van Marcinelle in 1956, waarbij veel Italianen het leven verloren, zei Italië zijn overeenkomst met de Belgische regering op. De arbeidskrachten werden toen uit andere mediterrane landen gerekruteerd zoals Spanje, Griekenland en Portugal (jaren 50); in de jaren zestig ook uit NoordAfrika en Turkije. Deze laatste arbeiders werden breder ingezet dan enkel in de mijnbouw en kwamen ook in de grote steden en in de havens van Vlaanderen terecht (Talloen, 2007). De arbeidsmigratie bracht oorspronkelijk vooral mannen naar België. De meesten van hen kwamen naar hier om, op vrij korte tijd, (veel) geld te verdienen met het idee om daarna terug te keren naar het thuisland (vrouw en kinderen) in de hoop op een beter leven. Omwille van hun "tijdelijk" karakter werden er hoegenaamd geen inspanningen geleverd voor het onthaal van deze arbeiders. Enkel de arbeid was belangrijk. Aan integratie, het aanleren van de taal en huisvesting werd totaal geen aandacht besteed. De arbeidsmigratie werd in 1974 stopgezet als gevolg van de oliecrisis, die geleid heeft tot een algemene economische recessie. In de meeste West-Europese landen werden gelijklopende restricties ingevoerd in die periode. De immigratiestop betekende geenszins het einde van de migratie. In de jaren zeventig lieten veel arbeiders hun gezinnen naar België komen onder de vorm van gezinshereniging. Zonen en dochters van de oorspronkelijke gastarbeiders zoeken vaak nog een partner in het land van herkomst waardoor ook de ouders van de huwelijkspartners naar België migreren. Soms verhuizen ook de (alleenstaande) ouders van de oorspronkelijke gastarbeiders op hoge leeftijd nog naar België. In de jaren tachtig kent België een nieuwe migratiestroom van voornamelijk asielzoekers en vluchtelingen. Deze nieuwe migranten worden gekenmerkt door een grote heterogeniteit in afkomst. In tegenstelling tot de arbeidsmigranten zijn ze vaak hoger opgeleid, wonen ze zeer verspreid en maken ze veel minder deel uit van een groep. De jaren negentig kunnen omschreven worden als de periode van de transnationale migraties (Europese eenmaking). De meeste nieuwe migranten worden geconfronteerd met precaire woon- en werkomstandigheden als gevolg van hun onzekere verblijfsstatuut (Talloen, 2007; De Witte, 2005). Aantal allochtone ouderen Door het ontbreken van recent cijfermateriaal over het aantal allochtone ouderen worden in dit deel noodgedwongen cijfers gebruikt die ondertussen misschien al gedateerd zijn. Afgaande op de absolute cijfers (zie tabel onder) is het aantal ouderen van vreemde herkomst in het Vlaamse Gewest momenteel eerder gering. Omdat in de onderstaande cijfers geen rekening wordt gehouden met de naturalisaties zal in de realiteit het aantal personen van vreemde origine iets hoger liggen dan aangegeven. Tabel 2: aantal ouderen van vreemde herkomst, naar leeftijd en geslacht; Vlaams Gewest, 1/1/2004 Mannen
Vrouwen
Totaal
55-64 jaar
24.095
18.521
42.616
65-74 jaar
13.103
11.202
24.305
75 jaar en ouder
5.717
7.453
13.170
55 jaar en ouder
42.915
37.176
*80.091
9
55 jaar en ouder algemeen Vlaams Gewest
1.732.858
Bron: SVR-bewerking van een Rijksregisterbestand *80.091 personen van vreemde herkomst waarvan 6.453 Marokkaanse en 5.494 Turkse ouderen (respectievelijk 8,1 en 6,9 %)
Onderstaande tabel laat zien dat het aantal ouderen van vreemde herkomst de komende jaren sterk zal toenemen. Tabel 3: vooruitberekening (2000-2020) van het aantal ouderen van Marokkaanse en Turkse herkomst voor het Vlaamse Gewest
geprojecteerde aantallen op basis van huidige nationaliteit Nationaliteit
Jaar
Marokkanen
2005
3.914
123
2010
4.907
324
2020
7.048
2.217
2005
3.402
90
2010
4.468
312
2020
6.542
1.992
Turken
60-plus
80-plus
Bronnen: Cuyvers en Kavs (2001)
In deze tabel wordt geen rekening gehouden met de vergrijzing die nog te verwachten valt bij Turken en Marokkanen als gevolg van het laten overkomen van ouders en zelfs grootouders. De verwachte toename tussen 2005 en 2020 van het aantal 60-plussers uit Marokko met 229 % en van het aantal 60-plussers uit Turkije met 244 % is meer dan waarschijnlijk een minimumschatting. Niettegenstaande de groep ouderen van vreemde herkomst zeer heterogeen is wordt in veel studies die peilen naar noden en behoeften gefocust op ouderen (60-plus) van Turkse en NoordAfrikaanse afkomst. Omwille van een specifiek aantal eigenschappen (godsdienst, cultuur, precaire sociaal-economische status) worden deze oudere "gastarbeiders" als een risicogroep beschouwd voor maatschappelijke achterstelling of uitsluiting. Zij worden in het vervolg van het rapport gevat onder de noemer allochtone ouderen. Uit onderzoek van Lodewijckx (2007) blijkt dat het aantal ouderen van vreemde herkomst niet gelijkmatig verspreid is over Vlaanderen, wat repercussies heeft met het oog op een omvattend diversiteitsbeleid. 1.5.2. Gent In het onderzoek in opdracht van NOGGGG worden enkel de allochtone ouderen van Turkse origine in beschouwing genomen. De 2 voornaamste redenen hiervoor zijn: 1) het betreft een kleinschalig onderzoek wat doelgericht werken vereist; 2) de Turkse gemeenschap maakt met ongeveer 11.500 mensen bijna de helft uit van de allochtone gemeenschap in Gent. De meeste Gentenaars van Turkse origine zijn afkomstig van (de dorpen rond) Emirdağ.
Bron: Wikipedia
Emirdağ is een stadje in de provincie Afyonkarahisar in Turkije. Het is centraal gelegen ten zuiden van de berg Emirdağ, ongeveer 1000 m boven de zeespiegel. In Emirdağ is veel landbouw, 10
veeteelt en handnijverheid, maar de laatste jaren is ook de industriesector in opmars. Emirdağ is een typische Turkse provincieplaats en nog vrij conservatief (Wikipedia). Zoals in onderstaande tabel te zien is, woonden er in 2004 volgens de berekeningen van de Studiedienst van de Vlaamse Regering 1.110 Turkse ouderen, weliswaar gerekend vanaf 55 jaar, in Gent. Tabel 4: Turkse ouderen in Gent, 2004 Leeftijd
Mannen
Vrouwen
Totaal
55 – 64 jaar
337
319
656
65 – 74 jaar
180
207
387
29
38
67
546
564
1.110
75 + totaal Bron: SVR, 2004
Een kleine 10 % van de Gentenaars met Turkse nationaliteit behoort tot de doelgroep van ons onderzoek. Zoals eerder al werd aangegeven zal hun aantal in de komende jaren aanzienlijk stijgen.
11
2. Resultaten literatuuronderzoek 2.1. Algemeen In het volgende stuk wordt het profiel van de doelgroep scherper gesteld. Het is relevant om even stil te staan bij een aantal karakteristieken omdat deze, in meerdere of minder mate, een invloed uitoefenen op het doen en laten van de Turkse ouderen. 2.1.1. Terugkeerdilemma In heel wat literatuur wordt gewag gemaakt van het terugkeerdilemma bij allochtone ouderen: keer ik terug naar mijn land of niet. De allochtonen die in de jaren zestig, omwille van de slechte economische situatie in het thuisland enerzijds en de vraag naar arbeidskrachten in België anderzijds, naar hier kwamen om te werken hadden niet de intentie om hier permanent te blijven. Zij wilden enkel geld verdienen om dan terug te keren naar huis. De economische recessie in de jaren zeventig in België besliste hier anders over. Hun terugkeer werd eerst uitgesteld, vrouwen en kinderen werden overgebracht; hun verblijf werd permanent. Allochtone ouderen worden heen en weer geslingerd tussen enerzijds gevoelens van heimwee naar het land van herkomst en de wens om definitief terug te keren en anderzijds het besef dat een dergelijke terugkeer betekent dat ze kinderen en kleinkinderen moeten achterlaten. Dit terugkeerdilemma maakt dat vele ouderen pendelen tussen België en het thuisland. Niettegenstaande de ouderen zich in het eigen land meer thuis voelen, worden ze geconfronteerd met het feit dat ook daar bepaalde zaken veranderd zijn (in vergelijking met "toen") wat het gevoel van nergens thuis te horen versterkt. De Belgische gezondheidsfaciliteiten, de wetenschap dat de kinderen hier in de buurt zijn als men zorgbehoevend wordt alsook financiële aspecten sluiten een definitieve terugkeer uit. Vaak zijn het vooral de vrouwen die een permanent verblijf in Turkije niet zien zitten. Feit is dat de meerderheid van de Turkse ouderen hun oude dag doorbrengen in een land waar zowel de rol van de ouderen als de zorg die voor hen opgenomen wordt op meerdere vlakken verschillen in vergelijking met het land van herkomst. Dat brengt ons bij het zorgdilemma. 2.1.2. Zorgdilemma Binnen de Turkse cultuur hecht men veel belang aan het traditioneel familiemodel waarbij informele zorg centraal staat en waarbij de zorg voor de ouderen wordt gedragen door de kinderen. Het opnemen van de zorg voor en het respectvol bejegenen van ouderen wordt ook expliciet vermeld in de koran. Soerah [17] Al-Isra (De Nachtreis) 23. En jullie Heer heeft bepaald dat jullie niets dan Hem alleen aanbidden, en goedheid betrachten tegenover de ouders. Als een van de twee of beiden de ouderdom bereiken in jouw aanwezigheid, zeg dan nooit "foei" tegen hen, snauw hen niet af en spreek tot hen een vriendelijk woord. 24. En wees zachtmoedig voor beiden, en nederig en liefdevol, en zeg: "O mijn Heer, schenk hun Genade, zoals zij mij opvoedden toen ik klein was." Uit het vooronderzoek dat het Overlegplatform Allochtone Ouderen (OVALLO) voerde naar de noden en behoeften van de Brusselse allochtone ouderen inzake gezondheid en welzijn bleek dat 76,6 % van de ouderen graag door hun kinderen opgevangen worden wanneer ze hulpbehoevend zijn. De ouderen zien dit als een cultureel en religieus geïnspireerde wederdienst tegenover de ouders (Berdai, 2005). Allochtone ouderen worden geconfronteerd met het feit dat dit systeem in België niet houdbaar is. De economische realiteit maakt dat in steeds meer gezinnen van vreemde herkomst beide partners buitenshuis werken. Daarnaast is het traditionele model van informele zorg niet voorzien op langdurige zorg terwijl de kwaliteitsvolle Belgische medische zorg net tot gevolg heeft dat
12
mensen langer blijven leven. Allochtone jongeren leunen in hun ideeën over ouderzorg ook steeds meer aan bij het Westerse model. Een herdefiniëring van de zorg aan hun ouders dringt zich op wat voor tweespalt zorgt omdat ze niet aan de idealen van hun ouders kunnen voldoen. Dit wordt ook in de hand gewerkt door het feit dat dit onderwerp zich nog heel sterk in de taboesfeer bevindt. Feit is dat de zorgsector er niet mag vanuitgaan dat de zorg voor ouderen automatisch door de familie kan en zal opgenomen worden. 2.1.3. Profiel arbeidsimmigranten Opleiding/taal In België was er in de jaren na de tweede wereldoorlog een tekort aan ongeschoolde/laaggeschoolde arbeidskrachten. De arbeidsmigranten werden dan ook geselecteerd op basis van leeftijd, gezondheid en lichaamskracht om hier (en in andere West-Europese landen) zware arbeid te komen verrichten. Opleiding was niet relevant. Vele allochtone ouderen zijn dan ook laaggeschoold. De meeste allochtone ouderen spreken enkel de eigen moedertaal. Het feit dat ze het Nederlands niet machtig zijn kent verschillende oorzaken: − Van een onthaalbeleid voor de arbeidsmigranten was geen sprake. Er was totaal geen aandacht voor taalverwerving, huisvesting en integratie van deze arbeiders. − De mannen leerden meestal wel enkele woorden Nederlands omdat ze dit nodig hadden in hun werksituatie. De kennis van het Nederlands bij de vrouwen is nagenoeg onbestaand omwille van de geringe contacten buitenshuis. − Het gegeven dat de arbeidsmigranten vooral mensen van de eigen gemeenschap opzochten en zich dus niet integreerden met de plaatselijke bevolking is typisch voor het proces van arbeidsmigratie. Mensen dachten maar tijdelijk in België te verblijven en wie denkt terug te gaan, gaat de taal van het "gastland" niet leren. Dit zou immers betekenen dat je erkent dat je niet meer terug zal keren naar je eigen land (Talloen, 2007). − Vaak zijn de arbeidsmigranten ook analfabeet in hun eigen taal wat het aanleren van een vreemde taal dus extra bemoeilijkt. − Daarnaast stelt men vast dat mensen, wanneer ze ouder worden, terugvallen op de eerst geleerde taal en dat later geleerde talen verloren gaan. Men keert dus terug naar de moedertaal (Allochtonen en kanker. Gids voor hulpverleners, 2007). Niet alleen de taalbarrière vormt een probleem; Turkse ouderen hanteren ook een andere manier van communiceren. Zij communiceren minder direct en doen vaak een beroep op metaforen, zeker wanneer het om gevoelige thema's gaat. Daarnaast zijn ze ook weinig mondig omdat ze vaak opgroeiden in een omgeving waar het openlijk uitspreken van de eigen mening zware gevolgen kon hebben. Voor veel Turkse ouderen vormen taal- en communicatieproblemen dan ook een groot obstakel om gebruik te maken van professionele zorg. Socioeconomische situatie Allochtone ouderen hebben vaak een precaire sociaaleconomische status. In die zin worden ze vaak vergeleken met de kansarme autochtone ouderen en delen ze dezelfde kwetsbare positie met hen. Dat allochtone ouderen tot de laagste inkomenscategorieën behoren heeft meerdere redenen. Arbeidsmigranten hebben vaak voor hun migratie nog in het thuisland gewerkt. Omdat ze hoofdzakelijk in de landbouw actief waren (niet in loondienst), is dit deel van hun arbeidsverleden moeilijk aantoonbaar. Een arbeidsverleden in het thuisland betekent een onvolledige loopbaan in België wat repercussies heeft op hun pensioen. Omdat zij daarnaast ook laaggeschoolde en dus weinig betaalde arbeid uitvoerden, ligt het basisbedrag voor de brekening van hun pensioen sowieso al erg laag (Cuyvers en Cavs, 2007). Oudere vrouwen van vreemde herkomst hebben dikwijls hun leven lang informele zorg aan anderen verstrekt. Hierdoor moeten ze op oudere leeftijd overleven op een inkomensgarantie voor ouderen.
13
Godsdienst Vrijwel alle Turkse ouderen zijn moslims of aanhangers van de islam. Islam betekent letterlijk overgave (aan God). Moslims leven volgens de voorschriften van de koran waarvan zij geloven dat God de tekst via de aartsengel Gabriël aan Mohammed als profeet en boodschapper doorgaf. Naast de Koran is de soenna van Mohammed, waarin de levenswijze, de gezegden en de standpunten van de profeet worden beschreven, ook een belangrijke bron voor de soennitische moslims. Soennieten vormen de grootste groep binnen de islam. Een moslim dient zich als ware gelovige aan de vijf zuilen van de islam, zoals beschreven in de koran, te houden: 1) uitspreken shahada ("Er is geen God dan Allah en Mohammed is zijn profeet.") 2) vijf keer per dag bidden op vaste tijdstippen met het gezicht naar Mekka (salat) 3) de armen een aalmoes geven (zakat) 4) eens per jaar een maand vasten (ramadan) 5) indien mogelijk eens in het leven de bedevaart naar Mekka maken (hadj). De koran geeft ook voorschriften over het gebruik van voedsel. Voedsel kan halal (toegestaan, wettelijk of rein) of haram (niet toegestaan, wettelijk of onrein) zijn. Het eten van varkensvlees, alsook van varkensvlees afgeleide producten, is niet toegestaan evenals het nuttigen van alcoholische dranken. Onder de officiële islam wordt het geloof verstaan zoals dat door schriftgeleerden aan universiteiten en door imams in moskeeën wordt uitgedragen. Het volksgeloof daarentegen zou bestaan uit zogenoemde pre-islamitische elementen, lokale tradities en overleveringen. Het zijn vooral de schriftgeleerden en imams die dit onderscheid maken. Voor hen zijn diverse praktijken uit het volksgeloof vormen van bijgeloof. In de dagelijkse belevingswereld van vele moslims is de islam een vermenging van elementen van beiden (Hoffer, 2004). Het werk van de volksgenezers (hodja) komt voort uit het volksgeloof. Zij onderscheiden aandoeningen met een natuurlijke verklaring en met een bovennatuurlijke verklaring (het boze oog, magie of boze geesten). Voor natuurlijke aandoeningen gaat men naar een arts, voor bovennatuurlijke naar een volksgenezer. 2.1.4. Visie op ouder worden en gezondheid Ouder worden en ouderenzorg De allochtone ouderen zijn overwegend jongbejaarden. Vele allochtonen vertonen echter op hun vijftigste al aandoeningen waarmee hun autochtone leeftijdsgenoten pas 10 jaar later geconfronteerd worden. Dit kan aan meerdere oorzaken toegeschreven worden: stress die te wijten is aan het migratieverleden (terugkeerdilemma) en de kwetsbare sociaaleconomische positie. Specifiek voor de mannen speelt ook het zware arbeidsverleden een rol terwijl bij de vrouwen een gebrek aan beweging in combinatie met een onaangepast dieet (nog afgestemd op het leven op het platteland) belangrijke factoren zijn (Cuyvers en Kavs, 2007). Niet alleen hebben Turkse ouderen op vroege leeftijd ouderdomsklachten, ze voelen zich ook vroeger oud (op ongeveer 50 jaar) in vergelijking met autochtone ouderen. Dit heeft te maken met traditie maar kan ook verklaard worden door het gegeven dat in het land van herkomst de levensverwachting lager ligt dan in België. Zoals al eerder aangegeven houdt het merendeel van de allochtone ouderen vast aan de traditionele visie op zorg waarin het als een religieuze plicht beschouwd wordt dat de kinderen voor hun ouders zorgen. Zij verkiezen mantelzorg boven professionele thuiszorg. Hun houding tegenover een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis is ronduit negatief. Dit kan voor een groot stuk verklaard worden vanuit hun cultuur. In het land van herkomst zijn de rusthuizen vaak bijzonder slecht. Bovendien betekent het wonen in een rusthuis gezichtsverlies omdat de familie verzaakt aan haar plicht om voor de oudere te zorgen. Hun negatieve houding tegenover professionele hulp heeft echter ook te maken met een aantal vooroordelen over hoe wij hier in België met ouderen omgaan. Vele allochtone ouderen denken dat autochtone ouderen die zorg nodig hebben automatisch door hun kinderen in een rusthuis geplaatst worden, waarna de kinderen niet meer naar hun ouders omkijken. Deze vooroordelen bij de ouderen en hun familie zorgt er voor dat men minder vlug geneigd is om een beroep te doen op professionele hulp. 14
Een kleine groep allochtonen vond in het verleden wel al de weg naar bepaalde diensten. Wederzijdse culturele onbekendheid en verkeerde verwachtingen maken dat dit niet altijd een succes is. Zo leeft bij allochtonen vaak het idee dat als je iemand betaalt voor zorg, deze persoon de volledige zorg overneemt en je op je wensen moet bedienen. Ze weten niet dat de dienstverlening geen alternatief is voor de mantelzorg, maar een aanvulling ervan, waarbij de hulpverlener ook rekent op ondersteuning door de mantelzorgers (Cuyvers en Kavs, 2007). Daarnaast wordt de ouderenzorg nog hoofdzakelijk aangeboden vanuit een Vlaams/Belgisch kader wat maakt dat allochtone ouderen, als ze er al gebruik van maken, niet langer dan noodzakelijk een beroep gaan doen op zorgverlenende diensten en deze diensten ook niet aanbevelen aan andere allochtone ouderen met gelijkaardige problemen. Precies omdat er nog weinig of geen beroep op gedaan wordt is de zorgsector vaak niet of onvoldoende bekend met de specifieke noden en behoeften van allochtone groepen en zien zij ook weinig noodzaak om het aanbod aan te passen. Dit wordt nog versterkt door een aantal mythes (Talloen, 2007; Cuyvers en Kavs, 2007). Een eerste mythe is dat allochtone ouderen terugkeren naar het land van herkomst. De realiteit is echter dat de meerderheid in België blijft (zie ook bij terugkeerdilemma). Mantelzorg als sluitend systeem is de tweede mythe. Zoals vroeger al aangegeven komt het naleven van de zorgplicht door maatschappelijke evoluties onder druk te staan. Een herdefiniëring van de zorg aan ouderen lijkt noodzakelijk. De verschuiving bij de allochtone jongeren naar een meer westers perspectief over ouderenzorg wordt door de zorgsector weggewuifd door de derde mythe van de onoverbrugbare cultuurgebonden afkeer voor professionele zorg. Het merendeel van de oudere allochtonen houdt inderdaad vast aan de traditionele visie op zorg. Als ze gaan ondervinden dat hun kinderen niet meer in staat zijn om een antwoord te bieden op hun zorgbehoefte zullen de allochtone ouderen gedwongen worden bepaalde wensen en verwachtingen over de zorg door hun kinderen bij te stellen. Daarbij zullen ze genoodzaakt worden om gebruik te maken van de professionele zorg. Tevens mag de rol van cultuur ook niet overschat worden. De betaalbaarheid van de zorg, de onbekendheid van het aanbod, de taalbarrière en de vooroordelen vormen eveneens drempels om een beroep te doen op de professionele zorg. Er is dus sprake van een vicieuze cirkel van wederzijdse onbekendheid. De zorgsector past zijn aanbod niet aan; allochtone ouderen doen in beperkte mate een beroep op de professionele zorg; de zorgsector ziet geen noodzaak om zijn aanbod af te stemmen; enzovoort. Het gevaar hiervan is dat de allochtone ouderen in de toekomst wat zorg betreft tussen wal en schip dreigen te vallen: enerzijds kunnen ze er niet meer van uitgaan dat hun kinderen de zorg zullen opnemen en anderzijds kunnen ze niet rekenen op de professionele zorg wegens een onaangepast aanbod. Dit impliceert dat deze ouderen een risicogroep zullen worden indien er geen maatregelen worden getroffen (Talloen, 2007). Een belangrijke kanttekening hierbij is dat de aard van de zorgbehoefte die voortvloeit uit ouderdomsaandoeningen niet substantieel verschilt tussen allochtone en autochtone ouderen. De manier waarop die behoefte ingevuld wordt kan wel verschillen (Talloen, 2008). Gezondheid Ziekte en gezondheid worden door moslims beschouwd als gaven van Allah. In de koran staat echter ook dat de moslim verantwoordelijk is voor de eigen gezondheid (Van Es, 1995). Moslims plaatsen ziekte en gezondheid dus voornamelijk buiten de eigen persoon; dit ligt in handen van Allah. Er wordt dan ook houvast gezocht in de religie, met een vaak gelaten houding tot gevolg (Allochtonen en kanker. Gids voor hulpverleners, 2007). Moslims zoeken in eerste instantie een lichamelijke oorzaak voor ziekte. Psychische oorzaken zijn moeilijk te begrijpen en te accepteren. Het geloof in bovennatuurlijke oorzaken is vooral op het platteland nog springlevend. Vooral ouderen hanteren een nogal fatalistisch medisch denkkader dat de oorzaak van de ziekte bijna volledig buiten de persoon legt. Ze schrijven gezondheidsproblemen toe aan boze geesten (djinns), aan het kwade oog of aan magie. Deze zienswijze maakt dat ze zich vaak wenden tot traditionele genezers of geestelijken en dit zelfs soms ten koste van de reguliere zorg. Hodja's lezen verzen uit de koran of maken amuletten van koranteksten die de patiënt bij zich moet dragen. Ook wordt er vaak een blauwe kraal gedragen tegen het boze oog. In het geval van geestesziekte wordt ook wel een hodja geraadpleegd. 15
Nog een gevolg van het toeschrijven van gezondheidsproblemen aan externe oorzaken is dat allochtone ouderen de zin niet inzien van preventieve onderzoeken en behandelingen en deze beschouwen als geld- en tijdverspilling (Cuyvers en Kavs, 2007). Allochtone ouderen hebben ook zeer weinig kennis over de werking van het menselijk lichaam. Het is voor hen zeer moeilijk om bv. een verband te zien tussen bepaalde eetgewoonten of stress en gezondheidsproblemen zoals diabetes of hart- en vaatziekten. Turken gaan vaak klachten door niet-lichamelijke oorzaken vertalen door lichamelijke klachten zoals slapeloosheid, hoofdpijn, maagklachten, O Ze "somatiseren". Omdat zij hun leed en frustraties niet zo snel tegenover de buitenwereld of familie laten blijken, zijn lichamelijke klachten vaak de enige uitlaatklep (ondermeer Van Es, 1995). Dit somatiseren wordt soms als een ergerlijke tekortkoming van migranten gezien maar moet anderzijds ook genuanceerd worden omdat alle mensen somatiseren. Pijn is universeel en een basaal signaal van het lichaam dat er "ergens iets niet goed" is (Oyman, 1997). Het lichamelijk uiten van klachten door allochtone ouderen wordt ook in verband gebracht met de migratiegeschiedenis. Zij zijn als "lichaam" naar hier gekomen om zware arbeid te verrichten. Lichamelijke klachten zijn voor deze groep een veilge vorm van protest en vormen een sociaal aanvaardbare verklaring voor het falen als migrant, arbeider, echtgenoot en ouder (van Dijk, 1989; Ferrant, 2007). Allochtonen zien een lichamelijk onderzoek als een erkenning van de klacht. De arts kan hierdoor het vertrouwen van de patiënt winnen. Het liefst krijgen ze een medicijn waardoor de klachten verdwijnen (Van Es, 1995). Allochtone ouderen zijn vaak nog niet vertrouwd met het zorgsysteem in Vlaanderen en verkiezen, zoals in hun land van herkomst, een specialist boven een huisarts (Allochtonen en kanker. Gids voor hulpverleners, 2007). In Turkije kennen ze immers geen huisarts zoals wij die kennen. Men is specialist of niet-gespecialiseerd arts.
2.2. Specifiek geestelijke gezondheidszorg Zoals hierboven werd geschetst verklaren Turken, over het algemeen, ziekte in de eerste plaats door lichamelijke oorzaken en uiten ze hun klachten ook op deze manier. Het is voor hen moeilijk te aanvaarden dat klachten ook een psychische oorzaak kunnen hebben. Ze worden dan ook niet graag doorverwezen naar een psycholoog of een psychiater. Vooral bij allochtone ouderen leeft nog altijd het vooroordeel dat je enkel naar een psycholoog gaat als je gek bent. We moeten echter voorzichtig zijn met veralgemeningen over migranten en GGZ. Verschillende onderzoeken geven aan "de migrant" niet bestaat. De interculturele variëteit binnen de migrantengroepen is doorgaans meer uitgesproken dan het verschil tussen migranten en de autochtone bevolking. Interculturele verschillen manifesteren zich meer in uiting dan in aard van psychische klachten (Knipscheer en Kleber, 2005; Hosper et al., 1999; ten Have en Bijl, 1997). 2.2.1. Allochtone ouderen en GGZ Allochtone ouderen maken onderscheid tussen enerzijds klachten die bij het leven of het ouder worden horen zoals stress en somberheid (psychosociale klachten) en anderzijds echte gekte. Dementie zien ze als een aandoening veroorzaakt door ouderdom (De Vries en Smits, 2003). Ouderen met dementie kunnen vrijgesteld worden van hun religieuze plichten. Ze worden niet "weggestoken", zijn nog steeds deel van de gemeenschap en kunnen rekenen op mantelzorg (De Bok, 2003). Turkse oudere mannen zien verveling, het gevoel van nutteloosheid en financiële problemen als oorzaak van hun psychosociale klachten. De klachten van de mannen lijken ook samen te hangen met hun migrantenbestaan en het gevoel van ontheemding. Hun positie tussen 2 culturen drukt op hen. Een niet onbelangrijke oorzaak is ook de vaak moeilijke relatie met hun kinderen. Zij hebben dikwijls weinig grip op hun kindereen en zijn bang voor een smet op de familie-eer (De Vries en Smits, 2003). De problemen met hun kinderen zijn ook opnieuw te verbinden met hun migratiegeschiedenis. Het traditionele Turkse gezin is positioneel (iedereen heeft een rol). De man is hoofd van het gezin, kostwinner, woordvoerder naar de buitenwereld en beschermer van de familie-eer. De vrouw staat in voor het gezin en de opvoeding van de kinderen. Daarnaast onderhoudt zij ook de contacten 16
met de familie. In Turkije werkte zij, indien woonachtig op het platteland, ook nog op het land (Van Es, 1995). Door de migratie werden gezinsleden soms meerdere jaren gescheiden. Door de afwezigheid van de vader werden de rollen anders ingevuld en werd de positie van de moeder en van de oudste zoon sterker in het gezin. De gezinshereniging zorgde terug voor een andere rolverdeling met vaak de nodige verwarring over de invulling van die rollen en tegenstrijdige verwachtingen tot gevolg. Het van huis weglopen en het uithuwelijken zijn enkele van de gevolgen van deze rolconflicten (Bozkir,1997). Volgens De Vries en Smits (2003) zien Turkse oudere vrouwen een wederkerige relatie tussen hun lichamelijke problemen en psychische klachten. Verder zien ze problemen in de relatie met hun man en hun kinderen als oorzaak van psychosociale klachten. Ze voelen zich bovendien eenzaam omdat ze buiten het gezin soms nauwelijks contacten hebben. Ouderen proberen vaak in eerste instantie hun psychosociale klachten op te lossen door te bidden tot God. De mannen zullen zelden over hun klachten spreken met buitenstaanders. De vrouwen zijn iets opener maar zullen zich voor het bespreken van hun problemen veelal beperken tot, vooral vrouwelijke, familieleden en dit uit schrik voor roddel in de gemeenschap. Turkse vrouwen gebruiken regelmatig metaforen om hun klachten te omschrijven (De Vries en Smits, 2003). Vanwege het stigmatiserende karakter van de GGZ-diensten wordt nog regelmatig een beroep gedaan op islamitische genezers voor psychische problemen. Door het feit dat allochtonen, en zeker de eerste generatie, het niet vanzelfsprekend vinden om over gevoelens te praten, zien zij vaak het nut niet in van psychotherapie. Ze wensen vooral een zichtbare oplossing voor hun klachten. Een langere tijd verblijven in Turkije zien ze ook als een (tijdelijke) remedie voor hun klachten. Het warmere klimaat en het weerzien met het land, familie en vrienden maakt dat veel ouderen zich in Turkije lichamelijk en geestelijk beter voelen (De Vries en Smits, 2003). 2.2.2. Prevalentie Uit de resultaten van NEMESIS-2 (the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-2) lijkt er nauwelijks een verband tussen etnische afkomst en het voorkomen van psychische aandoeningen (de Graaf et al., 2010). NEMESIS-2 is een psychiatrisch-epidemiologische studie onder de algemene Nederlandse bevolking van 18 tot en met 64 jaar. Het is een herhaling en een uitbreiding van de studie NEMESIS-1, waarvan de eerste meting werd uitgevoerd in 1996. In de eerste studie bleken de lifetime prevalenties3 van stemmings- en angststoornissen lager onder Turkse en Marokkaanse respondenten dan onder Nederlanders (De Graaf et al., 2005). De representativiteit van de allochtone onderzoekspopulatie was wel twijfelachtig. Ook in NEMESIS-2 was er een ondervertegenwoordiging van Turkse (0,7 % vertegenwoordigd in de steekproef tegenover 2,3% in de totale Nederlandse bevolking) en Marokkaanse (0,8 % vertegenwoordigd in de steekproef tegenover 1,9 % in de totale Nederlandse bevolking) respondenten. De relatief lage respons van mensen met een niet-westerse afkomst, en het uitsluiten van respondenten die de Nederlandse taal onvoldoende machtig waren, kan mogelijk tot enige vertekening van de resultaten hebben geleid. Het is denkbaar dat de mensen van niet-westerse afkomst die deelnamen aan de studie een betere psychische gezondheid hebben dan degenen met eenzelfde afkomst die niet aan de studie deelnamen. Vanwege de geringe aantallen respondenten met een niet-westerse afkomst kon in de studie ook geen onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende etnische groepen (Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen en andere niet westerse respondenten) wat een verlies aan informatie betekent. In België zijn er in 1997, 2001, 2004 en 2008 gezondheidsenquêtes afgenomen (basissteekproef van meer dan 10.000 personen van minstens 15 jaar) die heel wat informatie verschaffen over de gezondheidstoestand van de Belgische bevolking waaronder ook de mentale gezondheid (zie http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/index4.htm). Voor het Brussels Gewest werd op basis van de data van de gezondheidsenquête in 2004 een overzicht gemaakt van de verschillen tussen 3
Lifetime prevalentie: voorkomen van stoornis ooit in het leven
17
nationaliteiten in verband met de geestelijke gezondheid. Bij mannen bleken de waargenomen verschillen niet significant na controle voor de leeftijd. Bij vrouwen daarentegen werd een hogere frequentie van slaapstoornissen en depressieve stoornissen opgemerkt bij Turkse vrouwen. De sociale status lijkt dit ten dele te verklaren maar zelfs met een gelijk opleidingsniveau vertonen Turkse vrouwen vaker depressieve stoornissen (Gezondheidsindicatoren van het Brussels Gewest 2010). Grafiek 1: prevalentie van slaapstoornissen, depressieve stoornissen en angststoornissen bij vrouwen in het Brussels Gewest
Bron: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Gezondheidsenquêtes 2001-2004
Een onderzoek van de Wit et al. (2006) wijst eveneens in de richting van een hoge prevalentie van stemmings- en angststoornissen onder Turkse vrouwen. In dit onderzoek, uitgevoerd als tweede fase onderzoek bij de Amsterdamse gezondheidsmonitor van 2004, werd bij 812 Amsterdammers (van 18 jaar tot E) van Nederlandse, Turkse, Marokkaanse en in beperkte mate van Surinaamse en Antilliaanse origine het voorkomen van stemmings- en angststoornissen in kaart gebracht evenals het zorggebruik. De respondenten werden bij hen thuis in hun eigen taal geïnterviewd. De gestructureerde interviews werden uitgevoerd op basis van een gestandaardiseerde vragenlijst. De prevalentiecijfers werden onder meer gewogen4 naar etnische groep om eventuele effecten van een selectieve respons op dit demografisch kenmerk teniet te doen. Uit het onderzoek blijkt dat de prevalenties over alle recall periodes5 (ooit in het leven, afgelopen jaar en afgelopen maand) het hoogst zijn voor de Turkse Amsterdammers. De lifetime prevalentie van stemmingsstoornissen is hoger bij vrouwen dan bij mannen. Stemmingsstoornissen en angststoornissen tonen een vergelijkbaar patroon naar leeftijdsgroepen, met de hoogste prevalentie in de leeftijdsgroep van 45 – 54 jaar. De verschillen tussen de Nederlandse Amsterdammers en Turkse Amsterdammers in het onderzoek zijn significant, met dus de Turkse vrouwen als grootste risicogroep. Ook uit het onderzoek van Levecque et al. (2007) blijkt een hogere prevalentie van stemmingsstoornissen bij Turkse en Marokkaanse migranten in vergelijking met de Belgische bevolking of met personen uit andere Europese lidstaten. Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat de lagere socioeconomische status van de Turkse en Marokkaanse migranten slechts een gedeeltelijke veklaring biedt voor dit verschil. Voorgaande onderzoeken waren niet toegespitst op ouderen. Het onderzoek van van der Wurff et al (2005) was het eerste dat zich wel specifiek op de doelgroep Turkse en Marokkaanse migranten ouderen richtte. Dit onderzoek wordt daarom uitgebreider besproken. Van der Wurff en zijn collega's onderzochten niet alleen het voorkomen van klinisch significante symptomen van depressie bij Turkse en Marokkaanse migranten in vergelijking met de autochtone (Nederlandse) bevolking; ze wilden ook een zicht krijgen of en indien zo, hoe verschillen in prevalentiecijfers verklaard konden worden. 4
Gewogen prevalentie: bij statistische weging wordt gekeken naar de verdeling van een bepaald aspect (bijvoorbeeld etnische afkomst) binnen de steekproef en naar de verdeling van datzelfde aspect in de werkelijkheid. Als er sprake is van een scheve verdeling doordat er bijvoorbeeld meer of minder respondenten hebben meegewerkt aan het onderzoek dan dat er in de werkelijke situatie zijn, worden de resultaten naar etnische afkomst gewogen. Er wordt dan een statistische weging toegepast zodat de populatie gelijk wordt gesteld aan de werkelijkheid. 5
Recall periode: periode waarover men terugvraagt, bv. recall periode van 1 maand 18
Een populatie van 933 ouderen (330 Turken, 299 Marokkanen en 304 Nederlanders) van 55 tot 74 jaar werden geïnterviewd gebruik makend van de CES-D (Center for Epidemiologic Depression Scale) voor het meten van depressie. Deze schaal, die in minstens 15 talen vertaald is, wordt veel gebruikt voor epidemiologisch onderzoek. Een studie naar de psychometrische eigenschappen (betrouwbaarheid en validiteit) van de Turkse en Marokkaanse versie leverde goede resultaten op en uit diezelfde studie bleek ook dat de vragen van deze schaal doorgaans goed worden aanvaard door de Turkse en Marokkaanse ouderen (Spijker et al., 2004). De interviewers werden aan de respondenten gekoppeld op basis van etnische origine en geslacht waardoor de respondenten in de eigen taal konden geïnterviewd worden. In de studie werd rekenening gehouden met volgende sociodemografische risicofactoren voor ouderdomsdepressie (late life depression): geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, inkomensniveau (situering ten opzichte van armoedegrens) en burgerlijke staat (getrouwd versus gescheiden). Daarnaast werden ook de invloed van het acculturatieproces6 en de houding tegenover terugkeren naar het moederland in beschouwing genomen. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de prevalentie van klinisch significante depressieve symptomen zeer hoog is bij oudere migranten en dat dit het meest uitgesproken is in de Turkse steekproef (61,5 %!). De prevalentiecijfers in de Nederlandse steekproef waren vergelijkbaar met de cijfers uit vroegere studies. Wat de gekende risicofactoren voor depressie betreft, komt uit het onderzoek naar voor dat, alhoewel de Turkse en Marokkaanse ouderen meer gekenmerkt werden door deze factoren, zij slechts gedeeltelijk de hogere prevalentie van depressieve symptomen verklaarden. De etnische afkomst bleek in deze studie een sterke onafhankelijke factor die gelieerd was aan de aanwezigheid van klinisch significante depressieve symptomen. Wat acculturatie en remigratie betreft bleken slechts enkele items een significant verband te hebben met depressieve symptomen, onder meer langer dan 3 maanden in Turkije geweest zijn in de afgelopen 5 jaren, niet de mogelijkheid hebben om naar Turkije terug te keren of negatieve redenen hebben om niet terug te keren. Hoewel dit onderzoek een aantal beperkingen had (gebaseerd op zelfrapportage, crosssectioneel7, beoordeling beperkt aantal risicofactoren) toont het toch duidelijk aan dat depressieve symptomen bij oudere migranten vrij algemeen voorkomen. Verder onderzoek naar de etiologie is aangewezen alsook naar gepaste (therapeutische) interventies. In hun programmeringsstudie komen Bekker en van Mens-Verhulst (2008) tot de conclusie dat er nog onvoldoende onderzoek gedaan is naar de prevalentie en de aard van diverse psychische stoornissen bij allochtone Nederlanders. Zij pleiten onder meer om bij toekomstig onderzoek gebruik te maken van representatieve steekproeven van duidelijk omschreven (sub)populaties, om voldoende aandacht te besteden aan het bestuderen van relevante achtergrondfactoren en om dit alles te integreren in bestaande systematische metingen. 2.2.3. Cultuurgebondenheid van psychische problemen Uit een onderzoek naar de geestelijke gezondheidszorg voor allochtone vrouwen (ten Have en Bijl, 1997) bleek dat hulpverleners in de intramurale GGZ geen verschillen zien in de aard van de problemen tussen allochtone en autochtone vrouwen. Registratiegegevens bevestigen deze opvatting. Ook de hulpverleners uit de extramurale zorg zien geen noemenswaardige verschillen tussen allochtone en autochtone vrouwen. Bij beide groepen diagnosticeren zij het meest frequent: affectieve stoornissen, aanpassingsstoornissen en angststoornissen. De presentatie van de klachten vertoont wel culturele verschillen. De verschillen zijn het minst uitgesproken bij de ernstige psychopathologie; ze worden groter als de pathologie minder ernstig is wat het stellen van de diagnose bemoeilijkt. Ook in de manier van omgaan met en in de oplossingsmogelijkheden die ze zelf zien, merken hulpverleners verschillen op tussen allochtone en autochtone vrouwen.
6 7
Acculturatie: het proces waardoor een persoons etnisch-culturele positie of identiteit wijzigt. Bij cross-sectioneel onderzoek wordt ieder individu in een groep eenmaal en op hetzelfde tijdstip geobserveerd of gemeten. 19
De discussie over de cultuurgebondenheid van psychische problemen gaat vooral over de consequenties die dit voor de (organisatie van de) hulpverlening moet hebben. Op dat vlak zijn er uiteenlopende visies, waarover verder meer. 2.2.4. Gebruik GGZ Het eerder aangehaalde onderzoek van de Wit et al. (2006) ging ook het zorggebruik na van de Amsterdammers met een diagnose stemmingsstoornis of angststoornis in de verschillende etnische groepen. Uit het onderzoek bleek dat 40 % van de mensen met een stemmings- of een angststoornis in het afgelopen half jaar contact hadden met de eerstelijnsgezondheidszorg (voornamelijk met huisartsen) waarbij de psychische problemen aan bod zijn gekomen in het consult. 25 % van de mensen met een stoornis hadden contact met de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg. Deze contacten waren vergelijkbaar voor de verschillende etnische groepen. Het zorggebruik lag het hoogst in de leeftijdsgroepen van 35 tot 54 jaar; de jongste groep en de oudste groep zijn het minst vaak in zorg voor psychische klachten. De onderzoekers concludeerden op basis van dit onderzoek dat er geen aanwijzingen zijn dat etniciteit voor mensen met een stemmings- of een angststoornis een rol speelt in het bereik van de zorg. In het themarapport van Hilderink et al. (2009) wordt weergegeven dat de investeringen van de Nederlandse beleidsmakers en hulpverleners in de interculturalisatie van de GGZ geresulteerd hebben in een verbeterde toegankelijkheid van de GGZ voor verschillende groepen allochtonen. Bekker en van mens-Verhulst plaatsen in hun programmeringsstudie (2008) enkele kanttekeningen bij de methodiek van de toegankelijkheidsonderzoeken. Niettegenstaande de studie toegespitst is op Nederlandse onderzoeken, kunnen de bevindingen inspirerend werken voor toekomstige metingen in België. De toegankelijkheid voor allochtone groepen wordt vooral in kaart gebracht als feitelijke en niet als ervaren toegankelijkheid. De bestaande onderzoeken focussen hoofdzakelijk op de instroom van cliënten. Onderzoeken naar de doorstroom en vroegtijdige uitstroom zijn relatief beperkt. De toegankelijkheidsonderzoeken worden voornamelijk gebaseerd op geregistreerd zorggebruik wat een aantal beperkingen met zich meebrengt. Een paar uitzonderingen niet te na gesproken zijn de resultaten vaak alleen lokaal of regionaal geldig en leveren ze slechts fragmentarische kennis op door een gebrek aan inter- en intra-etnische (sekse, leeftijd, generatie, E) variatie en de focus op een bepaald segment van de zorg (bv. enkel ambulante zorg, enkel acute psychiatrie, E). Van de tot nog toe onderzochte patiëntenfactoren die een invloed hebben op de instroom blijken de meeste algemeen van aard. De beheersing van de taal, de kennis van de samenleving (en de GGZ) en cultureel traditionalisme zijn cultuurspecifiek. Volgende cultuurspecifieke factoren lijken een onderzoek waard: discriminatie, tijdsbeleving en redenen voor migratie. Verder onderzoek naar instellingsfactoren lijkt ook aangewezen, meerbepaald hun effect op de kwaliteit van de hulpverlening. Bekker en van mens-Verhulst situeren het belangrijkste kennishiaat in toegankelijkheidsonderzoek op het gebied van de interactie tussen GGZ-systeem en cliënt. Zij zouden onderzocht willen zien welke strategieën GGZ-personeel enerzijds en cliënten anderzijds hanteren om met cultuurspecifieke verschillen om te gaan en daaruit volgend welke effecten die wederzijdse combinaties van wederzijdse strategieën hebben op de feitelijke en ervaren toegankelijkheid bij allochtone cliënten. 2.2.5. Drop-out Hoewel het onderzoek naar drop-out onder allochtone GGZ-cliënten in het themarapport van Hilderink et al. (2009) niet specifiek op ouderen gericht is en de Nederlandse GGZ-hulpverlening belicht, biedt het bruikbare aanknopingspunten in het kader van het eigen onderzoek en wordt er daarom, ook gezien het recente karakter, in dit rapport dieper op ingegaan. Door het ontbreken van betrouwbare landelijke gegevens kan het rapport geen landelijk beeld schetsen over de omvang van drop-out onder allochtone GGZ-cliënten. Niettegenstaande deze beperking zijn er aanwijzingen dat het drop-out percentage onder deze groep hoger zou zijn dan onder autochtone GGZ-cliënten. 20
Om de factoren die aan de grondslag liggen van drop-out onder allochtone GGZ-cliënten in kaart te brengen werd zowel een literatuuronderzoek uitgevoerd als een semi-gestructureerd interview afgenomen van 22 hulpverleners uit 5 GGZ-instellingen. Omwille van ethische/juridische redenen bleek het niet mogelijk om de cliënten zelf te interviewen. Volgende zaken hebben een invloed op drop-out. De bevindingen komen dus hoofdzakelijk uit het onderzoek van Hilderink et al. Bij aanvullingen uit andere studies wordt dit expliciet vermeld. Verwachtingen van de allochtone cliënten Allochtonen zijn weinig vertrouwd met de manier waarop de GGZ georganiseerd is. Dit maakt dat ze minder geneigd zullen zijn om zich tot de GGZ te wenden bij psychische problemen. Als ze zich aanmelden, gebeurt dit vaak op doorverwijzing van de huisarts maar dikwijls zonder voldoende voorlichting over de GGZ. Dit maakt dat het verwachtingspatroon van de allochtone cliënten minder goed aansluit bij het aanbod en bij de manier waarop de GGZ georganiseerd is wat teleurstelling en afhaken in de hand werkt. Deze bevinding uit het literatuuronderzoek werd bevestigd door de informatie uit de gesprekken met de hulpverleners. Hulpverleners signaleren bij allochtone cliënten, als gevolg van hun lage sociaal-economische status, vaak meer problemen op diverse gebieden: financiële situatie, woonsituatie,O Allochtone cliënten verwachten dat de GGZ-hulpverlening op deze praktische problemen een antwoord biedt. Wanneer aan deze verwachting onvoldoende tegemoet gekomen wordt, ervaren zij een mismatch tussen hulpvraag en -aanbod die kan resulteren in teleurstelling en drop-out. Bij de geïnterviewde hulpverleners is bijna een op vijf van mening dat de leefsituatie van allochtone cliënten van invloed is op het besluit om een behandeling voortijdig af te breken. Daarnaast is aangetoond dat allochtone GGZ-cliënten een grotere behoefte hebben aan medicamenteuze behandeling dan autochtone cliënten waardoor het al dan niet voorschrijven van medicatie een belangrijke voorspeller van drop-out blijkt. In de interviews werd nog aangevuld dat allochtone cliënten ook te snel resultaat van een behandeling verwachten. Wanneer blijkt dat ze niet binnen een aantal contacten "genezen" zijn, treedt teleurstelling en ontmoediging op en neemt de kans toe dat de cliënt de behandeling voortijdig beëindigt. Tevens nemen allochtone cliënten vlugger een patiëntenrol aan waarbij zij van de hulpverleners het initiatief verwachten en ook de verantwoordelijkheid voor het oplossen van de problemen bij de hulpverlener leggen. De cliënt verwacht dat de hulpverlener hem vertelt wat te doen. Dit staat lijnrecht tegenover de visie van de GGZ-hulpverlener. De hulpverlener zal zijn allochtone cliënt als gelijke behandelen en cliënten worden geacht actief te participeren in de behandeling. Deze tegengestelde verwachtingen kunnen botsen en tot wederzijds onbegrip leiden, hetgeen drop-out in de hand kan werken. Dit werd herkend door bijna de helft van de geïnterviewde hulpverleners. In het themarapport wordt deze houding voor een stuk verklaard aan de hand van de culturele dimensie "machtafstand" waarbij deze dimensie gedefinieerd wordt als de mate waarin de minder machtige leden van instituties of organisaties in een land verwachten en accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is. In landen die gekenmerkt worden door een grote machtafstand, zoals bv. Marokko en Turkije, is de emotionele afstand tussen ondergeschikten en hun baas groot. Voor mensen uit deze landen is ook de relatie met de hulpverlener er een van principiële hiërarchische ongelijkheid waardoor ze zich afhankelijk opstellen en het initiatief tot communicatie voorbehouden aan de hulpverlener. Taal en wijze van communiceren Ook de taalbarrière kan tot drop-out leiden wat bevestigd wordt door tweederde van de ondervraagde respondenten. Een vijfde van de respondenten geeft anderzijds ook aan dat hulpverleners onvoldoende tijd nemen om deze taalproblemen te overbruggen door bv. het inschakelen van een tolk. Voor mensen die een taal niet goed machtig zijn is het moeilijk om zich in die taal genuanceerd uit te drukken, gevoelens goed te verwoorden en de hulpvraag goed te formuleren. Bovendien zijn de begrippen en de concepten die hulpverleners gebruiken om psychische problemen te beschrijven gebaseerd op westerse referentie- en begrippenkaders en daardoor niet altijd bekend bij allochtone cliënten. Daarnaast zijn er ook verschillen in de stijl van communiceren. 21
Zoals eerder al vermeld in dit rapport uiten allochtonen psychische problemen vaak aan de hand van lichamelijke klachten (het somatiseren). Uit de interviews bleek dat dit vereist dat de hulpverlener aandacht heeft voor dat somatische aspect terwijl hij ook de psychische achtergrond van de lichamelijke klachten moet blijven uitleggen. Wanneer het de hulpverlener niet lukt om deze verbinding te leggen kan dit tot gevolg hebben dat de behandeling voortijdig wordt afgebroken. Van Dijk (1989) geeft aan dat het psychosociaal functioneren niet per definitie onbespreekbaar is. De bespreekbaarheid wordt groter naarmate een vertrouwensrelatie groeit. "Het somatiseren is als het ware de barometer voor de vertrouwensrelatie tussen migrant en hulpverlener.". Niet-westerse allochtone GGZ-cliënten zijn vanuit hun context gewend om moeilijke, persoonlijke onderwerpen op een indirecte manier te bespreken. Dit maakt dat de expliciete, zwakke-context communicatie van autochtone hulpverleners ongemakkelijkheid en schaamte kan oproepen. Dit werd bevestigd door een aantal hulpverleners in de interviews. Cultuurspecifieke waarden Niet-westerse allochtone cliënten zijn veelal afkomstig uit collectivistische culturen (zie bijlage). Harmonie en schaamte zijn belangrijke waarden in de collectivistische familie. Als iemand van de groep de regels van de samenleving heeft overtreden, zullen alle leden van de groep zich schamen. Aangezien in veel niet-westerse culturen nog een taboe heerst op psychische problemen, betekent bekennen dat je in behandeling bent voor dit soort problemen gezichtsverlies voor de hele familie. Uit de interviews bleek dat dit de drempel om hulp te zoeken verhoogt en leidt tot vroegtijdig afhaken. Ook de dreiging om uitgestoten te worden door de familie en het doorwegen van de strijd met de familie maakt dat allochtone cliënten stoppen met hun behandeling en de hulp bij hun familie halen. Hulpverlener met dezelfde etnische achtergrond Uit het literatuuronderzoek bleek dat de etnische achtergrond van de hulpverlener voor sommige allochtone cliënten de behandeling kan beïnvloeden. In de gesprekken met de hulpverleners zelf werd dit niet direct benoemd. Hosper et al. (1999) stelden echter vast dat in gesprekken met allochtone cliënten meer dan de helft van de cliënten aangaf behoefte te hebben aan een hulpverlener uit de eigen etnische groep, terwijl volgens de hulpverleners bijna driekwart van de cliënten geen voorkeur zou hebben. Deze behoefte bleek echter niet bij alle groepen even sterk aanwezig.
2.3. Hulpverlening aan allochtone cliënten 2.3.1. Interculturele hulpverlening De visies over hoe de hulpverlening aan allochtone cliënten moet georganiseerd worden lopen uiteen. Vaak worden deze visies gevoed door de praktijk. Theorievorming over de hulpverlening aan allochtonen, gebaseerd op resultaten van gefundeerd onderzoek bij de cliënten zelf, is eerder schaars. Een gevaar in de hulpverlening aan migranten is dat de migrant wordt herleid tot de cultuur in zijn land van herkomst en dat men veronderstelt dat met kennis van die cultuur de misverstanden in de hulpverlening aan allochtonen verholpen kunnen worden. Talloen (2007) wijst op het gevaar van dit "culturaliseren". Bij culturaliseren wordt voorbijgegaan aan het feit dat ook persoonlijke en sociale factoren een rol spelen bij problemen in de gezondheidszorg en hulpverlening. Dit leidt tot oversimplificatie, vooroordelen en culturele misverstanden. Kennis van iemands culturele achtergrond op zich is niet voldoende om een goed contact te realiseren, laat staan om te voorspellen hoe iemands gedrag zal zijn. De culturele werkelijkheid van ieder individu is continu in verandering (zie ook van Dijk, 1989). Daarnaast behoren mensen tot meerdere (sub)culturen tegelijk. Zo is het aspect allochtone oudere maar een klein deel van de vele eigenschappen van een mens en mag men er niet van uitgaan dat alle allochtone ouderen hetzelfde gedrag, dezelfde ideeën en dezelfde kenmerken hebben. Wanneer migranten worden herleid tot hun cultuur in het land van herkomst wordt bovendien de focus gelegd op de verschillen met de cultuur in het "gastland" en worden de overeenkomsten genegeerd. Ook Knipscheer en Kleber (2005) en Hosper et al. (1999) wezen er al op dat de 22
interculturele variëteit binnen de migrantengroepen doorgaans meer uitgesproken is dan het verschil tussen migranten en de autochtone bevolking. Van Dijk hekelde in 1989 ook al het idee om cultuur als verklaring te gebruiken voor een falende hulpverlening. Binnen het idee van cultuurverschil als diagnose en cultuurkennis als recept kan de hulpverlener zich verstoppen achter factoren die dateren van voor het contact tussen hulpverlener en cliënt om het falen van de hulpverlening en het achterwege blijven van handelen te verklaren. Het idee dat de sleutel van het omgaan met allochtone cliënten in de kennis van de hulpverlener over de cultuur van de cliënt ligt, maakt gelukkig ruimte voor het besef dat de interactie tussen cliënt en hulpverlener centraal staat bij het optreden van problemen door cultuurverschillen. Interculturele competentie omvat dus naast kennis ook een geschikte houding en geschikte vaardigheden (Talloen, 2007 en 2008; Ferrant, 2007; ten Have en Bijl, 1997; van Dijk, 1989). Deze 3 componenten zijn even waardevol maar elk apart te beperkt. Het bezitten van kennis over anderen en hun cultuur, zonder over vaardigheden te beschikken om deze kennis in de praktijk te brengen, is grotendeels nutteloos. In het eerder vermelde onderzoek naar de geestelijke gezondheidszorg bij allochtone vrouwen werd geconcludeerd dat allochtone en autochtone cliënten niet in hun problemen verschillen maar wel in de manier waarop zij met hun problemen omgaan en in de oplossingsmogelijkheden die ze zelf zien (ten Have en Bijl, 1997). Gelijkaardige conclusies zijn terug te vinden bij Hosper et al. (1999) en bij Knipscheer en Kleber (2005). Dit gegeven maakt de hulpverlening moeilijker maar volgens ten Have en Bijl (1997) niet wezenlijk anders. Het komt er vooral op neer dat de hulpverleners, net als bij andere doelgroepen, hun aanpak afstemmen op de wensen en de mogelijkheden van de cliënt. Deskundigheidsbevordering van het personeel moet volgens hen dan ook niet zozeer gericht zijn op het aanleren van een andere methodiek van werken maar op de bewustwording van eigen normen en waarden. In het themarapport van Hilderink et al. (2009) wordt dit als volgt geformuleerd: "Het is belangrijk dat de zorg voldoende aansluit bij de beleving en de verklaringsmodellen van allochtone cliënten en dat hulpverlener en cliënt erin slagen om verschillen in normen, waarden en opvattingen te overbruggen en te komen tot een gezamenlijke probleemdefinitie en een gedeeld doel.". Dit sluit ook aan bij wat Kortmann (2002) verwoordt in zijn reactie op het manifest "Interculturele geestelijke gezondheidszorg". Hosper et al. (1999) beklemtonen ook dat het in de behandeling van allochtone cliënten zeer belangrijk is om aandacht te schenken aan de verklaringen en de interpretaties die de cliënt zelf voor zijn klachten geeft. Alleen op die manier kan een vertrouwensrelatie tot stand komen wat essentieel is voor het slagen van de behandeling. Hosper et al. (1999) benoemen ook het belang om voldoende rekening te houden met de mate waarin materiële problemen verweven zijn met de psychische en somatische klachten. Aandacht voor de problemen van praktische aard heeft een gunstig effect op de vertrouwensrelatie. Ook in het onderzoek van ten Have en Bijl (1997) werden de materiële problemen als aandachtspunt in de behandeling vermeld, net als in het onderzoek van Knipscheer en Kleber (2005). 2.3.2. Specifieke programma's voor allochtonen Hieronder volgen enkele voorbeelden van hulpverleningsprogramma's die specifiek ontwikkeld werden voor mensen van Turkse en Marokkaanse origine. Uiteraard zijn er meer "good practices" te vinden. De Nederlandse voorbeelden worden vooral aangehaald omdat er ook onderzoek naar hun effectiviteit loopt of gepland is. Hoewel een effectmeting niet alleszeggend is, kunnen positieve resultaten misschien een stimulans vormen om ook hier in Vlaanderen deze methodieken op een structurele basis te implementeren. Het eerste programma betreft een groepsprogramma, in 2003 ontwikkeld, voor Turken en Marokkanen met lichte of matige depressieklachten. Deze laagdrempelige cursus met de naam "Lichte dagen, donkere dagen" helpt Turks en Arabisch sprekende mensen zelf hun depressiviteit te overwinnen. Lichte dagen, donkere dagen bestaat uit 13 wekelijkse bijeenkomsten en 1 terugkombijeenkomst van telkens 2 uren. Tijdens de bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan de relatie tussen psychische en lichamelijke klachten en de mogelijke (migratiegebonden) oorzaken van de 23
depressieve klachten. Vervolgens worden vaardigheden besproken en geoefend om beter te kunnen ontspannen, gezonder te leven, meer tijd te besteden aan plezierige activiteiten, realistisch en positief te denken en beter te kunnen omgaan met anderen. De cursus wordt aangeboden aan Turkse vrouwen (zie voorbeeld folder in bijlage), Turkse mannen, Arabische vrouwen en Marokkaanse mannen. Het cursusmateriaal (zowel voor begeleiders als deelnemers) kan verkregen worden via het Trimbos-instituut. Momenteel vindt een effectonderzoek plaats naar de groepscursus. Ook is er een verkorte versie (8 bijeenkomsten) in ontwikkeling. Daarnaast werd ook de cursus "De kracht van je leven" ontwikkeld (2006). Deze curus is specifiek gericht op de eerste generatie migranten. Tijdens deze cursus leren Turkse en Marokkaanse migranten vanaf 50 jaar hun levensverhaal positief herformuleren. Veel Turkse en Marokkaanse ouderen zijn teleurgesteld over de manier waarop hun leven verlopen is. Door gebruik te maken van narratieve methoden8 worden de cursisten geholpen om hun dominante verhaal, waaraan zij in hun leven een belangrijke plaats toekennen maar dat negatief gekleurd is, om te vormen tot een ander verhaal dat nieuwe wegen opent. Het uiteindelijke doel van de cursus is dat hun depressieve klachten verminderen en dat ze zich bewust worden van hun eigen kracht en kwaliteiten. De cursus bestaat uit zeven bijeenkomsten en een terugkombijeenkomst en wordt in het Turks en Arabisch gegeven door begeleiders van hetzelfde geslacht als de cursisten. De cursusbegeleiders werken aan de hand van een draaiboek dat verkrijgbaar is via het Trimbos-instituut. Deelnemers en begeleiders van de eerste groepen evalueerden de cursus positief. Een groot deel van de narratieve methoden bleek in deze groepen goed bruikbaar te zijn (Boland et al., 2007). In Oost-Vlaanderen werd aan het eind van de jaren negentig het project "Herinneringen" opgezet. Daarbij gingen jongeren van Turkse herkomst een paar van de oudste Turkse immigranten in Oost-Vlaanderen interviewen over hun eigen persoonlijke immigratiegeschiedenis. Hun levensverhalen werden verwerkt tot een video, een verhalenboek, een minitentoonstelling (Talloen, 2007). Ook in dit project werd dus gewerkt met het ophalen van herinneringen (reminiscentie), zij het zonder therapeutische doelstelling. De eindproducten van het proefproject werden en worden nog vaak gebruikt voor het sensibiliseren van de zorgsector.
8
Narratieve methode: startpunt is het verhaal. De methode wordt op verschillende manieren gebruikt en kent uiteenlopende namen maar altijd staat het vertellen van verhalen centraal. 24
3. Resultaten semi-gestructureerde interviews 3.1. Inleiding In het onderstaande deel worden de bevindingen van de bevoorrechte getuigen weergegeven. Er werden 4 huisartsen, 1 kinesist, 1 therapeut, 1 medewerker welzijns- en relatieteam en 1 medewerker interculturalisering van in totaal 5 verschillende voorzieningen geïnterviewd. Van de huisartsen hadden 3 artsen een privé-praktijk. 3.1.1. Vooraf Bij het begin van het onderzoek werd bij het idee van de doelgroep vertrokken van een beeld van een groep met als onderste leeftijdsgrens 60 jaar. Uit de interviews met de bevoorrechte getuigen werd het echter al snel duidelijk dat het moeilijk is om de groep Turkse ouderen wat leeftijd betreft rechtlijnig af te bakenen. De meerderheid van de bevoorrechte getuigen bleek slechts in mindere mate contacten met 60plussers te hebben maar omdat de Turkse migranten zich vlugger oud voelen en gedragen werden mensen vanaf 50 jaar ook al onder de noemer ouderen gevat. Twee bevoorrechte getuigen gaven ook aan dat de (eerste generatie) Turkse ouderen over het algemeen niet zo oud worden als autochtone ouderen. Opvallend tijdens de gesprekken was ook dat de bevoorrechte getuigen het spontaan bijna hoofdzakelijk over de Turkse vrouwen hadden. Dit moet in het achterhoofd gehouden worden bij het lezen van de bevindingen net als het feit dat 5 van de bevoorrechte getuigen de Turkse taal spreken. De resultaten van de interviews worden weergegeven aan de hand van thema's/punten die ook belicht werden in het literatuuronderzoek. 3.1.2. De Turkse gemeenschap in Gent De Turkse gemeenschap in Gent werd door heel wat bevoorrechte getuigen als een zeer moeilijke gemeenschap omschreven. Veel mensen van Turkse origine in Gent zijn afkomstig van het platteland, meer bepaald van de streek rond Emirdağ. In bijna alle interviews werd aangegeven dat er een enorm verschil bestaat tussen de mensen die afkomstig zijn van het platteland en de mensen die vanuit de steden (absolute minderheid) naar hier gekomen zijn. Deze laatste leunen qua opvattingen en manier van leven veel meer aan bij de westerse cultuur terwijl de mensen van het platteland veel behoudsgezinder zijn. De meerderheid van de geïnterviewden ziet de Turkse gemeenschap in Gent als 1 groep. Binnen de gemeenschap kent iedereen bijna iedereen, ook omdat er vaak binnen families getrouwd wordt, wat maakt dat er veel sociale controle is en dat er veel geroddeld wordt. Deze sociale controle lijkt een tweesnijdend zwaard te zijn. De gemeenschap vormt enerzijds een sociaal vangnet maar gaat anderzijds leden veroordelen voor zaken die afwijken van de gangbare waarden en normen. Het aanbieden van ondersteuning gebeurt vooral onder de vorm van materiële hulp; emotionele steun ligt moeilijker. 3.1.3. Terugkeerdilemma en zorgdilemma Bijna alle geïnterviewden gaven aan dat Turkse ouderen, indien financieel haalbaar, jaarlijks in de zomer voor een aantal maanden (variërend van 2 tot 6 maanden) terugkeren naar Turkije. De meeste ouderen hebben daar een eigendom (op het platteland). Financiële en praktische bezwaren staan een definitieve terugkeer in de weg maar "hun hart blijft in Turkije". Het zorgdilemma kwam niet in elk interview aan bod maar op basis van de interviews kan toch voorzichtig geconcludeerd worden dat het typische kerngezin (ouders met inwonende zoon en schoondochter) meer en meer vervaagt. De kinderen kiezen er meer en meer voor om, vooral 25
omwille van de privacy, met hun gezin alleen te gaan wonen. De schoondochters gaan meestal ook buitenshuis werken. Dit maakt dat de Turkse ouderen zich, ook wanneer ze inwonen bij hun kinderen, een stuk alleen moeten beredderen. Dit is niet evident voor hen enkel al gezien het feit dat ze geen Nederlands spreken. Uit de interviews bleek anderzijds ook dat het familiale vangnet voor Turkse ouderen nog altijd een stuk uitgebreider is in vergelijking met dat van de autochtone ouderen. Zo worden Turkse weduwen bv. nog vaak opgevangen door hun schoondochters. Omdat de schoondochters en de kinderen door hun eigen gezin en werk niet altijd de tijd hebben om te voldoen aan de standaardopvattingen die nog leven ontstaat bij Turkse weduwen (ouderen) soms de perceptie dat ze er niet meer bij horen. Eenzaamheid bij Turkse ouderen lijkt wel veel minder een probleem in vergelijking met de Vlaamse ouderen. 3.1.4. Taalbarrière Het niet of nauwelijks Nederlands spreken door de Turkse ouderen wordt door alle bevoorrechte getuigen aangegeven als een grote barrière binnen de hulpverlening. De eerste generatie migranten had niet de bedoeling om in België te blijven. Zij hebben vaak niet of onvoldoende geleerd om Nederlands te spreken en nu is/ vinden ze het te laat om de taal alsnog te leren. Ook bij de tweede generatie is het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal zeker nog een aandachtspunt. Meer dan de helft van de geïnterviewde bevoorrechte getuigen spreekt Turks. Twee bevoorrechte getuigen zijn van Turkse origine; drie huisartsen hebben de Turkse taal geleerd. Een andere bevoorrechte getuige is de taal momenteel aan het leren. Dit is natuurlijk geen correcte weerspiegeling van de doorsnee hulpverlener en geeft op die manier een beetje een vertekend beeld van de realiteit. Omdat psychische hulpverlening bij uitstek via de taal gebeurt, levert het gebrek aan kennis van de Nederlandse taal problemen op. Het is onmogelijk om nuances in gevoelens weer te geven als je een taal niet of onvoldoende beheerst. Zelfs het beschrijven van psychische klachten, dus voor er van begeleiding sprake kan zijn, vereist een grondige taalkennis. De artsen die Turks geleerd hebben vermeldden dat dit voor hen in omgekeerde richting geldt. Met hun kennis die ze hebben van het Turks kunnen ze een gesprek voeren en hun medisch werk naar behoren verrichten; het wordt echter moeilijker wanneer er emoties besproken worden. Dan merken ze dat bepaalde finesses hen ontgaan omdat elke taal eigen uitdrukkingen heeft om bepaalde gevoelens te omschrijven. Om de taalbarrière op te vangen wordt er voor het aanbieden van begeleiding/behandeling soms een beroep gedaan op een tolk. Werken met een tolk vraagt echter enige aanpassing omdat je niet direct kan communiceren met elkaar. Een bevoorrechte getuige gaf ook aan dat niet alle tolken vertrouwd zijn met het vakjargon en dat er op die manier soms misinterpretaties ontstaan. Enkele bevoorrechte getuigen wezen er op dat het bij de cliënt ook gevoelig kan liggen als de tolk uit de eigen gemeenschap afkomstig is vanwege de angst om geroddel in de gemeenschap. Sommige (mannelijke) cliënten hebben ook de voorkeur voor een tolk van hetzelfde geslacht. Tolken staan ook niet zomaar ter beschikking wanneer de hulpverlener dit wenst zodat het werken met tolken ook de nodige praktische organisatie vraagt en waarschijnlijk ook mede daarom nog onvoldoende ingeburgerd is. Bij een bezoek aan de huisarts fungeren de (klein)kinderen regelmatig als tolk. 3.1.5. Ouderdom Het werd al in de beschouwing vooraf vermeld dat de bevoorrechte getuigen, wanneer ze spreken over Turkse ouderen, ook mannen en vrouwen vanaf 50 jaar voor ogen hebben. Dat komt omdat Turken zich vlugger oud voelen en zich ook al op relatief jonge leeftijd (45 jaar) oud gaan gedragen. Dit is in overeenstemming met de bevindingen uit de literatuur. Een aantal bevoorrechte getuigen haalde aan dat Turkse ouderen op vrij jonge leeftijd sterven. Bij de mannen is dit vaak een gevolg van hun zwaar arbeidsverleden. Vele Turkse ouderen sterven ook aan de verwikkelingen van suikerziekte. Zwaarlijvigheid en een gebrek aan beweging werden als vaak voorkomende problemen bij oudere Turkse vrouwen tijdens de interviews aangehaald. 26
Uit wat in de interviews aan bod kwam kan indirect afgeleid worden dat de Turkse ouderen wat zorg betreft nog altijd hoge verwachtingen hebben ten opzichte van hun kinderen. Door hun gebrekkige taalkennis hangen ze voor contacten met de buitenwereld ook sterk af van hun (klein)kinderen. De hoge verwachtingen van de ouderen botsen wel meer en meer met de realiteit van werkende kinderen die minder tijd kunnen vrij maken. Daarom zijn ook een aantal acties opgestart, door bv. het Intercultureel Netwerk Gent en het OCMW van Gent, om thuiszorg te introduceren bij allochtone ouderen en hun kinderen. Woon- en zorgcentra lijken nog altijd een taboe al werd door een paar bevoorrechte getuigen wel het idee van een categoraal woon- en zorgcentrum geopperd. Uit de gesprekken met de bevoorrechte getuigen die (allochtone) ouderen psychisch begeleiden bleek dat er doorgaans meer gelijkenissen dan verschillen zijn tussen allochtone en autochtone ouderen. Het verleden wordt voor ouderen steeds belangrijker en ze maken vaak een balans op van hun leven. Bij de Turkse ouderen wordt deze balans sterk gekleurd door hun migratieverleden; zij wonen op hun oude dag in een land waarvan ze dachten er maar even te blijven. Vaak blijven zij juist daardoor meer vasthouden aan tradities en culturele waarden. De allochtone ouderen hechten ook zeer veel belang aan hun geloof en halen daar kracht uit. Het gevolg is dat ze, meer dan de autochtone ouderen, een zekere gelatenheid over zich hebben. Ze hebben het immers zelf niet in handen; het is God die beslist. 3.1.6. Gezondheid Aanvullend op het voorgaande kwam in de interviews tot uiting dat, als op het vlak van gezondheid de balans van een zekere gelatenheid doorbuigt naar een fatalistisch denken, de artsen en hulpverleners bijna voor een onmogelijke opdracht staan in het bijbrengen van enig ziekte-inzicht, ook gezien de minieme kennis over het functioneren van het eigen lichaam. De meerderheid van de bevoorrechte getuigen bevestigde ook dat veel allochtone ouderen nog steeds te rade gaan bij alternatieve genezers, zeker wanneer het over psychische problemen gaat. Dit wordt niet noodzakelijk als contraproductief ervaren door de bevoorrechte getuigen. Uit de literatuur bleek dat allochtonen in de eerste plaats een lichamelijke oorzaak zoeken voor ziekte en dat psychische oorzaken voor hen moeilijk te begrijpen en te aanvaarden zijn. Dit werd door heel wat bevoorrechte getuigen bevestigd. Vooral de artsen ervaren dit als een obstakel. Veel gehoorde klachten tijdens de consultatie zijn (hoofd)pijn en moeheid. De allochtonen dringen vaak zelf aan op een bloedonderzoek of andere medische onderzoeken; ze gaan ook vaak rechtstreeks naar een specialist. Ze willen vooral een diagnose horen en vervolgens een pilletje krijgen dat alles moet oplossen. Stereotiep omschreven maar volgens de meerderheid van de bevoorrechte getuigen werkelijkheid. Een huisarts verwoordde het als volgt: "Geef me een pilletje en je bent een goede dokter.". Uit de interviews komt naar voor dat de bevoorrechte getuigen inspanningen doen om duidelijk te maken dat lichamelijke klachten in verband kunnen staan met psychische problemen. Sommigen grijpen een negatieve uitslag van een lichamelijk onderzoek aan, anderen maken gebruik van metaforen (bv. weegschaal lichaam en geest). Het blijkt echter moeilijk om Turkse cliënten die klik te laten maken. Het wordt vooral moeilijk op het punt dat er van hen iets verwacht wordt. Vaak antwoorden zij dan met "Dat ligt niet in mijn handen", waardoor de verantwoordelijkheid naar de hulpverlener wordt doorgeschoven.
3.2. Allochtone ouderen en GGZ De bevoorrechte getuigen bevestigen het taboe dat bestaat over psychische problemen bij de Turkse gemeenschap en dan in het bijzonder bij de Turkse ouderen. Een psycholoog is voor veel Turkse ouderen een gekkendokter. Deze "Ik ben toch niet zot."-reflex is eveneens aanwezig bij de autochtone ouderen, dus op dat vlak is er eerder gelijkenis dan verschil. In de literatuur was terug te vinden dat de Turkse oudere mannen de oorzaak van hun psychosociale klachten vaak wijten aan problemen met de kinderen. In de interviews kwam inderdaad tot uiting dat er dikwijls (relatie)problemen met de kinderen zijn. Veel Turkse mannen hebben, door de migratie, hun gezag zien wegvallen. Ook binnen de partnerrelatie zien de bevoorrechte getuigen regelmatig problemen.
27
De geïnterviewden bevestigden ook dat Turkse mannen zeer gesloten zijn en zelden met buitenstaanders over hun problemen zullen spreken. Ze hebben eerder de neiging de problemen te ontvluchten (op café, in Turkije). Eén van de hulpverleners verwoordde het als volgt: "Ze hebben meer een positie te handhaven.". Conform de literatuur kwam in de interviews naar voor dat de vrouwen iets opener zijn. Met elkaar en in een veilige context zullen ze over hun problemen praten. De angst voor roddel in de gemeenschap blijft wel sterk aanwezig. Als ze een beroep doen op de hulpverlening, gebeurt dit dan ook regelmatig stiekem. De bevoorrechte getuigen waren het wel allemaal eens over de kwetsbare positie van veel Turkse (oudere) vrouwen. De zorg en de verantwoordelijkheid voor de (klein)kinderen wordt meestal volledig naar hen toegeschoven. Daarnaast bevinden vele vrouwen zich in een vrij geïsoleerde positie omdat ze buiten de Turkse gemeenschap nauwelijks contacten hebben en vaak niet veel emotionele steun van hun man mogen verwachten. Een aantal bevoorrechte getuigen gaf aan dat de vrouwen minder ontspanningsmogelijkheden hebben, ook omdat het vaak niet in hen opkomt "om eens iets voor zichzelf te doen". Zij vinden dit een bizar idee. 3.2.1. Prevalentie De bevoorrechte getuigen waren zeer voorzichtig in hun uitspraken over de prevalentie van psychische problemen bij de Turkse ouderen in Gent. Uit de interviews werd echter duidelijk dat er wel degelijk problemen aanwezig zijn bij de groep 60plussers. Sommige bevoorrechte getuigen spraken over "niet goed in hun vel"; anderen spraken over (verdoken) depressie. De bevoorrechte getuigen gaven anderzijds ook aan de Turkse ouderen zelden over psychische problemen spreken, of toch zeker niet onder die benaming, en dat ze op dit vlak een zeer moeilijk toegankelijke groep zijn. De cijfers uit het onderzoek van van der Wurff et al. (klinisch significante depressieve symptomen bij 61,5 % van de Turkse ouderen in Nederland) leken voor de bevoorrechte getuigen over het algemeen aan de hoge kant. Een getuige sprak wel over verdoken depressie bij 1 oudere op 2. Opvallend was wel dat waar over de groep 60-plussers eerder voorzichtige uitspraken gedaan werden, de groep Turkse vrouwen in de leeftijdscategorie 45 tot 55 jaar uitgesproken bestempeld wordt als een groep met een hoge prevalentie aan stemmingsstoornissen. In deze groep vertaalt zich dat enerzijds door blijvende of terugkerende algemene en vage (pijn)klachten zoals moeheid, lage rugpijn en hoofdpijn en anderzijds door een immens gebruik van slaapmiddelen en antidepressiva. De huisarts wordt door deze groep regelmatig gefrequenteerd. De term medische overconsumptie werd meer dan eens in de mond genomen. Tijdens de gesprekken met de bevoorrechte getuigen was het opmerkelijk dat men bijna automatisch vrouwen voor ogen had wanneer men het had over psychische problemen. De problemen bij de Turkse (oudere) mannen werden eerder in de marge genoemd, waarschijnlijk te verklaren omdat ze omwille van hun gesloten houding en vluchtgedrag een stuk uit het beeld verdwijnen. De meer uitgesproken psychiatrische problematieken, zoals psychose, worden door de bevoorrechte getuigen minder opgemerkt bij de Turkse ouderen. Bij de jongeren wordt dit meer vastgesteld, al dan niet in combinatie met een verslavingsproblematiek. Wat psycho-organische stoornissen zoals dementie betreft, haalde een arts aan hier problemen te zien wat het aanbod betreft en dit niet alleen qua opvang maar ook qua testonderzoek (niet afgestemd op Turkse ouderen). Op basis van de interviews is het absoluut onmogelijk om een inschatting te maken over het aantal Turkse ouderen met dementie in Gent. 3.2.2. Gebruik GGZ-diensten Als 1 ding duidelijk of bevestigd geworden is in de interviews, dan is het wel het grote taboe dat bij Turkse ouderen nog heerst over psychische problemen en psychische hulp. De ouderen die een beroep doen op een ambulante GGZ-voorziening of die gebruik maken van psychische hulpverlening zijn veeleer uitzonderingen. Voor psychische problemen, door hen niet noodzakelijk zo benoemd, zullen de Turkse ouderen zich eerder wenden tot een islamitische genezer of tot een huisarts maar dan onder de vorm van lichamelijke klachten. Naar de huisarts gaan wordt ook aanvaard door de gemeenschap. 28
Ook de groep Turkse vrouwen van 45 tot 55 jaar die in de interviews zo duidelijk in het vizier gekomen zijn, stroomt maar mondjesmaat door naar de GGZ-voorzieningen. Ook hier speelt het taboe nog een grote rol, samen met de angst voor roddel in de gemeenschap. De geïnterviewden gaven aan dat ook het "niet bekend zijn met" een invloedrijke factor is evenals de taalbarrière. Opname in een residentiële voorziening ligt nog gevoeliger. Uit de gesprekken bleek dat, als een opname onafwendbaar is, Turkse ouderen met meer uitgesproken psychiatrische ziektebeelden vaak in de algemene ziekenhuizen terecht komen. Jongeren met psychose worden wel opgenomen in psychiatrische ziekenhuizen al wordt er vaak geprobeerd om het probleem eerst binnen de familie op te lossen. Een aantal bevoorrechte getuigen hekelde de wachtlijsten in de ambulante zorg. Als het hen dan toch lukt om iemand zover te krijgen om de stap te zetten richting hulpverlening, haakt die persoon af op het moment dat hij te horen krijgt dat hij x aantal maanden moeten wachten voor het eerste gesprek. Sommige bevoorrechte getuigen zijn daarom gestopt om mensen aan te bevelen om een beroep te doen op psychische hulpverlening omdat het effect is dat hun eigen geloofwaardigheid wordt aangetast. 3.2.3. Drop-out Veel respondenten hebben de ervaring dat de begeleiding bij een psycholoog of therapeut vroegtijdig afgebroken wordt. Een arts verwoordde het als volgt: "Heel dikwijls krijg ik de commentaar als ze naar een psycholoog geweest zijn, die doet niks, die luistert alleen.". In andere interviews werd dit op een gelijkaardige manier verwoord. "Een psycholoog praat enkel, dat kan ik ook met een vriendin doen.". De bevoorrechte getuigen zien verschillende oorzaken voor de vroegtijdige uitval. Turkse cliënten verwachten heel snel resultaat van de behandeling en zijn bijgevolg teleurgesteld als ze na 2 sessies nog geen beterschap ondervinden. Vaak verwachten ze ook medicatie. Dit hangt ook samen met het feit dat ze doorgaans het probleem voor een groot deel buiten zichzelf leggen. Ze willen de oplossing dan ook van buitenaf aangereikt krijgen, door een pilletje, door de arts of de hulpverlener die hen zegt wat ze moeten doen. Bovenvermelde oorzaken zijn ook voor een stuk te verbinden met het feit dat veel Turkse cliënten niet weten wat het aanbod is van de GGZ, wat een psycholoog doet, wat ze mogen verwachten en wat niet, welke inbreng er van hen verwacht wordtO De bevoorrechte getuigen die begeleidingen opnemen zijn zich doorgaans bewust van deze onwetendheid en besteden hier ook extra aandacht aan door bij het eerste contact goed uit te leggen waar de cliënt terecht is gekomen terwijl ze daar bij autochtone cliënten minder of zelfs niet bij stil staan. Ze gaan dus meer informeren en ook een stuk het taboe over de problemen proberen wegnemen. Indien het niet lukt om de taalbarrière tijdens de hulpverleningssessies te overbruggen, door bv. een tolk, is dit ook een reden waarom Turkse cliënten stoppen met hun begeleiding. De bevoorrechte getuigen zagen de wijze van communiceren minder als een probleem omdat je sowieso als hulpverlener verondersteld wordt uw manier van communiceren af te stemmen op de cliënt of die nu van autochtone of allochtone afkomst is. De geïnterviewden hanteren bij Turkse cliënten wel vaker een eerder directieve stijl. De meeste geïnterviewden hadden niet het gevoel dat de cliënten afhaken omdat de hulpverlener niet van dezelfde etnische origine is. Bij bepaalde cliënten werkt dit juist drempelverhogend omdat de hulpverlener dan te veel met de gemeenschap geassocieerd wordt. Bij de Turkse ouderen zou een hulpverlener van dezelfde origine wel in het voordeel kunnen spelen omwille van de geruststelling dat de hulpverlener hun culturele waarden kent. Uit de interviews bleek dat het geslacht van de hulpverlener vaak een meer doorslaggevende rol speelt in het succes van de begeleiding. Zo vragen veel Turkse vrouwen specifiek naar een een vrouwelijke hulpverlener. Alhoewel de Turkse mannen minder gebruik maken van de GGZhulpverlening en dit in die zin minder kan veralgemeend worden, lijken zij ook een voorkeur te hebben voor een hulpverlener van hetzelfde geslacht. Wat de drop-out betreft, zijn er opvallend veel gelijkenissen te vinden tussen de bevindingen uit het themarapport van Hilderink et al. en de informatie uit de interviews. 29
3.3. Aanbevelingen naar de GGZ De bevoorrechte getuigen erkennen de aanwezigheid van psychische problemen bij de Turkse ouderen in Gent maar bij de suggesties over mogelijke acties vanuit de GGZ willen ze bijna allemaal de acties gericht zien naar de groep Turkse vrouwen in de leeftijdscategorie 45 tot 55 jaar. Er wordt dus in het nadeel gepleit van de "echte" Turkse ouderen vanuit de overtuiging (veronderstelling) dat zij een ontoegankelijke groep vormen omdat het taboe over alles wat met GGZ te maken heeft bij hen te groot is en daardoor niet overbrugbaar. De bevoorrechte getuigen waren van mening dat de Turkse ouderen geen (spontane) vraag hebben ten aanzien van de GGZ. Een aantal respondenten wees er op dat deze ouderen door het feit dat ze regelmatig een langere periode terugkeren naar Turkije een eigen oplossing hebben om hun klachten (tijdelijk) te verlichten. Los van de leeftijdsgroep voor wie een actie moet opgezet worden waren alle geïnterviewden het erover eens dat als de GGZ iets ontwikkelt dit niet kan zonder de hulp van vertrouwensfiguren binnen de Turkse gemeenschap. De toeleiding moet als het ware ook omgekeerd gebeuren. Nog een punt waarover de bevoorrechte getuigen het eens waren, is dat de GGZ veel meer moet informeren over wat haar aanbod inhoudt en wat mensen mogen verwachten. Dit informeren moet op een zeer laagdrempelige manier gebeuren. Daarbij moet niet enkel rekening gehouden worden met de taalbarrière maar ook met het feit dat veel oudere arbeidsmigranten ook analfabeet zijn in hun eigen taal. Informeren gebeurt dus best mondeling. De bevoorrechte getuigen suggereren ook een groepsgerichte aanpak en denken daarbij vooral aan een laagdrempelige vorm van psycho-educatie over draagkracht, de relatie tussen stress en lichamelijke klachten, O Wat individuele begeleiding door externe hulpverleners betreft waren vooral de artsen eerder pessimistisch over de slaagkansen bij de ruimere doelgroep. De artsen zien zichzelf als een belangrijke spilfiguur, omdat zij dikwijls ook heel goed op de hoogte zijn van de familiale context, maar gaven ook aan dat het hen aan tijd en soms ook achtergrond ontbreekt om zelf begeleidingen op te nemen.
30
4. Besluit en aanbevelingen 4.1. Conclusies van het onderzoek 4.1.1. Prevalentie van psychische stoornissen bij Turkse ouderen in Gent Op de eerste onderzoeksvraag is er op basis van dit onderzoek geen exact antwoord mogelijk. Wat depressie betreft werden, in een vrij recente Nederlandse studie, hoge prevalentiecijfers gevonden voor klinisch significante symptomen van depressie bij Turkse en Marokkaanse ouderen. Alhoewel deze studie een sterke methodologische basis had, is het niet mogelijk om de resultaten zomaar te extrapoleren naar de Gentse context. De gevonden prevalentiecijfers kunnen wel als indicatie gebruikt worden. De eerste generatie arbeidsmigranten, de doelgroep van het Nederlandse en het eigen onderzoek, is immers een groep met een vrij specifiek profiel die op dezelfde manier gekarakteriseerd wordt in de Nederlandse en de Vlaamse literatuur. In de gesprekken met de bevoorrechte getuigen werd dit profiel bevestigd. In die zin mogen we er voorzichtig van uitgaan dat veel Turkse ouderen kampen met depressieve klachten. Afhankelijk van welke leeftijdsgrens er gehanteerd wordt om de doelgroep ouderen af te bakenen, lijkt dit grotendeels bevestigd te worden door de gegevens uit de interviews. Wanneer er specifiek naar de 60-plussers gevraagd werd, waren de bevoorrechte getuigen voorzichtig in hun uitspraken over het voorkomen van depressieve klachten. De aanwezigheid van de problematiek werd niet ontkend maar de antwoorden bleven vaag wanneer het ging over de frequentie en de ernst. Zoals besproken bij de weergave van de resultaten van de interviews, voelen en gedragen de Turkse migranten zich al veel vroeger oud in vergelijking met de autochtone bevolking. De bevoorrechte getuigen definieerden in die zin de groep ouderen ruimer en namen ook al Turken vanaf 45 jaar in beschouwing. Met daarnaast specifiek de vrouwen in het vizier, waren de bevoorrechte getuigen het erover eens dat (verborgen) depressie in deze groep een veel voorkomend fenomeen is. Wat de meer uitgesproken psychiatrische problematieken betreft, zoals b.v. psychose, is het niet mogelijk om een indicatie te geven over de prevalentie bij de Turkse ouderen. De bevoorrechte getuigen komen daar eerder zelden mee in aanraking maar op basis van de informatie uit de gesprekken kunnen zeker geen veralgemeningen gemaakt worden. Hetzelfde geldt voor de psycho-organische problematieken zoals bv. dementie.
4.1.2. Aanwezigheid van een vraag of behoefte bij de Turkse ouderen naar de GGZ Op de tweede onderzoeksvraag is het antwoord op basis van de gegevens uit de interviews wel eenduidig. De Turkse ouderen zelf hebben geen vraag of behoefte naar de GGZ. Er rust bij de (oudere) Turkse migranten nog een groot taboe op alles wat met psychische gezondheid te maken heeft. Bij de bevoorrechte getuigen is er wel sprake van een behoefte inzake de GGZ. Een aantal bevoorrechte getuigen gaf aan dat het aantal doktersbezoeken en het overmatig gebruik van medicijnen (slaapmiddelen en antidepressiva) bij de groep Turkse vrouwen van 45 tot 55 jaar zeer hoog is. Zij geloven dat laagdrempelige groepsgerichte acties vanuit de GGZ met een psycho-educatief karakter dit gedrag positief kunnen beïnvloeden. Bij de bevoorrechte getuigen klinkt ook de vraag door naar een betere bekendmaking en profilering van het aanbod van de GGZ door de GGZ bij de Turkse migranten.
4.1.3. Benadering van de doelgroep door de GGZ Tijdens de interviews kwam heel sterk tot uiting dat het een ongeschreven voorwaarde is om via vertrouwenspersonen in de allochtone gemeenschap de ingang te maken naar de beoogde 31
doelgroep. Die vertrouwenspersonen moeten als het ware de GGZ toeleiden naar de Turkse migranten. De vertrouwenspersoon kan ook de vorm aannemen van een organisatie waar de Turkse migranten vertrouwd mee zijn of een voorziening waar ze zich thuis voelen. Er werd in de gesprekken meerdere keren vermeld dat een groepsaanpak het meest effectief lijkt. Daarnaast werd ook benadrukt dat een laagdrempelige en aanklampende aanpak nodig is waarbij voldoende aandacht moet zijn voor het feit dat heel wat Turkse migranten analfabeet zijn in de eigen taal.
4.1.4. Enkele beschouwingen Dit onderzoek had de bedoeling om zicht te krijgen op de psychische kwetsbaarheid en mogelijke vragen naar of behoeften inzake de GGZ van de Turkse ouderen in Gent. Wij vertrokken bij het beeld van ouderen van de op Vlaams niveau gehanteerde leeftijdsgrens van 60 jaar. Uit de literatuur en de toets met de praktijk blijkt dat we voor de beoogde doelgroep dit beeld moeten bijstellen en de grens een stuk moeten verlagen. Dit vraagt een aanpassing in ons denken maar anderzijds wordt, als ouderen enkel op basis van hun leeftijd worden voorgesteld, een ééndimensioneel beeld gecreëerd dat geen plaats laat voor uitbreiding of nuances (Beeldvorming over ouderen; StampMedia 2009). Aansluitend is het ook belangrijk om aan te geven dat "de" Turkse oudere niet bestaat. Zowel het literatuuronderzoek als de interviews maakten duidelijk dat de groep Turkse arbeidsmigranten een vrij specifiek profiel hebben dat hen extra kwetsbaar maakt. Dit mag niet tot gevolg hebben dat we nu over de Turkse ouderen in Gent uitsluitend gaan denken in termen van één grote homogene groep waarbinnen alle leden zich op dezelfde manier gedragen. Bij het opzetten van acties mogen we niet in de valkuil trappen van het overculturaliseren. Het individu met de eigen persoonlijkheid, de eigen ervaringen en specifieke zorgnoden mag niet uit het oog verloren worden. Cultuurgevoelige zorgverlening behelst, zoals aangegeven binnen het literatuur-onderzoek, meer dan het aanleren van weetjes. Het vereist complementair een bepaalde attitude en de nodige (gespreks)vaardigheden. Er was vooraf gesteld dat dit een verkennend onderzoek moest worden. De antwoorden op de onderzoeksvragen moeten dan ook in die zin geïnterpreteerd worden: als bevindingen die mogelijk een richting aangeven maar die zeker nog verdere exploratie vereisen. Wat arbeidsmigranten en GGZ betreft, is de gevonden literatuur vooral een afspiegeling van de situatie in Nederland. Voorzichtigheid is geboden met het het veralgemenen van de Nederlandse onderzoeksresultaten naar de specifieke situatie (qua bevolkingssamenstelling, GGZlandschap,E) in Gent. Het feit dat we vooral moeten afgaan op literatuur uit Nederland illustreert een tekort aan wetenschappelijk onderzoek over allochtone ouderen en GGZ in ons eigen land. De bevoorrechte getuigen die werden geïnterviewd werden geselecteerd op basis van hun kennis en hun contacten met de Turkse gemeenschap in Gent. Zij werden gevraagd om vanuit hun eigen, vooral beroepsmatige, ervaring een aantal bevindingen in verband met de Turkse ouderen in Gent en GGZ, in de ruime zin van het woord, te delen. Niettegenstaande de relevantie van hun informatie buiten kijf staat, moet er rekening mee gehouden worden dat ook hun bevindingen gekleurd werden door een eigen perspectief. Zonder even rekening te houden met allerlei bezwaren van praktische en methodologische aard, lijkt een bevraging bij de Turkse ouderen zelf, wat buiten de scope viel van het huidig kleinschalige onderzoek, een meerwaarde. De aanvullende resultaten van een dergelijke studie zouden een meer solide ondergrond bieden om acties naar deze doelgroep te ondernemen.
4.2. Aanbevelingen Betekent de laatste beschouwing (aanbeveling?) dat de partners van NOGGGG niets kunnen ondernemen? Zeker en vast niet. Ondanks het ontbreken van een wetenschappelijke basis werden in het huidig onderzoek een aantal pijnpunten blootgelegd. Vooreerst is er de onbekendheid van het aanbod van de GGZ die meerdere malen werd aangehaald. De GGZ-voorzieningen met een 32
aanbod naar ouderen kunnen nadenken hoe ze dit aanbod beter kunnen bekend maken waarbij ze vooral aandacht moeten hebben om op een laagdrempelige manier duidelijk te maken wat een begeleiding of behandeling juist inhoudt en wat de wederzijdse verwachtingen kunnen/mogen zijn. Daarnaast werd de groep Turkse vrouwen vanaf 45 jaar bijna unaniem door de bevoorrechte getuigen naar voor geschoven als een zeer kwetsbare groep voor psychische problemen. Rekening houdend met wat in de beschouwingen over de leeftijdsafbakening van de groep ouderen aangehaald werd, lijkt het de moeite waard om te bekijken of er voor deze groep een actie kan uitgewerkt worden door de partners van NOGGGG. Dit rapport reikt zeker een aantal handvatten aan die daarbij in overweging kunnen genomen worden. Tevens kan inspiratie gezocht worden bij bestaande, evidence based, good practices. Eén zwaluw maakt nog geen lente. Door dit kleinschalig onderzoek te laten uitvoeren tonen de partners van NOGGGG aan dat ze oog hebben voor de noden en de behoeften van een specifieke groep ouderen waarvan verwacht wordt dat hun aantal en dus ook de zorgvraag in de komende jaren sterk zal toenemen. Het opzetten van losse acties of projecten voor deze doelgroep is ontegensprekelijk zinvol maar zou idealiter moeten kaderen binnen een groter streven naar een algemeen diversiteitsbeleid in de geestelijke gezondheidszorg. Dit zorgt ervoor dat het aanbod dynamisch blijft en zich kan aanpassen aan een veranderende realiteit. Een diversiteitsbeleid vraagt een uitgewerkte (langetermijn)visie op diversiteit maar vereist eveneens dat de voorziening en haar medewerkers deze visie kunnen vertalen in concrete acties naar de praktijk. Interculturalisering is in feite een component van een algemeen diversiteitsbeleid. Talloen (2007) geeft aan dat er geen standaardoplossing is voor interculturalisering: "het proces is maatwerk afgestemd op de specifieke omstandigheden van de voorziening.". Om de slaagkans van het interculturaliseringsproces te verhogen is het belangrijk om in de beginfase op korte termijn successen te boeken en te evalueren; dit echter zonder de doelen op langere termijn uit het oog te verliezen (Talloen, 2007).
33
5. Referenties Allochtonen en kanker. Gids voor hulpverleners. Vlaamse Liga tegen Kanker: 2007. Araz, N. (1997). Loyaliteitsconflicten in een Turks migrantensysteem. In: Boedjarath, I. & Van Bekkum, D. (red.) Een blik in de transculturele hulpverlening. Vijftien jaar ervaring met verlies en verrijking (143-155). Beeldvorming over ouderen. Brochure van de werkgroep media van de Vlaamse Ouderenraad vzw. StampMedia 2009. Bekker, M. & van Mens-Verhulst, J. (2008). GGZ en Diversiteit: Prevalentie en Zorgkwaliteit. Programmeringsstudie 'Etniciteit en gezondheid' voor ZonMw. Tilburg: Tilburg University. Berdai, S. (2005). VergrijzingE een kleurrijk gegeven. Brussel: Overlegplatform Allochtone Ouderen, VZW Brusselse Welzijns- en gezondheidsRaad. (ook in: Tijdschrift voor Welzijnswerk, 34(311), 55-62) Boland, G., Smits, C., de Vries, W. & Van Erp, R. (2007). 'De kracht van je leven'. De narratieve methode in de GGZ-preventie bij Turkse en Marokkaanse ouderen met depressieve klachten. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 62(6), 487-499. Bozkir, C. (1997). Afwezige vaders. In: Boedjarath, I. & Van Bekkum, D. (red) Een blik in de transculturele hulpverlening. Vijftien jaar ervaring met verlies en verrijking (73-91). Carrette, G., Hermans, Ph., Van Mol, M., Joris, Chr., Gailly, A. (1986). Migranten en geestelijke gezondheidszorg. Verslag van de studiedag op 8 maart 1985, Brussel. Gent: Nationale Vereniging voor Geestelijke Gezondheidszorg. Cohen, C.I., Magai, C., Yaffee, R. & Walcott-Brown, L. (2005). Racial Differences in Syndromal and Subsyndromal Depression in an Older Urban Population. Psychiatric Services, 56(12), 15561563. Cuyvers, G. & Kavs, J. (2007). Oud worden in een vreemd land. Allochtone ouderen en hun behoeften. Welzijnsgids – Noden, Ouder worden, 64, 23-42. Cuyvers, G. & Kavs, J. (2001). De huidige en toekomstige behoeften van allochtone ouderen aan welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. Geel: Katholieke Hogeschool Kempen, Departement Sociaal Werk. De Bok, P. (2003). Overgeleverd aan vreemden. Twee geestelijk verzorgers over de problemen van oudere migranten. Denkbeeld, 15(6), 4-8. Denier, Y. (2010). Zorgethische aspecten in de zorg voor allochtone ouderen. Tijdschrift voor Welzijnswerk, 34(311), 35-54. de Vries, W. (2004). Verlaten door de familie. Impressies van een Marokkaans verzorgingstehuis. Denkbeeld, 16(3), 20-24. de Vries, W. & Smits, C. (2003). Psychische klachten bij Turkse en Marokkaanse ouderen. Een handreiking voor de praktijk. Utrecht: Trimbos instituut. de Vries, W.M. & Smits, C.H.M. (2005). Op zoek naar rust in de ziel Rahat el baal. De beleving van problemen met de geestelijke gezondheid van Marokkaanse ouderen. Tijdschrift voor gerontologie en geriatrie, 36(5), 194-202. de Wit, M.A.S., Tuinebreijer, W.C., Beekman, A.T.F., Dekker, J., Gorissen, W.H.M., Penninx, B.W., Komproe, I.H., Mesu, P.S. & Verhoeff, A.P. (2006). Stemmings- en angststoornissen in Amsterdam: verschillen in voorkomen en zorggebruik naar etniciteit – Amsterdamse Gezondheidsmonitor. Amsterdam: GGD Amsterdam, cluster EDG. de Wit, M.A.S., Tuinebreijer, W.C., Dekker, J., Beekman, A.T.F., Gorissen, W.H.M., Schrier, A.C. Penninx, B.W.J.H., Komproe, I.H. & Verhoeff, A.P. (2008). Depressive and anxiety disorders in different ethnic groups. A population based study among native Dutch, and Turkish, Moroccan and Surinamese migrants in Amsterdam. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 43, 905-912.
34
De Witte, J. (2005). Migratiebeleid in België: waar komen we vandaan en waar moeten we naartoe? Toespraak gehouden tijdens de "Discussieavond Migraties", Vlaams Parlement, Brussel, 5 oktober 2005. Edrisi, M. (2010). Wegkwijnen in ontheemding. Heimwee bij migranten. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 65(9), 669-683. Geïntegreerd advies inzake preventie in de GGZ, de toegankelijkheid van de GGZ voor allochtonen, GGZ voor ouderen en de vermaatschappelijking van de GGZ. Advies van de Vlaamse Gezondheidsraad: 25 april 2006. Gezondheidsindicatoren van het Brussels Gewest 2010. Brussel: Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad - Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Ferrant, L. (2007). De zin van het verschil: culturele diversiteit in grootstedelijke praktijken. Toespraak gehouden tijdens het symposium "Brussel, jonger dan het land?" op 19 april 2007. Hatloy, I. (2010). Statistics 3: Race, culture and mental health/Mind. http://www.mind.org.uk/help/people_groups_and_communities/statistics_3_race_culture_and_men tal_health. Hilderink, J., van 't Land, H. & Smits, C. (2009). Drop-out onder allochtone GGZ-cliënten. Trendrapportage GGZ 2009. Utrecht: Trimbos-instituut. Hoffer, C. (2004). Geestelijke gezondheidszorg en cliëntenvisies: het consulteren van islamitische genezers als voorbeeld. Tijdschrift Klinische Psychologie, 34(3), 137-147. Hosper, K., Knipscheer, J., Kleber, R. & Vollebergh, W. (1999). Culturele diversiteit en gelijkheid in de Geestelijke Gezondheidszorg. Cliënten en hulpverleners vergeleken. De Psycholoog, 34(6), 278-283. Interprovinciale werkgroep "interculturalisering van de ouderenzorg" (2007). Een visie op diensten zorgverlening voor ouderen in een context van diversiteit. Brussel: Vereniging van de Vlaamse Provincies. Keten, Y (2002). Mantelzorg voor Turkse ouderen: traditie en praktijk. Anderzijds, 2002(3), 1-6. Knipscheer, J.W. & Kleber, R.J. (2005). Migranten in de ggz: empirische bevindingen rond gezondheid, hulpzoekgedrag, hulpbehoeften en waardering van zorg. Tijdschrift voor psychiatrie, 47(11), 753-759. Kortmann, F. (2002). Interculturalisatie op maat. Reactie op het manifest 'Interculturele geestelijke gezondheidszorg'. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 57(1), 52-63. Leveque, K., Lodewijcks, I. & Vranken, J (2007). Depression and generalised anxiety in the general population in Belgium: a comparison between native and immigrant groups. Journal of Affective Disorders, January, 97(1-3): 229-239 Lodewijckx, E. (2007). Ouderen van vreemde herkomst in het Vlaamse Gewest. Origine, sociaaldemografische kenmerken en samenstelling van hun huishouden. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. Lodewijckx, E. (2010). Demografische data over veroudering en allochtone ouderen in Vlaanderen en Antwerpen. Tijdschrift voor Welzijnswerk, 34(311), 5-19. Meurs, P. (2010). In memoriam Antoon Gailly (1951-2009). Pionier in de interculturele geestelijke gezondheidszorg. Psyche, 22(1), 20-22. Oyman, M. (1997). Psychosomatiek bij Turkse cliënten in Turkije en in Nederland. In: Boedjarath, I. & Van Bekkum, D. (red.): Een blik in de transculturele hulpverlening . Vijftien jaar ervaring met verlies en verrijking, (61-72). Pehlivan, M. (2004). "Ik hou nu eenmaal van het leven!". Focus (driemaandelijks tijdschrift AZ SintLucas, Gent), 2004(30), 10-11. Sevinç, F. & Verheugt-Pleiter, A. (2009). Wij-cultuur, migratie en mentaliseren. Een Turkse casus. in Thijs, M. & Gomperts, W.: Vergezichten, 185-209. Smits, C. & de Graaff, E. (2007). Tussen informele en formele zorg. Turkse ouderen in Turkije en Nederland. Denkbeeld, 19(2), 13-15. 35
Smits, C. & de Vries, W. (2003). Een som van misverstanden. De GGZ en psychische klachten van oudere Turken en Marokkanen. Denkbeeld, 15(6), 10-13. Spijker, J., van der Wurff, F.B., Poort, E.C., Smits, C.H., Verhoeff, A.P. & Beekman, A.T. (2004). Depression in first generation labour migrants in Western Europe: the utility of the Center for Epidemiologic Studies Depression Scale (CES-D). International Journal of Geriatric Psychiatry, 19(6), 538-544. Talloen, D. (2008). Allochtone ouderen en de uitdaging voor de dienst- en zorgverlening. Welzijnsgids – (leeftijdsgebonden) Noden, Ouder worden, 67, 61-78. Talloen, D. (2008). Wegwijs in het interculturaliseringsaanbod voor ouderenzorg in OostVlaanderen. Gent: Provincie Oost-Vlaanderen. Talloen, D. (2007). Zorg voor allochtone ouderen. Mechelen: Wolters Kluwer Belgium NV. Talloen, D. & Van Geertruyen, G. (2004). Werken rond allochtone senioren: Oost-Vlaams seniorenbeleid krijgt Europees vervolg. Wijs over Grijs, 3-6. ten Have, M. & Bijl, R. (1997). Geestelijke gezondheidszorg voor allochtone vrouwen. Psychiatrie en verpleging, 73(2), 134-143. van der Wurff, F.B., Beekman, A.T.F., Dijkshoorn, H., Spijker, J.A., Smits, C.H.M., Stek, M.L. & Verhoeff, A. (2004). Prevalence and risk-factors for depression in elderly Turkish and Moroccan migrants in the Netherlands. Journal of Affective Disorders, 83(1), 33-41. Van Dijk, R. (1989). Cultuur als excuus voor een falende hulpverlening. Medische antropologie, 1(2), 131-143. Van Dijk, R., Boedjarath, I., De Jong, J., May, R. & Wesenbeek, R. (2000). Interculturele geestelijke gezondheidszorg in de XXIe eeuw. Een manifest. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 55(2), 134-144. van Es, D. (1995). De migrant als patiënt. Een oriëntatie voor hulpverleners in de gezondheidszorg. Utrecht: De Tijdstroom. Vlaamse Gezondheidsraad (2006). Geïntegreerd advies inzake preventie in de GGZ, de toegankelijkheid van de GGZ voor allochtonen, GGZ voor ouderen en de vermaatschappelijking van de zorg. Vlaamse Ouderenraad (2009). Advies 2009/5 – Zorg voor ouderen van vreemde herkomst. Brussel: Vlaamse Ouderenraad. Yerden, I. (2010). Maatschappelijke implicaties van de veelkleurige vergrijzing. Tijdschrift voor Welzijnswerk, 34(311), 20-34.
36
6. Bijlages 6.1. Bijlage: overeenkomst NOGGGG OVEREENKOMST TOT OPRICHTING VAN EEN NETWERK MET ALS DOEL DE ORGANISATIE VAN EEN ZORGCIRCUIT GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG VOOR OUDEREN IN DE REGIO GENT
Tussen de ondergetekenden : 1. PC Dr. Guislain, met zetel te 9000 Gent, Francisco Ferrerlaan 88a, vertegenwoordigd door Dhr. L. De Schepper 2. vzw PC Sleidinge, met zetel te 9940 Sleidinge, Weststraat 135, vertegenwoordigd door Dhr. R. De Cuyper 3. vzw PC Caritas, met zetel te 9090 Melle, Caritasstraat 76, vertegenwoordigd door Dhr. M. Van Ooteghem 4. vzw PZ Sint-Camillus, met zetel te 9051 Sint-Denijs-Westrem, Beukenlaan 20, vertegenwoordigd door Prof. E. Keirse en Dhr. R. De Rycke 5. vzw CGG Regio Groot Gent Eclips, met zetel te 9000 Gent, Elyzeese Velden 141, vertegenwoordigd door Dhr. L. Martens 6. vzw OVOSIT, met zetel te 9000 Gent, Jubileumlaan 225, vertegenwoordigd door Mevr. P. Lebeer en Dhr. K. Beeckman 7. AZ Jan Palfijn, met zetel te 9000 Gent, Henri Dunantlaan 5, vertegenwoordigd door O. 8. vzw AZ Sint-Lucas, met zetel te 9000 Gent, Groenebriel 1, vertegenwoordigd door 9. UZ Gent, met zetel te 9000 Gent, De Pintelaan 185, vertegenwoordigd door Prof. F. Colardyn 10. vzw AZ Maria Middelares, met zetel te 9000 Gent, Kortrijksesteenweg 1026, vertegenwoordigd door OO.. 11. vzw AZ Sint-Vincentius, met zetel te 9800 Deinze, Schutterijstraat 34, vertegenwoordigd door Dhr. F. Lippens 12. Netwerk Psychiatrische Thuiszorg regio Groot Gent, te 9051 Sint-Denijs-Westrem, Beukenlaan 20, vertegenwoordigd door M. Vermeire 13. vzw WZC Sint-Jozef, met zetel te 9000 Gent, Molenaarsstraat 34, vertegenwoordigd door Dhr. Dirk D’Hondt 14. vzw RVT Leiehome, met zetel te 9031 Drongen, Kloosterstraat 9, vertegenwoordigd door Dirk De Meester 15. vzw WZC Mariahuis, met zetel te 9890 Gavere, Kloosterstraat 6, vertegenwoordigd door Dhr. Luc Tanghe 16. vzw Caritas Oost-Vlaanderen te 9000 Gent, Coupure 273, vertegenwoordigd door Vicaris Luc De Geest 37
17. OCMW Gent, Onderbergen 6, 9000 Gent, vertegenwoordigd door Dhr. Geert Versnick en Dhr. Luc Kupers wordt overeengekomen een netwerk op te richten. Ten behoeve hiervan worden volgende bepalingen overeengekomen. Artikel 1 Het netwerk draagt de naam “Netwerk Ouderen Geestelijke Gezondheidszorg regio Groot Gent”, afgekort NOGGGG. Artikel 2 Het netwerk richt zicht tot ouderen (vanaf 60 jaar) met psychische problemen die woonachtig zijn in de regio Deinze, De Pinte, Destelbergen, Gavere, Gent, Lochristi, Melle, Merelbeke, Nazareth, Oosterzele, Sint-Martens-Latem, Wachtebeke en Zulte. Artikel 3 De partners van het netwerk engageren zich om binnen de regio en binnen de mogelijkheden die elke partner ter beschikking staan, een zo goed mogelijk samenhangend zorgaanbod te organiseren voor de omschreven doelgroep. Hiertoe dienen zij de noden van deze doelgroep te detecteren en in samenwerking alternatieven voor te stellen en uit te werken. Meer concreet zullen de partners van het netwerk : - hun aanbod kenbaar maken aan elkaar, - gerichter naar elkaar doorverwijzen, - de samenwerking tussen de verschillende modules optimaliseren, - bestaand aanbod bijsturen om meer in te spelen op gedetecteerde noden, - nieuwe initiatieven opzetten daar waar financiële mogelijkheden geboden worden. Bijzondere focus wordt gelegd op de samenwerking tussen de gespecialiseerde GGZvoorzieningen en de zorgvoorzieningen voor ouderen die occasioneel te maken hebben met ouderen met psychische problemen. Artikel 4 Caritas Oost-Vlaanderen engageert zich andere voorzieningen voor bejaardenzorg te informeren omtrent de initiatieven en activiteiten van het netwerk met als doel deze voorzieningen de gelegenheid te geven te participeren aan deze initiatieven of activiteiten indien dit wenselijk is. vzw OVOSIT engageert zich om voorzieningen uit de thuiszorg te informeren omtrent de initiatieven en activiteiten van het netwerk met als doel deze voorzieningen de gelegenheid te geven te participeren aan deze initiatieven of activiteiten indien dit wenselijk is. Artikel 5 De partners engageren zich om het zorgaanbod voor ouderen van de GGZ-voorzieningen uit het werkingsgebied te inventariseren en op uniforme wijze te beschrijven, met inbegrip van zorgcapaciteit, via Spiller dat gebruik maakt van een begrippenkader dat aangepast is aan de doelgroep ouderen.
38
Het zorgaanbod van de thuiszorg en ouderenvoorzieningen dat specifiek is voor de omschreven doelgroep zal eveneens geïnventariseerd en beschreven worden in een gestandaardiseerde vorm, anders dan Spiller. De partners verbinden er zich toe om de oprichting van nieuw zorgaanbod of afschaffing of wijziging van bestaand zorgaanbod voor de doelgroep vooraf kenbaar te maken aan de partners en dit initiatief bespreekbaar te stellen en te streven naar een consensus hierover. Ieder partner blijft uiteindelijk vrij om wijzigingen in zijn zorgaanbod aan te brengen. Deze verbintenis geldt niet voor de partners Caritas Oost-Vlaanderen en vzw OVOSIT. Artikel 6 Het netwerk wordt aangestuurd door een stuurgroep. Deze bestaat uit de vertegenwoordigers van de organisaties die de samenwerkingsovereenkomst ondertekenen. Iedere partner duidt een vaste vertegenwoordiger en een plaatsvervanger aan. Enkel deze vertegenwoordigers kunnen deelnemen aan de stuurgroep. Uit de leden van de stuurgroep wordt een voorzitter gekozen die de stuurgroep voorzit en vertegenwoordigt. De voorzitter wordt verkozen voor een termijn van 2 jaar en is onbeperkt herverkiesbaar. De stuurgroep vergadert zoveel als nodig doch minstens 3 maal per jaar. De stuurgroep kan opvolging van concrete projecten op de optimalisatie van de samen-werking tussen twee of meer voorzieningensoorten delegeren naar werkgroepen. Ook organisaties die niet tot de stuurgroep behoren kunnen deel uitmaken van deze werkgroepen. Deze werkgroepen rapporteren aan de stuurgroep. Artikel 7 Het netwerk kan uitgebreid worden met nieuwe partners voor zover zij een aanbod hebben dat zich richt naar de doelgroep van het netwerk en voor zover zij de samenwerkingsovereen-komst onderschrijven. De stuurgroep beslist in consensus over de toetreding van bijkomende partners. Artikel 8 Het beheer en de exploitatie van de gemeenschappelijke door meerdere zorgvoorzieningen uitgebate modules - waaronder het “therapeutisch project ZORG” - zullen tussen de betrokken partijen bij afzonderlijke overeenkomst worden geregeld. Bij detachering van personeel naar een gemeenschappelijke zorgmodule blijft het personeelslid werken onder de verantwoordelijkheid en het gezag van de detacherende voorziening die verantwoordelijk blijft voor de personeelsaangelegenheden voor dit personeelslid. Artikel 9 De voorliggende overeenkomst treedt in werking op O. en wordt afgesloten voor onbepaalde duur. De overeenkomst kan bij consensus gewijzigd worden. Artikel 10 In geval van meningsverschil tussen de partijen betreffende de interpretatie of de uitvoering van deze overeenkomst, kan elke partij dit schriftelijk meedelen aan de voorzitter van de stuurgroep of minstens drie vertegenwoordigers van de stuurgroep. In deze brief zal de betrokken partij de aard van het geschil en de bepaling van de overeenkomst waarover het geschil gaat, vermelden en zo mogelijk een voorstel tot oplossing formuleren. 39
De voorzitter of de drie aangeschreven vertegenwoordigers roepen de stuurgroep samen binnen de veertien dagen na kennisname van het meningsverschil. De stuurgroep poogt om de partijen te verzoenen. Tijdens deze fase kan de stuurgroep een beroep doen op één of meer externe deskundigen. Artikel 11 Partijen kunnen uit deze overeenkomst stappen of uitgesloten worden. Een partij die de in deze overeenkomst gemaakte afspraken niet meer respecteert èn waarbij de bemiddelingsprocedure geen oplossing bood, kan bij consensus van de overige leden van de stuurgroep uitgesloten worden. Het comité laat zijn besluit per aangetekende brief aan de inrichtende macht van de uitgesloten partij betekenen. Partijen kunnen hun deelname aan dit netwerk beëindigen door middel van een eenvoudig schrijven aan de voorzitter. Evenwel geldt een opzeggingstermijn van 6 maanden, tenzij de partijen unaniem anders overeenkomen. De opzeggingstermijn begint te lopen de eerste dag van de maand volgend op de verzending. Opgemaakt te Gent op 30 juni 2008 in zoveel exemplaren als er partijen zijn, waarvan elk der partijen erkent het hare te hebben ontvangen.
40
6.2. Bijlage: e-mail huisartsen Geachte dokter, Mijn naam is Ilse De Neef en ik ben stafmedewerker bij het Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen (PopovGGZ). Eén van de taken van het Overlegplatform is het faciliteren van de samenwerking tussen de verschillende GGZ- voorzieningen in Oost-Vlaanderen. Wij hebben daartoe verschillende overleggroepen voor verschillende doelgroepen, waaronder 5 (regiogebonden) overleggroepen voor de doelgroep ouderen. Doelstellingen van deze overleggroepen zijn het op elkaar afstemmen van het zorgaanbod voor ouderen en het zoeken naar oplossingen voor lacunes binnen dat aanbod. In het kader van een denkoefening over bestaande lacunes heeft het Netwerk Ouderen Geestelijke Gezondheidzorg regio Groot-Gent (NOGGGG) beslist om een kleinschalig onderzoek te doen naar de prevalentie van psychische problemen bij Turkse ouderen in Groot-Gent. Literatuur toont immers aan dat de groep allochtone ouderen de komende jaren flink zal toenemen en dat de voorzieningen hier niet op voorbereid zijn. Bedoeling van het onderzoek is om zicht te krijgen op volgende zaken: Wat is de prevalentie van psychische problemen bij de Turkse ouderen in Gent? Over welke problemen gaat het (depressie, psychose, O)? Waar komen/kunnen deze mensen nu terecht met hun probleem? Is er voor/vanuit de groep Turkse ouderen in Gent een vraag/behoefte naar de Geestelijke Gezondheidszorg en zo ja, wat omvat deze vraag? Eens er zicht is op deze zaken (planning: eind oktober) zullen de partners van NOGGGG in een tweede fase bekijken wat de mogelijkheden zijn om aan de eventuele noden van deze doelgroep tegemoet te komen. Het onderzoek is tweeledig en bestaat uit een literatuurstudie en uit het afnemen van interviews van bevoorrechte getuigen (huisartsen, hulpverleners, O) die voeling hebben met allochtone ouderen. Omdat uw inbreng waardevol is, nodig ik u met deze e-mail graag uit om aan dit onderzoek deel te nemen. Concreet wil dit zeggen dat ik, na telefonische contactname en indien u bereid bent mee te werken, met u een moment wil vastleggen in de komende weken (augustus of eerste weken september) om u te interviewen. Ik schat in dat het interview maximum een uur van uw tijd zal vragen. Aarzel echter niet om zelf al contact op te nemen indien u graag meer achtergrondinformatie wenst over NOGGGG en/of het onderzoek alvorens uw medewerking toe te zeggen. U vindt mijn contactgegevens onderaan de e-mail. Alvast bedankt! Met vriendelijke groeten,
Ilse De Neef Stafmedewerker Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen vzw (PopovGGZ vzw) Oude Abdij, Drongenplein 26 9031 Drongen telefoon: 09 / 216 65 50 - fax: 09 / 216 65 59
[email protected] www.popovggz.be en www.ombudsfunctieggz.be
41
6.3. Bijlage: verloop semi-gestructureerde gestructureerde interviews
PopovGGZ vzw
Oude Abdij, Drongenplein 26, 9031 Gent (Drongen) tel: 09 / 216 65 50 fax: 09 / 216 65 59 e-mail: mail:
[email protected]
Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen vzw
website: www.popovggz.be rekening: 445-3550331-01 445
PopovGGZ/2010/ZCO/IDN/048 31/3/2011
Project allochtone ouderen Interview bevoorrechte getuigen I. Inleiding − − − − −
Kort voorstellen PopovGGZ en NOGGGG Doel van het interview Hoe: interviewen bevoorrechte getuigen Hoe rapporteren: resultaten verwerkt in rapport; anonimiteit gegarandeerd Interview met dictafoon
II. Achtergrond − − − − − − −
Hoelang in werkveld Hoelang ervaring met allochtone cliënten Hoeveel cliënten doelgroep Duidelijke categorieën Turkse ouderen Arbeidsimmigranten Leeftijdsrange Verdeling mannen/vrouwen
III. Psychische klachten: open vragen − − − − − − − − − − − − − − −
Met welke klachten ouderen (60+) Eventueel verschil met jongeren Hoe wordt met ouderdom omgegaan Psychische klachten Welke Hoe uiten deze klachten zich/symptomen /symptomen Hoe gepresenteerd door oudere Sprake van verschillen met autochtone ouderen Bespreekbaar Wat mee gedaan Verschillen tussen mannen en vrouwen Hoe beleefd in familie Verloop klachten Kennis van aanbod GGZ Hoe groot groep met verdoken psychische/psychiatrische problematiek
IV. Factoren uit literatuurstudie ratuurstudie −
Terugkeerdilemma en zorgdilemma 42
− − − − − − −
Verwachtingen: sterkere medicatiewens (algemeen/psychisch); snel resultaat behandeling Klachtpresentatie en ziekte-inzicht: andere verklaring psychische problemen (geesten); somatisatie Taal- en communicatieproblemen: gebrekkige kennis Nederlands; communicatiestijl hulpverleners te direct en expliciet Voorkeur hulpverlener zelfde etnische groep Multiproblematiek: meerdere problemen op verschillende leefgebieden Cultuurspecifieke waarden: schaamte (sociaal); familisme en familieparticipatie; hiërarchie (initiatief bij hulpverlener) Grotere drop-out allochtone cliënten
V. Suggesties voor verbetering − − − −
Wat nodig om GGZ toegankelijk te maken (door GGZ zelf/bij populatie) Alternatieve vormen van hulp Nodig dat actie ondernomen wordt door GGZ Hoe beter detecteren in huisartsenpraktijk of elders
−
Relevante informatiebronnen voor het onderzoek
43
6.4. Bijlage: belangrijkste verschillen tussen collectivistische en individualistische samenlevingen Collectivistisch Mensen worden geboren in uitgebreide families of andere wij-groepen die hen blijvend beschermen in ruil voor loyaliteit Je ontleent je identiteit aan je sociale netwerk Kinderen leren denken in termen van "wij" De harmonie moet altijd bewaard blijven en directe confrontatie vermeden Sterke-context communicatie Een misstap leidt tot schaamte en gezichtsverlies voor jezelf en de groep De verhouding werkgever-werknemer wordt gezien als een morele band, ongeveer zoals een familieband
Individualistisch Je groeit op om voor jezelf en misschien voor je gezin te zorgen Je ontleent de identiteit aan jezelf Kinderen leren denken in termen van "ik" Een eerlijk mens zegt wat hij of zij denkt Zwakke-context communicatie Een misstap leidt tot schuldgevoel en verlies van zelfrespect De verhouding werkgever-werknemer wordt opgevat als een contract op basis van wederzijds voordeel
Uit themarapport "Dropout onder allochtone GGZ-cliënten" (Hilderink et al., 2009)
44
6.5. Bijlage:: folder cursus "Lichte dage dagen, n, donkere dagen" voor Turkse vrouwen
45
46