It
Raad
vanState
Afdeling bestunrsreclitspraak GESCAND OP 11 SEP. 2014 Gemeente Oostzaan
Raad van de gemeente Oostzaan Postbus 1 5 1510 AA OOSTZAAN
D.itLim
Ons mimnicr
Uw kenmerk
1 o september 201 4 201 307945/1 /R1 C^ndcn\'Ci"p
Behandelend ambtenii;ir
Oostzaan Bp. Buitengebied Oostzaan 2013
J. Jhauw 070-4264845
In de bovenvermelde zaak is uitspraak gedaan. De procedure is daarmee beëindigd. Een eensluidend afsohrift van deze uitspraak treft u hierbij aan. Hoogachtend, de griffier Deze brief is geautomatiseerd aangemaakt en is daarom niet ondertekend.
2609727(CA0) Postbus 20019 - 2500 EA Den Haag - T 070 426 44 26 - F 070 365 13 80 - ^v^v^v.raadvanstate.^l Bij correspondentie de datum en het nummer van deze brief vernielden
'
V
Raad
vanState 201307945/1/R1. Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen: R.H. de Zinger, wonend te Oostzaan, appellant. en
de raad van de gemeente Oostzaan, verweerder.
201 307945/1 /R1
2
10 september 2014
Procesverloop Bij besluit van 24 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Oostzaan 2013" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft De Zinger beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2014, waar De Zinger, bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet, en de raad, vertegenwoordigd door A.M.C. Warmenhoven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Overwegingen 1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. 2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van Oostzaan. 3. De Zinger richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel op Zuideinde 145. De Zinger betoogt dat ten onrechte is voorzien in een bouwvolume van maximaal 600 m^. Hij voert hiertoe aan dat het plan het niet mogelijk maakt zijn woning met een dakopbouw en dakkapel uit te breiden. De Zinger voert verder aan dat hij reeds een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen heeft ingediend voor de dakopbouw en de dakkapel. Volgens De Zinger heeft de raad niet gemotiveerd waarom zijn voornemen tot uitbreiding van zijn woning niet in het bestemmingsplan is opgenomen. De Zinger betoogt verder dat de woning op Zuideinde 147 een bouwvolume van 970 m^ heeft en dat op het perceel bovendien een bijgebouw staat met een volume van 560 m^, waardoor sprake is van een ongelijke behandeling. 3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uitgangspunt bij het onderhavige bestemmingsplan is geweest om geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mee te nemen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt indien een positieve schriftelijke uitspraak door het gemeentebestuur over de ontwikkeling is gedaan, voor de ontwikkeling alle benodigde onderzoeken zijn verricht en de onderzoeken door het gemeentebestuur zijn goedgekeurd
201 307945/1/R1
3
10 september 2014
en zijn verwerkt in een door de initiatiefnemer aan te leveren ruimtelijke onderbouwing. Voorts dient met de ontwikkelaar een anterieure overeenkomst te zijn gesloten. De ontwikkeling dient ten slotte te zijn gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied, niet in strijd met het provinciaal beleid te zijn en niet maatschappelijk gevoelig te liggen. 3.2. Ingevolge artikel 17, lid 17.2.1, aanhef en onder a, van de planregels mogen op de voor "Wonen" aangewezen gronden woningen in de vorm van hoofdgebouwen worden gebouwd. Ingevolge lid 17.2.2, aanhef en onder b, geldt voor het bouwen van woningen in de vorm van hoofdgebouwen dat de inhoud van een woning niet meer dan 600 m^ mag bedragen. 3.3. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. 3.4. De Zinger heeft op 1 april 2011 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakopbouw en een dakkapel. De woning van De Zinger heeft thans een inhoud van ongeveer 600 m^. De aanvraag ziet op het vergroten van de woning met ongeveer 350 m^. Vaststaat dat het gemeentebestuur de aanvraag op 30 september 2011 heeft geweigerd vanwege het ontbreken van een ruimtelijke onderbouwing. Op 1 7 januari 2013 is De Zinger in de gelegenheid gesteld om de aanvraag met een ruimtelijke onderbouwing aan te vullen. De ruimtelijke onderbouwing is op 12 april 2013 door De Zinger aangeleverd. Het gemeentebestuur heeft De Zinger medegedeeld dat die onderbouwing niet deugdelijk is. 3.5. De Afdeling overweegt dat het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd als een voldoende concreet voornemen dient te worden beschouwd. Het bouwplan van De Zinger is voorts tijdig ingediend. De raad beschikte evenwel ten tijde van de vaststelling van het plan niet over voldoende gegevens om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het concrete bouwplan te kunnen beoordelen. Hierbij is van belang dat de aanvraag niet was voorzien van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing. Dit is door De Zinger ter zitting erkend. Dat de raad in dit geval een ruimtelijke onderbouwing voor de ontwikkeling heeft verlangd, acht de Afdeling, gelet op de omvang van de uitbreiding van de woning, niet onredelijk. Voorts lag de verantwoordelijkheid voor het aanleveren van de ruimtelijke onderbouwing in dit geval bij De Zinger, aangezien de ontwikkeling louter op zijn verzoek in de planprocedure zou worden meegenomen en de raad het bestaande bouwvolume nog steeds in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening, zoals is verwoord in de Visienota en de daarop gebaseerde Nota van uitgangspunten. Van belang is verder dat het gemeentebestuur De Zinger in de gelegenheid heeft
201 307945/1/R1
4
10 september 2014
gesteld de aanvraag aan te vullen met een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing en dat De Zinger hieraan pas op 17 juni 2014, na de vaststelling van het plan, heeft voldaan. Gelet op het voorgaande behoefde de raad bij de vaststelling van het plan geen rekening te houden met het initiatief van De Zinger. Het betoog faalt. 3.6. Over de door De Zinger gemaakte vergelijking met het perceel op Zuideinde 147 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat de woning en het bijgebouw op dit perceel bestaande bebouwing betreft waarvoor reeds vergunning is verleend. In hetgeen De Zinger aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door De Zinger genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt. 4.
Het beroep is ongegrond.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201307945/1/R1
5
10 september 2014
Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Van Sloten lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schaaf griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014 523-821. Verzonden: 10 september 2014