Afstudeeropdracht BACHELOR FYSIOTHERAPIE 2006 - 2007 Pilotstudy „Het effect van CureTape® op de ervaren pijn na verstandskiesverwijderingen”
Door: Kathrin Lemmen en Katrin Tekstra Opdrachtgever: Harry Pijnappel AK – docent: Herman Berndt SLB – docent: Marjan van Roon Nijmegen, maart 2007
Voorwoord Ter afronding van onze studie presenteren wij dit onderzoek als afstudeerproject. Het idee voor het onderzoek ontstond tijdens de tweede stageperiode van het derde studiejaar, waarin wij in aanraking kwamen met de behandelmethode CureTape®. Harry Pijnappel, onze opdrachtgever, is Medical Taping Instructor en heeft al onderzoek gedaan naar het effect van CureTape® op de beweeglijkheid van de hamstrings. In december 2006 verscheen zijn boek “Medical Taping Concept Manual” wat in dit verslag als referentie gebruikt wordt. In zijn praktijk wordt de CureTape® dagelijks toegepast bij patiënten, onder andere om pijn te dempen. Harry Pijnappel heeft ons een project aangeboden, waarin de vraag centraal stond wat het effect van de tape op de ervaren pijn zou kunnen zijn. Wij vonden dit een uitdaging. Onze hartelijke dank voor hun ondersteuning gaat uit naar: • • • • •
Harry Pijnappel als onze opdrachtgever en vakinhoudelijke expert Dr. Beykrirch, Dr. Partenheimer als kaakchirurgen en hun teams die ons hun praktijk ter beschikking hebben gesteld Het UMC St. Radboud, afdeling mond-, kaak – en aangezichtschirurgie De afstudeerkring AK4F (Nicole Bosman, Victorine Bruggeman, Hanna van Eijsden, Christel Gremmen, Sanne Groters, Inge van Haren, Marije Hazenoot met Herman Berndt als onze docent) Alle patiënten die hun hulp hebben aangeboden voor de realisatie van het onderzoek
Hartelijk bedankt voor jullie medewerking! Kathrin Lemmen en Katrin Tekstra Juni 2007
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
2
Inhoudsopgave Voorwoord ..............................................................................................................2 Inhoudsopgave.......................................................................................................3 Hoofdstuk 1 Theoretisch kader.............................................................................4 1.1 Inleiding ..................................................................................................4 1.2 Centrale vraagstelling.............................................................................4 1.3 Aanleiding...............................................................................................4 1.4 De kaakchirurgische ingreep ..................................................................5 1.5 Pijngewaarwording na weefseltrauma....................................................5 1.6 Het Medical Taping Concept en CureTape® .........................................6 1.6.1 De Tapetechnieken .......................................................................7 1.6.1.1 De Lymfe – Tapetechniek..................................................7 1.6.1.2 De Placebo – Tapetechniek...............................................9 1.6.2 Werking van de Lymfe - Tapetechniek ..........................................9 Hoofdstuk 2 Methode en technieken ....................................................................10 2.1 Inleiding ..................................................................................................10 2.2 Onderzoekstype en design.....................................................................10 2.2.1 Meetmomenten..............................................................................11 2.3 Populatie ................................................................................................11 2.3.1 Inclusie – en exclusiecriteria..........................................................11 2.3.2 Informed consent...........................................................................12 2.4 Variabelen ..............................................................................................12 2.5 Meetinstrumenten...................................................................................12 2.5.1 De VAS – schaal ...........................................................................12 2.5.2 Medicatiegebruik ...........................................................................13 2.6 Statistische verwerking...........................................................................14 Hoofdstuk 3 Resultaten .......................................................................................15 3.1 Inleiding ..................................................................................................15 3.2 Samenstelling van de onderzoeksgroepen ............................................15 3.3 Statistische analyse................................................................................16 3.4 Uitkomsten van de VAS schaal en de pijnstillerregistratielijst ................17 3.5 Invloed effectmodificerende variabelen ..................................................23 Hoofdstuk 4 Interpretatie en conclusie ................................................................31 4.1 Inleiding ..................................................................................................31 4.2 Interpretatie ............................................................................................31 4.2.2 Pijnintensiteit .................................................................................31 4.2.3 Pijnstillergebruik ............................................................................31 4.2.4 Classificaties van de ernst van de ingreep ....................................31 4.2.5 Verschillen tussen mannen en vrouwen........................................31 4.3 Conclusie................................................................................................31 Hoofdstuk 5 Discussie .........................................................................................32 Abstract...................................................................................................................34 Gebruikte literatuur ................................................................................................35 Bijlagen ...................................................................................................................36
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
3
Hoofdstuk 1
Theoretisch kader
1.1 Inleiding Dit hoofdstuk behandelt de centrale vraagstelling van het project en geeft een beschrijving van de hoofdvariabelen pijn en CureTape®. Daarvoor zal vanuit de theorie over de pijnfysiologie en de wondgenezing de werking van de CureTape® worden toegelicht en waarom de verwachtingen omtrent het mogelijke pijndempende effect bestaan. 1.2 Centrale vraagstelling Patiënten krijgen na een het verwijderen van kiezen standaard pijnstillers. CureTape® zal als aanvullende therapiemethode worden toegepast. Het onderzoek richt zich op de registratie van de door de patiënt ervaren pijn en het medicatiegebruik bij de drie behandelmethodes: “Alleen medicatiebehandeling”, “Medicatiebehandeling én Lymfetechniek CureTape®” en “Medicatiebehandeling én Placebo CureTape®”. De resultaten zullen worden vergeleken om een mogelijk verschil in de ervaren pijn te laten zien tussen de drie groepen. Dit onderzoek wil een antwoord geven op de vraag naar het effect van CureTape® zeven dagen postoperatief op de ervaren pijn bij patiënten bij wie operatief verstandskiezen werden verwijderd in vergelijking met het effect van alleen een medicatieapplicatie bij een vergelijkbare patiëntengroep. 1.3 Aanleiding Fysiotherapeuten hebben vaak te maken met het fenomeen pijn en zwelling in de acute fase na een operatieve ingreep. Na weefseltrauma reageert het weefsel met een ontstekingsreactie. Er ontstaat een lokale zwelling die een drukverhoging geeft op het omringende weefsel. Door deze drukverhoging wordt de bloedcirculatie verstoord en de lymfeafvoer belemmerd, waardoor de druk op de pijnreceptoren toeneemt1. De pijn belemmert het functioneel bewegingspatroon en veroorzaakt daardoor vaak secundaire klachten. Vertaald naar een zwelling in het craniomandibulaire gebied betekent dit bijvoorbeeld functiebeperkingen van de kaak met vaak samengaande nekklachten3,4. De theorie is dat de elastische vezels van de CureTape® de bovenste huidlaag liften en daarmee ruimte creëren voor een verbeterde afvoer van de lymfe, waardoor een drukvermindering op de pijnreceptoren wordt bereikt. Daardoor en door de continue prikkeling van huidreceptoren zou de pijn als minder erg ervaren worden en een functioneel bewegen sneller weer mogelijk zijn. De kans op secundaire klachten zou daarmee verminderd worden. Tevens zou het medicatiegebruik verminderd kunnen worden.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
4
1.4 De kaakchirurgische ingreep Bij alle deelnemende patiënten werden twee verstandskiezen aan één kant verwijderd. De manier waarop dit werd uitgevoerd is onder te verdelen in drie klassen5: Klasse I gewoon trekken van de verstandskies Klasse II vóór het trekken moet een sneetje worden gemaakt Klasse III vóór het trekken moet een sneetje worden gemaakt en moet geboord worden 1.5 Pijngewaarwording na weefseltrauma Als er ergens in het lichaam weefselschade optreedt, is de eerste reactie een afgifte van transmitters (o.a. histamine en substance P) naar aanleiding van de activiteit van de in de huid aanwezige mestcellen. Deze hebben de taak het ontstekingsproces op gang te brengen. Histamine heeft een lokale vasodilatatie van de vaatwanden tot gevolg, waardoor de cellen van het immuunsysteem een toegang wordt geboden tot het aangedane weefsel. Maar niet alleen deze cellen dringen nu het beschadigde gebied binnen, ook plasma-eiwitten en vocht stromen in. Er ontstaat een lokale zwelling. Tegelijkertijd wordt het wondgebied hyperalgetisch door de uitkering van substance P, die een prikkeling van dunne ongemyeliniseerde afferente zenuwvezels tot gevolg heeft. Door de druk vanuit het gezwollen weefsel krijgen zij een continue input. Deze twee processen lopen naast elkaar, maar beïnvloeden elkaar wederzijds. Doordat de dunne ongemyeliniseerde zenuwvezels een afgifte van substance P stimuleren, worden ook de mestcellen geactiveerd, wat een aanhoudende vasodilatatie tot gevolg heeft. Door hoge histamine- en substance P concentraties worden wederom de dunne pijnreceptoren geprikkeld die aanleiding geven tot een verhoogde substance P afgifte. Zo ontstaat er een vicieuze cirkel tot aan het moment waarop door een verhoogde doorbloeding van het gebied de substance P langzamerhand wordt afgebouwd1,2.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
5
1.6 Het Medical Taping Concept en CureTape® Het Medical Taping Concept (MTC) is een nieuwe therapiemethode binnen de fysiotherapie. Het oorspronkelijke idee werd ontwikkeld door de Japanner Kenzo Kase in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Hij ontwikkelde een elastische katoenpleister die op de huid wordt aangebracht om de functionaliteit van het weefsel te ondersteunen; anders dan tapes die aangebracht worden om de functionaliteit in te perken. De pleister (verder genoemd: tape) komt qua elasticiteit en structuur overeen met de menselijke huid en bevat geen medicatie. Er is nauwelijks kans op huidirritatie, omdat de tape is voorzien met een acrylhechtlaag. Volgens het MTC heeft een behandeling met CureTape® vijf verschillende invloedgebieden1. Dit zijn met name:
Activatie van de circulatie Deactivatie van het pijnsysteem Verbetering van de spierfunctie Ondersteuning van de gewrichtsfunctie Segmentale beïnvloeding
De liftende werking van de tape geeft een onmiddellijke drukvermindering, waardoor de bloedcirculatie en de lymfeafvoer worden hersteld. De druk op de pijnreceptoren zou afnemen, waardoor de ervaren pijn onmiddellijk verminderd wordt en een meer fysiologisch bewegingspatroon mogelijk gemaakt wordt. De tape kan op verschillende manieren op de huid worden aangebracht, al naargelang het beoogde effect zoals hierboven beschreven. Er werd binnen dit onderzoek gekozen voor de Y-lymfetape-techniek, om zo de lymfecirculatie te activeren. (afbeelding 1)
Afbeelding 1: Y-lymfetape-techniek
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
6
1.6.1 Tapetechnieken De binnen dit onderzoek gebruikte tape is huidskleurig en heeft een breedte van 75 mm. Deze breedte is noodzakelijk om het hele gebied met de lymfebanen te kunnen bedekken. Er werd gekozen voor huidskleurige tape, omdat de tape in een zichtbaar gebied aangebracht wordt en patiënten met de tape moeten gaan werken. Het is dus een esthetische keuze. Wij maken gebruik van twee verschillende tapetechnieken: de lymfe-tapetechniek en een placebo-tapetechniek. 1.6.1.1 Lymfe - Tapetechniek Omdat de tape qua lengte moet passen op de hals van de patiënt, moet de tape van te voren aangemeten worden. De volgende uitleg wordt gegeven aan de hand van een voorbeeld van de tapetechniek op de linkerkant van de hals: De tape wordt in gestrekte positie van het hoofd-halsgebied aangemeten: de patiënt zit rechtop en brengt zijn hoofd eerst vanuit de nulstand naar lateroflexie naar rechts en vervolgens naar maximale rotatie naar rechts met enige retroflexie van de nek. De tape moet in deze positie in de lengte reiken vanaf het acromio-claviculaire driehoekje op de schouder tot het distale eenderde van de onderste kaakrand. De basis wordt rond geknipt waardoor de tape beter en langer blijft plakken. De andere kant van de tape wordt schuin afgeknipt, zodat de lange zijde van de tape reikt tot aan het distale eenderde van de kaak en de korte zijde tot net de oorschelp. De tape wordt, behalve 2cm op de basis, in de lengte in zes strookjes van gelijke breedte geknipt, die in lengte toenemen (afbeelding 2). De einden van de strookjes worden eveneens rond geknipt.
Afbeelding 2: Tape voor de linker kant
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
7
Om de tape op het hoofd-halsgebied aan te brengen, gaat de patiënt rechtop zitten met het hoofd in de nulpositie (recht vooruitkijkend, hoofd niet in anteropositie). De basis van de tape wordt op het distale deel van de clavicula in de acromioclaviculaire hoek geplakt, zodat de strookjes opstijgend naar proximaal verlopen (in het transversale vlak), in lengte van de lymfebanen. De patiënt brengt zijn hoofd nu in de gerekte positie (zoals boven beschreven). In deze positie is de huid van het toepassingsgebied het meest gerekt. De eerste drie strookjes worden, beginnend bij de meest distale (de langste), vanuit de basis zonder rek op de huid geplakt in het verloop van de lymfebanen, tot aan de rand van de onderkaak (afbeelding 3). De strookjes worden vast gewreven vanuit proximaal naar distaal, in de richting van de lymfeafvoer.
Afbeelding 3: hoofd in rechtsrotatie en lateroflexie naar rechts
Nadat de eerste drie strookjes bevestigd zijn, wordt het hoofd vanuit de lateroflexierotatie-retroversie-stand teruggebracht naar de pure lateroflexiestand. In deze positie is het gebied tussen de schouder-hoofd-hoek en het oor het meest gerekt en worden de laatste drie strookjes zonder rek op de huid geplakt in de lengte van de lymfebanen (afbeelding 4). Ook hier worden de drie strookjes nog een keer vast gewreven. Als de tape goed aangebracht is gaat de huid golven doordat de tape de gerekte huid van de onderhuid aftrekt.
Afbeelding 4: hoofd in lateroflexie naar rechts Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
8
1.6.1.2 De Placebo - Tapetechniek Om een placebo-effect uit te sluiten, wordt ervoor gekozen om bij een tweede experimentele groep een placebotape aan te leggen. Deze placebotape bestaat uit drie gelijke strookjes (12 cm lang en 2,5 cm breed) die aan het uiteinde rond worden geknipt. De patiënt zit rechtop met het hoofd in de nulpositie. De strookjes worden achter elkaar parallel op de schouder aangebracht. Het uiteinde van het eerste streepje wordt, beginnend op de bovenste rand van de clavicula, proximaal op de clavicula geplakt. Nu wordt de tape iets gerekt en naar dorsaal in richting van de bovenste scapularand aangebracht. De tweede en derde tape worden met geringe afstand op dezelfde manier parallel op de schouder geplakt.
Afbeelding 5: Placebo-tapetechniek
1.6.2 Werking van de Lymfe – Tapetechniek De CureTape® wordt zonder rek maar in een gerekte positie van het te behandelen lichaamsgebied aangebracht, in de lengte van de lymfebanen. Zodra het hoofd in de nulpositie teruggebracht wordt, trekken de elastische vezels van de tape de bovenste huidlaag van de dieper liggende lagen af en creëren daarmee voldoende ruimte om de lymfe verbeterd af te laten vloeien. Door de daarmee samenhangende drukafname op het weefsel zou tegelijkertijd een pijnvermindering optreden. Een tweede reden voor de pijnafname volgens het MTC is de voortdurende prikkeling van huidreceptoren volgens de Gate Control Theorie die de tape geeft. Daardoor wordt de door de dunne ongemyeliniseerde huidafferente C-vezels doorgegeven informatie door het ruggenmerg minder sterk waargenomen1.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
9
Hoofdstuk 2
Methode en Technieken
2.1 Inleiding In hoofdstuk 2 worden de methode en de technieken omschreven, die in het onderzoek worden gehanteerd. Eerst wordt de definitie van het onderzoekstype beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 2.3 uitgelegd hoe op grond van inclusie- en exclusiecriteria de steekproef is bepaald. Paragraaf 2.4 behandelt de voor het onderzoek relevante variabelen en daarop aansluitend paragraaf 2.5 de gebruikte meetinstrumenten.Ten slotte zal beschreven worden hoe de statistische verwerking van de gevonden meetwaarden eruit zal zien. 2.2 Onderzoekstype en design De vraag naar de effecten van het gebruik van CureTape® op de ervaren pijn en de inname van pijnmedicatie past bij het design van een kwantitatief onderzoek, omdat de meetgegevens in maat en getal zijn weer te geven. Om de vraagstelling te kunnen beantwoorden, is gekozen voor een experimenteel ontwerp, waarbij gewerkt wordt met een experimentele groep en een controlegroep. Om een mogelijk optredend placebo-effect te meten, wordt een derde groep meegenomen in het onderzoek. Er zijn alleen nametingen verricht bij de drie groepen Het onderzoek heeft een prospectief experimenteel ontwerp (figuur 2.1).
Figuur 2.1: “prospectief experimenteel ontwerp”
Tijdstip:
(voor) de dag van ingreep
dag van de ingreep
6h
12h
24h 2d 4d post ingreep
7d
Groep 1 (Experimenteel)
G
X
M0
M1
M2
M3
M4 M5
Groep 2 (Placebo)
G
X
M0
M1
M2
M3
M4 M5
Groep 3 (Controle)
G
M0
M1
M2
M3
M4
M5
G = Groepenindeling; X = interventie (tapen); M = meting
De deelnemende patiënten worden via randomisatie in de drie onderzoeksgroepen ingedeeld en behandeld. De indeling doet iedere patiënt zelf door uit drie gelijksoortige enveloppen te kiezen. De enveloppen zijn op de achterkant in kleuren gemarkeerd en bevatten de betreffende vragenlijsten.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
10
2.2.1 Meetmomenten Het onderzoek besloeg voor iedere patiënt zeven dagen, beginnend op het moment van de ingreep. De patiënten van de twee experimentele groepen kregen meteen na de ingreep de tape aangelegd met het verzoek deze voor zeven dagen te laten zitten. Binnen de onderzoeksperiode werden alle patiënten gevraagd op zes tijdstippen een VAS-schaal in te vullen en te registreren hoeveel pijnmedicatie zij gebruikten. De meetinstrumenten worden nader toegelicht in paragraaf 2.5. 2.3 Populatie, doelgroep en steekproef Vanuit de vraagstelling is er een bepaalde onderzoekspopulatie gegeven: patiënten na een kaakchirurgische ingreep. Dit omvat niet alleen kaakchirurgiepatiënten uit Nederland of Duitsland, maar patiënten van de hele wereld. Omdat het echter niet haalbaar was alle patiënten te betrekken in het onderzoek, moest er een groep mensen gevonden worden, die de onderzoekspopulatie zo goed mogelijk representeerde. Het begrip “kaakchirurgiepatiënten” was echter nog heel breed. Er moest dus een keuze gemaakt worden voor een bepaalde doelgroep. In het kader van dit onderzoek zijn dit patiënten bij wie minimaal twee verstandskiezen werden verwijderd. In totaal werden 157 patiënten gevraagd deel te nemen aan het onderzoek. Uiteindelijk waren 90 patiënten hiertoe bereid. Aan hen werden vragenlijsten uitgedeeld, waarvan er 37 werden geretourneerd. Bij de vergelijking van de samenstelling van de onderzoeksgroepen onderling wordt duidelijk dat de grootte van de groepen en de verdeling van mannen en vrouwen verschilt. De tapegroep en de pijnstillergroep zijn echter toch vergelijkbaar omdat het procentuele aandeel vrouwen en mannen nagenoeg gelijk is (56,3% vrouwen in de tapegroep bij 44,5% vrouwen in de pijnstillergroep). De placebogroep steekt hier bovenuit met een percentage van 75% vrouwen. Wat betreft de gemiddelde leeftijd (rond de 24 jaar) zijn alle drie onderzoeksgroepen vergelijkbaar. 2.3.1 Inclusie- en exclusiecriteria Om het onderzoek uit te kunnen voeren, is er al in de voorbereidingsfase een onderzoekspopulatie bepaald worden aan de hand van inclusie- en exclusiecriteria. Inclusiecriteria: Leeftijd tussen 18 en 40 Verwijdering van tenminste 2 verstandskiezen Exclusiecriteria: Beharing in het toepassingsgebied Pleisterallergie Wonden in het toepassingsgebied Inconsistente huid in het toepassingsgebied
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
11
2.3.2 Informed consent De patiënten worden binnen de betreffende praktijken benaderd en uitgebreid geïnformeerd over de inhoud van het onderzoek. Zij geven hun toestemming aan het onderzoek mee te doen door een bewijs van toestemming te ondertekenen. 2.4 Variabelen Gezien de vraagstelling van het onderzoek hebben wij te maken met drie relevante variabelen: het gebruik van CureTape®, de ervaren pijn en de ingenomen medicatie. De pijn is in dit kader te beschouwen als de afhankelijke variabele omdat deze als gevolgvariabele van de experimentele condities wordt onderzocht. Als onafhankelijke variabelen zijn daarom te noemen: het medicatiegebruik en bij de experimentele groep aanvullend: de CureTape®. 2.5 Meetinstrumenten De twee meetinstrumenten die zijn gebruikt bij de meetmomenten zijn de VAS – schaal en een registratielijst voor het medicatiegebruik. 2.5.1 De VAS – schaal De VAS – schaal wordt gebruikt om de door de patiënt ervaren pijn in kaart te brengen. De schaal bestaat uit een lijntje van 100 mm zonder schaalaanduiding. Alleen aan het einde worden ankers aangegeven: de “0” wordt als “geen pijn” en de “10” als “ondraaglijke pijn” gedefinieerd. Op deze manier hoeft de patiënt zich niet vast te leggen op getallen, maar kan hij vrij een streepje op de lijn zetten, die de mate van pijn aangeeft. Door de afstand van “0” tot aan de door de patiënt gezette lijn op de VAS schaal in mm te tellen, kan de ervaren pijn vertaald worden naar een metrische grootheid9. De ervaren pijn wordt op die manier ordinaal gemeten. Figuur 2.2: “VAS – schaal”
0
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
10
pagina
12
De VAS – schaal wordt internationaal als valide meetinstrument erkend om de door de patiënt ervaren pijn te meten7. In de literatuur zijn bronnen te vinden die de validiteit en betrouwbaarheid van dit instrument ondersteunen11. Bij het invullen van de VAS doen altijd toevalsvarianten mee. De meetfout van de VAS is gering (0,123) en blijkt bij schalen van 10 cm het geringst te zijn. Ten aanzien van een betrouwbaarheidsmaat van r > 0,9, is de VAS als zeer betrouwbaar te beschouwen7. De VAS – schaal kan gemakkelijk en snel door de patiënt in worden gevuld, zonder veel instructies te hoeven geven. Om de hanteerbaarheid toch nog te vergroten, kregen de patiënten zowel een schriftelijke als een mondelinge instructie over hoe de lijst in te vullen. 2.5.2 Medicatiegebruik Door middel van een lijst wordt de door de patiënt ingenomen medicatie geregistreerd. Figuur 2.3: “Medicatieregistratie”
Wanneer en hoeveel pijnstillers heeft u ingenomen? 1. Datum: ...............
Tijd:..............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
2. Datum: ...............
Tijd:..............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
Het meetinstrument om de gebruikte pijnmedicatie in kaart te brengen vraagt eenduidig naar de datum, de dosis en de naam van de gebruikte medicatie. Het meet dus wat het beoogt te meten. De pijnstillerregistratie kan gemakkelijk en snel door de patiënt in worden gevuld, zonder veel instructies te moeten geven. Om de hanteerbaarheid toch nog te vergroten, kregen de patiënten zowel een schriftelijke als een mondelinge instructie over hoe de lijst ingevuld diende te worden.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
13
2.6 Statistische verwerking De data zijn verwerkt met behulp van het statistiekprogramma SPSS. 2.6.1 VAS De afstand op de VAS in mm vanuit het nulpunt naar de door de patiënt gezette streep is een getal. Dit getal, als de waarde voor de variabele pijn, zal in het analyseprogramma SPSS ingevoerd en geanalyseerd worden. 2.6.2 Pijnmedicatie Bij pijnmedicatie verschilt de intensiteit soms met de werking hiervan. Omdat binnen dit onderzoek gebruik werd gemaakt van twee verschillende soorten pijnmedicatie, met name Ibuprofen en Paracetamol, kunnen de aangegeven doses niet zomaar opgeteld worden en met elkaar worden vergeleken. Er is een analyse-instrument nodig dat rekening houdt met mogelijke verschillen in werkwijze van de medicaties. Het Anatomical Therapeutic Chemical / Defined Daily Dose (ATC/DDD) systeem is zo een instrument; het dient als een werktuig voor de statistische verwerking van de hoeveelheid ingenomen medicatie voor wetenschappelijk onderzoek. In het ATC rangschikkingsysteem zijn de medicijnen verdeeld in verschillende groepen: of naar het orgaan of systeem waarop ze invloed uitoefenen of naar hun chemische stof en hun farmacologische en therapeutische eigenschappen. De DDD is de aangenomen gemiddelde dagelijkse dosis van een werkzame stof (in dit geval de pijndempende stof) die bij een volwassenen nodig is om de werking van deze instant te houden. Deze benodigde dosering wordt dus uitgedrukt in DDD’s in plaats van in mg werkzame stof. Omdat de hoeveelheid van deze werkzame stof per medicament verschillend is, bestaat voor ieder medicament een DDD getal (tabel 2.6.1, bijlage). Om twee pijnmedicamenten met elkaar te kunnen vergelijken, moet de ingenomen medicatie in mg eerst omgerekend worden naar DDD´s. De formule daarvoor luidt: Hoeveelheid werkzame stof = gram / DDD Na dit voor allebei de medicamenten te hebben gedaan, werden de waarden overgedragen naar SPSS. 2.6.3 Overige gegevens Naast de variabelen pijnintensiteit en medicatiegebruik werden aanvullend nog andere variabelen meegenomen in de analyse. Dit zijn: de leeftijd en het geslacht van de patiënt, het tijdstip waarop de verdoving uit was gewerkt en de variabelen “wel tape, placebo, of geen tape” en de soort van de ingreep “klasse I, II of III”. Alle deze gegevens werden na het toekennen van een getal in het programma SPSS ingevoegd en geanalyseerd.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
14
Hoofdstuk 3
Resultaten
3.1 Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de resultaten van de metingen. Deze worden in paragraaf 3.3 in vorm van grafieken weergegeven. Om de vraag naar het effect van CureTape® op de ervaren pijn en de hoeveelheid ingenomen pijnmedicatie te beantwoorden, zijn in eerste instantie twee analyses uitgevoerd. Dit zijn een vergelijking van de VAS schalen en een vergelijking van de doses ingenomen pijnmedicatie tussen de afzonderlijke groepen. Aanvullend wordt gekeken naar een mogelijk verband tussen effectmodificerende variabelen en de uitkomsten van de vragenlijsten. 3.2 Samenstelling van de onderzoeksgroepen De samenstelling van de groepen is in schema 3.1 en tabel 3.1 weergegeven. Tevens wordt in tabel 3.1 per groep een overzicht van het voorkomen van de verschillende ingreepclassificaties aangeboden. Tabel 3.1 “Overzicht samenstelling definitieve onderzoeksgroepen”
Geslacht Tapegroep
Vrouw 9 (56,3%) Man 7 (43,8%)
Placebogroep
Vrouw 9 (75%) Man 3 (25%)
Pijnstillergroep Vrouw 4 (44,5%) Man 5 (55,6%)
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
Gemiddelde leeftijd / Standaarddeviatie 23, 4 (std. Dev.: 7,35036) 24,3 (std. Dev.: 6,22799) 23,9 (std. Dev.: 3,95759)
Classificatie ernst van de ingreep I. 6 (37,5%) II. 6 (37,5%) III. 4 (25 %) I. 6 (50%) II. 5 (41,7%) III. 1 (8,3%) I. 2 (22,2%) II. 3 (33,3%) III. 4 (44,4%)
pagina
15
Schema 3.1 “Samenstelling van de onderzoeksgroepen”
Gevraagde patiënten (n = 157)
geexcludeerd(n= 67)
Placebotape (n = 30)
randomiseerd (n = 90)
Tapen (n = 30)
Pijnstiller (n = 30)
vrouwen (n = 15)
mannen (n = 15)
vrouwen (n = 18)
mannen (n = 12)
vrouwen (n = 17)
mannen (n = 13)
vrouwen (n = 9)
mannen (n = 3)
vrouwen (n = 9)
mannen (n = 7)
vrouwen (n = 4)
mannen (n = 5)
Uiteindelijke onderzoeksgroep naar aanleiding van de retourenveloppen
3.3 Statistische analyse De analyse van dit onderzoek is gebaseerd op de beschrijvende en toetsende statistiek. Er wordt gebruik gemaakt van de intention to treat – analyse. Als significantieniveau wordt α=0,05 gehanteerd en er worden tweezijdige toetsen uitgevoerd. De uitkomsten van de VAS worden op ordinaal meetniveau getoetst. Hiervoor worden de T-toets, de Independent Sample T Test, de Paired Sample T Test en de variantie-analyse Anova gebruikt. Het pijnstillergebruik wordt op parametrisch niveau getoetst. Hiervoor worden de Mann – Whitney U toets, de Kruskal – Wallis toets en de Wilcoxon toets gebruikt.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
16
3.4 Uitkomsten van de VAS schaal en het pijnstillergebruik 3.4.1 Uitkomsten van de VAS schaal Nulhypothese H0: - H0 : µ 1 = µ 2 = µ3 - H0 : µ x = µy - H0: µTa = µTb Alternatiefhypothese H1: - H1 : µ 1 ╪ µ2 ╪ µ3 -
H1 : µ x ╪ µy
-
H1: µTa ╪ µTb
Alle groepen ervaren even veel pijn. Twee onderzoeksgroepen ervaren even veel pijn. Er is geen verschil tussen twee meetmomenten binnen een onderzoeksgroep Er is een verschil in de ervaren pijn tussen alle onderzoeksgroepen. Er is een verschil in de ervaren pijn tussen twee onderzoeksgroepen. Er is een verschil tussen twee meetmomenten binnen een groep.
µ1 = gemiddelde rangscore VAS Tapegroep µ2 = gemiddelde rangscore VAS Placebogroep µ3 = gemiddelde rangscore VAS Pijnstillergroep µx = gemiddelde rangscore VAS van de Tapegroep of Placebogroep of Pijnstillergroep µy = gemiddelde rangscore VAS van de Tapegroep of Placebogroep of Pijnstillergroep µTa = gemiddelde rangscore VAS eerste meetmoment µTb = gemiddelde rangscore VAS tweede meetmoment Grafiek 3.1 “Pijnbeloop in relatie tot de onderzoeksgroepen”
Uit grafiek 3.1 wordt duidelijk dat de door de patiënten ervaren pijn een verschil laat zien wat betreft de intensiteit van het beginniveau. Het beginniveau van de ervaren pijn bij de tapegroep ligt duidelijk onder het beginniveau van de ervaren pijn bij de pijnstillergroep en de placebogroep. Na een lineair beloop eindigen de tapegroep en de pijnstillergroep nagenoeg op hetzelfde intensiteitniveau, waarbij de placebogroep nog een hoger pijnniveau laat zien. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
17
Tabel 3.2 “Overzicht Gemiddelde rangscore van de VAS binnen de onderzoeksgroepen”
Mediaan VAS in mm (Range) T1 T2 Tapegroep 20,5 15 (61) (52) Placebogroep 28 30 (69) (67) Pijnstillergroep 22 30 (60) (45)
T = meetmoment
Groepen
T3 15,5 (64) 21 (62) 25 (47)
T4 11,5 (48) 15,5 (57) 20 (60)
T5 6 (62) 11,5 (71) 7 (53)
T6 2,5 (39) 4,5 (72) 7 (21)
Tabel 3.2 laat de gemiddelde rangscore van de VAS binnen de onderzoeksgroepen zien. Op het eerste meetmoment ervaart de placebogroep gemiddeld duidelijk meer pijn. De pijnstillergroep ervaart op meetmomenten drie tot en met zes gemiddeld meer pijn dan de andere onderzoeksgroepen. De tapegroep ervaart op alle zes meetmomenten gemiddeld minder pijn dan de andere twee onderzoeksgroepen. Tabel 3.3 “ Overzicht Kruskal Wallis: Verschil in de ervaren pijn tussen alle onderzoeksgroepen”
Groepen Tapegroep ↔ Placebogroep ↔ Pijnstillergroep
Significantie T1 T2 0, 379 0, 112
T3 0,133
T4 0,581
T = meetmoment
T5 0,723
T6 0,847
De Kruskal Wallis toets toetst de nulhypothese H0: µ1 = µ2 = µ3. Zoals te zien in tabel 3.3. wordt deze nulhypothese bij een significantie groter dan 0,05 niet verworpen. Alle groepen ervaren dus evenveel pijn. Tabel 3.4 “ Overzicht Mann- Whitney U: Verschil in de ervaren pijn tussen twee onderzoeksgroepen” T = meetmoment
Groepen
Significantie T1 T2 0,427 0,461
T3 0,308
T4 0,590
T5 0,691
T6 0,931
0,033
0,043
0,307
0,416
0,590
0,337
0,545
0,696
0,803
0,666
Tapegroep ↨ Pijnstillergroep Tapegroep 0,177 ↨ Placebogroep Pijnstillergroep 0,644 ↨ Placebogroep
De Mann - Whitney U toets toetst de nulhypothese H0: µx = µy . Zoals te zien in tabel 3.4 wordt bij een vergelijking tussen de ervaren pijn op de gemeten tijdstippen tussen de tapegroep en de pijnstillergroep en tussen de placebogroep en de pijnstillergroep geen significant verschil gevonden. Alleen bij de vergelijking tussen de tapegroep en de placebogroep wordt de nulhypothese H0: µ1 = µ2 op de tijdstippen T2 en T3 bij een significantie kleiner dan 0,05 verworpen met een betrouwbaarheid van 95 %. Hier verschilt de ervaren pijn tussen de twee groepen. De ervaren pijn op de andere gemeten tijdstippen verschilt niet tussen de tapegroep en de placebogroep.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
18
Tabel 3.5 “Wilcoxon: Verschil tussen twee meetmomenten binnen een onderzoeksgroep”
Groepen
T = meetmoment
Significantie T1 ↕ T2
T2 ↕ T3
T3 ↕ T4
T4 ↕ T5
T5 ↕ T6
T1 ↕ T6
Tapegroep 0,232 Placebogroep 0,533 Pijnstillergroep 0,161
0,093 0,050 0,800
0,396 0,037 0,483
0,333 0,646 0,042
0,240 0,314 0,116
0,017 0,021 0,021
De Wilcoxon toets toetst de Nulhypothese H0: µTa = µTb. De gemiddelde rangscores van de ervaren pijn van meetmoment 1 verschillen bij alle groepen significant van de gemiddelde rangscores van de ervaren pijn van meetmoment 6. H0: µT1 = µT6 wordt verworpen met een betrouwbaarheid van 95%. De verdere vergelijking tussen de gemiddelde rangscores van de meetmomenten laat geen significant verschil zien. Hier geldt H0: µTa = µTb . Alleen de placebogroep laat een significant verschil zien tussen zowel meetmoment 2 en 3 als ook meetmoment 3 en 4.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
19
3.4.2 Uitkomsten van de pijnstillergebruik Nulhypothese H0: - H0 : µ 1 = µ 2 = µ 3 - H0 : µ x = µy -
H0: µTa = µTb
Alternatiefhypothese H1: - H1 : µ 1 ╪ µ2 ╪ µ3 -
H1 : µ x ╪ µy H1: µTa ╪ µTb
Het gemiddelde pijnstillergebruik van alle groepen is gelijk. Er is geen verschil in pijnstillergebruik tussen twee groepen. Het gemiddelde tussen twee meetmomenten verschilt niet binnen een groep. Er is een verschil in het gemiddelde pijnstillergebruik bij alle groepen. Er is een verschil in pijnstillergebruik tussen twee groepen. Het gemiddelde tussen twee meetmomenten verschilt binnen een groep.
µ1 = gemiddelde pijnstillergebruik Tapegroep µ2 = gemiddelde pijnstillergebruik Placebogroep µ3 = gemiddelde pijnstillergebruik Pijnstillergroep µx = gemiddelde pijnstillergebruik van de Tapegroep of Placebogroep of Pijnstillergroep µy = gemiddelde pijnstillergebruik van de Tapegroep of Placebogroep of Pijnstillergroep µTa = gemiddelde pijnstillergebruik eerste meetmoment µTb = gemiddelde pijnstillergebruik tweede meetmoment
Grafiek 3.2 “ Pijnstillergebruik in relatie tot de onderzoeksgroepen”
De hoeveelheid de door de deelnemers van alle groepen ingenomen pijnmedicatie laat geen groot verschil zien op het eerste meetmoment. De dosis daalt in het verloop bij alle groepen en eindigt op ongeveer hetzelfde niveau.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
20
Tabel 3.6 “ Gemiddelde pijnstillergebruik binnen de onderzoeksgroepen”
T = meetmoment
Gemiddelde pijnstillergebruik in USD/DDD Groepen (Standaarddeviatie) T1 T2 T3 T4 T5 T6 T7 Tapegroep 1,0 0,7 0,6 0,5 0,3 0,2 0,09 (0,5) (0,5) (0,5) (0,5) (0,5) (0,3) (0,2) Placebogroep 1,1 1,0 0,7 0,3 0,3 0,2 0,2 (0,4) (0,4) (0,6) (0,4) (0,3) (0,4) (0,4) Pijnstillergroep 0,9 0,7 0,3 0,25 0,2 0,1 0,05 (0,9) (0,7) (0,5) (0,3) (0,4) (0,2) (0,2)
T8 0,09 (0,3) 0,08 (0,3) 0,1 (0,3)
T9
T10
0
0
0
0
0,05 (0,2)
0,05 (0,2)
Tabel 3.6 laat het gemiddelde pijnstillergebruik zien binnen de onderzoeksgroepen. De gemiddelde hoeveelheid ingenomen pijnmedicatie laat geen groot verschil zien tussen de drie onderzoeksgroepen. Bij alle drie onderzoeksgroepen ligt de dosis van de ingenomen pijnstiller op het eerste meetmoment rond de 1. Een DDD van 1 is de meest optimale dosis bij pijnstillende middelen. De gemiddelde hoeveelheid ingenomen pijnmedicatie daalt in het verloop bij alle groepen. Tabel 3.7 “ One way Anova: Verschil pijnstillergebruik tussen alle onderzoeksgroepen”
T = meetmoment
Groepen Significantie Tapegroep T1 T2 T3 T4 T5 T6 T7 T8 T9 T10 ↨ Placebogroep 0,756 0,439 0,363 0,329 0,888 0,786 0,303 0,977 0,215 0,215 ↨ Pijnstillergroep De variantie –analyse Anova toetst de nulhypothese H0: µ1 = µ2 = µ3 . Zoals uit tabel 3.7 blijkt werd er geen verschil gevonden in het gemiddelde pijnstillergebruik tussen alle onderzoeksgroepen, dus de nulhypothese H0: µ1 = µ2 = µ3 wordt niet verworpen. Bij alle gemeten tijdstippen ligt de significantie hoger dan 0,05. Tabel 3.8 “ Independent Samples T Test: Verschil pijnstillergebruik tussen twee onderzoeksgroepen” T = meetmoment
Groepen Tapegroep ↨ Pijnstillergroep Tapegroep ↨ Placebogroep Pijnstillergroep ↨ Placebogroep
Significantie T1 T2 T3 0,808
T1
0, 941 0,249
T2
T3
T4
T5
T6
T7
T8
0,222
0,661
0,439
0,677
0,889
T4
T5
T6
T7
T8
T9 T9
0,533 0,210 0,718 0,244 0,799 0,867 0,291 0,923 -
T1
T2
T3
T4
T5
T6
T7
T8
T10
0, 188 0,188
T10 -
T9
T10
0,808 0,941 0,249 0,222 0,661 0,439 0,677 0,889 0,347 0,347
De Independent Samples T Test toetst de nulhypothese H0: µx = µy . De nulhypothese wordt bij een significantie > 0,05 niet verworpen. De gemiddelde pijnstillerinname op de gemeten tijdstippen verschilt niet significant bij de vergelijking van de groepen onderling.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
21
Tabel 3.9 “ Paired Samples T Test:Verschil tussen twee meetmomenten binnen een onderzoeksgroep” T = meetmomen
Groepen
Significantie T1 T2 T3 T4 T5 T6 T7 T8 T9 T1 ↨ ↨ ↨ ↨ ↨ ↨ ↨ ↨ ↨ ↨ T2 T3 T4 T5 T6 T7 T8 T9 T10 T10 Tapegroep 0,008 0,284 0,208 0,055 0,420 0,119 0,882 0,188 - 0 Placebogroep 0,339 0,027 0,027 0,907 0,491 0,674 0,148 0,339 - 0 Pijnstillergroep 0,285 0,080 0,409 0,172 0,169 0,347 0,347 0,347 - 0,012 De Paired Samples T Test toetst de Nulhypothese H0: µTa = µTb Het gemiddelde pijnstillergebruik van alle groepen op dag 1 verschilt significant van het gemiddelde pijnstillergebruik van dag 10. H0: µTa = µTb wordt verworpen met een betrouwbaarheid van 99% Tapegroep: Het gemiddelde pijnstillergebruik op dag 1 verschilt significant met dat van dag 2 (H0: µTa = µTb wordt verworpen met een betrouwbaarheid van 95%). Bij een vergelijking tussen de andere dagen is er geen significant verschil te zien. Hier wordt H0: µTa = µTb niet verworpen. Placebogroep: Het gemiddelde pijnstillergebruik op dag 2 verschilt significant met dat van dag 3. zoals ook bij een vergelijking van dag 3 en 4. (H0: µTa = µTb wordt verworpen met een betrouwbaarheid van 95%) Bij een vergelijking tussen de andere dagen is er geen significant verschil te zien. H0: µTa = µTb wordt niet verworpen. Pijnstillergroep: Bij een vergelijking tussen de verschillende meetmomenten wordt geen significant verschil gevonden.H0: µTa = µTb blijft bestaan.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
22
3.5 Invloed effectmodificerende variabelen 3.5.1 Invloed effectmodificerende variabelen VAS schaal Nulhypothese H0: - H0 : µ m = µ v - H0: µTa = µTb Alternatiefhypothese H1: - H1 : µ m ╪ µv -
H1: µTa ╪ µTb
Mannen en vrouwen ervaren even veel pijn. Er is geen verschil tussen twee meetmomenten binnen een onderzoeksgroep. Er is een verschil in de ervaren pijn tussen mannen en vrouwen Er is een verschil tussen twee meetmomenten binnen een onderzoeksgroep.
µm = gemiddelde rangscore VAS mannen µv = gemiddelde rangscore VAS vrouwen µTa = gemiddelde rangscore VAS eerste meetmoment µTb = gemiddelde rangscore VAS tweede meetmoment Grafiek 3.3 “ Verschil pijnbeloop tussen mannen en vrouwen”
Grafiek 3.3 geeft een overzicht van het verschil in het pijnbeloop tussen mannen en vrouwen. Het beginniveau van de pijnintensiteit ligt bij de vrouwen zichtbaar boven het niveau van de mannen, maar de pijn neemt bij iedere groep in de loop van de tijd af.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
23
Tabel 4.0 “ Overzicht gemiddelde rangscore van de VAS van mannen en vrouwen”
Groepen Mannen Vrouwen
Mediaan VAS in mm (Range) T1 T2 18 18 (62) (60) 28 31 (71) (70)
T3 16 (49) 18,5 (71)
T = meetmoment
T4 11 (38) 16,5 (62)
T5 5 (36) 11,5 (71)
T6 2 (34) 4,5 (72)
Tabel 4.0 laat de gemiddelde rangscores van de VAS van de mannen en de vrouwen zien. Hieruit blijkt dat de mannen op alle meetmomenten gemiddeld minder pijn ervaren dan de vrouwen. Tabel 4.1 „Overzicht Mann Whitney U: Verschil in de evaren pijn tussen mannen en vrouwen“
Groepen Mannen ↕ Vrouwen
Significantie T1 0,02
T2
0,03
T = meetmoment
T3
T4
T5
T6
0,421
0,204
0,329
0,542
De Mann – Whitney U toets toetst de nulhypothese H0: µm = µv . Op meetmoment 1 en 2 is er een significant verschil in de ervaren pijn tussen mannen en vrouwen. (H0: µ1 ╪ µ2 ). Bij de anderen meetmomenten wordt de nulhypothese niet verworpen, dus mannen en vrouwen ervaren even veel pijn. Tabel 4.2 “ Overzicht Wilcoxon: Verschil tussen twee meetmomenten bij mannen en vrouwen”
Groepen
Mannen Vrouwen
T = meetmoment
Significantie T1 ↕ T2
T2 ↕ T3
T3 ↕ T4
T4 ↕ T5
T5 ↕ T6
T1 ↕ T6
0,537 0,245
0,042 0,277
0,178 0,048
0,641 0,007
0,078 0,201
0,002 0,015
De Wilcoxon toets toetst de Nulhypothese H0: µm = µv. Het gemiddelde rangscores van de ervaren pijn van meetmoment 1 verschilt zoals bij mannen en vrouwen significant van het gemiddelde rangscores van de ervaren pijn van meetmoment 6.H0: µm = µv wordt verworpen met een betrouwbaarheid van 99%. Mannen: De verdere vergelijking tussen de gemiddelde rangscores van de meetmomenten laten geen significant verschil zien. Hier geldt H0: µx = µy Vrouwen: Tussen meetmoment 3 en 4 is een significant verschil met een betrouwbaarheid van 95%. Tussen meetmoment 4 en 5 is een significant verschil met een betrouwbaarheid van 99%. De anderen vergelijkingen laten geen significant verschil zien. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
24
3.5.2 Invloed effectmodificerende variabelen pijnstillergebruik Nulhypothese H0: - H0 : µ m = µ v - H0: µTa = µTb Alternatiefhypothese H1: - H1 : µ m ╪ µv -
H1: µTa ╪ µTb
Mannen en vrouwen gebruiken even veel pijnstiller. Er is geen verschil tussen twee meetmomenten van het Pijnstillergebruik bij mannen en vrouwen Er is een verschil in het pijnstillergebruik tussen mannen en vrouwen Er is een verschil tussen twee meetmomenten van het pijnstillergebruik bij mannen en vrouwen
µm = gemiddelde pijnstillergebruik mannen µv = gemiddelde pijnstillergebruik vrouwen µTa = gemiddelde pijnstillergebruik eerste meetmoment µTb = gemiddelde pijnstillergebruik tweede meetmoment
Grafiek 3.4 “Verschil in de pijnstillerinname tussen mannen en vrouwen”
Grafiek 3.4 toont het verschil in de pijnstillerinname tussen mannen en vrouwen. Het beginniveau ligt hier evenals bij het pijnbeloop hoger bij de vrouwen dan bij de mannen. Naar een lineair verloop eindigen beide groepen nagenoeg op hetzelfde niveau,
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
25
Tabel 4.3 “ Gemiddelde pijnstillergebruik van de mannen en vrouwen”
Groepen Mannen Vrouwen
T = meetmoment
Gemiddelde pijnstillergebruik in USD/DDD (Standaarddeviatie) T1 T2 T3 T4 T5 T6 T7 0,7 0,5 0,4 0,3 0,3 0,2 0,1 (0,5) (0,4) (0,5) (0,4) (0,4) (0,3) (0,2) 1,3 1,1 0,7 0,3 0,3 0,2 0,1 (0,5) (0,5) (0,5) (0,4) (0,4) (0,3) (0,3)
T8 0,1 (0,3) 0,1 (0,3)
T9 0,03 (0,1) 0
T10 0,03 (0,1) 0
Tabel 4.3 laat het gemiddelde pijnstillergebruik van de mannen en de vrouwen zien. Hieruit blijkt dat vrouwen op de eerste drie meetmomenten gemiddeld meer pijnstillers gebruiken dan mannen. In het verdere verloop is er geen verschil in het gemiddelde pijnstillergebruik tussen mannen en vrouwen. Tabel 4.4 “ Independent Samples T Test: Verschil pijnstillergebruik tussen mannen en vrouwen
Groepen Mannen ↨ Vrouwen
Significantie T1 T2 T3 0,808
0, 941 0,249
T = meetmoment
T4
T5
T6
T7
T8
0,222
0,661
0,439
0,677
0,889
T9
T10
0, 188 0,188
De Independent Samples T Test toets de nulhypothese H0: µm = µv . De nulhypothese H0: µm = µv wordt bij een significatie > 0,05 niet verworpen. De gemiddelde pijnstillerinname op de gemeten tijdstippen verschilt dus niet significant tussen mannen en vrouwen. Tabel 4.5 “ Paired Samples T Test:Verschil tussen twee meetmomenten binnen mannen en vrouwen”
Groepen
Mannen Vrouwen
T = meetmoment
Significantie T1 T2 T3 T4 T5 T6 T7 T8 ↨ ↨ ↨ ↨ ↨ ↨ ↨ ↨ T2 T3 T4 T5 T6 T7 T8 T9 0,120 0,366 0,892 0,021 0,500 0,115 0,536 0,164 0,024 0,004 0,002 0,579 0,164 0,802 0,287 0,162
T9 ↨ T10 -
T1 ↨ T10 0 0
De Paired Samples T Test toets de Nulhypothese H0: µTa = µTb . Het gemiddelde pijnstillergebruik op dag 1 verschilt zowel bij mannen als bij vrouwen significant van het gemiddelde pijnstillergebruik van dag 10. H0: µT1 = µT10wordt verworpen met een betrouwbaarheid van 99% Mannen: Het gemiddelde pijnstillergebruik op dag 4 verschilt significant met dat van dag 5. (H0: µT4 = µT5 wordt verworpen met een betrouwbaarheid van 95%) Bij een vergelijking tussen de andere dagen is er geen significant verschil in het pijnstillergebruik te zien. H0: µTa = µTb wordt niet verworpen. Vrouwen: Het gemiddelde pijnstillergebruik op dag 2 verschilt significant met dat van dag 3 zoals ook bij een vergelijking van dag 3 en 4 (H0: µTa = µTb wordt verworpen met een betrouwbaarheid van 95%) Bij een vergelijking tussen de andere dagen is er geen significant verschil te zien. H0: µTa = µTb wordt niet verworpen. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
26
3.5.3 Invloed effectmodificerende variabelen VAS schaal Nulhypothese H0: - H0: µK1 = µK2 = µK3 Alle ingreepclassificatie - groepen ervaren evenveel pijn. - H0: µKx = µKy Twee ingreepclassificatie – groepen ervaren evenveel pijn. Alternatiefhypothese H1: - H1: µK1 ╪ µK2 ╪ µK3 Er is een verschil in de ervaren pijn tussen alle ingreepclassificatie – groepen. - H1: µKx ╪ µKy Er is een verschil in de ervaren pijn tussen twee ingreepclassificatie – groepen. µK1 = gemiddelde rangscore VAS ingreepclassificatie I µK2 = gemiddelde rangscore VAS ingreepclassificatie II µK3 = gemiddelde rangscore VAS ingreepclassificatie III µKx = gemiddelde rangscore VAS van ingreepclassificatie I of II of III µKy = gemiddelde rangscore VAS van ingreepclassificatie I of II of III Grafiek 3.5 “ Verschil pijnbeloop tussen de ingreepclassificatie in het geheel”
Grafiek 3.5 toont het verschil in pijnbeloop tussen de drie classificaties van de ernst van de ingreep. In deze analyse werd alleen onderscheid gemaakt tussen de ingreepclassificatie. De verschillende behandelingen werden niet in de analyse meegenomen. De drie ingreepclassificaties beginnen op verschillende pijn- intensiteitsniveaus: klasse III levert het meeste pijn op, gevolgd van klasse I en afsluitend klasse II, die de minste pijnintensiteit laat zien. De gemiddelde pijnintensiteit neem bij klasse III en klasse I lineair af en eindigen op hetzelfde niveau. klasse II eindigt op een hoger niveau.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
27
Tabel 4.6 “ Overzicht gemiddelde rangscore van de VAS tussen de ingreepclassificaties”
Ingreepclassificaties Mediaan VAS in mm (Range) T1 T2 T3 Klasse I 24,5 29 18 (49) (57) (60) Klasse II 19,5 19,5 17,5 (72) (75) (71) Klasse III 39 34 18 (45) (48) (49)
T4 14,5 (46) 11 (62) 13 (60)
T = meetmoment
T5
T6
7 (71) 6,5 (48) 16 (53)
3 (34) 7 (72) 1 (32)
Tabel 4.6 geeft een overzicht over de gemiddelde rangscore van de VAS tussen de ingreepclassificaties. Hieruit blijkt dat klasse III op de eerste twee meetmomenten en op meetmoment vijf gemiddeld het meest pijn ervaart en klasse II het minst. De gemiddelde pijnintensiteit neemt bij alle drie klassen af, waarbij klasse II op meetmoment zes een hoger gemiddelde rangscore van de VAS laat zien. Tabel 4.7 „Overzicht Kruskal Wallis: Verschil in de evaren pijn tussen de ingreepclassificaties“
IngreepSignificantie classificaties T1 T2 Klasse I ↔ Klasse II↔ 0,038 0,076 Klasse III
T = meetmoment
T3
T4
T5
T6
0,606
0,772
0,836
0,690
De Kruskal Wallis toets toetst de nulhypothese H0: µK1 = µK2 = µK3. Op meetmoment 1 en 2 is er een significant verschil in de ervaren pijn tussen de ingreepclassificaties. (H0: µK1 = µK2 = µK3). Bij de anderen meetmomenten wordt de nulhypothese niet verworpen, dus er is geen significant verschil tussen de ingreepclassificaties. Tabel 4.8 “ Overzicht Mann- Whitney U: Verschil in de ervaren pijn tussen twee ingreepclassificatie - groepen T = meetmoment
Ingreepclassificaties Significantie T1 T2 Klasse I 0,301 0,118 ↨ Klasse II Klasse I 0,067 0,777 ↨ Klasse III Klasse II 0,016 0,021 ↨ Klasse III
T3 0,370
T4 0,421
T5 0,612
T6 0,610
0,636
0,950
0,636
0,589
0,508
0,776
0,800
0,442
De Mann – Whitney U toets toetst de nulhypothese H0: µKx = µKy. Zoals in tabel 3.4 te zien is, verschilt de ervaren pijn niet significant tussen de Klasse I en II en Klasse I en III. Allen bij een vergelijking tussen Klasse II en III wordt een verschil in de ervaren pijn op meetmoment 1 en 2 gevonden. Een vergelijking tussen de verdere meetmomenten toon geen significant verschil. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
28
3.5.3 Invloed effectmodificerende variabelen pijnstillergebruik Nulhypothese H0: - H0: µK1 = µK2 = µK3 Alle ingreepclassificatie - groepen gebruiken even veel pijnstiller. - H0: µKx = µKy Twee ingreepclassificatie – groepen gebruiken even veel pijnstiller. Alternatiefhypothese H1: - H1: µK1 ╪ µK2 ╪ µK3 Er is een verschil in het pijnstillergebruik tussen alle ingreepclassificatie – groepen. - H1: µKx ╪ µKy Er is een verschil in het pijnstillergebruik tussen twee ingreepclassificatie – groepen. µK1 = gemiddelde pijnstillergebruik Tapegroep µK2 = gemiddelde pijnstillergebruik Placebogroep µK3 = gemiddelde pijnstillergebruik Pijnstillergroep µKx = gemiddelde pijnstillergebruik van de Tapegroep of Placebogroep of Pijnstillergroep µKy = gemiddelde pijnstillergebruik van de Tapegroep of Placebogroep of Pijnstillergroep
Grafiek 3.6 “Verschil in de pijnstillerinname tussen de ingreepclassificaties”
Grafiek 3.6 toont het verschil in de pijnstillergebruik tussen de drie ingreepclassificaties. Klasse II en II beginnen op hetzelfde pijnstillergebruik. Klasse 1 begint op een iets lager niveau. Het pijnstillergebruik neemt bij alle ingreepclassificaties in de loop van de tijd af. Klasse I en III eindigen op hetzelfde niveau en Klasse II eindigt op een iets hoger niveau.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
29
Tabel 4.9 “ Gemiddelde pijnstillergebruik binnen de ingreepclassificatie - groepen”
Ingreep – classificaties Klasse I Klasse II Klasse III
T = meetmoment
Gemiddelde pijnstillergebruik in USD/DDD (Standaarddeviatie) T1 0,9 (0,5) 1,1 (0,5) 1,1 (0,8)
T2 0,8 (0,5) 0,8 (0,5) 0,9 (0,7)
T3 0,6 (0,5) 0,5 (0,6) 0,5 (0,5)
T4 0,5 (0,5) 0,3 (0,4) 0,2 (0,3)
T5 0,3 (0,5) 0,3 (0,4) 0,7 (0,2)
T6 0,2 (0,3) 0,3 (0,4) 0
T7 0,08 (0,2) 0,2 (0,4) 0
T8
T9
T10
0
0
0
0,2 (0,4) 0
0,04 (0,1) 0
0,04 (0,1) 0
Tabel 4.9 laat het gemiddelde pijnstillergebruik binnen de ingreepclassificatie groepen zien. Hieruit blijkt dat het gemiddelde pijnstillergebruik niet duidelijk verschilt tussen de drie ingreepclassificatie – groepen. Tabel 5.0 “ One way Anova: Verschil pijnstillergebruik tussen alle onderzoeksgroepen”
T = meetmoment
Ingreep – Significantie classificaties Klasse I T1 T2 T3 T4 T5 T6 T7 T8 T9 T10 ↨ Klasse II 0,480 0,755 0,738 0,100 0,246 0,094 0,063 0,300 0,452 0,452 ↨ Klasse III De variantie –analyse Anova toetst de nulhypothese H0: µK1 = µK2 = µK3 . Zoals uit tabel 3.7 blijkt wordt er geen verschil gevonden in het gemiddelde pijnstillergebruik tussen alle onderzoeksgroepen, dus de nulhypothese H0: µK1 = µK2 = µK3 wordt niet verworpen. Bij alle gemeten tijdstippen ligt de significantie hoger dan 0,05. Tabel 5.1 “ Independent Samples T Test: Verschil pijnstillergebruik tussen twee ingreepclassificatie- groepen” T = meetmoment
Ingreep – classificaties Klasse I ↨ Klasse II Klasse I ↨ Klasse III Klasse II ↨ Klasse III
Significantie T1 0,227
T1
T2
T3
0, 829 0,452
T2
T3
T4
T5
T6
T7
T8
T9
T10
0,121
0,977
0,378
0,133
0,047
0,336
0,336
T4
T5
T6
T7
T8
0,358 0,611 0,651 0,041 0,063 0,050 0,110 -
T1
T2
T3
T4
T5
T6
T7
T9 -
T8
T10 -
T9
T10
0,941 0,466 0,814 0,599 0,063 0,014 0,029 0,047 0,435 0,435
De Independent Samples T Test toetst de nulhypothese H0: µKx = µKy . Uit de tabel blijkt dat de nulhypothese bij een Significantie > 0,05 niet wordt verworpen. Dus de gemiddelde pijnstillerinname op de gemeten tijdstippen verschilt niet significant bij de vergelijking van de groepen onderling. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
30
Hoofdstuk 4
Interpretatie en conclusie
4.1 Inleiding In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de metingen geïnterpreteerd en een antwoord gegeven op de vraagstelling van het project. 4.2 Interpretatie 4.2.1 Pijnintensiteit De uitkomsten die terug te vinden zijn in grafiek 3.1 en tabel 3.2 laten zien dat de tapegroep in zijn geheel qua pijnintensiteit lager zit dan de andere twee groepen. De uitkomsten van de toetsende analyse weergegeven in tabellen 3.2 tot en met 3.5 tonen echter aan dat er geen significant verschil bestaat in de ervaren pijnintensiteit. Voor alle onderzoeksgroepen geldt, dat zij in de loop der tijd een afname van de pijnintensiteit ervaren. 4.2.2 Pijnstillergebruik De vergelijking van het pijnstillergebruik is terug te vinden in grafiek 3.2 en tabellen 3.6 tot en met 3.9. Hieruit blijkt dat het pijnstillergebruik tussen de drie onderzoeksgroepen niet significant verschilt. Bij alle drie onderzoeksgroepen ligt de dosis van de ingenomen pijnstiller op het eerste meetmoment rond de 1. Een DDD van 1 is de meest optimale dosis bij pijnstillende middelen. 4.2.3 Verschillen tussen mannen en vrouwen Verder is gekeken naar mogelijke verschillen in het pijnbeloop en het pijnstillergebruik tussen mannen en vrouwen. Er is geen verschil in beloop van de pijn tussen mannen en vrouwen. De gemiddelde rangscores van de VAS zijn groter bij de vrouwen dan bij de mannen. Bij verdere analyse wordt op meetmoment een en twee een significant verschil aangetoond in de intensiteit van pijn tussen mannen en vrouwen, hoewel in het verdere verloop geen significant verschil in de ervaren pijn aantoonbaar is. Wat betreft het pijnstillergebruik, terug te vinden in tabel 3.6, blijkt er een verschil te zijn in het gemiddelde pijnstillergebruik op de eerste vier dagen tussen mannen en vrouwen. Dit verschil blijkt bij verdere analyse (tabel 3.8) niet significant te zijn. 4.2.4 Classificaties van de ernst van de ingreep Daarnaast is gekeken naar het verband tussen het beloop van de pijnintensiteit en de classificatie van de ingreep. Er is geen verschil in beloop van de ernst van de pijn in relatie tot de ernst van de ingreep en ook niet in de intensiteit van de pijn. Er is wel een significant verschil op de eerste pijnmeting. Er is tevens geen verschil in gebruik van pijnstillers wanneer er wordt gekeken naar de classificaties van de ingreep. 4.3 Conclusie Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat het gebruik van CureTape® geen significant effect heeft op de door de patiënt ervaren pijnintensiteit. Tevens wordt ook geen significante invloed gevonden op het gebruik van pijnmedicatie bij de onderzoeksgroepen. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
31
Hoofdstuk 5
Discussie
Bij de uitvoering van dit onderzoek bleken een aantal beslissingen van invloed te kunnen zijn op de uitkomsten van dit onderzoek. De vraag was of CureTape® een effect heeft op de ervaren pijn en of de resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar de hele patiëntengroep. Deze vraag kon met behulp van dit onderzoek niet beantwoord worden: Vanwege de beperkte tijd die voor het onderzoek beschikbaar was, kon slechts een relatief kleine steekproef getrokken worden en werden alle ingreepclassificaties geïncludeerd. Om werkelijk te kunnen generaliseren is er volgens de onderzoekers een vervolgonderzoek met een veel grotere steekproef nodig. Mogelijke factoren die de interne validiteit van het onderzoek kunnen hebben beïnvloed, waren: de groepssamenstelling, een leereffect wat betreft het invullen van de meetinstrumenten, een toegenomen kennis over CureTape® en uitval van deelnemers. Bij de vergelijking van de onderzoeksgroepen onderling, welke zijn samengesteld door middel van randomisatie wordt duidelijk dat de grootte van de groepen en de verdeling van mannen en vrouwen verschilt. De tapegroep en de pijnstillergroep zijn echter toch vergelijkbaar omdat het procentuele aandeel vrouwen en mannen nagenoeg gelijk is (56,3% vrouwen in de tapegroep bij 44,5% vrouwen in de pijnstillergroep). De placebogroep steekt hier bovenuit met een percentage van 75% vrouwen. Volgens de resultaten blijken vrouwen significant meer pijn te ervaren en meer pijnmedicatie in te nemen dan mannen. Men zou kunnen vermoeden dat vrouwen eerder bereid zijn om pijnmedicatie te gebruiken dan mannen of dat vrouwen eerlijker zijn bij het invullen van de vragenlijsten. Het groot aandeel vrouwen binnen de placebogroep laat bovendien vermoeden dat de duidelijk meer ervaren pijn in de acute fase – 12 uur en 24 uur - bij de placebogroep tot stand is gekomen door deze ongelijkmatige groepssamenstelling. Wat betreft de gemiddelde leeftijd zijn alle drie de onderzoeksgroepen vergelijkbaar. Verder blijkt uit de analyse dat de tapegroep wat betreft de classificatie van de ernst van de ingrepen, niet benadeeld was in vergelijking tot de overige groepen. Er is dus geen aanleiding om te denken dat CureTape® onder andere omstandigheden een beter effect zou hebben behaald. Om een mogelijk leereffect tegen te gaan werd er van tevoren voor gekozen om een beperkt aantal meetmomenten aan te bieden aan de deelnemers. Ook is geprobeerd te voorkomen dat de patiënten door hun eigen eerdere scoring beïnvloed werden. Na elke meting werden ze daarom gevraagd de ingevulde VAS af te knippen en weg te stoppen. De geretourneerde vragenlijsten lieten echter zien dat maar een klein aantal deelnemers gebruik had gemaakt van deze methode. Er zou bij een vervolgonderzoek over nagedacht moeten worden, hoe dit fenomeen te voorkomen is. Een oplossing kan zijn de vragenlijsten te perforeren, zodat de VAS makkelijker af te knippen is; of de VAS – schalen al zover af te knippen dat alleen nog een eindje aan de vragenlijst hangt en deze gemakkelijk afgescheurd kan worden.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
32
Omdat de onderzoekers vermoedden dat minder vragenlijsten retour komen dan er uitgedeeld worden, werd er bij voorbaat voor gekozen per groep meer vragenlijsten uit te delen dan dat er oorspronkelijk deelnemers ingepland waren: 30 in plaats van 25 vragenlijsten per groep. Opvallend was dat vanuit de tapegroep de meeste vragenlijsten retour zijn gestuurd en vanuit de pijnstillergroep het minst. Een mogelijke reden hiervoor zou kunnen zijn dat de onderzoeksgroepen met een tape er eerder aan worden herinnerd dat zij aan een onderzoek deelnemen doordat zij de tape kunnen zien en voelen. Doordat het onderzoek twee experimentele groepen bevatte, waarbij één groep behandeld werd met de “effectieve” tape en één met een “placebo” tape, is een mogelijk placebo effect uitgeschakeld. Het is duidelijk dat de placebogroep het meest pijn ervoer, vooral in de acute fase – 12 uur en 24 uur – en dat deelnemers uit deze miniem meer pijnmedicatie innam. Een mogelijke reden daarvoor zou kunnen zijn dat de tape techniek de lymfeafvoer negatief beïnvloed heeft, doordat deze dwars op de lymfebanen aan werd gebracht. De invloed van de tape techniek op de lymfeafvoer zou in een vervolgonderzoek mede kunnen worden betrokken. Aanvankelijk was het de bedoeling met deze pilotstudy behalve het effect van CureTape® op de ervaren pijn ook het effect op de optredende zwelling te onderzoeken. Helaas werd te laat vastgesteld dat er een bruikbare methode bestaat deze betrouwbaar te meten. Via de 3D foto - techniek die gebruikt wordt in het UMC St. Radboud is het mogelijk verschillen in zwellinggraden te visualiseren. Daarmee is de mogelijkheid gegeven om de zwelling in een vervolgonderzoek wél te betrekken. Na deze pilotstudy zal een vervolgonderzoek nodig zijn, om het effect van CureTape® te onderzoeken. Kritische punten hierin kunnen zijn: De grootte van de steekproef, de invloed van de tape techniek, het toevoegen van onderzoek naar de mate van zwelling en het invullen en retourneren van de vragenlijst.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
33
Abstract Background Acute pain commonly occurs after surgical procedures and often requires the intervention of a physical therapist. Normal movements can be hindered and subsequent over use of other body parts might cause additional complaints. Objective A quantitative, pilot study was conducted in patients undergoing wisdom teeth removal. The purpose of the study was to evaluate the effect of using CureTape® on pain relief and frequency of oral analgesic use. Methods 90 patients undergoing wisdom teeth removal were asked to complete a Visual Analogue Scale for pain at pre-specified times and document daily analgesic use. The study period started six hours postoperative and continued for seven days. Patients were randomized into three study groups: CureTape®, placebo tape, and analgesic only. Ibuprofen and Paracetamol were the oral analgesic medication used in all three groups. Randomization was done by patient selection of one of three indistinguishable envelopes. The effect of other variables (age, gender, type of procedure) on pain and analgesic use was also evaluated. Results There was no significant difference in patients’ perception of pain and documented use of oral analgesics between the three groups during the study period. Further evaluation of age, gender and type of procedure also revealed no significant difference. Conclusion CureTape® appears to be ineffective at providing additional pain relief in patients undergoing wisdom teeth removal, during the first seven postoperative days.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
34
Gebruikte literatuur
1
2
3
4
5
6
7
8
www.whocc.no/atcadd
9
Désiree M.F.M. van der Heijde, Passen en meten, 2002
10
11
Harry Pijnappel, Medical Taping Concept Manual, 2006
J.J. Morree, Dynamik des menschlichen Bindegewebes, vierde herziene druk 2001, Urban & Fischer Verlag München / Jena Prof. dr. ir. M. Naeije / dr. L.A.J. van Loon, Craniomandibulaire functie en dysfunctie, 1998, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten / Diegem M.H. Steenks, A. de Wijer, Craniomandibulaire dysfuncties vanuit fysiotherapeutisch en tandheelkundig perspektief, 1989, De Tijdstroom, Lochem J. Jansma, P.J. Schoen, G.M. Raghoedbar, A. Vissink, Dentoalveolaire chirurgie voor de tandarts: verwijdering van derde molaren, Nederlandse Tijdschrift Tandheelkunde 111 (2004) april Baarda, D.B.; de Goede, M.P.M.; Werkboek: Methoden en Technieken; 1993, derde herziene druk 2001, Groningen / Houten: Stenfert Kroese C.L Molenaar et al, Pijnmeting binnen de manuele therapie, 1989, Nederlands tijdschrift voor manuele therapie, Vol. 8, nr. 3 http://www.whocc.no/atcddd/atcsystem.html
Jaarboek Fysiotherapie, Kinesitherapie, 1994, Bohn Stafleu van Loghum
Carlsson AM. Assessment of chronic pain. Aspects of the reliability and validity of the visual analogue scale, IPain 1983; 16(1):87-101.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
35
Bijlagen Bijlage I : Patiënteninformatie betreffende wetenschappelijk onderzoek
38
Bijlage II: Bewijs van toestemming
39
Bijlage III: Vragenlijst
40
Bijlage IV: Gebruiksaanwijzing tape voor patiënten
43
Bijlage V: DDD´s sorted according to substance
44
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
36
Bijlage I : Patiënteninformatie betreffende wetenschappelijk onderzoek
Patiënteninformatie betreffende wetenschappelijk onderzoek Geachte patiënte / geachte patiënt, De praktijk van uw kaakchirurg neemt op dit moment deel aan een onderzoek. Doel van deze is te ® onderzoeken of het gebruik van CureTape effect heeft op de ervaren pijn na een kaakchirurgische ingreep. Daarvoor worden drie onderzoeksgroepen gevormd, die op drie verschillende manieren naverzorgd worden. Aan het eind van de studie zullen de drie groepen met elkaar worden vergeleken. Groep „A“: Nazorg met pijnstillers ® Groep „B“: Nazorg met pijnstillers en CureTape techniek „B“ ® Groep „C“: Nazorg met pijnstillers en CureTape techniek „C“
Techniek „B“
Techniek „C“
Om de werking van de tape goed te kunnen beoordelen, hebben wij uw hulp nodig. Op de dag van uw ingreep wordt u toevallig een groep toegedeeld en zal u de bijbehorende nazorg krijgen. Het is mogelijk dat u toevallig in een groep terecht komt, waarbij u getaped zult worden. U moet alleen een vragenlijst invullen die de door uw ervaren pijn en de inname van pijnstillers meet. Wij zouden het u danken indien u aan de studie deelneemt! Vult u a.u.b. het bewijs van toestemming in en brengt u deze op de dag van uw ingreep mee naar de praktijk. Bedankt! Kathrin Lemmen en Katrin Tekstra (studenten fysiotherapie) Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
37
Bijlage II: Bewijs van toestemming
Bewijs van toestemming In het kader van het onderzoek “De invloed van CureTape® op de ervaren pijn na een kaakchirurgisch ingreep“, wordt d.m.v een vragenlijst de ervaren pijn en de consumptie van pijnstillers in kaart gebracht. De gebruikte gegevens worden vertrouwelijk behandeld. •
In het kader van het wetenschappelijke onderzoek zijn de informatie uit uw patiëntenkaart en uw persoonlijke gegevens niet publiek toegankelijk.
•
Uitkomsten van het onderzoek worden uitsluitend anoniem weergegeven. In geval van publicatie wordt uit de gegevens niet duidelijk wie aan de studie heeft deelgenomen.
•
U kunt altijd, zonder opgave van redenen, mondelijk uw deelname aan het onderzoek beëindigen.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Hiermee verklaar ik,
Naam, Voornaam
Geboortedatum (dd/mm/JJJJ)
aan het onderzoek deel te nemen. Plaats, Datum
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
Handtekening
pagina
38
Bijlage III: Vragenlijst
De ervaren pijn na een kaakbehandeling Geachte deelnemer, Bedankt voor uw deelname aan ons onderzoek. Door middel van dit onderzoek willen wij uitvinden of ® de toepassing van CureTape na een kaakchirurgische ingreep invloed heeft op de ervaren pijn. Om de werking van de tape goed te kunnen beoordelen hebben wij uw hulp nodig. Wij verzoeken u daarom de opgestelde vragen eerlijk te beantwoorden. Met vriendelijke groeten Kathrin Lemmen en Katrin Tekstra (studenten fysiotherapie)
Harry Pijnappel (fysiotherapeut)
Vragenlijst ervaren pijn Wij willen de door u ervaren pijn als volgt in kaart brengen: Hieronder ziet u een rij van schalen, de zogenoemde pijn – of „VAS“ schalen. Op deze schalen kunt u door het zetten van een verticaal streepje (|) de door u ervaren pijn noteren. „0“ is in dit verband gelijk aan „geen pijn“ en „10“ staat voor „ondraagbare pijn“ Voorbeeld
|-----------|----------------------------------------------------------| 0 10
Procedure: Begint u a.u.b. op het moment dat u merkt dat de verdoving uitgewerkt begint te raken, door het aantal uur en het tijdstip van dit moment te noteren. Vult u daarna de schalen op de aangegeven tijdstippen in. Belangrijk hierbij is dat u na iedere schaal die u invult het stukje papier eraf knipt en in de bijhorende enveloppe stopt. ATTENTIE Gedurende de eerste 24 uur na de ingreep wordt u meerdere keren gevraagd een schaal in te vullen. Daarna is het voldoende de schaal op dag twee en vier in te vullen, echter altijd op hetzelfde tijdstip. Bij voorkeur ligt dit tijdstip rond de 18 uur maar in ieder geval voor het eten.
Voor de ingreep heeft u een verdoving gekregen. Deze zal binnenkort uitgewerkt raken. Op dit tijdstip begint het onderzoek. 1) Hoe laat was de verdoving uitgewerkt (precies tijdstip)? .......................................................................................................................................... Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
39
Pijnschalen 7. dag bij voorkeur rond 18.00 voor het eten!
|---------------------------------------------------------------------| 0 10
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
4. dag
|---------------------------------------------------------------------| 0 10
bij voorkeur rond 18.00 voor het eten! ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
2. dag bij voorkeur rond 18.00 voor het eten!
|---------------------------------------------------------------------| 0 10
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
na 24 uur (1. dag)
|---------------------------------------------------------------------| 0 10
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
12 uur
|---------------------------------------------------------------------| 0 10
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
6 uur
|---------------------------------------------------------------------| 0 10
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
40
Vragenlijst medicatiegebruik Mocht u pijnstillers gebruiken, dan vragen wij u te noteren welke middelen u in heeft genomen, hoeveel en wanneer. 1) Heeft u pijnstillers gebruikt? o Ja
verder met vraag 2
o Nee
u bent klaar en hoeft niets meer in te vullen
2) Wanneer en hoeveel pijnstillers heeft u ingenomen? 1. Datum: ...............
Tijd:..............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
2. Datum: ...............
Tijd:..............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
3. Datum: ...............
Tijd:..............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
4. Datum: ...............
Tijd:..............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
5. Datum: ...............
Tijd:..............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
6. Datum: ...............
Tijd:..............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
7. Datum: ...............
Tijd:..............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
8. Datum: ...............
Tijd:..............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
9. Datum: ...............
Tijd:..............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
10. Datum: ...............
Tijd:.............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
11. Datum: ...............
Tijd:.............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
12. Datum: ...............
Tijd:.............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
13. Datum: ...............
Tijd:.............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
14. Datum: ...............
Tijd:.............
Dosis: .........mg
Pijnstiller:…………..
Bedankt voor uw medewerking!
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
41
Bijlage IV: Gebruiksaanwijzing tape voor patiënten
Gebruiksaanwijzing Tape ®
U bent na de ingreep behandeld met CureTape . Om ervoor te zorgen dat de tape effectief werkt, is het belangrijk dat u weet hoe u met de tape om moet gaan. Voorwaarde is een lange levensduur van de tape. De bedoeling is dat de tape minstens tot zeven dagen na de datum van de ingreep blijft zitten. De tape bestaat uit elastische vezels, die een normale manier van bewegen toelaten. Bewegingen van het hoofd en van de nek zijn dus mogelijk en wenselijk. Er zijn een paar dingen waarop u moet letten: • •
U zal de tape voelen als u beweegt; dit is normaal. Af en toe kan er jeuk onder de tape ontstaan, dit is geen probleem De jeuk zal niet van lange duur zijn. o Een onverdraagbare prikkel is echter niet wenselijk. Trekt u in dit geval de tape er van boven naar beneden (richting schouder) af de tape laat zich beter verwijderen als hij wat vochtig is
•
Na het verwijderen van de tape is het mogelijk dat u een rode verkleuring van de huid zult zien. Ook kan het zijn dat u later nog jeuk ervaart. dit fenomeen wordt veroorzaakt door een verbeterde doorbloeding en is niet schadelijk.
•
Alle bewegingen zijn toegestaan.
•
Douchen en wassen is met tape mogelijk o let u er alleen wel op dat u niet over de tape heen wrijft, niet tijdens het inzepen en niet tijdens het afdrogen. In plaats daarvan kunt u deppen.
•
Als een stukje van de tape of zelfs een hele strook loslaat van de huid, probeert u dan a.u.b. niet deze weer vast te plakken. Pakt u gewoon een schaar en knipt u het stukje af. De rest van de tape blijft zitten op de huid, want alle tape die nog contact heeft met de huid, heeft nog een eventuele werking.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
42
Bijlage V: DDD´s sorted according to substance Unit g mg U TU MU
Route of administration Inhal = inhalation N = nasal O = oral P = parenteral R = rectal
= gram = milligram = Unit = thousand units = million units
New DDD
Present ATC code
Year changed
g O,P
0.4
g O,P
C07AB04
1987
1
g O,P
4
g O,P1 J05AB01
1995
Alosetron
2
mg O
1
mg O
A03AE01
2005
Amoxicillin and enzyme inhibitor
1
gP
3
gP
J01CR02
2005
Amprenavir
2.4
gO
1.2
gO
J05AE05
2006
Amrinone
0.15
gP
0.5
gP
C01CE01 1991
Atenolol
0.1
g O,P
75
mg O,P
C07AB03
1995
Azlocillin
6
gP
12
gP
J01CA09
1991
Beclomethasone inhal aerosol/powder
0.4
mg
0.8
mg
R03BA01
1991
Benazepril
20
mg O
7.5
mg O
C09AA07
1995
Benzylpenicillin
2
MU P
3.6
g P2
J01CE01
1991
Bezitramide
10
mg O
15
mg O
N02AC05 2004
Budesonide
0.3
mg N
0.2
mg N
R01AD05 2003
Budesonide inhal. aerosol/powder
0.3
mg
0.8
mg
R03BA02
Cabergoline
1
mg O
0.5
mg O
G02CB03 1997
Cabergoline
4
mg O
3
mg O
N04BC06 2001
Captopril
0.15
gO
50
mg O
C09AA01
Carbocisteine
1
gO
1.5
gO
R05CB03 1987
Carvedilol
50
mg O
37.5
mg O
C07AG02 1995
Cefaclor
2
gO
1.5
gO
J01DA08
1992
Cefaclor
1.5
gO
1
gO
J01DA08
2000
Substance
Previous DDD
Acebutolol
0.6
Aciclovir
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
1991
1989
pagina
43
Cefaloridine
2
gP
3
gP
J01DA02
1992
Cefamandole
2
gP
6
gP
J01DA07
1992
Cefatrizine
2
gO
1
gO
J01DA21
2000
Cefazolin
2
gP
3
gP
J01DA04
1992
Cefepime
4
gP
2
gP
J01DA24
2000
Cefoperazone
2
gP
6
gP
J01DA32
1992
Cefoperazone
6
gP
4
gP
J01DA32
2000
Cefotaxime
2
gP
6
gP
J01DA10
1992
Cefotaxime
6
gP
4
gP
J01DA10
2000
Cefotetan
2
gP
4
gP
J01DA14
1992
Cefotiam
2
gP
4
gP
J01DA19
1992
Cefoxitin
2
gP
6
gP
J01DA05
1992
Cefradine
3
g O,P
2
g O,P
J01DA31
1992
Cefsulodin
4
gP
6
gP
J01DA12
1992
Cefsulodin
6
gP
4
gP
J01DA12
2000
Ceftazidime
4
gP
6
gP
J01DA11
1992
Ceftazidime
6
gP
4
gP
J01DA11
2000
Ceftizoxime
2
gP
4
gP
J01DA22
1992
Cefuroxime
2 2
gO gP
1 4
gO gP
J01DA06
1992
Cefuroxime
1 4
gO gP
0.5 3
gO gP
J01DA06
2000
Cimetidine
1
g O,P
0.8
g O,P
A02BA01
1989
Ciprofloxacin
1
gP
0.5
gP
J01MA02
1992
Clobutinol
0.3
g O,P
0.12
g O,P
R05DB03 1987
Conjugated estrogens
1.25
mg O
0.625 mg O
G03CA57 1995
Cromoglicic acid inhal aerosol
8
mg
40
mg
R03BC01 1991
Dalteparin
25
TU P
3
TU P
B01AB04
1993
Dalteparin
3
TU P
2.5
TU P
B01AB04
2000
Danaparoid
25
TU P
3
TU P
B01AB09
1993
Danaparoid
3
TU P
1.5
TU P
B01AB09
2000
Dapsone
0.125 g O
50
mg O
J04BA02
1991
Dexibuprofen
1
0.8
gO
M01AE14 2000
gO
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
44
Dipyridamole
0.15 0.15
gO gP
0.4 0.2
gO gP
B01AC07
Doxazosin
8
mg O
4
mg O
C02CA04 1992
Enalapril
20
mg O,P
10
mg O,P
C09AA02
1995
Enoxaparin
25
TU P
3
TU P
B01AB05
1993
Enoxaparin
3
TU P
2
TU P
B01AB05
2000
Epinephrine inhal. solution
22.5
mg
20
mg
R03AA01
1989
Erythromycin
1
gO
2
g O3
J01FA01
1990
Erythropoietin
2
TU P
1
TU P
B03XA01
2002
Esomeprazole
20
mg O
30
mg O
A02BC05
2005
Ethylmorphine
0.1
gO
50
mg O
R05DA01 1987
Etidronic acid
1.4
gO
0.4
g O4
M05BA01 1999
Etilefrine
10
mg
50
mg
C01CA01 1985
Felodipine
15
mg O
7.5
mg O
C08CA02 1991
Felodipine
7.5
mg O
5
mg O
C08CA02 1995
Fentanyl
0.6
mg TD 1.2
mg TD N02AB03
Fluticasone
0.3
mg N
0.2
mg N
R01AD08 2000
Flunitrazepam
2
mg
1
mg
N05CD03 1982
Fluvoxamine
0.15
gO
0.1
gO
N06AB08
1996
Folic acid
0.38 109
mg O mg O
0.4 mg O deleted
B03BB01
2003
Foscarnet
13
gP
6.5
gP
J05AD01
1993
Fosfomycin
4
gP
8
gP
J01XX01
1992
Fosinopril
30
mg O
15
mg O
C09AA09
1995
Galantamine
24
mg O
16
mg O
N06DA04 2004
Glyceryl trinitrate
2.5
mg O
5
mg O
C01DA02 1987
Heparin
50
TU P
10
TU P5
B01AB01
1996
Hydrochlorothiazide
50
mg O
25
mg O
C03AA03
1996
Hydrochlorothiazide and potassium
50
mg O
25
mg O
C03AB03
1996
Hydromorphone
4
mg O
20
mg O
N02AA03
2004
Ibuprofen
0.8
g O,R
1.2
g O,R
M01AE01 1987
Isoprenaline
60
mg O,P
90
mg O,P
C01CA02 1987
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
1991
2005
pagina
45
Isosorbide dinitrate
20
mg O
60
mg O
C01DA08 1987
Ketoconazole
0.6
gO
0.2
gO
J02AB02
1989
Latamoxef
2
gP
6
gP
J01DA18
1992
Latamoxef
6
gP
4
gP
J01DA18
2000
Leflunomide
15
mg O
20
mg O
L04AA13
2004
Levetiracetam
2
gO
1.5
gO
N03AX14
2005
Levofloxacin
0.25
g O,P
0.5
g O,P
J01MA12
2004
Lisinopril
20
mg O
10
mg O
C09AA03
1995
Lovastatin
40
mg O
30
mg O
C10AA02
1994
Meclozine
25
mg O,R
50
mg O,R
R06AE05
1987
Medroxyprogesterone
7
mg P
1.67
mg P6
G03AC06 1995
Metoprolol
0.2
g O,P
0.15
g O,P
C07AB02
1995
Morphine
30
mg O
0.1
gO
N02AA01
1987
Nadroparin
25
TU P
3
TU P
B01AB06
1993
Nadroparin
3
TU P
2.85
TU P
B01AB06
2000
Nicotinyl alcohol
0.3
gO
0.9
gO
C10AD05 1990
Nitroprusside
0.3
gP
50
mg P
C02DD01 1987
Ofloxacin
0.3
gO
0.4
gO
J01MA01
1993
Ondansetron
24
mg O,P
16
mg O,P
A04AA01
1994
Oxycodone
30
mg O
75
mg O
N02AA05
2004
3
gO
N02BE01
Paracetamol Parnaparin
25
TU P
3
TU P
B01AB07
1993
Parnaparin
3
TU P
3.2
TU P
B01AB07
2000
Pentoxifylline
0.3
gO
1
gO
C04AD03 1992
Pipemidic acid
2
gO
0.8
gO
J01MB04
1993
Piperazine
2
gO
3.5
gO
P02CB01
1997
Proxyphylline
0.8
g O,P,R
1.2
g O,P,R
R03DA03 1987
Quinapril
20
mg O
15
mg O
C09AA06
1995
Ramipril
5
mg O
2.5
mg O
C09AA05
1995
Repaglinide
6
mg O
4
mg O
A10BX02
2004
Reviparin
25
TU P
3.0
TU P
B01AB08
1993
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
46
Reviparin
3
TU P
1.43
TU P
B01AB08
2000
Risedronic acid
30
mg O
5
mg O
M05BA07 2002
Risperidone
6
mg O
5
mg O
N05AX08
Rofecoxib
12.5
mg O
25
mg O
M01AH02 2004
Sertraline
75
mg O
50
mg O
N06AB06
1996
Simvastatin
20
mg O
15
mg O
C10AA01
1994
Sirolimus
6
mg O
3
mg O
L04AA10
2006
Sotalol
0.3
g O,P
0.16
g O,P
C07AA07
1995
Sulindac
0.2
g O,P,R
0.4
g O,P,R
M01AB02 1987
Sulpiride
0.1
g
0.8
g
N05AL01
Sumatriptan
0.1
gO
50
mg O
N02CC01 2001
Teicoplanin
0.2
gP
0.4
gP
J01XA02
Terbutaline
10
mg O,P
15
mg O,P
R03CC03 1991
Tinzaparin
25
TU P
3.0
TU P
B01AB10
1993
Tinzaparin
3
TU P
3.5
TU P
B01AB10
2000
Tioctic acid
50
mg O,P
0.2
g O,P
A16AX01
1993
Tixocortol
0.4
mg N
8
mg N
R01AD07 1991
Topiramate
0.4
gO
0.3
g O7
N03AX11
Triazolam
0.5
mg
0.25
mg
N05CD05 1987
Zidovudine
1.5 1
gO gP
0.6
g O,P7 J05AF01
1999
1985 1994
1999
1999
Footnotes 1. The new DDD is based on treatment of varicella zoster infections 2. 3.6 g benzylpenicillin corresponds to 6 ME 3. Only valid for erythromycin ethylsuccinate tablets 4. Based on treatment of osteoporosis 5. The new DDD is based on prophylactic treatment of thrombosis 6. The new DDD is a result of the ATC alterations to G03AC06 in 1995 for single dose packages 150 mg/ml, 1 ml and is based on use as a contraceptive 7. Based on combination therapy 8. Prophylactic dose 9. Therapeutic dose
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Afdeling Fysiotherapie Afstudeerproject
pagina
47