1
AFSCHEID IN DE KINDER- EN JEUGDPOËZIE - SEBASTIAN DE WITTE -
VAARWEL ! Tot snel ?
2
Inhoudsopgave 0. Inleiding 1. Voorbeschouwing I. Kan mijn dochter dit gedicht lezen? II. Kinderen en stervenden: een contradictie? III. Kinderen en afscheid: work in progress IV. Dat heet dan gelukkig zijn V. Wij amuseren ons kapot: een waarschuwende vinger 2. Analyse I. Afscheid van een object II. Afscheid van een persoon III. Afscheid van de kindertijd IV. Afscheid van de dag V. Afscheid van het leven 3. Bespreking I. Systemen en subsystemen II. De auteur: tussen hel en hemel III. De lezer: tussen hemel en hel IV. De volwassen volwassenen: de hel? V. Afscheid van afscheid in de (jeugd)literatuur? 4. Besluit I. Twee boegbeelden en hun evoluerende erfenis II. Moeder, waarom lezen wij? 5. Bibliografie
3
Afscheid in de kinder- en jeugdpoëzie 0. Inleiding Afscheid nemen is nooit eenvoudig. Overal ter wereld echter bestaan andere manieren om de ermee gepaard gaande pijn draaglijker te maken. In Afrika bijvoorbeeld wordt er bij een overlijden vaak uitbundig gevierd om de mooie tijden in herinnering te brengen, terwijl de viering in onze regionen over het algemeen ingetogener is. Eveneens individueler is de verwerking die na het verlies volgt. Overal echter geldt dat je het nooit helemaal op je eentje kunt.
Dit dossier heeft als betrachting aan te tonen in welke mate poëzie enerzijds handelt over de problematiek van het afscheid en anderzijds hoe zij er een hulpmiddel bij kan zijn. De focus ligt daarbij op de jongste bewoners van de menselijke wereld, wier reactie op dit soort tegenslagen heel uiteenlopend kan zijn, zoals dat ook bij volwassenen het geval is: de één tiert het spontaan uit en weent watervallen, de ander kruipt in een hoekje waar het zijn tranen bedwingt om het zijn aangetaste omgeving niet nog moeilijker te maken.
De rol van gedichten komt aan bod in een voorbeschouwing, waar het theoretische aspect behandeld wordt. Vooral de vraag welke lectuur wordt aangeraden om het kind bij te staan in de verwerking van het afscheid, komt aan bod. Praktischer is dan weer de analyse van een beperkt corpusonderzoek, dat als doel eerder kwaliteit dan kwantiteit voor ogen heeft. Hier worden vijf soorten afscheid (object, persoon, kindertijd, dag, leven) besproken; indien mogelijk volgt een gedicht ter illustratie of duiding. De bespreking vervolledigt het geheel.
Tot slot volgt een besluit waarin de inhoud van de casus samengevat en geëvalueerd wordt. Na de casus volgt de bibliografie (boeken, webpagina’s, artikels), soms aangevuld met enkele reflecties omtrent de geraadpleegde werken, en een klein dankwoordje gericht aan de personen die mij met raad en daad bijstonden in de realisatie van deze paper. De boeiende bijlage beschouw ik als extra, geen essentieel deel uitmakend van het dossier.
4
1. Voorbeschouwing I. Kan mijn dochter dit gedicht lezen? (Van Forceville-Rossum, 1964)
“Als wij op het gebied van het lezen iets willen bereiken bij jonge mensen, moeten wij proberen aan te slaan, dus trachten aan te sluiten bij de interessen (sic) van de jeugd. En daarbij is respect en belangstelling voor het individuele in elk kind onmisbaar”
Reeds geruime tijd bestaat er discussie over welke woorden een kind dan wel of niet onder ogen mag krijgen. Het standpunt dat deskundigen innemen hangt vaak af van hun algemene visie over het kind. Is het een groot-mens-in-zakformaat, hetgeen lange tijd op literair vlak amper voor problemen zorgde omwille van het leeftijdloze aanbod van ridderverhalen en legendes; of volgen we het gros van de pedagogen in de stelling dat de dag van vandaag de kloof tussen kind en ouder van dien aard is dat een debat rond deze netelige kwestie wel degelijk zinvol is.
Twee actoren, behalve het kind zelf, spelen een grote rol in de leesopvoeding. Enerzijds is er het onderwijs dat planmatig te werk gaat om het kind te helpen zijn ritme te vinden in de wondere wereld van de literatuur. Anderzijds mogen ook de ouders hun taak niet verwaarlozen en zouden zij door middel van het goede voorbeeld hun kind mee op weg helpen, op een spontane maar daarom niet ondoordachte manier.
Zo goed als onvermijdelijk is namelijk het moment van de verrassing waarop het nieuwsgierige kind de ouder aan de tand voelt. De ouderlijke (uit)vlucht in de vorm van “je bent nu nog te klein, later zal ik je het eens allemaal uitleggen” is de eenvoudige oplossing, maar daarom niet de beste. Aangezien ook het andere uiterste in de vorm van het pasklare antwoord weinig tot de vorming bijdraagt en daarenboven door het moderne media-kind niet geloofd wordt, is de dialoog is door zijn constructieve karakter veel meer aan te raden. Het is dus aan de ouder om ook de literaire invloed op het kind te reguleren. Prangende vragen moeten op het niveau van het kind zelf bespreekbaar gemaakt en besproken worden. In dit kader kan poëzie een handig hulpmiddel zijn, omdat het beide aspecten belichaamd.
5 Op diezelfde manier moet ook de leerkracht vermijden vanuit een ivoren toren te ageren. Meelezen maar vooral meeleven is de boodschap, evenals een positieve ingesteldheid die niet enkel de grenzen stelt maar ook uitlegt waarom die grenzen bestaan. Samen met de ouder, die de docent het vertrouwen schenkt, krijgt het kind zo namelijk de kans om het afgebakende terrein spelenderwijs af te speuren, op zoek naar zijn plekje.
Wat de poëzie betreft komt daar nog de extra moeilijkheid van ‘de wijze de poëzie eigen’ bij. Enerzijds verbloemen de vaak eufemistische metaforen en symbolen in de kindergedichten de harde realiteit, anderzijds echter valt het moeilijk te ontkennen dat ze deze taboeonderwerpen wel aansnijden en zo aanleiding geven tot een nuttige gedachtewisseling.
Schema 1. Schematische voorstelling van de ideale wisselwerking tussen het kind, de ouders en de school. __________________________
II. Kinderen en stervenden: een contradictie? (Snoek, 1994)
We zouden de titel nog wat scherper kunnen formuleren als “kinderen en afscheid: een contradictie”, om ons standpunt nog duidelijker te maken: natuurlijk is het dat niet! Afscheid maakt deel uit van het leven, meer nog, doet leven; en wie leven er méér dan kinderen? Het kind beschermen is zeker aangewezen, maar ook hier verschijnen begrippen als grenzen, dialoog en constructiviteit op het veld om overbescherming, trauma en afwijzing uit de ploeg te spelen: aan de poëzie om daarbij te helpen!
Het onderscheid tussen individuele kinderen, en algemener tussen jongens en meisjes, alsook de leeftijdsgebonden verschillen zijn van belang. Desniettegenstaande geldt als rode draad de confronterende maar tegelijk verrijkende kans om samen met de ouders en de omgeving zo snel en stevig mogelijk een complementaire afscheidsploeg te vormen, waar ieder zijn eigen plaats in het geheel heeft en daar tevens toe bijdraagt, inspringend en troost vindend waar nodig. In datzelfde team kan poëzie bijgevolg een waardevolle speler zijn; zij het als therapeutisch schrijven, zij het als bemoedigend lezen.
6 III. Kinderen en afscheid: work in progress (Abbeele, 2001 & 2004; Debacker, 1995)
Voor jongeren gelden doorgaans dezelfde fases van het rouwen die de beroemde Dr. E. Kübler-Ross bij volwassenen onderscheidde, waar je als buitenstaander aan de ene kant een behulpzaam klankbord bent maar aan de andere kant ook olie op het vuur:
1. De ontkenning en isolering: ‘Nee, niet ik!’ 2. Ergernis en woede: ‘Waarom ik ?!’ 3. Het marchanderen: ‘Goed ik, maar…’ 4. De depressie: ‘Ja, ik, zoals altijd.’ 5. De aanvaarding: ‘Ja, ik, zoals iedereen.’
Voor kinderen lijkt een vereenvoudigde versie van toepassing, waarbij opgemerkt kan worden dat de ene fase bij het ene kind duidelijker tot uiting komt dan bij het andere. Alarmerend is echter indien men in een welbepaalde fase blijft hangen:
1. De protestfase: weigeren de realiteit onder ogen zien 2. De wanhoopsfase: de ontredderende ervaring en herkenning van pijn en verlies 3. De losmakingsfase: constructief verder leven met gemis en herinnering 4. De readaptatiefase: de eindfase; de ontwikkeling van een nieuwe identeit zonder de overledene evenwel ooit te vergeten.
IV. Dat heet dan gelukkig zijn (Janssen & Jonkers, 2007)
Maar wat als je het verlies van je huisdier verwerkt hebt? Wat als je niet meer in tranen uitbarst als iemand over zijn oma praat? Hoor je dan gelukkig te zijn?
Clichés zijn er genoeg om mensen aan te sporen ‘de draad weer op te pikken, want het leven gaat door’. Waar Kübler-Ross echter terecht voor waarschuwde, is dat dit vaak eerder olie op het vuur dan olie op de salade is. Je kan niemand dwingen te vergeten en men kan zich zelfs ernstige vragen stellen of dat wel de bedoeling is. Men kan namelijk ook gelukkig zijn met de herinnering aan een dierbare entiteit, vaak verwoord in prachtige gedichten.
7 Omgekeerd kan het natuurlijk ook niet de bedoeling zijn zich vast te draaien in een neerwaartse spiraal. Clichés zijn namelijk zelden manifeste onwaarheden. Belangrijk is echter net niets te veralgemenen, maar iedereen zijn eigen weg te laten zoeken naar innerlijke rust: het geluk volgt dan vaak vanzelf. Algemeen beschouwd wordt dus aangeraden om het kind te leren, binnen de waakzame grenzen, zijn eigen route uit te stippelen. Daarvoor moet het niet rijk, beroemd of superslim zijn, maar vooral vrij en in vrede, niet alleen met de ‘ander’, maar ook met het ‘ik’.
Literatuur, en dan vooral de poëzie, kan daar mijns inziens een rol in spelen, net zoals muziek vaak de kracht heeft een (glim)lach op het gezicht te toveren, ongeacht je afkomst of leeftijd. Ze reiken je namelijk allebei op het eerste zicht kant-en-klare instrumenten aan, waarmee je naar hartenlust kan experimenteren, je jezelf kan zijn in samenspel met de ‘ander’, of dat nu je vriend(innet)je, je mama, de dichter of een woord is. Of het afscheid…
V. Het meest onomkeerbare afscheid: de dood in jeugdliteratuur (Ghesquière, 2009)
De meest zwaarwichtige en onveranderlijke vorm van afscheid is de dood. Dit onderwerp heeft een opmerkelijke evolutie doorgemaakt in de kinderliteratuur en meer specifiek de jeugdpoëzie, grotendeels omwille van factoren die zich buiten de grenzen van de literatuur bevinden of bevonden. Een kleine reis door de tijd…
In de achttiende eeuw was de dood zo prominent aanwezig dat het onmogelijk tot een taboe-onderwerp gepromoveerd, of beter, gedegradeerd kon worden. De mens werd al van jongs af aan ingeprent dat de hemel op aarde verdiend moest worden, en aangezien de dood immanent was, moest men niet te veel tijd verliezen met spelen maar vooral, zelfs als kind, de Heer loven om het leed te verwerken. In de negentiende eeuw krijgt de rol van de dood een andere invulling. Mede doordat de kindersterfte drastisch daalde en kinderen meer als kinderen beschouwd werden, verdween dit onderwerp naar de duistere achtergrond ten voordele van gelukkiger gedachten. In de gevallen waar het toch aan bod kwam, gebeurde dat vaak in associatie met de deugd. In de eerste helft van de twintigste eeuw zet deze trend zich door. De uitzonderingen, vaak uitgespuwd, bevestigen de gevestigde taboe-regel.
8 In de tweede helft van de vorige eeuw en nu wordt het taboe traag maar zeker ondergraven. Men merkt dat kinderen best niet volledig verbannen moeten worden uit de realiteit en men herintroduceert (non-)existentiële vragen voorzichtig in de jeugdpoëzie, op zoek naar de gulden middenweg tussen volledige onderdompeling in en absolute beschutting voor de harde maar wel reële wereld waarin wij, hoe jong of oud ook, leven. Men tracht zo, met vallen en opstaan, een vorm te vinden waar zowel ouder als kind vertrouwen in hebben.
VI. De media amuseert ons kapot: een waarschuwende vinger (Postman, 1986)
Tegen mijn zin sluit ik deze inwijding af met een negatieve noot. De kwalijke invloed van de moderne technologie valt niet meer ontkennen, die pessimistisch gezien “ieder dorp versmald tot die ene televisie-vlek”. Heden ten dage kunnen we beter spreken van de computer-vlek, als zwart gat dat alles opslokt en domineert en die reductie en oppervlakkigheid boven argumentering, relativering en diepgang plaatst. Tekenend hiervoor is het symbolische verlies van het boek en idee van Postman tegen het ideeëngoed van Marshall McLuhan, waar tijd tastbaar werd, pijn iets aangenaam en reflectie weggekeild door vermaak: op een bepaalde manier keren we terug naar de Romeinse “brood en spelen”, die het militair en organisatorisch wel haalden van hun voorgangers de Grieken, maar op het intellectueel en filosofisch vlak het onderspit moesten delven.
De poëzie zit hier in het oog van de storm, begrepen in de aanvankelijke en juiste betekenis van de expressie. In de luwte denkt zij na of ze toe zal geven aan de consumptie en op wil gaan in de windhoos dan wel een verstopt maar centraal plaatsje te bezetten ergens verscholen voor de storm, waar het, welke kant ze ook kiest, felle tegenwind zal krijgen. Als het vehikel van de proza eerder een trein is die vrij onverstoord verder raast en amper afwijkt van zijn spoor, beschouwen we de poëzie als een auto die momenteel op een kruispunt staat, er nog niet uit of ze nu een jeep dan wel een kevertje is, of allebei tegelijk. De bestuurders twijfelen: enerzijds kunnen ze in stilte de hobbelige onaangelegde weg gaan nemen, hun eigen ding doen daar waar enkel mediterende wandelaars komen; dan wel de brede boulevard waar luid applaus en veel aandacht hun deel is maar waar je moeilijk je eigen ding kan doen, gedomineerd en opgeslokt door de macht van de veeleisende massa. Het stuur uit handen geven of koppig zelf blijven manoeuvreren, that’s the question.
9
2. Analyse I. Afscheid van een object
We verstaan object hier in de meest ruime zin van het woord. Thuis verlaten om op reis te vertrekken of zelfs voorgoed te verhuizen, weg van je veilige stekje; afscheid nemen van de gezellige zomer om de kille winter binnen te laten; je fopspeen of je knuffel afgeven omdat je stilletjes aan wat groter wordt. Huisdieren komen eveneens vaak aan bod, als een soort surrogaat mensen die je los moet leren laten na een mooie periode samen, zoals blijkt uit Theo Olthuis’ gedicht voor zijn overleden hond Stapper, waarin echter ook de algemene boodschap vervat zit dat er, althans voor de (over)levenden, nog leven na de dood is :
Jij in mijn gedachten, languit voor het raam. Roffelend de trap af. Zittend naast de stoel, ogen in de mijne
Jouw slaapgeluidjes. Schurend langs m’n been, bal in bek. Plons in de sloot. Duwtjes met je neusje en altijd weer die poot… De dood zet er geen punt achter.
Ook moet je soms afscheid nemen van dingen die je zelf nog niet hebt gehad en misschien ook nooit zult hebben, een soort (hopeloos) verlangen dat het kind toch ooit gaat los moeten laten of toch tenminste een plaatsje geven binnen zijn leven. Bette Westera beschrijft op een heel herkenbare manier deze problematiek.
10 Soms wil ik iets zo vreselijk graag, dan doet het bijna pijn. Een hamster of een cavia, of bijna jarig zijn. Naar oma, om te zeggen dat ik haar ontzettend mis. Soms wil ik iets zo vreselijk graag, dat het niet leuk meer is.
II. Afscheid van een persoon
Wat vaak opvalt is dat het kind, naast de logische angst en verdriet, meer uitdrukking geeft van zijn egocentrische gevoelens. Terwijl volwassenen zich vaker gaan wegcijferen, zich gaan verstoppen en het verdriet vaak zelfs onderdukken en minimaliseren om toch maar weer verder te kunnen gaan in de mallemolen van het leven, stellen kinderen zich terecht maar soms wel confronterend de vraag: “En ik?”. Als ouders, een broer of zus, of een vriendje de wereld verlaat, is deze naast vele andere vragen vaak de centrale. Ted Van Lieshout verwoordt dit gevoel van de wereld die op dat moment stil blijft staan:
Adv.
Soms denk ik in een bange droom dat moeder dood en vader dood en huis in brand en ik alleen
Waar moet ik heen? Een bankje in het park en als het regent een krant boven mijn hoofd.
Letters lekken door het dak; een zin groeit in mijn mond: Ik, blond, zoek thuis, brieven ond.
11 Voor grootouders is de dood vaak dichterbij, of om het in Greet Bilsens prachtige verwoording te omschrijven: oude mensen zijn al veel engel. Enerzijds is er het afscheid zelf, dat vaak bij ouders harder doorweegt maar daardoor bij de kinderen ook wel een serieuze impact heeft. Anderzijds is er vaak ook een aanloop, een aanwijzing voor de immanentie van het overlijden, waardoor het onderwerp misschien makkelijker bespreekbaar wordt.
Opa is ziek. Het vel van zijn gezicht is veel te wijd.
De kamer is stil. Een streepje zonlicht valt langs het gordijn.
Het is bijna lente misschien gaat opa dood.
De dag zit vol geheimen. Ik word al groot.
Dit laatste gedicht, ‘Opa’ van Johanna Kruit, verbindt dit deel ook met het volgende, namelijk het onvermijdelijke ouder en groter worden en de bijbehorende bewustzijn ervan, die soms wel eens voor angst of toch tenminste een resem vragen kan zorgen.
III. Afscheid van de kindertijd
Hoe je het ook draait of keert, of we de wijzers van de klok nu vooruit of achteruit draaien, de echte tijd blijft altijd reizen. De kindertijd wordt vaak omschreven als een tijdloze periode omwille van de afwezigheid van deadlines, druk en stress in de volwassen zin van het woord. Des te moeilijker is dan ook de onvermijdelijke overgang naar het besef van tijd, die door zijn onverstoorbare vooruitgang alles rond zich lijkt achteruit te doen gaan. Toon Tellegen schreef een gedicht ter ere maar tegelijkertijd ter haat van dit begrip:
12 De tijd kwam binnen. O die van de seconden, de bemoeizieke, de slonzige... die van geen weggaan wil weten... die nooit tussen regels kan lezen... Hij leunde langzaam op mijn tafel, ging ongevraagd een brief verklaren. "Hebt u een rode pen voor mij?" vroeg ik. Maar de tijd had alleen een laken, wit en niet voor tranen.
Ook Erik Van Os beschrijft de angst die gepaard gaat met de tocht vol hindernissen en gevaren die ons naar volwassenheid leidt, maar klinkt strijdvaardig tussen de twijfels in:
Ik ben op doorreis naar volwassen
zo goed als zeker dat ik aankom
maar wat als ik mij daar niet beval
IV. Afscheid van de dag
De enige deadline die voor kinderen lijkt te gelden is de onvermijdelijke terugkeer van de nacht. Gaan slapen is voor vele kinderen een klein beetje doodgaan. Elke dag opnieuw moet afscheid genomen worden van de stervende dag en wacht de duistere nacht. Gisèle Pineau, francofoon-creoolse auteur, schrijft in het relaas van haar jeugd L’exil selon Julia zelfs « le sommeil est plus fort que la mort ». Enerzijds omdat ze ons naar een andere wereld brengt waar ongekende gevoelens aan de oppervlakte komen maar anderzijds ons daarna weer genadeloos terug katapulteert in de dagdagelijkse wereld. Diet Groothuis heeft dus overschot van gelijk om wat bescherming mee te nemen naar de duisternis:
13 Bedtijd
Ik ga slapen zing ik met mijn knieën op de harde mat.
Of de Heer de wacht houdt vraag ik, zo dat mannen onder mijn bed het kunnen horen.
Morgenvroeg gezond weer opstaan hoop ik met gevouwen handen en mijn ogen dichtgeknepen.
Voor de zekerheid de poes ook meegesmokkeld. Die is warm en kan miauwen.
Die heeft klauwen.
V. Afscheid van het leven
Het afscheid van het eigen leven is bij kinderen vaak minder immanent. De gedachte eraan is echter een onvermijdelijk gegeven, die echter door kinderen – of toch op zijn minst de kinderauteurs – vaak op andere wijze benaderd wordt. Met het heengaan van naasten kwamen we reeds in de buurt van het gevoel en indien we er eveneens de angst voor de nacht aan toevoegen, bekomen we een resultaat dat meer is dan de eenvoudige optelsom van beiden. Van het eerste onthouden we dat er geen weg meer terug is, en van het tweede de duisternis die angstaanjagend wacht: samen zorgen ze voor een resem onbeantwoorde vragen en een onbehaaglijk gevoel. Gelukkig blijft, over het algemeen, de eerste zin van dit stuk nog steeds gelden: het zal nog wel even duren! Willem Wilmink vat dit prachtig samen:
14 Dood zijn duurt zo lang Het is niet fijn om dood te zijn. Soms maakt me dat een beetje bang. Het doet geen pijn om dood te zijn, maar dood zijn duurt zo lang.
Als je dood bent, droom je dan? En waar droom je dan wel van?
Droom je dat je in je straat langzaam op een trommel slaat? Dat iemand je geroepen heeft? Droom je dat je leeft?
Maar ach, wat maak ik me toch naar, het duurt bij mij nog honderd jaar voor ik een keertje dood zal gaan.
Ik laat vannacht een lampje aan.
Afsluiten doen we met een komische ‘krabbel’. Enerzijds wordt het egocentrische aspect op een aan Shell Silverstein eigen komische wijze overdreven, maar bemerk anderzijds ook hier weer de link met de nacht als metonymie van de dood.
Avondgebed van een egoïstisch kind
Voor ik ga slapen kniel ik neer, bescherm toch mijn ziel, o Heer, en moet ik sterven, Here God, maak mijn speelgoed dan kapot, zodat mijn broers er niet mee spelen samen, amen.
15
3. Bespreking (Ghesquière, 2009) I. Systemen en subsystemen
Bij het vak Algemene Literatuurwetenschap werd kennisgemaakt met de descriptieve polysysteemtheorie van Even-Zohar. Binnen dat systeem ziet men de kinderpoëzie als subsysteem van het in brede zin opgevatte literaire systeem. In de context van dit dossier kan men binnen dat subsysteem van de kinder- en jeugdpoëzie nog een subsysteem creëren, namelijk dat waar afscheid een prominente plaats inneemt: in dit dossier werd het domein besproken door het (gecanoniseerde) halve cirkeltje waar Afsc in staat, zonder evenwel te vergeten dat de kinder- en jeugdliteratuur zich hoofdzakelijk én ontgoochelend in de grijze periferie van dit nochtans dynamische systeem lijkt te bevinden. Kinderliteratuur Proza
Poëzie Afsc heid
Schema 2. De plaats van afscheid binnen de kinderliteratuur in een sterk vereenvoudigde versie van het polysysteem van Even-Zohar _________________________
II. De auteur: tussen hel en hemel
Vaak wordt meewarig en minachtend gedaan over de kunst en de kunstenaars van het schrijven voor kinderen. Ze worden beschouwd als mislukte volwassenenauteurs met een laag zelfbeeld die voor de eenvoudigste oplossing kiezen in hun povere carrière.
Van hun kant reageren deze auteurs op twee diverse manieren. De één gaat in het verweer door jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur op dezelfde hoogte te plaatsen, maar deze keer lijkt de aanval allerminst de beste verdediging te zijn, aangezien ze zo de uniciteit en kracht van hun werk verloren gaan in de vergeefse poging tot vergelijking tussen deze twee fundamenteel verschillende, maar niet tegengestelde systemen.
16 Anderen benadrukken dan weer de eigenheid en vrijheid − verre van een synoniem voor simpliciteit – van hun talige nageslacht. De moeilijkheid bestaat er namelijk in niet enkel het wispelturige kinderpubliek te plezieren, maar ook de volgroeide maar kritische ontvangers. De positieve zijde van dit zwaard van Damocles is erin te slagen dit symbolische wapen in eigen voordeel te gebruiken door er de kinderen mee te verbluffen en de ouders mee te verzekeren dat er wel degelijk kracht en kunde zit in die edelknapen van jeugdauteurs.
In de geraadpleegde werken bleek vooral de constructieve consensus aanwezig. Vanuit autobiografisch perspectief zit deze vorm van poëzie ergens tussen traumaliteratuur en nostalgische terugblik. Zo leek de auteur bijgevolg op een soort idiocuratieve manier zijn ei kwijt te kunnen, zonder evenwel zijn publiek uit het oog te verliezen. Het publiek, nogmaals, dat niet enkel bestaat uit kinderen maar ook hun nauw toekijkende ouders. Ook het belang van de illustrator mag, zeker in de jeugdpoëzie, niet onderschat worden, die met welgevormde en welgekozen tekeningen de woorden van de schrijver kracht bijzet. Het nut en de noodzaak ervan lijkt echter wel te vervagen met het ouder worden van de doelgroep om vaak helemaal te verdwijnen bij de zogenaamd serieuze volwassenenpoëzie.
Ten slotte speelt niet enkel de cocon van de auteur een rol in het schrijven, maar ook diens politieke, sociale, religieuze en economische omkadering. In dit dossier dunkt deze me van minder belang, omdat net omgekeerd de extraliteraire auteur zich volledig lijkt te geven en leggen in zijn alleszeggende woorden, waardoor dat soort vragen, meer dan in de volwassenenliteratuur, naar de achtergrond verschuift. Deze paradox lijkt mij eveneens geldig voor de poëzie in het algemeen: ondanks een enorm persoonlijke en introverte gebeurtenis, met echter bijna meer producers dan receivers, worden woorden, ondanks hun specifieke afkomst, toch vaak afgestaan aan een soort geheel van gedichten, waar men naar hartenlust uit kan lezen en zelfs hergebruiken wat men wil. In dit specifieke geval bestaat er bijvoorbeeld een uitgebreide overdracht naar afscheidsvieringen of herdenkingsmissen, waar amper stilgestaan wordt bij de oorsprong van de voorgelezen vertroostingen en bemoedigende verzen.
De functie en het belang van uitgever en vertaler worden in dit dossier niet besproken maar worden in het hoofdstukinleidend geciteerd werk wel uitvoerig behandeld.
17 III. De lezer: tussen hemel en hel
De poëzie is op het gebied van uiting van gevoelens de proza over het algemeen een stapje voor. Terwijl deze laatste zich vaak pas vanaf de tienerleeftijd op deze thema’s richt, is de eerste dan vaak al lang bekend bij het kind als confrontatie- en/of troostmiddel, in de lijn van Willem Kloos’ definitie: “Poëzie is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie”. De daarop aansluitende vraag luidt: geldt dan voor de ontvanger een allerindividueelste receptie?. Een nuance is hier op zijn plaats, want kinderen zijn doorgaans zelf van vrij beïnvloedbare aard en onderhevig aan in kleinere of grotere mate politieke, sociale, religieuze en economische invloeden. Toch kunnen we er niet omheen dat naast het feit dat kinderen verlies vaak op een verschillende wijze verwerken, zij ook hun eigen manier hebben, of nog aan het zoeken zijn, om met poëzie (en dan zeker ook gedichten die over het onderwerp afscheid handelen) om te gaan en het een eigen plaats te geven.
Desalniettemin kan men verschillende fases onderscheiden in de groei van het kind naar de volwassenheid, zonder dat die wasdom echter een statische eindfase hoeft te zijn (integendeel zelfs, een mens houdt nooit op te groeien). Vanzelfsprekend is dan ook de verschillende invalshoek die gehanteerd wordt bij de poëzie bedoeld voor de opeenvolgende groeifases, waarbij men dan toepasselijkerwijs kan spreken over de leesfases.
Wat groeifases betreft, beschrijven allerhande theoretici vanuit diverse perspectieven de stadia die het kind doormaakt. Pioniers Charlotte Bühler, Erik H. Erikson en Jean Piaget distingeren grosso modo de fase tot 2 jaar, vervolgens die van 2-8 jaar met bij de eerste twee personen een extra onderverdeling, 8-13 jaar en vanaf 13 tot een uiteenlopend eindstadium. In een quasi misdadige poging tot synthese met toepasbaarheid op poëzie:
-
Tot 2 jaar: Reeds vanaf de zwangerschap leert de baby zintuiglijke prikkels kennen en ordenen. Het is echter vooral gericht op zichzelf en de eigen lichamelijkheid, begeleid en gevormd door de moeder. Net zoals klassieke muziek kan het mooie woord zowel een stimulans tot herkenning en uitbreiding als een rustgevende factor inhouden, zonder evenwel de invloed ervan te overdrijven.
18 -
2 tot 8 jaar: Het kind gaat op zoek naar een evenwicht tussen zichzelf en de wereld rondom hem, met in het bijzonder zijn ouders en andere gezinsleden. Vooral in het begin botst het daarbij op ieders beperkingen en grenzen. De complexiteit van de wereld krijgt daarna stilaan een beperkt plaatsje in de aanvankelijk nog uitermate egocentrische leefwereld van het kind. Poëzie kan wel degelijk zijn intrede doen in het bestaan van de peuter en kleuter, als medium om het kind in zijn (snel-)groeiend besef van zijn bij te staan. Vooral voor deze leeftijd maken illustraties een essentieel deel uit van de kennismaking met versjes in een voor het overige vooral luisterbeleving.
-
8 tot 12 jaar: Een soort van prepuberale fase waarin de wereld zich aanzienlijk verdiept en verbreedt, hoofdzakelijk door onderwijs maar later ook door toedoen van de peer group en dat op zowel cognitief, affectief als moreel vlak, tijdens de onvermijdelijk ingrijpende fysiologisch veranderingen van het kind. Letters en woorden kunnen vanaf dit ontwikkelingsstadium autonoom door het kind verwerkt worden, wat vaak bijdraagt tot een individuelere leeshouding. Als omgekeerd effect begint het kind echter te beseffen dat lief en leed gedeeld worden en niet enkel zijn deel zijn. Isolering en participatie vechten voor hun plaats binnen het kind, zoals ook het kind dat naar buiten toe doet.
-
Vanaf 13 jaar: Deze worsteling bereikt zijn hoogtepunt in het begin van de puberteit, waar het nog andere confrontaties veroorzaakt. Het kind komt in opstand tegen de heersende normen, vooral belichaamd door ouders en onderwijs, en zoekt vooral gelijkgezindheid bij leeftijdsgenoten. Zwaarwichtiger onderwerpen als de dood, existentieel welzijn en seksualiteit dringen door tot de leefwereld van de jeugd, waardoor de subjectieve pool weer belangrijker wordt. Literatuur en poëzie kunnen in dit stadium een belangrijke medespeler worden in de bewuste zoektocht naar antwoorden op deze ingewikkeld vragen of hen er net op wijzen dat eenduidige en eenvoudige oplossingen ijdel zijn. Zelf schrijven kan eveneens zowel letterlijk als figuurlijk verlichtend werken, zij het als noodkreet richting buitenwereld, zij het als een soort therapie naar zichzelf toe. Tot in de adolescentie (infra: moratorium) kan deze ervaring zijn sporen nalaten.
19 IV. De volwassen volwassenen: de hel?
Uit het voorgaande zou men kunnen afleiden dat de volwassen volwassenen wel degelijk de boze tirannen en kregelige heksen zijn. Daar komt nog eens bij dat zij het ook lang en nog steeds vaak als hun (alleen-)recht beschouwen de kinderliteratuur te evalueren, zoals de hedendaagse koloniale literatuur nog steeds door de kolonisten beoordeeld wordt. De rode draad is deze die van het centrum naar de periferie loopt binnen het polysysteem, terwijl de dynamiek net meermaals komt uit de omgekeerde beweging. In dat opzicht zouden de volgroeide critici hun bevooroordeelde en vaak overbeschermende stem af en toe aan de puurheid van de Ander, het kind, moeten durven geven. Dit betekent echter niet dat deze centrale groep zowel Scylla als Charybdis is. Vooral in het geval van de kinderliteratuur zijn de bedoelingen gewoonlijk goed. De ouders beschermen en voeden het individuele kind graag, de leerkracht aan wie zij het vertrouwen geven tracht het net een iets algemenere weg te laten bewandelen zonder de uniciteit van het kind uit het oog te verliezen. Charon geldt dus als een betere mythologische vergelijking. Een niveau verder speelt de bemiddelende bibliothecaris een rol op het terrein als praktische veelweter in het boekenparadijs. In het iets verder afgelegen laboratorium wordt de canon geconstrueerd op maat van het kind, hoewel die laatste soms jammerlijk ‘vergeten’ wordt.
V. Afscheid van afscheid in de (jeugd-)literatuur?
Hier hoort ook het netelige vervolgverhaal van de waarschuwende vinger thuis. Het artificieel en superficieel karakter van afscheid en dan vooral de dood in games en op tv kan nefaste gevolgen hebben, zoals verschillende bloedbaden ons lijken te leren. Een game-over in een spelletje kan behoorlijk frustrerend zijn en het overlijden van je lievelingspersonage in een film zeer aangrijpend, maar het heeft niet de algemene en blijvende kracht van poëzie om te slaan en te zalven: enerzijds de jonge lezer met de neus op de feiten te drukken, maar anderzijds dat te doen met welgekozen woorden van troost. Maar niet enkel deze internetgeneratie moet met de vinger worden gewezen, ook en misschien zelfs vooral de volwassenen hebben vaak hun aandeel in deze kromme wereld. Het zijn namelijk de ‘opvoeders’ die niet alleen het kind toelaten zich met zulke zaken bezig te houden, maar ondertussen van hen vaak een benadering van de perfectie te verwachten.
20 Alsof hun holderdebolder manier van leven nog niet verwarrend genoeg is, slepen zij te pas en te onpas hun kind als mini-versies van zichzelf mee in de wereld van façades, terwijl puurheid net grotendeels de kracht en de pracht van de kindertijd pleegt te zijn.
Niet de poëzie, maar ieder menselijk wezen zelf plant, verzorgt en toont zijn eigen waardige wijsheidsboom, de één met een stevige stam, de ander dan weer met veel meer takken; toch lijkt ons het merendeel van de zaadjes en blaadjes eerder in boeken dan in de televisie of de computer te zitten. Het brengt rust en reflectie en ondanks het feit dat het soms verre van eenvoudig is, kunnen we het ook moeilijk als hectisch beschouwen. Maar bovenal laat het rouwen toe en maakt het pijn bespreekbaar, of toch op zijn minst communiceerbaar.
21
4. Besluit I. Twee boegbeelden en hun evoluerende erfenis (Van Coillie, 2005)
Annie M.G. Schmidt en Willem Wilmink lagen aan de basis van respectievelijk de “fantasierijke, grappige verhaaltjes op rijm” en de “kinderpoëzie […] die op een heel directe manier gevoelens van kinderen verwoordde”. Twee stromingen waarvan elke erna komende jeugdpoëet de erfenis droeg en er quasi gedwongen eentje moest kiezen. In de voorgaande analyse en bespreking zagen we dat van beide richtingen gedichten aanwezig waren, met de opmerking dat de eerste soort doorgaans eerder een humoristischevasorisch resultaat tot gevolg had; de tweede hadden veeleer serieus-reflectief karakter.
Belangrijk is echter de aantekening dat, in tegenstelling tot de Lange Wapper in Antwerpen, er wel degelijk een brug gebouwd wordt/is tussen ‘versjes’ (voor kinderen) en ‘poëzie’ (voor volwassenen), met als pionier Kees Fens. Wie beter dan hijzelf kan zijn visie verwoorden: “Er zijn weinig dingen waarover volwassenen en kinderen het zo eens kunnen zijn als gedichten”
Kinderen
Rijmpjes
Reflectie
Volwassenen
…
…
…
Zonder leeftijd
… POËZIE
Versjes
Gedichten
Schema 3. Een idealistische voorstelling van productie, receptie en kritiek van poëzie ________________________
Enerzijds, op het vlak van productie, zien we dat daardoor de zogenaamde kinderpoëzie en volwassenpoëzie naar elkaar toegroeien, zowel op het fonologische, syntactische als lexicosemantische niveau. Rijm wordt in het eerste al eens meer achterwege gelaten, parlando doet zijn intrede in de laatste; ook mag beeldspraak dan wel vereenvoudigd worden voor de kinderen, het blijft een even nuttig als onmisbaar gegeven; tenslotte worden dezelfde onderwerpen zonder schroom aangesneden, hoewel op dit vlak de brug nog het meest wankel lijkt. Zelfs op het pragmatische niveau, bijvoorbeeld kijkend naar het vertel-
22 perspectief en de lege plekken, is de discrepantie op de keper beschouwd opmerkelijk lager in de poëzie dan doorgaans in de proza. Anderzijds, op het vlak van receptie, heeft dit tot gevolg dat op die manier een schijnbaar kinderlijk versje soms meer troost kan en mag bieden aan een erudiete oma die haar wederhelft verloor, dan één van Erik Spinoy’s complex-filosofische beschouwingen.
Deze visie impliceert een heel aantal nieuwe inzichten. Het belang van ‘dat er gezegd wordt’ won hiermee terrein, maar ging gelukkig niet ten koste van ‘wat er gezegd wordt’. Het kostte echter wel een aantal punten aan ‘voor wie er gezegd wordt’. De algemene trend is bijgevolg dat poëzie gewaardeerd wordt, ongeacht het publiek. Of misschien zelfs beter andersom: dat ongeacht de (leeftijdsgebonden) doelgroep, goede poëzie zonder vooroordeel noch veroordeling gelezen en geschreven kan worden. Dit alles zonder echter een communistisch regime in de literaire natie te willen invoeren: begrenzing en verschil blijft nodig, maar liever in de productieve dan normatieve zin van het woord.
II. Moeder, waarom lezen wij? (Ghesquière, 2009)
Kinderen worden op hun beurt enerzijds niet als mini-volwassenen beschouwd, maar zij mogen, onder het toeziend oog van doorgaans de ouders, op hun eigen manier leren de pijn van het verlies te verwerken en ermee leren om te gaan. Anderzijds worden zij ook niet doodgeknuffeld, bijna in de letterlijke zin van het woord, maar integendeel wel op de hoogte gebracht van en voorbereid op het feit dat dingen als leed en schade en de bijhorende rouw en verwerking nu eenmaal deel uitmaken van ieders leven.
De kinder- en jeugdpoëzie geniet dus een relatieve vrijheid om het redelijk beladen onderwerp dat afscheid toch is, te verwoorden. Op die manier kan zij een nu eens aangenaam en dan weer juist confronterend hulpmiddel zijn in de zoektocht van het kind en de jongere naar zijn plaats in en houding tegenover de wereld; in dit geval met betrekking tot afscheid. Er bestaan immers weinig betere binnenpaadjes dan literatuur tot de “ontoegankelijke binnenwereld van gedachten en gevoelens”. Daarom lezen wij dus … Vaarwel ! Tot snel ?
23
5. Bibliografie I. Artikels
-
Coillie, Jan Van. ‘Geen brug te ver. Poëzie zonder leeftijd ?’ In: Literatuur zonder leeftijd 66 (2005), pp. 9-32.
-
Coillie, Jan Van. ‘Geen brug te ver. Poëzie zonder leeftijd II’ In: Literatuur zonder leeftijd 68 (2005), pp. 96-112.
-
Linders, Jan & Dragt, Tonke. ‘Ik ben altijd aan het spelen. Altijd. − Het Tonke Dragt interview’ In: Literatuur zonder leeftijd 54 (2001), pp. 146-160.
II. Boeken
-
Abbeele, Claire Vanden, Nu jij er niet meer bent. Tielt, Lannoo, 2001.
-
Abbeele, Claire Vanden, Er zijn voor jou. Tielt, Lannoo, 2004. Twee kleppers van formaat, naast de brok theoriegestoffeerd met gedichten en prenten, voorbeelden en adviezen. Uitermate eigentijdse en brede werken boordevol nuttige informatie, overdacht op maat van niet alleen de rouwende persoon.
-
Coillie, Jan Van, Met gekleurde billen zou het gelukkiger leven zijn. Averbode, Altiora, 1996.
-
Coillie, Jan Van, De dichter is een tovenaar. Averbode, Altiora, 2000.
-
Coillie, Jan Van, Voel je wat ik voel?. Averbode, Altiora, 2009.
-
Dasberg, Lea, Grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnsel. Amsterdam, Boom, 1975.
-
Debacker, Hilde, Een kind in rouw. Kampen, Gooi & Sticht, 1995. Een iets compacter werkje, ik zou zelfs durven zeggen vereenvoudigd. Toch een handige synthese met de meest fundamentele informatie omtrent afscheid bij kinderen. Zeker bruikbaar als zogenaamde preventie, bijvoorbeeld in het onderwijs.
-
Forceville-Van Rossum, Joke, Kan mijn dochter dit boek lezen? Tielt, Lannoo, 1964. Een al ietwat gedateerd boekje dat echter zijn waarde nog niet verloren lijkt te hebben en enkele bruikbare basisideeën aanbrengt. Lijkt te trachten een normatieve houding te vermijden maar trapt toch af en toe in diezelfde val.
24 -
Ghesquière, Rita, Jeugdliteratuur in perspectief. Leuven, Acco, 2009.
-
Ghesquiere, Rita. Het Verschijnsel Jeugdliteratuur. Leuven, Acco, 1982.
-
Heylen, Marleen, Kinderen en echtscheiding. Roeselare, Globe, 1997.
-
Janssen, Kolet & Jonkers, Rebekka, Het boek van de troost. Leuven, Davidsfonds, 2007. Een aanrader, vast en zeker. Een doe-boek dat verdriet tegenover geluk plaatst. Of beter, het samen in een boek giet om het kind niet één enkel recept van het leven aan te bieden, maar een hele menu-kaart. Illustraties en poëzie maken het plaatje compleet.
-
Kruit, Johanna, Opa, hou jij het nog vol? Averbode, Altiora, 2002.
-
Lieshout, Ted van, Ik wil een naam van chocola - Querido’s Poëziespektakel 2. Amsterdam, Querido, 2009. 8+
-
Postman, Neil, Wij amuseren ons kapot. Houten, Het Wereldvenster, 1986. Beter dan notoir beeldbuishater Gerrit Komrij kan ik dit waarschuwende boek niet schetsen: Er is iemand voor nodig die wat we hadden kunnen zien en toch niet zagen voor ons en onder woorden brengt, zodat we net om de hoek - nog een glimp ontwaren van wat wij als mensheid ooit voorstelden. Dat is de betekenis van dit boek.
-
Smeekens, Jan, Wie knipt de tenen van de reus? Leuven, Davidsfonds, 2008.
-
Snoeck, Johan, Dit doe je kinderen niet aan. Tielt, Lannoo, 2004. Uitermate schematisch en rationeel boek, of zoals de achterflap het verwoordt: een praktische handleiding. Eerder voor hulpverleners dan voor ouders en/of kinderen.
-
Vendel, Edward van de, Al mijn later is met jou. Amsterdam, Querido, 2004.
-
Vendel, Edward van de, Opa laat zijn tenen zien. Amsterdam, Querido, 2008.
-
Vries, Anne de, de Nederlandse kinderpoëzie van alle tijden. Amsterdam, Querido, 2000.
III. Cursussen en lessen
-
Baetens, J. (2009), F0AS0A Literatuur en andere media
-
De Geest, D. (2008), F0AA6a Algemene literatuurwetenschap II.
-
Ghesquière, R. (2009), F0AR9a Populaire genres
-
D’Hulst, L. (2009), F0UZ7A Littérature française : littérature francophone moderne
25 IV. Kranten
-
De Standaard
V. Webpagina’s
-
boeken claire vanden abbeele (http://www.clairevandenabbeele.be/cboeken.htm) (consultatie 22 december 2009)
-
Dag van het vertaalde kinderboek (http://www.fondsvoordeletteren.nl/bestanden/ VerslVrtKindB.pdf) (consultatie 22 december 2009)
-
Gie van den Berghe - Dan maar als leeslamp | Neil Postman - Wij amuseren ons kapot. De geestdodende werking van de beeldbuis (http://www.serendib.be/gievandenberghe/ artikels/danmaaralsleeslamp.htm) (consultatie 18 december 2009)
-
Het Nieuwsblad - Peter Adriaenssens: 'Ouders durven zich eindelijk kwetsbaar op te stellen' (http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?articleID=glo2279qj) (consultatie 27 november 2009)
-
Rouwverwerking bij kinderen (http://www.freewebs.com/rouwverwerking/ rouwfasenentaken.htm) (consultatie 29 november 2009)
-
Wikipedia (http://www.wikiopedia.org) (frequente consultatie)
- Door Sebastian De Witte -