Organisatiestrategie, huisvestingsconcept;
W . E . O o s t h o u t 2 9 J a n u a r i 2 0 1 2 Afstudeeronderzoek TU Delft Faculteit Bouwkunde Real Estate & Housing lab | Real Estate Management
huisvestingsstrategie de
relaties
en
en
effecten
Persoonlijk
Naam: Wyke Oosthout Studentnummer: 4084624 E-‐mail:
[email protected] Onderwijs Universiteit: Technische Universiteit Delft Faculteit: Faculteit Bouwkunde Master: Real Estate and Housing Lab specialisatie: Real Estate Management Eerste mentor: Dr. Ir. D.J.M. (Theo) Van der Voordt Tweede mentor: Dr. Ir. L. (Leentje) Volker Organisatie ICOP Strategisch Huisvesten Scriptiebegeleider: Dr. Ir. Juriaan van Meel
I
II
Voorwoord Dit rapport is geschreven in het kader van mijn afstudeeronderzoek binnen het lab Real Estate Management van de Master Real Estate and Housing aan de faculteit bouwkunde van Technische Universiteit Delft. Binnen het lab Real Estate Management ligt de nadruk op Corporate Real Estate Management. Vanuit het Master-‐programma van Real Estate & Housing is een grotere interesse gewekt naar huisvestingsstrategieën. In de huidige economie en veranderingen op het gebied van werken is de waarde van een passende huisvestingsstrategie van een organisatie van groot belang. Na de basis van huisvestingsstrategieën te hebben meegekregen vanuit de module Real Estate Management, zie ik het als een uitdaging een verdiepende slag te maken in de relevantie en bruikbaarheid van organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën opgesteld door organisaties. De huidige ontwikkelingen rondom nieuwe huisvestingsconcepten en de invloed die deze veranderingen teweeg kan brengen voor een organisatie zie ik als een andere uitdaging voor verder onderzoek. Wat is en kan de rol zijn van een nieuw huisvestingsconcept in huisvestingsstrategieën van organisaties. Daarnaast is de ‘waarom’ vraag een drijfveer achter het onderzoek. Waarom doen zoveel organisaties mee met de trend van een nieuw huisvestingsconcept? Komt deze ontwikkeling voort uit een angstgevoel de boot te missen door bijvoorbeeld de verhalen over werknemer 2.0, of zijn de gemaakte keuzes weloverwogen en afgestemd op de doelstellingen van het primaire proces van de organisatie? Deze vragen ontstaan ook door werkervaring bij Hogeschool Rotterdam waar ik onderdeel heb uitgemaakt van het projectteam dat een nieuw huisvestingsconcept voor enkele instituten heeft opgesteld. Er rezen bij mij vragen over de relatie tussen de doelstellingen van de organisatie en het maken van weloverwogen keuzes over de implementatie van het huisvestingsconcept. Het zichtbaar maken van de overwegingen en hoe deze ingezet kunnen worden bij het laten slagen van een huisvestingsconcept, zijn hierdoor een motivatie. Allereerst is een zo compleet mogelijk beeld vergaard van de inhoud van nieuwe huisvestingsconcepten en organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën. Vervolgens zijn aan de hand van casestudies relaties tussen organisatiestrategieën, huisvestingsstrategieën en huisvestingsconcepten gevonden. Deze relaties zijn gevonden aan de hand van een documentenanalyse in combinatie met interviews. Tijdens het vergelijken van de elementen, de strategieën en het huisvestingsconcept, zijn aspecten te relateren aan de effecten die de relaties teweeg hebben gebracht. Hierbij gaat het dus ook om de bijdrage die vastgoed, in dit geval het vernieuwde huisvestingsconcept, levert om de doelen van de organisatie te bereiken. Graag wil ik mijn beide afstudeermentoren Theo van der Voordt en Leentje Volker bedanken voor de input en begeleiding tijdens het opzetten en uitvoeren van mijn onderzoek. Daarnaast ook een dankwoord aan ICOP en in het bijzonder aan Juriaan Van Meel en Mireille Soullié voor feedback en bemiddeling met organisaties voor mijn onderzoek. Tenslotte wil ik de mensen bedanken die tijd hebben vrij gemaakt voor een interview. Wyke Oosthout Rotterdam, 22 januari 2012
III
IV
Samenvatting Organisaties voeren een nieuw huisvestingsconcept in omdat het kansen biedt de huisvestingskosten te verlagen, het aansluit bij de ontwikkelingen omtrent ICT en een nieuwe generatie medewerkers met andere voorkeuren zich aandient. Maar zijn organisaties zich er bewust van dat de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept een proces is waarbij over diverse aspecten (de fysieke, digitale en mentale aspecten) integraal nagedacht dient te worden om daadwerkelijk baat bij de verandering te hebben?
Probleem Het afstemmen van de organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën wordt steeds belangrijker door de dynamische context; de algemene context, zoals globalisering door middel ICT mogelijkheden en de organisatiespecifieke context zoals het toenemen van concurrentie. Het huisvestingsconcept kan hier een rol in spelen wanneer het onderdeel uit maakt van de bedrijfsvoering van een organisatie; het kan waarde toevoegen aan het primaire proces. De effecten die huisvestingsconcepten teweeg kunnen brengen zijn bekend. De afstemming met het voortraject waarbij organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën van groot belang zijn is een nog onbekender onderzoeksveld.
Onderzoeksvragen en doel onderzoek Door middel van een onderzoek naar de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten hiervan wordt een aanvulling geleverd op de huidige wetenschappelijke kennis. Daarnaast heeft het onderzoek een maatschappelijke relevantie, omdat de conclusies en aanbevelingen een bijdrage kunnen leveren aan het optimaliseren de afstemming van de organisatie-‐ en huisvestingsstrategie met het huisvestingsconcept, zodat de organisatie beter afgewogen de effecten kan realiseren die zijn gewenst. De onderzoeksvraag van het onderzoek luidt als volgt: Wat is de relatie tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept en wat zijn de effecten hiervan? Om de hoofdvraag van het onderzoek te beantwoorden zijn vier deelvragen opgesteld. 1. Wordt door organisaties de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept gebaseerd op de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie? 2. Zijn de keuzes binnen de aspecten (fysiek, digitaal en mentaal) van een nieuw huisvestingsconcept afhankelijk van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie? 3. Is afstemming van het huisvestingsconcept met de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie nodig om positieve effecten te realiseren? 4. Zijn de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept, de effecten hiervan verschillend tussen publieke partijen en private partijen?
Methode Om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn diverse onderzoeksmethoden gebruikt; een literatuurstudie en vier casestudies gebaseerd op documentanalyse en interviews. Aan de hand van vier casestudies, BK City (faculteit bouwkunde van TU Delft), Gemeente Deventer, DSM en Havensteder zijn de relaties geanalyseerd door middel van een cross case analyse. Van alle casestudies zijn documenten en interviews geanalyseerd met behulp van Atlas.ti.
V
Theoretisch kader In de literatuurstudie zijn de vijf aspecten organisatie, organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, nieuwe huisvestingsconcepten en effecten onderzocht. Als basis zijn de elementen van een organisatie beschreven. Het primaire proces wordt uitgevoerd aan de hand van een missie (waarom we bestaan), de kernwaarden (waar we in geloven), de visie (wat willen we zijn) en vervolgens kan de strategie worden opgesteld. De organisatiestructuur en cultuur zijn organisatie kenmerkend. De algemene context en de organisatie specifieke context hebben invloed op de bedrijfsvoering van een organisatie. De organisatiedoelen dienen als ingrediënten voor de organisatiestrategie: hoe gaan deze doelen bewerkstelligd worden? In de organisatiestrategie wordt dus beschreven op welke wijze een organisatie op de middellange en lange termijn de doelstellingen wil realiseren. Organisaties zijn aan veranderingen onderhevig in een dynamische context en hiermee dient rekening te worden gehouden met het opstellen van een strategie. Strategieën zijn hierdoor nooit af en blijven veranderen, hiervoor dient de structuur flexibel te zijn, en de grenzen doorlaatbaar. De veronderstelling is dat CREM (Corporate Real Estate Management) de prestatie van individuen, organisaties en de gemeenschap als geheel beïnvloedt. Wanneer dit niet het geval zou zijn, zou het managen van de huisvesting overbodig zijn. Uit onderzoek is gebleken dat vastgoed een rol speelt rondom deze processen. Een groot deel van bestuurders van private en publieke organisaties onderschrijven dat de huisvestingssituatie van invloed is op de resultaten die een organisatie boekt in het primaire proces. De toegevoegde waarde van vastgoed is de bijdrage die vastgoed levert om de doelen van de organisatie te bereiken. Elke vastgoedingreep van een organisatie kan aan een of meerdere doelen om toegevoegde waarde te creëren. De doelen die in de literatuur worden genoemd zijn als volgt: Vergroten van de vastgoedwaarde, verlagen van de kosten, beheersen van de risico’s, vergroten van de flexibiliteit, verhogen productiviteit/ondersteunen activiteiten, verhogen van gebruikerstevredenheid, ondersteunen PR & marketing, ondersteunen van cultuur, stimuleren van samenwerking, stimuleren van innovatie en creativiteit en stimuleren van duurzaamheid. Door de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie op elkaar af te stemmen kan optimalisatie voor zowel de organisatie als de huisvesting worden gerealiseerd. De basis van een huisvestingsstrategie is gelijk aan die van organisatiestrategie; op basis van een missie, visie en doelen, kan de strategie worden opgesteld. Door het integrale karakter en de ontwikkelingen rondom de veranderende visie op huisvestingsconcept, kent Het Nieuwe Werken (HNW) verschillende definities. Aan de hand van diverse definities en genoemde elementen is voor het onderzoek aangenomen dat een nieuw huisvestingsconcept bestaat uit de volgende kenmerken: plaats-‐ en tijd onafhankelijk werken, organisatiestructuur en cultuur verandert, sturen op resultaat, moderne technologie verandert. Ontwikkelingen in de informatietechnologie worden als aanjager van HNW vaak aangewezen. Naast web 2.0 wordt een verandering in de vraag van werknemers veronderstelt. De werknemer 2.0 heeft een andere levensstijl dan voorheen traditioneel was: men communiceert, werkt samen en deelt kennis virtueel. Het implementeren van HNW en de technologie die daarbij gebruikt wordt, zorgen voor veel veranderingen. Deze veranderingen zitten zowel aan de fysieke, digitale en mentale kant. Voor een succesvolle implementatie zal een constante zoektocht naar kansen aanwezig moeten zijn om de organisatie te laten onderscheiden van andere organisaties. Een model is ontwikkelt waarbij het effect in twee lijnen kan worden opgedeeld; teller-‐ en noemereffect.
VI
Dit model kan ook worden gebruikt op de effecten van een nieuw huisvestingsconcept. Door dit model te gebruiken kan het Adding Value Managent, de tellereffecten, worden gescheiden van de noemereffecten. Structurele groei wordt voornamelijk gerealiseerd door tellermanagement. Tellermanagement is echter lastiger te realiseren vergeleken met noemermanagement, doordat kostenverlagende maatregelen vaak tijdelijk effectief zijn.
Hypothesen Aan de hand van de literatuurstudie zijn verwachtingen van de resultaten van de casestudies opgesteld. De hypothesen voor het onderzoek naar de relaties tussen huisvestingsconcept, huisvestingsstrategie en organisatiestrategie en de effecten hiervan zijn als volgt; 1. De keuze voor een nieuw huisvestingsconcept wordt gebaseerd op de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie; 2. Afhankelijk van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie is de samenstelling van de vier kenmerken van een nieuw huisvestingsconcept bepaald; 3. Meer of sterkere relaties tussen huisvestingsconcept, huisvestingsstrategie en organisatiestrategie zorgen voor grotere toegevoegde waarde van het huisvestingsconcept voor de organisatie; 4. Private partijen hebben meer belang bij de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept, omdat private partijen meer belang hebben bij een efficiëntere bedrijfsvoering om continuïteit te waarborgen in vergelijking tot publieke organisaties.
Casestudies De vier casestudies BK City, Gemeente Deventer, DSM en Havensteder zijn geselecteerd aan de hand van criteria. Het is een combinatie van casestudies die al zijn afgerond en die in het proces zitten van implementatie en daarnaast verschillen de casestudies in publieke, semipublieke en private organisaties. Hierdoor kunnen verschillen in resultaten tussen verschillende soorten organisaties worden vergeleken. Van alle casestudies is een documentanalyse gemaakt en zijn interviews gehouden. De focus lag hierbij op de behandelde onderwerpen in de literatuurstudie; de organisatie, organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten. Nadien is gekeken naar de relaties tussen de aspecten. Aan de hand van een cross case analyse van de casestudies kunnen de deelvragen worden beantwoord. Wordt door organisaties de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept gebaseerd op de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie? Op basis van de resultaten wordt gesteld dat organisaties kiezen voor een nieuw huisvestingsconcept wanneer een directe aanleiding zich aandient om de huisvesting te veranderen. Vervolgens wordt er nagedacht over de keuzes binnen de kenmerken van een nieuw huisvestingsconcept en welke huisvestingsdoelen de organisatie hiermee wil behalen. Het belang van deze directe aanleidingen voordat organisaties nadenken over de overstap is niet genoemd in de theorie die is bestudeerd voor het onderzoek. Naar aanleiding van het onderzoek wordt gesteld dat huisvestingsdoelstellingen worden opgesteld door werknemers die de organisatie goed kennen. Door deze kennis wordt bij de keuze van huisvestingsdoelstellingen indirect invloed uitgeoefend vanuit de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie op het huisvestingsconcept, maar de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept wordt dus niet direct gebaseerd op de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie. Hypothese 1 van het onderzoek wordt op basis van deze bevindingen verworpen.
VII
Zijn de keuzes binnen de aspecten (fysiek, digitaal en mentaal) van een nieuw huisvestingsconcept afhankelijk van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie? Er wordt gesteld dat fysieke, digitale en mentale aspecten steeds veranderen en de vraag voor het huisvestingsconcept hiermee steeds iets veranderd. Door geïntegreerd na te denken over de aspecten van het huisvestingsconcept kunnen organisaties rekening houden met de diversiteiten wordt gesteld. Om deze diversiteiten te kunnen benoemen, moet een organisatie de contextvariabelen in kaart brengen in de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie. In dit geval zou de keuze tussen de aspecten van een nieuw huisvestingsconcept deels afhankelijk kunnen zijn van de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie. Aan de hand van een resultaten van de casestudies wordt echter gesteld dat de keuzes binnen de aspecten niet direct afhankelijk zijn van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie. De vier genoemde kenmerken worden vergelijkbaar uitgevoerd in de nieuwe huisvestingsconcepten bij private, semi publieke en publieke organisaties. Daarnaast streven organisaties naar het veranderen van de organisatiestructuur door een netwerkwerkorganisatie te worden. Hier kan wel een koppeling worden gelegd met de huisvestingsdoelstellingen en in sommige gevallen de organisatiestrategie. De look and feel is verschillend en past bij de organisatiekenmerken. Hierdoor kan gesteld worden dat er enige invloed is van de organisatiestrategie, waarin de kernwaarden worden genoemd, op de uitvoering van de aspecten van het huisvestingsconcept aanwezig is. De keuzes binnen de aspecten van een WůĂĂƚƐͲĞŶƟũĚ 'ĞƐƚƵƵƌĚŽƉ KƌŐĂŶŝƐĂƟĞͲ DŽĚĞƌŶĞ ƌĞƐƵůƚĂĂƚ ƐƚƌƵĐƚƵƵƌĞŶ ƚĞĐŚŶŽůŽŐŝĞ nieuw huisvestingsconcept zijn dus niet ŽŶĂĬĂŶŬĞůŝũŬǁĞƌŬĞŶ ĐƵůƚƵƵƌǀĞƌĂŶĚĞƌƚ ǀĞƌĂŶĚĞƌƚ afhankelijk van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie, maar vormen (in)direct wel het kader voor de uitvoering van de vier kenmerken van het huisvestingsconcept. Hypothese 2 van het onderzoek wordt op basis van deze conclusies verworpen. Is afstemming van het huisvestingsconcept met de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie nodig om positieve effecten te realiseren? Op basis van de resultaten van het onderzoek kan gesteld worden dat chronologische afstemming niet noodzakelijk is voor het realiseren van positieve effecten, maar dat impliciet afstemming tussen de aspecten wel noodzakelijk is, want uiteindelijk dient het huisvestingsconcept aan te sluiten bij de organisatie het primaire proces, de mensen en de beschikbare middelen. Voor de impliciete afstemming wordt vaak gezorgd door de aanwezigheid van een werknemer met veel kennis van de organisatie. Hierdoor wordt gezorgd voor de aanwezigheid van essentiële kennis bij de afstemming van de organisatie en huisvestingsconcept. Aan de hand van evaluaties van de geïmplementeerde huisvestingsconcepten worden veranderingen doorgevoerd en niet op basis van de strategieën. Op basis van het onderzoek kan gesteld worden dat de focus van de verbeteringen ligt bij de ervaringen van gebruikers en minder bij veranderingen in de organisatiestrategie of huisvestingsstrategie. Gedurende het initiëren van een nieuw huisvestingsconcept en het besluitvormingsproces spelen de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie dus een belangrijkere rol in verhouding tot het doorvoeren van veranderingen wanneer het huisvestingsconcept eenmaal is geïmplementeerd. Hypothese 3, kan op basis van de conclusies niet worden bevestigd of worden verworpen. Om hier een uitspraak over te doen is een aanvulling op de casestudies nodig.
VIII
Zijn de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten hiervan verschillend tussen publieke partijen en private partijen? Private organisaties hebben een uitgebreidere organisatiestrategie in vergelijking tot publieke organisaties; de missie, kernwaarden, visie en organisatiedoelstellingen worden explicieter genoemd en beschreven, eveneens als de contextvariabelen. De oorzaak van dit verschil zou kunnen zijn dat het primaire proces van publieke organisaties meer vanzelfsprekend is. Bij een gemeente staat het dienen van de burger in veel diverse aspecten centraal; zij streven geen overkoepelend doel na. Organisaties hebben huisvestingsdoelstellingen opgesteld en worden toegepast door werknemers met kennis van de organisatie en huisvesting, zoals eerder genoemd. Daarnaast zijn huisvestingsstrategieën zowel bij publieke organisaties, semi publieke organisaties en bij private organisaties in ontwikkeling. De keuzes binnen de vier kenmerken van een nieuwe huisvestingsconcept verschillen op basis van de resultaten niet wanneer een onderscheid wordt gemaakt tussen publieke organisaties, semi publieke organisaties en private organisaties. Ook de positieve en negatieve effecten van de huisvestingsveranderingen zijn vergelijkbaar met semi publieke en private organisaties. Hypothese 4, kan op basis van de conclusies niet worden bevestigd of worden verworpen. Om hier een uitspraak over te doen is een aanvulling op de casestudies nodig.
Relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept en wat zijn de effecten hiervan Aan de hand van de casestudies, cross case analyse en deelvragen kan de onderzoeksvraag van het onderzoek beantwoord worden
Wat is de relatie tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept en wat zijn de effecten hiervan? De afstemming van de huisvestingsstrategie op de organisatiestrategie is in het besluitvormingsproces van de onderzochte organisaties niet chronologisch te herkennen. Relaties zijn te benoemen, maar het proces heeft een iteratief karakter in plaats van chronologisch karakter. Directe invloed van de organisatiestrategie op de huisvestingsstrategie is impliciet van toepassing gebaseerd op de resultaten van het onderzoek. De huisvestingsdoelstellingen worden opgesteld door werknemers die de organisatie door en door kennen en hierdoor bewust zijn van de missie, kernwaarden, visie en de organisatiecultuur. Als de relatieschema’s van de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept worden geanalyseerd, zijn directe relaties terug te vinden tussen de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie. Belangrijk is dat deze relaties zijn gelegd aan de hand van afgeronde projecten en waarbij dit uit de resultaten geconcludeerd wordt. Relaties zijn te vinden doordat het een iteratief proces is. Gesteld wordt dat de organisatiestrategie niet altijd een directe betekenis heeft voor de productiemiddelen en ondersteunende processen. Voor het management van de huisvesting wordt de organisatiestrategie veelal als kader gebruikt; wanneer plannen passen binnen o.a. de organisatiedoelstellingen en de benoemde contextvariabelen, dan kunnen plannen worden uitgevoerd. Een belangrijk aspect is de mate van concreetheid en formulering van de organisatiestrategieën. Op basis van de resultaten van het onderzoek, worden keuzes binnen de huisvesting gebaseerd op specifiek voor de huisvesting
IX
vastgelegde doelen. De organisatiestrategie is in veel gevallen niet concreet genoeg om direct uit te voeren op bijvoorbeeld de huisvesting. De doelstellingen in de organisatiestrategie zijn breed interpreteerbaar en hierdoor wordt het tijdens het besluitvormingsproces meer gehandeld vanuit de huisvestingsdoelstellingen. Een opvallend aspect van het onderzoek is dat veranderingen gedurende het besluitvormingsproces van een nieuw huisvestingsconcept de huisvestingsdoelstellingen en het handelen van organisaties beïnvloeden. Deze veranderingen zijn te herleiden uit de algemene context en de organisatie specifieke context. Een voorbeeld is dat de omvang van een huisvestingsverandering verandert kan worden door economische effecten, waardoor bijvoorbeeld het budget verkleint, of het internationaliseren van een organisatie waardoor het aantal werknemers afneemt. Op basis van de resultaten van het onderzoek is een stappenplan opgesteld die als leidraad kan worden aangehouden gedurende het hele besluitvormingsproces van aanleiding tot aan evaluaties van het geïmplementeerde huisvestingsconcept. Aangezien het besluitvormingsproces bij organisaties veelal niet gedocumenteerd is kan het stappenplan ook als leidraad dienen voor het documenteren van het besluitvormingsproces.
ŝƚĞƌĂƟĞĨƉƌŽĐĞƐ
Naar aanleiding van een directe oorzaak !"#$%&'()'#**+,'%-%+. wordt vaak nagedacht over een nieuw huisvestingsconcept. Als eerste dient de basis in kaart te worden gebracht; de organisatie. ŝƚĞƌĂƟĞĨƉƌŽĐĞƐ Ϯ͘ĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ Als tweede kan gekeken worden naar de organisatiestrategie; wat zijn de organisatiedoelstellingen en hoe gaat de 3"#$&**.4,*2#5%++'+# ϯ͘KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ ĚĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ organisatie deze realiseren. Daarnaast kan worden gekeken of de organisatiestrategie invloed heeft op de huisvestingsstrategie. De /"#0%)1'&2%+.# ϰ͘,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐŬĞŶŵĞƌŬĞŶ volgende stap is de huisvestingsstrategie. Wanneer deze niet aanwezig is, dient er nagedacht te worden over de doelen die de 6"#2'78'#4*+ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ organisatie wil realiseren met de huisvesting. Deze doelstellingen kunnen vervolgens ϭϬ͘dŽĞƉĂƐďĂĂƌŵĂŬĞŶ ϴ͘/ŵƉůĞŵĞŶƚĂƟĞ 4*+#4'&5')'&%+.'+ worden vertaald in de vier kenmerken van en huisvestingsconcept. Wanneer de kenmerken ϵ͘ǀĂůƵĂƟĞĞīĞĐƚĞŶ vorm hebben gekregen, kan onderzocht worden of er draagvlak is binnen de Figuur S.1 Stappenplan besluitvormingsproces organisatie voor een nieuw huisvestingsconcept en of er nog kenmerken aangepast dienen te worden. Deze stappen vormen de eerste fase van het stappenplan. De cirkel is een iteratief proces en binnen het proces kunnen alle stappen invloed op elkaar hebben. Veranderingen in de contextvariabelen van de organisatie kunnen worden opgevangen in het proces door het iteratieve karakter. In de tweede fase kan een huisvestingsconcept ontworpen worden op basis van de beschrijving van de kenmerken van het huisvestingsconcept. Wanneer een keuze is gemaakt voor het huisvestingsconcept kan het worden geïmplementeerd bij de organisatie. Implementatie kan in verschillende fases gebeuren waardoor werknemers gemakkelijker de verandering doorlopen. Aan de hand van evaluaties kunnen de deels de effecten van het huisvestingsconcept in kaart worden gebracht. Om de negatieve effecten uit het huisvestingsconcept te filteren, dienen de negatieve aspecten uit de evaluaties toepasbaar gemaakt te worden. Hierdoor kan het huisvestingsconcept worden aangepast en veranderingen worden geïmplementeerd. Belangrijk is dat werknemers minstens een jaar de tijd krijgen om te wennen aan het nieuwe huisvestingsconcept, voordat organisaties
X
overgaan op aanpassingen aan de hand van evaluaties. Door de tweede fase enkele malen te doorlopen ontstaan het generatiemodel van een huisvestingsconcept, waarin rekening gehouden kan worden met veranderingen in de eerste fase (de organisatie, organisatiestrategie en huisvestingsstrategie) en de ervaringen van werknemers.
Aanbevelingen Naar aanleiding van het onderzoek zijn aanbevelingen voor verder onderzoek opgesteld •
Voor het onderzoek zijn vier casestudies geanalyseerd. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten zou een vergroting van de case selectie wensbaar zijn.
•
Uit de casestudies van het onderzoek blijkt dat organisaties huisvestingsstrategieën ontwikkelen. Wanneer deze strategieën zijn ontwikkelt is het interessant of het invloed zou hebben gehad op de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcepten en de effecten hiervan, omdat dan gesteld kan worden of de aanwezigheid van een huisvestingsstrategie essentieel is voor meer toegevoegde waarde dat met het huisvestingsconcept behaald kan worden voor organisaties.
•
Het documenteren van het besluitvormingsproces kan van toegevoegde waarde zijn voor de wetenschap en voor organisaties. Er kunnen dan namelijk gemakkelijker lessen worden getrokken uit de processen, in plaats van het achteraf alleen te kunnen vertellen. Hierdoor kan ook meer tijd worden bespaard bij het ontwikkelen van nieuwe huisvestingsconcepten met toegevoegde waarde voor de organisatie. En wanneer minder tijd nodig is, kan er mogelijk geld worden bespaard op de implementatie van nieuwe huisvestingsconcepten.
•
Door het Center of People and Buildings (CfPB) is de Werkomgevingsdiagnose-‐ instrument (WODI) ontwikkeld. Met dit instrument kan de medewerkertevredenheid worden gemeten. In een volgend onderzoek kan bestudeerd worden of het stappenplan van het onderzoek gecombineerd kan worden met het WODI, waardoor meer toegevoegde waarde uit de effecten gehaald kan worden door organisaties.
Door het uitvoeren van het onderzoek zijn enkele interessante bevindingen gedaan binnen het onderzoekveld van de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept en de effecten hiervan. Mogelijk kan dit onderzoek de opstap zijn naar verder onderzoek en kan mogelijk de toegevoegde waarde van nieuwe huisvestingsconcepten worden vergroot door de aanwezigheid van essentiele factoren die in het onderzoek naar voren zijn gekomen.
XI
Summary Organizations implement a new housing concept because it offers opportunities to reduce costs, it is consistent with developments in ICT and a new generation of employees with different preferences coming up. However, are organizations aware that the implementation of a new housing concept is a process in which various aspects (physical, digital and mental aspects) should be integrally considered to actually benefit from the changes?
Problem Aligning the organization and housing strategies is becoming increasingly important due to the dynamic context, the general context, such as globalization through ICTs and organization specific context such as increasing competition. The housing concept could play a role in this alignment when it is part of the conduct of business of an organization, it can then add value to the primary process. The effects a housing concept can induce are known. The alignment of the starting trajectory where the organizational and housing strategies are of great importance is still an unfamiliar research field.
Research questions and research objectives Through an examination of the relationships between organizational strategy, real estate strategy, housing concept and the effects a contribution is made to current scientific knowledge. In addition, the study has social relevance, because the conclusions and recommendations can contribute to optimizing the alignment of organizational and real estate strategy with the housing concept, which organizations can use to better balance the desired effects. The research question of the study is as follows: What is the relationship between organizational strategy, real estate strategy and housing concept and what are its effects? To answer the main question four sub questions are proposed. 1. Is an organizations choice for a new housing concept being based on the organization's strategy and real estate strategy? 2. Are the choices within the different aspects (physical, digital and mental) of a new housing concept dependent on the organization's strategy and real estate strategy? 3. Is alignment of the housing concept with the organizational strategy and real estate strategy necessary in order to achieve positive effects? 4. Are the organizational strategy, the real estate strategy, the housing concept and their effects different between public agencies and private parties?
Method To answer the research questions several research methods are used, namely, a literature review and four case studies based on document analysis and interviews. By means of a cross-‐case analysis of the four case studies, BK City (Faculty of Architecture TU Delft), Gemeente Deventer, DSM and Havensteder, the relations are analyzed. Of all the case studies, documents and interviews were analyzed using Atlas.ti.
Theoretical framework In the literature review the five organizational aspects, organizational strategy, real estate strategy, new housing concepts and impacts are examined. To form a basis, the elements of an organization are described. The primary process is based on a mission (why we exist), the
XII
core values (what we believe) and a vision (what we want to be). On this basis, a strategy can be developed. The organizational structure and organizational culture are typical to an organization and the general context and the specific organizational context affect its business operations. The organizational goals serve as ingredients for organizational strategy: how can these goals be achieved? Here for, an organizational strategy describes how an organization wants to achieve its medium-‐ and long term goals. Organizations are subject to change in a dynamic context and this should be taken into account when a strategy is developed. Strategies are therefore never finished and continue to change, their structure should be flexible and their boundaries permeable. The current assumption is that CREM (Corporate Real Estate Management) affects the performance of individuals, organizations and society as a whole. If this is not the case, management of housing would be unnecessary. Research has shown that real estate plays a part in these processes. A large number of directors of private and public organizations endorse that the housing situation is affecting the results of an organization in its the primary process. The value of real estate is in its contribution to the achievement of the goals of the organization. Every real estate operation could be linked to one or more organizational goals to add value. The main goals identified by existing literature are as follows: Increasing property value, reducing costs, managing risk, increasing flexibility, increasing productivity or support activities, increasing user satisfaction, supporting PR & marketing, supporting culture, encouraging collaboration, fostering innovation and creativity and promoting sustainability. By alignment of organizational strategy and real estate strategy both the organization and the housing can be optimized. The basis of a real estate strategy is very similar to that of organizational strategy. Both strategies are developed on the basis of a mission, a vision and goals. Due to the integrated nature and the developments surrounding the changing views on housing concepts, the New Ways of Working (NWW) has different definitions. By analysis of the various definitions and elements this study assumes that a new housing concept consists of the following characteristics: location and time independent work, organizational and cultural change, focus on results, modern technology changes. Developments in information technology are often identified as a driver of NWW. Besides web 2.0, a change in the demands from employees is presupposes. The employee 2.0 has a different lifestyle than previously was traditional: he or she communicates, collaborates and shares knowledge virtually. The implementation of NWW and the accompanying technology result in a lot of changes. These changes are both on a physical, a digital and a mental level. For successful implementation, a constant search for opportunities must be present in the organization to distinguish itself from other organizations. A model is developed in which the effect can be divided into two parts; a numerator and a denominator effect. This model can also be used on the effects of a new housing concept. The use of the model can increase revenue (numerator) and decrease costs (denominator). Structural growth is mainly achieved by managing the numerator. However, numerator management is more difficult to achieve compared to denominator management, because cost reduction measures often have a temporary effect.
XIII
Hypotheses Based on the literature review hypotheses of the results of the case studies are developed. The hypotheses for the study of the relationships between housing concept, real estate strategy and organization strategy and their effects are as follows; 1. The choice of a new housing concept is based on the organizational strategy and real estate strategy; 2. The composition of the four characteristics of a new housing concept depends on the organizational strategy and real estate strategy; 3. More or stronger relationships between housing concept, real estate strategy and organizational strategy provide greater added value of the housing concept for the organization; 4. Private parties are more concerned with the relationships between organizational strategy, real estate strategy and housing concept, because private parties have more interest in efficient operations to maintain continuity than public organizations.
Case Studies The four case studies BK City, Gemeente Deventer, DSM and Havensteder are selected based on different criteria. It is a combination of case studies that have been completed and are in the process of implementation. The cases studies also vary between public, semi-‐ public and private organizations. This allows for comparison of the results between different types of organizations. All case studies were completed using document analysis and interviews. The analysis focused on the topics discussed in the literature; the organization, organizational strategy, real estate strategy, housing concept and the different effects. Afterwards the relationships between the elements were examined and by means of a cross-‐ case analysis of the case studies the sub questions can be answered. Is an organization’s choice for a new housing concept being based on the organization's strategy and real estate strategy? Based on the results it is concluded that organizations choose for a new housing concept when a direct reason presents itself to change the current housing. At that moment the choices within the characteristics of a new housing concept and the housing goals that the organization wants to achieve are considered. The importance of these direct reasons that cause organizations to think about their housing needs is not mentioned in the current literature that has been studied for the research. The results find that housing targets are developed by employees who know the organization well. Because of this knowledge, the choice of housing objectives are affected by an indirect influence of the organizational strategy and real estate strategy on the housing concept. However, the choice of a new housing concept is not directly based on the organization's strategy and real estate strategy. Because of these results hypothesis 1 is rejected. Are the choices within the different aspects (physical, digital and mental) of a new housing concept dependent on the organization's strategy and real estate strategy? The literature states that physical, digital and mental aspects are always changing and that the demand for a housing concept therefore also keeps changing. Integrated thinking about the aspects of the housing concept allows organizations to take these changes into account. To be able to recognize these changes, an organization should map the context variables within the organizational strategy and the real estate strategy. If this is the case, the choice between the aspects of a new housing concept could in part be dependable on the organizational strategy and housing strategy. However, based on the results of the case
XIV
studies it is argued that the choices about the different aspects do not directly depend on the organization's strategy and real estate strategy. The four characteristics of new housing concepts are similar in private, semi-‐public and public organizations. In addition, organizations strive to change the organizational structure by becoming a network organization. This can be linked to the housing objectives and in some cases to the organizational strategy. The look and feel of each organization is different and fits the organizational characteristics. Therefore, it can be concluded that there is some influence of the organizational strategy, in which the core values are mentioned, on the implementation of aspects of the housing concept. The choices within the aspects of a new housing concept are not dependent on the organizational strategy and housing strategy, but they do (in)directly form the framework for the implementation of the elements of the housing concept. Because of these results hypothesis 2 is rejected, although some relations to the implementation process are found. Is alignment of the housing concept with the organizational strategy and real estate strategy necessary in order to achieve positive effects? Based on the results of the study it can be stated that chronological alignment is not necessary to achieve positive effects, although implicit coordination between the aspects is necessary, because ultimately, the housing concept should unite with the organization, the primary process, the people and the resources available. The implicit alignment is often realized by the presence of an employee with a lot of knowledge about the organization. This presence makes sure that essential knowledge is present during the alignment of the organization and housing concept. Changes are made based on evaluations of the implemented housing concepts and not based on the strategies. This study concludes that the focus of the improvements lies with the user experience and lies less with the changes in the organizational strategy and housing strategy. During the initiation of a new housing concept and the decision making process, the organizational strategy and housing strategy play a more important role then during the implementation of changes when the housing concept has been implemented. The research did not find enough evidence to either adopt or reject the third hypothesis, although there are indications that more intensive relations between the aspects can realize more positive effects. Are the organizational strategy, the real estate strategy, the housing concept and their effects different between public agencies and private parties? Private organizations have a more extensive organizational strategy compared to public organizations; mission, core values, vision and organizational goals are more explicitly named and described, as well as the context variables. The cause of this difference could be that the primary process of public organizations is more obvious. In a municipality, service to the citizens is in many different aspects the most important; there is no higher goal. Based on the results of this study, it be stated that the housing strategy of public organizations, semi-‐public organizations and private organizations is comparable. Organizations have set housing targets and these act, in combination with employees with knowledge of the organization and housing, as a basis for actions in the interests of the means of production. The implementation of the four characteristics of new housing concepts does not differ between public organizations, semi-‐public organizations and private organizations. Also, the positive and negative effects of the housing changes are similar.
XV
The research did not find enough evidence to either adopt or reject the fourth hypothesis, although there are indications that private parties are more concerned about the relations between the aspects.
Relationships between organizational strategy, real estate strategy and housing concept and the effects Based on the analysis of the case studies, the cross-‐case analysis and the sub-‐questions, the research question of this study can be answered. What is the relationship between organizational strategy, real estate strategy and housing concept and what are its effects? The alignment of the real estate strategy with the organization's strategy in the decision-‐ making processes of organizations cannot be chronologically identified. Relationships can be recognized, but the process seems to be iterative character instead of a chronological. The results of this research show that direct influence of the organization's strategy on housing strategy applies implicitly. The housing objectives are created by employees who know the organization through and through and therefore are aware of the mission, core values, vision and culture. When the relationship diagrams of organizational strategy, real estate strategy and housing concept are analyzed, direct relationships are found between organizational strategy and real estate strategy. Importantly, these relationships are established based on completed projects, where they can be concluded from the results. Relationships were found because the process is iterative. It is argued that the organizational strategy does not always have a direct significance for the means of production and support processes. For the housing management, the organization strategy is often used as a framework; when plans fit within the organizational objectives and the appointed context variables, then plans can be implemented. An important aspect is the degree of concreteness and formulation of the organizational strategies. This research finds that the acts in housing more often come down to the formulation of housing targets than application of the organizational strategy. The objectives of the organization strategy are more broadly interpretable and therefore the decision process is more influenced by the housing targets. A notable aspect of this research is that changes during the decision-‐making of a new housing concept influence the housing objectives and actions of organizations. These changes can be deducted from the general context and the specific organizational context. One example is that the extent of a housing project can be changed by changing economic effects, for instance by a reduction in the budget, or the internationalization of an organization which decreases the number of employees. Based on the results of this research a roadmap is created which can serve as a guide throughout the decision-‐making process, from origin to evaluations of the implemented housing concept. Since the decision-‐making is often undocumented, the roadmap can also serve as a guide for documenting the decision making process. A new housing concept is often considered Figure S.2 Roadmap
XVI
following a direct cause. First, the base needs to be identified, which is the organization. Second, the organizational strategy can be analyzed; what are the organizational objectives and how will the organization achieve these. It can also be considered whether the organization's strategy affects the real estate strategy. The next step is the real estate strategy. If there is no real estate strategy, the goals that the organization wants to achieve with its housing should be considered. These objectives can then be translated into the four characteristics of a housing concept. When these features have taken shape, it can be examined whether there is support within the organization for a new housing concept and whether there are characteristics that need modification. These steps constitute the first stage of the roadmap. The circle of the roadmap is an iterative process and in the process all steps may affect each other. Changes in the context variables of the organization can be handled in the process by its iterative nature. In the second phase, a housing concept can be based on the description of the characteristics of the housing concept. When a choice is made for a specific housing concept it can be implemented in the organization. The implementation can be divided into different stages to make the change easier for employees. The evaluations can be used to identify some of the effects of the housing concept. To be able to filter the negative effects from the housing concept, the negative aspects of the evaluations have to be made applicable. This allows for the housing concept to be modified and for changes to be implemented. It is important that employees have at least a year to get used to the new housing concept, before adjustments are made following the evaluations. By cycling through the second phase several times a generation model of a housing concept is created, which can take changes in the first phase into account (the organization, organizational strategy and housing strategy) as well as the experiences of employees
Recommendations Based on this research some recommendations for further research are compiled • In this study four case studies were analyzed. To enhance reliability of the research efforts analysis of a wider set of cases is recommended. • This research shows that organizations are developing real estate strategies. When these strategies are developed, it could prove interesting to examine whether it had an effect on the relationships between organizational strategy, real estate strategy, housing concepts and their effects. It can then be examined whether the presence of a housing strategy is essential for more added value that may be achieved by the housing concept. • Documentation of the decision-‐making process is likely to be valuable for both science and organizations. Good documentation will make it easier to learn from the process then only analysis afterwards. This allows for more time to be saved in the development of new housing concepts with therefore more added value for the organization. Also, when less time is required, cost of implementation of new housing concepts could be reduced. • The Center of People and Buildings (CfPB) has developed the Work Environment Diagnostic Instrument (WODI). This instrument can measure employee satisfaction. Subsequent studies could examine whether the roadmap proposed in this study can be combined with the WODI, allowing for more added value to be achieved from the effects by organizations.
XVII
1
INHOUDSOPGAVE Voorwoord ....................................................................................................................... III Samenvatting .................................................................................................................... V Summary ......................................................................................................................... XII
1. INTRODUCTIE................................................................................................................. 4 1.1 Inleiding....................................................................................................................... 5 1.1.1 Aanleiding............................................................................................................. 5 1.1.2 Leeswijzer ............................................................................................................. 6 1.2 Onderzoeksopzet ......................................................................................................... 7 1.2.1 Probleemanalyse .................................................................................................. 7 1.2.2 Probleemstelling ................................................................................................... 9 1.2.3 Onderzoeksvragen ................................................................................................ 9 1.2.4 Resultaat en relevantie ....................................................................................... 10 2. THEORETISCH KADER ................................................................................................... 19 2.1 Organisaties ............................................................................................................... 20 2.1.1 De definitie van een organisatie .......................................................................... 20 2.1.2 Conclusies en reflectie......................................................................................... 24 2.2 Organisatiestrategie................................................................................................... 25 2.2.1 De definitie van een strategie.............................................................................. 25 2.2.2 Organisatiestrategie............................................................................................ 26 2.2.3 Conclusies en reflectie......................................................................................... 27 2.3 Huisvestingsstrategie ................................................................................................. 28 2.3.1 De definitie van Corporate Real Estate Management .......................................... 28 2.3.2 Toegevoegde waarde van vastgoed..................................................................... 30 2.3.3 Van huisvestingsdoelstellingen naar huisvestingsstrategie.................................. 32 2.3.4 Conclusies en reflectie......................................................................................... 35 2.4 Het huisvestingsconcept ............................................................................................ 36 2.4.1 De definitie van huisvestingsconcept .................................................................. 36 2.4.2 De definitie van Het Nieuwe Werken .................................................................. 37 2.4.3 Ontstaan van behoefte aan nieuwe huisvestingsconcepten ................................ 40 2.4.4 Conclusies en reflectie......................................................................................... 42 2.5 De effecten van een nieuw huisvestingsconcept ........................................................ 43 2.5.1 De effecten worden toegevoegde waarde........................................................... 43 2.5.2 Macro-‐economische effecten .............................................................................. 46 2.5.3 Voor-‐ en nadelen van een nieuw huisvestingsconcept......................................... 47 2.6 Hypothesen................................................................................................................ 51 3.1 Faculteit Bouwkunde ‘BK City’.................................................................................... 53 3.1.1 Organisatie ......................................................................................................... 53 3.1.2 Strategie ............................................................................................................. 55 3.1.3 Huisvestingsstrategie .......................................................................................... 56 3.1.4 Huisvestingsconcept............................................................................................ 57 3.1.5 De effecten en relaties ........................................................................................ 60 3.1.6 Conclusies en reflectie......................................................................................... 61
2
3.2 Gemeente Deventer................................................................................................... 66 3.2.1 Organisatie ......................................................................................................... 66 3.2.2 De organisatiestrategie ....................................................................................... 67 3.2.3 Huisvestingsstrategie .......................................................................................... 68 3.2.4 Huisvestingsconcept............................................................................................ 69 3.2.5 De effecten en relaties ........................................................................................ 72 3.3 DSM ........................................................................................................................... 76 3.3.1 Organisatie ......................................................................................................... 76 3.3.2 Organisatiestrategie............................................................................................ 78 3.3.3 Huisvestingsstrategie .......................................................................................... 79 3.3.4 Huisvestingsconcept............................................................................................ 82 3.3.5 De effecten en relaties ........................................................................................ 83 3.3.6 Conclusies en reflectie......................................................................................... 84 3.4 Havensteder............................................................................................................... 89 3.4.1 Organisatie ......................................................................................................... 89 3.4.2 Organisatiestrategie............................................................................................ 91 3.4.3 Huisvestingsstrategie .......................................................................................... 91 3.4.4 Huisvestingsconcept............................................................................................ 94 4.4.5 De effecten en relaties ........................................................................................ 96 4.4.6 Conclusies en reflectie......................................................................................... 96 3.5 Cross case analyse.................................................................................................... 101 3.5.2 De organisatie ................................................................................................... 101 3.5.3 Organisatiestrategie.......................................................................................... 102 3.5.4 Huisvestingsstrategie ........................................................................................ 104 3.5.5 Het huisvestingsconcept.................................................................................... 108 3.5.6 De relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten hiervan ............................................................................................... 110 4. CONCLUSIES, AANBEVELINGEN, REFLECTIE................................................................. 117 4.1.1 De organisatie ................................................................................................... 118 4.1.2 De organisatiestrategie ..................................................................................... 119 4.1.3 De huisvestingsstrategie ................................................................................... 119 4.1.4 Het huisvestingsconcept.................................................................................... 120 4.1.5 De relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept en wat zijn de effecten hiervan.................................................. 122 4.2.1 Aanbevelingen .................................................................................................. 128 4.2.2 Reflectie............................................................................................................ 129 5. LITERATUUR............................................................................................................... 131 Appendix A BK City ............................................................................................................. i Appendix B Gemeente Deventer....................................................................................... iii Appendix C DSM ............................................................................................................... iv Appendix D Havensteder .................................................................................................. vi Appendix E Microsoft.......................................................................................................viii Appendix F Interviewvragen .............................................................................................xii
3
1. INTRODUCTIE In dit hoofdstuk wordt toegelicht wat het onderwerp van het onderzoek is en wat de persoonlijke motivatie is voor het kiezen van het onderwerp. In paragraaf 1.2 wordt de onderzoeksopzet toegelicht aan de hand van de probleemstelling en de onderzoeksvragen die hier uit volgen. De onderzoeksmethoden die zijn gebruikt voor het onderzoek worden ook beschreven in paragraaf 1.2.
4
1.1 Inleiding In het eerste hoofdstuk van het rapport wordt de aanleiding voor het onderzoek beschreven. Daarnaast wordt de bijdrage van het onderzoek op wetenschappelijk en maatschappelijk gebied toegelicht en wordt afgesloten met een leeswijzer voor het rapport.
1.1.1 Aanleiding Een vernieuwend huisvestingsconcept, ook wel vaak genoemd Het Nieuwe Werken, is ‘hot en happening’. TNO maakt bekend via de media dat ruim een derde van de organisaties in Nederland Het Nieuwe Werken toepast. Dit wordt beweert aan de hand van een onderzoek dat onder ruim 5.000 bedrijven en instellingen in Nederland hebben gehouden, stellen van den Anker e.a. (2011). Onder Het Nieuwe Werken wordt hierbij verstaan een combinatie van flexibele werktijden, keuze in ICT mogelijkheden, en thuis-‐ en telewerken. Organisaties voeren een nieuw huisvestingsconcept in omdat het kansen biedt de huisvestingskosten te verlagen, het aansluit bij de ontwikkelingen omtrent ICT en een nieuwe generatie medewerkers met andere voorkeuren zich aandient. Daarnaast wordt de noodzaak van het invoeren van een andere manier van werken steeds urgenter door de groei en het belang van de kenniseconomie en het schaarser worden van het aanbod van toekomstige kenniswerkers, menen Baane e.a. (2010). Ook Wessels (2012) stelt dat de toekomstige kenniswerkers een leuke werkplek, gerieflijk, representatief, willen waar men gemakkelijk collega’s ontmoet en waarvoor je niet urenlang in de file hoeft te staan. Deze veranderingen hebben invloed op het bestaansrecht van organisaties. Dit komt doordat het bestaansrecht van organisaties sterk afhangt van het vermogen te anticiperen op een veranderende omgeving en hiervan te leren. Lerende organisaties vragen om een integrale benadering van verandering, niet als bedreiging voor de bestaande orde, maar als een onderdeel van de orde, stelt Cuyvers (2003). Maar zijn organisaties zich er bewust van dat de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept een proces is waarbij over diverse aspecten (de fysieke, digitale en mentale aspecten) integraal nagedacht dient te worden om daadwerkelijk baat bij de verandering te hebben? Of worden de veranderingen in het huisvestingsconcept toegepast zonder de organisatie en organisatiestrategie daarbij te betrekken en alleen omdat het gevoel is ontstaan er niet bij te horen wanneer men niet een hip kantoor heeft waar flexwerken wordt toegepast? Het is bekend dat de dynamiek in de algemene context van organisaties ertoe heeft geleid dat vastgoed als productiemiddel een steeds belangrijkere rol is gaan spelen in de bedrijfsvoering van publieke en private organisaties (De Vries 2011). Corporate Real Estate Management (CREM) krijgt binnen organisaties dus een steeds grotere rol in de bedrijfsvoering. Het doel van CREM is om door het strategisch inzetten van vastgoed maximaal bij te dragen aan de doelstellingen van de organisatie en daarmee toegevoegde waarde te creëren, zoals door van Schijndel en van der Voordt (2011) wordt beschreven. Hierdoor kan verondersteld worden dat de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept verbonden wordt met CREM. Tenslotte is het overkoepelende doel van de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept om de organisatie beter haar primaire proces te laten uitvoeren. Maar is de verbinding tussen Corporate Real Estate Management (CREM) en het huisvestingsconcept werkelijk aanwezig en is de keuze op strategische doelstellingen gebaseerd? Wordt hier vervolgens het best passende nieuwe huisvestingsconcept bij gezocht? Of komt hier het onderbuikgevoel bij om de hoek kijken en vervaagt afstemming met de doelstellingen gedurende de keuze voor implementatie? Dit onderzoek geeft antwoorden op deze vragen.
5
Doordat een nieuw huisvestingsconcept bestaat uit meerdere aspecten (fysiek, digitaal en mentaal), welke op verschillende wijze ingevuld kunnen worden en elkaar dienen te versterken en aan te vullen, is het geïntegreerd invoeren van een nieuw huisvestingsconcept lastig. Voor een geïntegreerde manier van implementatie komt de vraag naar een visie van het management over de nieuwe situatie, de aanpak om het doel te bereiken en inzet van de medewerkers aan bod, stelt Verhoeven (2012). Vaak zijn de plannen over het nieuwe huisvestingsconcept aanwezig, maar de uitvoering en implementatie blijven achter. Voor de implementatie zijn vragen, zoals welk doel het meeste gebaat is bij de implementatie en hoe de verwachtingen van het management en de werknemers zich tot elkaar verhouden, van belang. Hierbij komt ook de relatie tussen de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept en de organisatie-‐ en huisvestingsstrategie om de hoek kijken. Hebben zij invloed op elkaar? In tegenstelling tot alle positieven geluiden en het aantal organisaties dat overgaat op een nieuw huisvestingsconcept, worden ook minder positieve effecten gehoord. TNO vergeleek tal van onderzoeken naar de effecten van nieuwe huisvestingsconcepten en heeft moeten concluderen dat er veel aannames en claims liggen, maar dat wetenschappelijk aangetoonde effecten zoals toegenomen productiviteit, meer gemotiveerde medewerkers of minder uitstoot van CO2 zeldzaam zijn. Het management heeft als voorbeeldfunctie een belangrijke taak; wanneer het management het nieuwe huisvestingsconcept en bijhorende manier van werken de op juiste manier gebruikt en uitvoert, is de kans op succes groter, menen van den Anker, e.a. (2011). Ook blijkt dat bepaalde aspecten van moderne fysieke kantoorinrichtingen een negatief effect hebben op de kennisdeling. Bij het gebruik maken van een grotere verscheidenheid aan werkplekken zag men een afname van de kennisdeling, terwijl het tegenovergesteld wordt verwacht en beoogd. In dit onderzoek wordt onderzocht of de effecten van het nieuwe huisvestingsconcept effect hebben op de keuzes die organisaties na implementatie maken.
1.1.2 Leeswijzer Het onderzoeksrapport bestaat uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 is de introductie van het onderwerp en de onderzoeksopzet beschreven. In de onderzoeksopzet kunnen de probleemanalyse, de hoofd-‐ en deelvragen en onderzoeksmethodiek worden gevonden. In hoofdstuk 3 is het theoretisch kader beschreven. De casestudies en de cross case analyse zijn terug te vinden in hoofdstuk 4. Het laatste hoofdstuk van het rapport bestaat uit de conclusies, aanbevelingen, reflectie en literatuuropgave.
6
1.2 Onderzoeksopzet In deze paragraaf wordt het probleem dat wordt onderzocht beschreven. Daarnaast wordt de context geschetst waarin het probleem zich bevindt. De probleemstelling zal worden gevolgd door de hoofdvraag en deelvragen die in het onderzoek worden behandeld. Aansluitend zullen de doelstellingen en de onderzoeksmethodes worden beschreven. Afsluitend is de relevatie van het onderzoek beschreven, zowel de wetenschappelijk als de maatschappelijke relevantie.
1.2.1 Probleemanalyse In deze paragraaf worden de KŶƚǁŝŬŬĞůŝŶŐĞŶƌŽŶĚŽŵ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚĞŶ probleemaspecten rondom ^ƚƌĂƚĞŐŝĞǀŽƌŵŝŶŐ de afstemming van ĨƐƚĞŵŵŝŶŐ organisatie-‐ en īĞĐƚĞŶǀĂŶ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚŽƉ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ huisvestingsstrategieën en /ŵƉůĞŵĞŶƚĂƟĞ ŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞͲĞŶ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ nieuwe ^ƚĂŬĞŚŽůĚĞƌƐ huisvestingsconcepten <ĞƵnjĞŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ beschreven. De aspecten vormen de onderdelen van de Figuur 1.1 Aspecten die een rol spelen bij de afstemming probleemstelling van het onderzoek.
Organisatiestrategie Commerciële organisaties hebben naast operationele doelstellingen de hoofddoelstelling om te streven naar continuïteit en het optimaliseren van de winstgevendheid (Van der Voordt, 2003; De Vries, 2007). Hierbij is het streven naar een evenwicht tussen inkomsten en uitgaven een belangrijke voorwaarde. (Wilde, 1986 in De Vries, 2007) Daarnaast dienen strategieën goed afgestemd te zijn op precondities zoals regels en wetgeving, het economische klimaat, de arbeidsmarkt en de klanten (Van der Voordt, 2003). Een belangrijke verandering in de precondities is dat het aantal belanghebbenden toe neemt voor organisaties bij de productie en afzet van de output. De dynamiek neemt dus toe voor organisaties en waar voorheen financiële kant de boventoon voerde, spelen de medewerkers nu een grotere rol doordat concurrentie toeneemt. (De Vries, 2007) Het opstellen van een organisatiestrategie is hierdoor complexer geworden in de afgelopen jaren.
Stakeholders
!"#$%&"' KƌŐĂŶŝƐĂƟĞ
!"#$%&"' sĂƐƚŐŽĞĚ
KƉĞƌĂƟŽŶĞĞů
^ƚƌĂƚĞŐŝƐĐŚ
In het onderzoek komen diverse groepen aan bod, maar het algemeen !"#$%%&'"& ,-.$&-//"& management staat centraal. Vanuit Corporate Real Estate Management ()*+ (CREM) wordt onderscheid gemaakt in vier perspectieven: bestuurder, financier, (")&%*+"& 0"12.*#12345.56"& gebruiker en beheerder (Den Heijer, 2011). Deze groepen hebben allen verschillende doelstellingen, wensen, verwachtingen en idealen. In de context van Figuur 1.2 CREM (Dewulf, 1995, Krumm, 1999, De het onderzoek, bepaalt de bestuurder de Jonge, 2000, Den Heijer, 2011) strategie van de organisatie en dus de implementatie van een nieuw
7
huisvestingsconcept. De gebruiker heeft bepaalde wensen voor zijn werkomgeving, de financier stelt randvoorwaarden op omtrent de bekostiging en de beheerder heeft voorkeuren op het gebied van onderhoud. Wensen, randvoorwaarden en doelstellingen van de vier perspectieven kunnen conflicteren. De organisatieprestatie wordt bepaald aan de hand van het bewerkstelligen van deze doelstellingen. Door het toenemende belang van alle vier de stakeholders wordt niet altijd meer gekozen voor de financieel meest aantrekkelijke oplossing. De context van de prestatie wordt steeds belangrijker en heeft invloed op huisvestingskeuzes, stelt De Vries (2007). In de theoretische verkenning wordt verder ingegaan op de begrippen. In het onderzoek is het van belang in hoeverre bij de strategievorming aan de bestuurderskant er rekening wordt gehouden met de andere drie perspectieven als het gaat om de keuze van huisvestingsconcept.
Keuze huisvestingsconcept De reden dat organisaties in meer dan alleen functioneel vastgoed investeren is dat men meer opbrengsten verwacht door het optimaliseren van de doelstellingen. Er heerst alleen onduidelijkheid over het feit hoe vastgoedingrepen kunnen bijdragen aan het primaire proces. Hierdoor ontstaat het gedrag van kopiëren van een succesvol huisvestingsconcept van anderen. Dit leidt echter niet altijd tot een optimale inzet van middelen en de beoogde prestatieverbetering, omdat de oorzaak van problemen bij iedere organisatie ergens anders kunnen liggen (De Vries, 2011). Dit wil niet zeggen dat kopieergedrag bij voorbaat verkeerd is voor de organisatie. Het wiel hoeft tenslotte niet opnieuw te worden uitgevonden. Maar wat belangrijk is om te realiseren is dat het implementeren van een nieuw huisvestingsconcept meerdere veranderingen teweeg brengt dan alleen het aanpassen van de fysieke werkomgeving. Iedere organisatie heeft een eigen identiteit met de daarbij passende werknemers en hier zal rekening mee moeten worden gehouden op het gebied van ICT veranderingen, management en keuze voor huisvestingsconcept.
Implementatie Een integrale organisatieverandering voor de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept is noodzakelijk wordt gesteld door Baane e.a. (2010). Dit komt doordat de implementatie een beroep doet op meerdere aspecten die elkaar aanvullen en versterken; plaats en tijd onafhankelijk werken, sturing op resultaat, flexibele arbeidsrelaties en vrijere toegang tot informatie. Tegenwoordig is het vaak wel zo organisaties op een van de aspecten al veranderingen heeft doorgevoerd. Hierdoor is de verandering minder groot naar een nieuw huisvestingsconcept, maar afstemming van de aspecten blijft noodzakelijk vertelt Van Meel tijdens een gesprek (2012). De juiste balans is voor iedere organisatie anders, maar wanneer een van deze elementen wordt vergeten bij de implementatie, kan de verandering minder positief worden ervaren doordat een element mist. Het belang van de integrale implementatie zou ook van belang kunnen zijn op het gebied van CREM. De organisatie-‐ en huisvestingsstrategie maken tenslotte onderdeel uit van de bedrijfsvoering van een organisatie. Omdat het belang van verandering van het huisvestingsconcept steeds nadrukkelijker aanwezig is, kan onderzoek op het gebied van het optimaliseren en het integreren van huisvestingsconcepten binnen CREM bij organisaties van toegevoegde waarde zijn.
Ontwikkelingen rondom huisvestingsconcepten Veel wordt geschreven en uitgesproken over nieuwe huisvestingsconcepten. Allereerst waren daar grotendeels positieve reacties op te vinden, nu zijn kritische noten geen uitzondering meer. Doordat commentaar op huisvestingsconcepten groeit, is het tastbaar of meetbaar maken van het succes ervan van groter belang. Zo kan duidelijk worden dat het
8
succes voor de ene organisatie groter kan zijn dan voor de andere. Door onderzoek naar de relatie van de organisatie-‐ en huisvestingsstrategie met het huisvestingsconcept wordt aan het begin van het traject van implementatie een betere afstemming gecreëerd, waardoor de organisatiegerichte toepasbaarheid van nieuwe huisvestingsconcepten wordt vergroot.
Effecten van het huisvestingsconcept Naar de beleving van huisvestingsconcepten wordt langjarig onderzoek uitgevoerd. Het Center for People and Buildings onderzoekt met behulp van het Werkomgevingsdiagnose-‐ instrument (WODI) of er constante factoren in de waardering van de werkomgeving zijn. Het wordt door deze toolkit en de daar bijhorende database mogelijk om een nauwkeurige en diepgaande diagnose over de beleving en het gebruik van de werkomgeving op te stellen (Brunia, e.a., 2011). Door het gebruik van WODI is het mogelijk voor organisaties om de diagnose bij soortgelijke organisaties te verwerken in de keuze van manier van implementatie van een nieuw huisvestingsconcept bij de eigen organisatie. Hierdoor de effecten van het huisvestingsconcept worden verbeterd.
1.2.2 Probleemstelling De probleemaspecten zijn behandeld in de voorgaande paragraaf. Hieruit is de volgende probleemstelling af te leiden. Het afstemmen van de organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën wordt steeds belangrijker door de vergroting van complexiteit van de context. Dit heeft als gevolg dat de druk op efficiëntie en effectiviteit is toegenomen. Daarnaast is het aantal stakeholders binnen de organisatie (bestuurder, financier, gebruiker en beheerder) en in de externe context toegenomen waarmee rekening gehouden dient te worden door de organisatie. Het huisvestingsconcept kan hier een rol in spelen wanneer het onderdeel uit maakt van de bedrijfsvoering van een organisatie; het kan iets toevoegen of opleveren aan het primaire proces. Door de hedendaagse trend van implementatie van nieuwe huisvestingsconcepten is het aantrekkelijker voor organisaties om hier ook voor te kiezen. Het is van belang dat het huisvestingsconcept aansluit bij de organisatiedoelstellingen. Wanneer men de ambitie heeft om een vertaling van de organisatiekenmerken naar een huisvestingsconcept te maken, dan zullen de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie op elkaar dienen aan te sluiten. Een weloverwogen keuze in huisvestingsconcept kan op basis van deze documenten vervolgens gemaakt worden. De effecten die huisvestingsconcepten teweeg kunnen brengen zijn bekend, de afstemming met het voortraject waarbij organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën van groot belang zijn is een nog onbekender onderzoeksveld. Dus door het benoemen van de relaties tussen de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en het huisvestingsconcept kunnen de effecten mogelijk positief worden beïnvloedt.
1.2.3 Onderzoeksvragen Aan de hand van de probleemstelling is de centrale onderzoeksvraag opgesteld. Daarnaast zijn onderzoeksvragen geformuleerd om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden.
Centrale onderzoeksvraag De hoofdvraag van het onderzoek naar de relatie tussen huisvestingsconcepten en organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën is als volgt: Wat zijn de relaties tussen organisatie-‐ en huisvestingsstrategie, het huisvestingsconcept en wat zijn de effecten hiervan?
9
Deelvragen Om de hoofdvraag van het onderzoek te kunnen beantwoorden zijn deelvragen opgesteld. 1. Wordt door organisaties de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept gebaseerd op de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie? 2. Zijn de keuzes binnen de aspecten (fysiek, digitaal en mentaal) van een nieuw huisvestingsconcept afhankelijk van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie? 3. Is afstemming van het huisvestingsconcept met de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie nodig om positieve effecten te realiseren? 4. Zijn de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten hiervan verschillend tussen publieke partijen en private partijen? Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen worden casestudies geanalyseerd aan de hand van de volgende aspecten: de organisatie, de organisatiestrategie, de huisvestingsstrategie, het huisvestingsconcept en de effecten. Aan de hand van een literatuurstudie worden begrippen de begrippen toegelicht waarbinnen het onderzoek plaats vindt. In de literatuurstudie wordt de aspecten zoals de samenstelling van een organisatie, de functie van een strategie, de toegevoegde waarde van Corporate Real Estate Management, de elementen van een nieuw huisvestingsconcept en de effecten die het kan veroorzaken beschreven. De deelvragen worden beantwoord aan de hand van een literatuurstudie in combinatie met casestudy onderzoek. De relatie van de onderzoekaspecten zijn weergegeven in figuur 1.3. KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ KƌŐĂŶŝƐĂƟĞ ĞŝŐĞŶƐĐŚĂƉƉĞŶ
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
īĞĐƚĞŶ
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ
Figuur 1.3 Relatie onderzoeksaspecten
1.2.4 Resultaat en relevantie In deze paragraaf worden het resultaat en de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie van het onderzoek beschreven.
Doelstelling Het doel van dit onderzoek is het inzichtelijk maken van de relaties tussen de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten hiervan. Door het in kaart brengen van relaties kunnen de aspecten worden benoemd van het besluitvormingsproces die essentieel zijn voor positieve effecten van het huisvestingsconcept. Het doel van het onderzoek is vast te stellen of de toegevoegde waarde van een nieuw huisvestingsconcept kan worden geoptimaliseerd wanneer bepaalde relaties worden gelegd binnen het besluitvormingsproces. Door deze relaties in kaart te brengen wordt een aanvulling op het bestaande wetenschappelijke onderzoek geleverd omtrent de relaties tussen organisatiestrategieën, huisvestingsstrategieën, huisvestingsconcepten en de effecten hiervan.
Eindproduct en toepassingsmogelijkheden Het eindproduct van het onderzoek zal bestaan uit een praktisch advies voor organisaties in de vorm van een toepasbaar, begeleidend stappenplan voor het besluitvormingsproces en
10
!"#
%$WƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ tŝŶƐƚŐĞǀĞŶĚŚĞŝĚ KŶĚĞƌƐĐŚĞŝĚĞŶĚǀĞƌŵŽƌŐĞŶ
&$%#
%$сKƌŐĂŶŝƐĂƚŝĞƉƌĞƐƚĂƚŝĞ
een toevoeging zijn aan de wetenschappelijke kennis omtrent de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten hiervan. Organisaties die een nieuw huisvestingsconcept hebben geïmplementeerd kunnen het besluitvormingsproces (vanaf de aanleiding tot en met de keuzes die zijn gemaakt in het huisvestingsconcept en de effecten) documenteren door middel van het stappenplan. Daarnaast kan het stappenplan als leidraad worden aangehouden tijdens het besluitvormingsproces. Ook kan het lacunes duidelijk maken voor organisaties die in het besluitvormingsproces zitten. Voor verder onderzoek kunnen de conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek als basis dienen, omdat de relaties in kaart worden gebracht, maar de specifieke uitwerking van de aspecten (de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten hiervan) mogelijk meer verdiepend onderzoek nodig hebben voor het nog beter benoemen van de essentiële relatie.
Wetenschappelijke relevantie en doelen Het onderzoek is van wetenschappelijke relevantie doordat het de potentie heeft kennis toe te voegen aan de relatie tussen organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën van organisaties en huisvestingsconcepten. De effecten van implementatie van een nieuw huisvestingsconcept voor organisaties zijn onderzocht op het gebied van medewerkertevredenheid en productiviteit (Beijer e.a., 2011; Pullen, 2011a; Maarleveld, De Been, 2011; Riratanaphong, Van der Voordt, 2011). Naar de relatie tussen implementatie van nieuw huisvestingsconcept en de organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën is nog weinig onderzoek naar gedaan. Door deze relatie te onderzoeken wordt kennis toegevoegd aan het vinden van de toegevoegde waarde van implementatie van een nieuw huisvestingsconcept bij een organisatie. ĞǁĞĞŐƌĞĚĞŶĞŶ
;<ŽƉƉĞůŝŶŐĞŶĂĨƐƚĞŵŵŝŶŐŵĞƚ ƐƚƌĂƚĞŐŝĞĞŶͿ ƚŽĞǀŽĞŐŝŶŐǀĂŶĚŝƚŽŶĚĞƌnjŽĞŬ
/ŵƉůĞŵĞŶƚĂƟĞŶŝĞƵǁ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
īĞĐƚĞŶ
ĚĞĞůƐďĞŬĞŶĚŽŶĚĞƌnjŽĞŬ
Figuur 1.4 Onderzoeksveld binnen het proces van implementatie
Van Akkeren (2009) heeft onderzoek gedaan naar het nieuwe huisvestingsconcept van de faculteit Bouwkunde van de Universiteit Delft. Aansluitend op haar onderzoek is de vraag naar nader onderzoek naar de koppeling van strategie en het soort instelling gewenst. Aangeraden wordt om te onderzoek hoe de organisatie er uit ziet en hoe het huisvestingsconcept daar aan gekoppeld wordt met de daarbij horende voor-‐ en nadelen voor de organisatie. Ondanks dat het onderzoek van Van Akkeren (2009) gefocust is op een academische omgeving zal de toepasbaarheid van de aanbevelingen voor verder onderzoek ook interessant zijn voor private en andere publieke organisaties. Andere aanbevelingen voor verder onderzoek gaan over de afstemming van het huisvestingsconcept met het type organisatie en de aandacht die geschonken dient te worden aan de bewustwording van de gevolgen van het implementeren van een nieuw huisvestingsconcept. Dit onderzoek kan hier in voorzien door de relatie van de organisatie-‐ en huisvestingsstrategie en de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept te onderzoeken en hierbij de afstemmingsaspecten tastbaar of hanteerbaar te maken. Hierbij wordt voorafgaand onderzoek gedaan naar de inhoud en consistentie van het beleid, de organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën, van organisaties en de invloed van de
11
vastgoedfunctie op organisaties. Hierbij wordt een van de aanbevelingen van De Vries (2007) zo goed als letterlijk onderzocht. Het onderzoek zal van wetenschappelijk belang zijn voor het proces van implementatie van een huisvestingsconcept. Zoals in figuur 1.4 is weergeven, zal aan de input zijde van de implementatie een toevoeging geleverd worden. Door het in kaart brengen van aspecten die meespelen bij strategievorming in tastbare en kwantificeerbare begrippen, wordt de trend rondom het implementeren van nieuwe huisvestingsconcepten beter tastbaar voor organisaties. Op basis van de wetenschappelijke relevantie zijn de volgende wetenschappelijke subdoelen opgesteld; •
Inzicht krijgen in welke aspecten meespelen bij het opstellen van een organisatie-‐ en huisvestingsstrategie;
•
Inzicht krijgen in wat de doelstellingen, uitgangspunten en motivatie zijn van organisaties om een nieuw huisvestingsconcept te implementeren;
•
Inzicht krijgen in wat vormen van huisvestingsconcepten zijn en hoe de visie op huisvestingsconcepten door de jaren heen is veranderd door het veranderen van de context en het proces.
•
Inzicht krijgen op welke manier toegevoegde waarde (productiviteit, winstgevendheid, concurrerend vermogen) kan worden behaald door een huisvestingsconcept.
Maatschappelijke relevantie en praktische subdoelen De maatschappelijke relevantie van het onderzoek is terug te vinden in diverse aspecten van het onderzoek. Nieuwe huisvestingsconcepten worden zoals eerder genoemd veel toegepast en zijn een trend onder publieke en private organisaties. De drijfveren voor de verandering naar een nieuw huisvestingsconcept worden veelal gezocht in kostenbesparing, werknemerstevredenheid, het verbeteren van de communicatie onder de werknemers en efficiëntie (Beijer, e.a., 2011). Onderzoek naar de effecten van deze drijfveren voor de organisaties en haar werknemers wordt en is door meerdere partijen uitgevoerd (Baane e.a., 2010; Pullen a, 2011; Van Heck, e.a., 2011; Van Akkeren, 2009). Wat een belangrijke rol kan spelen bij de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept is de relatie met de organisatie zelf: Hoe sluit het huisvestingsconcept aan bij de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie van organisaties? Onderzoek naar deze relatie is in mindere mate uitgevoerd. Wel wordt veelvuldig onderzoek gedaan naar de effecten van de verandering van huisvestingsconcept. Dit komt doordat de toegevoegde waarde en het succes van de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept lastig te meten is. Wellicht is een ander perspectief, vanuit de input zijde van de organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën, een nieuwe invalshoek. Wanneer strategie en implementatie kwantificeerbaar en tastbaar op elkaar afgestemd kunnen worden, zullen publieke en private organisaties de meerwaarde van het onderzoek ervaren. Dit komt doordat de toegevoegde waarde van de implementatie hierdoor kan worden geoptimaliseerd. De praktische subdoelen voor het onderzoek zijn als volgt: •
Het achterhalen van de doelstellingen, uitgangspunten en motivatie voor de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept bij het management van organisaties. Daarnaast het in kaart brengen van de verwachtingen van de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept;
12
•
Het achterhalen of de doelstellingen, uitgangspunten, motivatie en de verwachtingen gelijk zijn aan de visie en missie van organisaties na implementatie van een nieuw huisvestingsconcept;
•
Het achterhalen of er een relatie is tussen de organisatie-‐ en huisvestingsstrategie en de doelstellingen, uitgangspunten en motivatie voor de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept, om vast te kunnen stellen of de verandering van huisvestingsconcept een integraal proces is van de strategieën en de keuze van huisvestingsconcept;
•
Het in kaart brengen van het verloop van het implementatieproces om te komen tot een nieuwe huisvestingsconcept (van ideevorming tot moment van invoering).
1.2.6 Aanpak van het onderzoek In deze paragraaf is beschreven op welke manier het onderzoek zal worden uitgevoerd.
Onderzoeksmodel In figuur 1.5 is het onderzoeksmodel weergegeven. Het is een visuele weergave van het plan van aanpak dat is gehanteerd voor de uitvoering van het onderzoek. De fases van het onderzoek zijn weergegeven aan de hand van de door de TU Delft aangehouden peilingsmomenten. Tijdens de eerste periode (P1) stond het bepalen van het onderzoeksonderwerp centraal. Tijdens het bepalen van het onderwerp zijn de eerste verkenningen voor het theoretische kader ook uitgevoerd. Aan de hand hiervan concept onderzoeksvragen opgesteld. In de tweede periode (P2) is de literatuurstudie verder uitgebreid en is de basis van het theoretische kader gevormd. In deze periode zijn de onderzoeksvragen en de onderzoeksmethoden vastgesteld. Aan de hand van twee pilot cases is een verkenning gedaan naar de data die nodig zal zijn voor het uitvoeren van het onderzoek. De twee pilot cases zijn uitgevoerd door middel van documentanalyse en het bijwonen van presentaties. Na de P2 peiling achterafgaand aan de tweede periode waarbij de onderzoeksopzet en het theoretisch kader tot dusver zijn goedgekeurd, is de uitvoeringsfase (P3) van het onderzoek gestart. In totaal zijn vier casestudies gebruikt voor het onderzoek. Daarvan is een case van de pilot cases gebruikt voor verdere analyse. De vier casestudies zijn geanalyseerd aan de hand van documentanalyse en interviews. Nadat de casestudies afzonderlijk zijn geanalyseerd, is een cross case analyse uitgevoerd in de vierde periode (P4). De resultaten van de vier casestudies zijn met elkaar vergeleken. Naast de vergelijking van de cases onderling, is ook onderzocht of relaties zijn te concluderen tussen de verschillende onderzoeksaspecten. Aan de hand van de geconstateerde relaties en cross case analyse zijn de conclusies en aanbevelingen opgesteld. In de laatste periode (P5) zijn de conclusies en aanbevelingen uitgebreider toegelicht en is de opbouw van de rapportage verbeterd. In deze periode is heeft de afronding van het onderzoek plaatsgevonden en zijn de laatste voorbereidingen voor de eindpresentatie getroffen.
13
!"#$%&$%'()$'*+$"
!%
2"*+30$(1 5$%#-$'-"6
!&
47"8+/0-$(1 2*")$9$+-"6
!$
,-.$%*.//%0./#-$(1 2"*+30$
!#
4*0$(0./#-$0(1 2"*+30$
!"
/ŶƚĞƌĞƐƐĞŐĞďŝĞĚ͗,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚĞŶΘ ŚƵŝƐǀĞƐƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞŶ '()*+,)--+.)-/(* ϮͿ,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶ> :;(<$+=$( ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚĞŶ 8$'.$"? @7#-$/0()$6%-'?
ϯͿŽŶŶĞĐƟĞǀĂŶ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚĞŶ ŵĞƚŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞͲΘ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞŶ
,-.$%*.//%0./#-$B()$08J%-F9-"6($"(*"*+30$(#77%(A-##$+(9*"G( +-.$%*.//%0./#-$($"(8*0$0./#-$0(7K)K9K(#78/A$".*"*+30$B(-".$%9-$&0(1( ŽďƐĞƌǀĂƟĞ
ŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐ͗ >('%-A*-%$('%78$0B(A-00-$B( =$%"&**%#$"B(9-0-$B(#7$+0.$+> +-"6$"B(0.%/8.//%($"(8/+.//%B( 87".$C. ŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ͗ >($+$A$".$"B(7'0.$++-"6
ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ͗ ͲĞůĞŵĞŶƚĞŶ͕ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐ> #7$+0.$++-"6$"(
ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚĞŶ >('%7F$8.6$6$9$"0G(**".*+( ǁĞƌŬŶĞŵĞƌƐ͕ůŽĐĂƟĞ͕ŵDB( =&*+-.$-.B(=70.$" >(H$.(I-$/&$(<$%=$"G(&**%7AB( ŚŽĞ͕ĞīĞĐƚĞŶĞŶďĞůĞǀŝŶŐ
sŝŶĚĞŶǀĂŶƌĞůĂƟĞƐƚƵƐƐĞŶŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ͕ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞĞŶŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚĞŶ ĞŶĚĞĞīĞĐƚĞŶŚŝĞƌǀĂŶĂĂŶĚĞŚĂŶĚǀĂŶ ĞĞŶĐƌŽƐƐĐĂƐĞĂŶĂůLJƐĞ
( D('-+7.(8*0$0
(
E(8*0$0./#-$0
4%700>8*0$( *"*+30$
ŽŶĐůƵƐŝĞƐĞŶĂĂŶďĞǀĞůŝŶŐĞŶŽƉƐƚĞůůĞŶŽǀĞƌĚĞƌĞůĂƟĞƐƚƵƐƐĞŶ ŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ͕ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ͕ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ ĞŶĚĞĞīĞĐƚĞŶŚŝĞƌǀĂŶ
Figuur 1.5 Onderzoeksmodel
14
Externe partijen Voor het uitvoeren van het onderzoek is samengewerkt met externe partijen. In de eerste twee fases van het onderzoek (P1 en P2) is samengewerkt met het Center for People and Buildings (CfPB). Het CfPB is een kenniscentrum dat zich richt op de relatie tussen mens, werk en werkomgeving. Aan de hand van afgeronde onderzoeken van het CfPB naar het effect van nieuwe huisvestingsconcepten is gekeken of het mogelijk is aan te sluiten bij het onderzoeksveld van het kenniscentrum. In de paragraaf betreft de wetenschappelijke relevantie is rekening gehouden met onderzoek van het CfPB. Het heeft een positief effect gehad op de betrouwbaarheid van het onderzoek door in de beginfase van het onderzoek gebruik te hebben gemaakt van de kennis en gegevens van het CfPB. Het afstudeeronderzoek is in de uitvoeringsfase tot de afronding van het onderzoek (P3 tot en met P5) uitgevoerd bij ICOP. ICOP is een huisvestingsbureau en geven advies aan organisaties in de publieke en private sector. Het is van toegevoegde waarde voor het onderzoek geweest om deze periode gebruik te hebben mogen maken van de expertise en ervaringen van ICOP en de praktijkervaring. Daarnaast hebben de expertise en ervaringen van ICOP een positieve invloed gehad op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Naast de invloed op het resultaat van het onderzoek, is ook de case selectie mede mogelijk gemaakt door de samenwerking met ICOP.
Onderzoeksmethoden
Voor het onderzoek worden diverse onderzoeksmethoden toegepast. In deze paragraaf worden de toegepaste onderzoeksmethoden beschreven. Literatuurstudie Het literatuuronderzoek is uitgevoerd om een objectief beeld te schetsen van de omgeving waarin het onderzoek zich afspeelt. Het theoretisch kader heeft als input gediend voor het conceptuele model waarna het onderzoek is uitgevoerd. Door de literatuurstudie is duidelijk geworden wat de positie en inhoud van de organisatie-‐ en huisvestingsstrategie theoretisch zou moeten zijn volgens de literatuur. Aan de hand hiervan is een vergelijking met de casestudies, de praktijk, mogelijk geworden. Casestudies Het onderzoek dat is uitgevoerd is gebaseerd op casestudies. In de tweede fase van het onderzoek (2) zijn twee pilot cases uitgevoerd. In de uitvoeringsfase zijn vier casestudies geanalyseerd, waarvan één pilot case is opgenomen in deze selectie. Daarnaast zijn drie nieuwe cases geselecteerd. De selectie van casestudies wordt in de volgende paragraaf toegelicht, in deze paragraaf wordt eerst dieper ingegaan op de betekenis van casestudies voor het onderzoek. Casestudies worden gekenmerkt door een intensieve benadering. Dit houdt in dat binnen de geselecteerde cases zelf relaties worden onderzocht. Doordat specifieke informatie gewenst is over een bepaald verschijnsel zijn het uitvoeren van casestudies een geschikte methode. De conclusies van de casestudies kunnen aan elkaar worden getest en vergeleken door middel van een crosscase analyse (Swanborn, 2008). Bij casestudies ligt het accent op het bestuderen van een verschijnsel bij een eenheid of meerdere eenheden. Het verschijnsel dat in dit onderzoek wordt onderzocht is de relatie tussen organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën met huisvestingsconcepten. Daarnaast kunnen casestudies worden gecombineerd met andere vormen van dataverzameling. Uiteindelijk gaat het er om een sociaal verschijnsel of verschijnselen te bestuderen dat de volgende kenmerken heeft (Swanborn, 2008):
15
-‐ Bestudering van een drager of enkele dragers. In dit onderzoek gaat het om meervoudige casestudies. Dit komt doordat bij meerdere organisaties onderzoek wordt gedaan. Hierbij wordt uitgegaan van een standaard weergave van de cases, welke vervolgens met elkaar vergeleken kunnen worden door middel van een cross case analyse; -‐ In de natuurlijke omgeving. Onderzoek wordt gedaan in de natuurlijke omgeving van de organisatie. De context is nog niet vastgesteld voordat het veldonderzoek heeft plaats gevonden; -‐ Over een bepaalde periode. In dit onderzoek wordt rekening gehouden met het moment voordat een huisvestingsconcept is geïmplementeerd en nadien. Dit zijn geen vaste tijdstippen wanneer wordt vergeleken met de casestudies onderling, maar wel verschillende tijdstippen in met moment van het proces; -‐ Meestal gebruik van diverse databronnen. Bij het onderzoek kan tot dusver gesproken worden over een combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve analyse; -‐ Onderzoeker is op zoek naar een gedetailleerde beschrijving van diverse variabelen en komt hierdoor verklaringen van processen op het spoor. Binnen het onderzoek zal onderscheid gemaakt worden tussen diverse participanten: de (huisvestings-‐) managers en de werknemers. Multiple relaties zullen worden genoemd, dit zijn de verschillen en overeenkomsten van visies; -‐ De resultaten van het onderzoek worden getoetst aan de beschrijvingen en verklaringen die door de onderzochten zelf worden gegeven. Wanneer afwijkingen worden geconstateerd tussen de visies van de participanten en de conclusies die worden getrokken in het onderzoek zullen aanbevelingen worden opgesteld ten aanzien hiervan. De volgende benamingen zijn toe te kennen aan de begrippen die worden onderzocht of die van belang zijn voor de casestudies: De eenheden van de casestudies zijn de organisaties die worden onderzocht. De dragers zijn de mensen, (huisvestings-‐) managers en medewerkers, die werkzaam zijn bij de organisaties. Het verschijnsel is de relatie tussen huisvestingsconcepten en organisatie-‐ en huisvestingsstrategieën. Case selectie De casestudies zijn geselecteerd aan de hand van enkele criteria. De criteria zijn opgesteld om diversiteit in de cases te realiseren, waardoor vergelijkingen gemaakt kunnen worden. ϭ͘ŽŵŵĞƌĐŝģůĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞǀƐ͘ Hierdoor is de kans op praktische aanbevelingen voor organisaties groter. WƵďůŝĞŬĞͬƐĞŵŝͲƉƵďůŝĞŬĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ
In de eerste fase van het onderzoek zijn twee pilot cases (TU Delft faculteit Bouwkunde: BK City en Microsoft) uitgevoerd. In de uitvoeringsfase zijn vier cases geanalyseerd, waarvan BK
DŝĐƌŽƐŽŌ
!"#
,ĂǀĞŶƐƚĞĚĞƌ
<ŝƚLJ
;'ĞŵĞĞŶƚĞĞǀĞŶƚĞƌͿ
De casestudies die zijn geselecteerd zijn een combinatie van casestudies die al zijn afgerond Ϯ͘^ƵĐĐĞƐǀŽůůĞŝŵƉůĞŵĞŶƚĂƟĞǀƐ͘ en die in het proces zitten van implementatie. Daarnaast verschillen de casestudies in DŝŶĚĞƌƐƵĐĐĞƐǀŽůůĞŝŵƉůĞŵĞŶƚĂƟĞ publieke, semipublieke en private organisaties. Hierdoor kunnen verschillen in resultaten tussen verschillende soorten organisaties worden ƉƵďůŝĞŬĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐ ^ĞŵŝƉƵďůŝĞŬĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐ ƉƌŝǀĂƚĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐ vergeleken. De cases zijn Figuur 1.6 selectiecriteria casestudies elementair verschillend van elkaar, doordat het primaire proces anders is ingericht: waar bij publieke organisaties continuïteit centraal staat, speelt bij semipublieke en met name bij private organisaties het winstgevende aspect ook een grote rol. !"#$%&'
(&)%*+"#$%&'
*!,%-../
!"#$%&'
/0-)+1&)2).
^D^ŝƩĂƌĚ
()*))+&)#,)-)+&).
WŝůŽƚĐĂƐĞDŝĐƌŽƐŽŌ Figuur 1.7 case selectie
16
!""K $&%"""3 $ K#" ' L L #%"!M (&!3 "2K& '2! ##2! $#53+)J.*723 &'53H.J8%
!"#'3:.A/9*+ !"%""" ( 44" '4 #" #" K#! 4&$ "24 #" 4 L
#MM"L#MM! $$%""" ( #$"" !&" '' (" #$'" ###" "243 K393M #' 4"53;9I
./0$'"&$1$2
345*
dƌĂŶƐĨŽƌŵĂƟĞďŽƵǁũĂĂƌ 6.789:.3-*3;!3<=>3 ?9*79/
[email protected]+-.A-*:.* ĂŶƚĂůǁĞƌŬƉůĞŬŬĞŶ ĂŶƚĂůǁĞƌŬƉůĞŬŬĞŶ:.;-++./
[email protected]+-.A-*: ?9*79/
[email protected]:9+.8A/.11.*3:.;-++./
[email protected]+-.A-*: B*C)8;./.3A/.11.*3:.;-++./
[email protected]+-.A-*: ĂŶƚĂůŵĞĚĞǁĞƌŬĞƌƐ ?9*79/3DEFGH D/.IC9J7)8 ;!ƉĞƌŵĞĚĞǁĞƌŬĞƌ ;!ƉĞƌǁĞƌŬƉůĞŬ 'ĞŵŝĚĚĞůĚĞďĞnjĞƫŶŐƐŐƌĂĂĚ
6$7$$'&$* 3$0$'&$2
!"#$%&$'
()*+,&-
City is behouden uit de pilot case selectie. De drie andere casestudies bestaan uit de publieke organisatie Gemeente Deventer, de semi publieke organisatie Havensteder en private organisatie DSM. In figuur 1.8 zijn de projectgegevens weergegeven en is de diversiteit in grootte van de organisatie en huisvestingsconcept duidelijk.
!"## $%&"" ' !$" (' #& !" $!" )*+,-+./-01 "2&' ##2$3 #'243 '"5
Figuur 1.8 Projectgegevens casestudies
De pilot case Microsoft is niet opgenomen als volwaardige case, omdat de analyse mogelijk niet als betrouwbaar kan worden beschouwd doordat de kans groter is in verhouding tot andere casestudies dat de informatie meer is afgestemd op een gewenst antwoord. Dit in verband met de marketing en verkoopwaarde van de producten die Microsoft ontwikkelt. De pilot case beschrijving is opgenomen in een bijlage van het rapport. Interviews en documentanalyse KďƐĞƌǀĂƟĞƐ
,'(&*-.&/0
!"#$%&'(&'
De casestudies zijn onderzocht door middel van documentanalyse en interviews. De interviews zijn afgenomen aan de hand van een vooraf opgestelde )*"+(&' vragenlijst (appendix F), welke is terug te vinden in de *+",-./ !" #" $#% bijlage. Vooraf is als uitgangspunt aangehouden ten 012113.1"41513.16 &" '" # behoeve van de betrouwbaarheid dat per case 2 478 !" '" # 9:513;.1<16 (" )" ' interviews, 4 documenten gebruikt konden worden voor het onderzoek, naast een observatie. Het uiteindelijk Figuur 1.9 Aantal documenten, aantal afgenomen interviews, documenten en observaties interviews, observaties is weergegeven in figuur 1.9. Voor de cases Gemeente Deventer en DSM zijn ook nog twee gesprekken geweest met de huisvestingsadviseurs, maar niet in interviewvorm. Voor BK City is een interview afgenomen, maar zijn wel twee documenten waarin de effecten zijn gemeten bestudeerd. De geïnterviewden bestonden uit medewerkers van de organisatie die betrokken waren of zijn bij de huisvesting van de organisatie en huisvestingsadviseurs van de organisaties. Naast de interviews is een documentanalyse uitgevoerd. Bronnen voor de documentanalyse bestaan uit informatie via internet en documenten die worden verkregen via de organisaties (in de vorm van visies, missies, strategieën en verslagen van processen en uitwerkingen). Doordat voor dit onderzoek vanuit verschillende invalshoeken informatie wordt verzameld en gezamenlijk wordt geanalyseerd, kan gesproken worden over triangulatie. Hierdoor is het mogelijk geweest of in de documenten gelijke informatie wordt gevonden als tijdens de
17
interviews en andersom. Aan de hand van Atlas.ti worden de documenten en uitgeschreven interviews geanalyseerd en met elkaar vergeleken.
Validiteit & betrouwbaarheid Bij de validiteit van een onderzoek gaat het om de vraag of de indicatoren waarmee een begrip meetbaar is gemaakt het begrip goed representeren (van Dijk, e.a., 1991). Het gaat hierbij dus om de kwaliteit van de metingen die worden gebruikt voor het onderzoek. Doordat in het onderzoek kwalitatieve aspecten worden onderzocht is heeft het proces een subjectief karakter. Door de toepassing van triangulair onderzoek wordt in dit onderzoek getracht de validiteit te waarborgen. Voor de betrouwbaarheid van een onderzoek dienen metingen zo weinig mogelijk af te hangen van toeval (Van Dijk, e.a., 1991). Om de geloofwaardigheid van een onderzoek te vergroten zijn aspecten zoals duidelijkheid, eenduidigheid en onderbouwing belangrijk. Door duidelijkheid worden geen begrippen door elkaar gehaald en zijn de ondernomen stappen in het onderzoek met de daarbij horende conclusie duidelijk. Met de eenduidigheid van het onderzoek wordt bedoeld dat de kans zo klein mogelijk is dat er misverstanden ontstaan. De onderbouwing van het onderzoek zorgt voor de weerlegbaarheid van de informatie in het onderzoek. Dataverzameling De basis van de literatuurstudie heeft bestaan uit het bestuderen van wetenschappelijke boeken, artikelen en proefschriften. De documenten die zijn gebruikt voor de documentanalyse van de casestudies zijn verkregen via de medewerkers van de organisaties of adviseurs en is informatie die via internet toegankelijk is. Om betrouwbare informatie voor het onderzoek te krijgen, was het van belang de ‘juiste’ medewerkers van de organisatie te spreken voor toestemming. Contact dat met organisaties is gelegd door projectbegeleiding door ICOP heeft er aan mee geholpen de documenten te verkrijgen.
18
2. THEORETISCH KADER In hoofdstuk 2 worden de theorieën beschreven die van toepassing zijn op het onderzoek. De samenvatting en conclusies zullen van belang zijn bij het opstellen van het conceptuele model van het onderzoek.
19
2.1 Organisaties In het onderzoek vormen enkele organisaties de context van het onderzoek. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat organisaties zijn en waarmee organisatie te maken krijgen.
2.1.1 De definitie van een organisatie Een organisatie is een maatschappelijke eenheid, in de zin van een structuur waarin taken verdeeld zijn en als proces fungeren om gemeenschappelijke doelen te realiseren. Hierbij spelen binnen de organisatie technische-‐, culturele aspecten mee. Organisaties hebben met een dynamische omgeving te maken. Volgens Vallet (2006) wordt de dynamische omgeving gevormd door de externe en interne invloeden. De Vries (2007) noemt dit algemene context en de organisatiespecifieke context. Op de dynamische omgeving dient ingespeeld te worden om de continuïteit van de organisatie te waarborgen. Dit vraagt volgens Pascoe-‐ Samson (2006) om inzicht en begrip van de organisatie. Door het effectief en efficiënt uitvoeren van de bedrijfsprocessen en het samenwerken van de werknemers wordt gestreefd naar het volbrengen van de doelen van een organisatie. Elke organisatie vertoont volgens Vallet (2006) drie basiskenmerken: • • •
het is een groep van mensen; het is opgebouwd rondom een of meerdere gemeenschappelijke doelen; het is een bewust gecoördineerde eenheid en bevat op deze wijze een doelgerichte structuur.
Primaire proces Tot het primaire proces behoren alle uitvoerende activiteiten die rechtstreeks verband houden met het tot stand komen van de te verkopen goederen en diensten en de feitelijke levering daarvan aan klanten (Rijsenbrij, 1998). Naast het primaire proces benoemt Rijsenbrij (1998) nog twee processen, namelijk ondersteunende-‐ en besturende processen. Ondersteunende processen dienen als hulpmiddel voor het primaire proces en hebben niet direct verband met het produceren of leveren van goederen, maar zijn wel noodzakelijk voor het functioneren van de organisatie. Besturende processen sturen zowel het primaire proces als de ondersteunende processen aan.
Publieke en private organisaties Een onderscheid is te maken in publieke en private organisaties. Publieke organisaties hebben naast het waarborgen van de continuïteit het bijdragen aan een maatschappelijk doel. Dit in tegenstelling tot private organisaties waar veelal gestreefd wordt naar het behalen van een zo’n groot mogelijke winst. Een private organisatie wordt veelal ook een ondernemende organisatie genoemd en is dus marktgericht (Pascoe-‐Samson, 2006, Brandwijk, 2008). In verhouding nemen ondernemende organisaties ook meer risico’s in de bedrijfsvoering om het doel te behalen tegenover publieke organisaties.
Basis van de organisatiedoelstellingen De missie, kernwaarden en visie vormen theoretisch de basis van iedere organisatie (Kaplan, Norton, 2001). In de missie, kernwaarden en visie wordt het bestaansrecht, de aspecten waar de organisatie in geloofd, en de positie van de organisatie benoemd. Het vormt de identiteit van de organisatie, zoals Kaplan en Norton (2001) benoemen. Deze drie elementen vormen de
!"##"$
!""#$%&'(&)(*+"",
+$',-(('.$,
!""#&'(&/,&4(0$5(,
*"#"$
!"+&'(&'/00(,&2/3,
%&'(&$)"$
-$(&'(&."+&'/00(,&)(#(/1(,
20
basis en uitgangspunt voor de organisatiedoelstellingen en uiteindelijk voor de strategie waarin wordt benoemd hoe organisatiedoelstellingen worden gerealiseerd, stelt Pascoe-‐ Samson (2006). Missie Organisaties hebben theoretisch beschouwd een missie en een visie. Een verschil tussen deze twee elementen is duidelijk aanwezig. Zoals Pascoe-‐Samson (2006) omschrijft, beschrijft de missie de maatschappelijke behoefte waarin de organisatie voorziet. De missie van een organisatie dient in dit geval niet te concreet te zijn, of men moet de missie continue aanpassen. Doordat de organisatie zich in een dynamische omgeving bevindt, zal de missie redelijk breed opgesteld dienen te worden. Elementen zoals waarom we bestaan we, waartoe bestaat de organisatie, wat is de identiteit en voor wie bestaat de organisatie zijn veelal terug te vinden in een missie. Kernwaarden De kernwaarden die door de organisatie worden benoemd zijn de waarden waar de organisatie in geloofd. Zoals door Vallet (2006) wordt benoemd zijn actuele thema’s die terug te vinden zijn in kernwaarden zijn te noemen; mondialisering, multiculturalisme/gender problematiek, sociale of maatschappelijke verantwoordelijkheid/bedrijfsethiek, duurzaamheid of duurzaam ondernemerschap, E – business, kwaliteit of kwaliteitszorg, corporate governance of deugdelijk bestuur. Visie In de visie wordt een beeld beschreven hoe de organisatie zichzelf ziet in de toekomst. Hoendervanger e.a. (2012) stellen dat het toekomstbeeld van de organisatie ten opzichte van de omgeving wordt verduidelijkt door middel van een ambitieus en inspirerend toekomstbeeld dat de organisatie wil verwezenlijken. Hierop aansluitend worden elementen zoals de lange termijn ambities, een gemeenschappelijk toekomstbeeld en met welke partijen wordt samengewerkt in de visie benoemd, geeft Vallet aan (2006).
Organisatiedoelstellingen Een doel is het beoogde resultaat (Pascoe-‐Samson, 2006). Hiertoe worden activiteiten uitgevoerd en middelen ingezet. Aan de hand van een visie en missie worden de doelen bepaald. De directie van een organisatie heeft de verantwoordelijkheid de doelen te verwezenlijken. Door het structureren en coördineren van kennis en arbeid binnen een organisatie wordt er gestreefd naar het behalen van de organisatiedoelen (Brandwijk, 2008). Pascoe-‐Samson (2006) geeft aan dat organisaties soms worden beschouwd als een piramide van doelen en middelen. Hiermee wordt bedoeld dat algemene doelen bovenin de organisatie worden geformuleerd en hiërarchisch een weg naar beneden vinden. Op ieder niveau worden de doelen gedetailleerder en geconcretiseerd naar operationele doelstellingen. Mintzberg e.a. (2005) stellen dat vier organisatiedoelen bestaan die min of meer door elke organisatie worden nagestreefd. Deze vier organisatiedoelen zijn: -‐ Overleving: Organisaties moeten overleven om te kunnen bestaan. Vaak wordt het hierdoor als een voorwaarde beschouwt. -‐ Efficiency: Door het werk op een juiste manier uit te voeren en werk uit te voeren waar vraag naar is (efficiënt en effectief) wordt een zo groot mogelijke opbrengst gerealiseerd. -‐ Autonomie: Organisaties streven na dat ze zo min mogelijk afhankelijk zijn van hun omgeving. Dit kan door verticale integratie of door uitbreiden van activiteiten in horizontale zin.
21
-‐ Groei: Bijna alle organisaties willen groter worden. Hierbij is groei een middel om de gewenste autonomie te verkrijgen om overleving te garanderen. Alle vier deze doelen kunnen veelal niet los van elkaar gezien worden. Zoals in de beschrijvingen van de organisatiedoelen is beschreven, is te concluderen dat het ene doel een middel kan zijn voor een ander doel.
Organisatieprestatie De Vries (2011) definieert de organisatieprestatie als het realiseren van de doelstellingen van de organisatie en het oordeel van de belanghebbenden daarover. Hierdoor is het begrip organisatieprestatie een optelsom van aspecten. Deze aspecten bestaan uit productiviteit, winstgevendheid en onderscheidend vermogen.
!"#
%$WƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ tŝŶƐƚŐĞǀĞŶĚŚĞŝĚ KŶĚĞƌƐĐŚĞŝĚĞŶĚǀĞƌŵŽƌŐĞŶ
&$%#
%$сKƌŐĂŶŝƐĂƚŝĞƉƌĞƐƚĂƚŝĞ
WƌŽĐĞƐ
Figuur 2.1 organisatieprestatie van een organisatie (De Vries, 2007)
In de paragraaf over de toegevoegde waarde wordt uitgebreider op deze begrippen verder ingegaan. Uit onderzoek is gebleken dat vastgoedingrepen een grote invloed kunnen hebben op realiseren van de doelstellingen van de organisatie (De Vries, 2007). Hierdoor heeft vastgoed dus een invloed op de organisatieprestatie.
Organisatiestructuur
Binnen een organisatie werken mensen samen om een doel te behalen. Dit samenwerkingsverband heeft betrekking op twee zaken Pascoe-‐Samson (2006); -‐ het verdelen van de hoeveelheid werk over de mensen en middelen; -‐ het afstemmen van de daaruit voortvloeiende taken. Er is een onderscheid te maken tussen formele en informele organisatiestructuur. De formele organisatiestructuur beschrijft de functies van de ĞǁĞĞŐƌĞĚĞŶĞŶ /ŵƉůĞŵĞŶƚĂƟĞŶŝĞƵǁ mensen in de organisatie en īĞĐƚĞŶ ;<ŽƉƉĞůŝŶŐĞŶĂĨƐƚĞŵŵŝŶŐŵĞƚ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ Figuur 2.2 Organisatiestructuren en de positie van CREM (Krumm, 1999) welke taken zij vervullen. Hier ƐƚƌĂƚĞŐŝĞĞŶͿ staan ook de ƚŽĞǀŽĞŐŝŶŐǀĂŶĚŝƚŽŶĚĞƌnjŽĞŬ verantwoordelijkheden en bevoegdheden vermeld. ĚĞĞůƐďĞŬĞŶĚŽŶĚĞƌnjŽĞŬ Binnen organisaties zijn taakverdelingen te vinden tussen leidinggevenden en uitvoerende werknemers. Dit vormt de hiërarchie van de organisatie. Alle hiërarchische lagen hebben een specifieke taak met betrekking tot het realiseren van de organisatiedoelen in verschillende vormen. De directie gaat hierbij over
22
het opstellen van de organisatiedoelen en strategische beslissingen en lagere hiërarchische lagen gaan veelal om operationele beslissingen. Het management dat tussen de directie en de uitvoerende werknemers zit is hierdoor deels uitvoerend tegenover directie en deels uitvoerend tegenover de uitvoerende werknemers in de lagere hiërarchische laag (Krumm, 1999, Pascoe-‐Samson, 2006). De informele organisatiestructuur geeft de daadwerkelijke betrekkingen en verhoudingen tussen mensen weer, de taken die zij uitvoeren en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden die zij nemen. Deze twee organisatiestructuren zijn allebei binnen organisaties terug te vinden. De combinatie van deze twee organisatiestructuren maken onderdeel uit van de cultuur die binnen een organisatie heerst, stelt Pascoe-‐Samson (2006). De veranderingen door de jaren heen van traditioneel tot functiegeorganiseerde organisaties staan weergegeven in figuur 2.2. In het figuur is ook verschil te zien in de plaats dat Corporate Real Estate Management krijgt (Krumm, 1999), waar later op terug gekomen wordt.
Organisatiecultuur Organisaties zijn levende organismes, die door de sociale interacties tussen groepen, afhankelijk zijn van de normen en waarden binnen de organisatie. Zonder deze kernwaarden van een organisatie heeft deze organisatie weinig kans van slagen volgens Pascoe-‐Samson (2006). De normen, waarden en gedragsuitingen kunnen worden omschreven als de ‘sociale lijm’ die leden aan de organisatie bindt. Anders beschreven door Vallet (2006): ‘De organisatiecultuur is als het ware de persoonlijkheid van de organisatie die het denken en handelen van de integrale organisatie stuurt.’
De vijf productiemiddelen %"&'#()(*+" Het primaire proces wordt ondersteund door vijf productiemiddelen. Vastgoed maakt hier ook !"#$"# ,-.+/--) onderdeel van uit, stelt Joroff e.a. (1993). De vijf productiemiddelen bestaan uit mensen, informatie en 0-$/*("1 /ŶĨŽƌŵĂƟĞĞŶ communicatie, kapitaal en vastgoed en zijn ĐŽŵŵƵŶŝĐĂƟĞ weergegeven in figuur 2.3. Joroff e.a. (1993) geeft aan dat alle productiemiddelen invloed op elkaar hebben; Figuur 2.3 De vijf productiemiddelen ze kunnen elkaar versterken of elimineren. Taal (Joroff, e.a., 1993) (2006) stelt dat vastgoed een specifiek strategisch bedrijfsmiddel kan zijn, in de vorm van een bijdrage aan kostenoptimalisatie, kwaliteit-‐ en productiviteitsverbetering, het welbevinden van medewerkers, het vermogen om te reageren op onvoorspelbare marktomstandigheden, de implementatie van nieuwe technologieën en aan het imago van de onderneming. Hierdoor kan geanticipeerd worden op de dynamische context, het realiseren van doelen en de organisatieprestatie (Taal, 2006).
Het 7s model Voormalige werknemers van McKinsey hebben een systeem ontworden om aan de hand van zeven vaste factoren de prestaties van organisaties te kunnen analyseren. De factoren dienen als integraal te worden beschouwd en beïnvloed, om zo een effectieve en efficiënte organisatie te realiseren, volgens Hoendervanger, van der Voordt en Wijnja (2012). De benadering van de zeven factoren beïnvloed ook de andere zes factoren en daarom moeten ze elkaar Figuur 2.4 7s Model McKinsey ondersteunen om als organisatie te slagen. Samenhang is
23
dus essentieel. Het systeem bestaat uit drie ‘harde’ (strategie, structuur en systemen) en vier ‘zachte’ (stijl, significante gemeenschappelijke waarden, sleutelbekwaamheid en staf) elementen.
Contextvariabelen Organisaties kunnen gezien worden als gesloten en open systemen. Dit houdt in dat men wel of niet rekening houdt met de omgeving van de organisatie. In het geval van dit
Figuur 2.5 De context van organisaties (De Vries, 2007)
onderzoek wordt er van uit gegaan dat organisaties open systemen zijn op basis van De Vries (2007). Organisaties beïnvloeden in dit geval de omgeving en omgekeerd. Er wordt onderscheid gemaakt in twee verschillende niveaus van omgeving: de algemene context en de organisatie specifieke context (De Vries, 2007). De algemene context bestaat uit de wet-‐ en regelgeving, maatschappelijke ontwikkelingen, markt ontwikkelingen en demografische ontwikkelingen. Over het algemeen is de algemene context gelijk voor elke organisatie in Nederland. De specifieke context is voor iedere organisatie verschillend. In het onderzoek van De Vries (2007) is een inventarisatie gemaakt waaruit de specifieke context bestaat. Een samenvatting en overzicht is weergegeven in figuur 2.5.
2.1.2 Conclusies en reflectie Organisaties handelen met een missie, kernwaarden, visie om gemeenschappelijke doelen te realiseren binnen een dynamische context. De organisatiestructuur en cultuur kenmerken de organisatie en is als het ware de identiteit van de organisatie. Publieke organisaties streven naar continuïteit en het realiseren van gemeenschappelijke doelen door middel van het uitvoeren van het primaire proces. Private organisaties hebben daarnaast als doel winstgevendheid, hierdoor moeten zij vaak ook meer risico’s moeten nemen. Organisatiedoelstellingen zijn gebaseerd op vier kenmerken; overleving, efficiency, autonomie en groei. Het realiseren van de specifieke organisatiedoelstellingen en het oordeel van belanghebbenden hierover, wordt de organisatieprestatie genoemd. De organisatieprestatie kan worden uitgedrukt in productiviteit, winstgevendheid en onderscheidend vermogen. Met de vijf productiemiddelen kapitaal, informatie en communicatie, technologie, mensen en vastgoed reageert de organisatie op de dynamische context, realiseert de organisatie de doelstellingen en wordt de organisatieprestatie gerealiseerd.
24
2.2 Organisatiestrategie In het onderzoek wordt de relatie tussen het huisvestingsconcept, huisvestingsstrategie en organisatiestrategie. In dit hoofdstuk wordt het begrip strategie behandeld in bedrijfskundig brede zin.
2.2.1 De definitie van een strategie Zoals Mintzberg e.a. (2005) het benoemen, is strategie een mode term. Het is een term die veel wordt gebruikt en de betekenis is niet altijd duidelijk. Ondanks dat de betekenis en inhoud van strategie voor velen verschilt, is strategie een belangrijk begrip voor organisaties omdat het gaat over de belangen van organisaties. Strategieën verschillen van elkaar omdat ze zijn gebaseerd op capaciteiten van organisaties. De verschillen tussen organisaties en de strategieën hebben tot gevolg dat er geen algemeen geldende strategie bestaat. Strategie kan volgens Mintzberg e.a. (2005) op diverse manieren worden geïnterpreteerd, het gaat er om dat informatie in een strategie wordt behandeld die belangrijk is voor een specifieke organisatie. Zoals Lax (1986) al beschreef gaat strategie volgens hem uiteindelijk om een consistent netwerk van aan elkaar verbonden en op elkaar afgestemde overeenkomsten binnen de organisatie. Mintzberg (1987) heeft een omschrijving van strategie opgesteld, waarbij het er van uit gaat dat strategie bestaan uit vijf P’s. In figuur 2.6 zijn de vijf P’s weergegeven en beschreven. !"#$"%&'%(')(%%*++ ,+(-.$*( , , , /+(-.0"( , , , 1+(-$"#00* , , , ϰ͘WŽƐŝƟĞ , , , ϱ͘WĞƌƐƉĞĐƟĞĨ
ĞŶǀŽŽƌŽƉŐĞnjĞƩĞŚĂŶĚĞůƐǁŝũnjĞ͕ĞĞŶƌŝĐŚƚůŝũŶŽŵŝĞƚƐŽƉƚĞůŽƐƐĞŶ͘ĞŶŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ ŚĞĞŌĞĞŶƐƚƌĂƚĞŐŝĞŽŵĚĞŵĂƌŬƚƚĞǀĞƌŽǀĞƌĞŶ͘dǁĞĞĞƐƐĞŶƟĞůĞĞŝŐĞŶƐĐŚĂƉƉĞŶnjŝũŶ ;".)-"$;)0"+,"+,4)".0"$&:=*? ĞŶƚĂĐƟƐĐŚĞŵĂŶŽĞƵǀƌĞĚŝĞĚĞďĞĚŽĞůŝŶŐŚĞĞŌĚĞŽƉƉŽŶĞŶƚŽĨĚĞĐŽŶĐƵƌƌĞŶƚƚĞ ƐůŝŵĂĨƚĞnjŝũŶ͘,ŝĞƌŝƐĚĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ;ĂůƐƉůĂŶ͕ĚĞǁĞƌŬĞůŝũŬĞďĞĚŽĞůŝŶŐͿĚĞĚƌĞŝŐŝŶŐ͕ŶŝĞƚ ĚĞĚĂĂĚǁĞƌŬĞůŝũŬĞnjĞƚ͘ĞŶƉůŽƚĚŽĞƚnjĞůĨŶŝĞƚƐ͕ŵĂĂƌǀŽƌŵƚĚĞĚƌĞŝŐŝŶŐǀŽŽƌ :)+:%$$"+*"+? tĂŶŶĞĞƌƐƚƌĂƚĞŐŝĞĞŶĞĞŶďĞĚŽĞůŝŶŐŚĞďďĞŶ;ĚĂŶǁĞůƉůĂŶͬƉůŽƚͿŬƵŶŶĞŶnjŝũŽŽŬ ǀĞƌǁĞnjĞŶůŝũŬƚǁŽƌĚĞŶ͘,ĞƚĚĞĮŶŝĞƌĞŶǀĂŶĞĞŶƐƚƌĂƚĞŐŝĞĂůƐƉůĂŶͬƉůŽƚŝƐŶŝĞƚ ǀŽůĚŽĞŶĚĞͲͲхĚĞĮŶŝƟĞǀŽŽƌŚĞƚĞƌƵŝƚǀŽŽƌƚǀůŽĞŝĞŶĚĞŐĞĚƌĂŐŽŵǀĂƚͲͲхƉĂƚƌŽŽŶ ŝŶĞĞŶƌĞĞŬƐŽƉĞĞŶǀŽůŐĞŶĚĞŚĂŶĚĞůŝŶŐĞŶ͘^ƚƌĂƚĞŐŝĞŝƐĞĞŶĐŽŶƐŝƐƚĞŶƟĞŝŶŐĞĚƌĂŐ͕ ďĞĚŽĞůĚŽĨŽŶďĞĚŽĞůĚ͘^ƚƌĂƚĞŐŝĞĞŶǁŽƌĚĞŶŐĞĨŽƌŵƵůĞĞƌĚ͕ĞŶŚĞďďĞŶĞĞŶǀŽƌŵĞŶĚĞ ;"$'&+0? WůĂĂƚƐďĞƉĂůĞŶŝŶĚĞŽŵŐĞǀŝŶŐǀĂŶĞĞŶŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ͘WŽƐŝƟĞƚĞŶŽƉnjŝĐŚƚĞǀĂŶĚĞ :)+:%$$"+*"+? WŽƐŝƟĞŝƐŶĂĂƌďƵŝƚĞŶŐĞƌŝĐŚƚ͕ƉĞƌƐƉĞĐƟĞĨŝƐŽƉĚĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞnjĞůĨŐĞƌŝĐŚƚ͗ĚĞ ƉĞƌƐŽŽŶůŝũŬŚĞŝĚǀĂŶĚĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ͘
Figuur 2.6 Vijf P's van strategie (Mintzberg, 1987) !"#$%&'"$(')(*"+,-"$./0"+ 1."2&.&*"&*,-"$0$)*"+een koers trachten uit Als plan heeft strategie te maken met de manier hoe leidinggevenden 3+4"$(*"%+"+,56,4)"."&+4"+ te stippelen voor organisaties om deze te bewegen tot een weloverwogen reeks WƌŽŵŽƚĞŶǀĂŶŵĂƌŬĞƟŶŐ 7$)8)*"+,-/+,-"$'))99$):"( handelingen. Als plot brengt strategie organisatie op het terrein van de directe competitie, 1/:&.&*"$"+,"+,:)+*$)."$"+,-/+,."-"$&+0, waar dreigingen, schijngevallen en andere manoeuvres worden aangewend om voordeel te ǀĂŶƉƌŽĚƵĐƟĞ͕ŽƉĞƌĂƟĞĞŶƐĞƌǀŝĐĞ verkrijgen. Dit plaatst het strategische proces in zijn meest dynamische omgeving, waarin 1/:&.&*"$"+,-/+,8/+/0"8"+*,"+, '"++&(;"$'"$( zetten tegenzetten uitlokken van de omgeving. Als patroon richt strategie zich op handelen, <"=)%4"+,-/+,0":$"""$4", waarbij organisaties er aan worden herinnerd dat het handelen altijd samen gaat met -/(*0)"4;//$4",4))$,"&0"+,)+*;&''".&+0
menselijk gedrag. Als positie stimuleert strategie organisaties ertoe het geheel in hun context te bekijken, in het bijzonder die van de concurrentie na te gaan welke beslissingen ze nemen over hun producten en markten en hoe ze die beschermen om de concurrentie >?,@/+;&AB"+,#"./+0$&A'(*",9$)#."8"+? aan te kunnen, te vermijden of uit te schakelen. En tenslotte roept strategie als perspectief C?,D/(*(*".."+,-/+,4",9$&8/&$",4$&A-"+4",'$/:=*"+E
Ă͘^ŽĐŝĂůĞĚLJŶĂŵŝĞŬ͕ ď͘ĐŽŶŽŵŝƐĐŚĞĚLJŶĂŵŝĞŬ͕ Đ͘WŽůŝƟĞŬĞĚLJŶĂŵŝĞŬ͖ , 4?,F":=+).)0&(:=",4G+/8&"'? ϯ͘ŝũŚĞƚŽƉďŽƵǁĞŶǀĂŶĚĞƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐŚĞĞŌŵĞŶƚĞŵĂŬĞŶŵĞƚǀĂŶƚĞ -)$"+,-/(*.&00"+4","."8"+*"+? ϰ͘KŶnjĞŬĞƌŚĞŝĚĞŶďůŝũǀĞŶŽǀĞƌ͗ŝŶnjŝĐŚƚŝŶĂůůĞŽŶnjĞŬĞƌĞŬƌĂĐŚƚĞŶĞŶƌĞůĂƟĞ ƚƵƐƐĞŶĞůŬĂĂƌ͕ǁĞůŬĞŬƌĂĐŚƚĞŶnjŝũŶŚĞƚďĞůĂŶŐƌŝũŬƐƚĞǀŽŽƌŚĞƚĐĞŶƚƌĂůĞ
25
fascinerende vragen op over intentie en gedrag in een collectief, volgens Mintzberg e.a. (2005). Bij het opstellen en implementeren van een strategie is het belangrijk te onthouden dat strategie een simplificatie van de werkelijkheid is en die noodzakelijkerwijs de realiteit vervormt. Strategieën zijn representatief, een perceptie van de realiteit door mensen, niet de werkelijkheid zelf (Mintzberg e.a., 2005). Omdat strategieën worden toegepast in een dynamische omgeving zal geen enkele situatie ongewijzigd blijven. Een strategie waarbij dus geen rekening met dynamiek wordt gehouden zal dan ook geen stand houden in de realiteit.
Geschiedenis van strategieën De afgelopen jaren zijn opvattingen rondom strategieën veranderd en heeft een afnemende en vervolgens weer toenemende vraag gekend. In het volgende overzicht is kort beschreven welke veranderingen strategieën hebben ondergaan. 1960-‐1970: De strategie werd opgesteld door middel van het categoriseren, analyseren, kwantificeren en voorspellen van de in het verleden behaalde resultaten. Succes was ‘gegarandeerd’ zo lang men er lang genoeg over nadacht. Jaren ’70: Strategie als zorgvuldig opgesteld plan voor de toekomst. Strategie diende in deze tijd als controlesysteem. Vroege jaren ‘80: De concurrentie neemt toe en kleine organisaties zijn in opkomst. Kwaliteit verbeteren, reorganiseren, afslanken en efficiëntie staan centraal bij organisaties. Rond 1983 is een verandering in strategische planning te zien: van abstract, steriel en arrogant model, waarbij de strategie van bovenaf wordt opgelegd, naar model waarbij positionering ten opzichte van concurrentie en toekomstige markten wordt betrokken. Tegenwoordig: De nadruk op democratisering. Hoe meer mensen er over nadenken, hoe meer draagvlak en implementatie-‐effect groter is. Hierbij is interactie met werknemer, klanten en leveranciers is wenselijk en het realiteitsniveau verhoogt hierdoor, stelt Byrne (in Mintzberg e.a. 2005)
2.2.2 Organisatiestrategie Aan de hand van een visie worden in de theorie door organisaties organisatiedoelen opgesteld. De organisatiedoelen dienen als ingrediënten voor de organisatiestrategie: hoe gaan deze doelen bewerkstelligd worden? In de organisatiestrategie wordt dus beschreven op welke wijze een organisatie op de middellange en lange termijn de doelstellingen wil realiseren. Later wordt gedetailleerder in gegaan op het bepalen van de huisvestingsstrategie. Bij het bepalen van de organisatiestrategie spelen externe factoren een rol naast de interne doelstellingen. Een veel gebruikte methode is de scenariomethode. Hierbij wordt op basis van scenario’s de strategie of meerdere strategieën bepaald. Dit kan betrekking hebben op de organisatiestrategie, maar ook op de huisvestingsstrategie. Door het bepalen van de strategie op basis van scenario’s kunnen vanuit een mogelijke toekomst de kansen, bedreigingen en omstandigheden worden terug geredeneerd. Wanneer de middellange en lange organisatiestrategie zijn bepaald dient deze te worden vertaald naar een korte termijn strategie. Vanuit hier kunnen operationele beslissingen worden genomen (Brandwijk, 2008).
Cultuur en strategie Cultuur en strategie zijn twee begrippen die sterk met elkaar verbonden zijn. De functie van cultuur en strategie is gemeenschappelijk: het opleggen van coherentie, orde en betekenis. Dit brengt ook een risico met zich mee: bij sterke culturen zijn veranderingen moeilijker door te voeren. Dit kan de flexibiliteit van de organisatie beïnvloeden. Anderzijds kunnen cultuur
26
en strategie elkaar ook versterken wanneer er eensgezindheid bestaat over de te gebruiken bemiddelen om overeenstemmende doelen te bereiken, volgens Weick (in Mintzberg e.a., 2005).
Opstellen van een strategie Het opstellen van een strategie en de implementatie er van zijn twee handelingen die met elkaar verbonden zijn. Een strategie kan niet klakkeloos op een zeker moment geschreven of opgesteld worden en hier op volgend direct geïmplementeerd. Organisaties zijn aan veranderingen onderhevig in een dynamische context en hiermee dient rekening te worden gehouden met het opstellen van een strategie. Strategieën zijn hierdoor volgens Mintzberg e.a. (2005) nooit af en blijven veranderen, hiervoor dient de structuur flexibel te zijn, en de grenzen doorlaatbaar. Zoals Mintzberg e.a. (2005) beschrijft, dienen strategieën opgesteld te worden door mensen die er veel mee bezig zijn binnen de organisatie. Wanneer enkel door externe adviseurs of directie een strategie wordt opgesteld en opgelegd blijkt de uitwerking vaak steriel. Hierdoor is toepassing lastig voor de managers en andere werknemers. Belangrijk is om niet uit het oog te verliezen dat strategieën worden geschreven voor levende consumenten, dynamische markten en evoluerende technieken. Daarnaast kan strategie de flexibiliteit van een organisatie verkleinen. Organisaties met strakke controles, sterk geformuleerde procedures en een passie voor consistentie kunnen het vermogen om te experimenteren en te innoveren verliezen. Daarnaast kan aan de organisatiestrategie zo hard worden vast gehouden binnen de gehele organisatie, dat de organisatie zichzelf tegen komt wanneer een onverwachte situatie bij een afdeling zich voordoet. Door kleinere, weloverwogen stappen te nemen, waarbij rekening is gehouden met de eigenschappen van de verschillende afdelingen, wordt het gevaar van niet kunnen bijsturen wanneer nodig gemeden volgens Mintzberg e.a. (2005).
2.2.3 Conclusies en reflectie Een organisatiestrategie beschrijft het mogelijk handelen van de organisatie om de organisatiedoelstellingen te realiseren. De organisatiestrategie is volgens de theorie gebaseerd op de missie, kernwaarden en visie van de organisatie. Hiermee worden ook de organisatiedoelstellingen opgesteld. In een organisatiestrategie wordt rekening gehouden met de dynamische context; de algemene context en de organisatiespecifieke context. Aspecten zoals de organisatiestructuur en cultuur en de vijf productiemiddelen spelen een belangrijke rol voor de organisatie en bij het opstellen van de organisatiestrategie.
27
2.3 Huisvestingsstrategie Het onderzoek naar de relatie van huisvestingsconcept en strategie wordt uitgevoerd in het hoofdvakgebied Real Estate Management. Hierbij gaat het om het management rondom het initiëren, ontwikkelen, financieren, beheren, afstoten en herontwikkelen van vastgoed (Arkesteijn e.a., 2009). In dit hoofdstuk wordt Corporate Real Estate Management bescheven en vervolgens wordt de toegevoegde waarde met bijhorende doelstellingen beschreven.
2.3.1 De definitie van Corporate Real Estate Management Corporate Real Estate Management (CREM) betekent het vastgoedmanagement van private organisaties (Arkesteijn e.a., 2009). Volgens De Jonge (1994) heeft CREM te maken met het vinden van een match tussen de organisatie, ook wel de vraagzijde, en het vastgoed, ook wel de aanbodzijde. Dit houdt in dat het strategische met het operationele wordt verbonden en vertaald naar elkaar. Deze vertaling vindt plaats door middel van vier disciplines: algemeen management, asset management, facility management en project management. Deze disciplines representeren de doelen en optimale afstemming van de organisatie huisvesting met de organisatieprestatie, het toevoegen van waarde aan de organisatiedoelstellingen en het indirect generen van inkomsten (De Jonge 1994). De veronderstelling is dat CREM de prestatie van individuen, organisaties en de gemeenschap als geheel beïnvloedt. Wanneer dit niet het geval zou zijn, zou het managen van de huisvesting overbodig zijn. De complexiteit van CREM is afhankelijk van de doelstellingen die de vastgoedeigenaar heeft. Onderzoek van de afgelopen 15 jaar heeft aangetoond dat organisaties die CREM binnenshuis managen dit op diverse manieren doen, stelt Den Heijer (2011). CREM gaat door diverse ontwikkelingsfases heen en daarnaast verschillen de doelstellingen, wat ook af hangt van de positie van het vastgoed binnen de organisatie (Den Heijer, 2011). !"#$%&"' KƌŐĂŶŝƐĂƟĞ
!"#$%&"' sĂƐƚŐŽĞĚ
!"#$%%&'"&
,-.$&-//"&
()*+ KƉĞƌĂƟŽŶĞĞů
In de literatuur wordt gesproken over de verschillende perspectieven van vastgoed en de bijhorende belanghebbenden (Den Heijer, 2011). De vier belanghebbenden bestaan uit; de bestuurder, de financier, de gebruiker en de beheerder. Wanneer de vier perspectieven passend naar de organisatiedoelstellingen worden
^ƚƌĂƚĞŐŝƐĐŚ
De vier perspectieven binnen CREM
(")&%*+"&
0"12.*#12345.56"&
afgestemd, dan leidt dit tot een Figuur 2.7 CREM perspectieven (Dewulf, 1995, Krumm, 1999, optimale huisvestingsoplossing, stelt De Jonge, 2000, Den Heijer, 2011) Krumm (1999). In dit geval sluit de huisvesting aan bij de doelstellingen, de gebruikers, de financiële randvoorwaarden en de huisvesting zelf. De belangen van de vier perspectieven zijn als volgt (Den Heijer, 2011): -‐ De bestuurder heeft belang bij continuïteit en/of winst; -‐ De financier heeft belang bij de financiering van middelen en activiteiten; -‐ De gebruiker heeft belang bij de faciliteiten, de work/life-‐balance en imago; -‐ De beheerder heeft belang bij de technische conditie van de huisvesting.
28
!
KƌŐĂŶŝƐĂƚŝĞƉƌĞƐƚĂƚŝĞ
Functie van vastgoed De functie van vastgoed op nationaal niveau bekeken is zowel &ƵŶĐƟŽŶĞůĞĨƵŶĐƟĞ faciliterend als vormgevend. Dit komt doordat vastgoed zeer dĞĐŚŶŝƐĐŚĞĨƵŶĐƟĞ belangrijk is voor de nationale economie: Vastgoed is het ^LJŵďŽůŝƐĐŚĞĨƵŶĐƟĞ ĐŽŶŽŵŝƐĐŚĞĨƵŶĐƟĞ omvangrijkste kapitaalgoed. Daarnaast is het ontwikkelen, aanpassen, onderhouden van het vastgoedaanbod een belangrijke nationale activiteit (Arkesteijn e.a., 2009; Den Figuur 2.8 Categorieën van Heijer, 2011). De rol van vastgoed in de bedrijfsvoering van functies vastgoed (Van der Voordt, Van Wegen, 2005) organisaties zal ook vergroten door de veranderingen in de algemene context. Verwachting is dat deze rol alleen maar belangrijker wordt om te voldoen aan de vraag naar vastgoed, de kosten die hiermee gemoeid gaan en daarnaast de continuiteit van organisaties te waarborgen, stelt De Vries (2007). De functies van vastgoed worden door Van der Voordt en Van Wegen (2005) onderverdeeld in vier categorieen. Ten eerste faciliteert vastgoed activiteiten van organisaties, de functionele functie. Hierbij dient vastgoed het primaire proces optimaal te ondersteunen waarbij de ruimte zo optimaal mogelijk wordt gebruikt. Het vastgoed dient functioneel te zijn zodat werknemers hun werk optimaal kunnen doen. Ten tweede reguleert vastgoed het klimaat, de technische functie. Het gebouw beschermt de organisatie tegen regen, kou, wind, en andere natuurlijke invloeden. Daarnaast valt onder deze functie ook het voorzien KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ ,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ van een prettig binnenklimaat en de regelbaarheid voor de werknemers hiervan. Ten derde kan vastgoed een symbolische functie hebben voor de organisatie. Het gebouw heeft in dit geval een specifieke uitstraling, identiteit of culturele waarde en wordt weergegeven op de manier van vormgeving. Daarnaast kan vastgoed een economische functie hebben voor de ,ĞƚEŝĞƵǁĞtĞƌŬĞŶ organisatie. Dit komt door de investering die gemaakt dient te worden voor het vastgoed. Hieronder vallen de onderhouds-‐, operationele-‐ en managementkosten. Zolang de kosten van het vastgoed lager blijven dan de opbrengsten in brede zin, zal het vastgoed over het algemeen in de portfolio van de organisatie blijven, stellen Arkesteijn e.a (2009) en Den Heijer (2011).
De invloed van vastgoedingrepen voor het primaire proces WƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ Uit onderzoek van Dewulf (1995) is gebleken dat vastgoed een rol speelt rondom het tŝŶƐƚŐĞǀĞŶĚŚĞŝĚ primaire proces. Een /ŶƉƵƚ groot deel van bestuurders van private KƵƚƉƵƚ en publieke organisaties KŶĚĞƌƐĐŚĞŝĚĞŶĚǀĞƌŵŽƌŐĞŶ onderschrijven dat de huisvestingssituatie van invloed is op de resultaten die een organisatie ! boekt in het primaire proces. Het primaire proces heeft op deze manier baat bij een goede KƌŐĂŶŝƐĂƚŝĞƉƌĞƐƚĂƚŝĞ huisvesting, volgens De Vries (2007). De invloed van vastgoed op de prestatie kan betrekking hebben op het financiële aspect, wanneer vastgoed als kapitaal van de organisatie wordt benaderd. De effecten van een vastgoedingreep hebben namelijk invloed op de financiën van een organisatie. Het kan hierbij gaan om contractvorming en besparing door middel van verduurzaming van het vastgoed of balansweergaven en afschrijvingsmethodieken. Deze &ƵŶĐƟŽŶĞůĞĨƵŶĐƟĞ dĞĐŚŶŝƐĐŚĞĨƵŶĐƟĞ ingrepen hebben vervolgens invloed op de andere drie productiemiddelen van de ^LJŵďŽůŝƐĐŚĞĨƵŶĐƟĞ organisatie, stelt De Vries (2007). Volgens onderzoek van De Vries (2007) blijkt dat de ĐŽŶŽŵŝƐĐŚĞĨƵŶĐƟĞ meeste vastgoedingrepen voornamelijk worden gebaseerd op financiële overwegingen, dan wel ingevingen door kopieergedrag, zonder te weten welke effecten de beslissingen hebben op de prestatie van de organisatie.
sĂƐƚŐŽĞĚŝŶŐƌĞĞƉ
ŝŶĚŝƌĞĐƚĞŝŶǀůŽĞĚ
dƵƐƐĞŶƟũĚƐĞĞīĞĐƚĞŶ
ŝŶĚŝƌĞĐƚĞŝŶǀůŽĞĚ
ĚŝƌĞĐƚĞŝŶǀůŽĞĚ
WƌĞƐƚĂƟĞǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ
Figuur 2.9 Invloed van vastgoedingrepen (De Vries, 2007)
29
2.3.2 Toegevoegde waarde van vastgoed De toegevoegde waarde van vastgoed is de bijdrage die vastgoed levert om de doelen van de organisatie te bereiken. Theorie rondom CREM is over het algemeen gefocust op het toevoegen van waarde in de vorm van de prestatie van eigenaren of gebruikers van de gebouwde omgeving. CREM strategieën zijn dus gericht op beide stakeholders, vaak omdat de doelstellingen van beide partijen met elkaar zijn verbonden. Het toevoegen van waarde !"#$%&"'()*'(ƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ !"#+*&"'()*'(ŬŽƐƚĞŶ heeft te maken met het afstemmen van de vraag met het aanbod op het gebied van ruimte. ,"$""#-"'()*'(ƌŝƐŝĐŽ͛Ɛ Den Heijer (2011) vermeldt hierbij dat het om diverse schalen gaat, die vanuit verschillende !"#."/"#"'()*'ĮŶĂŶĐŝĞƌŝŶŐƐŵŽŐĞůŝũŬŚĞĚĞŶ !"#%/"'()*'(ŇĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚ richtingen bekeken worden. Het aantal aspecten waar vastgoed kan bijdragen is wijds en !"#."/"#"'()*'(ĐƵůƚƵƵƌ hangt af van het primaire proces van de organisatie. De Vries maakt een onderscheid tussen 01(2(DĂƌŬĞƟŶŐ drie hoofddoelen van organisaties en hoe vastgoed hier aan kan bijdragen: productiviteit, winstgevendheid en onderscheidend vermogen (Arkesteijn e.a., 2009). Deze hoofddoelen kunnen onderling elkaar versterken. In de literatuur wordt ook wel gesproken over ‘Key Performance Indicators’ (KPI’s) (Jensen e.a., 2012). Aan de hand van de KPI’s, ofwel de doelen, kan achteraf worden gesproken of deze zijn behaald door middel van een vastgoedingreep. In figuur 2.10 is een overzicht weergegeven van mogelijke hoofddoelen en het effect ervan. Deze effecten zijn suggestief verbonden aan de hoofddoelen .
ƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ ŝŵĂŐĞ ŇĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚ 34+/44# ŝŶŶŽǀĂƟĞ ƚĞǀƌĞĚĞŶŚĞŝĚ ƐLJŶĞƌŐŝĞ ŬŽƐƚƌĞĚƵĐƟĞ ƌŝƐŝĐŽ͛Ɛ ŬĂŶƐǀĞƌŐƌŽƟŶŐ
ƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ
ǁŝŶƐƚŐĞǀĞŶĚŚĞŝĚ
ŽŶĚĞƌƐĐŚĞŝĚĞŶĚǀĞƌŵŽŐĞŶ
( ! ! ! ! ! ! ! ! !
( ! ! !
( ! ! !
! ! " !
! !
! !
! !
!!!!!!!" !!!!!!!"
!
!
!
!!!!!!!"
! ! !
! ! !
" " "
( ! ! ! " " " ! ! !
!"#$%&"'()*'(ƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ !"#+*&"'()*'(ŬŽƐƚĞŶ ,"$""#-"'()*'(ƌŝƐŝĐŽ͛Ɛ !"#%."'()*'(ǀĂƐƚŐŽĞĚǁĂĂƌĚĞ !"#%."'()*'(ŇĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚ !"#*'/"#"'()*'(ĐƵůƚƵƵƌ 01(2(DĂƌŬĞƟŶŐ
Figuur 2.10 Hoofddoelen en de specifieke toegevoegde waarde (links) en effect (rechts) van toevoegen van waarde (De Jonge, 2012)
De Jonge stelt in zijn presentatie (2012) dat aanpassingen en veranderingen in een vastgoedportfolio van een organisatie worden uitgevoerd om een prestatie, of meerdere prestaties, te verbeteren. De doelen van deze verandering heeft hij verdeeld in zeven categorieën, welke zijn weergegeven in figuur 2.10. De Vries (2008), Van Meel, e.a. (2010) en Den Heijer (2011) komen na onderzoek uit op tien doelen. De doelen zijn als volgt te ƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ beschrijven: ƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ
(
(
! 1. Vergroten van de vastgoedwaarde: Alle vastgoed maatregelen ŝŵĂŐĞ die worden g! etroffen ŇĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚ ! om de marktwaarde van het land of het vastgoed zelf te vergroten. ! Dit kan 34+.44# ! ! doormiddel van het verhuren van vastgoed of het aankopen van grond waarvan de ŝŶŶŽǀĂƟĞ ! " ƚĞǀƌĞĚĞŶŚĞŝĚ ! " waarde zal stijgen; ƐLJŶĞƌŐŝĞ
!
"
2. Verlagen van de kosten: Kosten verlagen kan van toepassing ŬŽƐƚƌĞĚƵĐƟĞ zijn ! op ! de ƌŝƐŝĐŽ͛Ɛ ! Dit kan ! vastgoedkosten, maar ook op de totale kosten of de personeelskosten. ŬĂŶƐǀĞƌŐƌŽƟŶŐ ! ! alleen gerealiseerd worden wanneer een nieuw vastgoedconcept meer waarde toevoegt aan het proces dan kost. De meest gebruikte methode is het verkleinen van het aantal vierkante meters vloeroppervlak. 3. Beheersen van de risico’s: Het beheersen van risico’s kan van toepassing zijn op de financiële risico’s. Daarnaast zijn er technische en functionele risico’s. Alle drie staan met elkaar in verbinding: Wanneer technische en functionele risico’s worden beheerst op het primaire proces te ondersteunen, worden automatisch de financiële risico’s ook gewaarborgd.
30
ǁŝŶƐƚŐĞǀĞŶĚŚĞŝĚ
( ! ! !
( ! ! !
! ! " !
! ! !
! ! !
" " "
! ! !
4. Vergroten van de flexibiliteit: Flexibiliteit kan in dezelfde categorieën als het beheersen van risico’s worden onderverdeeld. De financiële flexibiliteit zorgt er voor dat aanpassingen betaald kunnen worden om het proces optimaal te ondersteunen. Technische en functionele flexibiliteit kunnen worden gewaarborgd door een flexibele plattegrond door de mogelijkheid van aanpassingen of vastgoed dat multifunctioneel kan worden ingezet. 5. Verhogen productiviteit/ondersteunen activiteiten: Het optimaal ondersteunen van het proces wordt veelal ingezet om de productiviteit te verhogen. Anderzijds kan het ondersteunen van activiteiten ook worden ingezet om de werknemers te binden aan de organisatie. 6. Verhogen van gebruikerstevredenheid: Vastgoedingrepen kunnen als doel hebben de gebruikerstevredenheid te verhogen door kwaliteit van de werkplek te verbeteren of het aanbieden van faciliteiten of betere locatie. Dit doel is met name belangrijk wanneer de concurrentie van de organisatie op dit onderdeel groot is. 7. Ondersteunen PR & marketing: De vastgoedingrepen die worden uitgevoerd om het imago van de organisatie te ondersteunen voor de werknemers en/of externe partijen vallen onder het doel ondersteunen PR & marketing. Veelal worden de organisatiedoelstellingen gekoppeld aan de marketing. Voorbeelden zijn het uitdragen van duurzaamheid, innovatie of creativiteit. 8. Ondersteunen van cultuur: Vastgoed kan worden ingezet om de interne gebruikers er van te ondersteunen. Zo kan de focus liggen op het stimuleren van interactie van de gebruikers. Daarnaast relateert dit doel ook naar het gebruik van het vastgoed en de koppeling met de doelstellingen van de organisatie. 9. Stimuleren van samenwerking: Het stimuleren van samenwerking tussen verschillende gebruikers kan plaatsvinden door middel van een vastgoedingreep. Dit heeft als doel de doelstellingen van de organisatie beter te ondersteunen. Een ander doel kan zijn het verkleinen van de ‘footprint’ van de organisatie door een betere onderlinge samenwerking. 10. Stimuleren van innovatie en creativiteit: Het stimuleren van innovatie in het primaire proces van de organisatie kan worden bewerkstelligd door het faciliteren van geplande en ongeplande ontmoetingen tussen gebruikers. Hieraan kan vastgoed een KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ ,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ bijdrage leveren. Van Meel, e.a. (2010) en Den Heijer (2011) benoemen daarnaast nog een aspect dat steeds meer wordt meegenomen binnen organisaties; het stimuleren van duurzaamheid. Dit aspect kan als elfde aan de lijst van de doelen van vastgoed worden toegevoegd. ,ĞƚEŝĞƵǁĞtĞƌŬĞŶ
11. Stimuleren van duurzaamheid: Kantoorgebouwen hebben een grote invloed op het milieu door het gebruik van veel materiaal en het gebruik van natuurlijke bronnen om te kunnen functioneren. Naast transport zijn gebouwen een van de grootste consumenten van energie. In combinatie met aspect negen, kan bij bewuste duurzame huisvestingsoplossingen de ‘footprint’ van de gebouwde omgeving aanzienlijk verkleinen. Elke vastgoedingreep van een organisatie kan aan een of meerdere doelen om toegevoegde waarde
/ŶƉƵƚ
WƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ tŝŶƐƚŐĞǀĞŶĚŚĞŝĚ KŶĚĞƌƐĐŚĞŝĚĞŶĚǀĞƌŵŽƌŐĞŶ
KƵƚƉƵƚ
!
te bereiken worden Figuur 2.11 Toegevoegde waarde van een vastgoedingreep (De Vries, 2007)
KƌŐĂŶŝƐĂƚŝĞƉƌĞƐƚĂƚŝĞ
31
gekoppeld zoals hierboven genoemd. Van alle mogelijkheden die vastgoed biedt om de prestatieaspecten te beïnvloeden wordt het verlagen van de kosten het meest nagestreefd, volgens De Vries (2007). Het is in de realiteit lastig te bewijzen dat vastgoed beslissingen waarde toevoegen op het gebied van productiviteit, winstgevendheid en onderscheidend vermogen, stelt Den Heijer (2011). Het onderzoek van De Vries (2007) naar de invloed van vastgoed op de prestatie van hogescholen in Nederland toont aan dat enkele relaties plausibel en overtuigend zijn, maar veelal ook niet sterk te bewijzen zijn. Een combinatie met andere bronnen is vaak het geval, waardoor een effect niet toe te kennen is aan alleen een vastgoedingreep. Sterker nog, een negatieve invloed van een vastgoedingreep is duidelijker aan te wijzen dan een positieve invloed. Het verwaarlozen van de werkomgeving resulteert in een snelle reactie van de werknemerstevredenheid en productiviteit (De Vries, 2007, Den Heijer, 2011). In onderzoek wordt daarnaast veelal op de toegevoegde waarde in de vorm van kostenreductie gefocust. Het is echter niet zo dat door op kostenreductie te focussen dat de rol van een van de CREM perspectieven wordt beperkt, stellen Jensen e.a. (2012). Door bijvoorbeeld te investeren in beheerder processen kan de investering op dat moment toenemen, maar het kan van dergelijke toegevoegde waarde voor het primaire proces zijn, dat het zich op meerdere manieren terug betaalt. Hierdoor wordt alsnog een kostenreductie gerealiseerd. Uit onderzoek van Jensen e.a. (2012) waarbij diverse perspectieven op toegevoegde waarde zijn vergeleken aan de hand van casestudies, blijkt dat de toegevoegde waarde een grotere invloed heeft dan alleen op het primaire proces van een organisatie. Naast het primaire proces is het ook mogelijk dat werknemers, klanten, de omgeving en de gemeenschap positief worden beïnvloed door veranderingen en aanpassingen op het gebied van CREM. Conclusie van Jensen e.a. (2012) is hierdoor dat het van belang is dat de verantwoordelijken van het primaire proces de positie van CREM verantwoordelijken serieus nemen en de toegevoegde waarde van het CREM inzien. Hierbij gaat het om de toegevoegde waarde voor het primaire interne proces en dus ook voor de externe omgeving. Veelal worden huisvestingsingrepen gebaseerd op enkel financiële overwegingen in plaats van een geïntegreerde beslissing van alle productiemiddelen van de organisatie. Dit komt doordat het van direct effect heeft op de financiële balans van de organisatie, stelt De Vries (2007). Wanneer de context voor huisvestingsingrepen meer helder is voor organisaties kunnen ingrepen van grotere waarde zijn in plaats van alleen een financieel aantrekkelijke aanpassing. Deze grotere waarde kan gevonden worden in de extra waarde voor de realisatie van organisatiedoelen.
2.3.3 Van huisvestingsdoelstellingen naar huisvestingsstrategie Omdat organisaties sterk verschillen van primair proces en strategie, dient een huisvestingsstrategie op maat te worden ontwikkelt, stellen Hoendervanger, van der Voordt en Wijnja (2012). Ook stellen zij dat de huisvestingsstrategie aangeeft welke huisvesting nodig is om de organisatiestrategie optimaal te ondersteunen de organisatiedoelstellingen te realiseren.
Scenarioplanning Zoals eerder beschreven bevinden organisaties zich in een dynamische omgeving. Bij het opstellen van een strategie kan er met deze dynamiek rekening worden gehouden. Onzekerheden zullen constant bestaan gedurende het beslissingsproces. Een hulpmiddel om de onzekerheden te managen is scenarioplanning. Scenarioplanning helpt onzekerheden, risico’s, in de toekomst te begrijpen en inzicht te geven over de betekenis er van voor organisaties. Wanneer de scenario’s zijn geschetst kan wanneer een situatie zich voordoet alerter op worden gereageerd doordat er al over is nagedacht. Hierdoor kunnen grote en
32
ǀĂŶƉƌŽĚƵĐƟĞ͕ŽƉĞƌĂƟĞĞŶƐĞƌǀŝĐĞ 1/:&.&*"$"+,-/+,8/+/0"8"+*,"+, '"++&(;"$'"$( <"=)%4"+,-/+,0":$"""$4", -/(*0)"4;//$4",4))$,"&0"+,)+*;&''".&+0
belangrijke beslissingen wel >?,@/+;&AB"+,#"./+0$&A'(*",9$)#."8"+? C?,D/(*(*".."+,-/+,4",9$&8/&$",4$&A-"+4",'$/:=*"+E genomen worden (terwijl de Ă͘^ŽĐŝĂůĞĚLJŶĂŵŝĞŬ͕ ď͘ĐŽŶŽŵŝƐĐŚĞĚLJŶĂŵŝĞŬ͕ toekomst niet meer zeker wordt) Đ͘WŽůŝƟĞŬĞĚLJŶĂŵŝĞŬ͖ in plaats van dat de onzekerheid , 4?,F":=+).)0&(:=",4G+/8&"'? van risico’s de overhand nemen. ϯ͘ŝũŚĞƚŽƉďŽƵǁĞŶǀĂŶĚĞƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐŚĞĞŌŵĞŶƚĞŵĂŬĞŶŵĞƚǀĂŶƚĞ De robuustheid van de strategie -)$"+,-/(*.&00"+4","."8"+*"+? ϰ͘KŶnjĞŬĞƌŚĞŝĚĞŶďůŝũǀĞŶŽǀĞƌ͗ŝŶnjŝĐŚƚŝŶĂůůĞŽŶnjĞŬĞƌĞŬƌĂĐŚƚĞŶĞŶƌĞůĂƟĞ neemt toe door verschillende ƚƵƐƐĞŶĞůŬĂĂƌ͕ǁĞůŬĞŬƌĂĐŚƚĞŶnjŝũŶŚĞƚďĞůĂŶŐƌŝũŬƐƚĞǀŽŽƌŚĞƚĐĞŶƚƌĂůĞ scenario’s te schetsen. Hierbij is 9$)#.""8H I?,6)#%%(*",(:"+/$&)9./+++&+0,&(,)9,*",(*".."+,4))$,="*,&+,'//$*,#$"+0"+, van belang dat de scenario’s sterk ǀĂŶĚĞƌŝƐŝĐŽ͛Ɛ͖ /?,D$)"0",;//$(:=%;&+0((&0+/."+E,#"(.&((&+0"+,4&",&+,"+'".", van elkaar verschillen en plausibel , ƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐnjŝŶǀŽůnjŝũŶ͖ van aard zijn. Doel is om ď͘<ƌŝƟĞŬĞƚĞŬĞŶĞŶǀĂŶŝŶĚŝĐĂƚŽƌĞŶďŝŶŶĞŶƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐŝŶĚĞŐĂƚĞŶ grootschalige krachten in kaart te ŚŽƵĚĞŶŽŵŽƉƟũĚƚĞŬƵŶŶĞŶŚĂŶĚĞůĞŶ͘ brengen, zodat ze herkend , kunnen worden wanneer de situatie Figuur 2.12 Scenarioplanning opgedeeld in stappen (Mintzberg, e.a. 2005) zich voordoet, stelt Wilkinson (in Mintzberg e.a. 2005). In figuur 2.12 zijn de stappen weergegeven welke genomen dienen te worden bij een scenarioplanning.
Afstemmen van organisatiestrategie en huisvestingsstrategie Uit onderzoek van Scheffer, Singer & Van Meerwijk (2006) blijkt dat 50% van de onderzochte organisaties toegevoegde waarde creëren met hun huisvesting in relatie tot hun organisatiestrategie. Door de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie op elkaar af te stemmen kan optimalisatie voor zowel de organisatie als de huisvesting worden gerealiseerd (Nourse, Roulac, 1993). Om deze afstemming zo goed mogelijk te kunnen maken, dient het voor de organisatie duidelijk te zijn wat de organisatiedoelen zijn. Vanuit het vaststellen van de organisatiedoelen Figuur 2.13 Opbouw van kan de huisvestingsstrategie worden bepaald. Nourse organisatiestrategie en positie van huisvestingsstrategie (Hoendervanger, Van en Roulac (1993) hebben acht verschillende der Voordt, Wijnja, 2012) huisvestingsstrategieën beschreven van die uiteindelijk kunnen bijdragen aan zowel de organisatiestrategie en het management van de huisvesting. Zoals de Hoendervanger, van der Voordt en Wijnja (2012) aangeven door middel van een figuur, is de basis van een huisvestingsstrategie gelijk aan die van organisatiestrategie; op basis van een missie, visie en doelen, kan de strategie worden opgesteld (figuur 2.13). In de afgelopen jaren is meerdere malen geprobeerd een optimale afstemmingsmethode te ontwikkelen van organisatiestrategie met de huisvestingsstrategie (Heywood, 2011). Iedere methode is net anders, maar door de jaren heen is er niet veel veranderd. Aan de hand van een vergelijking van de methodes heeft Heywood (2011) geconcludeerd dat de methode van Nourse en Roulac (1993) nog het dichtste in de buurt komt van een optimale afstemmingsmethode waar organisaties mee aan de slag kunnen. Daarom zal in de volgende paragraaf dieper worden ingegaan op deze methode van Nourse en Roulac.
Afstemming van huisvestingsstrategie en implementatie Voordat overgegaan kan worden tot het implementeren van een bepaalde huisvestingsingreep zijn er enkele stappen te volgen volgens Nourse en Roulac (1993). De huisvestingsingreep dient overeen te komen met de huisvestingsstrategie, welke is
33
gekoppeld aan de organisatiestrategie, maar ook met de andere vier productiemiddelen. Wanneer een huisvestingsingreep overeenkomt met de huisvestingsstrategie, maar koppeling met andere kritische productiemiddelen mist, kunnen de resultaten van de ingreep alsnog tegenvallen. Hierdoor is het implementeren van huisvestingsingrepen sterk verbonden met het afstemmen en het vinden van compromissen met andere productiemiddelen binnen de organisatie. De managers van marketing en financiën hebben bijvoorbeeld andere belangen, eisen en doelen voor ogen vergeleken met de huisvestingsmanager. Als huisvestingsmanager is het daarnaast van belang de ontwikkelingen van de vastgoedmarkt mee te wegen in de beslissing omtrent een huisvestingsingreep. Het integreren van de belangen binnen de organisatie en de externe context met de gewenste huisvestingsingreep is de taak voor de huisvestingsmanager voordat de daadwerkelijke implementatie kan plaatsvinden. Wanneer een van deze aspecten wordt gemist is de kans groter dat het optimale resultaat van de huisvestingsingreep tegenvalt minder groot is dan mogelijk was. (Nourse en Roulac, 1993). Om een succesvolle strategie op te stellen dient een organisatie ook over een sterke leider te beschikken die bereid is om keuzes te maken en compromissen te sluiten. Een relatie tussen goede strategieën en sterke leiders wordt beschreven door Mintzberg e.a. (2005). De leider bewaakt de compromissen van de organisatie. Hierbij gaat het er dus om dat alle vijf de productiemiddelen aan bod komen en in evenwicht zijn om het optimale resultaat te behalen. Daarnaast heeft de leider de taak dat de strategie door de gehele organisatie gedragen wordt. Wanneer mensen niet begrijpen in welke opzichten hun organisatie zich dient te onderscheiden, dan kunnen zij ook geen weloverwogen keuzes maken binnen hun werkveld (Mintzberg e.a. 2005). Scheffer, Singer en Van Meerwijk (2006) zien huisvesting ook als een productiemiddel en die vanuit dat perspectief waarde kan toevoegen aan de bedrijfsvoering van een onderneming. Afhankelijk van drijfveren kunnen meerdere toegevoegde waarden worden gerealiseerd. Omdat in de afgelopen jaren geen betere afstemming tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en operationele beslissingen dan dat Nourse en Roulac hebben benoemd zoals Heywood (2012) schrijft, is een overzicht in figuur 2.14 weergegeven.
Figuur 2.14 Afstemming van strategie en huisvesting (Nourse & Roulac, 1993)
34
2.3.4 Conclusies en reflectie Corporate Real Estate Management (CREM) betekent het vastgoedmanagement van private organisaties en gaat over het vinden van een match tussen de vraag van de organisatie en het aanbod in de vorm van vastgoed. CREM kan bekeken worden vanuit vier perspectieven, waarvan het perspectief van de bestuurder op strategisch niveau interessant is voor het onderzoek. De functie van vastgoed kan verschillen. Voor het onderzoek worden aspecten van de functionele, symbolische en economische functie onderzocht. Het primaire proces van een organisatie kan baat hebben bij goede huisvesting. In het onderzoek wordt bekeken of huisvesting wordt ingezet om specifiek het primaire proces en de organisatiedoelstellingen te ondersteunen of dat er andere oorzaken zijn van het aanpassen van huisvestingsconcepten. Er is onderzoek gedaan naar de aspecten waar vastgoed toegevoegde waarde kan leveren en deze aspecten zijn volgens literatuur in te delen in 11 doelen: verlagen van kosten, beheersen van risico’s, vergroten van flexibiliteit, verhogen van productiviteit/ondersteunen activiteiten, verhogen gebruikerstevredenheid, ondersteunen PR & marketing, ondersteunen van cultuur, stimuleren samenwerking, stimuleren van innovatie en creativiteit en stimuleren van duurzaamheid. In de realiteit is het lastig te bewijzen of veranderingen in vastgoed waarde toevoegen in de vorm van productiviteit, winstgevendheid en onderscheidend vermogen, omdat de waarde niet altijd direct aan een vastgoedingreep is te koppelen. Door het ontwikkelen van een organisatie specifieke huisvestingsstrategie, kan huisvesting waarde toevoegen aan het primaire proces. Door binnen een huisvestingsstrategie rekening te houden met de organisatiestrategie en operationele beslissingen die gemaakt dienen te worden, wordt een huisvestingsstrategie uitvoerbaar voor een organisatie. Gesteld kan worden op basis van theorie dat de huisvestingsstrategie is gebaseerd op het fundament van de organisatiestrategie (missie, visie, doelen) en in relatie staat met de organisatiestrategie en de strategieën van de andere vier productiemiddelen mensen, kapitaal, informatie en communicatie en technologie.
35
2.4 Het huisvestingsconcept In deze paragraaf worden de aspecten die van belang zijn rondom huisvestingsconcepten beschreven. Allereerst zullen de begrippen huisvestingsconcept en Het Nieuwe Werken worden beschreven, vervolgens een beschrijving van mogelijke vormen van huisvestingsconcepten en de ontwikkelingen door de jaren heen.
2.4.1 De definitie van huisvestingsconcept In dit onderzoek wordt onder andere onderzoek gedaan naar het huisvestingsconcept van organisaties. In deze paragraaf wordt beschreven hoe een huisvestingsconcept als een systeem kan worden beschouwd.
Huisvesting als systeem Het huisvestingsconcept wordt wel eens als (eco)systeem beschouwd. Een ecosysteem geeft aan dat een gebied als een geheel functioneert, waardoor de samenstelling van elementen kan blijven bestaan menen Schuuring, e.a. (2010). Het kan gaan om grote of kleine systemen en dit is een vergelijkbare situatie met een werkomgeving; zij is ook een zelfstandig functionerend geheel, groot of klein. Zoals in het manifest wordt beschreven: ‘Net als een ecosysteem kent een werkomgeving diversiteit, onderlinge afhankelijkheid, individuele groei en beweging. Dit vereist een gebouw dat zich aanpast aan de eisen van het ecosysteem.’ Hierbij gaat het om het combineren van verschillende aspecten (fysieke, digitale en mentale aspecten). Om de maximale toegevoegde waarde van de verandering, van bijvoorbeeld het fysieke aspect, in het huisvestingsconcept te benutten, zal dat ook vragen om veranderingen bij de andere aspecten volgens Becker en Steele (1995). Dit geeft het integrale karakter weer van het systeem, of ook wel het huisvestingsconcept. Een geïntegreerd huisvestingsconcept ontwikkelen vraagt om het maken van keuzes in tal van opties; de combinatie van werkplekken en het gebouw (bricks), ondersteunende ICT voorzieningen (bits) en werkprocessen (brains) waarbij de keuze afhangt van bijvoorbeeld het type werk dat gedaan dient te worden, de fase van een project of de ervaring van werknemers. Doordat deze elementen steeds veranderen en de vraag voor het huisvestingsconcept steeds hiermee iets veranderd, is het mogelijk met een geïntegreerd huisvestingsconcept rekening te houden met de diversiteiten (Becker, Steele, Figuur 2.15 Aspecten van het huisvestingsconcept (Van der Laan, 2012) 1995). Hierbij is niet het doel dat elke werknemer precies naar wensen een werkplek krijgt, maar bij het samenstellen van het huisvestingsconcept op dergelijke wijze houdt men wel rekening met de verschillen tussen werknemers, werkstijlen en optimale werkpatronen. Het doel is het creëren van een werkmogelijkheden die kunnen worden gekozen door werknemers die misschien hetzelfde werk doen, maar een ander werkpatroon hebben of op een ander moment van de dag
36
willen werken, stellen Becker en Steele (1995). De visie van huisvestingsbureau YNNO op het integrale vraagstuk naar een passend huisvestingsconcept is weergegeven in figuur 2.15.
2.4.2 De definitie van Het Nieuwe Werken Door het integrale karakter en de ontwikkelingen rondom de veranderende visie op huisvestingsconcept, kent Het Nieuwe Werken (HNW) verschillende definities. Discussies over de definitie worden gevoerd doordat veel organisaties en personen een andere opvatting hebben over HNW. TNO verstaat onder HNW bijvoorbeeld: ‘Een veelvoud aan maatregelen die gericht zijn op de keuzevrijheid van werknemers. Werken waar en wanneer men wil. De aansturing geschiedt op basis van vertrouwen, met goede ondersteuning van de benodigde faciliteiten’ (TNO, 2012).
HNW in de praktijk In Nederland was het Interpolis kantoor in Tilburg in 1996 een pionier op het gebied van HNW (Interpolis, 2012). Volgens Interpolis voormalig directeur Engelen werd er destijds gekozen voor een
!"#$%&'()*
DŝĐƌŽƐŽŌ
^ƚƵƌĞŶŽƉƌĞƐƵůƚĂĂƚŝƉǀĂĂŶǁĞnjŝŐŚĞŝĚ sĞƌƚƌŽƵǁĞŶ sƌŝũŚĞŝĚǀŽŽƌŵĂĂƚǁĞƌŬ ^ƟŵƵůĞƌĞŶĚůĞŝĚĞƌƐĐŚĂƉ /ŶĚŝǀŝĚƵĞůĞŽŶƚǁŝŬŬĞůŝŶŐ ,ĞƌŬĞŶŶĞŶĞŶďĞŶƵƩĞŶǀĂŶŬƌĂĐŚƚ sĞƌĂŶƚǁŽŽƌĚĞůŝũŬŚĞŝĚ DĞĚĞǁĞƌŬĞƌƐďĞƚƌŽŬŬĞŶŚĞŝĚƐƟŵƵůĞƌĞŶ ĚŵǀĂĂŶƚƌĞŬŬĞůŝũŬĞŽŵŐĞǀŝŶŐ ŝĂůŽŽŐƚƵƐƐĞŶǁĞƌŬŶĞŵĞƌƐ
!"#$%&'()'(#")#"'*)+'*&,)-&&*&. /#*0"%'1*%2%&'*)+'$%.%3, īĞĐƟĞĨĞŶŐĞƌŝĐŚƚƐĂŵĞŶǁĞƌŬĞŶ DĂŶĂŐĞŵĞŶƚǁŽƌĚƚůĞŝĚĞƌƐĐŚĂƉ dŽĞŐĂŶŐƚŽƚŝŶĨŽƌŵĂƟĞ dŝũĚͲĞŶƉůĂĂƚƐŽŶĂĬĂŶŬĞůŝũŬ sĞƌƚƌŽƵǁĞŶŐĞǀĞŶĞŶŬƌŝũŐĞŶ WĞƌƐŽŽŶůŝũŬĞďŝŶĚŝŶŐ :ƵŝƐƚĞĐŽŵŵƵŶŝĐĂƟĞŵŝĚĚĞůĞŶ ŝĂůŽŽŐŝƉǀĞĞŶƌŝĐŚƟŶŐƐǀĞƌŬĞĞƌ
Figuur 2.16 Overzicht uitgangspunten HNW bij Interpolis en Microsoft kantoorconcept dat aansloot bij de nieuwe manier van verzekeren. Hierbij waren de basisprincipes vertrouwen, vrijheid en verantwoordelijkheid leiden. Nu Interpolis onderdeel uit maakt van Achmea zullen uiteindelijk in totaal rond de 23.000 medewerkers overstappen op een nieuwe manier van werken (Baane, e.a., 2010). In de technische sector was Microsoft in Nederland een van de eerste bedrijven die een vernieuwend huisvestingsconcept heeft doorgevoerd in haar bedrijfsvoering. Volgens Microsoft kent HNW tien uitgangspunten (Microsoft, 2012). Wanneer de uitgangspunten en principes van Interpolis en Microsoft naast elkaar worden gezet zijn veel overeenkomsten terug te vinden, zie figuur 2.16. In de bijlagen is een beschrijving van het huisvestingsconcept van Microsoft toegevoegd.
HNW in de literatuur Lettend op het aantal organisaties dat het toepast op verschillende manieren, het aantal discussies dat er over wordt gevoerd op internet en het ontbreken van een duidelijke betekenis, kan geconcludeerd worden dat HNW een containerbegrip is geworden. Het komt er op neer dat er anders gewerkt kan en gaat worden dan dat men gewend was. Drie componenten die van belang zijn en veelal bij de definitie HNW terugkomen zijn: meer tijd-‐ en plaatsonafhankelijk werken door gebruik van moderne technologie, een andere manier van leidinggeven met meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor medewerkers en effectiever, efficiënter en ‘vrijer’ werken tegen lagere kosten, stellen Beijer e.a. (2011) Bright & Company heeft onderzoek gedaan naar de elementen van HNW (Baane e.a., 2010) en er is overeenstemming te zien met de aspecten die Beijer (2011) aanhaalt. Het gaat bij een nieuwe manier van werken om het integreren van de volgende elementen: -‐ Medewerkers krijgen de mogelijkheid onafhankelijk van plaats en tijd te werken; -‐ Er wordt gestuurd op resultaat; -‐ Medewerkers hebben vrije toegang tot kennis, ervaring en ideeën; -‐ De organisatie is gebaseerd op flexibele arbeidsrelaties.
37
Bijlsma (2011) heeft ook een poging gedaan een definitie samen te stellen van HNW. Deze luidt als volgt: ‘Het Nieuwe Werken is een visie waarbij recente ontwikkelingen in de informatietechnologie als aanjager gelden voor een betere inrichting en bestuur van het kenniswerk. Het gaat om vernieuwing van de fysieke werkplek, de organisatiestructuur en cultuur, de managementstijl en niet te vergeten de mentaliteit van de kenniswerker en zijn manager.’ Wanneer de definities van Beijer, Baane e.a. en Bijlsma op een rijtje worden gezet zijn overeenkomsten duidelijk zichtbaar, zie figuur 2.17. Als vervolgens figuur 2.17 met de uitgangspunten van Interpolis en Microsoft wordt vergeleken met de definities van HNW die worden gegeven in de literatuur, dan zijn de overeenkomsten duidelijk zichtbaar.
ĂĂŶĞ͕Ğ͘Ă͘
WůĂĂƚƐͲĞŶƟũĚ ŽŶĂĬĂŶŬĞůŝũŬǁĞƌŬĞŶ
'ĞƐƚƵƵƌĚŽƉ ƌĞƐƵůƚĂĂƚ
ŝũůƐŵĂ
&LJƐŝĞŬĞǁĞƌŬƉůĞŬ ǀĞƌĂŶĚĞƌĚ
ĞŝũĞƌ
WůĂĂƚƐͲĞŶƟũĚ ŽŶĂĬĂŶŬĞůŝũŬǁĞƌŬĞŶ
sƌŝũĞƚŽĞŐĂŶŐ ƚŽƚŬĞŶŶŝƐ͕ĞƌǀĂƌŝŶŐ ĞŶŝĚĞĞĞŶ
KƌŐĂŶŝƐĂƟĞŝƐ ŐĞďĂƐĞĞƌĚŽƉ ŇĞdžŝďĞůĞĂƌďĞŝĚƐͲ ƌĞůĂƟĞƐ
DĂŶĂŐĞŵĞŶƚƐƟũů ǀĞƌĂŶĚĞƌĚ
KƌŐĂŶŝƐĂƟĞͲ ƐƚƌƵĐƚƵƵƌĞŶ ĐƵůƚƵƵƌǀĞƌĂŶĚĞƌĚ
/ŶĨŽƌŵĂƟĞƚĞĐŚŶŽͲ ůŽŐŝĞǀĞƌĂŶĚĞƌĚ
>ĞŝĚŝŶŐŐĞǀĞŶŵĞƚ ŵĞĞƌǀƌŝũŚĞŝĚĞŶ ǀĞƌĂŶƚǁŽŽƌĚĞůŝũŬͲ ŚĞŝĚ
DŽĚĞƌŶĞƚĞĐŚŶŽͲīĞĐƟĞǀŝĞƌ͕ ůŽŐŝĞĞĸĐŝĞŶƚĞƌĞŶ ǀƌŝũĞƌǁĞƌŬĞŶ
Figuur 2.17 Definitie van HNW door diverse auteurs
/Ŷ Ěŝƚ ŽŶĚĞƌnjŽĞŬ ǁŽƌĚƚ ŽŶĚĞƌnjŽĞŬ ŐĞĚĂĂŶ ŶĂĂƌ ĚĞ ƌĞůĂƟĞ ƚƵƐƐĞŶ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ ĞŶ ƐƚƌĂƚĞŐŝĞģŶ͘ ĂŶ ĚĞ ŚĂŶĚ ǀĂŶ ĚĞ ŐĞĐŽŶƐƚĂƚĞĞƌĚĞ ŽǀĞƌĞĞŶŬŽŵƐƚĞŶ͕ njŝũŶ ǀŝĞƌ ĞůĞŵĞŶƚĞŶ ǀĂŶ ĞĞŶ ŶŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚǀĂƐƚŐĞƐƚĞůĚĚŝĞǁŽƌĚĞŶŐĞďƌƵŝŬƚǀŽŽƌĚĞĐĂƐĞĂŶĂůLJƐĞƐ͘ĞŬĞŶŵĞƌŬĞŶ ǀĂŶĞĞŶŶŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚnjŝũŶĂůƐǀŽůŐƚ͗ WůĂĂƚƐͲĞŶƟũĚ ŽŶĂĬĂŶŬĞůŝũŬǁĞƌŬĞŶ
'ĞƐƚƵƵƌĚŽƉ ƌĞƐƵůƚĂĂƚ
KƌŐĂŶŝƐĂƟĞ ƐƚƌƵĐƚƵƵƌĞŶ ĐƵůƚƵƵƌǀĞƌĂŶĚĞƌƚ
DŽĚĞƌŶĞ ƚĞĐŚŶŽůŽŐŝĞ ǀĞƌĂŶĚĞƌƚ
De uitwerking van het huisvestingsconcept Naast het huisvestingsconcept bestaan ook nog de termen kantoorconcept en werkplekconcept. Alle drie de begrippen bevinden zich op een ander niveau en staan met elkaar in verbinding. Het overkoepelende begrip is het huisvestingsconcept. Daaronder valt het kantoorconcept en daar onder valt het werkplekconcept, stelt Frankema (2003). Lettend op de onderverdeling is het huisvestingsconcept de overkoepelende visie met betrekking tot de uitwerking van een gebouw, dat verder wordt uitgewerkt in een kantoorconcept en vervolgens een werkplekconcept. Volgens Fourman en Busac (in Van Akkeren, 2009) er bestaan drie soorten kantoorconcepten; het grensconcept, het thuisbasisconcept en het faciliteitenconcept). Grensconcept In het grensconcept is een duidelijke tweescheiding binnen de huisvesting: Een deel is de werkruimte en het andere deel zijn de gemeenschappelijke ruimtes zoals receptie, vergaderruimtes, ontvangstruimte en cateringfaciliteiten. In het deel van de werkplekken is
Figuur 2.18 Grensconcept (Fourman, Bussac, 2008 uit Van Akkeren, 2009)
38
een duidelijke scheiding tussen afdelingen. In figuur 2.18 is een schematische weergave te zien, waarbij A, B, C en D de afdelingen voorstellen en de rode lijn de scheidslijn tussen gemeenschappelijke ruimtes en de werkruimte. Thuisbasisconcept Elke eenheid heeft in het thuisbasisconcept een eigen gebied met een eigen identiteit. De eenheid kan bestaan uit een afdeling, team of groep. Alle eenheden zijn rondom een centrale thuisbasis gevestigd. In de thuisbasis zijn onderdelen zoals het secretariaat, archieven, faciliteitenruimte terug te vinden. De fysieke scheidslijn tussen openbaar gebied en de werkruimte is minder nadrukkelijk aanwezig Figuur 2.19 Thuisbasisconcept (Fourman, dan bij het grensconcept. Bussac, 2008 uit Van Akkeren, 2009)
Faciliteitenconcept Kantoren met het faciliteitenconcept zijn ingericht op basis van de verdeling en inrichting van de faciliteiten. Aan de hand hiervan ordenen zich de afdelingen, teams en groepen. Het concept heeft een open karakter, waardoor de scheidslijn tussen openbare ruimte en werkruimte is vervaagt. Hierdoor dient de beveiliging per faciliteit te worden bekeken.
De keuze voor een type kantoorconcept kan invloed hebben op de implementatie van een nieuw Figuur 2.20 Faciliteitenconcept (Fourman, huisvestingsconcept. Ook kan het invloed hebben op Bussac, 2008 uit Van Akkeren, 2009) de gebruiksvriendelijkheid of de werknemerstevredenheid over het huisvestingsconcept.
Look and feel van nieuwe huisvestingsconcepten Door middel van de look and feel kan een bepaalde uitstraling worden gecreëerd, het bepaalt mede het gevoel dat gebruikers door de ruimte krijgen door het gebruik van kleur, indeling van de ruimte en keuze van meubilair. De look and feel wordt veelal aangepakt bij nieuwe huisvestingsconcepten, omdat het bijvoorbeeld het imago van de organisatie kan ondersteunen of een doel van de organisatie versterkt. Een voorbeeld is het gebruik van groene tinten en natuurlijke materialen in het interieur, wanneer een duurzame uitstraling gewenst is. De look and feel maakt ook onderdeel uit van het bieden van extra kwaliteit van de werkomgeving in ruil voor de afname van het aantal beschikbare vierkante meters, wordt genoemd in presentaties van Van der Laan (2012) van YNNO en Van Bogerijen (2012) van Veldhoen+Company. Wanneer de look and feel kwaliteit uitstraalt door Figuur 2.21 Vitra meubels voor concentratiewerk (Searer, 2012)
39
de combinatie van kleurgebruik, design meubels en andere materialen wordt dit veelal door werknemers als positief ervaren. Ontwerpers spelen ook in op de ontwikkelingen omtrent huisvestingsconcepten. Het design van Vitra is regelmatig terug te zien in de interieurs van organisaties die hebben gekozen voor een nieuw huisvestingsconcept. Om het activiteit gerelateerd werken steeds beter te ondersteunen worden meubels expliciet voor bijvoorbeeld overleg of concentratie ontworpen. Een voorbeeld is te zien in figuur 2.21. Het is echter de vraag of deze meubelelementen werkelijk een optimale dienst bewijzen voor alle medewerkers die geconcentreerd werk willen doen. Zoals door Searer (2012) wordt gesteld, hangt het succes van een werkplek af van de keuze van werknemers in plaats dat de passende werkplek een vooraf gevormde ‘one size fits all’ werkplek is.
2.4.3 Ontstaan van behoefte aan nieuwe huisvestingsconcepten HNW is niet zo nieuw zoals de naam doet denken. Zoals Beijer e.a. (2011) beschrijven is het streven naar efficiency en effectiviteit sinds de opkomst van de kenniseconomie, zo’n twee eeuwen geleden als kind van de Industriële Revolutie al het begin geweest. Door mechanisering werd de arbeid verschoven van fysiek naar denkwerk. Hiermee was de start van de ontwikkeling van de kenniseconomie aangekondigd, stellen Beijer e.a. (2011). Ontwikkelingen in de informatietechnologie worden als aanjager van HNW vaak aangewezen, stelt Bijlsma (2011). Doordat het mogelijk werd altijd en overal bereikbaar te zijn voor collega’s en klanten en de kennis ook online werd gedeeld, was het niet meer nodig naar het kantoor te komen om het werk te kunnen verrichten. Alle digitale middelen hebben gezorgd voor een virtuele, plaatsonafhankelijke werkplek. De digitale middelen bestaan uit een laptop en smartphone voor werknemers en de servers en providers die de digitale communicatie en kennis uitwisseling mogelijk maken. Baane e.a. (2010) noemen deze ICT toepassingen web 2.0. Baane e.a. (2010) spreken naast web 2.0 ook over werknemer 2.0. Deze werknemer heeft een andere levensstijl dan voorheen traditioneel was: men communiceert, werkt samen en deelt kennis virtueel. De groep werknemers die voornamelijk met werknemer 2.0 worden geassocieerd zijn mensen die na 1985 zijn geboren, stellen Baane e.a. (2010). De groep werknemer 2.0, die in de toekomst steeds belangrijker wordt door afname van de beroepsbevolking, verwachten een andere manier van werken de organisatie. Zoals Pullen (a 2011) noemt: ‘mensen zijn steeds hoger opgeleid, er zijn steeds meer tweeverdieners, de aandacht voor de balans tussen werk en privé neemt toe, generatie X wil meer vrijheid en een gelijkwaardiger arbeidsrelatie en door vergrijzing wordt de arbeidsmarkt steeds krapper.’ Haynes en Nunningham (2010) hebben het in dit geval over de vier generaties werknemers welke onder verdeeld kunnen worden in de volgende groepen: • • • •
Geboren tussen 1922 en 1945: De veteranen of ook wel traditionelen; Geboren tussen 1946 en 1964: De Baby Boomers; Geboren tussen 1965 en 1980: De generatie X, of ook wel Gen Xers; Geboren tussen 1981 en 2000: De generatie Y, Gen Yers, Echo Boomers.
Het is belangrijk te weten hoe deze groepen graag werken om de maximale productiviteit te realiseren. Wanneer de voorkeuren duidelijk zijn, is het ook belangrijk dat deze groepen met elkaar kunnen communiceren en elkaar dus ontmoeten. In figuur 2.22 is een overzicht gegeven waarin te zien is hoe de verschillende generaties graag werken en waar zij over het algemeen het meeste waarde aan hechten (Haynes, Nunningham, 2010).
40
In het figuur is te zien dat sommige generaties op diverse vlakken niet matchen. Een extreem voorbeeld is dat de Veteranen graag individueel werken en Generatie Y graag samen in projectvorm werkt. Generaties Y is te omschrijven technisch bewuste mensen die het belangrijk vinden in een omgeving te werken met andere mensen in een omgeving met een goede ambiance en atmosfeer (Haynes, Nunningham, 2010).
!"#"$%&' ()**+,#-,)*./0 !"#$%&'()*%+,.+/0&1
!"#-%$+#=&14&*'%+0'("#)'5 ^ĂĐƌŝĮĐĞ >0'5%7&;"#&%;0, ?-(&%'"%#0/&1
!"#$%)1%222
ŶŽďůŝŐĂƟŽŶ
3&+-()4%1'5/&
ŝƌĞĐƟǀĞ @"<<+,-%+,-% *",'#"/
/ŶƚĞƌĂĐƟǀĞƐƚLJůĞ
A,-).)-0+/
ŽŵŵƵŶŝĐĂƟŽŶƐ
6"#<+/%<&<"
4%56,4--7"$' ()*.1,#-,)*1.0
'ĞŶĞƌĂƟŽŶy ()*1/,#-,)*230,
!"#$+("/)*1 tŽƌŬĞĸĐŝĞŶƚůLJ @#01+-),:%*+01&1 WĞƌƐŽŶĂůĨƵůĮůŵĞŶƚ >&1)#&%G0+/)'5 YƵĞƐƟŽŶĂƵƚŚŽƌŝƚLJ ŶĞdžĐŝƟŶŐ +-.&,'0#& @",*&,10+/ @"//&:)+/
I/)<),+'&%'(&%'+1$ J&/;%#&/)+,*& !+##+,'%1'#0*'0#& ĂŶĚĚŝƌĞĐƟŽŶ ^ĐĞƉƟĐĂů
H&+<%4/+5 >ŽǀĞƐŵĞĞƟŶŐƐ A,%4",
6&&-7+*$%+,-%#&8+#-1 B"%,&81%)1%:""-% ,&81 ^ĂƟƐĨĂĐƟŽŶŝŶĂ C"7%8&//%-",&
ŽŶ͛ƚĂŶƟĐŝƉĂƚĞŝƚ 9",&5 dŝƚůĞƌĞĐŽŐŶŝƟŽŶ
9&11+:&1%'(+'% ŵŽƟǀĂƚĞ
D"0#%&E4)&,*&% )1%#&14&*'&-
D"0%+#&%.+/0&D"0%+#&%,&&-&-
!"#$%+,-%;+<)/5%/);&
B&F%'(&%'8+), 1(+//%<&&'
B"%7+/+,*& !"#$%'"%/).&
'ĞŶĞƌĂƟŽŶz ()*2),#-,+3330
!(+'F1%,&E' DƵůƟͲƚĂƐŬŝŶŐ H&,+*)'5 I,'#&4#&,&0#)+/ H"/+,' N"+/%"#)&,'&ĚŝĸĐƵůƚĐŚĂůůĞŶŐĞ ?%<&+,1%'"%+,%&,?%*",'#+*' &ƵůĮůŵĞŶƚ I.",&%)1%'(&% 1+<& H"%7&%-&'<),&@(+//&,:&%"'( ?1$%8(5 I,'#&4#&,&0# WĂƌƟĐŝƉĂƟǀĞ >)#&*' A<<&-)+'& ͲŵĂŝů J"##5%'"%),'#04'K O")*&<+)/ 70'%("8%+<%A%-"),:L !(&,&.%A%8+,'% 6#&&-"<%)1%'(&% )'K%+'%'(&%401(%";%+% 7&1'%#&8+#ďƵƩŽŶ 9&+,),:;0/%8"#$ >"%)'%5"0#%8+5 D"0%8)//%8"#$%8)'(% 6"#:&'%'(&%#0/&1 "'(%7#):('K% ĐƌĞĂƟǀĞƉĞŽƉůĞ M+/+,*& M+/+,*&
Daarnaast is men steeds meer Figuur 2.22 Generatie eigenschappen (Haynes, Nunningham, 2010) gaan beseffen dat het huisvestingsconcept van invloed kan zijn, zelfs van toegevoegde waarde, op het primaire proces, stellen Becker en Steele (1995). Doordat HNW meerdere type werknemers een beter passende werkplek of methode kan aanbieden, wordt de kracht van de organisatie optimaler benut. Hierdoor zijn organisaties beter in staat te concurreren, omdat de effectiviteit verbetert. Een andere drijfveer om een nieuwe manier van werken te introduceren is het stijgen van het kostenbewustzijn. Kantoren zijn slecht voor het milieu en volgens de NFC-‐index zijn de kosten van een werkplek, exclusief ICT, rond de 5.000 Euro per jaar in 2009 (Pullen a, 2011).
Toepassing van HNW Bijlsma, e.a. (2011) hebben een HNW model opgesteld (gebaseerd op eerder onderzoek van Boer & Croon en Bijl) welke is toegepast op een specifieke invulling van HNW binnen de directie Gemeenschappelijke Landbouwbeleid en het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In het model is duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de input (de inzet van de middelen) en de output (de werkprestaties). De fundamentele dimensies waar het model van uit gaat worden als het scharnierpunt beschouwt. De fundamentele dimensies zijn afgeleid uit de kenmerken van HNW zoals weergegeven in figuur 2.23.
Figuur 2.23 Toepassing van HNW (Bijlsma, e.a., 2011)
De weergave van het model maakt duidelijk dat de implementatie van HNW niet het doel is, maar de resultaten die ermee behaald kunnen worden. Het model stelt dat de inzet van middelen bestaat uit een grote diversiteit van middelen. Hier kan worden gesteld dat het enige complexiteit met zich mee brengt om een passende vorm van HNW te vinden bij de
41
organisatie en rekening te houden met de dimensies. Zoals door Bijlsma e.a. (2011) wordt geschreven: ‘Hieruit blijkt dat HNW een integrale aanpak vereist waarin middelen in balans en gecoördineerd worden ingezet om de beoogde effecten te kunnen bereiken.‘ Het implementeren van HNW en de technologie die daarbij gebruikt wordt, zorgen voor veel veranderingen. Deze veranderingen zitten zowel aan de fysieke, digitale en mentale kant. Volgens Roo (2012) laat de praktijk zien dat over het algemeen organisaties vaak te optimistisch denken over het tijdsverloop waarin het gedrag volgens de principes van het nieuwe huisvestingsconcept is aangepast. Aanvullend hier op geeft Van Bogerijen van Veldhoen + Company in een presentatie (2012) aan dat het gemiddeld een jaar duurt voordat een groot deel van de werknemers gewend is aan het nieuwe huisvestingsconcept. En ook na een jaar zullen er altijd werknemers blijven die HNW minder waarderen dan het voorgaande huisvestingsconcept.
2.4.4 Conclusies en reflectie Een nieuw huisvestingsconcept kan worden beschouwd als een systeem waarbij keuzes gemaakt moeten worden op het gebied van fysieke, digitale en mentale aspecten in een constant veranderende omgeving. Men dient rekening te houden met diversiteit en veranderingen in de context en de aspecten van een huisvestingsconcept. Het implementeren van een nieuw huisvestingsconcept dient gedaan te worden voor de resultaten die het teweeg kan brengen voor de organisatie, de implementatie zelf is niet een doel. De veranderingen van fysieke, digitale en mentale aspecten vraagt om een integrale benadering. In dit onderzoek wordt onderzoek gedaan naar de relatie tussen huisvestingsconcept en strategieën. Aan de hand van de geconstateerde overeenkomsten, zijn vier elementen van een nieuw huisvestingsconcept vastgesteld die worden gebruikt voor de casestudies. De kenmerken van een nieuw huisvestingsconcept zijn als volgt: • • • •
Plaats-‐ en tijd onafhankelijk werken Gestuurd op resultaat Organisatiestructuur en cultuur verandert Moderne technologie verandert
Het kantoorconcept maakt onderdeel uit van het huisvestingsconcept. Voor het onderzoek worden drie soorten kantoorconcepten onderscheiden; het grensconcept, het thuisbasisconcept en het faciliteitenconcept. Met de look and feel kan een bepaalde uitstraling worden gecreëerd die past bij de organisatiestructuur en cultuur. In het onderzoek wordt gekeken wat de functie is van de verandering van de look and feel. Ontwikkelingen in de ICT en veranderingen in behoeften van werknemers zijn de aanjagers van de veranderingen op het gebied van huisvestingsconcepten. Ook is men meer bewust van de invloed die een huisvestingsconcept kan hebben op de organisatie en haar werknemers. Verschil in waardering van nieuwe huisvestingsconcepten kan geconstateerd worden tussen generaties groepen, omdat er verschillende behoeften zijn op het gebied van communicatie, cultuur en werkstijl.
42
2.5 De effecten van een nieuw huisvestingsconcept De effecten voor de organisatie van de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept worden in kaart gebracht. Uiteindelijk wordt door middel van het onderzoek onderzocht of de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept invloed hebben op de effecten voor de organisatie. Volgens Verhoeven (2012) staan idealiter de eigen doelstellingen en visie centraal bij het bepalen van het huisvestingsconcept. Wanneer het enkel als middel wordt ingezet voor het verbeteren van de bedrijfsresultaten is het gevaar dat er geen sprake is van een geïntegreerde verandering en dat de effecten tijdelijk zullen zijn. Volgens Becker en Steele (2005) vereist het ontwikkelen van een geïntegreerd huisvestingsconcept een algehele verandering van opvattingen en uitgangspunten: een nieuwe cultuur met een andere instelling, nieuwe waarden en normen en veranderende organisatorische relaties. Tegenwoordig kan dit genuanceerder worden gezien door de veranderingen van ICT mogelijkheden die al zijn toegepast door organisaties die nu voor een nieuw huisvestingsconcept kiezen, stelt Van Meel (2012). De omvang en impact van de verandering is hierdoor genuanceerder vergeleken met enkele jaren geleden. Wanneer een sterke visie aanwezig is (mogelijk in de vorm van een huisvestingsstrategie) bij de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept en deze niet te veel wijkt voor werkzaamheden op de werkvloer of voor de bedrijfspolitiek, kan de kans op meer toegevoegde waarde groter zijn, stelt Roo (2012). Dit komt doordat de organisatiedoelstellingen zijn vertaald in huisvestingsdoelstellingen en deze vervolgens vertaald in het uitgevoerde huisvestingsconcept. Hierdoor is er een gedegen basis opgebouwd, waardoor het huisvestingsconcept is geïntegreerd in de bedrijfsvoering organisatie. Door Becker en Steele (2005) wordt gesteld dat de implementatie van een geïntegreerd huisvestingsconcept tot een win-‐win situatie kan leiden, waarbij niet alleen het management en de werknemers voordeel er aan hebben, maar ook het primaire proces; door optimaal gebruik te maken van haar middelen en mensen.
2.5.1 De effecten worden toegevoegde waarde Het creëren van waarde voor het primaire proces, zou betekenen de verandering van een huisvestingsconcept, dat de kosten van de verandering uiteindelijk de effectiviteit ondersteunen van het primaire proces (Jensen, Van der Voordt, Coenen, 2012). Het toevoegen van waarde gaat hier een stap verder; de verandering verbetert in dit geval de effectiviteit van het primaire proces. Het gaat hierbij dan ook om een afweging tussen de waargenomen baten en de kosten in risico’s die het heeft gekost om de verbetering te ! ! "#$%$&'#(!)*(!&+,$#(%-'#(!.'#//#$0 realiseren (Jensen, Van der Voordt, Coenen, 2!!!!!1$!3! 012). ! ! !!!!!"#$/*%#(!)*(!4&-'#(!.(#$0 De integratie van processen is een voorwaarde voor zowel waarde creëren en het realiseren van toegevoegde waarde. De integratie is het essentiële management aspect, zoals Jensen stelt (Jensen, Van der Voordt, Coenen, 2012). Deze integratie van de verandering moet op een dergelijk hoog niveau worden toegepast om daadwerkelijk iets op te leveren voor de organisatie. Dit proces van integratie wordt door Jensen Value Adding Management genoemd (Jensen, Van der Voordt, Coenen, 2012).
Om de toegevoegde waarde te meten heeft de Deense LEGO corporatie een waarde vergelijking ontwikkelt (Jensen, e.a., 2012. Met deze formule houdt de corporatie de dialoog met werknemers open over de ! !!!!!!!!!!!!!!!!!!!"&/65#!7!89*/2'#2'!7!:/#;2,2/2'#2' verandering van services en de ! !!!<**$=#!')%#(!!3! toegevoegde waarde die het oplevert. !
!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!8&-'#(
Figuur 2.24 Toegevoegde waarde meten (Jensen e.a., 2012)
43
!!!<**$=#!')%#(!!3! ! ! !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!8&-'#(
Voor een succesvolle implementatie zal een constante zoektocht naar kansen aanwezig ! ! "#$%$&'#(!)*(!&+,$#(%-'#(!.'#//#$0 moeten zijn om de organisatie te laten !!!!!1$!3! ! ! !!!!!"#$/*%#(!)*(!4&-'#(!.(#$0 onderscheiden van andere organisaties. Effectiviteit en efficiëntie staan bij het bereiken van de doelen van de organisatie !"#$%&'(()*+&,"*"+%-%*. centraal. Effectiviteit geeft aan of de uitkomst dĞůůĞƌĞīĞĐƚĞŶ van het proces gerealiseerd wordt en WƌĞƐƚĂƟĞǀĞƌďĞƚĞƌŝŶŐ efficiëntie houdt de mate van gebruik van ,ŽŐĞƌĞŵĞĚĞǁĞƌŬĞƌƐƚĞǀƌĞĚĞŶŚĞŝĚ middelen in om het doel te bereiken. Hamel ,ŽŐĞƌĞŬůĂŶƩĞǀƌĞĚĞŶŚĞŝĚ en Prahalad (1994) hebben een model WŽƐŝƟĞǀĞŝŶǀůŽĞĚŽƉƐĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐ sĞƌďĞƚĞƌĞŶǀĂŶŝŵĂŐŽ ontwikkelt waarbij het effect in twee lijnen ƵƵƌnjĂĂŵŚĞŝĚƐĞīĞĐƚĞŶ kan worden opgedeeld; teller-‐ en noemereffect. Dit model kan ook worden EŽĞŵĞƌĞīĞĐƚĞŶ gebruikt voor de effecten van een nieuw huisvestingsconcept. Het kan de opbrengsten <ŽƐƚĞŶďĞƐƉĂƌŝŶŐĚŽŽƌǀŝĞƌŬĂŶƚĞŵĞƚĞƌƌĞĚƵĐƟĞ <ŽƐƚĞŶďĞƐƉĂƌŝŶŐĚŽŽƌƌĞŝƐŬŽƐƚĞŶǀĞƌŵŝŶĚĞƌŝŶŐ vergroten, toegevoegde waarde leveren <ŽƐƚĞŶďĞƐƉĂƌŝŶŐĚŽŽƌĂĨŶĂŵĞƉĞƌƐŽŶĞĞůƐŬŽƐƚĞŶ (teller) en het kan de kosten verlagen (noemer). Structurele groei wordt voornamelijk gerealiseerd door het Figuur 2.25 boven: Teller-‐ en noemereffecten (Hamel en Prahalad in Baane e.a., 2010 ) toevoegen van waarde, waarbij wordt gelet onder: Value Adding Management en de teller-‐ en op de teller effecten. Zoals Baane e.a. (2010) noemereffecten stellen, zal bij het vergroten van de opbrengsten een verandering in de visie, overtuiging en discipline nodig zijn om groei te realiseren. In dit geval komt dus het Value Adding Management aan bod, waar integratie met de processen is vereist voor het creëren van toegevoegde waarde. Een meer gecompliceerde groei wordt ook door Van der Voordt (in van Beek, 2011) genoemd: ‘In businessplannen wordt vooral gekeken naar harde factoren: het aantal vierkante meters in het gebouw, of de kosten per fte. Dit zijn zaken die je goed kunt meten en dus kunt benchmarken. Wat zachtere factoren kun je minder goed kwantificeren, wardoor je er minder goed op kunt sturen.’ Value Adding Management: Prestatieverbetering en medewerkertevredenheid (tellereffect) Werknemers leveren kwalitatief beter werk wanneer ze tevreden zijn. De medewerkertevredenheid kan worden vergroot door aan te sluiten bij de vraag van de werknemer en hierdoor de medewerker centraal te stellen, stelt Pullen (2011a). Volgens Van der Voordt (2003) zijn succesfactoren van de fysieke werkomgeving te destilleren: Goede bereikbaarheid, optimaal faciliteren van de communicatie en geconcentreerd kunnen werken, voldoende privacy en een aangenaam binnenklimaat qua temperatuur, luchtkwaliteit, (dag)licht en geluid blijken erg belangrijk. Dit kan mede door middel van het huisvestingsconcept worden gerealiseerd waarbij een passende combinatie van kantoorconcept en managementstijl wordt gevormd voor de organisatie (Baane e.a., 2010). Wanneer werknemers meer plezier in het werk hebben, zal het primaire proces van de organisatie Figuur 2.26 relatie medewerkertevredenheid en belang van aspecten (Van der Voordt, De Been, 2010)
44
hier van profiteren doordat de kracht die zij in huis heeft beter wordt benut, volgens Becker en Steele (1995). Hierdoor zal uiteindelijk de medewerkertevredenheid zich vertalen in prestatieverbetering. Naast de productiviteit kan ook het innovatief vermogen toenemen doordat de samenwerking, kennisdeling en creativiteit toenemen (Pullen b, 2011). Het blijft natuurlijk wel de vraag of een bepaald aspect, zoals bijvoorbeeld de afname van ziekteverzuim, toe te schrijven is aan een verandering in het huisvestingsconcept. Schreiber (2010) geeft daarnaast aan dat het belangrijk is de gehele context te bekijken en niet enkel een verbetering. Het Center for People and Buildings doet onderzoek naar medewerkertevredenheid door middel van het werkomgevingdiagnose instrument (WODI). Aan de hand van het instrument zijn kritische succesfactoren benoemd en is een relatie gelegd tussen medewerkertevredenheid en het belang van een aspect (Van der Voordt, De Been, 2010). Value Adding Management: Hogere klanttevredenheid (tellereffect) Een hogere klanttevredenheid wordt door Interpolis (2012) gekoppeld aan de medewerkertevredenheid. Wanneer klanten worden geholpen door werknemers die zich verbonden voelen met de organisatie, zal de klanttevredenheid hier ook profijt van hebben, stelt Interpolis (2012). Een nieuw huisvestingsconcept gaat veelal gepaard met een toename van transparantie, voor werknemers en klanten. Door transparantie weten klanten duidelijker waar zij aan toe zijn, of kunnen werknemers gemakkelijker bij de kennis die nodig is om de klant te helpen. Hierdoor kan een hogere klantvriendelijkheid worden gerealiseerd. Value Adding Management: Positieve invloed op samenwerking (tellereffect) Een van de veel genoemde doelstellingen bij de implementatie van een nieuwe huisvestingsconcept is het verbeteren van de samenwerking tussen werknemers. Het faciliteren van omgeving waar samenwerking gestimuleerd wordt krijgt veelal de vorm van een activiteit gebaseerde plattegrond. De combinatie van formele en informele overlegplekken ondersteunen ontmoeting en samenwerking. Daarnaast hebben medewerkers geen eigen werkplek, waardoor roulatie en meer ontmoeting op de werkvloer ontstaat. Value Adding Management: Verbeteren van imago (tellereffect) Zoals door Baane e.a. (2010) al wordt genoemd vraagt werknemer 2.0 om een andere bedrijfsvoering dan voorheen standaard was. Om deze groep werknemers aan te trekken wordt door organisaties door middel van het huisvestingsconcept gewerkt aan het imago. Het nieuwe huisvestingsconcept kan zelfs een icoon van dergelijke grote worden voor de organisatie, dat het zich vertaald in een marketing middel, bijvoorbeeld zoals bij Microsoft. Value Adding Management: Duurzaamheideffecten (tellereffect) Duurzaamheid speelt een steeds belangrijkere rol in de samenleving. Enerzijds doordat het vanuit de regering wordt opgelegd via wetgeving, anderzijds doordat de samenleving in het algemeen hier mee waarde aan hecht. Hieronder vallen mogelijk toekomstige klanten, maar ook de (toekomstige) werknemers. Maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt van steeds groter belang gezien door organisaties en houden hier in toenemende maten rekening mee binnen de bedrijfsvoering, stelt Pullen (2011a). Wanneer men beseft dat per werkplek gemiddeld 5.000 kilo CO2 wordt uitgestoten (is gelijk aan de gemiddelde uitstoot van een huishouden), dan loont het al snel om het aantal werkplekken te reduceren (Pullen a, 2011). Noemer effect: Kostenbesparing Het noemereffect kostenbesparing is veelal een drijfveer en tegelijkertijd een doelstelling voor organisaties. Zoals eerder genoemd kost volgens de NFC-‐index in 2009 een werkplek
45
rond de 5.000 Euro per jaar (Pullen a, 2011). Door de bedrijfsvoering onder de loep te nemen en de huisvesting efficiënter in te richten zien organisaties de implementatie als een kostenbesparing. Deze kostenbesparing uit zich in de reductie van vierkante meter doordat werknemers werkplekken delen en door plaatsonafhankelijk werken werknemers deels thuis werken. Hierdoor worden de reiskosten ook verlaagd. Wanneer werknemers door een noemer effect, hogere medewerkertevredenheid en prestatieverbetering, ook nog meer werken dan voorheen zou zelfs gesteld kunnen worden dat op personeelskosten bespaard kan worden, omdat dezelfde hoeveelheid werk door minder werknemers uitgevoerd kan worden.
2.5.2 Macro-‐economische effecten Naast de individuele effecten voor werknemer en werkgever, zijn er ook macro-‐ economische effecten te benoemen: wat is de toegevoegde waarde van nieuwe huisvestingsconcepten voor de complete Nederlandse samenleving? De toegevoegde waarde gaat verder dan de optelsom van de effecten voor alle organisaties samen, stelt PwC (2011). In opdracht van Stichting Natuur & Milieu heeft PwC (2011) een verkennende analyse uitgevoerd naar de macro-‐economische effecten van opschaling van HNW in Nederland. Zo is er geconcludeerd door PwC dat een toename van het aantal HNW-‐ werknemers van circa 10% van de totale beroepsbevolking nu, naar 20% in het jaar 2015 toe zal gaan. Daarnaast is een bandbreedte opgesteld voor het gemiddelde aantal dagen dat HNW-‐werknemers vanuit huis (of een andere locatie) zullen werken, tussen 1 en 2 dagen. Een interessante conclusie van PwC is dat door de afname van tijdsbesteding aan woon-‐ werkverkeer de Nederlandse samenleving geld kan besparen; drie miljard euro(PwC, 2011). Een overzicht van de macro-‐economische effecten volgens PwC door implementatie van nieuwe huisvestingsconcepten is weergegeven in figuur 2.27. Opvallend is de gestelde afname van verkeer, afname van CO2-‐uitstoot, stijging van productiviteit en nieuwe toetreders tot de arbeidsmarkt.
Figuur 2.27 Macro-‐economische effecten implementatie HNW (PwC, 2011)
46
ĂĂŶĞ͕Ğ͘Ă͘
WůĂĂƚƐͲĞŶƟũĚ
'ĞƐƚƵƵƌĚŽƉ
sƌŝũĞƚŽĞŐĂŶŐ
van ŽŶĂĬĂŶŬĞůŝũŬǁĞƌŬĞŶ huisvestingsconcept ƌĞƐƵůƚĂĂƚ ƚŽƚŬĞŶŶŝƐ͕ĞƌǀĂƌŝŶŐ 2.5.3 Voor-‐ en nadelen een nieuw ĞŶŝĚĞĞĞŶ
KƌŐĂŶŝƐĂƟĞŝƐ ŐĞďĂƐĞĞƌĚŽƉ ŇĞdžŝďĞůĞĂƌďĞŝĚƐͲ ƌĞůĂƟĞƐ
In deze paragraaf worden de voor-‐ en nadelen van een nieuw huisvestingsconcept beschreven. ŝũůƐŵĂ
&LJƐŝĞŬĞǁĞƌŬƉůĞŬ
ǀĞƌĂŶĚĞƌĚ Het ideaalbeeld van Het Nieuwe Werken
DĂŶĂŐĞŵĞŶƚƐƟũů ǀĞƌĂŶĚĞƌĚ
/ŶĨŽƌŵĂƟĞƚĞĐŚŶŽͲ ůŽŐŝĞǀĞƌĂŶĚĞƌĚ
KƌŐĂŶŝƐĂƟĞͲ ƐƚƌƵĐƚƵƵƌĞŶ ĐƵůƚƵƵƌǀĞƌĂŶĚĞƌĚ
De laatste jaren is er veel onderzoek gedaan naar de baten van nieuwe huisvestingsconcepten op bedrijfsniveau. Uit onderzoek komt een groot aantal positieve ĞŝũĞƌ WůĂĂƚƐͲĞŶƟũĚ >ĞŝĚŝŶŐŐĞǀĞŶŵĞƚ DŽĚĞƌŶĞƚĞĐŚŶŽͲ īĞĐƟĞǀŝĞƌ͕ effecten voor werkgevers en naar Bestaand ůŽŐŝĞ onderzoek onder werknemers ŽŶĂĬĂŶŬĞůŝũŬǁĞƌŬĞŶ voren. ŵĞĞƌǀƌŝũĚŚĞŝĚĞŶ toont ĞĸĐŝĞŶƚĞƌĞŶ welbevinden en de arbeidsproductiviteit ǀĞƌĂŶƚǁŽŽƌĚĞůŝũŬͲ van veel werknemers ǀƌŝũĞƌǁĞƌŬĞŶ meer aan dat HNW het ŚĞŝĚ bevordert. Ook kunnen nieuwe huisvestingsconcepten de werkgever kostenbesparingen opleveren, bijvoorbeeld op het gebied van kantoorruimte, energieconsumptie en mobiliteit. Vernieuwde huisvestingsconcepten maken organisaties mogelijk ook aantrekkelijker voor werknemers die een drempel ervaren om de arbeidsmarkt ! KƌŐĂŶŝƐĂƟĞ DĞĚĞǁĞƌŬĞƌ DĂĂƚƐĐŚĂƉƉŝũ te betreden (jonge ouders, <ĞŶŶŝƐƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ dĞǀƌĞĚĞŶŚĞŝĚ ƵƵƌnjĂĂŵŚĞŝĚ ouderen, gehandicapten). <ǁĂůŝƚĞŝƚ KŶƚǁŝŬŬĞůŝŶŐƐͲ DŽďŝůŝƚĞŝƚ ŵŽŐĞůŝũŬŚĞŝĚĞŶ PwC (2011) stelt met een /ŶŶŽǀĂƟǀŝƚĞŝƚ ƵƚŽŶŽŵŝĞ onderzoek dat HNW volop kansen biedt voor werkgevers en werknemers. Figuur 2.28 Voordelen HNW (Bijlsma, 2011) Door toepassing van nieuwe huisvestingsconcepten verwacht men kostenbesparingen te kunnen realiseren door het terugdringen van ruimtegebruik (flexkantoren, telewerkfaciliteiten). Daarnaast verwacht men ook de effectiviteit en de flexibiliteit van medewerkers aantoonbaar te vergroten. Bijlsma e.a. (2011) stellen dat in combinatie met een andere stijl van management gericht op eigen keuzes en resultaatsturing dit zou moeten leiden tot een win-‐win situatie die voordelen oplevert voor de organisatie (kennisproductiviteit, kwaliteit, innovativiteit), de medewerker (tevredenheid, ontwikkelmogelijkheden, autonomie) en de maatschappij (duurzaamheid, mobiliteit).
Voor-‐ en nadelen per kenmerk Het voorgaande is een positieve blik op de effecten van HNW. Maar van de aspecten die als positief worden afgeschetst zijn ook nadelen te noemen. Aan de hand van kenmerken genoemd in paragraaf 2.4.2 worden de voor-‐ en nadelen beschreven. Tijd-‐ en plaatsonafhankelijk werken Tijd-‐ en plaatsonafhankelijk werken wordt veelal als groot voordeel van een nieuwe manier van werken genoemd. Door de ICT mogelijkheden is het ook mogelijk om het werk even goed of beter thuis te doen, wanneer face-‐to-‐face contact met collega’s of klanten niet noodzakelijk is. Ook wordt kennis online gedeeld en hierdoor is het niet meer nodig naar het kantoor te komen om het werk te kunnen verrichten voor Baane e.a. (2010). ‘Het maakt het combineren van werken en een gezin runnen makkelijker te combineren, want ik hoef niet elke dag meer naar kantoor te komen’ geeft Soullié (huisvestingsadviseur bij ICOP) aan tijdens een gesprek. Deze voordelen klinken erg aantrekkelijk voor de work/life balance. Maar gelijktijdig schuilt er en gevaar in de dunner wordende scheidslijn tussen werken en vrije tijd; mensen kunnen niet meer stoppen met werken. Door altijd bereikbaar te zijn en altijd de mogelijkheid te hebben bij alle informatie te kunnen, kan dit leiden ook leiden tot burn-‐outs, stelt van Meel (2012). Omtrent het aspect work/life balance ligt een taak voor het management. Zij dient de verwachtingen duidelijk over te brengen op werknemers,
47
want de leidinggevende heeft vaak minder controle over werknemers die thuis werken en bovendien vallen ‘afwezigen’ minder makkelijk te coördineren, stelt de Groot (2012). Het activiteitgericht werken biedt de werknemer de mogelijkheid een werkplek te kiezen die voor de taak het meest optimaal is, stelt van Bogerijen van Veldhoen + Company. Hierdoor zou de productiviteit worden verhoogd van werknemers. Een activiteitgerelateerde werkplek is de concentratiewerkplek, waarbij veelal een aparte (afgesloten) ruimte wordt gebruikt. Uit onderzoek van het Centre for People and Buildings (Brunia, e.a. 2011) naar de tevredenheid van huisvestingsconcepten blijkt echter dat de tevredenheid over de concentratiemogelijkheden zeer verspreid is bij kantoren die een nieuw huisvestingsconcept hebben toegepast. Zoals in het onderzoek wordt genoemd: ‘De meest genoemde reden voor ontevredenheid over de concentratiemogelijkheden is geluid van anderen. Zowel overleg als telefoneren zorgt voor afleiding. Dat geldt ook voor beltonen, de radio en het heen en weer lopen van anderen.’ Deze constatering geeft aan dat het inrichten van de activiteitgerelateerde werkvloeren veel aandacht vereist om daadwerkelijk bijvoorbeeld de concentratiemogelijkheden te verbeteren en dat zou moeten resulteren in een hogere productiviteit. Een ander element dat uit het onderzoek van het CfPB minder goed wordt beoordeeld in verhouding tot de traditionele werkplek, is privacy. Doordat werknemers geen eigen werkplek meer hebben, de persoonlijke opbergruimte vaak afneemt en open werkvloeren er voor zorgen dat meer mensen door het kantoor zich voort bewegen, neemt de privacy af. Thuis werken biedt mogelijkheden om de work/life balance te optimaliseren. Maar werknemers dienen dan wel een goed bruikbare werkplek thuis te hebben. Hierbij is een fysieke plek nodig, maar ook de omgeving moet dit toestaan om afleiding te voorkomen. Organisaties gaan hier divers mee om. Zoals in de presentatie van Van der Meer van Microsoft wordt gesteld, dient een organisatie hier ook in het beleid duidelijk in te zijn wat zij verzorgd. De Arbowet schrijft namelijk een werkplek met eisen voor. Bij Microsoft wordt duidelijk afstand gedaan van de verantwoordelijkheid voor een ‘Arbo-‐wet werkplek’ voor thuis, maar stelt wel een budget per werknemer ter beschikking om een thuiswerkplek te creëren. Op macro-‐economische schaal zijn veranderingen door de implementatie van een nieuwe manier van werken ook merkbaar door het plaats-‐ en tijdonafhankelijk werken. Zoals door PwC (2011) wordt gesteld, zal het verkeer afnemen en hierdoor de CO2-‐uitstoot verminderen. Van Meel merkt hierbij op dat het een vraag is of de werkelijke CO2-‐uitstoot werkelijk minder wordt: ‘Mensen zijn vrijer in de keuze waar zij willen wonen en werken. Zo is het ook mogelijk in het buitenland te gaan wonen. De keuze heeft tot gevolg dat reizen (per vliegtuig of auto) het gevolg zijn. De vraag is of hier werkelijk rekening mee is gehouden in dergelijke berekeningen.’ Naast de gevolgen voor het verkeer, zijn ook de gevolgen in de vorm van stijging van de productiviteit en de toetreding van nieuwe werknemers voor wie het eerst niet mogelijk was te werken te bediscussiëren. Wanneer het namelijk voor iemand niet mogelijk is om op kantoor te komen, dan mist men sociale interactie met collega’s en is bijvoorbeeld binding opbouwen met de organisatie lastig. Sturen op resultaat Het sturen op resultaat is voor sommige werknemers een aangename manier van werken. Het management dient de werknemer meer vrijheid te geven over hoe het resultaat bereikt wordt. Dit vraagt om een bepaalde zelfstandigheid van de werknemer, omdat de werknemer zelf keuzes moet maken in het proces en zichzelf meer moet aansturen waar voorheen de manager dat meer deed. Sommigen vinden dit echter niet prettig en hebben meer behoefte aan structuur die wordt geschetst door leidinggevenden. Zoals eerder genoemd door Baane
48
e.a. (2010), van Bogerijen (2012) en Van der Laan (2012); mensen zijn verschillend en het sturen op resultaat is niet voor iedereen geschikt. Voor managers is het sturen op resultaat ook een grote verandering. De controle over het proces naar het resultaat is een stuk minder dan voorheen. Zoals Klop (Adviseur programmateam integratie bij Havensteder) aangeeft in een interview: ‘Er zijn nieuwe managers en directeuren die erg zoekend zijn naar hoe ze het controleren kunnen loslaten, want uiteindelijk zijn ze verantwoordelijk voor de resultaten’. Organisatiestructuur en cultuur verandert Waar in de uitwerking van de huisvestingsconcepten ontmoeting stimuleren een doel is bij de inrichting van de werkvloeren, zo is de sociale interactie tussen werknemers in het algemeen te bediscussiëren. Want wanneer werknemers een grotere vrijheid krijgen in de plaats-‐ en tijd, dan wordt face-‐to-‐face ontmoeting minder vanzelfsprekend. Zoals Van Meel opmerkt: ‘Het is met een nieuwe manier van werken mogelijk om in het buitenland te wonen en met regelmaat terug te komen. Maar of dat nu de optimale manier van sociale innovatie is zoals sommige organisaties voor ogen hebben, is de vraag.’ In teamverband werken wordt lastiger wanneer werknemers thuis werken. Face-‐to-‐face contact is belangrijk bij het ontwikkelproces van ideeën. Zoals van Meel een voorbeeld geeft: ‘Bij architectenbureaus is niet vaak te zien dat mensen thuis werken, omdat het creatieve proces van het werk vraagt om samenwerking.’ Een ander aspect dat speelt bij het contact tussen werknemers is dat wanneer mensen hun eigen tijd kunnen indelen, de bereikbaarheid tussen collega’s lastiger te plannen is; iemand haalt zijn kinderen op van school of is een uur sporten. Van der Meer geeft aan dat ICT oplossingen hierbij kunnen helpen: Door een systeem te introduceren waarbij collega’s duidelijk kunnen zien wanneer iemand bereikbaar is en of hij de telefoon aan kan nemen wordt contact met collega’s effectiever, want medewerkers bellen minder vaak zonder reactie en werk kan sneller worden kortgesloten door efficiënt gebruik te maken van de tijd. Wanneer organisaties naar de werknemers uiten dat thuis werken gewenst is, dan kan dat onrust bij medewerkers veroorzaken, omdat ze het gevoel hebben wanneer ze niet worden gezien door de manager dit invloed zal hebben op het beeld dat ze geven over hun werkhouding. Dit probleem wordt ook aangegeven tijdens een presentatie van Van der Meer. Gedurende de implementatie van een nieuwe manier van werken bij Microsoft hadden veel medewerkers moeite met het vinden van een juiste balans tussen thuis en op kantoor werken. Vier jaar na de implementatie ziet Van der Meer dat jonge werknemers het belangrijk vinden veel op kantoor te zijn, belangrijker in verhouding tot werknemers die al meerdere jaren meedraaien. Jonge werknemers voelen zich meer betrokken bij de organisatie op deze manier. Moderne technologie De ICT mogelijkheden zijn een onomkeerbare ontwikkeling wordt gesteld door Baane e.a. (2010) en Frietman in Van de Hoeven (2012). De ontwikkelingen omtrent het werken op mobiele informatiedragers stuwen HNW door de grote keuzevrijheid en flexibiliteit voor de gebruiker. Organisaties dienen steeds meer rekening te houden met ICT in hun beleid. Hier speelt het gebruik van privé smart phones en laptops een rol, want dit heeft directe gevolgen voor de beveiligingsrisico’s, stelt Frietman in Van de Hoeven (2012). Van der Meer van Microsoft geeft ook aan dat een duidelijk ICT beleid essentieel is om de bruikbaarheid te optimaliseren en de beveiliging te waarborgen. Een ander risico is dat sommige werknemers niet gewend zijn om met de ICT mogelijkheden om te gaan. Klop van Havensteder geeft dit aan in een interview: ‘Bij de introductie van de laptop en smart phone voor iedere werknemers was begeleiding voor sommige werknemers essentieel. Sommigen hadden zelfs niet eens een mobiele telefoon; dan is een smart phone een erg grote, nieuwe stap ineens’.
49
2.5.3 Conclusies en reflectie Een nieuw huisvestingsconcept kan voor positieve en negatieve veranderingen zorgen voor organisaties. De basis van de implementatie is van belang voor het succes van het huisvestingsconcept. Het kiezen voor een nieuw huisvestingsconcept heeft de potentie waarde op te leveren voor de organisatie en de gebruikers. Gebaseerd Value Adding Management of de teller-‐ en noemereffecten kan worden gesteld dat de effecten van een nieuw huisvestingsconcept waarde kunnen opleveren door het vergroten van de opbrengsten (teller) of het verlagen van kosten (noemer). Op de lange termijn is het vergroten van de opbrengsten gewenst, maar het realiseren van tellereffecten is lastiger, omdat de effecten niet goed meetbaar zijn, of een samenhang zijn van elementen die zullen moeten veranderen. Voor het onderzoek zal worden gekeken of organisaties sturen op beide effecten en in hoeverre gesteld kan worden of effecten zijn gerealiseerd. Voordelen en nadelen zijn te benoemen van een nieuw huisvestingsconcept. Deze voor-‐ en nadelen komen voort uit de vaagheid van mogelijke effecten; wordt iets nu wel of niet verbetert door een huisvestingsverandering of doordat veranderingen van huisvesting nauw verbonden zijn met ervaringen van medewerkers. Mensen reageren verschillend op veranderingen en mensen hebben verschillende voorkeuren voor hun werkomgeving.
50
2.6 Hypothesen Aan de hand van de literatuurstudie zijn verwachtingen van het onderzoek naar de relaties ƐƚƌĂƚĞŐŝĞ tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en het huisvestingsconcept opgesteld. De hypothesen worden door middel van de resultaten van de casestudies en de cross case ĚŽĞůƐƚĞůůŝŶŐĞŶŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ analyse getoetst. ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ 1. De keuze voor een nieuw huisvestingsconcept wordt gebaseerd op de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie; ĞůĞŵĞŶƚĞŶ,Et
2. De samenstelling van de vier kenmerken van een nieuw huisvestingsconcept is afhankelijk van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie,; 3. Meer of sterkere relaties tussen huisvestingsconcept, huisvestingsstrategie en organisatiestrategie zorgen voor grotere toegevoegde waarde van het huisvestingsconcept voor de organisatie; 4. Private partijen hebben meer belang bij de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept, omdat private partijen meer belang hebben bij een efficiëntere bedrijfsvoering om continuïteit te waarborgen in vergelijking tot publieke organisaties. In figuur 2.29 is de verwachte relatie tussen ůŐĞŵĞŶĞĐŽŶƚĞdžƚ organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept ƐƚƌĂƚĞŐŝĞ weergegeven, dat is gebaseerd op het theoretische kader van het ,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĚŽĞůƐƚĞůůŝŶŐĞŶ onderzoek. In het figuur is te zien dat de organisatie zich bevindt in ,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ de algemene context en daarbinnen nog een organisatiespecifieke context te ,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĞůĞŵĞŶƚĞŶ benoemen is. Binnen deze context wordt aan de hand van KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƉĞĐŝĮĞŬĞ de strategie gehandeld door de ĐŽŶƚĞdžƚ organisatie. In het figuur is te zien dat wordt verwacht dat de toepasbaarheid en het aantal Figuur 2.29 Relatie van onderzoeksaspecten keuzes groter worden van de organisatiestrategie die het meest specifiek is tot aan de keuzemogelijkheden binnen een nieuw huisvestingsconcept.
KƌŐĂŶŝƐĂƟĞ
51
3. CASESTUDIES In hoofdstuk 3 worden de vier casestudies beschreven; BK City, DSM Sittard, Gemeente Deventer, en Havensteder. Van iedere case wordt een beschrijving gegeven van de aspecten waarover het onderzoek gaat; de organisatie in het algemeen, de organisatiestrategie, de huisvestingsstrategie, het huisvestingsconcept en de relaties en effecten van de aspecten. De beschrijving van de organisatie bestaat uit de benoeming van primaire proces, de missie, visie en kernwaarden en de organisatiedoelstellingen. Daarnaast worden de contextvariabelen van de organisatie beschreven en de organisatiestructuur en de cultuur. In de beschrijving van de organisatiestrategie zijn belangrijke aspecten waaraan de organisatie aandacht besteed in de strategie beschreven. Daarnaast wordt beschreven hoe de opstelling van de strategie heeft plaatsgevonden. In de beschrijving van de huisvestingsstrategie wordt de aanleiding en de drijfveren tot herhuisvesting beschreven. Daarnaast worden de doelstellingen beschreven die de organisatie heeft gesteld voor de huisvesting. De beschrijving van het huisvestingsconcept bestaat uit de algemene projectgegevens, de kenmerken van het huisvestingsconcept en een plattegrond van de nieuwe situatie. Daarnaast wordt de look and feel beschreven en het concept oud versus nieuw. In de beschrijving van de relaties en effecten van de aspecten wordt het besluitvormingsproces beschreven met de relaties en de effecten van het nieuwe huisvestingsconcept.
52
3.1 Faculteit Bouwkunde ‘BK City’ Voor dit onderzoek wordt de faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft (TU Delft) geanalyseerd. Hierbij wordt bekeken wat de rol is van de TU Delft in het algemeen als overkoepelende organisatie, maar voor de analyse van het huisvestingsconcept wordt alleen ingegaan op de huisvesting van de faculteit Bouwkunde, genaamd ‘BK City’. De faculteit Bouwkunde is voordat op 13 mei 2008 de brandt uitbreekt in de faculteit al bezig met het vormen van veranderingen in het huisvestingsconcept om interactie te vergroten en effectiever gebruik te maken van de beschikbare vierkante meters kantoorruime. Omdat de faculteit Bouwkunde van de TU Delft aan de Berlagelaan volledig afbrand, is men genoodzaakt nieuwe huisvesting te zoeken. Binnen twee weken na de brand is duidelijk dat de faculteit gehuisvest wordt in het voormalige hoofdgebouw van de TU Delft aan de Julianalaan. Doordat het aantal vierkant meters aanzienlijk minder is dan het oude gebouw, is het noodzaak een efficiënter huisvestingsconcept te hanteren in de tijdelijke huisvesting. Een nieuw huisvestingsconcept wordt geïntroduceerd waarbij medewerkers op een andere manier moeten leren werken om het concept te laten slagen. De pilot case in het oude faculteitsgebouw aan de Berlagelaan is eigenlijk een kleine introductie geweest op wat is gekomen in de tijdelijke huisvesting aan de Julianalaan.
3.1.1 Organisatie In deze paragraaf wordt de faculteit Bouwkunde ‘BK City’ beschreven. Daarnaast wordt ook de TU Delft in het algemeen beschreven.
Primair proces De universiteit zoals we die nu kennen is een instelling voor hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; en verzorgt academische opleidingen en verleent academische titels (Van Akkeren, 2009). De TU Delft werk samen met vele andere onderwijs-‐ en onderzoeksinstellingen in binnen-‐ en buitenland en staat bekend om haar hoge standaard van onderzoek en onderwijs (TU Delft, 2012). Het is een publieke organisatie, maar opereert vaak op het snijvlak privaat-‐publiek. De faculteit Bouwkunde draagt zorg voor het aanbieden van internationaal toonaangevende bachelors, masters en promovendi met bouwkundig ontwerpen als kerncompetentie en construeren en sturen als nevencompetentie. Daarnaast biedt de faculteit de mogelijkheden in de uitvoering van excellent en innovatief onderzoek van ontwerp, techniek en proces en de overdracht van deze oplossingen naar opdrachtgevers, ontwerpers, uitvoerders en leveranciers bij overheden, instellingen en bedrijven (BK TU Delft, 2012).
Missie De TU Delft heeft haar missie compact verwoord. Zij draagt bij aan de duurzame samenleving van de 21ste eeuw door het verrichten van grensverleggend technisch-‐ wetenschappelijk onderzoek van erkend internationaal wereldniveau. Dit doet de TU Delft door middel van ‘...het opleidingen van maatschappelijk betrokken ingenieurs en doctors, en door het helpen vertalen van kennis in economisch en maatschappelijk waardevolle technologische innovaties en bedrijvigheid’ (TU Delft, 2012). De faculteit Bouwkunde stelt dat zij significant bijdraagt aan verantwoorde oplossingen voor urgente maatschappelijke vraagstukken op nationaal en internationaal niveau (Bk TU Delft, 2012).
Kernwaarden De TU Delft heeft de volgende kernwaarden; respect, integriteit, expertise, betrokkenheid, transparantie en vermijden van belangen verstrengelingen (TU Delft, 2012). Vertrouwen
53
wordt genoemd als overkoepelend begrip. Hiermee wordt bedoeld dat iedereen zich houdt aan de kernwaarden en hierdoor gemotiveerd wordt zich hieraan te houden en zich verantwoordelijk voelt voor de handhaving ervan.
Visie Volgens de TU Delft (2012) leidt het groeiende aantal mensen op aarde en het streven naar een steeds hogere welvaartniveaus tot grote maatschappelijke vraagstukken. De wetenschappen die aan de oplossing van de vraagstukken benodigd zijn draagt de TU Delft aan bij. De universiteit ziet haar bijdrage in de vorm van een katalysator van innovatie en economische groei. Zoals de TU Delft het beschrijft: ‘De TU Delft – als vooraanstaande ingenieursuniversiteit in de wereld – ziet het als haar maatschappelijke opdracht om technologische oplossingen aan te dragen die significante impact hebben op de weg naar een duurzame samenleving en een bloeiende economie.’ Daarnaast houdt de TU Delft rekening met een verschuiving wat betreft wetenschappelijk onderzoek en innovatie richting het Verre Oosten. De concurrentie op het gebied van geld en talent tussen universiteiten zal hierdoor toenemen. De faculteit Bouwkunde heeft een visie waarin de faculteit verwoord hoe zij haar positie in de externe context ziet (Bk TU Delft, 2012). Hierbij wil de faculteit ‘haar excellente internationale academische reputatie als toonaangevende ontwerpopleiding consolideren en verzilveren’. Aanvullend hier op wil de faculteit een nationaal platform zijn voor innovatie van ontwerp, techniek en proces en een belangrijk podium zijn voor debat over actuele en maatschappelijke onderwerpen in de vakgebieden.
Organisatiedoelstellingen Met de missie, kernwaarden en visie als uitgangspunt streeft de TU Delft naar het realisatie van de volgende doelen: • • •
•
Gewaardeerd worden door bedrijven vanwege de uitstekende ingenieurs op MSc en PhD niveau. Bijdragen aan de economie door een universiteit te zijn van waaruit nieuwe bedrijvigheid opbloeit en bijdraagt aan een competitieve economie. Wetenschappers en studenten dienen te werken en denken vanuit inter-‐ en multidisciplinariteit waarbij science, design en engineering de dominante invalshoek zijn in onderwijs en onderzoek. Het behouden van het inspirerende en genderbewuste karakter van de universiteit waar wereldwijd de beste wetenschappers en slimste studenten naar toe komen.
Organisatiestructuur De TU Delft heeft een hiërarchische organisatiestructuur. Hierbij staan de raad van Toezicht en College van Bestuur boven aan de hiërarchische boomstructuur. Hieronder vallen de ondernemingsraad, de studentenraad, de raad van Hoogleraren, het College voor promoties en de Universiteitsdienst. Al deze onderdelen zijn universiteitsbreed. Onder de Universiteitsdienst valt het Facilitair Management & vastgoed (FMVG) en andere productiemiddelen, zoals HR, Marketing en PR, Finance en Onderwijs & Studentenzaken. De Groepsraad staat boven de faculteiten en in direct verband met het College van Bestuur. Iedere faculteit heeft een decaan die de faculteit aanstuurt. Hieronder vallen ook diensten die faculteitbreed worden uitgevoerd. Hierdoor ontstaan verbindende factoren tussen de faculteiten. De faculteit Bouwkunde kent zelf ook een hiërarchische organisatiestructuur. De decaan staat boven aan de hiërarchische boomstructuur. In directe verbinding met de decaan staat het managementteam dat bestaat uit de directeur onderwijs, directeur onderzoek en de
54
voorzitters van de afdelingen. De ondersteunende diensten, waaronder ook Facility Management en Vastgoed valt, zijn universiteitsbreed, maar hebben een duidelijke positie in de hiërarchieboom van de faculteit Bouwkunde. Cruyen geeft in een interview aan dat in de dagelijkse gang van zaken deze hiërarchie niet sterk aanwezig is. ‘Decaan Laglas geeft veel ruimte voor de uitvoering van bepaalde ideeën. Niks wordt door haar besloten zonder dat het langs het MT is gegaan. Hierdoor geeft ze de organisatie meer vrijheid.’
De vijf productiemiddelen De TU Delft benoemt alle productiemiddelen zoals genoemd door Joroff e.a. (1993). In de organisatiestructuren zijn de vijf productiemiddelen gepositioneerd en in de strategie (Roadmap 2020) wordt aangedacht besteed aan de productiemiddelen. Cruyen geeft aan tijdens een interview: ‘Alle productie-‐elementen: Mensen, Technologie, Communicatie, Informatie en Huisvesting worden integraal benadert binnen de TU Delft.’
Contextvariabelen De contextvariabelen waarmee de TU Delft te maken heeft zijn in kaart gebracht door de universiteit. De TU Delft stelt dat ze bewust is van de dynamische context. De contextvariabelen sluiten aan bij de onderwerpen die worden beschreven in de missie, visie en doelstellingen. De contextvariabelen voor de TU Delft zijn (Roadmap 2020, 2012): • • • • • • •
Oplossingen voor grote maatschappelijke vraagstukken; Nieuwe wetenschappelijke wereldorde; Harde mondiale concurrentie om wetenschappelijk talent; Dominante rol van de Europese Unie; Hoofdlijnenakkoord: kwaliteit en profilering & Topsectoren; Onzekere overheidsfinanciering; Alliantievorming tussen universiteiten: mondiaal, Europees, regionaal en sectoraal.
3.1.2 Strategie De TU Delft heeft een instellingsplan voor de gehele organisatie opgesteld waarin de doelen en uitgangspunten worden besproken. De strategie is de ‘Roadmap TU Delft 2020’ waarbij kwaliteit en vernieuwing centraal staan om te blijven concurreren met andere universiteiten. Doel is om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de huidige lifestyle van studenten, medewerkers en de samenleving in het algemeen. Om dit te bereiken staat integraal ontwikkelen van de activiteiten en faciliteiten centraal voor TU Delft. Wanneer integraal wordt nagedacht over de investeringen kunnen faciliteiten en activiteiten elkaar aanvullen en is de toegevoegde waarde groter. Hierdoor blijft TU Delft een aantrekkelijke werkgever, een interessante plek om te studeren en van toegevoegde waarde voor de samenleving. Transparantie wordt verder ontwikkeld door de toename van e-‐based kennisoverdracht en de toename van open acces informatie. Transparantie wordt ook verder ontwikkelt door een aantrekkelijke verblijfplaats, dag en nacht, te maken van de campus bijvoorbeeld door studentenhuisvesting.
Opstellen van de strategie De Roadmap TU Delft 2020 is, naast het verwoorden van de middellangetermijnstrategie van de TU Delft, het antwoord van de TU Delft op de nota Kwaliteit in verscheidenheid -‐ Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap uit 2011 van het Ministerie van OCW (Roadmap TU Delft, 2012). De strategie van de TU Delft is door middel van 50 interne grotere en kleinere bijeenkomsten opgesteld. Zoals in de Roadmap TU Delft 2020 wordt genoemd: ‘In de discussie zijn veel nieuwe ideeën naar voren gekomen, vragen
55
gesteld en dilemma’s geschetst. De volgende zes kernthema’s kwamen aan de orde: kwaliteit, mensen, maatschappij, economie en samenwerking.’ In figuur 3.1 zijn de belangrijke aspecten van de Roadmap TU Delft 2020 weergegeven die van invloed zijn op de huisvesting van de gehele organisatie. !"#$%&'(#)#*+#,-(. !"#$%&'(#/(21(%?-/47%#02-32-(%-(;#E0%< # 144%/#-<'32>1(-% !"#$%&'(#8-(?1/08<(;#-<(%?211& # 43<4%0(#023?21>>1#41>08/
B1(#6-!"#$%&'(D
!"#$%&'(#/(21(%?-/47%#02-32-(%-(;#>%%2 # /(85%<(%<78-/:%/(- !"#$%&'(#/(21(%?-/47%#02-32-(%-(;#(3%<1>% # %)@1/%5#=%<<-/3:%252147(
-/#418/%#3'
!"#$%&'(#52-9':%%2;#11<(2%==%&-9=% # &%%2#%<#6%2=3>?%:- J1<&%-5-#-<(%?211?21>>1 # 41>08/
B1123>#5%C% # /(21(%?-/47%#02-32-(%-(%
!"#$%&'(#52-9':%%2;#11&8-(-#@-9 # 78-5-?%#&-'%/(.&% !"#$%&'(#52-9':%%2;#?%:12-%%25% # &%%'3>?%:- !"#$%&'(#52-9':%%2;#11<(2%==%&-9=% # 6%2=?%:%2A#@%7385%<#(1&%<(
-/#418/%#3'
78-/:%/(-/53%&%<
!"#$%&'(#53%&;#5882C11>7%-5
-/#1//34-1(%5#6-(7 -/#1//34-1(%5#6-(7 -/#1//34-1(%5#6-(7
!"#$%&'(#53%&;#48&(882 !"#$%&'(#53%&;#/34-1&%#-<(%214(-%
-/#012(#3'
-/#012(#3' !"#$%&'(;#-<:3%2-#G%(#H-%86% # B%2=%<
-/#012(#3' -/#012(#3'
!"#$%&'(;#36<#5%:-4%#I#/%&' # /%2:-4% !"#$%&'(;#(210121<(-% !"#$%&'(;#'&%F-@%&
Figuur 3.1 Overzicht Roadmap TU Delft 2020
3.1.3 Huisvestingsstrategie De huisvestingsstrategie in deze paragraaf beschreven. ‘Een huisvestingsstrategie is in ontwikkeling, we zijn daar mee bezig om dat TU breed op te zetten.’, vertelt Cruyen tijdens een interview. Huisvestingsdoelen zijn wel voor de TU Delft breed opgesteld. Voor de huisvesting van de faculteit bouwkunde zijn destijds ook doelen opgesteld.
Directe aanleiding tot herhuisvesting De brand in 2008 was de directe oorzaak voor de verandering van huisvestingsconcept. Door een verkleining van vierkante meters moest overgestapt worden op een andere manier van werken; van eigen werkplekken naar een activiteit gebaseerd werkconcept met flexibele werkplekken.
Drijfveren tot herhuisvesting De faculteit Bouwkunde was voor de brand al bezig met een nieuwe indeling van het gebouw aan de Berlagelaan. Hier waren al enkele studies door Stevens en van Dijk en Architectenburau Fokkema gedaan. Oorzaak was een gevoel van krapte en daarnaast interactie die ontbrak. Een mismatch tussen het aanbod (de huisvesting) en de vraag van de
56
gebruikers was de conclusie. De beleving van de hokjesstructuur die interactie in de weg zat aan de Berlagelaan was naast het functioneel en technisch verouderde gebouw een reden tot onderzoek naar een nieuwe indeling van het gebouw. De keuze voor een nieuw huisvestingsconcept in de tijdelijke huisvesting werd ook gestimuleerd doordat de structuur van het gebouw niet geschikt was bevonden om het traditionele ‘hokjes’ concept toe te passen (Van Akkeren, 2009). Daarnaast vraagt de verandering naar meer complexe werkprocessen en onderzoeken om een gevarieerde input aan kennis en vaardigheden. Net als in het bedrijfsleven groeit bij universiteiten het besef dat huisvesting een belangrijk middel is om het primaire proces te faciliteren en zich als organisatie op een bepaalde manier te profileren.
Doelstellingen Voor de TU Delft breed zijn huisvestingsdoelstellingen opgesteld in de Roadmap TU Delft 2020. Voor het huidige en toekomstige vastgoed heeft TU Delft het doel duurzaam te ontwikkelen naast de afstemming op de cultuur en het beter faciliteren van sociale interactie. Voor de huisvesting van werknemers is het doel over te stappen op een nieuwe manier van werken. Hierbij zullen werknemers met een own device werken binnen het e-‐ based netwerk en daarnaast zal een toename van self service worden toegepast. Hierdoor neemt de transparantie toe. Zoals van Akkeren (2009) beschrijft, waren de volgende uitgangspunten leidend tijdens de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept bij de faculteit Bouwkunde; het inspelen op de beperkte ruimte en het creëren van openheid door afstand te doen van de hokjes structuur. Cruyen geeft aan in een interview: ‘De keuze voor een nieuw huisvestingsconcept was puur gebaseerd op de vierkante meters die we ter beschikking hadden. In de oude faculteit wilden we meer transparantie creëren, zodat meer interactie tussen afdelingen zou ontstaan.’ Andere uitgangspunten waren flexibiliteit, levendigheid en de gehele faculteit in een gebouw faciliteren. Hierbij stond het samenbrengen van studenten en docenten 24 uur per dag centraal. Cruyen benadrukt deze doelstelling: ‘Als hoofddoel willen we de sociale innovatie verbeteren. Wanneer de sociale innovatie verbetert, kan de output optimaler worden. Het vastgoed dient in dienst te staan voor de sociale innovatie, niet andersom.’ De doelen en criteria zijn weergegeven in de volgende opsomming. Doelen
criteria
-‐ 1 faculteit in 1 gebouw; -‐ Onderzoeks-‐ en onderwijsgebouw; -‐ Levendig en open gebouw; -‐ Meer interactie tussen studenten en medewerkers en medewerkers onderling; -‐ Faciliteren van kennisuitwisseling; -‐ De student terug van de faculteit.
-‐ Tijdelijke duurzame oplossingen; -‐ Openheid en transparantie; -‐ Flexibel in gebruik, niet in structuur; -‐ Gebieden en werkplekken delen; -‐ Flexwerken, clean desk policy; -‐ Persoonlijke werkplek voor secretariaten.
3.1.4 Huisvestingsconcept In deze paragraaf wordt het huisvestingsconcept van de faculteit Bouwkunde, ‘BK City’, beschreven. Het besluitvormingsproces dat heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot de keuzes in het huisvestingsconcept wordt ook beschreven en de constateringen en veranderingen tot vandaag de dag.
Projectgegevens In 2008 is de faculteit Bouwkunde ingetrokken in het gebouw aan de Julianalaan in Delft. Het gebouw is 36.000 m2 van omvang en er werken 1.029 medewerkers. De interieur
57
architect is Fokkema & Partners Architecten geweest. In appendix A is een overzicht van de projectgegevens te vinden.
De kenmerken van het huisvestingsconcept Er zijn drie type werkplekken; een werkplek in een kantoortuinachtige omgeving of groepskantoor, een werkplek in stilteruimte en een overlegplek. Ook zijn er verschillende schaalniveaus (werkruimtes voor twee, vier, zes of meer dan zes personen) en verschillende gradaties in openheid en transparantie (ook afhankelijk van de structuur van het gebouw). Toetsend aan de vier ‘werkprincipes’ die zijn gesteld in het theoretische kader die kenmerkend zijn voor Het Nieuwe Werken kan stapsgewijs gekeken worden hoe de faculteit Bouwkunde het huisvestingsconcept heeft toegepast binnen BK City. 1) Tijd‐ en plaats onafhankelijk werken: -‐ Medewerkers hebben geen vaste werkplekken, maar werken activiteit gebaseerd waarbij een verdeling tussen afdelingen is gemaakt; -‐ Clean desk-‐policy geldt in principe voor iedereen met een uitzondering voor de secretariaten. -‐ Per werknemer is de kastruimte 1,2 meter met aanvullende collectieve bergruimte bij de secretariaten of in de woonkamers, digitalisering is gewenst voor onafhankelijkheid. 2) Gestuurd op resultaat: -‐ Medewerkers worden niet beoordeelt op het aantal uren dat zij aanwezig zijn. 3) Organisatiestructuur en cultuur verandert: -‐ De integratie van diverse afdelingen is versterkt door het nieuwe huisvestingsconcept; -‐ De relatie tussen docent en student is verbeterd doordat de toegankelijke ontmoetingsplekken worden bezocht door beide partijen, hierdoor is de barrière tussen docent en student minder groot. 4) Moderne technologie: -‐ ICT mogelijkheden worden steeds verder uitgebreid; -‐ Elke werknemer heeft een eigen laptop en mobiele telefoon; -‐ Totale openheid van informatie via ICT is lastig te realiseren in verband met vertrouwelijkheid van documenten en lopende onderzoeken. De plattegrond van het huisvestingsconcept In appendix A is een plattegrond opgenomen van BK City. De indeling van het gebouw kenmerkt zich door de horizontale verspreiding. Er is zoveel mogelijk geprobeerd de gebieden voor medewerkers te scheiden van de plekken waar studenten komen. Het gebouw heeft grotendeels een symmetrisch vorm bestaande uit een centrale hal met vleugels. De oost-‐vleugels hebben grote hoge ruimtes, terwijl de west-‐vleugel voornamelijk bestaat uit een mix van kleine en grotere ruimtes en hierdoor goed bruikbaar is voor studenten of docenten (Van Akkeren, 2009). Op de begane grond is veel ruimte voor ontmoeten. Zo zijn de faciliteiten gecentreerd aan een ‘straat’ en bevindt de kantine zich op de begane grond.
Look and feel Het charmante gebouw aan de Julianalaan is het oude hoofdgebouw van de TU Delft, maar heeft ook beperkingen zoals oppervlakte, structuur en draagkracht van vloeren. In appendix A zijn enkele impressies te zien van de moderne inrichting met felle kleuren en een basis van wit. Zonder de serre heeft het gebouw een oppervlakte van ongeveer 32.000 vierkante meter ter beschikking. Attentiepunt bij de indeling was dat de draagkracht van de vloeren
58
onvoldoende was, dus hierdoor beperkt belast kan worden. De meubilering van het gebouw is verzorgd door Vitra, met het idee dat de toekomstige architect al vast gebruik kan maken van design en hier later een positieve herinnering aan Vitra heeft en het mogelijk zelf gebruikt. In appendix A is een impressie van de look and feel terug te vinden.
Oud versus nieuw In het oude gebouw van de faculteit Bouwkunde was de begane grond de plek voor ontmoeting en tentoonstellingen, dit werd als positief ervaren. Minder positief was het gesloten karakter van de kantoren en inefficiënt gebruik. Dit hield in dat kantoren en collegezalen leeg stonden, maar het gevoel van krapte werd ervaren (Van Akkeren, 2009). ‘In het oude concept wist men niet wat er allemaal achter de deuren afspeelde. Of er zat gewoon niemand. We hadden al de missie om het meer transparant te maken.’, vertelt Cruyen tijdens een interview. In de nieuwe situatie is het gebouw transparanter en is er meer contant tussen de afdelingen doordat de cellenstructuur is verdwenen. Voor het implementatieproces was 3,5 maand beschikbaar. Door een pilot case en een team van deskundigen is het ontwikkelen van het huisvestingsconcept wellicht gemakkelijker is verlopen.
Het besluitvormingsproces De faculteit Bouwkunde heeft na de brand noodgedwongen snel nieuwe huisvesting moeten zoeken. In deze korte periode van beslissingen, is rekening gehouden met diverse aspecten: voor wie ontwerpen we, wat is onze drijfveer omtrent keuzes, wat zijn onze doelen, en wat is het huisvestingsconcept wat hier bij past. Patijn was destijds decaan en heeft veel invloed gehad op het proces en de keuzes, volgens Cruyen in een interview: ‘Decaan Wytze Patijn had zelf duidelijk ook een visie hoe hij het graag zag en dit had invloed op hoe de uitvoering plaats vond. Eigenlijk werd de visie wat dat betreft meer opgelegd dan dat er discussie over was en dat er veel terugkoppeling was naar klankbordgroepen, etc. Hier vroeg de urgente situatie destijds ook wel om.’ !"#$%&'$()*+,-.$-/ ƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚΘƉŝůŽƚ
0%1"# ǀĞƌƐŶĞůůŝŶŐ ƉƌŽĐĞƐ
ǀŝƐŝĞƟũĚĞůŝũŬĞ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ
)ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ/ ƐĐŽŶĐĞƉƚ<ŝƚLJ
-+.,'%,/0-%.1 ,#23-& !"#$%&''$(#%
ǀĞƌďĞƚĞƌĞŶƟũĚĞͲ ůŝũŬĞŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ
ǀĂƐƚĞŚƵŝƐǀĞƐƚ/ ŝŶŐ<ŝƚLJ
)$*'$+%,#%! /-44#/
Figuur 3.2 procesverloop
Aan de hand van documenten en het interview met Cruyen, is figuur 3.2 opgesteld. Het overzicht geeft de input weer voor de keuzes die zijn gemaakt tijdens het korte besluitvormingsproces.
59
!"#$%&"'())*+$$,-(.)"#"/(-(.*&012"*"/(-(&34#"3"/%$%&" $19*$/.&/:(1$56#%"&%
E*&3$&*"(4*)5"';(F/."*7&0'G ( )/."*+)",G(3$/$:"3"/% 56#%66*;(:""/(?(%)%(@A(56#%66*
&'(5$6'"()1 =))*(7&"()/%7"*4"/(7">
9"'58*&02&/:(:"9*6&,"*';(469#&", ( ,$*$,%"* 2"*$/."*"/."("&'"/
,)*%"(&34#"3"/%$%&"4"*&)."
.*&012""*;()/%3)"%&/:('%&36#"*"/ &'($'')5&$%".(7&%8 <$%(&'(."(.*&012""*>
.*&012""*;("11"5&"/5C(&/ ( *6&3%":"9*6&, .*&012""*;(%)"/"3"/."(1#"D&9&%"&%
'%*$%":&";(%)4(.)7/(3"%8).";(4)% ( &'(4$*%()1 4*)0"5%"/
<"*,/"3"*'(9"%*",,"/(9&0 ( )/%7"*4"/ .)"#;(9*$/.2"&:8"&.()4%&3$$# .)"#;(9*$/.B3$*,"%&/:
&'(5$6'"()1 <$%(+&0/()/+"(.)"#"/>
&'($'')5&$%".(7&%8
&'($'')5&$%".(7&%8 86&'2"'%&/:($#'('%*$%":&'58(3&.."# .)"#;(.66*+$$38"&.(9"2)*."*"/ &'($'')5&$%".(7&%8 .)"#;(/$$*(3""*(%*$/'4$*$/%&"
)4%&3$$#()/%7&,,"#%"$3 .)"#(%&0."#&0,"(86&'2"'%&/:
$5%&2&%C(9$'".(5)/5"4% *".65%&"(&/(2&"*,$/%"(3"%"*' &'(5$6'"()1 86&'2"'%&/:'5)/5"4%
5#"$/(."',(4)#&5C F4"/(7"*,*6&3%";($$/%*",,"#&0," ( )4."#&/:(3$,"/ /&"3$/.(2$'%"(7"*,4#",($#' ( '%$/.$$*. '"5*"%$*&$$%(2$'%"(7"*,4#",
'%$*%(&34#"3"/%$%&" :"+$3"/#&0,"()/%3)"%&/:'46/%"/
Figuur 3.3 Implementatie nieuw huisvestingsconcept
3.1.5 De effecten en relaties Bij BK City zijn al meerdere evaluaties uitgevoerd (El Messlaki, 2012); direct na de implementatie en nadat het gebouw al langere tijd in gebruik was. In het algemeen is men tevreden over de huisvesting. De uitstraling van het gebouw, de ontmoetingsplekken, de toename in keuzevrijheid, ICT mogelijkheden en de functionaliteit van het werkconcept zijn genoemde voordelen. Cruyen geeft tijdens een interview aan: ‘Studenten, docenten en andere medewerkers ervaren veel meer interactie. Door gebieden meer voor gezamenlijk gebruik bruikbaar te maken, ontstaat ontmoeting en interactie.’ Negatieve geluiden zijn er ook: niet iedereen vindt het werkconcept prettig met concentratieproblemen en vindbaarheid tot gevolg, werknemers missen de identiteit van de afdeling en veiligheid en privacy worden ook minder gewaardeerd. Desondanks overheerst de positieve ervaring met het nieuwe huisvestingsconcept. Cruyen en Den Heijer (2011) geven aan dat de korte periode van implementatie toch een succes heeft kunnen zijn door enkele kritische succesfactoren; de tijdsdruk, de samenwerking van wetenschap en praktijk en de getoonde leiderschap van bestuurders. In appendix A is een overzicht weergegeven van de positieve en negatieve effecten van het nieuwe huisvestingsconcept van BK City. Cruyen geeft tijdens een interview aan dat de bezettingsgraad erg laag is, namelijk 20%. De faculteit heeft de ambitie om de lage bezettingsgraad aan te pakken. Cruyen vertelt: ‘Onze decaan Laglas gaat hiermee naar mijn inziens, goed mee om: zijn er veel plekken vrij? Dan kunnen we dus ook mensen die vragen naar een vaste plek deze geven, al zou de bezettingsgraad dan naar 60% gaan. We zijn op zoek naar een betere verhouding, waarbij
60
niet glashard wordt gezegd: iedereen flexwerken of niet.’ Dit geeft een nuancering aan van het huidige concept; waar eerst werd vastgehouden aan de flexibele werkplek voor iedereen (op het secretariaat na), wordt nu naar een meer flexibel concept gezocht. Dit wil echter niet zeggen dat altijd de wensen en klachten van medewerkers worden ingewilligd. Cruyen heeft aan: ‘Waar we hier wel strak in zijn geweest en nog steeds zijn, is dat we hebben vastgehouden aan het concept. Als werkelijk dingen niet klopte zoals bedacht, zoals de veiligheid, dan zijn er wel aanpassingen gedaan. Maar over het algemeen gaan we niet een discussie of ergens wel of geen deur in moet bijvoorbeeld. Er is een visie, hier moet je aan vasthouden.’ Cruyen stelt dat de faculteit Bouwkunde destijds een goede weg is ingeslagen en deze nog steeds optimaliseert: ‘De aanleiding en vervolgens het doel waren destijds duidelijk, het was gewoon zaak dat we ergens het onderwijs konden inhuizen. Maar als we kijken naar de doelstellingen van tegenwoordig (sociale innovatie, inkrimping, aantrekkelijke werkgever) dan zijn we goed bezig.’ Doordat de TU Delft, medewerkers, studenten en bezoekers positief over de tijdelijke huisvesting zijn, is de faculteit nu bezig met de ontwikkeling van het toekomstbestendig maken van BK City. Cruyen geeft aan dat de faculteit Bouwkunde in het gebouw wil blijven: ‘We zijn nu ook bezig met het plan BK City STAY: Bouwkunde blijft in dit gebouw omdat het zo goed bevalt. We zijn bezig met het gebouw meer energie zuinig te maken en de bruikbaarheid te verlengen.’ Als doelstelling is destijds gesteld dat men duurzame tijdelijke huisvesting wilde realiseren. De installaties en isolatie zijn van het bestaande gebouw destijds ook met het oog op het tijdelijke karakter niet gekozen voor een langdurig duurzaam gebruik en hier wil men verandering in aanbrengen met het plan BK City STAY. Het gebouw kent op dit moment tekortkomingen op het gebied van duurzaamheid en is er sprake van achterstallig onderhoud, ontsnapping van warmte door de ongeïsoleerde gevels en daken, oude klimaatinstallaties en enkel glas van alle ramen. Bij BK City is niet gekozen voor een nieuw huisvestingsconcept op basis van de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie. De brand was de directe aanleiding. Wel had men al huisvestingsdoelstellingen voor een pilot project in het oude gebouw. Bij de implementatie is duidelijk nagedacht over aspecten zoals; voor wie wordt een huisvestingsconcept ontworpen, wat willen we ermee bereiken en wat zijn de doelstellingen. Met een optimaal ontwikkelteam is samengewerkt om deze aspecten duidelijk boven tafel te krijgen voordat ontwerpbeslissingen zijn genomen. In dit geval worden keuzes indirect gemaakt op basis van de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie.
3.1.6 Conclusie en reflectie In deze paragraaf worden conclusies en een reflectie voor de casestudy BK City beschreven.
Organisatie De faculteit bouwkunde maakt onderdeel uit van de publieke organisatie TU Delft. TU Delft heeft de drie basiskenmerken die Vallet (2006) noemt; het is een groep mensen, meerdere gemeenschappelijke doelen en het is een bewust gecoördineerde eenheid. De basiskenmerken worden helder benoemd in de strategie van TU Delft; de Roadmap 2020 TU Delft. Het primaire proces van de faculteit bouwkunde staat dichtbij het resultaat; de geleverde onderzoeken en afgestudeerden zijn het resultaat van een universiteit. In de strategie van TU Delft wordt aan de hand van de missie, kernwaarden en visie een route uitgezet naar de toekomst van de universiteit. De universiteit heeft doelen gesteld voor de organisatie breed, waarmee ook de vijf productiemiddelen mee dienen te werken. De vier organisatiedoelen door Mintzberg e.a. (2005) genoemd; overleving, efficiency, autonomie en groei zijn terug te vinden in de doelstellingen.
61
• •
•
•
Gewaardeerd door bedrijven vanwege de uitstekende ingenieurs op MSc en PhD niveau. (efficiency, groei) Bijdragen aan de economie door een universiteit te zijn van waaruit nieuwe bedrijvigheid opbloeit en bijdraagt aan een competitieve economie. (efficiency, autonomie, groei) Wetenschappers en studenten dienen te werken en denken vanuit inter-‐ en multidisciplinariteit waarbij science, design en engineering de dominante invalshoek zijn in onderwijs en onderzoek. (autonomie, groei) Het behouden van het inspirerende en genderbewuste karakter van de universiteit waar wereldwijd de beste wetenschappers en slimste studenten naar toe komen. (overleving, autonomie, groei)
De organisatiestructuur heeft een hiërarchische opbouw. Door de grootte van organisatie is een dergelijke verdeling in verantwoordelijkheden en taken ook noodzaak. De informele organisatiestructuur is minder hiërarchisch dan de formele organisatiestructuur. Pascoe-‐ Samson (2006) stelt dat de twee structuren de basis vormen voor de cultuur binnen een organisatie. Dit kan gesteld worden voor de universiteit, omdat zowel in de documenten, het interview wordt aangegeven dat de formele structuur helder is en men open staat voor visies van mensen van alle lagen in de organisatie. De universiteit heeft de contextvariabelen specifiek benoemt in de strategie. De algemene context bestaat voor de universiteit uit landelijke, Europese en mondiale veranderingen en invloeden. Door het benoemen van de context kan de universiteit er rekening mee houden in haar bedrijfsvoering. Veranderingen en invloeden hebben ook invloed op de doelen die door de universiteit worden gesteld.
Organisatiestrategie Zoals Mintzberg e.a. (2005) stellen is het van belang te weten dat strategieën worden opgesteld voor levende consumenten, dynamische markten en evoluerende technieken. Wanneer de methode van het opzetten van de strategie en de onderwerpen die worden behandeld, kan gesteld worden dat met alle drie deze aspecten rekening is gehouden door de TU Delft. De vijf P’s van een strategie die door Mintzberg (1987) worden benoemd zijn deels herkenbaar in de strategie van de universiteit. • • • • •
Plan: De universiteit heeft een doelgericht plan om als universiteit hoog aangeschreven te blijven en mee te concurreren op mondiaal niveau. Plot: Aan de hand van het onderzoek kan niet gesteld worden of de strategie een plot is. Patroon: De strategie van de universiteit heeft een vormende werking op de uitvoering van de faculteiten hun plannen. Positie: De universiteit positioneert zichzelf ten opzichte van andere universiteiten, landelijk, maar ook tot op mondiaal niveau. Perspectief: Als basis heeft de universiteit de waarden en normen die zijn gevormd door de jaren heen, vanuit hier wordt verder gedacht met behoud van de cultuur.
Zoals door Weick (in Mintzberg, e.a.,2005) wordt genoemd is de functie van cultuur en strategie gemeenschappelijk: het opleggen van coherentie, orde en betekenis. De Roadmap 2020 TU Delft is begrijpbaar en toepasbaar voor de gehele organisatie. TU Delft bestaat uit verschillende faculteiten die een eigen cultuur hebben, maar zeker een overkoepelende cultuur kennen met een gemeenschappelijk doel. De opbouw van een strategie zoals genoemd door Kaplan en Norton (2001) is terug te herkennen in de Roadmap 2020 TU Delft. Op basis van de missie, kernwaarden en visie zijn doelen gesteld en vanuit hier de route bepaald waaraan de universiteit haar handelingen graag koppelt.
62
Huisvestingsstrategie Zoals in de literatuur door onder andere Hoendervanger, Van der Voordt en Wijnja (2012) wordt gesteld, is een huisvestingsstrategie een afgeleide van de organisatiestrategie. TU Delft heeft echter geen huisvestingsstrategie en is volgens Cruyen in ontwikkeling. Wel zijn huisvestingsdoelen opgesteld voor de TU Delft breed en de faculteit Bouwkunde. De doelen die de faculteit Bouwkunde wil bereiken, onder andere met de huisvesting, leveren toegevoegde waarde op voor de organisatie (figuur 3.4). Deze doelen voor het behalen van toegevoegde waarde komen voort uit onderzoek van De Vries (2007), Van Meel, e.a. (2010) en Den Heijer (2011). Het effect kan zich uiten in een verbetering van productiviteit, winstgevendheid en onderscheidend vermogen. Winstgevendheid kan voor BK City vertaald worden in het beter rendabel maken van de bedrijfsvoering. Onderscheidend !"#$%&'&()%*#+,*#-%#+,.)'(%-/,,&-% vermogen kan met name worden gezocht 0"#$%&1,'%*#+,*#-%#2(.)%* in het duurzame aspect en ‘practice what !"#$%&%%'(%)#*+)#,%#'-(-./0( you preach’. Een opvallend aspect is dat ϰ͘sĞƌŐƌŽƚĞŶǀĂŶĚĞŇĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚ ϱ͘sĞƌŚŽŐĞŶƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚͬŽŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶĂĐƟǀŝƚĞŝƚĞŶ het verlagen van kosten niet als doel 3"#$%&4('%*#+,*#'%5&672%&.)%+&%-%*4%7wordt genoemd door de faculteit ϳ͘KŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶWZΘDĂƌŬĞƟŶŐ Bouwkunde. Cruyen geeft hier het 8"#9*-%&.)%6*%*#:61)66& ϵ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚĞƐĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐ volgende over aan: ‘Daarnaast heeft ook ϭϬ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶŝŶŶŽǀĂƟĞĞŶĐƌĞĂƟǀŝƚĞŝƚ het onderwijs te maken met het ϭϭ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚƵƵƌnjĂĂŵŚĞŝĚ verkleinen van budgetten. Hierdoor wordt ook gekeken naar vierkante meter Figuur 3.4 Doelstellingen voor nieuwe huisvesting reductie. Dit is echter geen doelstelling voor Bouwkunde geweest.’
Huisvestingsconcept Vergeleken met de kantoorconcepten genoemd door Fourman en Bousac (2008) kan gesteld worden dan het concept een combinatie is van een thuisbasis concept en een faciliteitenconcept; de afdelingen hebben een eigen zone en faciliteiten zijn door het gehele gebouw verdeeld. De indeling heeft veelal een open karakter, waardoor de scheidslijn tussen werkplek en openbaar gebied verdwijnt. Deze kenmerken resulteren in een gemengd kantoorconcept. Alle elementen van een nieuw huisvestingconcept zijn toegepast bij BK City. De grootste directe verandering voor werknemers is het activiteit gerelateerd werken. Doordat het primaire proces dichtbij het resultaat ligt, kan een verandering op dit gebied minder sterk worden vastgesteld. De organisatiestructuur is niet sterk veranderd, maar de cultuur wel in positieve zin. Betrokkenheid tussen de afdelingen is versterkt en medewerkers geven aan het als positief te ervaren dat men elkaar tegenkomt rondom de ontmoetingsplekken of aanspreekt in de open structuur van de werkomgeving. Op ICT gebied is veel veranderd voor medewerkers, de faculteit is continue bezig met het verder ontwikkelen van de ICT mogelijkheden. Met de look and feel van BK City wordt een frisse, licht industriële, strakke, open sfeer gecreëerd. De witte muren in combinatie met de kleurige meubels van Vitra en de zichtbare installaties vormen een aantrekkelijke plek om te werken en studeren. In het huisvestingsconcept van BK City is niet specifiek rekening gehouden met de diverse wensen van verschillende generaties die worden benoemd door Haynes en Nunningham (2010). Dit komt mede door het snelle implementatieproces meldt Cruyen, maar ook doordat het management vasthoudt aan een richtlijn van het huisvestingsconcept.
63
‘Wanneer kleine aanpassingen worden gehonoreerd voor mensen persoonlijk, dan gaat dit ten koste van het gehele concept.’, stelt Cruyen.
De effecten en relaties Aan de hand van het Adding Value Management van Jensen (Jensen, Van der Voordt, Coenen, 2012) en het model van Hamel en Prahalad (1994) zijn de effecten van het huisvestingsconcept van BK City geanalyseerd. De volgende tellereffecten zijn voor BK City van toepassing: Prestatieverbetering is lastig te meten als er wordt gekeken naar de kwaliteit van onderwijs of het aantal publicaties die worden gepubliceerd door medewerkers van de faculteit Bouwkunde. Doordat medewerkers thuis en op de faculteit werken, en de mogelijkheden die ICT biedt, kan mogelijk worden geconcludeerd dat medewerkers tijd meer effectief gebruiken dan voorheen, waardoor dus prestatieverbetering plaats vindt, omdat hetzelfde gebeurd in een kortere tijd. Dit is geen harde conclusie, gebaseerd op zachte feiten. Medewerkers zijn tevreden over de mogelijkheden van ontmoeten en functionele karakter van het huisvestingsconcept, de ICT mogelijkheden, de toename in keuzevrijheid en met name de uitstraling van het gebouw. Aan de hand van deze aspecten kan gesteld worden dat de medewerkertevredenheid is toegenomen. Er zijn echter ook negatieve aspecten zoals concentratieproblemen, niet iedereen niet vindt flex werkplekken prettig, de klimaatregulering, archivering, personificatie van ruimten en privacy. Wanneer naar de succesfactoren die Van der Voordt (2003) noemt wordt gekeken (Goede bereikbaarheid, optimaal faciliteren van de communicatie en geconcentreerd kunnen werken, voldoende privacy en een aangenaam binnenklimaat qua temperatuur, luchtkwaliteit, (dag)licht en geluid blijken erg belangrijk), dan blijken de negatieve effecten van het huisvestingconcept van BK City veel overeenstemming te hebben met kritische factoren. Desondanks wordt het huisvestingsconcept ook positief ervaren en zijn de positieve effecten ook terug te vinden in de aspecten die als belangrijk worden beschouwd uit onderzoek van Van der Voordt en de Been (2010). Over hogere klantvriendelijkheid is voor een onderwijsinstelling lastig vast te stellen. Het is echter wel zo dat voor de faculteit Bouwkunde men meer studenten terug naar de campus wilde aantrekken. Uit de drukte op de faculteit en ervaringen onder studenten blijkt dat de student weer meer terug te vinden in op de faculteit en in die zin kan gesproken worden over een hogere klantvriendelijkheid. Er kan gesteld worden dat het huisvestingsconcept een positieve invloed heeft op de samenwerking. Zoals door Cruyen wordt genoemd: ‘Voorheen in de cellenstructuur wisten werknemers niet wat er zich afspeelde in andere kamers of afdelingen. Nu is integratie van afdelingen merkbaar en wordt ook door medewerkers aangegeven dat samenwerking prettiger is in het nieuwe huisvestingsconcept.’. De faculteit Bouwkunde wilde met het implementeren van een nieuw huisvestingsconcept een visitekaartje af geven op het gebied van duurzaamheid en een nieuwe manier van werken in een onderwijsomgeving. Op het gebied van duurzaamheid zijn diverse effecten vastgesteld. Ook is men bezig met het verduurzamen van BK City, omdat de faculteit gehuisvest blijft in het huidige gebouw. Zoals eerder genoemd zijn de effecten op het gebied van kostenbesparing vastgesteld. Dit is enerzijds een vereiste zoals Cruyen aangeeft, anderzijds stuurt TU Delft ook op meer effectiviteit en flexibiliteit. De doelen en strategische prioriteiten die TU Delft stelt in de organisatiestrategie zijn te koppelen met de huisvestingsdoelstellingen van de faculteit bouwkunde. Meerdere sociale aspecten zoals ‘cultuur’, ‘sociale interactie’ en het zijn van een ‘aantrekkelijke werkgever en het behouden van talent’ zijn te relateren aan het huisvestingsdoel om ‘ontmoeting te
64
stimuleren’. Flexibiliteit speelt op ieder niveau een rol. Enerzijds om veranderingen in de algemene context beter op te vangen, anderzijds om ook de veranderende vraag van de gebruikers beter te kunnen faciliteren.
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐͲ ĚŽĞůƐƚĞůůŝŶŐĞŶ
!"#$"%&'%
De huisvestingsdoelstellingen zijn te relateren aan het uitgevoerde huisvestingsconcept. Het fysieke aspect waarbij activiteit gebaseerd gewerkt wordt en het mentale aspect waarbij meer interactie tussen afdelingen en docent en student wordt veroorzaakt door het faciliteren van ontmoetingen, zijn de aspecten waar veel relaties tussen zijn aan te geven.
Figuur 3.5 Relaties strategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept
65
3.2 Gemeente Deventer De gemeente is sinds enkele jaren bezig met het ontwikkelen van een nieuw Stadhuiskwartier in het centrum van Deventer. De huidige huisvesting van Gemeente Deventer is verspreid over 12 locaties in de stad in traditionele kantoren. De huidige plek van het stadskantoor is geen aantrekkelijke plaats om te verblijven en voegt geen waarde toe aan de binnenstad van Deventer. De gemeente ziet het als plicht om de kwaliteit van de binnenstad te behouden en verder te ontwikkelen. Het binnenstadsdeel van de huidige locatie is geen positieve toevoeging aan de stad. Hier wil Gemeente Deventer verandering in brengen; een nieuw Stadskwartier waar alle diensten van de gemeente worden gehuisvest en de burger te recht kan voor noodzakelijke diensten en recreatieve activiteiten.
3.2.1 Organisatie Gemeente Deventer telt een kleine 99.000 inwoners meldt het Statisch Jaarboek Deventer 2011. De ambtelijke organisatie zorgt voor de ondersteuning en uitvoering van besluiten van het gemeente bestuur (Kok, 2012). Gemeente Deventer heeft 950 medewerkers. De gemeente combineert individuele dienstverlening, maatschappelijke ontwikkeling en politiek voor Deventer.
Primaire proces Een gemeente creëert waarde door producten en diensten te leveren aan de burger. Voorbeelden zijn het leveren van vergunningen en beleidsnota’s. Gemeente Deventer draagt zorg voor de handhaving en toezicht, waarborgen van de leefbaarheid en de veiligheid en stuurt maatschappelijke ontwikkelingen binnen de gemeente aan.
Missie, kernwaarden en visie Gemeenten zijn van betekenis voor de leefwereld van burgers en bedrijven. Om deze opdracht zo goed mogelijk uit te voeren, heeft Gemeente Deventer de ambitie om zich te ontwikkelen, tot een lerende organisatie, die met en vóór de samenleving werkt. Naast de voortdurende doelstelling van het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening wordt de noodzaak om efficiënter te werken en grip te houden op deze complexe omgeving steeds actueler, stelt Spruit (2012). ‘Gemeente Deventer heeft de missie rekening te houden met de belangen in de samenleving, in het bijzonder de gemeente Deventer en omgeving. Zij heeft de missie betrouwbaar en adequaat burgers diensten en producten te leveren’, volgens Kok in een interview.
Organisatiedoelstellingen Het doel van de gemeente is het zo goed mogelijk faciliteren van de burgers. ‘Gemeente Deventer heeft geen overkoepelende organisatiedoelstellingen, anderzijds dan de kwalitatieve dienstverlening verzorgen. De afdelingen, ook wel projectgroepen, binnen de gemeente hebben aparet doelstellingen die zij willen realiseren.’, aldus Kok. Ieder jaar wordt wel een overkoepelend thema vastgesteld waar iedere afdeling invulling aan geeft binnen de desbetreffende dienst. In de paragraaf over de organisatiestrategie wordt dit verder toegelicht.
Organisatiestructuur en cultuur ‘Gemeente Deventer was voorheen een hiërarchische organisatie. In 2007 is de organisatiestructuur veranderd naar een matrixorganisatie.’, vertelt Kok in een interview. Hierbij zijn de diensten opgedeeld in vier teams: besturen en ontwikkelen, begeleiden en beheren, dienst verlenen, intern ondersteunen. Boven deze 35 teams staan het college van
66
Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad. In figuur 3.10 is een overzicht van de teams weergegeven. Kok geeft aan: ‘Uiteindelijk heeft Gemeente Deventer de ambitie om een netwerkorganisatie te worden.’ In appendix B is een overzicht gegeven van de organisatiestructuur.
De vijf productiemiddelen De verantwoordelijkheid voor de vijf productiemiddelen zijn verdeeld over de afdelingen binnen Gemeente Deventer. Deze behoren tot de teams binnen het bollengram zoals in appendix B is weergegeven. Kok geeft aan: ‘De diensten hebben aparte doelstellingen en strategieën om de doelen te bereiken. Onderlinge afstemming vindt zeker plaats.’
Contextvariabelen Gemeenten hebben tegenwoordig ook te maken met de dynamische omgeving. Samenwerkingsverbanden, extra taken vanuit het rijk, verbinding tussen rijk en burger en implementatie van de e-‐overheid zijn enkele voorbeelden aspecten die op gemeenten afkomen. Daarnaast geeft Kok aan tijdens een interview: ‘Budgetten worden ook kleiner voor gemeenten, hierdoor dient er beter opgelet te worden wat waar aan uitgegeven kan worden.’ In de ontwikkelingen heeft Gemeente Deventer de ambitie om de stad aantrekkelijk te houden en hier in nog te groeien. De kwaliteiten die de stad heeft vastgelegd zijn als volgt: Historische binnenstad en cultureel aanbod, organisatie van evenementen, aanbod speciale winkels, kwaliteit drie eenheid binnenstad/buitengebied/IJsel, aantrekkelijk woonklimaat, open netwerk en gemoedelijke sfeer, snelle verbinding met de Randstad/Duitsland per spoor, export van bedrijven chemie, agrofood, maakindustrie en logistiek, allure van een stad met de sfeer van een dorp, sterk MBO en HBO aanbod, sterke kennis-‐ en adviessector, sterk groeiende informatie en ICT sector en duurzaamheid.
3.2.2 De organisatiestrategie In deze paragraaf wordt de strategie van Gemeente Deventer beschreven. De gemeente heeft geen overkoepelende strategie waarmee de diensten werken. Elke afdeling heeft eigen doelen gesteld, maar zoals Kok aangeeft tijdens een interview: ‘Het is niet zo dat wij zoals een private organisatie een stip hebben waar we allen naartoe rennen. Als gemeente heb je de taak de burger te helpen, op hele diverse facetten.’ De gemeente heeft in samenwerking met burgers contouren opgesteld voor de economische visie voor de stad Deventer. Hierbij zijn drie speerpunten opgesteld waar Gemeente Deventer naar gaat streven met de uitvoeringsstrategie Deventer 2020 (Contouren economische visie, 2012); • • •
Duurzame maakstad: Aansluiten bij duurzaamheidambities op alle niveaus (lokaal, regionaal, provinciaal, nationaal en Europees). Vrije informatiestad: Het benutten van ICT mogelijkheden om communicatie en informatie zo goed mogelijk te ondersteunen. Boeiende ‘be-‐leefstad’: Het ontwikkelen van de Hanzestad en het aantrekken van recreatief en toeristisch publiek met de identiteit van de stad.
Alle teamplannen hebben zoals eerder genoemd een centraal thema, zoals ‘het jaar van de opleidingen’, of ‘verbinden’, ‘van binnen naar buiten’, of bijvoorbeeld ‘kostenreductie’. Deze centrale thema’s worden bepaald door de directie en geven de richting aan waarin Gemeente Deventer extra aandacht aan geeft dat jaar. Kok geeft aan ‘De teams gaan met de plannen over het thema voor hun team naar de directie en leggen de plannen voor. Zij checken of dit in lijn is met het thema en met de andere plannen van teams. Hieruit wordt een rode lijn gedestilleerd.’
67
Opstellen van de strategie De gemeente heeft geen overkoepelende organisatiestrategie. De strategieën van afdelingen worden indien nodig opgesteld in samenwerking met externen. Afstemming tussen de strategieën vindt plaats, vertelt Kok: ‘Leidinggevenden van de teams gaan bij elkaar langs. En dan wordt geïnventariseerd wat de plannen zijn voor komend jaar en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn voor het eigen team.’ Op deze manier kan Gemeente Deventer zo efficiënt mogelijk de diensten uitvoeren, waarbij cohesie wordt gecreëerd door een overkoepelend thema.
3.2.3 Huisvestingsstrategie Gemeente Deventer heeft geen huisvestingsstrategie, maar is wel in ontwikkeling. De gemeente heeft huisvestingsdoelstellingen opgesteld en worden aangehouden als basis voor beslissingen binnen het ontwikkeltraject van het nieuwe huisvestingsconcept van Gemeente Deventer. In 2008 heeft de gemeente de noodzaak uitgesproken om te kiezen voor een nieuw huisvestingsconcept (Kossen e.a., 2008): ‘Met de ambitie een excellente organisatie te zijn, moet de gemeente inspelen op een constante factor: verandering. De wereld verandert, mensen veranderen, kantoren veranderen, techniek verandert. De traditionele manier van werken is op zijn retour, een arbeidsklimaat van 9.00 tot 17.00 zal over enkele jaren tot het verleden behoren. Er wordt steeds meer gemanaged op output en resultaat. Werknemers kunnen werken op tijden die een beteren balans geven tussen werk en privé en op die plek die het meest geschikt is. Het kantoor fungeert als kenniscentrum en ontmoetingsplaats.’
Directe aanleiding tot herhuisvesting Een directe aanleiding tot herhuisvesting is voor Gemeente Deventer niet te benoemen. Meerdere drijfveren hebben er voor gezorgd dat de gemeente heeft gekozen voor het implementeren van een nieuw huisvestingsconcept in een nieuw te bouwen gebouw. De gemeente voert de verandering nu door, omdat veranderingen in de algemene context hier om vragen.
Drijfveren tot herhuisvesting De gemeente heeft de ambitie om alle werknemers te huisvesten op een locatie. De overwegingen en drijfveren waren als volgt: -‐ De huidige huisvesting van Gemeente Deventer bestaat over het algemeen uit cellen kantoorconcept in panden die zijn gehuurd. Doordat de huisvesting niet in eigendom is, is het verbouwen van deze ruimtes niet aantrekkelijk, omdat dit zal leiden tot een groot investeringsverlies. -‐ Met het nieuwe huisvestingsconcept wil Gemeente Deventer het samenwerken van medewerkers versterken. Dit is lastig wanneer alle diensten verspreid over de stad zitten. Hierdoor was de opgave om een locatie te vinden waar alle diensten onder één dak gehuisvest konden worden. -‐ De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhouden van de stad. Om de binnenstad aantrekkelijk te behouden, zal hier geïnvesteerd moeten worden in onderhoud en in nieuwe ontwikkelingen om de kwaliteit te behouden. Een concentratie van gemeentelijke diensten is geconcentreerd tussen de rivier de IJssel en de grote kerk. Omdat dit gebied van de binnenstad in de huidige situatie niet aansluit bij de kwaliteit van de binnenstad en de locatie potentie heeft door haar ligging hier wel bij aan te sluiten, was de keuze voor nieuwbouw op deze locatie een bewuste keuze. -‐ ‘De organisatiestructuur werd in 2007 veranderd van hiërarchische structuur naar bollogram structuur’, zoals Vermaat aangeeft hoe het wordt genoemd bij de gemeente. De
68
bollogram structuur is de tussenvorm, om uiteindelijk een netwerkorganisatie te worden. De toekomstige structuur wordt niet goed ondersteund door de huidige, verspreide huisvesting. Om het primaire proces uiteindelijk beter te ondersteunen, is gekozen voor nieuwbouw. -‐ De kosten van de huidige huisvesting zijn als budgetlimiet aangehouden voor ontwikkeling van een eventueel nieuw huisvestingsconcept. Omdat hieruit bleek dat uit berekeningen blijkt dat de exploitatiekosten van de huidige huisvestingsstructuur hoger uit komen dan in het toekomstige plan, is gekozen tot uitvoerng van het concept. -‐ De keuze voor een nieuw huisvestingsconcept is ook gebaseerd op de beschikbare vierkante meters. De vierkante meters die mogelijk realiseerbaar zijn op de nieuwbouwlocatie, zijn lager dan voorheen. Van 30.000 m2 bvo naar 20.000 m2 bvo. Kok geeft hierbij aan: ‘Het is niet mogelijk deze cijfers te vergelijken, omdat de situatie zo verschillend is. In de nieuwe situatie zijn faciliteiten gecombineerd, in plaats van apart. Hierdoor zou je kunnen stellen dat het niet te vergelijken is, maar het is een grote reductie aan vierkante meters.’
Doelstellingen Voor het huisvestingsconcept zijn doelstellingen opgesteld in het Programma van Eisen. Deze doelen zijn als volgt(PvE, 2011): Creëren trefpunt voor burgers, bestuur, politiek en ambtenaren in het hart van de stad; Bijeenbrengen alle publieksfuncties van de gemeente en enkele externe partijen (zoals UWV en een externe publieke partij) op één centrale plek; • Behalen efficiencyvoordelen door bijeenbrengen organisatieonderdelen en activiteitengerelateerde werkplekconcept; • Leveren van een kwaliteitsimpuls aan het omliggende gebied. Doelstellingen omtrent kostenbesparingen voerden niet de boventoon voor de gemeente, ondanks dat het ook voor gemeenten van belang is de financiële situatie scherper in de gaten te houden. ‘We hebben geen doelstelling ’zoveel geld besparen’ . Van te voren is gesteld dat een budget hebben voor huisvesting en daarmee moeten we het doen. Om binnen dat kader te blijven, moet je op een andere manier van werken overstappen. Maar dat was dus geen doel op zich, want we hebben zelf gezegd, we willen activiteit gebaseerd werken.’, vertelt Kok tijdens een interview. • •
3.2.4 Huisvestingsconcept In deze paragraaf wordt het huisvestingsconcept van Gemeente Deventer beschreven.
Projectgegevens De bouw van het nieuwe stadskantoor staat gepland voor 2015. Het gaat om een gebouw van 20.000m2 BVO van vier verdiepingen waar in totaal 770 werkplekken worden gerealiseerd. In appendix B is een overzicht van de projectgegevens weergegeven.
Kenmerken van het huisvestingsconcept
Om het activiteitgerelateerde werken succesvol te maken is het noodzakelijk dat alle medewerkers, functies en team meewerken aan het nieuwe huisvestingsconcept. Hierdoor kan het optimaal functioneren, wordt gesteld in het document Huisvestingsconcept (2012). Het huisvestingsconcept is functioneel ingericht in drie ruimtetypen: • •
Ontvangen: Dit zijn publieke ruimtes met kenmerken zoals uitnodigend, toegankelijk en overzichtelijk; Ontmoeten: Semipublieke ruimten met kenmerken zoals zichtbaar, democratisch, representatief;
69
•
Verdiepen: Besloten ruimten met kenmerken zoals inspirerend, transparant, flexibel en gebruiksvriendelijk.
Om het kantoor een menselijke schaal te geven, worden de verdiepingen ingedeeld in domeinen. Een groep medewerkers (2 á 3 teams, afhankelijk van de grootte van de teams) heeft een eigen, herkenbaar ‘domein’ waar hun Figuur 3.6 Doorsnede en plattegrond huisvestingsconcept activiteitengerelateerde werkplekken (+/-‐ 60 arbo-‐conforme plekken) te vinden zijn. Hierdoor is toch sprake van een eigen basis in het gebouw en zijn medewerkers ook vindbaar. De grenzen tussen de domeinen zijn flexibel, het zijn geen vaste territoria. Als er geen plek is in het eigen domein, staat het medewerkers vrij om elders te gaan zitten. Teams met sterke onderlinge verbondenheid of intensieve samenwerking worden bij elkaar geplaatst. ‘Met de teams wordt een deel van de plattegrond in samenwerking uitgewerkt. Hier kunnen zij aangeven wat de voorkeur heeft; bijvoorbeeld hogere tafels om korte overleggen te laten plaats vinden of juist een lounge-‐achtige setting waar ongedwongen overleg kan plaats vinden. Hierdoor hebben medewerkers inspraak in het concept.’ Toetsend aan de vier ‘werkprincipes’ die zijn gesteld in het theoretische kader die kenmerkend zijn voor nieuwe huisvestingsconcepten, kan stapsgewijs gekeken worden hoe Gemeente Deventer het huisvestingsconcept zal toepassen. 1) Tijd‐ en plaats onafhankelijk werken -‐ De verdiepingen zijn volledig ingericht voor flexwerken. Dit houdt in dat er een combinatie van werkplekken wordt aangeboden: werkplekken waar overlegd kan worden, werkplekken voor extra concentratie, informeel overleg, formeel overleg en ontmoetingsplekken rondom de pantry; -‐ Werknemers zullen gemiddeld 20% van de werktijd thuis werken; -‐ Door communicatiemogelijkheden is het mogelijk via internet nationale meetings te organiseren; -‐ Transparante en open indeling met oog voor de menselijke schaal waardoor werknemers zich geborgen voelen. 2) Gestuurd op resultaat -‐ Het werkproces zal niet sterk veranderd worden door de verandering van huisvestingsconcept. Wel wordt een nieuwe bedrijfscultuur beter ondersteund waarbij meer ruimte is voor grote eigen verantwoordelijkheid, vrijheid en ondernemerschap; -‐ Niet de functie maar het talent bepaalt iemands waarde; -‐ Iedereen is verantwoordelijk voor de eigen ontwikkeling; -‐ Resultaat is leidend in het proces en management, ICT en huisvesting dienen dit uitgangspunt te ondersteunen. 3) Organisatiestructuur en cultuur verandert -‐ De organisatiestructuur is al veranderd naar een bollenstructuur van teams. Deze teams zullen de komende tijd gehandhaafd worden (appendix B);
70
-‐ De keuzevrijheid in hoe en waar mensen hun werk willen doen neemt toe door het nieuwe huisvestingsconcept. -‐ Door in de centrale zone interactie aan te moedigen wordt meer informatie gedeeld. Hierdoor ontstaat er onderlinge cohesie en worden verschillende teams beter bekend met elkaar; -‐ Zoals eerder vermeld de bedrijfscultuur zal veranderen naar een cultuur waarbij eigen verantwoordelijkheid, vrijheid en ondernemerschap worden gestimuleerd. 4) Moderne technologie verandert -‐ Transparantie van informatie is het uitgangspunt, tenzij het niet kan. Nu is de informatiestroom soms vice versa te noemen. -‐ Een eigen laptop en mobiele telefoon voor iedere werknemers, wanneer blijkt uit onderzoek van ICT dat dit een goede oplossing is. Mogelijkheden en wensen worden onderzocht en hier is nog geen beslissing over genomen. In figuur 3.7 is op basis van het interview met Kok en documentatie een overzicht opgesteld van het huisvestingsconcept met de drie zones die het concept heeft. De functies in de zones zijn hierbij aangegeven.
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ 'ĞŵĞĞŶƚĞĞǀĞŶƚĞƌ
Figuur 3.7 Huisvestingsconcept Gemeente Deventer
Plattegrond De kantoorwerkplekken (het verdiepen) zijn geplaatst in de rechtervleugel. In het middendeel van deze zone, rondom het atrium, ligt de focus op ontmoeting van medewerkers onderling. Dit deel is alleen toegankelijk voor de medewerkers van Gemeente Deventer. Het is de bedoeling dat de interactie met bezoekers, externen en klanten in het openbare deel op de begane grond (ontvangen) en in het semi-‐publieke deel (gearceerde deel ontmoeten-‐semi-‐publiek) gebeurt. In de appendix B is een plattegrond met de genoemde zonering te vinden.
Look & Feel De look and feel van de nieuwbouw is op het moment van dit onderzoek in ontwikkeling. Het concept ontwerp is onlangs door de architect bekend gemaakt. De kleurstellingen zijn nog onbekend, maar de gemeente heeft de ambitie om het interieur aan te laten sluiten bij de belangrijke aspecten, zoals duurzaamheid en transparantie. ‘De ontwikkeling van het interieurontwerp is nu in volle gang’, vertelt Termaat. In appendix B is een impressie van de look and feel te vinden.
71
Oud versus nieuw ‘We gaan van, maar dat mag je niet zo vergelijken, van bijna 30.000 m2 bvo naar 20.000 m2 bvo. Dat kun je niet echt vergelijken. Dan zouden we het wel heel erg goed doen.’, geeft Kok aan tijdens een interview. Door de verspreiding van de diensten en de cellenstructuur in deze gebouwen kan niet altijd efficiënt omgegaan worden met de vierkante meters. In de nieuwe situatie zullen alle diensten worden gehuisvest op een locatie. Iedereen maakt gebruik van dezelfde soorten faciliteiten en werkplekken. Nu hebben leidinggevenden nog eigen kamers in de aparte panden.
3.2.5 De effecten en relaties
+,-,,.),& !,/,.),0
De uitvoering van de nieuwbouw van Gemeente Deventer is nog niet gestart. Het nieuwe huisvestingsconcept is hierdoor nog niet uitgevoerd. Een pilot project met het werkplekconcept is toegepast bij een van de afdelingen van Gemeente Deventer. Uit dit project worden lessen geleerd en worden positieve aspecten benoemd. Deze bevindingen zijn meegenomen in de ontwikkeling van het huisvestingsconcept dat nu is geformuleerd, stelt Soullie in een presentatie (2011). ƉŝůŽƚ
sKŽŶƚǁĞƌƉ
ŽŶƚǁĞƌƉ ǀĂůƵĂƟĞ
ǀĂůƵĂƟĞ
Figuur 3.8 Besluitvormingsproces
3.2.6 Conclusies en reflectie In deze paragraaf zijn de conclusies en reflectie beschreven van de casestudy Gemeente Deventer.
Organisatie Gemeente Deventer is een publieke organisatie. Gemeente Deventer heeft de drie basiskenmerken die Vallet (2006) noemt; het is een groep mensen, meerdere gemeenschappelijke doelen en het is een bewust gecoördineerde eenheid. Het in dienst staan van de burger is de taak van een gemeente. Het primaire proces van de gemeente staat dichtbij het resultaat; de producten en diensten die de gemeente levert zijn direct ook het resultaat. Iedere gemeente heeft in eerste instantie dezelfde missie alleen in een verschillende context. Binnen Gemeente Deventer hebben de vijf productiemiddelen ook een rol om het primaire proces te ondersteunen. De vier organisatiedoelen door Mintzberg e.a. (2005) genoemd zijn terug te vinden in de doelstellingen; • • •
Duurzame maakstad: Aansluiten bij duurzaamheidambities op alle niveaus (lokaal, regionaal, provinciaal, nationaal en Europees). (overleving, autonomie, groei) Vrije informatiestad: Het benutten van ICT mogelijkheden om communicatie en informatie zo goed mogelijk te ondersteunen. (efficiency) Boeiende be-‐leefstad: Het ontwikkelen van de Hanzestad en het aantrekken van recreatief en toeristisch publiek met de identiteit van de stad. (overleving, groei)
De organisatiestructuur heeft een hiërarchische opbouw met in bollenstructuur. De diensten van de gemeente werken in teams. Deze teams zijn geclusterd in vier hoofdteams. De informele organisatiestructuur is open, men kan bij andere teams ideeën aandragen. Pascoe-‐Samson (2006) stelt dat de twee structuren de basis vormen voor de cultuur binnen een organisatie. Op basis van de documenten en de interviews, kan worden geconcludeerd
72
dat dit ook geldt voor Gemeente Deventer. De gemeente kent enkele context variabelen die op regionaal niveau zich afspelen, anderzijds ook grote landelijke context variabelen zoals de subsidies die steeds kleiner worden vanuit het rijk. Door het benoemen van de context kan de gemeente hier rekening mee houden in haar uitvoering van diensten en producten. Veranderingen en invloeden hebben ook invloed op de doelen die door Gemeente Deventer heeft gesteld.
Organisatiestrategie De gemeente Deventer heeft geen overkoepelende strategie. De gemeente heeft geen algemeen doel wat zij dient te behalen met alle teams, afgezien van het in dienst staan van de burger. Ieder jaar wordt wel door het bestuur bepaald welk thema centraal staat binnen de gemeentelijke diensten. Iedere dienst vult op eigen manier in wat het thema betekent voor die afdeling. Zoals Mintzberg (2005) stelt is het van belang te weten dat strategieën worden opgesteld voor levende consumenten, dynamische markten en evoluerende technieken. Wanneer de economische strategie wordt bekeken van de gemeente, dan is te zien dat rekening gehouden is met deze drie belangrijke elementen. De vijf P’s van een strategie die door Mintzberg (1987) worden benoemd zijn deels herkenbaar in de economische strategie van de gemeente. •
• • •
•
Plan: De gemeente heeft een doelgericht plan om als duurzame en recreatieve stad verder te ontwikkelen in samenwerking met organisaties in en rondom de gemeenten. Plot: Aan de hand van het onderzoek kan niet gesteld worden of de strategie een plot is. Patroon: De economische strategie van Gemeente Deventer heeft een vormende werking op de uitvoering van de diensten van de gemeente hun plannen. Positie: Gemeente Deventer positioneert zichzelf ten opzichte van andere gemeenten in de buurt en op landelijk niveau, maar ook tot het dichtbijliggende Duitsland. Perspectief: Als basis heeft de universiteit de waarden en normen die zijn gevormd door de jaren heen, vanuit hier wordt verder gedacht met behoud van de cultuur.
De gemeente heeft geen algemeen geldende strategie waardoor coherentie, orde en betekenis binnen de organisatie wordt opgelegd, zoals Weick stelt (in Mintzberg e.a., 2005). De thema’s die jaarlijks worden bepaald en worden meegenomen in de jaarplannen en strategieën van de diensten zijn echter wel van hetzelfde karakter zoals Weick beschrijft. De opbouw van een strategie zoals genoemd door Kaplan en Norton (2001) is niet terug te herkennen bij Gemeente Deventer. De missie, kernwaarden en visie zijn niet zo duidelijk geformuleerd, maar dit is voor !"#$%&'&()%*#+,*#-%#+,.)'(%-/,,&-% 0"#$%&1,'%*#+,*#-%#2(.)%* de uitvoering van het primaire proces van !"#$%&%%'(%)#*+)#,%#'-(-./0( ϰ͘sĞƌŐƌŽƚĞŶǀĂŶĚĞŇĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚ een gemeente ook geen vereiste.
Huisvestingsstrategie
ϱ͘sĞƌŚŽŐĞŶƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚͬŽŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶĂĐƟǀŝƚĞŝƚĞŶ ϲ͘sĞƌŚŽŐĞŶǀĂŶŐĞďƌƵŝŬĞƌƐƚĞǀƌĞĚĞŶŚĞŝĚ ϳ͘KŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶWZΘDĂƌŬĞƟŶŐ 3"#4*-%&.)%5*%*#651)55& ϵ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚĞƐĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐ ϭϬ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶŝŶŶŽǀĂƟĞĞŶĐƌĞĂƟǀŝƚĞŝƚ ϭϭ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚƵƵƌnjĂĂŵŚĞŝĚ
Gemeente Deventer heeft geen overkoepelende organisatiestrategie en geen huisvestingsstrategie. De huisvestingsstrategie is echter wel in ontwikkeling en er zijn Figuur 3.9 Doelen nieuw huisvestingsconcept huisvestingsdoelstellingen opgesteld door de gemeente. Met de doelen wordt het primaire proces beter ondersteund en levert het dus toegevoegde waarde op voor de gemeentelijke diensten en voor de burger. De toegevoegde
73
waarde van deze doelen is divers: productiviteit, winstgevendheid en onderscheidend vermogen worden alle drie nagestreefd. Winstgevendheid kan voor Gemeente Deventer vertaald worden in het beter rendabel maken van de bedrijfsvoering. Onderscheidend vermogen kan met name worden gezocht in het duurzame aspect dat de gemeente nastreeft. Een opvallend aspect is dat het verlagen van kosten als doel niet wordt genoemd door de gemeente. Zoals Kok vermeldt in een interview: ’Voor de gemeente was een bepaald budget voor huisvesting beschikbaar. Wanneer een nieuw huisvestingsconcept past binnen dit budget, dan kan het uitgevoerd worden. Het is dus meer een voorwaarde, in plaats van dat kostenbesparing een doel is.’ De gemeente heeft met name de ambitie om meer samenwerking te stimuleren met de huisvesting. De verandering van organisatiestructuur is een aanzet om uiteindelijk te groeien naar een netwerkorganisatie. Daarnaast zijn flexibiliteit en duurzaamheid twee doelen die belangrijk zijn voor de gemeente. Door het implementeren van een nieuw huisvestingsconcept is het mogelijk in de toekomst bij krimp een gedeelte van het gebouw af te staan. Duurzaamheid wil de gemeente stimuleren en de gemeente wil zich hiermee profileren.
Huisvestingsconcept Vergeleken met de kantoorconcepten genoemd door Fourman en Bousac (2008) kan gesteld worden dan het concept een combinatie is van een thuisbasis concept en een faciliteitenconcept. Dit komt doordat de teams van Gemeente Deventer een eigen zone hebben. Faciliteiten zijn door het gehele gebouw verdeeld en hierom heen zijn de werkplekken terug te vinden. De indeling kent veelal een open karakter, waardoor de scheidslijn tussen werkplek en openbaar gebied verdwijnt. Deze kenmerken resulteren in een gemengd kantoorconcept. Aan alle elementen van een nieuw huisvestingconcept wordt vorm gegeven bij het nieuwe huisvestingsconcept van Gemeente Deventer. De grootste directe verandering voor werknemers is het niet hebben van een vaste werkplek. Doordat het primaire proces dichtbij het resultaat ligt, kan een verandering op dit gebied minder sterk worden vastgesteld. Een andere organisatiecultuur zal ook een grote verandering worden. In combinatie met het op resultaat sturen, zullen werknemers zich moeten inspannen om hiermee te gaan werken. Het huisvestingsconcept ondersteunt dit proces. Betrokkenheid tussen afdelingen zal versterkt worden doordat samenwerking meer gestimuleerd wordt. De elementen voor ICT veranderingen zijn nog in ontwikkeling, maar zullen aansluiten op het huisvestingsconcept dat is vastgesteld. Met de look and feel wil Gemeente Deventer de belangrijke elementen va de stad uitstralen. Bijvoorbeeld het duurzaamheidaspect en de transparantie zullen een rol spelen in de uitvoering van het interieurontwerp. In het huisvestingsconcept van Gemeente Deventer is niet specifiek rekening gehouden met de diverse wensen van verschillende generaties die worden benoemd door Haynes en Nunningham (2010). Men heeft voor ogen dat er een concept wordt ontwikkelt, waarbinnen meerdere generaties prettig kunnen werken.
De effecten en relaties De effecten zijn voor het huisvestingsconcept nog niet te beschrijven, omdat het nog gerealiseerd dient te worden, maar verwachtingen zijn wel te noemen. Daarnaast zijn enkele effecten van het pilot project zijn wel te beschrijven. ‘Werknemers vinden het werken in het nieuwe huisvestingsconcept over het algemeen prettig.’, geeft Termaat aan tijdens een interview. ‘De doelen die we voor ogen hebben met het uiteindelijke huisvestingsconcept worden deels waargemaakt binnen het pilot project.’, vertelt Kok. Het is echter niet helemaal te vergelijken met het nieuwe huisvestingsconcept, omdat in het pilot project
74
managers nog een grotere kamer hebben. In het uiteindelijke huisvestingsconcept zullen alle diensten en werknemers eenzelfde soort werkplek delen. Samenwerking en ontmoeting wordt in het pilot project positief ervaren. Op basis van de interviews met Kok en Termaat en de ervaringen die worden uitgesproken in de evaluaties van het pilot project kunnen enkele effecten worden verwacht van het nieuwe huisvestingsconcept. Het zal een positieve invloed hebben op de interactie tussen collega’s, omdat ontmoeting beter wordt ondersteunt. Ook is een efficiëntie verbetering te verwachten door de verbeterde ondersteuning van activiteiten, waarbij individueel werken, overleggen en contact met burgers beter wordt ondersteunt. Doordat door Kok en Termaat wordt aangegeven in de interviews dat werknemers steeds positiever denken over een nieuwe manier van werken zal het ontvangen van het nieuwe concept positiever zijn dan enkele jaren geleden. Desondanks is een begeleidingstraject naar het nieuwe concept waarbij rekening gehouden wordt met verschillende type werknemers van belang voor een positief effect voor de organisatie. Dit kan gesteld worden doordat Termaat en Kok aangegeven dat er uitlopende typen werknemers werkzaam zijn bij Gemeente Deventer.
!"#$"%&'%
Alle drie de doelen die Gemeente Deventer heeft gesteld in de economische strategie van Deventer zijn te relateren aan de huisvestingsdoelstellingen voor de ontwikkeling van het nieuwe Stadhuiskwartier. De huisvestingsdoelen ‘efficiency’ en ‘veranderen organisatiecultuur voor netwerkorganisatie’ zijn het meeste terug te vinden in de elementen van het huisvestingsconcept. Het huisvestingselement ‘moderne technologie’ is nog in ontwikkeling bij Gemeente Deventer; op dit moment zijn nog geen specifieke beslissingen genomen over de ICT voorzieningen. Aan de hand van figuur 56 en de aangegeven relaties, kan geconcludeerd worden dat het huisvestingsconcept een relatie heeft met de huisvestingsdoelstellingen en de strategie. In het bijzonder ‘plaats-‐ en tijdonafhankelijk werken’ en ‘organisatiestructuur en cultuur’ zijn te koppelen aan de doelstellingen die Gemeente Deventer heeft opgesteld.
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐͲ ĚŽĞůƐƚĞůůŝŶŐĞŶ
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
Figuur 3.10 Afstemming strategie -‐ huisvestingsdoelen -‐ huisvestingsconcept
75
3.3 DSM Het kantoor van DSM in Sittard is in fases getransformeerd van een traditioneel kantoor naar een activiteit gebaseerd huisvestingsconcept. De organisatie heeft deze verandering gekoppeld aan de vernieuwing van het imago van DSM, gemaand ‘One DSM’. Deze veranderingen dragen bij aan het toekomstbestendig worden voor het verschuiven van de markt op mondiaal niveau, de gevolgen hiervan op lokaal niveau en rekening houdend met de ontwikkelingen van de economie de afgelopen jaren en wellicht ook in de toekomst.
3.3.1 Organisatie ‘Koninklijke DSM N.V. is een mondiale onderneming die vanuit wetenschappelijke basis actief is op het gebied van gezondheid, voeding en materialen. Door zijn unieke competenties in Life Sciences en Materials Sciences met elkaar te verbinden bewerkstelligt DSM economische welvaart, milieuverbetering en maatschappelijke vooruitgang en creëert daarmee duurzame waarde voor al zijn stakeholders.’(DSM, 2012)
Primaire proces DSM is een internationaal georiënteerde organisatie die vanuit een wetenschappelijke basis werkt. De organisatie is actief binnen de gebieden gezondheid, voeding en materialen en streeft economische welvaart, milieuverbetering en maatschappelijke vooruitgang na. Dit doet de organisatie door werkzaam te zijn binnen de innovatie van oplossingen en het stroomlijnen van processen voor voeding en voedingssupplementen, persoonlijke verzorging, diervoeding, geneesmiddelen, medische materialen, auto’s, verf, elektrotechniek, life protection, alternatieve energie en biomaterialen, samengevat Life Sciences en Materials Sciences (DSM, 2012). DSM Nederland is verspreid door Nederland en zijn actief op het gebied van onderzoek & ontwikkeling, productie en verkoop op gebied van voedingsingrediënten, medicijnen en hoogwaardige materialen. Een kwart van de werkzaamheden van DSM Nederland bestaat uit onderzoek. De DSM locatie Sittard is de thuisbasis voor meerdere services en management op europees niveau en huisvest grotendeels kenniswerkers.
Missie, kernwaarden en visie De missie van DSM is het streven naar een duurzame waardecreatie voor alle stakeholders langs de drie dimensies tegelijk: People, Planet en Profit, oftewel mens, milieu en economie (DSM, 2011). DSM heeft een brede kernwaarde die op ieder niveau van de organisatie en over heel de wereld van toepassing is. DSM wil als organisatie bijdragen aan een duurzamere wereld Duurzaamheid betekent bij DSM het gelijktijdig nastreven van economische vooruitgang, milieukwaliteit en sociale verantwoordelijkheid (DSM, 2011). Daarnaast heeft DSM veiligheid en diversiteit hoog in het vaandel staan. DSM wil een innovatieve, duurzame invloed hebben op de ontwikkelingen op mondiaal niveau. Dit doet de organisatie op basis van de expertise op het gebied van Life Sciences en Materials Sciences.
Organisatiedoelstellingen DSM heeft vier groeiaanjagers benoemt die men wil benutten en van waaruit de organisatie wil groeien; Snelgroeiende Economieën, Innovatie, Duurzaamheid en Acquisities & Partnerships. De organisatie wil gebruik maken van de mogelijkheden die worden geboden
76
om elkaar te versterken. Vanuit hier kunnen nieuwe markten worden aangeboord voor DSM. De vier aanjagers zijn als volgt: •
• •
•
Snelgroeiende Economieën: Landen zoals China, India, Brazilië, Rusland en andere opkomende landen zullen de komende jaren de motor zijn van de groei van de wereldeconomie, stel DSM (2011). DSM wil participeren in deze groei en verwacht in 2015 50% van haar omzet zal bestaan uit verkopen die in e snelgroeiende landen worden gerealiseerd. Innovatie: DSM wil de waardecreatie tot op heden op basis van innovatie naar een volgend niveau brengen. Duurzaamheid: Duurzaamheid heeft zich voor DSM als een interne waarden en methode om bij te dragen aan de maatschappij ontwikkeld naar een strategische aanjager van groei. Duurzaamheid wordt door DSM gezien als iets onderscheidens en een bron van waarde. Acquisities & Partnerships: Nadat DSM de transformatie van de activiteiten heeft afgrond, is het tijdperk van groei voor het ‘nieuwe’ DSM aangebroken, stelt DSM in het jaarverslag 2011. Acquisities en partnerships zullen DSM in staat stellen de competenties en marktposities in Life Sciences en Materials Sciences te versterken.
Organisatiestructuur en cultuur DSM heeft een hiërarchische organisatiestructuur. Zoals Jansen vertelt is er interne controle aanwezig en inspraak mogelijk door het betrekken van werknemers bij beslissingen. De Raad van Bestuur is het overkoepelende orgaan, maar de directeuren van de Business Groepen hebben veel autonomie. De raad van Bestuur bestaat uit een CEO, CFO en drie verantwoordelijken voor de drie clusters. In appendix C is een overzicht van de organisatiestructuur weergegeven. Binnen DSM NL is een organisatie, Chemelot, verantwoordelijk voor de huisvesting van DSM Zuid-‐Limburg. Zij hebben als primaire taak het verhuren van kantoorhuisvesting in de regio Zuid-‐Limburg. Daarnaast beheren zij de kantoren van DSM in deze regio en verhuren ze grond op industriepark Chemelot dat DSM Nederland bezit. Voor de huisvestingsverandering in Sittard heeft Chemelot een adviseurs rol gehad gedurende het implementatieproces. Advies is gegeven over de ruimtelijke ordening van het gebouw. Sinds enkele jaren is Chemelot bezig met het ontwikkelen van een huisvestingsstrategie voor DSM Nederland. Hierbij wordt de huisvestingssituatie in Zuid-‐Limburg als basis gebruikt, maar Jansen geeft aan dat deze strategie ook toepasbaar zal zijn voor andere locatie in Nederland. Huisvesting is echter een verantwoordelijkheid voor iedere Business Groep zelf, dus er is geen verplichting deze toekomstige huisvestingsstrategie te gebruiken, tenzij vanuit de Raad van Bestuur anders wordt bepaald. Een overzicht van de verantwoordelijkheden van Chemelot is weergegeven in appendix C. De cultuur binnen DSM wordt als ‘Nederlands nuchter’ omschreven door Rob Jansen: ‘Deze nuchterheid ziet men wereldwijd terug, ook bij buitenlandse vestigingen zoals in Shanghai. Van werknemers wordt verwacht dat zij een kritische houding hebben en er is ook ruimte om dit te uiten.’ Van origine is DSM een praktische organisatie met een sober karakter. wordt DSM een steeds plattere organisatie, waardoor een netwerk organisatie een steeds beter passend begrip is voor de cultuur binnen DSM.
De vijf productiemiddelen De vijf productiemiddelen zijn binnen de DSM structuur voornamelijk de verantwoordelijkheid van Services & Staffs. Deze diensten zijn Business Groep onafhankelijk en verlenen diensten binnen de gehele organisatie. Zoals Jansen in een interview aangeeft:
77
‘ICT is een grote afdeling, in verhouding tot bijvoorbeeld vastgoed. Door de ontwikkelingen in ICT is het een grotere rol gaan spelen binnen DSM.’
Contextvariabelen Op mondiaal niveau heeft DSM drie contextvariabelen benoemd; mondiale verschuivingen, klimaatverandering en energie, en gezondheid en welzijn. DSM stelt dat de welvaart in versnelde mate verschuift van west naar oost en van noord naar zuid. Als gevolg hiervan vinden mondiale verschuivingen plaats die een meer verstedelijkte, met elkaar in contact staande en meer welvarende wereld creëren. Deze veranderingen hebben invloed op de beschikbare grondstoffen en botsende culturen. Hier ziet DSM een enorme uitdaging in. Het klimaat is ook aan veranderingen onderhevig. Zoals DSM (2012) beschrijft: ‘Het besef dat het gebruik van fossiele brandstoffen aanzienlijke veranderingen veroorzaakt in ons klimaat heeft geleid tot een zoektocht naar alternatieve bronnen voor energie, chemische stoffen en materialen en tot allerlei initiatieven om het grondstofverbruik te verminderen, nu de wereld aan het begin staat van een tijdperk waarin grondstoffen schaars worden.’ Op het gebied van gezondheid en welzijn ziet DSM ontwikkelingen die invloed zullen hebben op de duurzaamheid van de wereld. DSM stelt dat overal de impact wordt gevoeld van de groeiende, vergrijzende en steeds meer verstedelijkte wereldbevolking. Deze impact verschilt per regio; de groeiende middenklasse in de snelgroeiende economieën streven naar meer welzijn en een langer leven, en in de minder welvarende delen van de wereld is een strijd gaande om de bevolking effectief te voeden. Deze mondiale verschuivingen hebben voor DSM Nederland invloed op de directe contextvariabelen waarmee zij moeten handelen. Jansen stelt tijdens een interview: ‘In Nederland, en nu spreek ik voor Sittard, hebben we te maken met inkrimping de komende jaren. Een deel van onze productie verschuift naar Aziatische landen, omdat daar de groei van de markt is.’ Het gevolg is dat in Nederland uiteindelijk een kern van onderzoek overblijft naast de plaatsen waar grondstoffen worden gewonnen.
3.3.2 Organisatiestrategie In deze paragraaf wordt de organisatiestrategie van DSM beschreven. Voor vastgoed is nog geen algemene strategie ontwikkeld en wordt niet specifiek behandeld in de strategie van DSM. Jansen merkt hierbij op: ‘De focus van DSM is gericht op het primaire proces van de organisatie, het maken en verkopen van producten en het stroomlijnen van de bestaande processen’. In deze paragraaf wordt de invloed van de organisatiestrategie beschreven, waarna ook geconcludeerd kan worden wat de rol van een eventuele vastgoed strategie zou kunnen zijn. Sinds 2010 is een nieuwe strategie bij DSM gelanceerd: DSM in motion: driving focused growth (DSM, 2012b). De strategie, de uitkomst van de Corporate Strategic Dialogue (CSD), van DSM is gefocust op het primaire proces van de organisatie. De randvoorwaarden zijn een belangrijk uitgangspunt; duurzaamheid, veiligheid, diversiteit. DSM heeft voorafgaand aan de organisatiestrategie ‘DSM in motion: driving focused growth’ een basis gebouwd voor de huidige bedrijfsvoering: ‘Met onze vorige strategie hebben we van DSM een veel evenwichtigere en sterkere onderneming gemaakt met een relatief conjunctuurbestendige portfolio op het gebied van gezondheid, voeding en materialen, een brede geografische spreiding met een sterke aanwezigheid in snelgroeiende economieën, en een solide balanspositie. Met onze strategie voor de komende jaren spelen we in op de wereldwijde trends die allemaal te maken hebben met de ongekende uitdagingen waar de wereld voor staat.’ (DSM, 2012b). In figuur 59 is een overzicht weergegeven waarbij het verband van de organisatie kenmerken, het primaire proces, de randvoorwaarden en strategie is weergegeven. Binnen de CSD wordt in beperkte mate aandacht geschonken aan specifieke
78
services of secundaire diensten. Jansen in een interview: ‘Eens in de vijf jaar wordt de CSD aangepast aan de huidige situatie en wordt een lijn uitgezet voor de komende jaren. Vanuit de CSD wordt de Business Strategic Dialogue (BSD) opgesteld, waarbij de CSD als uitgangspunt wordt aangehouden. Grotere services zoals ICT en Inkoop hebben een eigen Strategisch Plan opgesteld dat past binnen de CSD en de BSD van de clusters.’ !"#$%'()*+,-*.,/#/+#01,-2/-.,+)-3'+3/4. 4/(5'(;*+3/#*-4/3./+7 # G/'48/F#G8*+/.F#G('5,.
'()*+,-*.,/7#>1-,+/-- # '(,/+.*.,/
$%+;/(<7#-'>/(#>/9(,=5
'()*+,-*.,/7#-'3,**8#>/9(,=5
318.11(7#B/9/(8*+9-#C#<(,.,-30
'()*+,-*.,/7#2/(-301,2,+)#+**( # +/.:/(<'()*+,-*.,/
$%+;/(+
4(,;*,(/#4('3/-7#++,-'()*+,-*.,/ 4(,;*,(/#4('3/-7#;*+#/+ # 2/(<'4/+#2*+#4('913./+
(*+92''(:**(9/7#911(?**;0/,9 4(,;*,(/#4('3/-
(*+92''(:**(9/+
(*+92''(:**(9/7#2/,8,)0/,9 (*+92''(:**(9/7#9,2/(-,./,.
4(,;*,(/#4('3/-7#-.('';8,=+/+#2*+ # >/-.**+9/#4('3/--/+ @%$7#@'(4'(*./#%.(*./),3#$,*8')1/ ,-#4*(.#'5
,-#4*(.#'5
@%$7#/8#D#=**(
A**9#2*+#6/-.11(
-.(*./),/7#*88//+#4(,;*,(#4('3/-.(*./),/7#*5-./;;,+)#.'4E9':+
6%$7#61-,+/--#%.(*./),3#$,*8')1/
-.(*./),/7#)//+#*5-./;;,+) # 0'(,?'+.**8F#./+?,=#2*+#/8<**( # *50*+8,=< -.(*./),/7#,+9,2,91//8#>/8*+)#-4//8. # //+#('8 2/(.,3*8/#(/4'(.*)/#8,=+ '()*+,-*.,/7#+,/1:/#-.(13.11(8**) # 9''(#,+.('913.,/#(/),'+*8/ # '()*+,-*.,/-
Figuur 3.11 Overzicht organisatie kenmerken, primaire proces, randvoorwaarden & strategie
3.3.3 Huisvestingsstrategie De huisvestingsdoelstellingen worden in deze paragraaf beschreven. Huisvestingsdoelen die worden beschreven gaan over de locatie Sittard van DSM.
Directe aanleiding tot herhuisvesting ‘Voor de verandering was voor DSM een ruimtelijke aanleiding voor de verandering van huisvestingsconcept. Door de afname van werknemers de afgelopen jaren werden de beschikbare vierkante meters kantoorruimte groter dan de vraag bij de locatie Sittard.’, aldus Jansen in een interview. ICT huurde in dezelfde tijd een externe locatie voor de huisvesting. Hier kon een letterlijke kostenbesparing worden gerealiseerd door ICT te verhuizen naar de locatie Sittard. Aangezien ICT wenste op een verdieping te worden gehuisvest en dit niet mogelijk was zonder iets te veranderen aan het huisvestingsconcept, werd in combinatie met de geformuleerde doelen, gekozen voor introductie van een nieuw huisvestingsconcept. In dit geval was het een combinatie van strategische overweging en operationele overweging om over te gaan tot introductie van een nieuw huisvestingsconcept. In appendix C is een overzicht weergegeven van de directe aanleiding voor de keuze van het nieuwe huisvestingsconcept. Omdat bij DSM het nieuwe huisvestingsconcept gefaseerd is ingevoerd is er naast de inhuizing van ICT bij de locatie Sittard nog een aanleiding te noemen. Nadat binnen DSM het nieuwe huisvestingsconcept bij enkele afdelingen was ingevoerd werd een nieuw Chief
79
Information Officer (CIO) aangesteld. Zoals Jansen verteld: ‘Deze CIO was overtuigd van de toegevoegde waarde van een nieuwe manier van huisvesting en benadrukte het doel van collaboratie en de gedachtegang van ‘One DSM’.’ De keuze voor de locatie Sittard voor de introductie van een nieuw huisvestingconcept heeft te maken gehad met de beschikbaarheid van vierkante meters om ICT in te huizen, maar daarnaast ook met de kwaliteit van de locatie Sittard. De locatiekwaliteit: dichtbij het treinstation Sittard en de kwaliteit van het gebouw: bouwfysisch meest aantrekkelijke gebouw in het portfolio van DSM en de moderne uitstraling van het gebouw.
Drijfveren tot herhuisvesting Jansen vertelt in een interview de drijfveren voor de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept: ‘Door internationalisering en verschuivingen binnen DSM is het aantal medewerkers in Sittard de laatste jaren gedaald.’ Doordat de verwachting is dat de afname nog zal aanhouden en DSM de kwaliteit van de huisvesting aantrekkelijk wil blijven houden voor haar werknemers heeft men gekozen voor een nieuw huisvestingsconcept. Hierdoor is efficiënt gebruik van de vierkante meters beter mogelijk en is DSM flexibeler in het vergroten of afstoten er van. DSM heeft het programma ‘One DSM’ om binding van werknemers met de organisatie te versterken. Om de drijfveren van optimalisatie van een moderne uitstraling en ‘One DSM’ te ondersteunen is de implementatie van het nieuwe huisvestingsconcept gewenst. Jansen geeft daarnaast aan ‘Om de toekomstige young professionals aan te blijven trekken is voor de implementatie van nieuwe huisvestingconcepten een drijfveer voor ons geweest om over te stappen op een nieuwe manier van werken.’
Besluitvormingsproces Aan de hand van de geanalyseerde documenten en het interview met de heer Jansen is de invloed van de organisatiestrategie op de keuze voor huisvestingsconcept vast te stellen. In figuur 3.12 is een overzicht weergegeven welke aspecten invloed hebben op het implementatieproces. !"#$"#%&'()%&'*+,( -+%."*/'(
sŝƐŝĞŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ !0'1'."&
ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ ^ŝƩĂƌĚ
ĂŶƐĐŚĞƌƉĞŶ ĐŽŶĐĞƉƚ
0$/,*"11. 234 /ŶƚĞƌŶĂƟŽŶĂĂů !"#$%"$&'&()#$%"$ *"#+,--$.,"/$"
(%21%,"/$"& ŐĞŶĞƌĂƟĞƐ
Figuur 3.12 Besluitvormingsproces DSM Sittard
Zoals te zien is in het figuur heeft de CSD invloed op de visie voor huisvesting. De plannen voor huisvesting, opgesteld door Chemelot, dienen afgestemd te zijn op de CSD. Doordat de CSD ruimte geeft voor eigen invulling, heeft Chemelot de mogelijkheid gehad om een nieuw -)2(!+&3 huisvestingsconcept te implementeren voor Sittard, meent Jansen. Aangezien Chemelot 5&(6*"*7,368$&6%,3,3 verantwoordelijk is voor de huisvesting in Zuid-‐Limburg spelen met name regionale 5&9$%1":$%,"/& belangen en /.*;1.$&317$"3#$.5 afwegingen een rol voor de keuze om de locatie Sittard aan te houden en te .,"/&+$%-"$7$%3&5<& verbouwen. ,"2.*$:&*=&11"#1.& Echter hebben internationale veranderingen zoals genoemd ook invloed op ǁĞƌŬŶĞŵĞƌƐ^ŝƩĂƌĚ huisvestingskwesties. Dit heeft gevolgen )1%#&(!+&3 voor de visie van Chemelot op het huisvestingsconcept en de keuze voor een gefaseerde implementatie. In figuur 3.13 is de verandering van ‘DSM City’ naar ‘Smart City’ weergegeven en de overwegingen EŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚŝƐĞĞŶ die tot deze keuze hebben geleid. EŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚŝƐĞĞŶ Deze invloeden maken deel uit van externe ŽƉƚĞƌĂƟŽŶĞůĞŬĞƵnjĞ !"#$"%&'!()%*+%,-% en interne ontwikkelingen en uiten zich in operationele en strategische keuzes. De keuze
ͲŬŽƐƚĞŶƌĞĚƵĐƟĞ͗ŝŶŚƵŝnjĞŶ/d ͲŬŽƐƚĞŶƌĞĚƵĐƟĞ͗ŵŝŶĚĞƌǀŝĞƌŬĂŶƚĞ 7$#$%3&2.*$%*==$%2.1-&2$%$,3# ͲŐĞŶĞƌĂƟĞŵĞƚŚŽĚĞǀŽŽƌŬŽƐƚĞŶďĞ5 ŚĞĞƌƐŝŶŐ͗ĂĨƐƚĞŵŵŝŶŐŵĞĞƐƚĞĸĐŝĞŶƚĞ 6*"6$=#
5&>17$"+$%-,"/&;$2*%:$%$" 5&?1"#%$--$.,@-$&+$%-/$2$%&A&,71/*& 2$%;$#$%$" 5&B*"/.$"#&11"#%$--$" Ͳ'ĞŶĞƌĂƟĞŵĞƚŚŽĚĞ͗njŽŐŽĞĚŵŽŐĞůŝũŬ 11"3.C,#$"&;,@D=$&+$%-"$7
%$80
-+%."*/'(
!0'1'."&
^ŝƩĂƌĚ
ĐŽŶĐĞƉƚ
0$/,*"11. 234 /ŶƚĞƌŶĂƟŽŶĂĂů !"#$%"$&'&()#$%"$
(%21%,"/$"&
*"#+,--$.,"/$" ŐĞŶĞƌĂƟĞƐ door ervaringen van de voor huisvestingsconcept wordt later in het proces beïnvloed generaties die al zijn ingevoerd. Hierdoor kan een betere afstemming worden gezocht met de werknemer. Bij deze aanpassingen staan de ervaringen van werknemers centraal en hierop worden keuzes gebaseerd voor volgende generaties die worden geïmplementeerd. Randvoorwaarde hierbij is dat het binnen de visie voor huisvesting past van Chemelot, welke is afgestemd op de CSD. Er kan dus geconcludeerd worden dat de CSD invloed heeft op de keuze van huisvestingsconcept, maar van indirecte mate.
-)2(!+&3 5&(6*"*7,368$&6%,3,3 5&9$%1":$%,"/& /.*;1.$&317$"3#$.5 .,"/&+$%-"$7$%3&5<& ,"2.*$:&*=&11"#1.& ǁĞƌŬŶĞŵĞƌƐ^ŝƩĂƌĚ
EŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚŝƐĞĞŶ ŽƉƚĞƌĂƟŽŶĞůĞŬĞƵnjĞ ͲŬŽƐƚĞŶƌĞĚƵĐƟĞ͗ŝŶŚƵŝnjĞŶ/d ͲŬŽƐƚĞŶƌĞĚƵĐƟĞ͗ŵŝŶĚĞƌǀŝĞƌŬĂŶƚĞ 7$#$%3&2.*$%*==$%2.1-&2$%$,3# ͲŐĞŶĞƌĂƟĞŵĞƚŚŽĚĞǀŽŽƌŬŽƐƚĞŶďĞ5 ŚĞĞƌƐŝŶŐ͗ĂĨƐƚĞŵŵŝŶŐŵĞĞƐƚĞĸĐŝĞŶƚĞ Figuur 6*"6$=# 3.13 Van DSM City naar Smart City
)1%#&(!+&3
EŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚŝƐĞĞŶ !"#$"%&'!()%*+%,-% 5&>17$"+$%-,"/&;$2*%:$%$" 5&?1"#%$--$.,@-$&+$%-/$2$%&A&,71/*& 2$%;$#$%$" 5&B*"/.$"#&11"#%$--$" Ͳ'ĞŶĞƌĂƟĞŵĞƚŚŽĚĞ͗njŽŐŽĞĚŵŽŐĞůŝũŬ 11"3.C,#$"&;,@D=$&+$%-"$7
%$
Huisvestingsdoelstellingen Het centraal staande doel van het huisvestingsconcept genaamd ‘Smart City’ van DSM is het bevorderen van kennisdeling en collaboratie. Jansen verteld de achterliggende gedachte voor de keuze: ‘Door het faciliteren van interne samenwerking en het stimuleren van ontmoetingen verwacht DSM dat de collaboratie versterkt zal worden. Daarnaast is de verandering naar een nieuw huisvestingsconcept een imago kwestie.’ DSM verwacht door aan te sluiten bij de waarden van nu, waarbij de basis bestaat uit de al langer bestaande waarden van DSM, de organisatie een modernere uitstraling zal krijgen. Ook is het doel door de verandering jong talent aan te trekken als aantrekkelijke werkgever en daarnaast de klantgerichtheid te versterken. ‘Deze doelen zijn in de loop der tijd aangevuld en geconcretiseerd.’, vertelt Jansen. Daarnaast is duurzaamheid een doelstelling voor de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept (Jansen, 2012): ‘Zoals bij DSM het principe People, Planet, Profit centraal staat in de bedrijfsvoering, zo voert men dat ook door in de huisvesting van de organisatie’. In appendix C is een totaaloverzicht van de doelen weergegeven, waarbij enkele relaties zijn te zien. DSM heeft daarnaast als doelstelling de productiviteit te verhogen, maar omschrijft deze doelstelling graag anders: ‘DSM zegt eerder performance in plaats van productivity. Waarom? Wij zijn vooral een kennisorganisatie en het woord productivity is alleen een efficiency maatregel: kan ik het werk met zoveel mensen doen. Wij zien dat als DSM graag wat breder dan alleen productiviteit.’ Hierbij wordt door DSM liever de relatie gelegd met het vergroten van het innovatief vermogen en flexibiliteit om slagvaardig te kunnen werken. De doelen die zijn weergegeven in een figuur in appendix C en zijn specifiek voor de locatie Sittard en Zuid-‐Limburg van toepassing. Wanneer wordt gekeken naar het jaarverslag van 2011 van DSM, dan is aansluiting hiermee terug te vinden. Aspecten zoals het aantrekken van talent, het imago en kennisdeling en collaboratie: ‘We maakten goede vorderingen met
81
ons cultuur-‐ en organisatieveranderingsproces. Door de hele DSM organisatie heen zien we een meer divers personeelsbestand, niet alleen in termen van man/vrouw verhouding, maar ook in termen van nationaliteit en verschillende achtergronden. De hogere mate van diversiteit en inclusiviteit zal samen met de DSM Change Agenda – gericht op meer externe oriëntatie, resultaatverantwoordelijkheid en inspirerend leiderschap – de cultuur creëren die we nodig hebben om onze strategische doelstellingen te behalen...’ (DSM, 2012b).
3.3.4 Huisvestingsconcept In deze paragraaf wordt het huisvestingsconcept van het kantoor Sittard van DSM beschreven. Daarnaast de constateringen en veranderingen van het huisvestingsconcept tot vandaag de dag.
Projectgegevens Het kantoor van DSM dat is geanalyseerd staat is Sittard. Het is tussen 1990 en 1992 gebouwd en wordt sinds vier jaar geleden verbouwd. De grootte van het gebouw is 33.000m2 BVO en er zijn 1300 medewerkers werkzaam. De interieur architect van de verbouwingen is Fokkema & Partners Architecten en de huisvestingsadviseur is ICOP geweest. In appendix C is een overzicht weergegeven van de projectgegevens.
Kenmerken van het huisvestingsconcept Het huisvestingsconcept bestaat uit vijf type werkplekken: een werkplek in een kantoortuinachtige omgeving waarbij ook ruimtes worden bestemd voor stilte, een werkplek voor bellen, klein overleg en concentratiewerk, informeel overlegplek en een vergaderplek. Ook zijn er verschillende schaalniveaus (werkruimtes voor twee, vier, zes of meer dan zes personen). Interessant is dat de ene afdeling meer waarde hecht aan een eigen zone dan de andere. Faciliteiten zijn voornamelijk gevestigd in de centrale zone en hoe verder men in de vleugels zich verspreid, hoe meer rust en stilte is te vinden. Toetsend aan de vier ‘werkprincipes’ die zijn gesteld in het theoretische kader die kenmerkend zijn voor Het Nieuwe Werken kan stapsgewijs gekeken worden hoe DSM Sittard het huisvestingsconcept heeft toegepast. 1) Tijd‐ en plaats onafhankelijk werken -‐ De verdiepingen zijn volledig ingericht voor activiteit gebaseerd werken; -‐ Werknemers hebben allemaal een eigen locker waar men persoonlijke spullen kan opbergen; -‐ Thuis werken is mogelijk. Hier zijn geen richtlijnen voor opgesteld en wordt per organisatie afgestemd met de managers. Gemiddeld werken medewerkers 0 tot 2 dagen per week thuis; -‐ Door communicatiemogelijkheden is het mogelijk via internet (inter)nationale meetings te organiseren. 2) Gestuurd op resultaat -‐ Het werkproces is niet sterk veranderd door de verandering van huisvestingsconcept. Wel wordt door de verandering van het huisvestingsconcept wat meer verantwoordelijkheid bij de werknemers neergelegd. Zij kunnen meer zelf bepalen (waar te werken en hoe) en naar het resultaat wordt gekeken. 3) Organisatiestructuur en cultuur verandert: -‐ DSM heeft van origine een hiërarchische organisatiestructuur met een ‘Nederlands karakter’. Hiermee wordt bedoeld dat iedereen kritisch mag zijn, ook tegenover het management. De organisatie verandert naar een netwerkorganisatie door interne en externe veranderingen;
82
-‐ De keuzevrijheid in hoe mensen hun werk willen doen neemt toe door het nieuwe huisvestingsconcept. Dit ervaart men als prettig; -‐ Door in de centrale zone interactie aan te moedigen wordt meer gedeeld. Hierdoor ontstaat er onderlinge cohesie en worden verschillende afdelingen meer bekend met elkaar. 4) Moderne technologie verandert: -‐ Elke werknemer heeft een laptop en een mobiele telefoon; -‐ Doordat veel wordt gewerkt met marktgevoelige informatie, is vrije kennisdeling niet van toepassing op DSM; -‐ De archieven van afdelingen zijn digitaal.
Plattegrond De plattegrond van het kantoor in Sittard is een combinatie van vleugels die door middel van een kern verbonden zijn. Vanuit de centrale zone, waar ontmoeting centraal staat, zijn in de vleugels de activiteit gebaseerde werkplekken, concentratieruimten en kleine overleg plekken te vinden. Hoe verder men doorloopt in de vleugels, hoe meer stilte er heerst op de verdiepingen. In appendix C zijn twee plattegronden van het huisvestingsconcept te vinden.
Look & feel ‘DSM is van origine een sobere organisatie’, zoals Jansen vertelt tijdens een interview. Hierdoor is er voor een bijpassend look & feel gekozen van het nieuwe huisvestingsconcept. Functionaliteit is als uitgangspunt gesteld bij de keuze van de inrichting. In appendix C zijn afbeeldingen van de look & feel van DSM te vinden.
Oud versus nieuw Het oude huisvestingsconcept van DSM bestond uit cellenstructuur. Elke werknemer had een vaste werkplek en het management had een eigen kamer. Het aantal vierkante meters per werkplek bedroeg ongeveer 30 BVO en door het nieuwe huisvestingsconcept is dit naar 15 vierkante meter gehalveerd. ‘Kanttekening is dat het oude aantal vierkante meters per werkplek erg hoog was door het grote aanbod van vierkante meters en de afnemende vraag’, volgens Jansen.
3.3.5 De effecten en relaties DSM heeft een stapsgewijze methode gehanteerd bij de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept in Sittard. De fasering is in vier generaties op te delen. Van origine was de huisvestingsverandering gepland als een grote renovatie, genaamd ‘DSM City’. Door de komst van de economische crisis en de verschuiving van markten van DSM dat samenging met het afnemen van het aantal werknemers dat gehuisvest moest worden op deze locatie is het plan ‘DSM City’ voor een deel uitgevoerd. Bij iedere implementatie van een nieuwe generatie is eerst een evaluatie georganiseerd van de voorafgaande generatie. Hierdoor werden lessen geleerd uit de ervaring die is opgedaan. Het plan van de verandering van huisvesting wordt nu ‘Smart City’ genoemd. Het huisvestingsconcept is steeds flexibeler geworden: van vaste werkplekken naar complete verdiepingen met flexibele werkplekken. Een toename in variatie van type werkplekken en ook de transformatie naar een netwerk organisatie vanaf generatie 3: management werkt nu ook op de flexibele werkplekken en heeft geen eigen kamer meer zoals nog in generatie 2 het geval was. Generatie 4 is de volgende stap voor het kantoor in Sittard. In figuur 3.14 is het verloop weergegeven.
83
324$56
78(9(/:*
'ĞŶĞƌĂƟĞϭ
'ĞŶĞƌĂƟĞϮ ǀĂůƵĂƟĞ
'ĞŶĞƌĂƟĞϯ ǀĂůƵĂƟĞ
'ĞŶĞƌĂƟĞϰ ǀĂůƵĂƟĞ
KƉƟŵĂůŝƐĂƟĞǀĂŶŚĞƚŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
Figuur 3.14 Generatie proces
3.3.6 Conclusies en reflectie In deze paragraaf worden conclusies en een reflectie DSM locatie Sittard beschreven.
Organisatie DSM is een private organisatie en is verspreid over de hele wereld. De DSM locatie Sittard is de thuisbasis voor meerdere services en management op europees niveau. De basiskenmerken worden helder benoemd in het jaarverslag van 2011 (waar de basis en strategie van de organisatie in worden toegelicht). Het primaire proces van DSM bestaat uit het ontwikkelen, produceren en verkopen van goederen. DSM heeft brede kernwaarden, namelijk duurzaamheid, veiligheid en diversiteit, die op ieder niveau van de organisatie van toepassing is. Duurzaamheid betekent bij DSM het gelijktijdig nastreven van economische vooruitgang, milieukwaliteit en sociale verantwoordelijkheid. De vier organisatiedoelen (overleving, efficiency, autonomie en groei) zoals genoemd door Mintzberg e.a. (2005) zijn te herkennen in de doelstellingen van DSM; •
• • •
Snelgroeiende Economieën: DSM wil participeren in de economische groei van opkomende landen en verwacht in 2015 50% van haar omzet zal bestaan uit verkopen die in de snelgroeiende landen worden gerealiseerd. (groei) Innovatie: DSM wil de waardecreatie tot op heden op basis van innovatie naar een volgend niveau brengen. (efficiency, groei) Duurzaamheid: Duurzaamheid wordt door DSM gezien als een onderscheidende bron van waarde. (efficiency, overleving) Acquisities & Partnerships: Acquisities en partnerships zullen DSM in staat stellen de competenties en marktposities in Life Sciences en Materials Sciences te versterken. (groei)
De organisatiestructuur is hiërarchisch en de cultuur van DSM is ‘Nederlands nuchter’. Van werknemers wordt een kritische houding verwacht, binnen alle lagen. Voor de huisvesting van Zuid-‐Limburg heeft DSM een aparte organisatie, genaamd Chemelot. De Vijf productiemiddelen staan los van het primaire proces waar de Business Groepen verantwoordelijk voor zijn. ICT is een grote Service afdeling in tegenstelling tot huisvesting.Op mondiaal niveau heeft DSM drie contextvariabelen benoemd; mondiale verschuivingen, klimaatverandering en energie en gezondheid en welzijn. Op landelijk niveau heeft DSM ook met veranderingen te maken; zo krimpt in Zuid-‐Limburg het aantal werknemers, doordat een verschuiving van de markt naar Aziatische landen plaats vindt.
Organisatiestrategie In de CSD wordt door DSM rekening gehouden met de dynamische context op wereldwijd niveau en de werknemers waarmee de doelen bereikt dienen te worden. De vijf P’s van een strategie die door Mintzberg (1987) worden benoemd zijn deels herkenbaar in de organisatiestrategie (CSD) van DSM. •
Plan: DSM wil met de kernwaarden duurzaamheid, veiligheid en diversiteit en de organisatiedoelen die zij gesteld heeft de continuïteit waarborgen en groeien.
84
• •
• •
Plot: Aan de hand van het onderzoek kan niet gesteld worden of de strategie een plot is. Patroon: De strategie van DSM heeft een vormende werking op de uitvoering van de Business Groepen hun taken. Het blijft echter wel een globale beschrijving, Business Groepen zullen zelf een strategie moeten ontwikkelen met de CSD als kader fungeert. Positie: DSM positioneert zich duidelijk op mondiaal niveau. Vanuit deze !"#7+/./42+% +#8%12.4+9'%%/9+ positionering worden de consequenties duidelijk tot op lokaal niveau. 6"#7+/-%.+% +#0412+& Perspectief: Als basis behoudt DSM de waarden en normen die zijn gevormd door de F"#G+;++/1+% +#/(1(:4H1 jaren heen, de cultuur, vanuit hier wordt vϰ͘sĞƌŐƌŽƚĞŶǀĂŶĚĞŇĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚ erder gedacht met behoud van de ϱ͘sĞƌŚŽŐĞŶƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚͬŽŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶĂĐƟǀŝƚĞŝƚĞŶ identiteit van DSM.
ϲ͘sĞƌŚŽŐĞŶǀĂŶŐĞďƌƵŝŬĞƌƐƚĞǀƌĞĚĞŶŚĞŝĚ ϳ͘KŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶWZΘDĂƌŬĞƟŶŐ In de CSD is de organisatiestructuur en cultuur binnen DSM duidelijk betrokken De opbouw I"#J&9+/12+B&+:B-2BB/ van een strategie zoals genoemd door Kaplan en Norton (2001) is terug te herkennen in de ϵ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚĞƐĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐ ϭϬ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶŝŶŶŽǀĂƟĞĞŶĐƌĞĂƟǀŝƚĞŝƚ CSD van DSM. Op basis van de missie, kernwaarden en visie zijn doelen gesteld en vanuit ϭϭ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚƵƵƌnjĂĂŵŚĞŝĚ
hier de route bepaald waaraan DSM haar handelingen graag koppelt.
Huisvestingsstrategie Wanneer de doelen in figuur 3.15 met de doelen worden vergeleken die worden genoemd door De Vries (2007), Van Meel, e.a. (2010) en Den Heijer (2011), dan zijn meerdere overeenkomsten terug te vinden. De verandering van huisvestingsconcept wordt in dit geval ingezet meerdere aspecten om de toegevoegde waarde van het concept zo optimaal mogelijk te benutten. Van deze doelen is de wens van het effect divers en
!"#7+/./42+% +#8%12.4+9'%%/9+ Ϯ͘sĞƌůĂŐĞŶǀĂŶĚĞŬŽƐƚĞŶ F"#G+;++/1+% +#/(1(:4H1 ϰ͘sĞƌŐƌŽƚĞŶǀĂŶĚĞŇĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚ ϱ͘sĞƌŚŽŐĞŶƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚͬŽŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶĂĐƟǀŝƚĞŝƚĞŶ ϲ͘sĞƌŚŽŐĞŶǀĂŶŐĞďƌƵŝŬĞƌƐƚĞǀƌĞĚĞŶŚĞŝĚ ϳ͘KŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶWZΘDĂƌŬĞƟŶŐ ϴ͘KŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶĐƵůƚƵƵƌ ϵ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚĞƐĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐ ϭϬ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶŝŶŶŽǀĂƟĞĞŶĐƌĞĂƟǀŝƚĞŝƚ ϭϭ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚƵƵƌnjĂĂŵŚĞŝĚ
integraal te noemen; productiviteit, Figuur 3.15 Overeenkomsten doelen en drijfveren DSM & winstgevendheid en onderscheidend literatuur toegevoegde waarde vermogen zijn terug te vinden in de doelstellingen en met elkaar verweven. Door DSM wordt productiviteit verbreedt met aspecten zoals innovatief vermogen en flexibiliteit, waardoor van integratie van de !"#$%&'()*+,+-%&./()012+#3/4,-+5+&" 6"#7%1212+--+% +#3/(5%(/+#9/()8+&9+#0/%:;2+&< doelstellingen nog meer sprake is. Tussen de doelstellingen, drijfveren, aanleidingen en # %"#=4:(%-+#9>&%5(+0? locatiekeuze zijn is enkele gevallen relaties te constateren. De gestelde doelen en drijfveren # ,"#@:4&45(1:;+#9>&%5(+0? hebben gezorgd voor de keuze van locatie Sittard. is naast een strategische keuze ook Dit Đ͘WŽůŝƟĞŬĞĚLJŶĂŵŝĞŬ͖ # de 9"#A+:;&4-4.(1:;+#9>&%5(+0" een praktische keuze geweest. In figuur 3.16 zijn relaties tussen de vier onderdelen ϯ͘ŝũŚĞƚŽƉďŽƵǁĞŶǀĂŶĚĞƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐŚĞĞŌŵĞŶƚĞŵĂŬĞŶŵĞƚǀĂŶƚĞ weergegeven. Hier aan is te zien dat het een integraal raamwerk is waarbinnen de keuzes 84/+%12-(..+&9+#+-+5+&2+&" ϰ͘KŶnjĞŬĞƌŚĞŝĚĞŶďůŝũǀĞŶŽǀĞƌ͗ŝŶnjŝĐŚƚŝŶĂůůĞŽŶnjĞŬĞƌĞŬƌĂĐŚƚĞŶĞŶƌĞůĂƟĞ zijn gemaakt.
2B11++-0%%/?#'+-0+#0/%:;2+*()+2#,+-%&./()012+#844/#;+2#:+&2/%-+# 3/4,-++5C D"#E4,BB12+#1:+&%/(43-%&&&(&.#(1#43#2+#12+--+ΰ/#;+2#(%%/2#,/+&.+ ǀĂŶĚĞƌŝƐŝĐŽ͛Ɛ͖ Vergeleken met de kantoorconcepten genoemd door Fourman en Bousac (2008) kan gesteld worden dan het concept een combinatie is # van %"#7/4+.+#'%%/1:;B'(&.11(.&%-+&<#,+1-(11(&.+ (+#(+&0+-+# een thuisbasis concept en een ƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐnjŝŶǀŽůnjŝũŶ͖ faciliteitenconcept. Dit komt doordat de afdelingen binnen DSM een eigen zone hebben. ď͘<ƌŝƟĞŬĞƚĞŬĞŶĞŶǀĂŶŝŶĚŝĐĂƚŽƌĞŶďŝŶŶĞŶƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐŝŶĚĞŐĂƚĞŶ ŚŽƵĚĞŶŽŵŽƉƟũĚƚĞŬƵŶŶĞŶŚĂŶĚĞůĞŶ͘ Faciliteiten zijn door het gehele gebouw verdeeld e n hier omheen zijn de werkplekken terug # te vinden. De indeling kent veelal een open karakter, waardoor de scheidslijn tussen
Huisvestingsconcept
werkplek en openbaar gebied verdwijnt. Deze kenmerken resulteren in een gemengd kantoorconcept. Aan alle elementen van een nieuw huisvestingconcept is vorm gegeven in het kantoor van DSM Sittard. De grootste directe verandering voor werknemers was het niet hebben van een
85
vaste werkplek en de mindering in vierkante meters per persoon. De organisatiestructuur is niet zo zeer verandert, maar de cultuur daarentegen in positieve zin. Betrokkenheid tussen de afdelingen is versterkt en medewerkers geven aan het als positief te ervaren dat men elkaar gemakkelijk tegenkomt rondom de ontmoetingsplekken of aanspreekt in de open structuur van de werkomgeving. Werknemers hebben een eigen laptop en mobiele telefoon en is vrij in thuis werken voor 1 a 2 dagen per week. !"#$%&'()&'* -5'<:(*5*0
-%*1*0 -%*13#?1)0&2*5',/&/*'-
-5'<:(**53#?%+&*0;*+>)5'02 -5'<:(**53#*::','*0&*5#2*;56'? # ('*5?)0&*#$*&*5+
'+#)++%,')&*-#.'&/ '+#)++%,')&*-#.'&/ '+#)++%,')&*-#.'&/
-5'<:(**53#$%-*50*#6'&+&5)1'02
))0+16'&*0#;'<#.))5-*0#()0#06= # 2*;)+**5-#%>#.))5-*0#()0#&%*0 '+#)++%,')&*-#.'&/ '+#)++%,')&*-#.'&/ '+#)++%,')&*-#.'&/ '+#)++%,')&*-#.'&/ '+#)++%,')&*-#.'&/ '+#)++%,')&*-#.'&/
'+#)++%,')&*-#.'&/
'+#)++%,')&*-#.'&/
-%*13#<%02#&)1*0))0&5*??*0 -%*13#:1*4';'1'&*'(*525%&*0
-5'<:(**53#%0-*5+&*60'02#AB0* # C@DA
'+#)++%,')&*-#.'&/
-%*13#'$)2%#6'&+&5)1*0
'+#)++%,')&*-#.'&/ '+#)++%,')&*-#.'&/
-%*13#700%()&'*:#(*5$%2*0 -%*13#%0&$%*&'02#+&'$61*5*0 -%*13#'0&*50*#+)$*0.*5?'02 '+#)++%,')&*-#.'&/ -%*13#?*00'+-*1'02#*0#,%11);%5)&'* '+#)++%,')&*-#.'&/ ))01*'-'02
1%,)&'*#@'&&)5-
))01*'-'023#-**1#1**2+&)0-#'0 # ?)0&%%5 ?*6E*#?)0&%%5#@'&&)5-3#$%-*50 ))01*'-'023#'0/6'E'02#789 ?*6E*#?)0&%%5#@'&&)5-3#1%,)&'* # &"%"("#BG
?*6E*#?)0&%%5#@'&&)5-3 # ;%6.:F+'+,/#$**+))0&5*??*1'
'+#)++%,')&*-#.'&/ ))01*'-'023#*4&*50*#/665##(%%5#789 ))01*'-'023#87B#/**:.*0+#0))5 # (%11*-'2*#:1*4%$2*('02
Figuur 3.16 Relaties drijfveren, doelen, locatie en aanleidingen
Met de look and feel van DSM Sittard wordt een frisse, strakke, open sfeer gecreëerd. De witte muren in combinatie met de kleurige meubels, die divers zijn in de verschillende ruimtes (concentratie ruimte tot creatieve lounge kamer) in de open structuur vormen een aantrekkelijke plek om te werken. In het huisvestingsconcept van DSM is rekening gehouden met de diverse wensen van verschillende generaties die worden benoemd door Haynes en Nunningham (2010). Door klankbordgroepen te introduceren bij de ontwikkeling van het concept, kan men haar wensen uiten. Nadat er gekozen is voor een concept, wordt vastgehouden aan de consequenties die dat met zich mee brengt, omdat anders de kwaliteit van het concept weg valt. ‘Zo is het normaal om iemand anders aan te spreken op bepaald gedrag of gebruik wanneer dit anders is dan eigenlijk de bedoeling is, wanneer dit niet kan, dan is het lastiger het concept te handhaven.’, vertelt Jansen (2012) tijdens een interview. De implementatie van het nieuwe huisvestingsconcept is het directe gevolg van de afstoting van een extern pand en de inhuizing van de afdeling ICT. In eerste instantie was het de bedoeling dat het gehele pand een nieuw huisvestingsconcept zou krijgen, maar door veranderingen in de algemene context, onder andere de economische crisis, is gekozen voor een gefaseerde invoering. In de gefaseerde invoering zijn tot nu toe drie generaties geweest met steeds meer kenmerken van een nieuw huisvestingsconcept. In het onderstaande figuur zijn de koppelingen van de doelen van DSM voor huisvesting met de generatiekenmerken weergegeven.
86
!"#$%$&'()$* #$%$&'()$"0
#$%$&'()$"00
#$%$&'()$"000
#$%$&'()$"0001"<+33$-)#$ " 23$4+6#$<)%#
#$%$&'()$"001"23$4.$&5
%$#$%$&'()$"01".$&5%$6$&*"<'*($ " .$&573$5
#$%$&'()$"001"+7$%"5'%(++& " 73'(($#&+%-
#$%$&'()$"01"+7$% " 5'%(++&73'(($#&+%-
#$%$&'()$"001"6'%'#$6$%("$)#$% " )*"'**+,)'($-".)(/ 5'6$& #$%$&'()$"01"6'%'#$6$%("$)#$% " )*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/ 5'6$& #$%$&'()$"001"#&+($&$"-)<$&*)($)( " ''%".$&573$55$% )*"'**+,)'($-".)(/
#$%$&'()$"0001",83(88&"*7$$3("&+3"9): " #$9&8)5 #$%$&'()$"0001"5+7)$")%";/'%#/') " 8)(#$<+$&-
)*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/)*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/
)*"'**+,)'($-".)(/
-+$31")6'#+"8)(*(&'3$% )*"'**+,)'($-".)(/ -+$31"0%%+<'()$2"<$&6+#
%$)*"'**+,)'($-".)(/
-+$31")%($&%$"*'6$%.$&5)%# -+$31":+%#"('3$%("''%(&$55
%$)*"'**+,)'($-".)(/ -&):2<$$&1"$22),)$%($&"#$9&8)5 " <)$&5'%($"6$($&*
-+$31"5$%%)*-$3)%#"$%",+33'9+&'()$ )*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/ -+$31"53'%(#$&),/(/$)-
-&):2<$$&1"5+*($%9$*7'&)%#
)*"'**+,)'($-".)(/ )*"'**+,)'($-".)(/
-+$31"23$4)9)3)($)("<$&+(
%$-&):2<$$&1"6+-$&%$"8)(*(&'3)%#
)*"'**+,)'($-".)(/ -&):2<$$&1"+%-$&*($8%)%#"=>%$ " -+$31"+%(6+$()%#"*()683$&$% ?;@=
Figuur 3.17 Koppeling van huisvestingsconcept met drijfveren en doelen
De effecten en relaties Aan de hand van het Adding Value Management van Jensen (Jensen, Van der Voordt, Coenen, 2012) en het model van Hamel en Prahalad (in Baane e.a., 2010) zijn de effecten van het huisvestingsconcept van DSM geanalyseerd. De volgende tellereffecten zijn voor DSM van toepassing. In het algemeen is prestatieverbetering lastig te meten, zo ook voor DSM Sittard. Jansen van DSM geeft in een interview aan: ‘Het nieuwe huisvestingsconcept houdt vaak ook in dat werknemers meer vrijheid en verantwoordelijkheid krijgen. Dit wordt veelal als prettig ervaren en draagt bij aan de medewerkertevredenheid’. Ook het feit dat men mee kan praten over de invoering van het concept, draagt bij aan de betrokkenheid van medewerkers. Er zou gesteld kunnen worden dan medewerkers meer werk verrichten in dezelfde tijd als voorheen, nu ze gebruik kunnen maken van activiteit gerelateerde plekken en ze zich mee betrokken voelen bij het proces. Maar dit is geen harde conclusie, gebaseerd op zachte feiten. Medewerkers zijn tevreden over de mogelijkheden van ontmoeten en functionele karakter van het huisvestingsconcept, de ICT mogelijkheden en de toename in keuzevrijheid. Aan de hand van deze aspecten kan gesteld worden dat de medewerkertevredenheid is toegenomen. Er zijn echter ook negatieve aspecten zoals niet iedereen niet vindt flexplekken prettig, de beperkingen om de werkvloer persoonlijk in te delen en de klimaatregulering. Wanneer naar de succesfactoren die Van der Voordt (2003) noemt wordt gekeken, dan blijken zowel de positieve en de negatieve effecten van het huisvestingconcept van DSM Sittard veel overeenstemming te hebben met kritische factoren. Desondanks wordt het huisvestingsconcept ook positief ervaren en zijn de positieve effecten ook terug te vinden in de aspecten die als belangrijk worden beschouwd uit onderzoek van Van der Voordt en de Been (2010). Of de klantvriendelijkheid is gestegen door middel van de veranderingen in het huisvestingsconcept, is lastig vast te stellen. Dit komt omdat de producten die DSM levert niet direct in verbinding staan met de afdelingen die werken in het kantoor van DSM Sittard. Wel kan gesteld worden dat DSM met de verandering van het huisvestingsconcept haar
87
imago aanscherpt. Hierdoor wordt jong talent aangetrokken, wat lastiger is wanneer een organisatie is gelokaliseerd in Zuid-‐Limburg in plaats van in de Randstad. DSM wilde haar kernwaarde duurzaamheid niet uit het oog verliezen bij het kiezen voor een nieuw huisvestingsconcept. Door het bestaande gebouw te hergebruiken, de vierkante meters per werknemer te reduceren, wordt een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het waarborgen van de kernwaarde. Het noemereffect, kostenbesparing, was een van de doelen die DSM nastreefde met de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept. In de loop van het implementatieproces is het doel versterkt door de gevolgen van de economische crisis. Zoals gesteld wordt in de literatuur, geldt voor DSM ook dat kostenbesparing een aanleiding en een doel is van de implementatie. De doelen uit de strategie ‘duurzaamheid versterken’, ‘innovatie versterken’ en ‘samenwerking met andere partijen optimaliseren’ zijn te koppelen aan de drijfveren en doelen in de huisvestingsstrategie. ‘Participeren in snelgroeiende economieën’ is indirect met de huisvestingsdoelstellingen te koppelen, want door de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept gaat samenwerken gemakkelijker o.a. door middel van audio-‐ en videoconference. In het bijzonder zijn de relaties tussen ‘duurzaamheid versterken’ en ‘innovatie versterken’ met de huisvestingsstrategie te constateren. De doelen in de organisatiestrategie zijn breed interpreteerbaar. Hierdoor is koppeling met de huisvestingsstrategie wellicht goed mogelijk. Zoals door Hoendervanger, van der Voordt en Wijnja (2012) wordt genoemd is de organisatiestrategie de basis van de strategieën van de Vijf productiemiddelen. De doelen zijn ook interpreteerbaar voor de andere vier productiemiddelen. Zoals door Jansen (2012) in een interview wordt aangegeven, heeft DSM de gedachte dat wanneer plannen passen binnen de organisatiestrategie, het uitgevoerd kan worden. De vier doelen zijn als uitgangspunt bruikbaar voor de vorming van strategieën op productieniveau. Dat met de huisvestingsstrategie voor Zuid-‐Limburg geen vorm gegeven kan worden aan het doel ‘ participeren in snelgroeiende economieën’, is te verwachten, omdat deze elementen ver van elkaar af staan. Jansen geeft echter wel aan dat een vernieuwend huisvestingsconcept is toegepast in Azië waarbij de waarden en normen van DSM centraal staan. Dus wellicht kan over een paar jaar wanneer de ontwikkeling van huisvestingsstrategieën verder is een koppeling gelegd worden met dit strategische, organisatiebrede doel. De relatie tussen de huisvestingsstrategie en de elementen van het huisvestingsconcept is nadrukkelijk aanwezig. Met name zijn drijfveren en doelen te koppelen aan de elementen ‘plaats-‐ en tijdonafhankelijk werken’ en ‘organisatiestructuur en cultuur’.
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐͲ ĚŽĞůƐƚĞůůŝŶŐĞŶ
!"#$"%&'%
Figuur 3.18 Relaties organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept
88
3.4 Havensteder PWS en Com.wonen zijn per 1 juli 2011 gefuseerd: Twee woningcorporaties die hun positie binnen de Rotterdamse huizenmarkt wilden versterken. Door de fusie werd het mogelijk meer huurwoningen te verkopen en koopwoningen aan te bieden, om de balans in woonwijken te verbeteren en hiermee bij te dragen aan het creëren van maatschappelijk rendement. PWS en Com.wonen hebben voor de fusie een gezamenlijke visie opgesteld die is gebaseerd op kenmerken van de oude organisaties. Deze kenmerken zijn weergegeven in een figuur in appendix D. Wanneer de opgestelde kenmerken worden bekeken kan gesteld worden dat de woningcorporaties een meer transparante, resultaatgerichte, maatschappelijk georiënteerde organisatie wilde worden door gezamenlijk als Havensteder verder te gaan.
3.4.1 Organisatie In documenten, op de website en tijdens interviews wordt steeds dezelfde gedachte genoemd: Havensteder is een maatschappelijke vastgoedonderneming die met bewoners en voor bewoners samenwerkt aan krachtige wijken met toekomstwaarde (Havensteder, 2012).
Primaire proces Woningcorporatie Havensteder biedt huisvesting met bijzondere aandacht voor mensen met een beperkt inkomen of een kwetsbare positie. ‘Havensteder heeft als tweede missie het ontwikkelen van woonwijken.’, vertelt Kroon, financieel directeur van Havensteder, tijdens een interview. Om de continuïteit te waarborgen stelt de organisatie als essentiële voorwaarde dat de financiële huishouding op orde is, onder andere door het onderhouden van een goed renderende vastgoedportefeuille (Havensteder, 2012).
Missie, kernwaarden en visie
De organisatie heeft een missie geformuleerd (Havensteder Wiki, 2012) : ‘Havensteder is een maatschappelijke vastgoedonderneming die met bewoners en voor bewoners samenwerkt aan krachtige wijken met toekomstwaarde.’ Om de missie te volbrengen heeft Havensteder enkele kernvoorwaarden benoemd en een voorwaarde; een gezond renderende vastgoedportefeuille. Kroon geeft aan: ‘Dit heeft ook te maken met de fraude geschiedenis van woningcorporaties in het algemeen en de betrokkenheid van PWS bij fraude in het verleden.’ Om aan de voorwaarde te voldoen zijn bij het bepalen van de doelen duidelijke uitgangspunten bepaald. Door het effectief en efficiënt inzetten van vermogen waar het nodig is streeft de organisatie naar het behalen van haar doelen (Havensteder wiki, 2012). Naast de financiële zekerheid benoemd Havensteder: ‘Wij zijn een robuuste organisatie met oog voor onze huurders en medewerkers; warm en stevig, Rotterdams in doen en laten.’. De robuustheid wordt terug gevonden in aspecten zoals een resultaatgerichte en professionele organisatie met bijzonder veel aandacht voor integriteit te hebben. Onderscheidend vermogen zit volgens Havensteder in het klantgericht werken en samenwerken. Hierin worden huurders en partners betrokken. Puntsgewijs is de visie van Havensteder opgesteld. Aspecten uit de missie en kernwaarden zijn terug te vinden in de visie van de organisatie (Havensteder wiki, 2012): Het bieden van huisvesting met bijzondere aandacht voor mensen met een beperkt inkomen of een kwetsbare positie, klantgerichte karakter, maatschappelijke vastgoedonderneming met een goed renderende portefeuille, open houding tegen over partners met een brede oriëntatie en een scherpe focus op de kerncompetenties. Daarnaast nog genoemd dat Havensteder in de kern van de stadsregio Rotterdam zal werken aan krachtige wijken, waar mensen goed wonen en leven.
89
Organisatiedoelstellingen Door het bieden van huisvesting en het verbeteren van woonwijken draagt Havensteder bij aan de ontwikkeling van Rotterdam als prettige woonstad. Dit is letterlijk een doel van Havensteder; het ontwikkelen van maatschappelijk rendement. Om dit rendement te realiseren heeft Havensteder specifieke organisatiedoelstellingen opgesteld; • •
•
•
•
Toename van klantgerichtheid: Een woningcorporatie die betrokken, toegankelijk, respectvol en inlevend handelt voor haar doelgroep en de samenleving; Resultaatgerichtheid: De organisatie doet wat zij belooft doordat afspraken leidend zijn in de werkprocessen. Dit wordt bevorderd door korte lijnen binnen de organisatie en besluitvaardig en doelgericht handelen. Wijkracht: Vertrouwen door transparantie, openheid en professionaliteit staat centraal, waardoor Havensteder een teamplayer kan zijn in haar netwerk en interactie met derden. Professionaliteit: Op een creatieve manier wordt gezocht naar mogelijkheden om middelen en producten optimaal in te zetten. Hierbij worden de gevolgen van risico’s voor de woningcorporatie zelf en voor de klant in overweging genomen. Werkplezier en organisatietrots: Havensteder is betekenisvol als dienstverlener en werkgever. Wanneer de werknemers werkplezier beleven en trots zijn op de organisatie, dan wordt dat ook uitgestraald naar de klanten, partners en collega’s. Hierdoor ontstaat energie om als organisatie continue in beweging te kunnen zijn in de dynamische samenleving.
Tussen het primaire proces, de organisatiedoelstellingen de bedrijfsvoering op basis van de organisatie eigenschappen en de kernwaarden zijn relaties te schetsen. In figuur 3.19 een overzicht.
!"#$%&'$($)*+),"%-&"'-$ .)-/"-)$*.)+0$&1*23-$&'-%,*#++) * -&*"&&+0-"'$(*7-'2 4$.$)5'*-%5+/$%*+6*57$'&4")$ * .+&-'-$
#++)7"")($1*)$%($)$%($ * #"&',+$(.+)'$6$3-88$
.)-/"-)$*.)+0$&1*+%'7-55$8-%, * 7++%7-95$% -&*"&&+0-"'$(*7-'2
+),"%-&"'-$*$-,$%&02"..
%$5$'$%+),"%-&"'-$ +.$%:*-%'$,$):*')"%&.")"%' &"/$%<*=*.)+9$0'/"'-,*7$)5$% 58"%',$)-02'
5$)%7"")(
%$-&*"&&+0-"'$(*7-'2
5$)%7"")($1*)+433&'$*+),"%-&"'-$
-&*"&&+0-"'$(*7-'2 -&*"&&+0-"'$(*7-'2 -&*"&&+0-"'$(*7-'2 -&*"&&+0-"'$(*7-'2 -&*"&&+0-"'$(*7-'2
5$)%7"")($1*-%'$,)-'$-' 5$)%7"")($1*233)($)*$% * /$($7$)5$)*0$%')""8 5$)%7"")($1*/""'&02"..$8-95$ * #"&',+$(+%($)%$/-%,
-&*"&&+0-"'$(*7-'2 (+$81*0)$$)$%*/""'&02"..$8-95 * )$%($/$%' (+$81/$$)7"")($*)$"8-&$)$% * #++)*233)($)
Figuur 3.19 Relaties organisatie Havensteder
/-(($81*$66$0'-$6*$%*$66-0-$%' * #$)/+,$%*-%;$''
%$-&*"&&+0-"'$(*7-'2
-&*"&&+0-"'$(*7-'2 3-',"%,&.3%'1*-%#$&'$)$%*7"") * /+$':*#$)(-$%$%*7"")*5"%
90
Organisatiestructuur Havensteder heeft hiërarchische organisatiestructuur. Het management stuurt gebiedskantoren aan. Vanuit de gebiedskantoren worden de woonwijken van diensten voorzien. In appendix D is een overzicht te zien van de organisatiestructuur.
De vijf productiemiddelen Het management van de vijf productiemiddelen wordt door Havensteder op het hoofdkantoor uitgevoerd. In de organisatiestrategie gaat Havensteder in op de vijf productiemiddelen. ‘De organisatie is bewust bezig met de vijf productiemiddelen om uiteindelijk het primaire proces te bevorderen’, vertelt Kroon tijdens een interview.
Contextvariabelen De doelstellingen, visie en missie zijn gebaseerd op de organisatiespecifieke context van de voorgaande woningcorporaties PWS en Com.wonen. Daarnaast heeft de sterk veranderende dynamische context voorwoningcorporaties ook invloed gehad op Havensteder. Op financieel gebied is veel veranderd voor woningcorporaties: doordat woningcorporaties steeds meer verantwoordelijk werden voor hun eigen continuïteit door privatisering, werd de financiële huishouding belangrijker. Door de financiële crisis zijn budgetten van subsidies voor woningcorporaties kleiner geworden en financiële speling bij de gemeente neemt ook af. Daarentegen verandert de vraag van huurders; de samenstelling van de bevolking in Rotterdam veranderd door enerzijds de aantrek van meer young professionals en anderzijds de vergrijzing (Havensteder wiki, 2012). De externe ontwikkelingen hebben invloed op de opgave die Havensteder heeft als woningcorporatie en heeft invloed op de invulling en uitvoering van het primaire proces. In appendix D is een overzicht te zien van de contextvariabelen in relatie tot het primaire proces.
3.4.2 Organisatiestrategie Havensteder heeft een leidende overkoepelende organisatiestrategie voor alle diensten en gebiedskantoren. Uitgangspunt is dat de plannen van gebiedskantoren passen binnen de overkoepelende strategie. In de strategie staan de missie en visie beschreven, gericht op het uitvoering van het primaire proces, en vormen de basis van de organisatiestrategie. Klantgerichtheid staat centraal en voorwaarde van Havensteder is het werken vanuit een goed renderende portefeuille. ‘De organisatie stelt zich op als ketenorganisatie en vindt samenwerking met partners belangrijk bij het bieden van aantrekkelijke woningen en ontwikkeling van woonwijken. De organisatiestrategie dient als leidraad te worden aangehouden binnen de organisatie; gebiedskantoren kunnen in principe eigen plannen uitvoeren zolang het past binnen de strategie’, vertelt Kroon.
Het opstellen van de strategie Zoals eerder genoemd, is Havensteder ontstaan uit de fusie tussen PWS en Com.wonen. Tijdens het fusieproces is de gezamenlijke strategie opgesteld. Kroon geeft aan tijdens een interview: ‘Hierbij zijn de waarden en normen van beide organisaties uitgangspunt geweest en hoe wij onszelf graag in de toekomst zagen staan als woningcorporatie.’ De eigenschappen van Havensteder zijn gebaseerd op eigenschappen van de voorgaande organisaties PWS en Com.wonen. Wanneer de eigenschappen van Havensteder met de kernwaarden worden vergeleken is een duidelijk verband te zien, zie figuur 3.35.
3.4.3 Huisvestingsstrategie Havensteder benadert de huisvesting van de kantoren met de organisatiestrategie. Een aparte huisvestingsstrategie bestaat niet. Havensteder heeft wel huisvestingsdoelstellingen
91
opgesteld. In deze paragraaf wordt beschreven hoe Havensteder met de nieuwe huisvesting in de Red Apple heeft gehandeld.
Directe aanleiding tot herhuisvesting De keuze voor een nieuw huisvestingsconcept is gebaseerd op het uitgangspunt dat Havensteder in de Red Apple gehuisvest zou worden, of er nu wel of niet gefuseerd zou worden. Ook wanneer beide partijen als onafhankelijke organisaties verder zouden gaan, zou de Red Apple het nieuwe hoofdkantoor worden voor Com.wonen. Doordat de Red Apple de capaciteit van 3.600 m2 heeft en dit een flinke reductie was ten opzichte van de vierkante meters die PWS en Com.wonen destijds tot hun beschikking hadden, was een andere manier van werken noodzaak.
Besluitvormingsproces De verhuizing naar de Red Apple was de directe aanleiding en uitgangspunt voor de huisvestingsverandering. Wel is bij de formatie van het huisvestingsconcept van Havensteder door PWS en Com.wonen rekening gehouden met de toegevoegde waarde die de huisvesting kan opleveren voor de organisatie: Het bevorderen van de samenwerking tussen medewerkers en het creëren van een saamhorigheidsgevoel door samen aan iets nieuws te beginnen. Het doel was hierdoor ook een gevoel van trots voor de organisatie te creëren. Bij het opstellen van de visie voor het nieuwe huisvestingsconcept zijn vier hoofddoelen uit de algemene strategie aangehouden en een nieuwe toegevoegd: wijkracht ontwikkelen. Daarnaast zijn andere aspecten van invloed geweest op de visie: externe ontwikkelingen zoals de afname van subsidie en de fusie. Het huisvestingsconcept is opgesteld als een groeimodel; de vrijheid die de organisatie in meerdere aspecten in de toekomst wil geven, zijn nu nog gematigd om controle te behouden. De ervaringen van de medewerkers worden gebruikt bij het beter afstemmen van het nieuwe huisvestingsconcept. Volgend na de implementatie bij het hoofdkantoor de Red Apple, hebben de gebiedskantoren ook een fysieke vernieuwing ondergaan en is het totale huisvestingsconcept nu geïmplementeerd bij Havensteder. Afstemming van het huisvestingsconcept op de organisatiestrategie is wel gebeurd, vanuit de kenmerken van een nieuwe manier van werken is een koppeling gezocht met de kernwaarden en doelstellingen van de organisatie. !"#$"%&'"#( ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
hŝƚŐĂŶŐƐƉƵŶƚ͗ 7%2!833,%
^ƚƌĂƚĞŐŝĞ
)'*'"%&'"#(% ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
!"#$%&'% ('$)*++%,*'-%'
ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶ+ ĐĞƉƚZĞĚƉƉůĞ
ĨƵƐŝĞ
ǀĞƌďĞƚĞƌĞŶŐƌŽĞŝ+ ŵŽĚĞů
"&./&*'-%'! ŐĞŶĞƌĂƟĞƐ ŶŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶ0 6%3$!*43,%4%'$%&%'! ŐĞďŝĞĚƐŬĂŶƚŽƌĞŶ
Figuur 3.20 Afstemming van huisvestingsconcept met de strategie
Drijfveren tot herhuisvesting Com.wonen was in 2010 al bezig met het geleidelijk invoeren van een nieuwe manier van ZĞĚƉƉůĞ ĂůƐƵŝƚŐĂŶŐƐƉƵŶƚ ͲĐŽŶŽŵŝƐĐŚĞĐƌŝƐŝƐ werken door het fysieke concept op de locaties aan te passen. Klop vertelt in een interview: 0!1%&/'2%&*'-! ‘Het geïntegreerde karakter zoals het huisvestingsconcept nu is voor Havensteder was met ŐůŽďĂůĞƐĂŵĞŶƐƚĞůͲ de verandering ůŝŶŐǁĞƌŬŶĞŵĞƌƐͲх van Com.wonen alleen niet te vergelijken; niet het integrale karakter dat het *'.,(%2!(3!//'$/,! SWOPpen kent.’ ǁĞƌŬŶĞŵĞƌƐ^ŝƩĂƌĚ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ ^tKWƉĞŶ
EŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚŝƐĞĞŶ ŽƉĞƌĂƟŽŶĞůĞŬĞƵnjĞ
EŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚŝƐĞĞŶ !"#$"%&'!()%*+%,-%
ͲƚĞǀĞĞůǁĞƌŬŶĞŵĞƌƐǀŽŽƌƚĞŬůĞŝŶŽƉƉĞƌ0 ǀůĂŬͲͲхŶŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ ͲǀĞƌŬŽƉĞŶůŽĐĂƟĞƐĚŽŽƌǀĞƌŬůĞŝŶĞŶ ƐƵďƐŝĚŝĞƐ Ͳ/dƚŽĞƉĂƐƐŝŶŐĞŶŚŽƌĞŶďŝũĚĞƟũĚ;ŐĞ0
Ͳ^ĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐďĞǀŽƌĚĞƌĞŶǀĂŶWt^ĞŶ Žŵ͘ǁŽŶĞŶŵĞĚĞǁĞƌŬĞƌƐ 0!*4/-(5!)%&+-%.%&!)//&!)%&+'%4%&! ƚƌŽƚƐŽƉŝƐͲхŚŽŐĞƌĞƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ
92
!"#$"%&'"#( ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
)'*'"%&'"#(% ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶ+ ĐĞƉƚZĞĚƉƉůĞ
ǀĞƌďĞƚĞƌĞŶŐƌŽĞŝ+ ŵŽĚĞů
Daarnaast heeft de fusie tot gevolg dat veel mensen met anderen moeten samenwerken die ze nog niet kennen. Klop geeft aan: ‘Om het integratie proces te versnellen en beter te !"#$%&'% ĨƵƐŝĞ hŝƚŐĂŶŐƐƉƵŶƚ͗ ^ƚƌĂƚĞŐŝĞ "&./&*'-%'! faciliteren is een andere drijfveer geweest voor de organisatie om een activiteit gerelateerd ('$)*++%,*'-%' 7%2!833,% ŐĞŶĞƌĂƟĞƐ huisvestingsconcept te implementeren. Door het nieuwe huisvestingsconcept had ook ŶŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶ0 niemand meer een vaste werkplek, waardoor medewerkers gemakkelijk door elkaar gaan 6%3$!*43,%4%'$%&%'! zitten in plaats van dat bekende medewerkers elkaar ŐĞďŝĞĚƐŬĂŶƚŽƌĞŶ opzoeken en integreren lastiger wordt.’ Door het aanbieden van een aantrekkelijke werkplek met een nieuwe werkstijl heeft Havensteder het doel haar werknemers een trots gevoel te kunnen geven over de organisatie waar zij werken. ‘Doordat de fusie een beroep doet op de welwillendheid van werknemers wilde de organisatie ook iets terug doen voor haar werknemers.’, vertelt Kroon. ͲĐŽŶŽŵŝƐĐŚĞĐƌŝƐŝƐ 0!1%&/'2%&*'-! ŐůŽďĂůĞƐĂŵĞŶƐƚĞůͲ ůŝŶŐǁĞƌŬŶĞŵĞƌƐͲх *'.,(%2!(3!//'$/,! ǁĞƌŬŶĞŵĞƌƐ^ŝƩĂƌĚ
ZĞĚƉƉůĞ ĂůƐƵŝƚŐĂŶŐƐƉƵŶƚ
ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ ^tKWƉĞŶ
EŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚŝƐĞĞŶ ŽƉĞƌĂƟŽŶĞůĞŬĞƵnjĞ
EŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚŝƐĞĞŶ !"#$"%&'!()%*+%,-%
ͲƚĞǀĞĞůǁĞƌŬŶĞŵĞƌƐǀŽŽƌƚĞŬůĞŝŶŽƉƉĞƌ0 ǀůĂŬͲͲхŶŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ ͲǀĞƌŬŽƉĞŶůŽĐĂƟĞƐĚŽŽƌǀĞƌŬůĞŝŶĞŶ ƐƵďƐŝĚŝĞƐ Ͳ/dƚŽĞƉĂƐƐŝŶŐĞŶŚŽƌĞŶďŝũĚĞƟũĚ;ŐĞ0 ďƌƵŝŬŵŽďŝĞůĞƚĞůĞĨŽŽŶͿ
Ͳ^ĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐďĞǀŽƌĚĞƌĞŶǀĂŶWt^ĞŶ Žŵ͘ǁŽŶĞŶŵĞĚĞǁĞƌŬĞƌƐ 0!*4/-(5!)%&+-%.%&!)//&!)%&+'%4%&! ƚƌŽƚƐŽƉŝƐͲхŚŽŐĞƌĞƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚ ͲŵĞĞƌƚƌĂŶƐƉĂƌĂŶƟĞǀŽŽƌŬůĂŶƚ ͲǀĞƌŬůĞŝŶĞŶǀĂƐƚŐŽĞĚƉŽƌƚĞĨĞƵŝůůĞͲх ŬŽƐƚĞŶǀĞƌůĂŐĞŶĚͲхŵĞĞƌŝŶǀĞƐƚĞƌĞŶŝŶ ǁŝũŬĞŶĞŶǁŽŶŝŶŐĞŶŵŽŐĞůŝũŬсĚŽĞůƐƚĞůů0 *'ͲŶŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚǀŽŽƌ ŶŝĞƵǁĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ͗ŵĂĂŬƚĨLJƐŝĞŬĞĂĂŶ0 ƉĂƐƐŝŶŐĞŶďĞƚĞƌďĞŚĞĞƌƐďĂĂƌ Ͳ/dƚŽĞƉĂƐƐŝŶŐĞŶ͗ďĞƌĞŝŬďĂĂƌŚĞŝĚǀĞƌ0 -&($%'!.((&!6(,,%-/!%'!+,/'$
Figuur 3.22 Operationele en strategische keuzes voor Havensteder
De implementatie van een nieuw huisvestingsconcept bij Havensteder bestaat uit operationele en strategische overwegingen en motivatie. Deze keuzes zijn weergeven in figuur 3.22.
Huisvestingsdoelstellingen De doelen die zijn nagestreefd bij de implementatie van het nieuwe huisvestingsconcept zijn gebaseerd op de organisatiedoelstellingen. Doordat het fusieproces tegelijk met de verandering van huisvesting plaats vond, is er geïntegreerd nagedacht over de organisatiedoelstellingen en huisvestingsdoelstellingen. De organisatiedoelen zijn eerder genoemd, het laatste doel is expliciet voor de huisvesting opgesteld; • • • • •
Klantgerichtheid; Resultaatgerichtheid; Wijkracht; Professionaliteit; Werkplezier en organisatietrots.
Havensteder heeft in samenwerking met huisvestingsadviseur Veldhoen+Company de organisatiedoelen vertaald naar concrete aspecten voor het huisvestingsconcept. Hofman geeft aan: ‘Veldhoen+Company heeft ons als organisatie zeer goed geholpen de doelstellingen te benoemen. Elementen die wij graag wilden bereiken met de nieuwe huisvesting hebben we door samenwerking met de huisvestingsadviseur concreet kunnen
93
maken. In de uitwerking naar het huisvestingsconcept vond ik persoonlijk dat de ondersteuning vanuit Veldhoen+Company iets minder positief was in vergelijking tot de eerdere fase, omdat er minder ruimte was voor onze eigen ideeën betreft de uitwerking.’ In figuur 3.23 is de bijdrage van het huisvestingsconcept weergegeven in relatie tot de doelstellingen van de organisatie. !"##$!%&$'()"$*'+',-.&%&$/'01&/($/%/!"#!$3% 4$*1!%&$'(&$49,#%$'-$%$4/ 5)$=&.&)&/$4 0"2$4$'34"*1!%&(&%$&% .$*4&85/4$/1)%,%$#
&/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5
4$/1)%,,%2$4&!0%0$&*
%4,#/3,4,#%&$'%"%,)$'6$4934"!$/ $$#*1&*&2$',,#/%14 ($4,#%6""4*$)&890$&*
&/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5
34"5$//&"#,)&%$&%
$55&!&$#%'$#'2$!"#!$#%4$$4* ' 6$49$# ()"$*'(,#'#&$16 ' 01&/($/%/!"#!$3%
51/&$34"!$/ 9$%$#"42,#&/,%&$
&/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5
,-.&%&$/'#&$16' 01&/($/%/!"#!$3% 9),#%2$4&!0%0$&*
9),#%2$4&!0% *""4.4$9$#'$&),#*!1)%14$# ($49)$$#'.14$,1!4,%&$ 2$-$$#/!0,33$)&89'2$("$)
&/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5
6&894,!0%',)/'%$,-3),<$4
/,-$#+'7'34"8$!%-,%&2'6$49$# 3)$:&$4;'$#$42&$'$#'*<#,-&$9 6$*$4:&8*/'.$24&3
&/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5 &/'3,4%'"5
6$493)$:&$4'$#'"42,#&/,%&$%4"%/
2"$*$'6$492$($4
Figuur 3.23 Het huisvestingsconcept en de doelen van Havensteder
3.4.4 Huisvestingsconcept In deze paragraaf wordt het huisvestingsconcept van het kantoor de Red Apple van Havensteder beschreven.
Projectgegevens In totaal heeft Havensteder 600 medewerkers, waarvan 320 kenniswerkers. Zij zijn gehuisvest in het kantoor van 3.600 m2 in de Red Apple in Rotterdam. De Red Apple is gebouwd in 2006 en in 2011 in Havensteder in het gebouw getrokken in een nieuw activiteit gebaseerd huisvestingsconcept ontworpen door 2EnDesign. In appendix D is een overzicht weergegeven van de projectgegevens.
Kenmerken van het huisvestingsconcept ‘Het huisvestingsconcept wordt door Havensteder SWOPpen genoemd: Samen Werken Onafhankelijk van tijd en Plaats.’, vertelt Klop (2012) tijdens een interview. Bij het huisvestingsconcept hoort een activiteit gerelateerde werkstijl. Havensteder ziet het huisvestingsconcept als een groeimodel; ‘In eerste instantie zal het huisvestingsconcept de organisatie moeten binden: Doordat ontmoeting en samenwerken wordt gestimuleerd door het goed te faciliteren, is het tegelijkertijd een zoektocht naar de mate van vrijheid die werknemers krijgen.’, geeft Hofman aan. In appendix D is een figuur weergegeven van de elementen van het huisvestingsmodel als groeimodel. In de doorsnede is te zien dat een
Figuur 3.24 Doorsnede huisvestingsconcept
94
onderscheid is gemaakt in gebieden tussen werknemers en ontvangst van bezoekers. Afdelingen hebben nu ook nog een eigen zone binnen het gebouw. In de toekomst ziet Havensteder dit graag anders, zoals Kroon aangeeft: ‘Wij zijn een ketenorganisatie. We willen dat dat binnen het kantoor ook zo is, dus dit wordt een kantoor van iedereen en iedereen mag hier gaan zitten waar hij of zij wil.’ Dit geldt dus voor externe partijen waarmee Havensteder samenwerkt, maar ook voor de eigen werknemers. Toetsend aan de vier ‘werkprincipes’ die zijn gesteld in het theoretische kader die kenmerkend zijn voor Het Nieuwe Werken kan stapsgewijs gekeken worden hoe Havensteder het huisvestingsconcept heeft toegepast. 1) Tijd‐ en plaats onafhankelijk werken -‐ Thuis werken is mogelijk op eigen initiatief. De medewerker dient zelf te zorgen voor de werkplek thuis, hier is Havensteder niet verantwoordelijk voor. Door het aanbieden van een aantrekkelijke werkplek op kantoor wordt aanwezigheid gestimuleerd; -‐ Doordat informatie digitaal wordt opgeslagen is het mogelijk bij relevante informatie te kunnen. Het fysieke archief verkleint hierdoor. Men krijgt gemiddeld 1 meter kastruimte voor papierwerk. 2) Gestuurd op resultaat -‐ Medewerkers worden gestuurd op resultaat in plaats van op inspanning. 3) Organisatiestructuur en cultuur verandert -‐ Doordat managers en bestuurders ook gebruik maken van dezelfde werkplek als werknemers, is contact gemakkelijker. -‐ De structuur van Havensteder heeft een hiërarchisch karakter. Door implementatie van het nieuwe huisvestingsconcept wil de organisatie groeien naar een netwerkorganisatie; -‐ Meer flexibiliteit voor werknemers. 4) Moderne technologie verandert -‐ Alle werknemers hebben een smart phone en laptop; -‐ Men kan via de ICT mogelijkheden altijd bij relevante informatie; -‐ Alle informatie en post wordt gedigitaliseerd.
Plattegrond Het huisvestingsconcept is activiteit gebaseerd waarbij de volgende verdeling van functies is gemaakt in samenwerking met de huisvestingsadviseur: Individueel werken waarbij niet gestoord kan worden (21%), individueel werken waarbij men aanspreekbaar is (58%), samenwerken (21%). In appendix D is een plattegrond te vinden waarop de verdeling van individueel werken en samenwerken te zien is.
Look & feel ‘Havensteder heeft gekozen voor een interieur waarbij robuustheid en warmte als uitgangspunten zijn gesteld. Naast robuustheid en warmte was het ook belangrijk transparantie uit te stralen.’, stelt Kroon. Door gebruik van natuurlijke materialen zoals hout en het kleurgebruik van rood en grijs is een warme uitstraling gecreëerd. De kleur rood is ook de kleur van Havensteder, hierdoor werd deze keuze versterkt. Een impressie van de look & feel is terug te vinden in appendix D.
Oud versus nieuw Het huisvestingsconcept van PWS wonen en Com.wonen was over het algemeen vergelijkbaar. ‘Hierbij hadden managers en bestuurders een eigen kamer en per afdeling was er een ruimte.’, vertelt Hofman. Deze indeling werd deels ook gestimuleerd door het
95
stramien van gebouwen. Klop geeft aan dat er meerdere grote veranderingen voor werknemers zijn doorgevoerd: ‘Medewerkers hadden een vaste werkplek en invoering van een mobiele telefoon en laptop is sinds de nieuwe huisvesting in de Red Apple pas ingevoerd. Daarnaast is het archief gedigitaliseerd, nu heeft elke medewerker 1 meter archiefruimte en een locker voor persoonlijke spullen.’ In de oude situatie hadden PWS wonen en Com.wonen meerdere gebiedskantoren. Enkele panden zijn afgestoten en zijn bij andere locaties ingetrokken of verhuist naar de Red Apple. ‘In combinatie met de implementatie van het activiteit gerelateerd werken heeft dit geleid tot een reductie van vierkante meters; van 14.600m2 naar 7.590 m2 .’, vertelt Hofman.
4.4.5 De effecten en relaties Medewerkers vinden het nieuwe huisvestingsconcept over het algemeen een verbetering. ‘Wel is een grote verscheidenheid in tevredenheid te zijn; zo zijn er medewerkers die geen andere werkmethode meer zouden willen en er zijn werknemers die vanaf het begin al negatief over de implementatie dachten en het na een jaar nog steeds niet prettig vinden.’, geeft Klop aan. Vele medewerkers vinden het daarentegen een positieve invloed hebben op ontmoeten van collega’s en samenwerking. Door de invoering van flexwerken wordt direct al een grotere wandelstroming veroorzaakt en waardoor het ontmoeten van verschillende collega’s wordt gestimuleerd (Klop, 2012). Ook de vrijheid in het zelf kunnen kiezen waar gewerkt wordt (de Red Apple, een gebiedskantoor of thuis) wordt als positief ervaren. Negatieve reacties gaan over het verkeerd gebruik van activiteit gerelateerde plekken. ‘Zo zitten medewerkers hele dagen op een aanlandplek waar twee uur gezeten mag worden; dit brengt irritatie met zich mee.’, meldt Hofman in een interview. Veranderingen aan het huisvestingsconcept zijn sinds het begin van de implementatie al doorgevoerd of in uitvoering. Twee verdiepingen zijn met elkaar gewisseld doordat dit een wensbare verschuiving was van de afdelingen. ‘Deze interne verhuizing heeft 1 dag geduurd en bracht geen verbouwingen met zich mee door het concept en dit is een grote, en zeer prettige, verandering ten opzichte van vroeger.’, vertelt Hofman. De enige afdeling die een afgestemde werkplek heeft is het call center en hier dienen nu aanpassingen gedaan te worden, omdat de ruimte te klein wordt voor het aantal medewerkers. Elke werknemer werkt in principe nog volgens het originele flexibele concept, op twee secretaresses na die een preferentie werkplek hebben ten behoeve van de vindbaarheid voor bestuurders. Nadat Havensteder nu een jaar in de Red Apple is gehuisvest zien veel werknemers het ontmoeten als een positieve verandering die is veroorzaakt door het nieuwe huisvestingsconcept. Doordat werknemers geen vaste werkplek hebben, is het gemakkelijker ergens anders te gaan zitten. ‘Dit is voor sommige mensen net een steuntje in de rug om wel bij nieuwe collega’s te gaan zitten.’, geeft Hofman aan.
4.4.6 Conclusies en reflectie In deze paragraaf worden conclusies en een reflectie voor Havensteder beschreven.
Organisatie Havensteder is een semi-‐publieke organisatie en is gekenmerkt door de drie basiskenmerken van een organisatie die worden genoemd door Vallet (2006); het is een groep mensen, meerdere gemeenschappelijke doelen en het is een bewust gecoördineerde eenheid. Het primaire proces van Havensteder is het bieden van huisvesting met bijzondere aandacht voor mensen met een beperkt inkomen of een kwetsbare positie. Havensteder heeft het primaire proces afgestemd op de maatschappelijke opgave die de organisatie kent. Bewoners verwachten een steeds betere kwaliteit van de woningen en om het behoud van aantrekkelijke woonomgevingen te behouden, zullen midden-‐ en hoge inkomens gebonden
96
moeten aan woonwijken. Havensteder beschouwt deze twee elementen als de opgave voor het realiseren van de doelstellingen. Deze opgaven zijn gebaseerd op externe ontwikkelingen die plaats vinden en die door Havensteder zijn benoemt in de strategie. Aan de hand van de missie, kernwaarden en visie zijn doelstellingen opgesteld. Er zijn vijf organisatiedoelen waarmee ook de vijf productiemiddelen dienen te werken. De vier organisatiedoelen door Mintzberg e.a. (2005) genoemd; overleving, efficiency, autonomie en groei zijn terug te vinden in de doelstellingen. -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Toename van klantgerichtheid (overleving) Resultaatgerichtheid (efficiency) Wijkracht (autonomie, groei) Professionaliteit (efficiency, groei) Werkplezier en organisatietrots (overleving, efficiency)
Havensteder heeft een hiërarchische organisatiestructuur. Door de grootte van organisatie is een dergelijke verdeling in verantwoordelijkheden en taken ook noodzaak. De informele organisatiestructuur is minder hiërarchisch dan de formele organisatiestructuur, wordt aangegeven door Kroon en Klop tijdens een interview. Havensteder heeft de contextvariabelen specifiek benoemt in de strategie. De algemene context bestaat voor de woningcorporatie uit het privatiseren van woningcorporaties, het verkleinen van subsidies, veranderingen in inwonersamenstelling van Rotterdam en hierdoor de vraag die verandert. Veranderingen en invloeden hebben ook invloed op de doelen die door Havensteder zijn gesteld.
Organisatiestrategie De vijf P’s van een strategie die door Mintzberg (1987) worden benoemd zijn deels herkenbaar in de strategie van de woningcorporatie. • • •
•
•
Plan: Havensteder heeft een doelgericht plan om als woningcorporatie huisvesting te kunnen leveren waar vraag naar is, met de middelen die beschikbaar zijn. Plot: Aan de hand van het onderzoek kan niet gesteld worden of de strategie een plot is. Patroon: De strategie van de woningcorporatie heeft een vormend karakter. De organisatie geeft aan dat zij samen met partners en bewoners de doelen wil bereiken die zijn gesteld. Positie: Havensteder positioneert de organisatie niet letterlijk ten opzichte van andere woningcorporaties in Rotterdam of op landelijk niveau, maar stelt wel dat de organisatie een belangrijke rol heeft in de vorming en ontwikkeling van de stad Rotterdam en dat Havensteder een bijdrage wil leveren op de positie te verbeteren. Perspectief: Als basis heeft Havensteder de waarden en normen die zijn gevormd door de organisaties PWS en Com.wonen, vanuit hier is een lijn getrokken in de normen en waarden en vanaf het fusiemoment gaat Havensteder verder met een gezamenlijke cultuur.
De cultuur van de twee organisaties is tijdens het fusieproces als handvat gebruikt om cohesie te creëren. Door expliciet te sturen, door middel van het organisatiedoel ‘werkplezier en organisatietrots’, op de ontwikkeling van een saamhorigheidsgevoel bij de werknemers heeft Havensteder het fusieproces kunnen versnellen. Dit proces is ondersteunt door het nieuwe huisvestingsconcept. De opbouw van een strategie zoals genoemd door Kaplan en Norton (2001) is duidelijk terug te herkennen in de ‘Havensteder wiki’. Op basis van de missie, kernwaarden en visie zijn
97
doelen gesteld en vanuit hier de route bepaald waaraan Havensteder de opgaven en handelingen koppelt.
Huisvestingsstrategie Havensteder heeft geen specifieke huisvestingsstrategie waarmee wordt gehandeld voor de huisvesting van de organisatie. De doelen die Havensteder wil bereiken, onder andere met de huisvesting, leveren !"#$%&'&()%*#+,*#-%#+,.)'(%-/,,&-% toegevoegde waarde op voor de !"#$%&'()%*#+(*#,%#-./0%* organisatie. De toegevoegde waarde van 1"#2%3%%&/%*#+(*#,%#&4/45.6/ ϰ͘sĞƌŐƌŽƚĞŶǀĂŶĚĞŇĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚ de nagestreefde doelen kan worden ϱ͘sĞƌŚŽŐĞŶƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚͬŽŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶĂĐƟǀŝƚĞŝƚĞŶ gevonden in de elementen uit figuur 3.45. ϲ͘sĞƌŚŽŐĞŶǀĂŶŐĞďƌƵŝŬĞƌƐƚĞǀƌĞĚĞŶŚĞŝĚ Hiermee streeft Havensteder naar een ϳ͘KŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶWZΘDĂƌŬĞƟŶŐ 0"#1*-%&.)%2*%*#324)22& hogere productiviteit, winstgevendheid ϵ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚĞƐĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐ en onderscheidend vermogen. De term ϭϬ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶŝŶŶŽǀĂƟĞĞŶĐƌĞĂƟǀŝƚĞŝƚ winstgevendheid kan in het geval van ϭϭ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚƵƵƌnjĂĂŵŚĞŝĚ Havensteder worden gezien als het Figuur 3.25 Overeenkomsten doelen Havensteder en behouden van een goed renderende literatuur toegevoegde waarde portefeuille om te kunnen investeren in de kwaliteit van de woningen en wijken.
Huisvestingsconcept Vergeleken met de kantoorconcepten genoemd door Fourman en Bousac (2008) kan gesteld worden dan het concept een combinatie is van een thuisbasis concept en een faciliteitenconcept. De afdelingen hebben een eigen ‘thuiszone’. Faciliteiten zijn door het gehele gebouw verdeeld en hier omheen zijn de werkplekken terug te vinden. De indeling heeft overwegend een open karakter, waardoor de scheidslijn tussen werkplek en openbaar gebied verdwijnt. Deze kenmerken resulteren in een gemengd kantoorconcept. Havensteder heeft de ambitie de ‘thuiszones’ te laten vervallen waardoor het een faciliteitenconcept wordt. Aan alle elementen van een nieuw huisvestingconcept is vorm gegeven in het kantoor van Havensteder. De grootste directe verandering voor werknemers was het niet hebben van een vaste werkplek en de mindering in vierkante meters per persoon. Doordat de verandering van huisvesting tegelijk plaats vond met de fusie, was het een bijzonder grote verandering voor de werknemers. Werknemers hebben een eigen laptop en een smart phone en zijn vrij om thuis te werken. Havensteder heeft hier nog geen duidelijk beleid voor, wat soms leidt tot verwarring bij werknemers. Met de look and feel van Havensteder wordt een warme, robuuste, open sfeer gecreëerd. De rode accenten in combinatie met natuurlijke materialen zoals hout vormen een aantrekkelijke plek om te werken en stralen de identiteit van Havensteder uit. In het huisvestingsconcept van Havensteder is rekening gehouden met de diverse wensen van verschillende generaties die worden benoemd door Haynes en Nunningham (2010). Een jaar na de implementatie hebben enkele secretaresses een voorkeursplek en heeft de afdeling ICT bijvoorbeeld een extra grote tafel gekregen om gezamenlijk aan te werken. Door klankbordgroepen te introduceren bij de ontwikkeling van het concept, kan men haar wensen uiten. Nadat er gekozen is voor een concept, wordt vastgehouden aan de consequenties die dat met zich mee brengt, omdat anders de kwaliteit van het concept weg valt.
98
De effecten en relaties Aan de hand van het Adding Value Management van Jensen (Jensen, Van der Voordt, Coenen, 2012) en het model van Hamel en Prahalad (in Baane e.a., 2010) zijn de effecten van het huisvestingsconcept van Havensteder geanalyseerd. De tellereffecten die voor Havensteder van toepassing zijn, zijn als volgt: Prestatieverbetering is lastig te meten in het algemeen, zo ook voor Havensteder. Doordat medewerkers thuis en op kantoor werken, en de mogelijkheden die ICT biedt, kan mogelijk worden geconcludeerd dat medewerkers tijd meer effectief gebruiken dan voorheen, waardoor dus prestatieverbetering plaats vindt, omdat hetzelfde gebeurd in een kortere tijd, of meer in dezelfde beschikbare tijd. Dit is geen harde conclusie, gebaseerd op zachte feiten. Medewerkers zijn tevreden over de mogelijkheden van ontmoeten en functionele karakter van het activiteit gebaseerde werken, de ICT mogelijkheden, de toename in keuzevrijheid en de ondersteuning van het fusieproces. Aan de hand van deze aspecten kan gesteld worden dat de medewerkertevredenheid is toegenomen. Er zijn echter ook negatieve aspecten zoals niet iedereen niet vindt flex werkplekken prettig, de klimaatregulering, verkeerd gebruik van de werkplekken. Wanneer naar de succesfactoren die Van der Voordt (2003) noemt wordt gekeken, dan blijkt dat het huisvestingconcept positieve effecten oplevert die worden gezien als belangrijk. Een negatief is echter nadrukkelijk aanwezig; de klimaatregulering. Desondanks wordt het huisvestingsconcept over het algemeen (met een toename) positief ervaren en zijn de positieve effecten ook terug te vinden in de aspecten die als belangrijk worden beschouwd uit onderzoek van Van der Voordt en de Been (2010). De organisatiestructuur en cultuur veranderden, wat niet per definitie negatief is, maar wel een beroep doet op de inzet van werknemers. Aangegeven wordt dat door het huisvestingsconcept het fusieproces positief is beïnvloedt. Eilanden culturen konden minder makkelijk ontstaan en het ontmoeten van nieuwe collega’s werd goed mogelijk door middel van het concept. Klantvriendelijkheid staat bij Havensteder hoog in het vaandel, zoals is af te leiden uit de doelstellingen van de organisatie. Of daadwerkelijk meer klantvriendelijkheid is bereikt door onder andere het huisvestingsconcept is lastig vast te stellen. Door het werkproces efficiënter te maken, is het wel zo dat er meer investeringsruimte vrij is gekomen voor woningen en wijken. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat de klanttevredenheid verbetert zou moeten zijn, doordat er meer aangeboden en verzorgd wordt door Havensteder. Het imago van woningcorporaties heeft de afgelopen jaren flink onder druk gestaan door fraudes. Ook PWS had te maken met een fraudezaak. Met de fusie wilde Havensteder bekend worden als een organisatie waar transparantie en robuustheid als voorwaarden werden beschouwd. Hier maakt het huisvestingsconcept ook onderdeel van uit. De look and feel heeft hier een bijdrage in, maar ook het activiteit gebaseerd werken en sturen op resultaat; dit zijn elementen die om overtrouwen in werknemers vraagt van de organisatie. Daarnaast is als harde voorwaarde gesteld dat Havensteder altijd een gezond renderende financieel portfolio wil behouden, om de continuïteit te waarborgen. Het effect van deze aspecten is dat het imago van Havensteder positief is en blijft ten opzichte van andere woningcorporaties. Met het afstoten van enkele panden en verkleinen van het aantal vierkante meters per medewerker, wordt een positieve invloed veroorzaakt voor de duurzaamheid. Duurzaamheid is in eerste instantie echter geen doel voor Havensteder geweest, maar het huisvestingsconcept heeft hier dus wel een bijdrage aan.
99
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐͲ ĚŽĞůƐƚĞůůŝŶŐĞŶ
!"#$"%&'%
In figuur 3.26 zijn de relaties tussen de strategie, huisvestingsstrategie en het huisvestingsconcept weergegeven. Door het leggen van deze relaties, kan de invloed van de strategie worden bepaald en of de huisvestingsdoelstellingen worden gekoppeld aan de uitwerking in de elementen van het nieuwe huisvestingsconcept.
Figuur 3.26 Afstemming strategie -‐ huisvestingsdoelstellingen -‐ huisvestingsconcept
Zoals te zien is in het figuur hebben de strategische elementen: wijkracht als teamplayer, werkplezier en organisatietrots, professionaliteit en resultaatgerichtheid de meeste connectie met de huisvestingsdoelstellingen. Werkplezier en organisatietrots hebben de meeste relaties met de huisvestingsdoelstellingen, wat overeenkomt met de vermelding in de Havensteder wiki (2011) dat dit element specifiek door de huisvesting gerealiseerd wordt. Opmerkelijk is ook de vele relaties die zijn te vinden tussen de strategie en de huisvestingsdoelstellingen in het algemeen. Zoals Kroon ook tijdens het interview aangeeft: ‘De nieuwe huisvesting maakte onderdeel uit van de fusie, dit werd rondom dezelfde tijd gevormd. Doordat de fusie van PWS en Com.wonen en dus de vorming van de gezamenlijke strategie waren vast gesteld, net voordat we naar de Red Apple zouden verhuizen, is er destijds ook nagedacht over wat we met de huisvesting wilden bereiken.’ Hierdoor zijn de huisvestingsdoelstellingen zo goed als direct gekoppeld aan de strategie. De relaties tussen de huisvestingsdoelstellingen en de huisvestingselementen zijn voornamelijk gefocust op plaats-‐ en tijdonafhankelijk werken en de organisatie structuur en cultuur. Het plaats-‐ en tijdonafhankelijk werken kan verklaard worden uit het feit dat het aantal beschikbare vierkante meters flink omlaag is gegaan. Doordat de verhuizing naar de Red Apple vast stond, zijn meerdere doelen hier aan te koppelen. Het huisvestingselement organisatiestructuur en cultuur is te relateren aan het fusieproces. Zoals door Klop (2012) wordt aangegeven: ‘Door het aanbieden van een aantrekkelijk kantoor met goede faciliteiten en het activiteit gerelateerde concept zodat werknemers onderling mengen, ondersteunen we het fusieproces. Het huisvestingsconcept heeft bijgedragen aan de vorming van een eenheid binnen de organisatie.’
100
3.5 Cross case analyse In de cross case analyse worden de resultaten van de BK City, Gemeente Deventer, DSM en Havensteder met elkaar vergeleken. In de volgende volgorde zijn de aspecten onderzocht: de organisatie en organisatiestrategie, de huisvestingsstrategie, het huisvestingsconcept, de effecten van het huisvestingsconcept, de relaties tussen de aspecten en het proces. In de cross case analyse wordt BK City aangehouden bij de benaming van de TU Delft en BK City om verwarring de cross case analyse te voorkomen.
&&&&!!!!!!!!!!'Ğŵ͘ĞǀĞŶƚĞƌ
&&&&!!!!!!!!!!^D
&&&&&&&
&&&&&&&
/ / .. . .
.. .. .. . ..
.. .. .. .. ..
&&&&&&&
&&&&!!!!!!!!!!<ŝƚLJ &&&&&&&
Zoals door Vallet (2006) de basiskenmerken van een organisatie worden benoemd; dat het een groep mensen is, die meerdere gemeenschappelijke !"##"$%&'$()*++(,$)%&-"#"$ . . doelen nastreven in een bewust KƌŐĂŶŝƐĂƟĞĚŽĞůƐƚĞůůŝŶŐĞŶ .. KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌƵĐƚƵƵƌĞŶĐƵůƚƵƵƌ gecoördineerde eenheid, zijn sŝũĨƉƌŽĚƵĐƟĞŵŝĚĚĞůĞŶ . .. deze kenmerken bij alle ŽŶƚĞdžƚǀĂƌŝĂďĞůĞŶ ++)*$0"1 organisaties te herkennen. In /&&н ŐŽĞĚƌĞŬĞŶŝŶŐŵĞĞŐĞŚŽƵĚĞŶ нн ĞdžƚƌĂŐŽĞĚƌĞŬĞŶŝŶŐŵĞĞŐĞŚŽƵĚĞŶ figuur 3.27 is de aanwezigheid van de aspecten die organisaties Figuur 3.27 Organisatie kenmerken casestudies kenmerken weergeven.
&&&&!!!!!!!!!!,ĂǀĞŶƐƚĞĚĞƌ
3.5.2 De organisatie
De missie, kernwaarden en visie vormen theoretisch de basis van iedere organisatie (Kaplan, Norton, 2001). Bij iedere organisatie van de casestudies zijn deze drie elementen in zekere mate aanwezig. In het geval van BK City is door TU Delft hier invulling aan gegeven overkoepelend voor de gehele universiteit. Bij Gemeente Deventer is geen nadrukkelijke missie aanwezig. In principe staat het dienen van de burger centraal. DSM en Havensteder hebben expliciet, de missie, kernwaarden en visie beschreven en vormen daadwerkelijk de identiteit van de organisatie, zoals door Pascoe-‐Samson (2006) wordt genoemd. De organisatiedoelstellingen van de casestudies zijn de beoogde resultaten, zoals ook door Pascoe-‐Samson (2006) wordt beschreven. Voor de ene organisatie zijn deze doelen meer expliciet genoemd en verschil in vanzelfsprekendheid is ook aanwezig. Zo is aan de hand van de resultaten te constateren dat de organisatiedoelstellingen van DSM en Havensteder, de private-‐ en semi publieke partijen, zijn beschreven in documenten en gebaseerd zijn op de basis van missie, kernwaarden en visie. Voor de publieke organisaties Gemeente Deventer en BK City zijn de organisatiedoelstellingen in grotere mate een vanzelfsprekendheid; het bieden van onderwijs en ondersteunen van onderzoek en het dienen van de burger. De vier organisatiedoelen van Mintzberg e.a. (2005); overleving, efficiency, autonomie en groei vormen voor alle casestudies de essentie van de organisatiedoelstellingen. Bij BK City, Gemeente Deventer, DSM en Havensteder zijn een organisatiestructuur en cultuur te benoemen of te omschrijven. Hierin is zoals door Pascoe-‐Samson (2006) en Krumm (1999) wordt gesteld, een onderscheid te maken tussen formele en informele organisatiestructuur. Van origine kennen de organisaties van de casestudies een hiërarchische organisatiestructuur. Alle organisaties ontwikkelen zich van hiërarchische organisatie naar een netwerkorganisatie. Hierin is geen onderscheid te maken tussen private en publieke organisaties. De vijf productiemiddelen, namelijk mensen, informatie en communicatie, kapitaal en vastgoed worden door alle vier de organisaties beschouwd als productiemiddelen. Ook
101
wordt vastgoed in toenemende mate gezien als een strategisch bedrijfsmiddel, zoals ook door Taal (2006) is benoemd. Havensteder heeft door het fusieproces vastgoed in het bijzonder als strategisch bedrijfsmiddel ingezet. Door een grotere organisatieverandering kunnen hierdoor ook verandering van de betekenis van het vastgoed in strategische zin worden doorgevoerd. Dit is ook te constateren bij DSM die een imago verandering zijn ondergaan gelijktijdig aan de verandering van huisvestingsconcept. In alle vier de casestudies is geconstateerd dat de organisaties in enige mate de contextvariabelen hebben benoemd. De contextvariabelen verschillen van de algemene context in de vorm van globale of economische veranderingen tot de organisatie specifieke context. Bk City, DSM en Havensteder hebben de contextvariabelen op geografisch niveau omschreven dat relevant is voor de organisatie; DSM expliciet op mondiaal niveau en Havensteder op regionaal niveau.
3.5.3 Organisatiestrategie De organisatiestrategieën van de organisaties verschillen van inhoud en vorm tot elkaar. Zoals door Mintzberg e.a. (2005) wordt beschreven kan dit komen doordat de capaciteiten verschillen van de organisaties. DSM en BK City hebben de meest uitgebreide organisatiestrategie opgesteld. Dit zijn ook de grootste organisaties van de case selectie. Gemeente Deventer heeft geen overkoepelende organisatiestrategie, omdat de taak van een gemeente als centraal uitgangspunt wordt aangehouden bij de grote diversiteit aan diensten. Wel wordt aan de hand van een jaarlijks veranderend thema een leidraad binnen de organisatie aangehouden. De vijf P’s waar volgens Mintzberg e.a. (2005) op in dient te spelen zijn over het algemeen aanwezig binnen de organisatiestrategieën. Aan de aspecten Plan en Perspectief wordt het meest concreet vorm gegeven in de strategieën. De aspecten Patroon en Positie worden ook behandeld in de strategieën, soms in impliciete vorm. Aan de hand van de beschikbare gegevens kan niet worden vastgesteld of de organisaties ook rekening gehouden met het aspect Plot. De organisatiestrategie heeft theoretisch de basis van de missie, kernwaarden en visie, volgens Kaplan en Norton (2001). Bij de casestudies heeft de organisatiestrategie in het geval van DSM en Havensteder deze basis. De organisatiestrategie heeft voor deze organisaties de functie van overkoepelende strategie; de productiemiddelen dienen een eigen invulling te geven binnen het kader van de organisatiestrategie. Het figuur opgesteld door Hoendervanger, van der Voordt en Wijnja (2012) kan in het geval van deze selectie organisaties als overzicht worden aangehouden voor de verhouding van overkoepelende organisatiestrategie en strategieën van de vijf productiemiddelen. Er is in dit geval een zekere flexibiliteit te constateren. Zoals door Mintzberg e.a. (2005) wordt beschreven kan deze flexibiliteit het vermogen tot innovatie ondersteunen. In het geval van DSM kan deze situatie herkent worden doordat de vrijheid om te kiezen voor een nieuw huisvestingsconcept leidt tot meer tevreden werknemers. De organisatiestrategieën zijn opgesteld door de hoogste rangen management van de organisaties in samenwerking met het management in het geval van BK City, DSM en Havensteder. Hierbij is interactie met werknemers, klanten en leveranciers zoals ook door Byrne (in Mintzberg e.a., 2005) wordt gesteld wenselijk, maar tot op een bepaald niveau; teveel inspraak leidt tot verwarring. Bij BK City, Gemeente Deventer, DSM en Havensteder wordt aangegeven dat inspraak in het beleid mogelijk is, maar dat de organisatiestrategie coherentie, orde en betekenis schept voor de organisatie om het primaire proces beter uit te voeren. In de volgende paragraaf waarin de aspecten van de huisvestingsstrategie worden beschreven is in figuur 3.28 de rol van de organisatiestrategie aangegeven door middel van
102
een rode markering. In het figuur is de functie van de organisatiestrategie op het productiemiddel vastgoed, het kaderen van de plannen, weergegeven.
103
3.5.4 Huisvestingsstrategie Binnen de selectie van casestudies hebben de organisaties geen specifieke huisvestingsstrategie. Wel denkt men binnen de organisaties steeds meer na over de rol van vastgoed en is het besef aanwezig dat de huisvestingsituatie van invloed kan zijn op de resultaten van de organisatie, zoals De Vries (2007) ook concludeert uit onderzoek. BK City, Gemeente Deventer en DSM ontwikkelen een huisvestingsstrategie op het moment van onderzoek. De veranderde betekenis van vastgoed is te constateren bij de organisaties. Waar eerst de functionele en technische functie centraal stonden, spelen de symbolische en economische functie nu ook een rol. De organisaties beseffen dat het primaire proces gebaat kan zijn bij goed huisvestingsmanagement, zoals ook De Vries (2007) stelt. De betekenis van het vastgoed is voor zowel Gemeente Deventer verandert, als voor BK City, DSM en Havensteder.
Rol van huisvestingsstrategie Naast de ontwikkeling van een huisvestingsstrategie hebben de organisaties van de casestudies wel huisvestingsdoelstellingen opgesteld. Aan de hand van deze doelen heeft men vorm gegeven aan het nieuwe huisvestingsconcept. Voor BK City, DSM Havensteder heeft is direct aan te wijzen oorzaak gezorgd voor de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept. Van de organisaties is de positie en invloed van de organisatie-‐ en huisvestingsstrategie weergegeven in figuur 3.28 De organisatiestrategie is rood gemarkeerd en de huisvestingsstrategie geel. Aan de hand van dit figuur zijn enkele aspecten geconstateerd: • • • • • •
De visie van interne managers met kennis van vastgoed en huisvesting vormt de basis voor beslissingen voor de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept; De organisatiestrategie van BK City en DSM heeft een sterk kaderend karakter ten opzichte van de huisvestingsdoelstellingen; De organisatiestrategie van BK City, DSM en Havensteder vormt het kader voor de ontwikkeling van de huisvestingsstrategie; Door gelijktijdige ontwikkeling van de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie van Havensteder zijn de doelstellingen van de strategieën geïntegreerd; De visie van Gemeente Deventer op de huisvesting en de doelstellingen die zijn gesteld vormen het kader voor de ontwikkeling van de huisvestingsstrategie; Meer draagvlak binnen de organisatie kan zorgen voor meer aandacht voor huisvesting binnen de organisatiestrategie bij DSM.
Huisvestingsdoelstellingen Doordat binnen de selectie van casestudies organisaties aan de hand van huisvestingsdoelstellingen een keuzes zijn gemaakt voor het nieuwe huisvestingsconcept, worden de huisvestingsdoelstellingen beschreven aan de hand van de literatuur (De Vries 2007, Van Meel e.a., 2010, Den Heijer, 2011) omtrent de toegevoegde waarde van vastgoed. In figuur 3.29 is een overzicht gegeven welke doelen werden nageschreven door de organisaties. De huisvestingsdoelstellingen die bij alle vier de organisaties overeenkomen zijn ‘verlagen van de kosten’, ‘vergroten van de flexibiliteit’, ‘verhogen van productiviteit/ondersteunen van activiteiten’ en ‘stimuleren van samenwerking’. Deze doelstellingen om toegevoegde waarde te creëren worden als eerste beschreven. Hier op volgend worden de overige doelstellingen beschreven.
104
-./01'2
ďƌĂŶĚ
ŽŶƚǁŝŬŬĞůŝŶŐǀĂŶ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ
ŬĂĚĞƌ͗ZŽĂĚŵĂƉϮϬϮϬ
ƉŝůŽƚƉƌŽũĞĐƚ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
ƟũĚĞůŝũŬĞŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ͖ ŐĞďŽƵǁ:ƵůŝĂŶĂůĂĂŶ
ƐƵĐĐĞƐ<ŝƚLJ͖ ƉůĂŶ<ŝƚLJ^dz
3$4$$%'$/*$#$%'$) sŝƐŝĞŐĞĐĞŶƚƌĞĞƌĚĞ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ
sŝƐŝĞŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ
8$354.5#&".39ďĞƐĐŚŝŬďĂƌĞďƵĚŐĞƚ
ŝŶƉƵƚĂůůĞĚŝĞŶƐƚĞŶ :4.-5%0%%.3%
KŶƚǁŝŬŬĞůŝŶŐĞŶŝŵƉůĞͲ ŵĞŶƚĂƟĞŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐͲ )(.)%&3
ƉŝůŽƚƉƌŽũĞĐƚ
ŽŶƚǁŝŬŬĞůŝŶŐǀĂŶ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ
*+, ŚĞŵĞůŽƚ
ǀŝƐŝĞŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶͲ ĐĞƉƚ^ŝƩĂƌĚ
ŽŶƚǁŝŬŬĞůŝŶŐǀĂŶ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ
ŬĂĚĞƌ͗^
ƌĂĂŐǀůĂŬďŝũƵƐŝŶĞƐƐ 6'(%&
/ŵƉůĞŵĞŶƚĂƟĞŚƵŝƐǀĞƐͲ ƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
,"))%#7 ŵĞĞƌĚƌĂĂŐǀůĂŬĞŶ ŝŵƉůĞŵĞŶƚĂƟĞƐ
!"#$%&'$($) !"#$%&'()%# *+,-%.-/(012(.%.
ǀŽƌŵŝŶŐŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞͲ #3'43%5
%$:('0$.5ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ
hŝƚŐĂŶŐƐƉƵŶƚ͗ŚƵŝƐǀĞƐͲ ƟŶŐŝŶZĞĚƉƉůĞ
sŝƐŝĞŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ
/ŵƉůĞŵĞŶƚĂƟĞŚƵŝƐǀĞƐͲ ƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
dždždždždždždždž'Ğŵ͘ĞǀĞŶĞƚĞƌ
,ĂǀĞŶƐƚĞĚĞƌ dždždždždždždž
dždždždždždždždždž^D^ŝƩĂƌĚ
!!!!!!!!!!##4<#=6)>
!"#$%&'&()%*#+,*#-%#+,.)'(%-/,,&-% 0"#$%&1,'%*#+,*#-%#2(.)%* 3"#4%5%%&.%*#+,*#-%#&6.67(8. ϰ͘sĞƌŐƌŽƚĞŶǀĂŶĚĞŇĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚ ϱ͘sĞƌŚŽŐĞŶƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚͬŽŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶĂĐƟǀŝƚĞŝƚĞŶ ϲ͘sĞƌŚŽŐĞŶǀĂŶŐĞďƌƵŝŬĞƌƐƚĞǀƌĞĚĞŶŚĞŝĚ ϳ͘KŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶWZΘŵĂƌŬĞƟŶŐ 9"#:*-%&.)%;*%*#+,*#7;1);;& ϵ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶƐĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐ ϭϬ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶŝŶŶŽǀĂƟĞĞŶĐƌĞĂƟǀŝƚĞŝƚ ϭϭ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚƵƵƌnjĂĂŵŚĞŝĚ
dždždždždždždždž
Figuur 3.28 De organisatiestrategie en huisvestingsstrategie in het proces
Figuur 3.29 Vergelijking huisvestingsdoelstellingen
105
Verlagen van de kosten Het verlagen van de kosten is voor DSM en Havensteder een doel. Waarom dit doel niet specifiek wordt genoemd door BK City, kan liggen aan het feit dat het een publieke organisatie is. Zoals Pascoe-‐Samson (2006) aan geeft hebben publieke organisaties naast het waarborgen van de continuïteit het bijdragen aan een maatschappelijk doel. Dit in tegenstelling tot private organisaties waar veelal gestreefd wordt naar het behalen van een zo’n groot mogelijke winst. Hierdoor zal het verlagen van kosten een belangrijker doel zijn voor private organisaties dat vaak voorkomt, omdat De Vries (2007) na onderzoek aan geeft dat van alle mogelijkheden die vastgoed biedt om de prestatieaspecten te beïnvloeden het verlagen van de kosten het meest wordt nagestreefd. Vergroten van de flexibiliteit Het vergroten van de flexibiliteit uit zich voor de organisaties in meerdere elementen: flexibiliteit in de bruikbaarheid van de werkvloeren omdat aanpassingen en interne verhuizingen gemakkelijk zijn uit te voeren, maar ook in de flexibiliteit of werknemers thuis of op kantoor werken wat invloed heeft op de flexibiliteit van het benodigd aantal vierkante meters voor de organisatie. Verhogen van productiviteit en ondersteunen activiteiten Het verhogen van de productiviteit en het ondersteunen van de activiteiten wordt bij alle organisaties gerealiseerd door het aanbieden van activiteit gebaseerde werkplekken. Hierdoor worden activiteiten specifieker ondersteunt. Doordat meer keuze vrijheid ontstaat voor de medewerker in keuze van werkplek ervaren medewerkers dit als het meer invloed hebben het werkproces. Hierdoor voelen werknemers zich vrijer en vinden ze het prettiger te werken, dat resulteert in het verhogen van de productiviteit. Het verbeteren van de productiviteit wordt echter niet letterlijk genoemd als doel dat wordt behaald. Dit komt door de lastige meetbaarheid hiervan. Wat wel uit de evaluaties bij DSM Sittard en Havensteder naar voren komt is dat werknemers vinden dat hun werk goed wordt ondersteund door het nieuwe huisvestingsconcept. Stimuleren van samenwerking Bij alle organisaties wordt het doel nagestreefd om de samenwerking te stimuleren door het implementeren van een nieuw huisvestingsconcept. Doordat werknemers niet meer vast zitten aan een eigen plek verdwijnen barrières tussen afdelingen en werknemers onderling. Door het aanbieden van aantrekkelijke plekken waar overlegd kan worden en ontmoeting te stimuleren door circulatie te veroorzaken door activiteit gebaseerde werkplekken, wordt samenwerking bevorderd. Ondersteunen van PR & marketing Het ondersteunen van PR en marketing is voor alle organisaties een doel geweest. Dit doel wordt gesteld om als een robuuste en transparantie organisatie bekend te staan (Havensteder), om young professionals aan te trekken en het nieuwe imago te ondersteunen (DSM), of om het voorlopen met een dergelijk huisvestingsconcept binnen de branche en practice what you preach (BK City). Bij alle huisvestingsveranderingen is het aspect duidelijk een doel dat voortkomt uit de externe context van de organisaties. Voor iedere organisatie verschilt het aspect waarmee of waardoor zij het ondersteunen van PR en marketing verbinden aan de huisvestingsverandering, maar wel is duidelijk dat huisvesting een rol kan spelen in de uitstraling van de organisatie voor de externe context. Gemeente Deventer wil door middel van het nieuwe huisvestingsconcept de burger beter van dienst zijn. Enerzijds door het beter ondersteunen van de gemeentelijke diensten,
106
anderzijds door aanbieden van aantrekkelijke ontvangstruimten waar men interactief kan kennis maken met Gemeente Deventer. Beheersen van de risico’s BK City en Havensteder hebben als doel met de huisvesting risico’s te beheersen. Voor BK City betekent dit het gevaar voor nog een brand zo klein mogelijk maken en de juiste voorzorgsmaatregelen te treffen om adequaat te kunnen handelen mocht het alsnog gebeuren. Voor Havensteder is dit doel terug te vinden in het aantal te beheren kantoren en hiermee verbonden kosten. Door het gebruik van het activiteit gebaseerde concept, zijn aanpassingen voor de net gefuseerde organisatie gemakkelijker uit te voeren. Verhogen van gebruikerstevredenheid Het verhogen van de gebruikerstevredenheid wordt door Havensteder en DSM gezocht in het aanbieden van een aantrekkelijke werkomgeving voor medewerkers. Hiermee beoogt DSM het zijn van een goede werkgever. Ook wordt aangegeven dat het aanbieden van een aantrekkelijke werkomgeving werkt als wisselgeld: Wanneer je van werknemers vraagt hun eigen kantoor op te geven en op een andere manier te gaan werken, wil je als organisatie ook iets terug geven, dit in de vorm van een aantrekkelijke werkomgeving. Van Bogerijen (2012) van Veldhoen+Company geeft aan dat de kosten per werkplek omhoog gaan bij een aantrekkelijke activiteit gebaseerde werkplek, maar dat hierdoor de waardering wel omhoog gaat. Het aanbieden van aantrekkelijke extra’s in de werkomgeving vallen hieronder, zoals het aanbieden van een lekkere (voor gereduceerd tarief) lunch of goede koffie zoals bij Havensteder. Ondersteunen van cultuur Het ondersteunen van de cultuur is een doel voor de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept voor DSM. Het nieuwe huisvestingsconcept ondersteunt de generatie gedragingen (externe oriëntatie, snel samenwerken, verantwoordelijkheid voor prestaties) en is de verandering van het huisvestingsconcept een krachtige interventie. Bij Havensteder kan ook gesproken worden over een relatie tussen het nieuwe huisvestingsconcept en de organisatie, maar in tegenovergestelde richting: Door het implementeren van een nieuw huisvestingsconcept waar de net gefuseerde organisatie in zijn geheel aan dient te wennen, zal een gemeenschappelijk gevoel, ‘wijkracht’, ontstaan waardoor een cultuur wordt gecreëerd. Stimuleren van innovatie en creativiteit BK City heeft met haar huisvestingsconcept het doel innovatie en creativiteit te stimuleren. Door transparantie binnen het gebouw, waarbij zichtbaar is wat is gecreëerd of wat op dat moment wordt gecreëerd door studenten en onderzoekers worden anderen geïnspireerd. Hierdoor wordt innovatie en creativiteit gestimuleerd. Bij DSM wordt innovatie en creativiteit gestimuleerd door ontmoetingen tussen werknemers te stimuleren. Door het aanbieden van diverse overlegplekken, bijvoorbeeld speciale ruimtes voor brainstormsessies, denken werknemers vrijer na over het werk. Stimuleren van duurzaamheid Duurzaamheid speelt een steeds belangrijkere rol in de samenleving. Zo ook voor grote organisaties zoals DSM. In strategie en jaarverslagen wordt veel gesproken over duurzaamheid, omdat het deel uit maakt van een van de doelen van de organisatie. Ook met het huisvestingsconcept is hiermee rekening gehouden. Voor BK City is duurzaamheid ook een doel voor de tijdelijke huisvesting destijds geweest en nu met het plan BK City STAY heeft men de ambitie om van het gebouw een CO2-‐neutraal gebouw te maken met lagere exploitatiekosten waarmee men nu te doen heeft. Ook zet BK City het hergebruik van
107
monumentale als een voorbeeld voor duurzaam gebruik van de gebouwde omgeving voor haar omgeving. Zonder de deze veranderingen in het gebouw echter niet duurzaam; de isolatie is niet optimaal waardoor warmte wordt verloren en installaties zijn oud.
Directe aanleiding In twee gevallen van de cases, BK City en Havensteder, is het gebouw een uitgangspunt geweest voor de werkelijke toepassing van het huisvestingsconcept. Onderling verschillen deze twee uitgangspunten van elkaar. Voor DSM was de inhuizing van een afdeling de directe aanleiding voor de keuze van een nieuw huisvestingsconcept. Voor de faculteit Bouwkunde kwam het proces in een versnelling terecht, doordat de brand uitbrak in het faculteitsgebouw. Omdat (tijdelijke) nieuwe huisvesting gerealiseerd diende te worden en plannen in ontwikkeling waren voor het implementeren van een nieuw huisvestingsconcept, werd de noodzaak omgezet in een kans. Voor de tijdelijke huisvesting werd al snel het oude TU Delft hoofdgebouw toegewezen en de plannen die eigenlijk waren bedacht voor dit gebouw werden tijdelijk aan de kant gezet. Het plan voor implementatie was al daar, maar het gebouw werd wel het fysieke uitgangspunt; de huisvestingsconcept moest worden uitgevoerd worden binnen het bestaande gebouw. Bij DSM is de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept een optie geworden toen de afdeling ICT gehuisvest diende te worden in Sittard. De afdeling had de wens op een verdieping te zitten om hun werk zo goed mogelijk te kunnen doen.
!"#$%&' !"#$"%&''(%)*"#+ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
ďƌĂŶĚ
<ĂĚĞƌͬƵŝƚŐĂŶŐƐƉƵŶƚƟũĚĞůŝũŬĞŚƵŝƐ, ǀĞƐƟŶŐ͗ŽƵĚŚŽŽĨĚŐĞďŽƵǁdhĞůŌ
012 /ŶŚƵŝnjŝŶŐ/d
sŽŽƌŬĞƵƌǀŽŽƌϭǁĞƌŬͲ ǀůŽĞƌǀŽŽƌĂĨĚĞůŝŶŐ
ŬĞƵnjĞǀŽŽƌŶŝĞƵǁ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
()*+,-&+.+/ hŝƚŐĂŶŐƐƉƵŶƚ͗ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐŝŶ ZĞĚƉƉůĞ
!"#$"%&''(%)*"#+
ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ Voor Havensteder was de nieuwe ĨƵƐŝĞWt^ĞŶŽŵ͘ǁŽŶĞŶ huisvesting in de Red Apple ook een fysiek uitgangspunt. Door de Figuur 3.30 Directe aanleiding fusie van Com.wonen en PWS nam het aantal werknemers aanzienlijk toe. Doordat de Red Apple behoorde tot de toekomstige vastgoedportefeuille van de organisatie en het al enige tijd in leegstand verkeerde, werd huisvesting in de Red Apple als uitgangspunt aangehouden. De vierkante meters die beschikbaar waren in dit gebouw, waren in vergelijk met de huisvesting van de twee organisaties minder. Hierdoor diende men over een oplossing na te denken, dat zich heeft geuit in het introduceren van een nieuw huisvestingsconcept, dat de gehele organisatie beter zou ondersteunen naast de noodzaak van vierkante meter beperking.
3.5.5 Het huisvestingsconcept De projectgegevens van de organisaties verschillen van elkaar. De nieuwe huisvestingsconcepten zijn vanaf 2008 tot 2011 geïmplementeerd. En een huisvestingsconcept is nog in ontwikkeling. In de omvang van de gebouwen zitten grote verschillen; Havensteder heeft het kleinste gebouw met 3.600 m2 BVO tot de 33.000 m2 BVO van DSM en 36.000 m2 BVO van BK City (waarvan een deel voor studenten en onderwijs bedoeld is). De flexfactor is een interessante vergelijking; voor alle organisaties is deze ongeveer gelijk, namelijk 0,65 tot 0,7. Zowel door DSM als door Havensteder wordt aangegeven dat zij de flexfactor graag willen verhogen, want in de huidige situatie is de bezetting in de realiteit nog te laag wat het claimen van werkplekken door werknemers veroorzaakt. Om het huisvestingsconcept te laten werken met de flex werkplekken, zou de flexfactor verhoogt moeten worden. Het aantal vierkante meters per werkplek is vergelijkbaar; tussen de 11 tot 15 vierkante meter per medewerker. Voor Gemeente
108
dƌĂŶƐĨŽƌŵĂƟĞďŽƵǁũĂĂƌ 6.789:.3-*3;!3<=>3 ?9*79/
[email protected]+-.A-*:.* ĂŶƚĂůǁĞƌŬƉůĞŬŬĞŶ ĂŶƚĂůǁĞƌŬƉůĞŬŬĞŶ:.;-++./
[email protected]+-.A-*: ?9*79/
[email protected]:9+.8A/.11.*3:.;-++./
[email protected]+-.A-*: B*C)8;./.3A/.11.*3:.;-++./
[email protected]+-.A-*: ĂŶƚĂůŵĞĚĞǁĞƌŬĞƌƐ ?9*79/3DEFGH D/.IC9J7)8 ;!ƉĞƌŵĞĚĞǁĞƌŬĞƌ ;!ƉĞƌǁĞƌŬƉůĞŬ 'ĞŵŝĚĚĞůĚĞďĞnjĞƫŶŐƐŐƌĂĂĚ
!""K $&%"""3 $ K#" ' L L #%"!M (&!3 "2K& '2! ##2! $#53+)J.*723 &'53H.J8%
!"#'3:.A/9*+ !"%""" ( 44" '4 #" #" K#! 4&$ "24 #" 4 L
#MM"L#MM! $$%""" ( #$"" !&" '' (" #$'" ###" "243 K393M #' 4"53;9I
./0$'"&$1$2
345*
!"#$%&$'
6$7$$'&$* 3$0$'&$2
()*+,&-
Deventer wordt 7 vierkante meter aangehouden, maar hierbij zijn de overlegplekken buiten beschouwing gelaten.
!"## $%&"" ' !$" (' #& !" $!" )*+,-+./-01 "2&' ##2$3 #'243 '"5
Figuur 3.31 Overzicht projectgegevens
In deze paragraaf worden ook de huisvestingsconcepten vergeleken aan de hand van de eerder genoemde huisvestingskenmerken: plaats-‐ en tijdonafhankelijk werken, gestuurd op resultaat, organisatie structuur en cultuur verandert en moderne technologie verandert. Bij de organisaties die zijn geselecteerd voor de casestudies zijn alle vier de huisvestingskenmerken te constateren in het nieuwe huisvestingsconcept. De impact van verandering van groot naar klein is als volgt: • • • •
Plaats-‐ en tijd onafhankelijk werken Organisatiestructuur en cultuur verandert Sturen op resultaat Moderne technologie verandert
Plaats-‐ en tijdonafhankelijk werken De verandering van de fysieke werkplek is een grote verandering geweest voor BK City, Gemeente Deventer, DSM en Havensteder. Het activiteit gerelateerd werken was voor de werknemers van de organisaties nieuw, voordat het nieuwe huisvestingsconcept werd ingevoerd of voor het pilot project. Door de mogelijkheden van ICT kan er bij alle vier de organisaties meer thuis worden gewerkt. Op thuis werken wordt wel gestuurd, maar zijn bij BK City, DSM en Havensteder nog geen duidelijke voorschriften voor. Enkele personen van het secretariaat hebben bij BK City en Havensteder een eigen werkplek. De introductie van informele en formele overlegplekken is voor de organisaties ook nieuw. Organisatiestructuur en cultuur verandert Bij BK City, DSM en Havensteder is de cultuur verandert sinds de implementatie van het nieuwe huisvestingsconcept. Dit komt mede door het huisvestingsconcept, maar bij deze organisaties is ook een verandering van structuur van toepassing geweest. Gemeente Deventer, DSM ontwikkelen van een hiërarchische organisatie naar een netwerkorganisatie en hierdoor verandert de cultuur. Het nieuwe huisvestingsconcept ondersteunt deze verandering door ontmoeting te stimuleren, overleg gemakkelijker te maken door goede faciliteiten en ICT mogelijkheden aan te bieden om goed bereikbaar te zijn. Havensteder gaat ook bewust om met de verandering van organisatiestructuur en cultuur. De nieuwe
109
cultuur is gebaseerd op die van de voorgaande organisaties en wordt versterkt door het huisvestingsconcept. Men is zoekende naar de goed passende organisatiestructuur: de balans tussen verantwoordelijkheden en vrijheid is nu nog beperkt vrij gelaten om de controle te behouden. Het huisvestingsmodel is een groeimode, waarmee Havensteder uiteindelijk het doel heeft een organisatie te worden die gebaseerd is op flexibele arbeidsrelaties. Moderne technologie verandert Onafhankelijk van plaats en tijd werken is mogelijk door de ICT mogelijkheden van de organisaties. De moderne technologie ondersteunt in dit geval het kenmerk plaats-‐ en tijdonafhankelijk werken. Vrije toegang tot informatie en kennis is ook mogelijk door de ICT mogelijkheden, omdat alle informatie gedigitaliseerd wordt. Tussen de onderzochte organisaties is een verschil in toegankelijkheid te constateren. Bij BK City en DSM is minder openheid van de informatie door de gevoeligheid van de inhoud. Havensteder kan meer toegankelijkheid bieden voor een groot deel van de informatie voor haar werknemers.
Look and feel De vier huisvestingskenmerken worden door alle vier de organisaties toegepast. De look and feel van de huisvestingsconcepten verschilt weldegelijk en is te relateren aan de cultuur van de organisatie en het imago dat de organisatie wil uitstralen. In figuur 3.32 is een overzicht weergegeven van de kenmerken van de look and feel en het imago van de organisatie. Het verschil van de huisvestingsconcepten is dus niet te vinden in de type werkplekken en overlegplekken, deze mogelijkheden zijn vergelijkbaar, maar met name in de look and feel die past bij de organisatiecultuur. Zoals door Van der Laan (2012) van YNNO en Van Bogerijen (2012) van Veldhoen+Company ook wordt geconstateerd, ervaren de werknemers van BK City, DSM en Havensteder de look and feel als een positieve, kwalitatieve verandering. KƌŐĂŶŝƐĂƟĞ !"#$%&'
!"#$%&'()$*+,.&/0#*+$""1 &ĞůůĞŬůĞƵƌĞŶŝŶĐŽŵďŝŶĂƟĞŵĞƚǁŝƚ
()*))+&)#,)-)+&).
2,*00+1$34"'5,*"+$,1"& 2,*00+1$34"'41"0+"& 678"+'$&*"+$"0+ 97"1'41"0+%"8+0$4' DŽĚĞƌŶĞŝŶƌŝĐŚƟŶŐ :"8+0$4';,&'<70* =77/'41"0+%"8+0$4
,/0 12-)+3&)4).
5667#8#9)):#
;*2<6 )77+17>"+'8$&&"&',+?<$*"?*00+' ŽŶĚĞƌǁŝũƐ ZĞƉƌĞƐĞŶƚĂƟĞǀĞĂƌĐŚŝƚĞĐƚƵƵƌĨĂĐƵůƚĞŝƚ KŶƚŵŽĞƟŶŐƐƉůĞŬ ƵƵƌnjĂĂŵďĞǁƵƐƚĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ dƌĂŶƐƉĂƌĂŶƟĞ ^ŽďĞƌĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ dƌĂŶƐƉĂƌĂŶƟĞ @7/"+&"'0$*#*+,1$&% =7800#*<"$/ tĂƌŵĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ
Figuur 3.32 Look and feel kenmerken van de organisaties
3.5.6 De relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten hiervan Iedere implementatie van een nieuw huisvestingsconcept heeft positieve en negatieve effecten gehad voor de organisaties Bk City, DSM en Havensteder. Gemeente Deventer heeft tot op heden alleen een pilot case in uitvoering, dus de effecten van het uiteindelijke huisvestingsconcept zijn nog niet meetbaar. Een overzicht van de effecten bij BK City, DSM en Havensteder is weergegeven in figuur 85.
110
!"#$%&'
()*
,ĂǀĞŶƐƚĞĚĞƌ
ƉŽƐŝƟĞĨ KŶƚŵŽĞƟŶŐƐƉůĞŬŬĞŶƐƉƌĞƐ! ƐŽďĂƌĞŶŬĂŶƟŶĞ
ƉŽƐŝƟĞĨ KŶƚŵŽĞƚĞŶŐĂĂƚŐĞŵĂŬŬĞͲ ůŝũŬĞƌ
ƉŽƐŝƟĞĨ KŶƚŵŽĞƟŶŐĞŶƐĂŵĞŶǁĞƌŬĞŶ ǁŽƌĚƚŐĞƐƟŵƵůĞĞƌĚ
&ƵŶĐƟŽŶĞĞůǁĞƌŬĐŽŶĐĞƉƚ
&ƵŶĐƟŽŶĞĞůǁĞƌŬĐŽŶĐĞƉƚ
/dŵŽŐĞůŝũŬŚĞĚĞŶ
/dŵŽŐĞůŝũŬŚĞĚĞŶ
ĐƟǀŝƚĞŝƚŐĞďĂƐĞĞƌĚĞǁĞƌŬ! ƉůĞŬŝƐĨƵŶĐƟŽŶĞĞů
dŽĞŶĂŵĞŬĞƵnjĞǀƌŝũŚĞŝĚ
dŽĞŶĂŵĞŬĞƵnjĞǀƌŝũŚĞŝĚǀŽŽƌ ǁĞƌŬƉůĞŬ
hŝƚƐƚƌĂůŝŶŐŐĞďŽƵǁ
ŶĞŐĂƟĞĨ
ĂĐƟǀŝƚĞŝƚŐĞďĂƐĞĞƌĚǁĞƌŬ! ƉůĞŬŬĞŶǀŽůĚŽĞŶŶŝĞƚĂĂŶ ǀƌĂĂŐ
EŝĞƚŝĞĚĞƌĞĞŶǀŝŶĚƚŇĞdžǁĞƌŬ! ƉůĞŬŬĞŶƉƌĞƫŐ
sŝŶĚďĂĂƌŚĞŝĚŝŶŐĞďŽƵǁ
sĞŝůŝŐŚĞŝĚƉĞƌƐŽŽŶůŝũŬĞƐƉƵů! ůĞŶ
<ůŝŵĂĂƚƌĞŐƵůĞƌŝŶŐ
ƌĐŚŝǀĞƌŝŶŐ
/dŵŽŐĞůŝũŬŚĞĚĞŶ &ůĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚŬĞƵnjĞǀƌŝũŚĞŝĚ ǀŽŽƌƚŚƵŝƐǁĞƌŬĞŶŽĨŽƉŬĂŶ! ƚŽŽƌĞŶǁĞƌŬƟũĚĞŶ
,ĞůƉƚĨƵƐŝĞƉƌŽĐĞƐ
ŶĞŐĂƟĞĨ WĞƌƐŽŽŶůŝũŬĞŝŶĚĞůŝŶŐǀĂŶ ǁĞƌŬǀůŽĞƌ
ŶĞŐĂƟĞĨ ĞŶŽĚŝŐĚĞǁĞƌŬƉůĞŬŶŝĞƚ ĂůƟũĚďĞƐĐŚŝŬďĂĂƌ
EŝĞƚŝĞĚĞƌĞĞŶǀŝŶĚƚŇĞdžǁĞƌŬ! ƉůĞŬŬĞŶƉƌĞƫŐ
EŝĞƚŝĞĚĞƌĞĞŶǀŝŶĚƚŇĞdžǁĞƌŬ! ƉůĞŬŬĞŶƉƌĞƫŐ
ZĞŐĞůƐǀĞƌƐůĂƉƉĞŶƐŽŵƐĚŽŽƌ ƚĞůĂŐĞďĞnjĞƫŶŐƐŐƌĂĂĚ
tĞƌŬŶĞŵĞƌƐŚŽƵĚĞŶĞƌŐǀĂƐƚ ĂĂŶĞŝŐĞŶǁĞƌŬǀůĞŬ
<ůŝŵĂĂƚƌĞŐƵůĞƌŝŶŐ
<ůŝŵĂĂƚƌĞŐƵůĞƌŝŶŐ
Figuur 3.33 De effecten huisvestingsconcepten BK City, DSM en Havensteder
dždždždž/'Ğŵ͘ĞǀĞŶĞƚĞƌ
EŽĞŵĞƌĞīĞĐƚ ϳ͘<ŽƐƚĞŶďĞƐƉĂƌŝŶŐ
dždždždždž/^D^ŝƩĂƌĚ
dĞůůĞƌĞīĞĐƚĞŶ ϭ͘WƌĞƐƚĂƟĞǀĞƌďĞƚĞƌŝŶŐ Ϯ͘,ŽŐĞƌĞŵĞĚĞǁĞƌŬĞƌƐƚĞǀĞĚĞŶŚĞŝĚ ϯ͘,ŽŐĞƌĞŬůĂŶƚǀƌŝĞŶĚĞůŝũŬŚĞŝĚ ϰ͘WŽƐŝƟĞǀĞŝŶǀůŽĞĚŽƉƐĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐ ϱ͘sĞƌďĞƚĞƌŝŶŐǀĂŶŚĞƚŝŵĂŐŽ ϲ͘ƵƵƌnjĂĂŵŚĞŝĚƐĞīĞĐƚĞŶ
dždždždždždž/,ĂǀĞŶƐƚĞĚĞƌ
De geconstateerde effecten zijn aan de hand van de teller-‐ en noemereffecten theorie van Hamel en Prahalad (1994) beschreven. De tellereffecten hebben invloed op het Adding Value Management (Jensen, Van der Voordt, Coenen, 2012) van de organisatie.
dždždždždždž/<ŝƚLJ
Figuur 3.34 Vergelijking van de effecten
Prestatieverbetering Het aantonen van prestatieverbeteringen bij de onderzochte organisaties is lastig, omdat prestatieverbetering lastig te meten is en de werkelijke oorzaak van een presentatieverbetering lastig te herleiden is. Voor-‐ en tegenstanders blijven aanwezig bij BK City, Gemeente Deventer, DSM en Havensteder. Veronderstelt kan worden op basis van deze casestudies dat wanneer werknemers prettiger werken door bijvoorbeeld meer eigenzeggenschap, zij efficiënter zullen werken. Of dit uiteindelijk resulteert in een prestatieverbetering waar de organisatieprestatie bij gebaat is, kan niet worden gesteld.
111
Hogere medewerkertevredenheid Bij BK City, DSM en Havensteder wordt in het algemeen de huisvestingsverandering als positief beschouwd. De voorstanders vinden bijvoorbeeld de keuzevrijheid prettig. De werknemers die minder goed kunnen wennen aan het nieuwe huisvestingsconcept missen bijvoorbeeld een eigen werkplek met persoonlijke spullen. Ontmoeting wordt beter ondersteund in de huisvestingsconcepten van de casestudies. Dit wordt als positief ervaren door werknemers. Daarnaast worden de ICT mogelijkheden als positief ervaren. De negatieve aspecten zijn de klimaatregulering, het claimen van werkplekken en de beperkingen tot personificatie van de werkruimte. Deze constateringen komen overeen met wat door Van der Voordt en De Been (2010) de kritische succesfactoren noemen; in de casestudies komen de kritische succesfactoren grotendeels ter sprake, positief of negatief. Hogere klantvriendelijkheid BK City en Havensteder hebben de klantvriendelijkheid willen stimuleren door middel van het huisvestingsconcept. BK City door meer studenten terug naar de faculteit aan te trekken. Havensteder wilde door middel van het huisvestingsconcept de transparantie naar klant en partners vergroten. In beide gevallen is te constateren dat het huisvestingsconcept deze doelen heeft ondersteund. Positieve invloed op samenwerking Voor BK City, DSM en Havensteder heeft het nieuwe huisvestingsconcept een positief effect gehad op de samenwerking. In interviews en eerder afgenomen enquêtes onder medewerkers komt naar voren dat de verandering een positieve invloed heeft gehad op de samenwerking; dit komt door een toename informele ontmoetingen en de betere ondersteuning van geschikte overlegplekken. Doordat managers en directie in sommige gevallen ook op eenzelfde manier werken, wordt de hiërarchiestructuur minder. De organisaties van de casestudies hebben alle de ambitie om uiteindelijk netwerkorganisaties te worden. Geconstateerd kan worden op basis van de casestudies dat het huisvestingsconcept hier een positieve invloed op heeft. Verbeteren van het imago BK City, DSM en Havensteder hebben de verandering van huisvestingsconcept ook ingezet voor het verbeteren van het imago. Het huisvestingsconcept is voor Havensteder en DSM als ondersteunend middel voor de imago verandering ingezet; bij Havensteder als ondersteuning van de fusie tussen PWS en Com.wonen en bij DSM als ondersteunend middel van ‘One DSM’ en de verandering naar een duurzaam bewuste organisatie. BK City heeft met de huisvesting een statement willen maken op internationaal niveau onder het motto ‘practice what you preach’. Duurzaamheideffecten BK City en DSM hebben in de organisatiestrategie vermeld dat zij een doelstelling nastreven om bij te dragen aan duurzaamheid. De organisaties houden hier rekening mee door middel van bijvoorbeeld vierkante meter reductie en keuzes voor klimaatregulering. BK City heeft de ambitie door middel van het plan BK City STAY de duurzaamheid te verbeteren door te investeren in nieuwe klimaatsystemen en betere isolatie. Kostenbesparing Het noemereffect kostenbesparing is veelal een drijfveer en tegelijkertijd een doelstelling voor organisaties. Dit was ook het geval voor BK City, DSM en Havensteder en hebben een kostenbesparing gerealiseerd. Voor Havensteder heeft dit concreet een besparing op huisvesting van meer dan 1.000.000 Euro opgeleverd. Deze besparingen zitten direct in het feit dat men minder geld besteedt aan vierkante meters met kwalitatief betere werkplekken
112
(die dus per stuk wel meer kosten), maar ook indirect heeft het huisvestingsconcept invloed op de kosten. De directe kostenbesparing is gemakkelijker in kaart te brengen in verhouding tot de indirecte kostenbesparingen, hierdoor kunnen organisaties geen specifieke kostenbesparingen aangeven.
Ontwikkeling van de huisvestingsconcepten
+,-,,.),& !,/,.),0
$%&'()*
BK City, Gemeente Deventer, DSM en Havensteder hebben evaluaties uitgevoerd na het implementeren van het huisvestingsconcept of een pilot project. Uit de interviews komt naar voren dat aanpassingen aan het huisvestingsconcept zijn gebaseerd op deze evaluaties. Deze aanpassingen bestaan uit fysieke aanpassingen, gebruikersregels die worden aangescherpt of extra ondersteuning van ICT. ƚĞŶƚĞŶ
ƉŝůŽƚ
!"#
ǀĂůƵĂƟĞ
'ĞŶĞƌĂƟĞϮ ǀĂůƵĂƟĞ
'ĞŶĞƌĂƟĞϭ
sKŽŶƚǁĞƌƉ
ŽŶƚǁĞƌƉ ǀĂůƵĂƟĞ
'ĞŶĞƌĂƟĞϮ ǀĂůƵĂƟĞ
ǀĂůƵĂƟĞ
'ĞŶĞƌĂƟĞϭ
12/,.3),4,0
ĂĂŶƉĂƐƐŝŶŐĞŶ
'ĞŶĞƌĂƟĞϭ
'ĞŶĞƌĂƟĞϯ ǀĂůƵĂƟĞ
'ĞŶĞƌĂƟĞϰ ǀĂůƵĂƟĞ
ĂĂŶƉĂƐƐŝŶŐĞŶ ǀĂůƵĂƟĞ
KƉƟŵĂůŝƐĂƟĞǀĂŶŚĞƚŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
Figuur 3.35 Ontwikkeling van de huisvestingsconcepten
Veranderingen in de algemene context of de organisatie specifieke context hebben ook invloed op aanpassingen van het huisvestingsconcept van de organisaties, maar in een andere vorm in vergelijk tot de aanpassingen voortvloeiend uit de evaluaties. Veranderingen in de algemene en organisatie specifieke context zorgen voor veranderingen in het huisvestingsconcept door bijvoorbeeld beschikbare financiële middelen. Een voorbeeld van een verandering in de algemene context is het effect van de economische crisis. Hierdoor heeft DSM het budget voor huisvesting omlaag gebracht en gekozen voor een gefaseerde implementatie van het nieuwe huisvestingsconcept ‘Smart City’ in plaats van de totale renovatie en verandering van huisvestingsconcept ‘DSM City’.
Relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept Op ieder niveau van het onderzoek zijn bevindingen gedaan over de aspecten. Relaties tussen deze aspecten zijn ook geconstateerd. De invloed van de aspecten op elkaar verschilt echter wel en wordt in deze paragraaf beschreven.
113
Organisatiestrategie en huisvestingsstrategie Binnen de casestudies heeft de organisatiestrategie invloed op de huisvestingsstrategie, alleen niet altijd een directe invloed. Allereerst dient vermeld te worden dat de huisvestingsstrategie niet vorm is gegeven zoals door de literatuur wordt geschetst. Bij de organisaties die zijn geselecteerd als casestudies is (nog) geen gedocumenteerde huisvestingsstrategie aanwezig. Huisvestingsdoelstellingen worden wel geformuleerd en maken hierdoor deel uit van het onderzoek. Een huisvestingsstrategie is bij BK City, Gemeente Deventer en DSM in ontwikkeling. Zoals door De Vries (2007) ook wordt beschreven, zijn deze organisaties zich ook steeds meer bewust van de toegevoegde waarde die vastgoed kan hebben voor het primaire proces. In de organisatiestrategie wordt veelal geen uitspraak gedaan over de ondersteunende processen. Dit is voor DSM het geval bijvoorbeeld. Bij deze organisaties geldt dat de productiemiddelen dienen te passen binnen de organisatiestrategie. De organisatiestrategie is in dit geval het kader voor de huisvestingsstrategie. De huisvestingsstrategie wordt op basis van casestudies vertegenwoordigd door medewerkers van de organisatie die de organisatie goed kennen en verantwoordelijk zijn voor het vastgoed en huisvesting. Dit is het geval bij BK City, Gemeente Deventer, DSM en Havensteder. Deze mensen hebben dus essentiële kennis die zij inzetten tijdens het proces, dat de organisatiestrategie als het ware door hen als input kan worden beschouwd. Hierdoor is er sprake van impliciete invloed van de organisatiestrategie op de huisvestingsstrategie. !"#$%&' !"#$%&'$()*+,-.$-/ ƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚΘƉŝůŽƚ
ǀŝƐŝĞƟũĚĞůŝũŬĞ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ
0%1"# ǀĞƌƐŶĞůůŝŶŐ ƉƌŽĐĞƐ
)ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ/ ƐĐŽŶĐĞƉƚ<ŝƚLJ
-+.,'%,/0-%.1 ,#23-&
ǀĂƐƚĞŚƵŝƐǀĞƐƚ/ ŝŶŐ<ŝƚLJ
ǀĞƌďĞƚĞƌĞŶƟũĚĞͲ ůŝũŬĞŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ
)$*'$+%,#%! /-44#/
!"#$%&''$(#%
()*# ŽƌƉŽƌĂƚĞ^ƚƌĂƚĞŐŝĐ ŝĂůŽŐƵĞ
sŝƐŝĞŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐ ŚĞŵĞůŽƚ
ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ ^ŝƩĂƌĚ
ĂŶƐĐŚĞƌƉĞŶ ĐŽŶĐĞƉƚ
:#,+3%''6 */@ /ŶƚĞƌŶĂƟŽŶĂĂů >%.#$%#!?!)5.#$%# 3%.&+""#6+%,#%
)$*'$+%,#%! ŐĞŶĞƌĂƟĞƐ
+,-./0&.1.2 <ĞƵnjĞŶŝĞƵǁ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
9+.,'%,/0-%.1 :#(!;006#
7.$'.#,+#
ǀŝƐŝĞŶŝĞƵǁ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
!)5.#$%# 3%.&+""#6+%,#%
Figuur 3.36 Het besluitvormingsproces
ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶ/ ĐĞƉƚZĞĚƉƉůĞ
8-/+#
ǀĞƌďĞƚĞƌĞŶŐƌŽĞŝ/ ŵŽĚĞů
)$*'$+%,#%! ŐĞŶĞƌĂƟĞƐ ŶŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶ< 4#0.!+=06#=#%.#$#%! ,#2+#(/"'%.3$#%
Nadien het besluitvormingsproces is afgerond en het huisvestingsconcept in sommige gevallen al in geïmplementeerd, kunnen vaak meerdere relaties worden gelegd tussen de
114
organisatiestrategie en huisvestingsstrategie. Uit het onderzoek blijkt dat het een iteratief proces is, waarbij wordt geschakeld tussen de organisatiedoelstellingen en de contextvariabelen uit de organisatiestrategie en de huisvestingsdoelstellingen die worden meegenomen in de visie op de huisvesting. Huisvestingstrategie en huisvestingsconcept Het huisvestingsconcept van de organisaties bestaat uit de vier kenmerken zoals eerder genoemd. De huisvestingsdoelstellingen zijn veelal te koppelen aan de huisvestingsdoelstellingen. Of daadwerkelijk de organisaties vanuit de huisvestingsdoelstellingen de kenmerken van het huisvestingconcept hebben ingevuld is niet geheel duidelijk. Een deel van de samenstelling van het huisvestingsconcept is gebaseerd op kennis van externe huisvestingsadviseurs en deels op de eigen visie op het huisvestingsconcept. Wederom zijn er wel relaties van de huisvestingsdoelstellingen te leggen met de kenmerken van het huisvestingsconcept. Opvallend aan de resultaten is dat de meeste huisvestingsdoelstellingen te koppelen zijn met het tijd-‐ en plaats onafhankelijk werken en het veranderen van de organisatiestructuur en cultuur. Huisvestingsconcept en de effecten Nadien de huisvestingsconcepten zijn geïmplementeerd worden bij alle organisaties evaluaties uitgevoerd. Deze evaluaties leveren vergelijkbare uitkomsten op en komen veel overeen met de aspecten die worden genoemd door Van der Voordt (2003) als kritische succesfactoren. De uitkomsten van de evaluaties worden door de organisaties gebruikt als input voor het verbeteren van het huisvestingsconcept. Zoals eerder vermeld in de cross case analyse ontstaat hierdoor een generatiemodel waardoor het huisvestingsconcept optimaliseert voor de organisatie. Hierbij spelen de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie een kleinere rol dan in de besluitvormingsfase voordat het huisvestingsconcept werd geïmplementeerd. Aan de hand van de resultaten zijn de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept in beeld gebracht. In een overzicht van alle vier
Figuur 3.37 Intensiteit van de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept
115
deze schema’s kan de intensiteit van relaties worden vergeleken. Al eerste kan gesteld worden dat niet alle organisatiedoelstellingen worden vertaald naar de huisvestingsstrategie, in het geval van dit onderzoek dus naar huisvestingsdoelstellingen. Zo goed als alle huisvestingsdoelstellingen kunnen gekoppeld worden aan een kenmerk van het huisvestingsconcept. Hierbij is het opvallend dat de meeste relaties tussen de huisvestingsstrategie en huisvestingskenmerken ‘plaats-‐ en tijdonafhankelijk werken’ en ‘organisatiestructuur en cultuur’ veranderd. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de kenmerken ‘gestuurd op resultaat’ en ‘moderne technologie verandert’ enerzijds al meer bekend zijn bij medewerkers of dat deze twee kenmerken als ondersteunend ten opzichte van de andere twee kenmerken worden beschouwd. De intensiteit van het aantal relaties zou kunnen aangeven in hoe verre er integraal wordt gehandeld door organisaties met de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept en wat voor gevolg dit zou kunnen hebben voor de resultaten. Deze conclusie kan echter niet worden getrokken op basis van de resultaten, aangezien bij alle vier de organisaties de intensiteit hoog is en de effecten niet zodanig verschillen, dat deze relatie geschetst kan worden.
116
4. CONCLUSIES, AANBEVELINGEN, REFLECTIE In dit hoofdstuk worden de conclusies en aanbevelingen op basis van dit onderzoek beschreven. Daarnaast wordt een reflectie gegeven over het afstudeeronderzoek en het verloop van het proces.
117
4.1 Conclusies Het afstudeeronderzoek is opgesteld met als doel het beantwoorden van de volgende hoofdvraag; Wat zijn de relaties tussen organisatie-‐ en huisvestingsstrategie, het huisvestingsconcept en wat zijn de effecten hiervan? Aan de hand van een literatuurstudie opgevolgd door casestudies, is onderzocht of figuur 4.1 vergelijkbaar is met de realiteit bij enkele organisaties. KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ KƌŐĂŶŝƐĂƟĞ ĞŝŐĞŶƐĐŚĂƉƉĞŶ
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
īĞĐƚĞŶ
,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ
Figuur 4.1 Overzicht onderzoeksveld
Door middel van een literatuurstudie zijn verwachtingen over de onderzoeksaspecten en de relaties opgesteld. De hypothesen zijn als volgt: 5. De keuze voor een nieuw huisvestingsconcept wordt gebaseerd op de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie; 6. De samenstelling van de vier kenmerken van een nieuw huisvestingsconcept is afhankelijk van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie,; 7. Meer of sterkere relaties tussen huisvestingsconcept, huisvestingsstrategie en organisatiestrategie zorgen voor grotere toegevoegde waarde van het huisvestingsconcept voor de organisatie; 8. Private partijen hebben meer belang bij de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept, omdat private partijen meer belang hebben bij een efficiëntere bedrijfsvoering om continuïteit te waarborgen in vergelijking tot publieke organisaties. Voordat de hoofdvraag van het onderzoek over de relaties tussen de onderzoeksaspecten beantwoordt wordt, zullen de deelvragen worden behandeld aan de hand van de subconclusies over de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten hiervan.
4.1.1 De organisatie Als eerste is onderzoek gedaan naar de aspecten die van belang zijn voor een organisatie voor bestaansrecht. Aan de hand van een literatuurstudie en casestudies zijn deze aspecten onderzocht. Op basis van literatuur (Kaplan, Norton, 2001) en het onderzoek wordt gesteld dat de basis van een organisatie bestaat uit de missie, kernwaarden en visie. De inhoud van deze elementen hangt af van het primaire proces van organisaties. Private organisaties hebben de missie, kernwaarden en visie scherper benoemd in vergelijking tot publieke organisaties, blijkt uit de resultaten. Daarnaast wordt gesteld aan de hand van de resultaten dat de organisatiedoelstellingen de beoogde resultaten beschrijven, zoals ook door Pascoe-‐Samson (2006) wordt beschreven. De organisatiedoelstellingen blijken uit het onderzoek te bestaan uit de kenmerken door Mintzberg e.a. (2005) genoemd; overleving, efficiency, autonomie en groei.
118
Organisaties houden rekening in de bedrijfsvoering met de vijf productiemiddelen mensen, informatie en communicatie, kapitaal en vastgoed. Vastgoed is in toenemende mate een productiemiddel geworden, zoals in de literatuur wordt genoemd (Taal, 2006). Op basis van het onderzoek wordt gesteld dat de organisatiestructuur en cultuur zorgen voor coherentie, orde en betekenis. Organisatiestructuren veranderen van hiërarchische structuren naar netwerkstructuren. Deze verandering is geconstateerd bij zowel private organisaties als publieke organisaties. Op basis van de literatuur (De Vries, 2007) en het onderzoek wordt aangenomen dat organisaties rekening houden met de algemene context en de organisatie specifieke context. De context wordt door organisaties beschreven tot op het niveau dat het primaire proces kan beïnvloeden; internationale, private organisaties benoemen de invloed van meer mondiale veranderingen in verhouding tot publieke organisaties, zoals gemeentes die zich meer richten op regionale en/of landelijke veranderingen.
4.1.2 De organisatiestrategie Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de organisatiestrategie gebaseerd is op de missie, kernwaarden en visie, zoals door Kaplan en Norton (2001) wordt beschreven. Uit het onderzoek blijkt dat private en semi publieke organisaties de missie, kernwaarden en visie scherper hebben vastgesteld en uitgebreider beschreven hebben, in vergelijking tot publieke organisaties. Als oorzaak van dit verschil kan het zijn dat private en semi publieke organisaties meer onderscheidend dienen te zijn in vergelijking tot publieke organisaties, doordat publieke organisaties meer verzekerd zijn van continuïteit en minder rekening hoeven te houden met onderscheidend vermogen en winstgevendheid. Aan de hand van het onderzoek wordt gesteld dat organisaties de organisatiedoelstellingen benoemen in de organisatiestrategie, zoals ook door Pascoe-‐Samson (2006) aangeeft. De missie, kernwaarden, visie en contextvariabelen staan in nauw verband met de organisatiedoelstellingen. Uit de resultaten blijkt dat de organisatiedoelstellingen worden opgesteld met de focus op het primaire proces en dat de vijf productiemiddelen niet altijd concreet worden genoemd in de organisatiedoelstellingen. De organisatiestrategie vormt in dit geval het kader voor de strategievorming van de vijf productiemiddelen. De invloed van de organisatiestrategie op de huisvestingsstrategie wordt in de volgende paragraaf beschreven. Bij grotere organisaties worden uitgebreidere organisatiestrategieën opgesteld, is geconstateerd aan de hand van de resultaten. Hiermee wordt bedoeld dat grotere organisaties uitgebreider ingaan op de organisatiedoelstellingen, hoe deze te realiseren en ook wat de invloed van de contextvariabelen op het primaire proces zal zijn. Het verschil in omvang van de organisatiestrategie is zowel bij private organisaties als bij publieke organisaties geconstateerd. De organisatiestrategie is opgesteld door het management van de organisaties, zoals ook in de literatuur wordt genoemd (Mintzberg e.a., 2005). Geconstateerd wordt dat interactie met werknemers wenselijk is bij organisaties om mensen te binden en de organisatiecultuur te betrekken in de organisatiestrategie. Dit komt overeen met wat door Byrne (in Mintzberg e.a., 2005) wordt genoemd.
4.1.3 De huisvestingsstrategie Zoals in de vorige paragraaf is beschreven, worden alle vijf de productiemiddelen meegewogen in de bedrijfsvoering van organisaties. Zoals Taal (2006) beschrijft, blijkt ook uit het onderzoek dat organisaties in toenemende mate vastgoed zien als een strategisch bedrijfsmiddel, of zoals De Vries (2007) het benoemt; er is een toenemende besef dat
119
vastgoed invloed kan hebben op de organisatieprestatie. De verandering van de betekenis van vastgoed voor organisaties, is geconcludeerd aan de hand van de ontwikkelingen rondom huisvestingsstrategieën. De ontwikkelingen rondom de betekenis van vastgoed is namelijk dat huisvestingsstrategieën tegenwoordig in ontwikkeling zijn, in plaats van geheel afwezig. Dit komt niet overeen zoals in de literatuur wordt aangegeven door bijvoorbeeld Arkesteijn e.a. (2009) of Hoendervanger, van der Voordt en Wijnja (2012); waar vaak uitgegaan wordt van de situatie dat organisaties een huisvestingsstrategie in huis hebben. Desondanks is er nagedacht over de betekenis van de huisvesting voor de organisatie in de vorm van het benoemen van huisvestingsdoelstellingen. De huisvestingsdoelstellingen die worden nagestreefd komen overeen met de theorie (De Vries 2007, Van Meel e.a., 2010, Den Heijer, 2011). Op basis van het onderzoek zijn de doelen die het meest worden nagestreefd; ‘verlagen van de kosten’, ‘vergroten van de flexibiliteit’, ‘verhogen van de productiviteit/ondersteunen van activiteiten’ en ‘stimuleren van samenwerking’. Deze doelstellingen komen voor bij private organisaties, semi publieke organisaties en publieke organisaties. Op basis van de resultaten wordt gesteld dat organisaties tegenwoordig, in tegenstelling tot de literatuur (De Vries, 2007), niet alleen vanwege financiële overwegingen, maar ook andere doelen nastreven met de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag met betrekking tot de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en het huisvestingsconcept en de effecten hiervan, is het van belang te bestuderen waarop de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept is gebaseerd, door middel van de volgende deelvraag: Wordt door organisaties de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept gebaseerd op de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie? Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat organisaties kiezen voor een nieuw huisvestingsconcept wanneer een directe aanleiding zich voordoet om de huisvesting te veranderen. Dit kan een acute situatie zijn, een te kort aan vierkante meters beschikbare ruimte of een organisatieverandering. Vanaf dat moment wordt er nagedacht over het implementeren van een nieuw huisvestingsconcept en welke huisvestingsdoelstellingen de organisatie hiermee wil realiseren. Het belang van deze directe aanleidingen voordat organisaties serieus nadenken over de verandering van huisvestingsconcept is niet genoemd in de theorie die is bestudeerd voor het onderzoek. Naar aanleiding van het onderzoek wordt gesteld dat huisvestingsdoelstellingen opgesteld worden door werknemers die de organisatie goed kennen; zij hebben kennis van de basis (missie, kernwaarden, visie, organisatiedoelstellingen en de organisatiecultuur) waarmee de organisatie het primaire proces uitvoert en zij hebben kennis van het vastgoedportfolio van de organisatie. Hierdoor wordt bij de keuze van huisvestingsconcept indirect invloed uitgeoefend vanuit de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie. Maar de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept wordt dus niet direct gebaseerd op de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie. De eerste hypothese van het onderzoek, namelijk; de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept wordt gebaseerd op de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie, wordt op basis van deze conclusies verworpen.
4.1.4 Het huisvestingsconcept Vernieuwde huisvestingsconcepten kunnen volgens de literatuur (Becker, Steele, 1995) worden toegepast bij kleine en grote organisaties. In het geval van Schuuring, e.a. (2010) wordt gesteld dat het een organisatie een zelfstandig functionerend geheel is, groot of klein.
120
Uit het onderzoek blijkt ook dat organisaties stellen dat een vernieuwd huisvestingsconcept toepasbaar is op elke organisatie. Bij de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept gaat het om het combineren van verschillende aspecten (fysieke, digitale en mentale aspecten). Op basis van de literatuur (Baane e.a., 2010; Beijer, 2011; Bijlsma, 2011) zijn de vier kenmerken van een nieuw huisvestingsconcept opgesteld. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek is de impact van de kenmerken op organisaties van groot naar klein; •
•
•
•
Plaats-‐ en tijd onafhankelijk werken; medewerkers hebben geen vaste werkplekken en er wordt gewerkt met activiteit gerelateerde werkplekken. Thuis werken wordt aangemoedigd door organisaties. Organisatiestructuur en cultuur verandert; organisaties ontwikkelen van hiërarchische organisaties naar netwerkorganisaties. Hierdoor verdwijnen barrières tussen werknemers en managers bijvoorbeeld. Door activiteit gerelateerd werken verandert de cultuur. Sturen op resultaat; in plaats van op aanwezigheid of aantal uren werken te worden beoordeelt, beoordelen organisaties werknemers meer op het resultaat dan voorheen. Hierdoor wordt verantwoordelijkheid bij werknemers neergelegd, dat aansluit bij het activiteit gerelateerde werken en vrijheid geeft aan werknemers. Moderne technologie verandert; de ICT mogelijkheden nemen de laatste jaren flink toe. Werknemers zijn veelal gewend aan de mogelijkheden van e-‐mail en mobiele telefoons, maar het plaats-‐ en tijdonafhankelijk werken wordt mogelijk gemaakt door de ICT mogelijkheden.
Huisvestingsconcepten worden veelal uitgevoerd als een combinatie van een thuisbasisconcept en faciliteitenconcept, zoals beschreven door Fourman en Busac (in Van Akkeren, 2009). Dit houdt in dat de plattegronden een open karakter hebben met activiteit gerelateerde werkplekken, waarbij afdelingen een ‘thuisbasis’ hebben. Faciliteiten zijn op geconcentreerde plekken in het gebouw te vinden. Rondom de faciliteiten wordt ontmoeten gestimuleerd door het creëren van aantrekkelijke verblijfplekken. Ondanks dat op basis van de resultaten wordt gesteld dat een nieuw huisvestingsconcept toepasbaar is bij iedere organisatie met kenniswerkers, is een verschil in uitwerking van het huisvestingsconcept vastgesteld. De look and feel, de uitstraling van het interieur en het gevoel dat gebruikers erbij krijgen, blijkt organisatie afhankelijk. Zoals wordt genoemd door Van der Laan (2012) en Van Bogerijen (2012) en ook blijkt uit de resultaten maakt de look and feel onderdeel uit van het bieden van extra kwaliteit aan werknemers, in ruil voor de afname van het aantal beschikbare vierkante meters. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt gesteld dat de uitwerking van de look and feel is gekoppeld aan de organisatiekenmerken, cultuur en het imago dat de organisatie wil uitstralen. Hierbij speelt het maken keuzes op het gebied van kleurgebruik, materiaalkeuze en keuzes tussen wel of geen designmeubilair mee. Bij het bepalen van de uitwerking van de vier huisvestingskenmerken van nieuwe huisvestingsconcepten dienen keuzes gemaakt te worden tussen fysieke, digitale en mentale aspecten. Om deze keuzes binnen het onderzoeksveld te plaatsen is de volgende deelvraag opgesteld: Zijn de keuzes binnen de aspecten (fysiek, digitaal en mentaal) van een nieuw huisvestingsconcept afhankelijk van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie? Op basis van literatuur (Becker, Steele, 1995) wordt gesteld dat fysieke, digitale en mentale aspecten steeds veranderen en de vraag voor het huisvestingsconcept hiermee ook steeds iets veranderd. Door geïntegreerd na te denken over de aspecten van het huisvestingsconcept kunnen organisaties rekening houden met de veranderingen, wordt gesteld door Becker en Steele (1995). Om deze veranderingen te kunnen benoemen, moet een organisatie de contextvariabelen in kaart brengen. Dit zou theoretisch in de organisatiestrategie (Mintzberg e.a., 2005) en huisvestingsstrategie (Nourse, Roulac, 1993)
121
opgenomen zijn. In dit geval zou de keuze tussen de aspecten van een nieuw huisvestingsconcept deels afhankelijk kunnen zijn van de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie. Aan de hand van de resultaten van de casestudies wordt echter gesteld dat de keuzes binnen de aspecten niet direct afhankelijk zijn van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie. Alle aspecten worden uitgevoerd in de vier genoemde kenmerken van een nieuw huisvestingsconcept. Zoals eerder genoemd, is toepassing van deze vier kenmerken vergelijkbaar tussen private organisaties, semi publieke organisaties en publieke organisaties. Met de verandering van de organisatiestructuren en culturen bij organisaties, ook wel de verandering van de hiërarchische structuur naar het worden van een netwerkorganisatie, wordt rekening gehouden in de huisvestingsconcepten. Doordat de organisaties deze verandering benoemen in de huisvestingsdoelstellingen en hier soms ook aandacht aan besteden in de organisatiestrategie, kunnen hier relaties worden gevonden met de uitwerking van het huisvestingsconcept. De look and feel is zoals eerder genoemd ook verschillend en past bij de organisatiekenmerken en cultuur. Hierdoor wordt geconcludeerd dat er enige invloed is van de organisatiestrategie, waarin de kernwaarden worden genoemd, op de uitvoering van de aspecten van het huisvestingsconcept. De keuzes binnen de aspecten van een nieuw huisvestingsconcept zijn dus niet afhankelijk van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie, maar vormen (in)direct wel het kader van de uitvoering van de elementen van het huisvestingsconcept. De tweede hypothese van het onderzoek, namelijk; de samenstelling van de vier kenmerken van een nieuw huisvestingsconcept is afhankelijk van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie, wordt op basis van deze conclusies verworpen.
4.1.5 De relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept en wat zijn de effecten hiervan In deze paragraaf worden de effecten van de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept beschreven op basis van de resultaten van het onderzoek. Nadat de effecten zijn beschreven, zijn de relaties tussen de organisatiestrategie, huisvestingststrategie, het huisvestingsconcept en wat de effecten hiervan zijn beschreven.
De effecten Om te onderzoeken of de effecten van huisvestingsconcepten beïnvloedt worden door afstemming van de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept is de volgende deelvraag opgesteld: Is afstemming van het huisvestingsconcept met de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie nodig om positieve effecten te realiseren? Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat chronologische afstemming niet noodzakelijk is voor het realiseren van positieve effecten. Impliciete afstemming tussen de aspecten is noodzakelijk om het huisvestingsconcept aan te laten sluiten bij de organisatie en het primaire proces, de cultuur en de beschikbare middelen. De afstemming gebeurt niet altijd op basis van het afstemmen van de organisatiestrategie en de huisvestingsstrategie op het huisvestingsconcept. Impliciet vindt afstemming vaak plaats via kennisrijke werknemers (op het gebied van de organisatie zelf en vastgoed). Doordat deze werknemers de huisvestingsdoelstellingen opstellen en betrokken zijn bij het besluitvormingsproces van het huisvestingsconcept, wordt impliciet essentiële informatie gewaarborgd bij de afstemming van organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept.
122
Aan de hand van resultaten van evaluaties van het geïmplementeerde huisvestingsconcept worden meer veranderingen aan het huisvestingsconcept doorgevoerd, dan door veranderingen in de organisatiestrategie of huisvestingsstrategie, blijkt uit het onderzoek. De rol van de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie wordt dus kleiner nadien het huisvestingsconcept is geïmplementeerd. In het onderzoek wordt onderscheidt gemaakt tussen private organisaties, semi publieke organisaties en publieke organisaties. Een van de deelvragen voor het onderzoek is toegespitst op mogelijke verschillen tussen deze organisaties: Zijn de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept, de effecten hiervan verschillend tussen publieke partijen en private partijen? Zoals Pascoe-‐Samson (2006) en Brandwijk (2008) aangeven, streven publieke organisaties naar continuïteit met maatschappelijke doelen en private organisaties streven naast continuïteit naar winstgevendheid. Op basis van het onderzoek wordt gesteld dat private organisaties een uitgebreidere organisatiestrategie hebben gedocumenteerd; de missie, kernwaarden, visie en organisatiedoelstellingen worden explicieter genoemd en beschreven, eveneens als de contextvariabelen. De oorzaak van dit verschil zou kunnen zijn dat het primaire proces van publieke organisaties meer vanzelfsprekend is. Bij een gemeente staat het dienen van de burger door middel van diverse diensten centraal; zij streven geen overkoepelend doel na of het behalen van winst. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de huisvestingsstrategie van publieke organisaties, semi publieke organisaties en private organisaties vergelijkbaar is. Organisaties hebben huisvestingsdoelstellingen opgesteld en worden toegepast door werknemers met kennis van de organisatie en huisvesting, zoals eerder genoemd. Daarnaast zijn huisvestingsstrategieën zowel bij publieke organisaties, semi publieke organisaties en bij private organisaties in ontwikkeling. De keuzes binnen de vier kenmerken van een nieuwe huisvestingsconcept verschillen op basis van de resultaten niet wanneer een onderscheid wordt gemaakt tussen publieke organisaties, semi publieke organisaties en private organisaties. Ook de positieve en negatieve effecten van de huisvestingsveranderingen zijn vergelijkbaar met semi publieke en private organisaties.
De relaties Het onderzoek is uitgevoerd om wetenschappelijk kennis toe te voegen over de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en het huisvestingsconcept en de effecten hiervan. De onderzoeksvraag van het onderzoek luidt dan ook: Wat zijn de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept en wat zijn de effecten hiervan? De afstemming van de huisvestingsstrategie op de organisatiestrategie zoals gesteld wordt door Hoendervanger, van der Voordt en Wijnja (2012), is in het besluitvormingsproces van de onderzochte organisaties niet geheel terug te herkennen. Een chronologische afstemming van de strategieën is aan de hand van de resultaten niet te beamen, zoals eerder is beschreven. Relaties zijn echter wel te benoemen, maar het verloop heeft een iteratief karakter in plaats van chronologisch. Impliciet klopt de theorie (Hoendervanger, van der Voordt en Wijnja, 2012) dus wel, maar het besluitvormingsproces en de afstemming van strategieën bij organisaties verloopt anders. Directe invloed van de organisatiestrategie op de huisvestingsstrategie is deels van toepassing, gebaseerd op de resultaten van het onderzoek. De huisvestingsdoelstellingen worden opgesteld door werknemers die de organisatie goed kennen en hierdoor bewust zijn van de missie, kernwaarden, visie en de organisatiecultuur. Vanuit hier worden de
123
huisvestingsdoelstellingen opgesteld. Wanneer de relatieschema’s van de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept worden geanalyseerd, zijn directe relaties terug te vinden tussen de organisatiestrategie en huisvestingsstrategie. Belangrijk is dat deze relaties achteraf zijn gelegd aan de hand van afgeronde projecten en waarbij uit de resultaten geconcludeerd wordt, dat deze relaties tot stand zijn gekomen aan de hand van een iteratief proces. Ook wordt aan de hand van de resultaten van het onderzoek gesteld dat de organisatiestrategie niet altijd een directe betekenis heeft voor de productiemiddelen en de ondersteunende processen. Voor het management van de huisvesting wordt de organisatiestrategie veelal als kader gebruikt; wanneer plannen passen binnen o.a. de organisatiedoelstellingen en de benoemde contextvariabelen, dan kunnen huisvestingsplannen worden uitgevoerd. Een belangrijk aspect is de mate van concreetheid en formulering van de organisatiestrategieën. Op basis van de resultaten van het onderzoek, worden keuzes binnen de huisvesting gebaseerd op specifiek voor de huisvesting vastgelegde doelen. De organisatiestrategie is in veel gevallen niet concreet genoeg om direct uit te voeren op bijvoorbeeld de huisvesting. De doelstellingen in de organisatiestrategie zijn breed interpreteerbaar en hierdoor wordt het tijdens het besluitvormingsproces meer gehandeld vanuit de huisvestingsdoelstellingen.
Ğ
ƌ ŝŶ ŐĞŶ
ƐĂƟ
KƌŐ ĂŶŝ
ĐĞƐ
ŶĚĞ
ƉƌŽ
sĞƌ Ă
Ĩ ĂƟĞ /ƚĞƌ
ŝŶĐ ŽŶƚ Ğdžƚ
Een opvallend aspect van het onderzoek is dat veranderingen gedurende het besluitvormingsproces van een nieuw huisvestingsconcept de huisvestingsdoelstellingen en het handelen van organisaties beïnvloeden. Deze veranderingen zijn te herleiden uit de algemene context en de organisatie specifieke context. Een voorbeeld is dat de omvang van een huisvestingsverandering verandert kan worden door economische effecten, waardoor bijvoorbeeld het budget verkleint, of het internationaliseren van een organisatie waardoor het aantal werknemers afneemt. Dit heeft vervolgens gevolgen voor de uitwerking van het ."##"$ huisvestingsconcept. Nadien het huisvestingsconcept is !"#"$ geïmplementeerd is de invloed van veranderingen van de %&$'$( contextvariabelen minder groot. )*+,*$-"$
,Ƶ
ŝƐǀĞ
ƐƟŶ
Ő
Aan de hand van deze conclusies . ! over de relaties tussen % organisatiestrategie en ) huisvestingsstrategie is een figuur opgesteld dat is gebaseerd op het figuur van Hoendervanger, van der Voordt en Wijnja (2012). Het figuur geeft aan de hand van de resultaten Figuur 4.2 Bewerkt figuur van Hoendervanger, Van der Voordt, Wijnja, 2012) van het onderzoek een realistischer beeld van de relaties. De derde hypothese, namelijk; meer of sterkere relaties tussen huisvestingsconcept, huisvestingsstrategie en organisatiestrategie zorgen voor grotere toegevoegde waarde van het huisvestingsconcept voor de organisatie, kan op basis van de conclusies niet worden bevestigd of worden verworpen. Desondanks zijn er wel aanwijzingen dat meer of sterkere relaties invloed kunnen hebben op de toegevoegde waarde van het huisvestingsconcept voor de organisatie.
124
De vierde hypothese, namelijk; private partijen hebben meer belang bij de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept, omdat private partijen meer belang hebben bij een efficiëntere bedrijfsvoering om continuïteit te waarborgen in vergelijking tot publieke organisaties, kan op basis van de conclusies niet worden bevestigd of worden verworpen. Desondanks zijn er wel aanwijzingen dat private partijen meer belang hebben bij relaties tussen de aspecten. Voor beide hypothesen is dus aanvullend onderzoek nodig, omdat de resultaten geen uitsluiting geven.
Stappenplan Op basis van de resultaten van het onderzoek is een stappenplan opgesteld. Dit stappenplan kan als leidraad worden aangehouden bij het besluitvormingsproces van aanleiding tot evaluaties van het geïmplementeerde huisvestingsconcept. Aangezien het besluitvormingsproces bij organisaties veelal niet gedocumenteerd is kan het stappenplan ook als leidraad dienen voor het documenteren van het besluitvormingsproces. !"#$%&'()'#**+,'%-%+.
ŝƚĞƌĂƟĞĨƉƌŽĐĞƐ
Ϯ͘ĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ
ŝƚĞƌĂƟĞĨƉƌŽĐĞƐ
3"#$&**.4,*2#5%++'+# ĚĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞ
ϯ͘KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ
/"#0%)1'&2%+.# ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐŬĞŶŵĞƌŬĞŶ
ϰ͘,ƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐƐƚƌĂƚĞŐŝĞ
6"#2'78'#4*+ ŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
ϭϬ͘dŽĞƉĂƐďĂĂƌŵĂŬĞŶ 4*+#4'&5')'&%+.'+
ϴ͘/ŵƉůĞŵĞŶƚĂƟĞ
ϵ͘ǀĂůƵĂƟĞĞīĞĐƚĞŶ
Figuur 2 Het stappenplan voor een nieuw huisvestingsconcept
1. Directe aanleiding: Uit het onderzoek blijkt dat de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept vaak is gebaseerd op een directe, dringende aanleiding. Wanneer deze aanleiding zich voordoet, kan het stappenplan worden ingeschakeld. 2. De organisatie: De huisvestingsverandering wordt geïmplementeerd om het primaire proces uiteindelijk beter te ondersteunen. Daarom is het belangrijk de basis
125
van waaruit beslissingen gemaakt dienen te worden, duidelijk in kaart te brengen; de missie, kernwaarden, visie, organisatiedoelstellingen en contextvariabelen. 3. Organisatiestrategie: In de organisatiestrategie staat beschreven hoe de organisatiedoelstellingen worden bereikt. Wat zijn de overkoepelende organisatiedoelstellingen en zijn er doelstellingen opgesteld voor de vijf productiemiddelen mensen, informatie en communicatie, !"#$%&'&()%*#+,*#-%#+,.)'(%-/,,&-% kapitaal en vastgoed? 0"#$%&1,'%*#+,*#-%#2(.)%* 3"#4%5%%&.%*#+,*#-%#&6.67(8.
4. Huisvestingsstrategie: De ϰ͘sĞƌŐƌŽƚĞŶǀĂŶĚĞŇĞdžŝďŝůŝƚĞŝƚ ϱ͘sĞƌŚŽŐĞŶƉƌŽĚƵĐƟǀŝƚĞŝƚͬŽŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶĂĐƟǀŝƚĞŝƚĞŶ huisvestingsstrategie kan ϲ͘sĞƌŚŽŐĞŶǀĂŶŐĞďƌƵŝŬĞƌƐƚĞǀƌĞĚĞŶŚĞŝĚ werkelijk een specifieke strategie ϳ͘KŶĚĞƌƐƚĞƵŶĞŶWZΘŵĂƌŬĞƟŶŐ zijn specifiek met de beschrijving 9"#:*-%&.)%;*%*#+,*#7;1);;& ϵ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶƐĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐ van de missie, kernwaarden, visie, ϭϬ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶŝŶŶŽǀĂƟĞĞŶĐƌĞĂƟǀŝƚĞŝƚ huisvestingsdoelstellingen en de ϭϭ͘^ƟŵƵůĞƌĞŶǀĂŶĚƵƵƌnjĂĂŵŚĞŝĚ manier waarop deze doelen gerealiseerd worden, maar alleen een beschrijving van huisvestingsdoelstellingen is ook bruikbaar. De huisvestingsdoelstellingen kunnen aan de hand van de 11 doelen worden gecategoriseerd om een helder overzicht te behouden. 5. Uitwerking huisvestingskenmerken: De huisvestingsdoelstellingen kunnen vertaald worden naar de uitwerking van het huisvestingsconcept. Aan de hand van de vier kenmerken kan invulling gegeven worden aan het huisvestingsconcept. De organisatiestrategie kan in deze WůĂĂƚƐͲĞŶƟũĚ 'ĞƐƚƵƵƌĚŽƉ KƌŐĂŶŝƐĂƟĞͲ DŽĚĞƌŶĞ ƌĞƐƵůƚĂĂƚ ƐƚƌƵĐƚƵƵƌĞŶ ƚĞĐŚŶŽůŽŐŝĞ fase als kader worden ŽŶĂĬĂŶŬĞůŝũŬǁĞƌŬĞŶ ĐƵůƚƵƵƌǀĞƌĂŶĚĞƌƚ ǀĞƌĂŶĚĞƌƚ aangehouden. 6. Draagvlak binnen de organisatie: Wanneer het huisvestingsconcept vorm heeft gekregen op basis van de vier kenmerken, kan het concept geintroduceerd worden binnen de organisatie. Het is belangrijk draagvlak te creeren voor de huisvestingsverandering, want zonder meewerking van het management zullen de effecten minder positief zijn. Deze zes stappen vormen de eerste fase van het stappenplan. De cirkel is een iteratief proces en binnen het proces kunnen alle stappen invloed op elkaar hebben. Veranderingen in de contextvariabelen van de organisatie kunnen worden opgevangen in het proces door het iteratieve karakter. 7. Keuze van huisvestingsconcept: Op basis van de eerste fase kan een keuze worden gemaakt voor het huisvestingsconcept dat wordt toegepast. 8. Implementatie: Wanneer een keuze is gemaakt voor het huisvestingsconcept kan het worden geïmplementeerd bij de organisatie. Implementatie van het huisvestingsconcept kan ook bestaan uit diverse fases. Om werknemers laten wennen aan de nieuwe manier van werken, afhankelijk van de tijdspanne tussen keuze en implementatie, kunnen aspecten zoals bijvoorbeeld flex werkplekken, introduceren van ICT mogelijkheden worden toegepast in de oude situatie. Ook kan het introductietraject al worden gestart om werknemers te laten kennis maken het nieuwe huisvestingsconcept. 9. Evaluatie effecten: Nadien het huisvestingsconcept is geïmplementeerd dienen evaluaties te worden uitgevoerd. Een evaluatie na twee tot zes maanden kan de kinderziektes uit het huisvestingsconcept halen en een evaluatie na een jaar kunnen worden beschouwd als de werkelijke effecten van het huisvestingsconcept.
126
10. Toepasbaar maken van verbeteringen: De aspecten die duidelijk zijn geworden door de evaluatie die voor verbetering vatbaar zijn, dienen te worden vertaald naar een mogelijke aanpassing in het huisvestingsconcept. 11. (7) Keuze huisvestingsconcept: Vervolgens kan een keuze worden gemaakt aan welke kenmerken van het huisvestingsconcept veranderingen doorgevoerd zullen worden. In deze fase kan input vanuit de eerste fase (organisatiestrategie, huisvestingsstrategie) worden gecombineerd met de evaluaties. Vervolgens kunnen de veranderingen worden geïmplementeerd. De tweede fase van het stappenplan vormt uiteindelijk een generatiemodel. In het generatiemodel kunnen de effecten, ervaringen en veranderingen aan het huisvestingsconcept worden bijgehouden. Op deze manier kunnen andere locaties van een organisatie of zelf andere organisaties leren van de ervaring van het geïmplementeerde huisvestingsconcept. 'ĞŶĞƌĂƟĞϭ
'ĞŶĞƌĂƟĞϮ ǀĂůƵĂƟĞ
'ĞŶĞƌĂƟĞϯ ǀĂůƵĂƟĞ
'ĞŶĞƌĂƟĞϰ ǀĂůƵĂƟĞ
Figuur 3 Generatiemodel huisvestingsconcept
127
4.2 Aanbevelingen en reflectie In deze paragraaf worden op basis van het onderzoek aanbevelingen voor verder onderzoek beschreven en is de reflectie op het onderzoek beschreven.
4.2.1 Aanbevelingen De eerste aanbeveling voor vervolg onderzoek is het uitbreiden van het aantal casestudies. Dit onderzoek bestaan uit 1 private organisatie, 1 semi publieke organisatie en 2 publieke organisaties. Op basis van de resultaten is het lastig conclusies te generaliseren, omdat resultaten teveel organisatie specifiek gekleurd kunnen zijn. Wanneer de case selectie uitgebreid wordt naar 4 private organisaties, 4 semi publieke organisaties en 4 publieke organisaties kunnen op basis van de cross case analyse betrouwbaardere conclusies worden getrokken. Zoals uit het onderzoek is gebleken, hebben verschillende organisaties nog geen huisvestingsstrategie. Deze huisvestingsstrategieën zijn wel in ontwikkeling blijkt uit de praktijk. Waneer deze huisvestingsstrategieën in gebruik zijn genomen, is het interessant om deze strategieën te bestuderen op de volgende aspecten: • • •
•
Op welke manier zijn de huisvestingsstrategieën opgesteld; Zijn de huisvestingsstrategieën opgesteld zoals in de literatuur (Nourse, Roulac, 1993; Arkesteijn e.a., 2009) beschrijft?; Wat is de invloed van de organisatiestrategie geweest bij het opstellen van de huisvestingsstrategie? Wat zijn de relaties met de organisatiekenmerken, de missie, kernwaarden en visie? En is er een relatie met de andere vier productiemiddelen? (Met het beantwoorden van deze vragen kan het integrale karakter van de organisatie, organisatiestrategie en huisvestingsstrategie worden vastgesteld); Tot op welk niveau er in wordt gegaan op de huisvesting; gaat het tot het niveau van portfolio management of wordt er ook gesproken over huisvestingsconcepten. (Dit in verband met de toepasbaarheid van de huisvestingsstrategie specifiek voor een huisvestingsconcept verandering).
Wanneer onderzoek is gedaan naar de genoemde aspecten, kan worden vergeleken of er meer relaties tussen de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept zijn wanneer een organisatie een huisvestingsstrategie heeft opgesteld in vergelijking tot alleen het bepalen van de huisvestingsdoelstellingen. Vervolgens kan worden vastgesteld of het van essentieel belang is of organisaties een huisvestingsstrategie nodig hebben om meer positieve effecten van het huisvestingsconcept te kunnen realiseren. Een van de aanleidingen voor het uitvoeren van het onderzoek was of de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept kopieergedrag is of niet en in hoe verre organisaties strategisch hebben nagedacht over de keuze voor een nieuw huisvestingsconcept. Uit het onderzoek blijkt dat organisaties wel degelijk huisvesting als een productiemiddel zien en huisvestingsdoelstellingen opstellen. Onderdeel van de conclusies van het onderzoek is het stappenplan, waarbij de focus ligt op het besluitvormingsproces voor, gedurende en na de implementatie. Voor een vervolgonderzoek is het interessant de manier van documenteren van het stappenplan te bestuderen. Wanneer het proces overzichtelijk en begrijpelijk opgesteld kan worden, hebben volgende projecten baat bij de documentatie. Voor de wetenschap is het documenteren van het stappenplan ook interessant, omdat hierdoor meer en effectiever onderzoek gedaan kan worden naar de relaties tussen de organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten hiervan. In het onderzoek is de WODI toolkit al genoemd. Hiermee kan de werknemerstevredenheid over het huisvestingsconcept nauwkeurig gemeten worden. Voor vervolgonderzoek kan
128
bestudeerd worden of aansluiting van het stappenplan gevonden kan worden met de WODI. Deze koppeling zou interessant kunnen zijn om de afstemming van het proces nog beter te maken, op basis van kennis die al bekend is. De effecten van huisvestingsconcepten zijn gedeeltelijk goed meetbaar, zoals aangeven kan met de WODI toolkit de medewerkertevredenheid in kaart worden gebracht. Lastig te meten effecten zoals productiviteit en prestatieverbetering, en duurzaamheid zijn in het onderzoek wel behandeld, maar om de effecten nauwkeuriger in beeld te brengen is meer aandacht vereist voor deze effecten. Een volledige kostenanalyse waarbij de kosten door de jaren heen worden geanalyseerd in verhouding tot de opbrengsten, kan de productiviteit wellicht meten. Prestatieverbetering van de organisatie maakt hier ook onderdeel van uit; worden werknemers door een nieuw huisvestingsconcept beter ondersteunt en neemt de productiviteit hierdoor toe? In het onderzoek wordt ook gesproken over effecten betreft duurzaamheid. Omdat duurzaamheid een breed begrip is en het globaal is meegenomen in het onderzoek, zou met een vervolgonderzoek specifiek gericht op de duurzaamheideffecten van de implementatie van een nieuw huisvestingsconcept mogelijk meer bekend worden. Deze effecten kunnen ook in een kosten/baten analyse op organisatieniveau en eventueel een hoger maatschappelijk niveau gedetailleerder worden onderzocht. Zoals in de vorige aanbeveling al is genoemd voor enkele effecten, is het voor vervolgonderzoek interessant de kosten meer te betrekken. Door relaties te optimaliseren tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie en huisvestingsconcept kunnen de effecten wellicht beter worden, maar weegt deze afstemming ook op tegen de extra kosten die hiermee gemoeid gaan?
4.2.2 Reflectie Bepalen van onderwerp Bij de start van het semester waarin het onderwerp van het afstudeeronderzoek bepaalt moet worden, is het een voordeel wanneer een persoonlijke voorkeur duidelijk is waarbij de voorkeur ook overeenkomt met de onderwerpen die spelen binnen de afstudeerrichtingen. Lettend op dit onderzoek, is het mogelijk met een brede scope het onderzoek te beginnen. Het onderzoekskader vormt zich hierdoor iteratief. Enkele weken voor het moment dat het onderzoeksvoorstel gepresenteerd dient te worden zal een specifiekere richting gekozen moeten worden, want anders is de kans ook aanwezig dat je verdwaald in de informatie die gevonden is.
Betrouwbaarheid De hoofdvraag van het onderzoek is beantwoord op een degelijke manier. In alle vier de casestudies is informatie vastgesteld dat heeft bijgedragen aan het beantwoorden van de hoofdvraag. De case selectie was een interessante combinatie met een grote diversiteit aan organisatiekenmerken. Wanneer het aantal casestudies nog aangevuld zou worden met enkele cases zodat een totaal aantal cases van negen wordt geanalyseerd (drie publieke, drie semi-‐publieke, drie private organisaties), dan zijn de resultaten beter betrouwbaar. Ondanks dat de geloofwaardigheid van de resultaten nog sterker onderbouwd kan worden door middel van extra casestudies, zijn de gevonden resultaten wel van zulke aard dat het toegevoegde waarde levert aan de ‘body of knowledge’.
Methode De basis van het onderzoeksvoorstel is de literatuurstudie geweest. Vanuit de basis zijn de casestudies benadert. Het uitgevoerde onderzoek is kwalitatief. Wat ik persoonlijk als lastig heb ervaren is het aan de hand van vier casestudies op basis van kwalitatieve informatie
129
conclusies ontwikkelen. Constateringen zijn zeker te vinden aan de hand van het onderzoek, maar het breed trekken van het onderzoek door het maken van algemene conclusies is op basis van de gevonden informatie niet altijd hard te maken. Een vervolg van het onderzoek is in dit geval gewenst. Het gebruik van Atlas.ti is heeft een positief effect op het onderzoek. Informatie wordt geordend op een overzichtelijke manier, waardoor casestudies onderling ook te vergelijken zijn. Desondanks blijft specifieke informatie over casestudy’s aanwezig, maar dat is logisch; iedere organisatie is anders en processen verschillen van elkaar. In plaats van een combinatie van documentanalyse en interviews, had het onderzoek ook met een andere methode uitgevoerd kunnen worden. Door meer interviews te houden bij de organisaties met verschillende werknemers met diverse verantwoordelijkheden of niveaus. Hierdoor ontstaat een andere input van het onderzoek, omdat het onderzoeksveld dan van diverse niveaus en invalshoeken binnen de organisaties wordt benaderd.
Resultaten De resultaten van het onderzoek geven inhoudelijk inzichten in de relaties tussen organisatiestrategie, huisvestingsstrategie, huisvestingsconcept en de effecten hiervan. Het onderzoek kan echter nog verscherpt worden en sterker gemaakt, door het proces nogmaals te doorlopen per organisatie. Hiermee wordt gedoeld op de relatie tussen de effecten en de afstemming van de elementen. De koppeling van de effecten en de toegevoegde waarde van het huisvestingsconcept aan de afstemming van de aspecten zou nog specifieker benoemt kunnen worden.
Proces Het afstudeerproces is interessant om achteraf te belichten. Tijdens het proces zijn enkele aspecten van belang om voortgang te waarborgen: -‐ Het blijven lezen van literatuur. Ondanks dat de eerste twee kwartalen zijn bedoeld voor de literatuurstudie, is het blijven bekijken van literatuur van belang tijdens het onderzoek. Het houd je als schrijver scherp, maar ook verbreedt het je blik doordat je niet in de ‘eigen gecreëerde waarheid’ van het onderzoek verdrinkt. Met nieuwe inzichten kunnen gedurende de casestudies interessante toevoegingen worden opgenomen in het onderzoek. -‐ Het blijven schrijven. Er zijn moment gedurende het onderzoek dat het even niet helder is op welke manier bijvoorbeeld case studies opgebouwd moeten worden in het onderzoek. Door het schrijven wat in opgevallen tijdens het lezen van documenten, of interviews, komt er informatie op papier te staan die later geordend kan worden in het onderzoek, of verwijdert kan worden omdat het overbodig was. Het helpt het ontwikkelproces van het onderzoek door het blijven schrijven. -‐ Schematiseren van informatie. Door het maken van schema’s van bijvoorbeeld relaties of oorzaken, wordt er orde geschept in de informatie die wordt verzameld. Het gebruiken van Atlas.ti helpt de schrijver het tastbaar maken van de kwalitatieve informatie.
130
5. LITERATUUR
131
B Baane, R., Houtkamp, P., Knotter, M. (2010). Het nieuwe werken ontrafeld. Over Bricks, Bytes & Behavior. Assen: Van Gorcum Uitgeverij, in opdracht van Management Studies. Becker, F., Steele, F. (1995) Workplace by design. Mapping the high-‐performance workscape. San Fransisco: Jossey-‐Bass Publishers, First edition. Beijer, M., Van der Voordt, D. J. M., Hanekamp, J. (2011). Het Nieuwe Werken onder het ontleedmes. Zijn de werkelijke effecten wel te meten? Facility Management Magazine, februari 2011 (187), 18-‐23. Bijlsma, M., Janssen, R., de Koning, N,. Schlechter, J. (2011) Het Nieuwe Werken bij het Rijk. Ervaringen uit de praktijk. Novay, TNO BK TU Delft (2012) http://bk.home.tudelft.nl/nl/over-‐faculteit/visie-‐feiten-‐en-‐cijfers/ bezocht op: 5-‐5-‐2012 Brandwijk, K. (2008) De relatie tussen organisatiestrategie en organisatiestructuur in de Nederlandse projectontwikkeling. Afstudeerscriptie Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft. Brunia, S., Maarleveld, M., De been, I., Beijer, M. (2011) De beleving in kaart gebracht. De CfPB Indicator 2011. Facility Management Magazine, februari 2011 (187), 26-‐29.
C Cepezed (2012) http://www.cepezed.nl/nl/projects/20-‐the-‐outlook/image?image_id=381 bezocht op: 16-‐6-‐2012 Cuyvers, G. (2003) Integrale organisatieverandering. Theorie, methode, toepassingen. Boom/Nelissen
D De Groot, F. (2012) Gebouwenscan voor het nieuwe werken in bestaande gebouwen. Afstudeerscriptie Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft. De Jonge, H., Den Heijer, A. (2008) “Corporations&cities, Envisioning Corporate Real Estate in the Urban Future” (introduction) in Corporations & Cities, Brussels. De Jonge, H. (2012) AR1R025 MSc1 Introduction CRE, Master Real Estate & Housing, 2011-‐ 11-‐17 Den Heijer, A. (2011) Managing the university campus. Information to support real estate decisions. Delft: Eburon Academic Publishers. De Vries, J.C. (2007) Presteren door Vastgoed. Onderzoek naar de gevolgen van vastgoedingrepen voor de prestatie van hogescholen. Delft: Eburon Academic Publishers.
F Frankema, E.H.P. (2003), Kantoorinnovatie in economisch perspectief. Delft: Centre for People and Buildings
132
H Haynes, B.P., Nunningham, N. (2010) Corporate Real Estate Asset Management. Strategy and Implementation. Oxford: EG Books. Heywood, C. (2011) Approaches to aligning corporate real estate and organizational strategy. European Real Estate Society (ERES) Conference 2011. Eindhoven. Hoendervanger, J.G., Van der Voordt, T., Wijnja, J. (2012) Huisvestingsmanagement. Van strategie naar exploitatie. Groningen: Noordhoff Uitgevers bv
I Interpolis (2012) http://www.interpolis.nl/overinterpolis/interpolisals/bedrijfsprofiel/kijkopwerken bezocht op 25-‐10-‐2012
J Jensen, P.A., Van der Voordt, T., Coenen, C. (2012) The added value of facilities management. Concepts, findings, perspectives. Lyngby: Polyteknish Forlag Jensen, P.A., Van der Voordt, T., Coenen, C., Von Felten, D., Lindholm, A., Balslev Nielsen, S., Riratanaphong, C., Pfenninger, M. (2012) In search for the added value of FM: what we know and what we need to learn. Facilities, 30, (5), 199-‐217 Joroff, M., Louargand, M., Lambert, S., Becker, F. (1993) Strategic management of the 5th resource, CRE 2000 IDRC.
K Kaplan, R.S., Norton, D.P. (2001) The Strategy-‐focused Organization. How Balanced Scorecard companies thrive in the new business environment. Harvard Business School Press. Krumm, P.J.M.M. (1999) Corporate real estate management in multinational corporations. Nieuwegein: ARKO Publishers.
L Lax, D. A., The manager as Negotiator, New York: The Free Press, 1986.
M Maarleveld, M., De Been, I. (2011) EuroFM Research Symposium. 10th EuroFM Research Symposium. Microsoft (2012) http://www.microsoft.com/netherlands/werkenbijmicrosoft/over-‐ microsoft.aspx bezocht op: 1-‐5-‐2012 Microsoft (2012b) De Microsoft Methodologie. Mintzberg, H., Ahlstrand, B., Lampel, J. (2005) Strategie slaat terug, Pearson Education Benelux
N
133
Nourse,H.O., Roulac, S.E. (1993) Linking Real Estate Decisions to Corporate Strategy. Journal of Real Estate Research, 8, (4), 475-‐494
P Pascoe-‐Samson (2006) Organisatie, besturing en informatie, Academic Service, Den Haag 6e druk. Pullen, W. (a) (2011) Werkomgeving beïnvloedt bedrijfsresultaat. Facility Management Magazine, maart 2011 (188), 44-‐45 Pullen, W. (b) (2011) Niet alleen maar zonneschijn bij HNW. HNW kent lusten en lasten. Facto Magazine, april 2011 PwC (2011) Een verkenning van macro-‐economische effecten van Het Nieuwe Werken
R Rijsenbrij, D.B.B. (1998) Elementaire bedrijfsinformatica. http://www.rijsenbrij.net/archive1/ebi/nl/h1.htm bezocht op 26-‐05-‐2012 Riratanaphong, C., Van der Voordt, D.J.M. (2011) Impact of Workplace Change on Satisdaction and Productivity. A Comparitive analysis of case studies in Thailand and the Netherlands. 10th EuroFM Research Symposium. Roo, J. (2012) http://hetnieuwewerkenblog.nl/waarom-‐hnw-‐niet-‐altijd-‐werkt-‐deel-‐1-‐ strategische-‐oorzaken/ bezocht op 15-‐08-‐2012
S Searer, S. (2012) Orgatec 2012: A Trade Fair Review. http://www.officesnapshots.com/2012/11/13/orgatec-‐2012/ bezocht op 22-‐11-‐2012 Scheffer, J.L.L., Singer, B.P., Van Meerwijk, M.C.C. (2006) Enhancing the contribution of corporate real estate to corporate strategy. Journal of Corporate Real Estate, 8, (4), 188-‐197 Schuuring, C., Van Doorn, L., Van der Laan, P., Zweedijk, A. (2010) Manifest voor de werkomgeving als ecosysteem. Creative Valley Schreiber, W. (2010) Goede werkomgeving, betere werkprestaties. Inside Informations, augustus 2010 Spruit, R (2012) Frisse Kijk op Overheid. http://frissekijkopoverheid.nl/ bezocht op 25-‐11-‐ 2012 Swanborn, P.G. (2008) Case-‐study’s: Wat, wanneer en hoe? Stichting PRO, vierde druk
T TNO (2009) http://www.tno.nl/content.cfm?context=overtno&content=nieuwsbericht&laag1=37&laag2 =69&item_id=2010-‐04-‐15%2013:16:33.0&Taal=1 bezocht op 5-‐5-‐2012
134
V Van Akkeren, S. (2009). Flexwerken in een academische omgeving. Afstudeerscriptie Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft Van Beek, G. (2011) Optimale werkprocessen door slimme vastgoedingrepen. Interview met Theo van der Voordt. Bouwkennis april-‐juli 2011, 10-‐13. Van Bogerijen, J. (2012) Activity Based Working basics, Veldhoen+Company, 2012-‐09-‐26 Van de Hoeven, I. (2012) Het Nieuwe Werken voorbij de hype. Congres HNW in DeFabrique. Kantoor en Efficiency, maart 2012 Van den Anker, E., Hout, P., Hovemann, M., Kooyman, W., Scherer-‐Eeltink, F. (2011) Ruim een derde bedrijven past Het Nieuwe Werken toe. HNW inbedrijf.nl, november 2011, 7 Van der Laan, P. (2012) The work environment as an ecosystem, YNNO Creative Valley , 2012-‐09-‐27 Van der Meer, H. (2012) Het Nieuwe Werken voor MKB, Microsoft, 2012-‐06-‐14 Van der Voordt, D.J.M. (2003). Costs and benefits of innovative workplace design. Delft: Centre for People and Buildings Van der Voordt, T., De Been, I. (2010) Werkomgeving: breinbreker of tevredenheidsgenerator? In: I. Bakker (red), De Breinwerker. Naarden: Uitgeverij FMN, 67-‐86 Van Dijk, J., De Goede, M., ’t Hart, H., Teunissen, J. (1991) Onderzoek en veranderen. Methoden van praktijkonderzoek. Leiden: Stefert Kroese Van Heck, E., Van Baalen, P., Van der Meulen, N., Van Oosterhout, M. (2011) Sustainable Work Innovation. Measuring the Impacht of a New Way of Working at Microsoft Netherlands. Erasmus@Work: Research briefing, November 2011 (3) Van Meel, J., Martens, Y., Van Ree, H.J. (2010) Planning office spaces. A practical guide for managers and designers. London: Laurence King Publishing Ltd Van Schijndel, H.W.J., Van der Voordt, D. J. M., (2011) Stappenplan voor vastgoedstrategie. ZM Magazine, (2), 20-‐23. Vallet, N. (2006) Management van organisaties. Een caleidoscopische blik. Leuven (Belgie): Uitgeverij Acco Verhoeven, A. (2012) http://www.werken20.nl/blogs-‐over-‐nieuwe-‐werken/organisatie-‐ bedrijf/5549/het-‐nieuwe-‐werken-‐van-‐hype-‐naar-‐veranderstrategie/ bezocht op: 3-‐5-‐2012
W Wessels, P. (2012) Ruimtevraag krimpt spectaculair. PropertyNL Magazine, februari 2012 (2), 37-‐38.
135
Interviews
Cruyen, D. (2012) Delft, 12-‐11-‐2012 Jansen, R. (2012) DSM, Sittard, 8-‐10-‐2012 Kok, J. (2012) Gemeente Deventer, Deventer, 27-‐11-‐2012 Vermaat (2012) Gemeente Deventer, Deventer, 27-‐11-‐2012 Kroon, R. (2012) Havensteder, Rotterdam, 26-‐10-‐2012 Klop, T. (2012) Havensteder, Rotterdam, 26-‐10-‐2012 Hofman, S. (2012) Havensteder, Rotterdam, 26-‐10-‐2012
Gesprekken Soullié, M. (2012) ICOP, Rotterdam, tussen 1-‐9-‐2-‐12 en 30-‐11-‐2012 Van Meel, J. (2012) ICOP, Rotterdam, tussen 1-‐9-‐2012 en 30-‐11-‐2012
Documenten voor case studies BK City FMM jaarboek, van Akkeren, S., Van der Voordt, T. (2010) Den Heijer, A., Cruyen, D. (2009) The making of BK City. Tien artikelen vanuit een facilitair perspectief mei 2008 – mei 2009 El Messlaki, S. (2012) Onderzoek tevredenheid werkplek en –omgeving BK City. Samenvatting van de Leesman resultaten . Y REsearch Roadmap TU Delft 2020 (2012) http://www.tudelft.nl/over-‐tu-‐delft/strategie/strategie-‐ roadmap-‐tu-‐delft-‐2020/, bezocht op 15-‐10-‐2012 Gemeente Deventer Beoordeling DO Stadskwartier (2012) Soullié, M. (2011) Eindpresentatie De Nieuwe Werkplek Deventer Beschrijvend Programma van Eisen (2011) Kossen, M., Kok, J., Wolferink, G., Arentsen, J., Pelleboer, H, Van Houwelingen, F., Wielinga, R., Buter, J. (2008) Eindrapportage werkgroep HNW Kok, J. (2012) Huisvestingsconcept gemeente Deventer september DSM DSM (2011) Strategic Brief DSM (2012) www.dsm.nl DSM (2012b) Nederlandstalig jaarrapport 2011 Presentation nWoW Concept Floorplan Project brief renovation Sittard phase 2
136
Havensteder Eindrapportage conceptfase versie 2 Havensteder wiki (2012) http://www.havenstederwiki.nl/ bezocht op 21-‐10-‐2012 Plan van Aanpak programmalijn ‘Het Nieuwe Werken’ Klop, T. (2012) Presentatie SWOPpen bij Havensteder Havensteder (2012) http://www.havensteder.nl/ bezocht op 9-‐9-‐2012
137
Appendix A BK City KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌƵĐƚƵƵƌĨĂĐƵůƚĞŝƚŽƵǁŬƵŶĚĞ
WƌŽũĞĐƚŐĞŐĞǀĞŶƐ ƐƉĞĐƚĞŶ WƌŽũĞĐƚŐĞŐĞǀĞŶƐ )7@AB>>= C9;=>D9' E>:;>F'G9=6?9H?:D9: E>:;>F'A9=IHF9II9: E>:;>F'A9=IHF9II9:'D9(?669F69'G9=6?9H?:D E>:;>F'(969A9=I9=< E>:;>F'012J< 0F9KL>8;7= (!'H9='(969A9=I9= ! ( 'H9='A9=IHF9I (!'H9=''012 'ĞŵŝĚĚĞůĚĞďĞnjĞƫŶŐƐŐƌĂĂĚ
!""# $%&"""'(!')*+ $ #," %,,&"!. /%!'012 "3#% -3! ,,3! ,,34 $,5'6789:;9:3'%-5'<98=9;>=?>>;
WůĂƩĞŐƌŽŶĚ
>ŽŽŬĂŶĚ&ĞĞů
i
KǀĞƌnjŝĐŚƚŝŵƉůĞŵĞŶƚĂƟĞͲĞǀĂůƵĂƟĞͲĞīĞĐƚĞŶ
ii
Appendix B Gemeente Deventer KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌƵĐƚƵƵƌ
WƌŽũĞĐƚŐĞŐĞǀĞŶƐ ƐƉĞĐƚĞŶ WƌŽũĞĐƚŐĞŐĞǀĞŶƐ )7@AB>>= C9;=>D9' E>:;>F'G9=6?9H?:D9: E>:;>F'A9=IHF9II9: E>:;>F'A9=IHF9II9:'D9(?669F69'G9=6?9H?:D E>:;>F'(969A9=I9=< E>:;>F'012J< 0F9KL>8;7= (!'H9='(969A9=I9= ! ( 'H9='A9=IHF9I (!'H9=''012 'ĞŵŝĚĚĞůĚĞďĞnjĞƫŶŐƐŐƌĂĂĚ
!""# $%&"""'(!')*+ $ #," %,,&"!. /%!'012 "3#% -3! ,,3! ,,34 $,5'6789:;9:3'%-5'<98=9;>=?>>;
WůĂƩĞŐƌŽŶĚ
>ŽŽŬĂŶĚ&ĞĞů
iii
Appendix C DSM KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌƵĐƚƵƵƌ K͕&KĞŶϯďĞƐƚƵƵƌ5 ĚĞƌƐĐůƵƐƚĞƌƐ
/.#0.#-&$)1-&$2"%) !"-,.2'$)
R::7(+:A(E6MIFF8
&(=>FMI68M SI8:I6BY
S68+@=6M
N@A:A=6
R6B@,A:>6( ŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐ
V6B:> TSH(UV
^ƚĂīƐ
!"#$%&$'#$()*$&))+$$,) -'&.(.*"$
3'4"($44)1-&$2"%) !"-,.2'$)
EFM@A6MM(Z8,646A KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐ
KƌŐĂŶŝƐĂƟĞŐĞďŽŶĚĞŶ 4-&$2"$
WX6)6>,I
!"#$%&'(%(%)%*+ ,+-%&'%* E,F3G::8 H6I8:B6( J:AI:>(+687@64@AB6A J:AI:>(36894>6996A J:AI:>(36894>6996A(B6)@776>76(+687@64@AB J:AI:>(+68B:7684>6996A(B6)@776>76(+687@64@AB KAL,8)6>6(4>6996A(B6)@776>76(+687@64@AB J:AI:>()676368968M J:AI:>(NOPQM N>6
69 DĂdžŝŵĂůĞďĞnjĞƫŶŐƐŐƌĂĂĚ
!"#$%&'(%(%)%*+ !""#$!""% &&'###()%(*+, !!## %.# // 0# !# !%## #12(345)676368968 -(:("()%(*+,(;6<=>'(+,,8?@6A@AB6AC !/()%(*+, 2#D():<
WůĂƩĞŐƌŽŶĚ
>ŽŽŬĂŶĚ&ĞĞů
iv
KǀĞƌnjŝĐŚƚǀĞƌĂŶƚǁŽŽƌĚĞůŝũŚĞĚĞŶŝŶƚĞƌŶĞǀĂƐƚŐŽĞĚŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞŚĞŵĞůŽƚ
KǀĞƌnjŝĐŚƚĚŝƌĞĐƚĞĂĂŶůĞŝĚŝŶŐǀŽŽƌŬĞƵnjĞŶŝĞƵǁŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚ
KǀĞƌnjŝĐŚƚŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĚŽĞůƐƚĞůůŝŶŐĞŶ
v
Appendix D Havensteder KƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐƚƌƵĐƚƵƵƌ /$'"0112$"3--4')*+,--.
!"#$%&$'()*+,-.$+
ĂĐŬŽĸĐĞ
>ĞŝĚĞŶĚĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ
ǁŝũŬƚĞĂŵƐ
ŝŐĞŶǀŽƌŵǀĂŶƐƚƌĂͲ ƚĞŐŝĞ͕ŐĞďĂƐĞĞƌĚŽƉĚĞ ůĞŝŶĚĞŶĚĞƐƚƌĂƚĞŐŝĞ
-+'$.3-6' 366.8*)$+ 3$.(,.67,6.$.&+# -5$.2*(, 9--+4.*6'$
WƌŽũĞĐƚŐĞŐĞǀĞŶƐ ƐƉĞĐƚĞŶ G-69B**. H$,.*#$" 0*+,*2"5$.'&$1&+#$+ 0*+,*2"9$.)12$))$+ 0*+,*2"9$.)12$))$+"#$>&''$2'$"5$.'&$1&+# 0*+,*2"5$.#*'$.12$))$+"#$>&''$2'$"5$.'&$1&+# I+4-.>$2$"12$))$+"#$>&''$2'$"5$.'&$1&+# 0*+,*2">$'$9$.)$.( 0*+,*2"JKLM( J2$N4*7,-. >:"1$.">$'$9$.)$. >:"1$."9$.)12$) 'ĞŵŝĚĚĞůĚĞďĞnjĞƫŶŐƐŐƌĂĂĚ 0*+,*2"1*.)$$.12$))$+
WƌŽũĞĐƚŐĞŐĞǀĞŶƐ :;;< !=<;;">: ? :!; @? A< :; !:; -+'6&'$2&B) ;C AAC!">: A?CD">: ?;E F?
WůĂƩĞŐƌŽŶĚ
>ŽŽŬĂŶĚ&ĞĞů
vi
KǀĞƌnjŝĐŚƚŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞŬĞŶŵĞƌŬĞŶ,ĂǀĞŶƐƚĞĚĞƌ
KǀĞƌnjŝĐŚƚƌĞůĂƟĞƐĚLJŶĂŵŝƐĐŚĞĐŽŶƚĞdžƚĞŶŚĞƚƉƌŝŵĂŝƌĞƉƌŽĐĞƐ
KǀĞƌnjŝĐŚƚŚƵŝƐǀĞƐƟŶŐƐĐŽŶĐĞƉƚĂůƐŐƌŽĞŝŵŽĚĞů
vii
Appendix E Microsoft
Organisatie
Locatie: Hoofdkantoor Nederland Schiphol, Amsterdam Adres: Evert van de Beekstraat 354, 1118 CZ Schiphol Branche: ICT, Technologie
Huisvesting Oppervlakte: BVO Jaar: ingetrokken Aantal werkplekken: Aantal medewerkers: Flexfactor/aantal FTE’s: m2 per medewerker: m2 per bureau: Gemiddelde bezettingsgraad: Afstand tot OV: Parkeernorm:
11.000 m2
Figuur 4 Microsoft (Cepezed, 2012)
2008 1000 werkplekken (waarvan 250 Arbo norm) 1000 medewerkers 11 m2 per medewerker (streven 9m2) -‐ 50% 200 m tot bus 1,3 km tot trein 850 plaatsen met 5 elektriciteit oplaadpunten
Primair proces Met meer dan 90.000 collega’s in ruim 60 landen werkt Microsoft om mensen en organisaties een optimaal resultaat te laten behalen op het gebied van technologie. Microsoft Nederland verzorgt, samen met hun partners de verkoop en marketing van Microsoft-‐technologie in Nederland. (Microsoft, 2012) Strategie en visie Microsoft heeft een methodiek opgesteld, genaamd IMPACT, waarbij organisaties een visie, strategie, planning en uitvoering toepasbaar kunnen maken voor de organisatie. Microsoft werkt zelf ook aan de hand van het model. IMPACT is bedoeld om tot een pragmatische uitvoering van de strategie te komen en op gebalanceerde manier concrete, korte en lange termijn resultaten op te leveren. IMPACT vertaalt vaak abstracte, lange termijn doelen naar concrete, begrijpbare en vooral alledaagse Figuur 5 IMPACT (Microsoft, 2012b) maatregelen (Microsoft, 2012b).
viii
Huisvestingsdoelstellingen Zeven jaar geleden, in een tijd van hoog conjunctuur, zag het bestuur van Microsoft in dat het doorzetten van de manier van werken moest veranderen om in de toekomst tijdens lastigere tijden de continuïteit van de organisatie te waarborgen. Zo was de bereikbaarheid als het ging om klachten onder de maat, de vernieuwing van versies ging in een te snel tempo en de corporate responsibility moest een grotere rol gaan spelen binnen de bedrijfsvoering. (Van der Meer, 2012) Doelstellingen Het overkoepelende doel van de veranderende manier van werken was het bevorderen van samenwerking. Daarnaast waren er nog enkele andere doelen (Van der Meer, 2012): -‐ Aantrekken van meer vrouwen voor een betere balans; -‐ Aantrekken van jongeren om vergrijzing tegen te gaan; -‐ Het verbeteren van de work/life balance; -‐ Het boeien en binden van mensen (vooropstellen van talent, horizontaal groeien). KPI’s van Microsoft Microsoft heeft enkele KPI’s opgesteld waarmee zij werken: Customer satisfaction, Partner satisfaction, Internal satisfaction our own operation, Sales targets, Marketing execution, Meeting Deadlines, Effective communication, Use of internal tools, Compliance and Control en Readiness, skill, training. (Van der Meer, 2012) Huisvestingsconcept In 2008 Is Microsoft verhuisd naar het huidige kantoorgebouw ‘The Outlook’ op Schiphol. Dit gebouw is helemaal afgestemd op een compleet nieuwe manier van werken. Uitgangspunten zijn: plaats-‐ en tijdsonafhankelijk werken, sturen op output in plaats van inspanning, en beter samenwerken. (Microsoft, Figuur 6 HNW voor Microsoft (Microsoft, 2012) 2012) In figuur 40 zijn de elementen van het concept van Microsoft weergegeven. Toetsend aan de vier ‘werkprincipes’ van Baane e.a. (2010) die kenmerkend zijn voor Het Nieuwe Werken kan stapsgewijs gekeken worden hoe Microsoft omgaat met het huisvestingsconcept. 1) Tijd‐ en plaats onafhankelijk werken -‐ Elke werknemer smartphone en laptop, 99% digitaal, clean desk policy; -‐ De bereikbaarheid is vergroot door middel van aanpak van de communicatie (programma Lync zorgt voor snellere interactie: samenwerking, betrokkenheid en toegankelijkheid) -‐ 24/7 werken is mogelijk (gevaar: werknemers stoppen niet meer); -‐ Thuis werken is een optie (werknemers worden geadviseerd in Arbo normen en internet voor werkplek en hebben een budget van 70 Euro per maand om hier aan te besteden); -‐ Door communicatiemogelijkheden is het mogelijk via internet internationale meetings te organiseren. Hierdoor is het vliegverkeer met 10% afgenomen.
ix
2) Sturen van medewerkers op resultaat -‐ Van business management naar people management management heeft leadership eigenschappen nodig in plaats van de voorheen bekende management eigenschappen; -‐ Wordt gestuurd op output in plaats van op de manier van werken. 3) Vrij toegang tot en gebruik van kennis, ervaringen en ideeën: -‐ ‘Cloud’ in plaats van het gebruik van veel energievragende datacenters -‐ Delen van kennis in plaats van ‘wie de kennis heeft, heeft de macht’; 4) Flexibele arbeidsrelatie -‐ Horizontale groei in plaats van hiërarchische groei. -‐ Aansturende van projectteam in niet de persoon waardoor men beoordeelt wordt. Oud versus nieuw Tot 2008 was Microsoft Nederland gevestigd op Schiphol-‐Rijk en gebruikte iedere medewerker 17 vierkante meter. Op dit moment bedraagt dat 11 vierkante meter per medewerker. (Microsoft, 2012) Resultaten Het creëren van vertrouwen is gebeurd door het vergroten van de transparantie. Transparantie geldt zowel voor de werkplekken, waarbij niemand een eigen plek in het kantoor heeft en geen eigen opbergruimte, als voor het delen van informatie en agenda’s. Kennis wordt optimaal gedeeld door te werken vanuit de cloud, waar iedereen toegang tot heeft. Daarnaast wordt er gestuurd op output, waardoor het eindproduct telt in plaats van de aanwezigheid van de werknemer op kantoor. Intussen bestaat 25% uit vrouwelijke werknemers en is de gemiddelde leeftijd gedaald naar 37 jaar. De ‘corporate responsibility’ is sinds enkele jaren verbetert doordat onder andere iedere werknemer drie dagen per jaar betaald vrijwilligerswerk te doet (Van der Meer, 2012).
Constateringen en veranderingen door de loop der jaren Voordat Microsoft Nederland verhuisde naar ‘The Outlook’ was de organisatie al drie jaar met het voorbereidingsproces in oude huisvesting bezig. Dit hield in dat de nieuwe manier van werken waarbij de vier aspecten van Baane (2010) al werden ingevoerd, voordat Microsoft verhuisde naar een pand dat deze nieuwe manier van werken optimaal ondersteunt. Dit heeft er voor gezorgd dat medewerkers geleidelijk op een nieuwe manier van werken zijn overgestapt. Veranderingen sinds de betreding van ‘The Outlook’ zijn de volgende twee. Ten eerst de aanpassing van het inwerkprogramma voor nieuwe werknemers. Door de plaats onafhankelijke mogelijkheid van werken weet men als nieuwe medewerker niet waar en hoe medewerkers te vinden zijn. Hierdoor is het buddy systeem, waarbij men aan een medewerker wordt gekoppeld de eerste periode, ingevoerd. De verwachting was dat jonge werknemers minder vaak aanwezig zouden zijn dan dat zij werkelijk zijn. Het blijkt dat jonge werknemers veel aanwezig door de leergierigheid en bewijsdrang. Daarnaast is het duurzaamheids aspect de laatste jaren aangepakt: ‘Hoe groot is jouw persoonlijke footprint?’, pand heeft een energielabel A, afval wordt gescheiden, gebruik van Earth water en Max Havelaar koffie (Van der Meer, 2012).
x
Look and Feel Een modern kantoorgebouw met een open, lichte sfeer. De extra brede kantoorbeuken met een minimaal aantal kolomen maken de indeelbaarheid van de plattegrond maximaal vrij indeelbaar. De vrije verdiepingshoogte van 2,9 meter zorgt voor een ruimtelijk gevoel. Het interieur doet fris en modern aan. De vloeren en muren zijn over het algemeen wit, waarbij kleuraccenten de Figuur 7 Interieur Microsoft (Cepezed, 2012) ruimten een eigen karakter geven. De kleuraccenten zijn terug te zien in het meubilair (Cepezed, 2012). Conclusies en reflectie Microsoft ervaart het huisvestingsconcept als een succes. Door de geïntegreerde wijze van toepassing versterken de elementen elkaar. Dus de huisvesting ondersteunt optimaal het primaire proces, de ICT mogelijkheden ondersteunen het primaire proces en de gedragsmaatregelen sluiten hier ook op aan. Hierdoor ontstaat een positieve cirkel. De oorzaak van de goede resultaten ligt in de stroomlijning van doelstellingen, visie, missie en strategieën. Door geleidelijke implementatie, een proces van 3 jaar, zijn valkuilen duidelijk geworden. Nieuwe aspecten, zoals duurzaamheid, hebben een grotere rol gekregen binnen het concept doordat het belangrijker wordt. Dit kan gaan om belang van de interne context, maar net zo goed de algemene context. Doordat Microsoft rekening houdt met de algemene context en daarbij een aantrekkelijk milieu creëert voor werknemers is het mogelijk young professionals aan te trekken. Van der Meer (2012) gaf aan dat veel organisaties de doelstellingen niet helder voor ogen hebben. Doordat dit ontbreekt en de juiste implementatie voor manier van werken of huisvestingsconcept hierdoor niet wordt toegepast, wordt het succes van een nieuwe manier van werken belemmert. Voor het verdere vervolg van het onderzoek zal extra aandacht aan de doelstellingen, visies, KPI’s e.d. worden besteed omdat het belang ook door Microsoft wordt aangeraden.
xi
Appendix F Interviewvragen Organisatie -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Hoe is de organisatiestructuur binnen de organisatie? veel hiërarchie / plat Is er een strategie binnen de organisatie? Zo ja, welke soorten (organisatiestrategie, huisvestingsstrategie)? Hoe worden strategieën van de organisatie op elkaar afgestemd?( algemeen, huisvesting, HR, ICT, etc) Vorming/ontwikkeling van strategie Gebruik van strategie
Rol van huisvesting -‐ -‐ -‐ -‐
Rol van vastgoed voor organisatie? (kosten verlagen, flexibiliteit vergroten, aantrekkelijk faciliteren werknemers, etc.) Welke drijfveren en doelstellingen om een nieuw huisvestingsconcept zijn er? Vastgelegd in strategie? Integrale rol van vastgoed? (Mensen, Technologie, Informatie, Communicatie, Huisvesting)
Huisvestingsconcept -‐ -‐ -‐
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Vorm huisvestingsconcept? Wat is het nieuwe werken bij uw organisatie? Hoe ziet de huisvesting er bij uw organisatie uit? Is deze aangepast op hnw? Voldoet het nieuwe huisvestingsconcept bij uw organisatie aan deze 4 werkprincipes? Plaats-‐ en tijdonafhankelijk werken, gestuurd op resultaat, organisatiestructuur en cultuur verandert, moderne technologie Is het gebouw nieuwbouw/hergebruik m.b.t. HNW? Is een flexfactor toegepast? En hoeveel m2 kantoorrruimte wordt gebruikt per werkplek? Wat was de doelstelling van implementatie HNW vooraf? (Cijfers, doelen in %, m2) Wat was hierbij de invloed van de strategieën? Welke strategie aspecten terug te vinden in huisvestingsconcept? Hoe lang is het nieuwe huisvestingsconcept nu geïmplementeerd en is aan de doelstelling voldaan? Stand van zaken: Zijn er aanpassingen geweest? En waarom? Wat is vanuit de managementkant de gebruikservaring van het nieuwe werkconcept? En het oude concept? Wat is vanuit de werknemerskant de gebruikservaring van het nieuwe werkconcept? En het oude concept? Prestatieveranderingen al merkbaar/meetbaar? Hoe lang is HNW nu geïmplementeerd en is aan de doelstelling voldaan? Waar zijn de keuzes voor het interieur op gebaseerd, wat is de achterliggende gedachtegang?
xii
Proces van implementatie -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Hoe is het implementatieproces in het algemeen verlopen? Hoeveel mensen waren er betrokken bij het implementatieproces? Wat was uw rol hierin? Zijn de medewerkers betrokken bij de keuzes die zijn gemaakt en het implementatieproces? Waren de keuzes die zijn gemaakt integraal te noemen achteraf?
algemeen ?'"%);*+)+)-)/8 !"#$%&&' ()*'&+),--" .&/*&0,-)'12)32/+)/ .&/*&0,$)'430)44)/ .&/*&0,$)'430)44)/, +)5211)01),-)'12)32/+
.&/*&0,-)'+&1)'30)44)/, +)5211)01),-)'12)32/+
6/7"'5)0),30)44)/
+)5211)01),-)'12)32/+
.&/*&0,5)1)$)'4)'8 90):7&;*"' 5<,3)',5)1)$)'4)' 5<,3)',$)'430)4 .&/*&0,3&'4))'30)44)/ .78*&/1,=>
xiii