Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie Voltijd en deeltijd Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten
Scheveningseweg 46 2517 KV Den Haag T (070) 30 66 800 F (070) 30 66 870 I www.hobeon.nl E
[email protected]
Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie Voltijd en deeltijd Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten CROHO nr 34735
Hobéon® Certificering BV 9 oktober 2007 Auditteam: Dhr. W.L.M. Blomen Mw. Prof.dr.S. Legêne Dhr. B. Molsbergen Mw. E. de Groot Secretarissen: drs. M.C.E. Maring D.P.M. de Koning
INHOUDSOPGAVE 1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5.
INLEIDING Functie van het rapport Bereik van de beoordeling Karakteristiek van de opleiding Eindrapport van visitatiecommissies Film & Televisie en Museologie, HBO-raad, 2002 Aanpak
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding 1.1. Domeinspecifieke Eisen Facet 1.2. Niveau Bachelor Facet 1.3. Oriëntatie HBO Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Eisen HBO Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Facet 2.3. Samenhang Programma Facet 2.4. Studielast Facet 2.5. Instroom Facet 2.6. Duur Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Onderwerp 3: Inzet van Personeel Facet 3.1. Eisen HBO Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Facet 4.2. Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Facet 6.2. Onderwijsrendement
9 9 9 13 16 18 18 21 23 24 26 27 28 29 31 31 33 35 37 37 38 40 40 42 43 44 44 45
3. 3.1. 3.2.
SAMENVATTEND OORDEEL Oordeelschema HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed voltijd en deeltijd Integraal oordeel/ advies aan NVAO
47 47 48
Bijlage I: Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaringen auditoren Bijlage II: Overzicht van deelnemers aan de visitatie Bijlage III: Programma visitatie 11 april 2007
1 1 1 1 3 4
1.
INLEIDING
1.1.
Functie van het rapport
Het onderhavige rapport bevat het advies aan de NVAO dat door Hobéon Certificering als Visiterende en Beoordelende Instantie is opgesteld ten behoeve van de accreditatie van de in paragraaf 1.2 genoemde HBO bachelor opleiding.
1.2.
Bereik van de beoordeling
1.2.1. De Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, in casu de Reinwardt Academie, faculteit Museologie, verzorgt de HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed in voltijd en deeltijd variant. Het onderhavige rapport heeft betrekking op Cultureel Erfgoed, voltijd en deeltijd, crohonummer 34735 1.2.2. Hobéon Certificering heeft zijn oordeel over de voltijd en deeltijd varianten van de opleiding Cultureel Erfgoed in één rapport samengevat omdat beide varianten gericht zijn op dezelfde eindkwalificaties en binnen één gemeenschappelijk beleids- en uitvoeringskader aangeboden worden. Niettemin wordt in het rapport, daar waar nodig, het onderscheid tussen de twee varianten zichtbaar gemaakt. De basis voor het onderzoek van Hobéon Certificering werd gevormd door de Management Review van de opleiding Cultureel Erfgoed aan de Reinwardt Academie
1.3.
Karakteristiek van de opleiding
1.3.1 De Reinwardt Academie (hierna te noemen: RWA) is in 1976 opgericht als eerste en enige gespecialiseerde museumopleiding in Nederland. De academie is genoemd naar de Leidse hoogleraar en museumpionier Caspar Reinwardt (1773–1854). Vanaf 1987 maakt de RWA als faculteit Museologie deel uit van de Amsterdamse Hogeschool van de Kunsten (AHK). De Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten omvat naast de Reinwardt Academie: de Academie voor Beeldende Vorming, de Academie van Bouwkunst, de Nederlandse Film en Televisie Academie, de Theaterschool en het Conservatorium van Amsterdam. Ook onder de AHK vallen de tweede fase opleidingen theater en film: DasArts en het Maurits Binger Film Instituut. Sinds 1992 is de RWA gevestigd in Amsterdam. In 2001 en 2002 kwam de RWA tot het inzicht dat aanpassingen van het curriculum en het onderwijsconcept verstandig waren. Reden daarvoor waren een reorganisatie in 2001, discussies over het voortbestaan van de RWA als zelfstandige faculteit , het visitatierapport van 2002 en veranderingen in de museum- en erfgoedwereld. Een uitkomst daarvan was dat in mei 2002 werd besloten om beroepscompetenties tot het organiserende onderwijsprincipe te maken en een nieuwe visie op de eigen opleiding te formuleren. Dit leidde tot een herijking van de opleiding: van een opleiding voor museologie tot een brede opleiding tot erfgoeddeskundige. (Zie verder onderwerp 1.1. Domeinspecifieke eisen, 1.1.1 a. Inleiding op de visie van de opleiding). Met deze herijking wil de RWA aansluiten op actuele ontwikkelingen in het erfgoedveld die in het teken staan van verbreding en herdefiniëring. Een groot deel van het onderwijsprogramma en de onderwijsorganisatie werd geherstructureerd of vernieuwd. Een nieuw curriculum met een major-minor structuur werd ontwikkeld en in 2003 ingevoerd. De implementatie van dit curriculum in alle jaren werd in 2006 afgerond. In 2002/2003 heeft de RWA een nieuw didactisch concept ontwikkeld en vastgelegd in het 'Onderwijsbeleidsdocument', 2004 en in het 'Program van eisen voor nieuwe huisvesting', 2005.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 1
Een van de kernthema’s in het didactisch concept is de relatie tussen werken, leren en de maatschappelijke omgeving. De RWA heeft de werkomgeving als de krachtigste leeromgeving gedefinieerd. Onderwijs moet bij voorkeur in een realistische of een gesimuleerde werkomgeving plaatsvinden en in die werkomgeving geïntegreerd zijn. Sinds 2002 is werkende weg een organisatiestructuur ingevoerd die past bij het gekozen onderwijsconcept. Het onderwijsconcept gaat uit van drie pijlers die hun oorsprong vinden in de professie: een afgerond corpus van kennis (leren), de beroepspraktijk (werken) en maatschappelijke relevantie (dienstbaarheid). De studie bestaat uit vier jaren van zestien blokken. Hiervan zijn er drie blokken voor de stages, twee voor de minor en twee voor het afstudeerproject. In de negen overige blokken staat een bepaald thema centraal dat behandeld wordt in één project en vier losse vakken. In het curriculum is veel plaats ingeruimd voor excursies waardoor de studenten zoveel mogelijk in direct contact komen met de beroepsuitoefening. (Zie verder Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding, facet 1.1.2 Eindkwalificaties). In mei 2006 werd een aan de faculteit gelieerd lectoraat Cultureel Erfgoed ingesteld. Het lectoraat is gericht op de bevordering van de professionele, vakinhoudelijke en beroepsmatige verbreding en integratie van de erfgoedsectoren en op een oriëntatie van de opleiding op het brede beroepenveld dat volgens de RWA aan het ontstaan is. Bovendien heeft het lectoraat een rol gekregen in de versterking van de onderzoekscompetenties van de docenten van de RWA, die nodig zijn om de stelling van de RWA waar te maken dat: "onderzoek– behalve een motor van vakontwikkeling en een essentieel middel tot innovatie voor het veld – voor RWA-studenten de favoriete manier van leren is". In 2001 werd een nieuwe deeltijdopleiding opgezet. De opleiding bleek niet zozeer als bijscholing, maar vooral als omscholing te worden benut, door belangstellenden uit niet of nauwelijks aansluitende beroepsgroepen met weinig relevante extern verworven competenties. Omdat het in deze omstandigheden alleen door buitengewone inspanningen mogelijk bleek de kwaliteit en de studeerbaarheid van de deeltijdopleiding te garanderen, heeft de RWA in 2006 besloten om geen deeltijdstudenten meer aan te nemen en de deeltijdopleiding op termijn op te heffen. Cohort 2006-2007 is dan ook het laatste cohort dat deeltijd afstudeert. Het aantal inschrijvingen in 2001 bedroeg 60, in 2006 was dit gestegen tot 196.1
1.3.2. De RWA is de enige opleiding in Nederland die opleidt tot erfgoedprofessional op HBObachelorniveau. Er is dus geen nationaal referentiekader. Om het profiel van de opleiding te bepalen heeft de RWA veel contact met opleidingen en erfgoedinstellingen in het buitenland. Zie hiervoor verder facet 1.1. 'Domeinspecifieke eisen'. Het komt weinig voor dat RWA studenten op basis van EVC (Erkenning Verworven Competenties) kan laten instromen. Zie hiervoor ook facet 2.5. De docent-student ratio is 1:23, zie hiervoor ook facet 3.2. De afgestudeerden hebben een marktpositie die ze in staat stelt goed te presteren. Uit bijvoorbeeld de lezingen georganiseerd door alumni in het kader van de Salon Muséologie blijkt dat de afgestudeerden in de realiteit van het werkveld goed presteren. Zie hiervoor facet 6.2. Het onderwijsrendement is 75 % in de propedeusefase, daarnaast streeft de opleiding ernaar om na de propedeuse 96% van de studenten de opleiding te laten afmaken. Zie hiervoor ook facet 6.2. Het onderwijsrendement voldoet grotendeels aan deze cijfers. De RWA heeft echter gekozen prioriteit te geven aan de nieuwe onderdelen van het onderwijsconcept: begeleiding, coaching en toetsing en niet aan de rendementen.
1
Voltijd en deeltijd.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 2
1.3.3. Het minorenbeleid op de RWA bestaat uit een gerichte sturing naar domeingerelateerde minoren. (zie verder in facet 2.2.) De minoren worden ontwikkeld in samenwerking met het beroepenveld en soms op verzoek van het beroepenveld. Een filosofie van de RWA is dat studenten zo veel mogelijk leren en werken in een maatschappelijke omgeving en mensen uit het werkveld leren kennen. De opleiding werkt daardoor veel met gastdocenten, welke deels zorgdragen voor de minors. (Ook verwijzen naar facet 5.1.)
1.4.
Eindrapport van visitatiecommissies Film & Televisie en Museologie, HBO-raad, 2002
1.4.1. Beschrijving van de belangrijkste conclusies uit het visitatierapport De laatste visitatie was in 2002. Belangrijkste conclusies uit het toenmalige rapport waren: 1. De communicatie met het werkveld over de inhoud van de opleiding werd als onvoldoende beoordeeld. De RWA had onvoldoende mechanismen om de inhoudelijke relevantie van de kwalificaties van de afgestudeerden te waarborgen. Initiatieven werden als te ad hoc gezien en niet doelgericht genoeg. 2 a en b. Verder concludeert het rapport dat het personeelsbeleid en het toetsbeleid niet voldoende adequaat waren. Het personeelsbeleid was onvoldoende afgestemd op het onderwijsbeleid, het handhaven én verbeteren van de onderwijskwaliteit. Een personeelsplan ontbrak. Deskundigheidsbevordering was geen structureel punt van aandacht en functioneringsgesprekken werden niet, of te weinig systematisch gevoerd. De wijze van toetsing was nog onvoldoende relevant met het oog op het bereiken van de leerdoelen en het was te weinig geformaliseerd.
1.4.2. Beschrijving van traject n.a.v. Visitatierapport en oordeel van het auditteam Het auditteam is van mening dat de RWA op deze punten substantiële verbeteringen heeft aangebracht. Hieronder volgt een kort overzicht. 1.Sinds het visitatierapport van 2002 heeft de RWA een intensief contact met het werkveld opgebouwd. Daarin wordt regelmatig overlegd over de inhoud van de opleiding. Het werkveld wordt vertegenwoordigd door de Commissie van Advies waarin directeuren zitting hebben van brancheverenigingen van de museumen archiefwereld. De samenwerking heeft geleid tot het opstellen van een beroepsprofiel en opleidingsprofiel, gevolgd door het opstellen van de startcompetenties van de erfgoedprofessional (zie facet 1.2 .Niveau Bachelor). 2a. Het personeelsbeleid is geëxpliciteerd. Er is een personeelsplan opgesteld en er wordt systematisch aandacht besteed aan het bevorderen van de deskundigheid en het functioneren van de medewerkers. In het document 'Personeelsbeleid RWA', februari 2007 is het beleid vastgelegd. Het past binnen de algemene kaders die door de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten zijn aangegeven. Ook een deel van het instrumentarium voor personeelsbeleid (formats voor functioneringsgesprekken, opstellen van functiebeschrijvingen, arbobeleid etc.) wordt door de hogeschool ‘aangeleverd’. Voor de RWA staat het personeelsbeleid in dienst van de realisatie van haar doelstellingen. De academie heeft er voor gekozen om de nieuwe onderwijs- en organisatiemodellen niet vooraf in detail uit te werken en topdown in te voeren, maar om de kaders helder te definiëren en de uitwerking vanaf de werkvloer te laten sturen. Het auditteam heeft de positieve resultaten hiervan gezien. Het team heeft geconstateerd dat het veranderingsproces een breed draagvlak heeft. Er is een grote betrokkenheid van docenten en andere medewerkers. Dat de RWA streeft naar borging van de kwaliteit van het personeel blijkt onder andere uit een bewust vormgegeven formatiebeleid, werving- en selectiebeleid, loopbaanbeleid en taakbeleid.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 3
2b. Toetsbeleid Tijdens de audit heeft het auditteam vastgesteld dat de toetsen voldoende zijn toegespitst op de te bereiken leerdoelen en dat er op een gestructureerde en professionele wijze wordt getoetst. Aan de toetsen liggen heldere criteria ten grondslag. Zie verder facet 2.8.
1.5.
Aanpak
1.5.1. Beoordelingsprocedure en werkwijze Bij de beoordeling van de betreffende opleidingsvarianten is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs”. Daarin staan de onderwerpen en facetten vermeld waarop een VBI zich bij de beoordeling van een opleiding moet richten. Voorts zijn daarin opgenomen de criteria aan de hand waarvan een VBI moet bepalen of de basiskwaliteit van die opleiding als voldoende kan worden beoordeeld. Voorafgaand aan het accreditatieonderzoek heeft Hobéon Certificering de opleiding voorbereid op de audit door een inhoudelijke toelichting te geven op het NVAO-Accreditatiekader. Met betrekking tot het specifieke referentiekader van de betreffende opleidingsvarianten geldt het volgende: De opleidingsvarianten hebben zich voor wat betreft beroepsprofiel, opleidingscompetenties en doelstelling tenminste gebaseerd op een landelijk beroepsprofiel en opleidingscompetenties. Het beroepsprofiel en de opleidingscompetenties zijn vastgesteld in overleg met vertegenwoordigers van het landelijk beroepenveld en de RWA. Omdat de RWA de enige opleiding in Nederland is die opleidt tot erfgoedprofessional op HBObachelor niveau is er ook veel contact geweest met buitenlandse opleidingen en erfgoedinstellingen. (Zie verder facet 1.1.: “Domeinspecifieke Eisen”). Het auditteam heeft dit opleidingsspecifieke referentiekader beoordeeld en vastgesteld dat het in voldoende mate gespecificeerd is en passend is voor een opleiding Cultureel Erfgoed op HBO-niveau. Het auditteam heeft dit kader in zijn beoordeling betrokken. Zie voorts onder facet 1.1. De beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: Documentanalyse Het gaat hier om een analyse en beoordeling van door de RWA, Cultureel Erfgoed aangeleverde schriftelijke informatie: Management Review Studiegids; Onderwijs- en Examen Reglement – OER; Eindrapport van visitatiecommissies Film & Televisie en Museologie, HBO-raad, 2002; Onderliggende documentatie betrekking hebbend op bijvoorbeeld: strategische keuzen en de positie in de markt, interne organisatie, de (systematiek van) interne kwaliteitszorg en de daarmee samenhangende interne managementrapportages en verbetermaatregelen, ontwikkelingen in het beroepenveld, beroeps- en opleidingsprofielen, (validatie) eindkwalificaties, curricula en de interne en externe evaluatie daarvan, werkvormen, toetsing en beoordeling, kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid,
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 4
-
internationalisering, instroombeleid, studiebegeleiding, onderwijsrendement.
Op basis van de door de opleiding Cultureel Erfgoed aan de RWA aangeleverde documentatie, heeft het auditteam zich een beeld kunnen vormen van de primaire en secundaire processen van de beide varianten van de opleiding. Het auditteam heeft dit beeld getoetst aan zaken als: ambitieniveau, toekomstgerichtheid, innovatief vermogen, kwaliteitsbewaking via interne en externe evaluatie, arbeidsmarktrelevantie, resultaatgerichtheid, continuïteit, studenten- en docentenbelangen. Voorafgaand aan de visitatie (zie hieronder) werd het management van de betreffende opleiding op de hoogte gesteld van de voorlopige bevindingen van het auditteam op basis van zijn documentanalyse. Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een visitatie2, uitgevoerd door een auditteam waarvan deel uitmaakten één externe onafhankelijke deskundige op het gebied van museologie/cultureel erfgoed, één onafhankelijke deskundige op het gebied van 'onderwijs', één student, één lead auditor, (vanuit Hobéon Certificering) en één secretaris, eveneens vanuit Hobéon Certificering. Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan, dat het auditteam op verschillende niveaus (management, coördinatie, examencommissie, docenten, studenten, staf) heeft getoetst (i) of de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en de daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen zijn geïmplementeerd en (ii) of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is. Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door, zoals hierboven reeds is aangegeven, meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en -daar waar het de huisvesting en de materiële voorzieningen betreft- ook door eigen waarneming. De additionele, tijdens de visitatie geraadpleegde, documentatie behelsde ondermeer: overzichten van de samenstelling van de werkveld-gremia waarmee de opleiding overleg voert; verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; overzicht CV’s van (gast)docenten; netwerkoverzicht docenten; verslagen van de functioneringsgesprekken met docenten; verslagen van docentevaluaties; verslagen van studievoortgangsgesprekken met studenten; detailbeschrijving van modules, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; stageverslagen en -beoordelingen; de ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten worden opgeleverd; de ‘eindproducten’ van studenten. Aldus had het auditteam voldoende instrumenten om zich op gedetailleerd niveau op de hoogte te stellen van inhoud, opzet, uitvoering en resultaten van het programma en de daarmee samenhangende personele, organisatorische, materiële en ruimtelijke voorzieningen.
2
De visitatie heeft op 11 april 2007 plaatsgevonden.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 5
Het auditteam heeft op deze wijze alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde facetten beoordeeld, op basis waarvan een samenvattend oordeel per onderwerp werd gegeven. Een en ander werd vastgelegd in een conceptrapport dat aan de opleiding(-en) werd voorgelegd voor een toets op eventuele feitelijke onjuistheden. Het voorliggend rapport is de weergave van het oordeel van het auditteam met daarbij de gronden waarop dat oordeel is gebaseerd.
1.5.2. Beslisregels Volgens de NVAO-Beslisregels Accreditatie kan een onderwerp slechts ‘onvoldoende’ of ‘voldoende’ scoren. Een facet kan evenwel, volgens diezelfde regels, ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’ scoren. Met dit als uitgangspunt, heeft Hobéon onderstaande beslisregels toegepast. Onderwerp A. Een onderwerp scoort ‘voldoende’, indien alle facetten van dat onderwerp tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ en de overige tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’. B.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord en voor dit facet geen acceptabel verbeterplan beschikbaar is.
C.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien meer dan één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn.
Facet D. Binnen de beoordeling van een facet is ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie: beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven, dan omgekeerd; primaire processen wegen zwaarder dan secundaire. Extra aantekening E.
3
Indien voor een onderwerp een hogere score dan ‘voldoende’ gerechtvaardigd is, wordt dat als ‘extra aantekening’ vermeld en wel met inachtneming van onderstaande regels: een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘goed’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘goed’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘voldoende’ en de overige facetten ‘goed’ of ‘excellent’ hebben gescoord;3 een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘excellent’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘excellent’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘goed’ en de overige facetten ‘excellent’ hebben gescoord; een onderwerp krijgt geen extra aantekening, indien één van de facetten van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord.
Het NVAO-Accreditatiekader onderscheidt bij onderwerp 2 (“Programma”) acht facetten. Eén ervan betreft de duur van de opleiding. Het daarbij vermelde criterium (240 ECTS) is evenwel geen (kwaliteits)criterium, maar een formele vereiste waaraan het programma van een opleiding a priori moet voldoen, wil zij überhaupt in aanmerking kunnen komen voor een HBO Bachelor accreditatie. ‘Duur’ is derhalve van een andere orde dan -bijvoorbeeld- ‘Kwaliteit Personeel’ of ‘Onderwijsrendement’. Bij de beslissing of het onderwerp “Programma” een extra aantekening ‘goed’ dan wel ‘excellent’ verdient, wordt het facet ‘Duur’ dan ook buiten beschouwing gelaten.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 6
1.5.3. Auditteam Het auditteam was als volgt samengesteld: Voorzitter: Leden: Studentlid: Secretaris:
W.L.M. Blomen Prof.dr. S. Legêne B. Molsbergen E. de Groot drs M.C.E. Maring/ D.P.M. de Koning
Bij het samenstellen van het auditteam heeft Hobéon Certificering er zorg voor gedragen, dat de voor de beoordeling van de opleiding Cultureel Erfgoed noodzakelijke expertise aanwezig is. Expertise met betrekking tot de onderwijskundige aspecten (i.c. het primaire proces, de ondersteunende processen en de organisatorische context) en expertise met betrekking tot de inhoudelijke aspecten (i.c. het programma in relatie tot het specifieke domein). De werkvelddeskundige B. Molsbergen heeft zich in zijn beoordeling met name gericht op de kwaliteit, actualiteit en relevantie van (i) het richtinggevend domeinspecifieke kader, (ii) de eindkwalificaties, (iii) de programma-inhoud en (iv) de interactie tussen opleiding en werkveld. Bovendien heeft hij de kwaliteit van het personeel en het gerealiseerde niveau beoordeeld. B. Molsbergen heeft op grond van zijn ervaring en positie in het werkveld, onder andere als directeur van het Museon in Den Haag, een goed zicht op de eisen die vanuit de verschillende deelgebieden in het werkveld gesteld worden aan professionals in de wereld van het cultureel erfgoed/museologie op HBO-niveau. De vakdeskundige, mevrouw S. Legêne heeft zich vooral gericht op de kwaliteit van de processen die direct en indirect de uitvoering van het programma raken. Mevrouw S. Legêne heeft in haar huidige functie als bijzonder hoogleraar Nederlandse Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en hoofd Museale Zaken bij het Tropenmuseum (onderdeel van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT), te Amsterdam een aanmerkelijke ervaring opgebouwd die haar in staat stelt de programmaopbouw, het onderwijsproces en de organisatorische context waarbinnen de uitvoering plaatsvindt, te beoordelen in het perspectief van de eisen die aan HBO-opleidingen gesteld worden. De heer W.L.M. Blomen is lead auditor en heeft inmiddels een groot aantal audits in het kader van accreditatie geleid binnen verschillende domeinen. Studentlid mevrouw E. de Groot, is master studente Erfgoedstudies aan de UvA. Secretaris: mevrouw M.C.E. Maring is adviseur bij Hobéon Certificering, tevens architectuurhistoricus. Mevrouw D.P.M. de Koning is junior adviseur bij Hobéon Certificering. Haar werkterreinen binnen Hobéon zijn organisatieadvies, marktonderzoek en certificering. Voor de curricula vitae: zie Bijlage I.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 7
1.5.4. Deelnemers visitatie Het auditteam heeft tijdens de visitatie gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de verschillende geledingen van de opleiding: management, coördinatoren, docenten, studenten en staf. Voor een volledig overzicht van de deelnemers aan de visitatie: zie Bijlage II.
1.5.5. Programma visitatie Cultureel Erfgoed, datum 11 april 2007 Zie Bijlage III.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 8
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Dit onderwerp kent drie facetten: 1. domeinspecifieke eisen; 2. niveau bachelor; 3. oriëntatie HBO.
1.1. Domeinspecifieke Eisen Criterium Het facet ‘Domeinspecifieke Eisen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk)?
Bevindingen 1.1.1a. Inleiding op de visie van de opleiding: Een reorganisatie in 2001, een discussies over het zelfstandig voortbestaan van de RWA in dat jaar en het visitatie rapport van 2002 hebben geleid tot een vernieuwing van het onderwijsaanbod en de onderwijsorganisatie. Het besluit om beroepscompetenties tot het leidende principe van het onderwijs te maken, gecombineerd met verdergaande veranderingen in de museum- en erfgoedwereld hebben er toe geleid dat de RWA in 2002 een visie op de eigen opleiding heeft geformuleerd. Dit leidde tot een herijking van de opleiding: van een opleiding voor museologie tot een brede opleiding tot erfgoeddeskundige. Het formuleren van de visie (en de eindkwalificaties) geschiedde met behulp van vertegenwoordigers uit het beroepenveld, door deelname van docenten van de RWA aan internationale congressen gewijd aan de ontwikkeling van vak en beroep, en op grond van rapporten van de Raad voor Cultuur over erfgoedsectoren. De visie geeft richting aan de ontwikkelingen op de RWA en biedt criteria om vast te kunnen stellen welke professionals tot de beroepsgroep horen, welke instellingen tot het werkveld gerekend moeten worden en wat de relevantie is van de uiteenlopende meningen en opvattingen over bestaande en toekomstige opleidingsbehoeften. In het 'onderwijsbeleidsdocument' van april 2004 is deze visie verwoord en is de grondslag gelegd voor het nieuwe onderwijsconcept en het curriculum. Alvorens de visie te beschrijven volgt eerst een uiteenzetting van de ontwikkelingen in het werkveld van de erfgoedsector en een definitie van het werkveld. 1.1.1.b. Erfgoedontwikkelingen De erfgoeddiscipline is de laatste jaren volop in ontwikkeling. Naarmate in het denken over erfgoed het accent verschuift van het object naar informatie óver het object, van het beheren van objecten naar het vertellen van verhalen, raken de erfgoeddisciplines steeds meer op elkaar betrokken en worden steeds duidelijker de contouren zichtbaar van een geïntegreerde erfgoeddiscipline, waarin discussies over betekenisgeving, waardering, verbeelding, authenticiteit, context, identiteit en diversiteit deel uitmaken van een sectoroverstijgend discours. Simpel gezegd: in alle erfgoedsectoren is het accent verschoven van het object naar de informatie over het object, waardoor ze een gemeenschappelijk interpretatiekader hebben gekregen. Erfgoedinstellingen richten zich bovendien steeds meer op de vraag, in plaats van op het aanbod. Door deze ontwikkeling vervaagt de grens tussen 'traditionele' erfgoedsectoren en aanpalende sectoren zoals de vrijetijdsindustrie en de media. De E-media, waarin bijvoorbeeld erfgoed, educatie en experience gecombineerd kunnen zijn, spelen hierin een groeiende rol. Een bijzondere erfgoedcategorie wordt gevormd door de bibliotheken en archieven. Deze nemen in het erfgoedveld traditiegetrouw een eigen positie in omdat boeken en archiefstukken hun functie en erfgoedkarakter ontlenen aan de vastgelegde
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 9
informatie en niet die van het object zelf. Dat is ook een verklaring voor het feit dat zich voor het bibliotheeken archiefvak afzonderlijke disciplines en afzonderlijke opleidingen hebben ontwikkeld. Onder invloed van ICT zijn de erfgoedsectoren waar de RWA zich van oudsher op richtte en de sectoren van de bibliotheken en archieven echter naar elkaar toegegroeid. Verbreding naar deze sectoren betekent niet alleen meer archiefen bibliotheekcasussen en –projecten in het programma, maar ook de integratie in het onderwijs van concepten uit de museologie enerzijds en de archiefwetenschap en de informatiewetenschap anderzijds. 1.1.1.c. Het werkveld Op pagina 4 van het document 'Beleidsplan 2004-2008' wordt omschreven wat de RWA onder erfgoed verstaat: Het begrip cultureel erfgoed wordt overdrachtelijk gebruikt voor alles wat ongeacht zijn oorspronkelijke functie wordt gebruikt als voertuig of ankerplaats voor herinneringen aan mensen, plaatsen en tijden. Welke objecten dat zijn wordt in belangrijke mate bepaald door erfgoedinstellingen. Erfgoedinstellingen zijn instellingen die speciaal voor het beheren van cultureel erfgoed in het leven zijn geroepen: musea, archiefbewaarplaatsen, documentatiecentra, historische bibliotheken, enz. Samen met ondersteunende instellingen vormen zij het erfgoedveld. Dit veld is verdeeld in erfgoedsectoren en heeft zich georganiseerd in erfgoedkoepels. De RWA signaleert zeven verschillende erfgoeddisciplines: musea, archieven, bibliotheken, monumentenzorg, archeologisch bodemarchief, natuurbehoud en planten- en dierentuinen. Daarnaast zijn er volgens de academie aanpalende beroepen waaronder de academie verstaat: vrijetijdsindustrie en (E)media 1.1.1.d. De visie op de opleiding Cultureel Erfgoed: De kerncompetenties van de RWA concentreerden zich tot 2002 op beheer en behoud van erfgoed in een museale omgeving. In de visie van de RWA ontwikkelen het museumveld en de andere erfgoedsectoren zich tot een geïntegreerd erfgoedveld. In alle collectiebeherende instellingen worden min of meer dezelfde bedrijfsprocessen uitgevoerd: collectiebeheer, informatieverzorging, presentatie, publieksbegeleiding en wetenschappelijk onderzoek. Deze integratietendens binnen de verschillende erfgoeddisciplines vraagt volgens de academie om een multidisciplinaire aanpak en beroepsbeoefenaren met een breed profiel waarin educatie en beheer de rode draad vormen. Behalve in het wetenschappelijk onderzoek moeten afgestudeerden in al die processen hun rol als erfgoedprofessional kunnen spelen. Een centraal thema in de curriculumontwikkeling van de RWA is verbreding van het curriculum van de opleiding naar nieuwe erfgoedsectoren of erfgoedsectoren die in het verleden minder goed werden bediend. De verbreding zal echter wel geleidelijk én vanuit de museale kern van de opleiding worden gerealiseerd. Met het opstellen van de eindkwalificaties zijn dus in principe alle erfgoedsectoren bediend. 1.1.2. Eindkwalificaties De eindkwalificaties zijn vastgesteld tussen 2002 en 2004 en in eerste instantie vastgelegd in het 'Onderwijsbeleidsdocument' van 2004. (Zie ook hierboven bij 1.1.1.a. en facet 1.2 Niveau Bachelor ). Zoals aangegeven zijn de eindkwalificaties tot stand gekomen door overleg met vertegenwoordigers van het werkveld, door deelname van de RWA aan internationale congressen gewijd aan de ontwikkeling van vak en beroep, en op grond van rapporten van de Raad voor Cultuur over erfgoedsectoren, erfgoed en e-Cultuur. Het werkveld wordt vertegenwoordigd door de Commissie van Advies. In deze commissie hebben directeuren zitting van brancheverenigingen van de museum-en archiefwereld. Het auditteam heeft dit kunnen constateren door inzage in het document ‘Verslagen Commissie van Advies RWA’. De samenwerking heeft geleid tot de omschrijving van een beroepsprofiel en opleidingsprofiel, gevolgd door het opstellen van de startcompetenties van de erfgoedprofessional (zie facet 1.2 .Niveau Bachelor). Deze zijn vormgegeven in het document 'Startcompetenties van een erfgoedprofessional' en in de Onderwijs en Examenregeling.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 10
In het majorprogramma is ruimte om de eindkwalificaties in brede zin te ontwikkelen. De minors bieden ruimte voor verdieping. Zowel het majorprogramma als de minors zijn ontwikkeld in samenspraak met het beroepenveld. Voor de voortdurende ontwikkeling van het curriculum van de RWA wordt regelmatig contact gehouden met het werkveld. De verbreding van de major vindt geleidelijk plaats. Zo is uit onderzoek in de archiefwereld gebleken dat er veel belangstelling bestaat voor een brede erfgoedprofessional met een archiefspecialisatie. Om die reden is besloten archieven ook in het majorprogramma meer aandacht te geven. Momenteel biedt de RWA de volgende minors aan: Conserveringsspecialist, Erfgoed en e-Culture, Exibition Direction, Archivistiek. Hieronder volgt een overzicht van de betrokkenheid van het beroepenveld bij de totstandkoming van de verschillende minors. Het auditteam heeft tijdens de visitatie bewijzen gezien van de betrokkenheid van het werkveld, zowel bij de totstandkoming als bij de uitvoering van de minors. De minor ‘Conserveringsspecialist’ wordt gegeven door toonaangevende spelers uit de wereld van de restauratoren. Een ander voorbeeld is de ontwikkeling van de minor ‘Erfgoed en e-Cultuur’, een coproductie met de Hogeschool van Amsterdam. Deze minor is van start is gegaan na een extern onderzoek in het werkveld en wordt gegeven in nauwe samenwerking met erfgoedprofessionals en erfgoedinstellingen die op dit gebied actief zijn. De minor Exhibition Direction is ontwikkeld in nauwe samenwerking met de beroepsen brancheorganisaties op het gebied van de Exhibition Design: mensen uit de brancheorganisaties van het tentoonstellen. De RWA werkt niet alleen samen met het werkveld maar ook met andere opleidingen van aanverwante disciplines. Een voorbeeld is de minor Archivistiek, van de Archiefschool, die deel uitmaakt van het minorprogramma. Het auditteam heeft geconstateerd dat de opleiding voldoet aan de eisen van het werkveld en daarop wordt gecontroleerd. Dit gebeurt doordat het werk- en beroepenveld structureel betrokken is bij de beoordelingen van stages en eindexamens. Met de alumni is er een maandelijkse uitwisseling van ideeën in de Salon de Muséologie: een debat- en lezingenpodium, in 2000 opgericht door oud leerlingen, ondersteund door de RWA, met het doel voeling te houden met de werkpraktijk. De lezingen vinden plaats in de academie. Daarnaast wordt één keer per jaar de mening van de alumni gepeild in de 'Kunstenmonitor'. In 2006 is begonnen met het verzamelen van de alumnigegevens. Daardoor is een goed beeld ontstaan van de werkkring van afgestudeerde Reinwardt-studenten. Deze gegevens zijn gebundeld in het document ‘Overzicht werkkring alumni t/m 2006' dat het auditteam tijdens de audit heeft ingezien. Er is geen nationaal referentiekader omdat de RWA als enige in Nederland een opleiding tot erfgoedprofessional heeft op HBO-bachelorniveau. Mede daarom ziet de RWA de noodzaak om met het veld samen te werken om gezamenlijk het referentiekader vorm te geven en regelmatig te evalueren. Dat inzicht wordt gedeeld door de andere erfgoedopleidingen in Amsterdam en met name die aan de UvA en de HvA, die net als de RWA samenwerkingsverhoudingen en geen concurrentieverhoudingen nastreven. Ook deelt de RWA dat inzicht met een aantal erfgoedinstellingen: inzet van studenten en begeleidende docenten in de werkprocessen van die instellingen kan op de terreinen die het meest in ontwikkeling zijn wederzijdse kennisontwikkeling en kennisoverdracht bevorderen, zeker als die samenwerking een structureel karakter heeft. De RWA besteedt daarom veel aandacht aan contacten met opleidingen en erfgoedinstellingen in het buitenland. Een aantal docenten is actief in ICOM (International Council of Museums) en haar commissies en publiceert in internationale tijdschriften over het erfgoedonderwijs en de erfgoeddisciplines.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 11
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet van beide varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De eindkwalificaties zijn opgesteld in samenspraak met het beroepenveld; Docenten van de RWA hebben een breed vertakt netwerk en houden daardoor continu voeling met het beroepenveld, nationaal en internationaal; Allumni en stagebegeleiders spelen een belangrijke rol bij het up to date houden van de eindkwalificaties; de actieve participatie van de opleiding in diverse internationale samenwerkingsverbanden laat zien, dat de opleiding zich ook richt op internationale ontwikkelingen en deze in haar programma incorporeert.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 12
Facet 1.2. Niveau Bachelor Criterium Het facet ‘Niveau Bachelor’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor?
Bevindingen Het auditteam heeft de eindkwalificaties van de opleiding geanalyseerd om te bepalen of deze kwalificaties beantwoorden aan het niveau ‘bachelor’ zoals weergegeven in de zogeheten Dublin Descriptoren. De opleiding heeft in haar document ‘Relatie startcompetenties erfgoedprofessionals met Dublin Descriptoren HBO-bachelor RWA’, de relatie tussen de eindkwalificaties en de Dublin Descriptoren zorgvuldig weergegeven. In de Dublin Descriptoren worden de onderstaande vijf dimensies onderscheiden, bij elk waarvan hieronder een beschrijving wordt gegeven in relatie tot de respectieve eindkwalificaties. De Dublin Descriptor staat onderstreept, de eindkwalificatie Cultureel Erfgoed staat onder cursieve kopjes. Kennis en inzicht: Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is. Startcompetenties Erfgoed deskundige: 1.1 Kan over de volle breedte van het erfgoeddomein professionele vragen en problemen op het gebied van beleid en uitvoering op methodische wijze aanpakken. Toepassen Kennis en inzicht Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Startcompetenties Erfgoed deskundige: 1.1 Kan over de volle breedte van het erfgoeddomein professionele vragen en problemen op het gebied van beleid en uitvoering op methodische wijze aanpakken. 4.1 Neemt toekomstgerichte initiatieven. Kan ontwikkelingsgericht opereren in de beroepsontwikkeling, neemt deel aan debat, initieert debat, verwoordt ervaringen, brengt het beroep over het voetlicht in multidisciplinaire omgeving, is in staat essentiële beroepswaarden te verdedigen en te bevorderen. 6.1 Toont zich bereid en bekwaam om steeds bij te leren en nieuwe inzichten in zijn werk toe te passen. 6.2 Demonstreert zelfvertrouwen, integriteit (handelt in overeenstemming met eigen waarden). Kan omgaan met onzekerheid. Oordeelsvorming Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 13
Startcompetenties Erfgoed deskundige: 3.1 Heeft een nieuwsgierige en onderzoekende houding, kan analyseren en conceptualiseren en bedenkt creatieve oplossingen. 3.2 Heeft op de actuele ontwikkelingen in het erfgoedveld en het vakgebied een visie die kan dienen als basis voor verantwoorde en samenhangende keuzes. 4.2 Kan gedisciplineerd, planmatig en resultaatgericht werken en een professionele bijdrage leveren aan besturingsprocessen binnen een organisatie of een project. Communicatie Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten. Startcompetenties Erfgoed deskundige: 2.1 Kan collegiaal, in teamverband en multidisciplinair samenwerken. 2.2 Kan goed communiceren: kan omgaan met feedback, is directief/assertief, is in staat tot diverse vormen van overleg. 5.1 Heeft een dienstverlenende instelling en een kwaliteitsgerichte benadering van het werk. 5.2 Kan zich inleven in andere mensen, in andere culturen en in de eigenaardigheden van een organisatie en is in staat mensen, groepen en organisaties te beïnvloeden. Leervaardigheden Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan. Startcompetenties Erfgoed deskundige: 1.2 Oefent het beroep uit vanuit een besef van zijn/haar professionele verantwoordelijkheid tegenover de maatschappij en gedraagt zich dus in overeenstemming met de gedragscodes van de beroepsgroep. 6.1 Toont zich bereid en bekwaam om steeds bij te leren en nieuwe inzichten in zijn werk toe te passen. In het onderwijsbeleidsdocument zijn de hier boven genoemde eindkwalificaties nog verder uitgewerkt in een fijner overzicht van competenties. De conclusie van het auditteam is dat de eindkwalificaties en de daaruit gedistilleerde competenties van een afgestudeerde museoloog/erfgoeddeskundige aansluiten bij de Dublin-descriptoren voor een HBObachelor.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 14
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor beide varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: de eindkwalificaties van de opleiding bevatten alle elementen waar de Dublin Descriptoren betrekking op hebben en wel met een bereik en diepgang die overeenkomen met het niveau waar de Dublin Descriptoren naar verwijzen; de opleiding heeft (in haar document ‘Relatie startcompetenties erfgoedprofessionals met Dublindescriptoren HBO-bachelor RWA’), de relatie tussen de eindkwalificaties en de Dublin Descriptoren zorgvuldig weergegeven.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 15
Facet 1.3. Oriëntatie HBO Criteria Het facet ‘Oriëntatie HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de eindkwalificaties van de opleiding mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties? Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor de betreffende opleiding vereist of dienstig is?
Bevindingen “Oriëntatie HBO” kent twee dimensies: beroepsonderwijs enerzijds,hoger onderwijs anderzijds. 1.3.1 Beroepsonderwijs: Onder punt 1.1 'Domeinspecifieke Eisen' is reeds sprake geweest van de zeven sectoren die de RWA onderscheidt binnen het werkgebied van het cultureel erfgoed: musea, archieven, bibliotheken, monumentenzorg, archeologisch bodemarchief, natuurbehoud en planten- en dierentuinen. Daarnaast zijn er volgens de academie aanpalende beroepen waaronder de academie verstaat: vrijetijdsindustrie en (E)media. Naar het inzicht van de RWA is er sprake van schaalvergroting en is er tussen deze sectoren een noodzaak tot samenwerking. De sectoren zoeken zelfs samenwerking met bijvoorbeeld bioscopen, hotels en festivalorganisaties. Deze sectoren hebben behoefte aan all round erfgoedprofessionals, waarin de RWA voorziet door meer systematisch in te spelen op de toenemende aandacht voor een geïntegreerde benadering van de zorg voor het erfgoed. Onder 1.1 'Domeinspecifieke Eisen' is tevens besproken dat de RWA overleg pleegt met het beroepenveld. Dit gebeurt systematisch in de overleggen met de Commissie van Advies. Ook in de intensieve samenwerking met gastdocenten en de stagebegeleiders wordt de relatie met het beroepenveld voortdurend onderhouden. 1.3.2. Hoger Onderwijs. Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor de betreffende opleiding vereist of dienstig is? De eindkwalificaties van de opleiding zijn geformuleerd in de 'Startcompetenties voor de erfgoedprofessional'. In de algemene inleiding en bij facet 1.1 en bij 1.2 is dit reeds beschreven. Het gaat hier om de beginnende beroepsbeoefenaar die gezien de verbreding van de professie zich kan kwalificeren voor een ‘spectrum van beroepen’. Voor het overige blijkt de ‘Oriëntatie HBO’ ook uit het programma van de opleiding. Zie daarvoor de bevindingen onder facet 2.1.
Oordeel: goed Het auditteam beoordeelt dit facet van beide varianten van de opleiding als goed. de opleiding heeft de eindkwalificaties rechtstreeks, volledig en op zorgvuldige wijze ontleend aan het in samenspraak met het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofiel. (Zie onder facet 1.1.); in de van dit beroepsprofiel afgeleide opleidingsspecifieke kwalificaties en competenties wordt ook het niveau van de beginnende beroepsbeoefenaar geformuleerd.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 16
SAMENVATTEND OORDEEL “DOELSTELLINGEN OPLEIDING”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp ”Doelstellingen Opleiding” van beide varianten van de opleiding als voldoende. De opleiding heeft goed zicht op de ontwikkelingen in de brede wereld van het cultureel erfgoed en heeft haar inzicht qua bereik, thematiek en diepgang adequaat vertaald naar opleidingsdoelstellingen waarbij zij het werkveld uitdrukkelijk heeft betrokken. Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel alle facetten van het onderwerp “Doelstelling Opleiding” als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 17
Onderwerp 2: Programma Dit onderwerp kent acht facetten: 1.eisen hbo; 2. relatie tussen doelstellingen en inhoud; 3. samenhang programma; 4. studielast; 5. instroom; 6. duur; 7. afstemming tussen vormgeving en inhoud; 8. beoordeling en toetsing.
Facet 2.1. Eisen HBO Criteria Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Vindt kennisontwikkeling van studenten plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontwikkeld studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek? Heeft het programma aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline? Waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk?
Bevindingen 2.1.1. Vindt kennisontwikkeling van studenten plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontwikkeld studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek? Het auditteam heeft vastgesteld dat kennisontwikkeling voor een groot deel gerealiseerd wordt aan de hand van recente vakliteratuur: grotendeels in de vorm van readers maar ook in de vorm van boeken. Bovendien beschikt de RWA over een uitstekende bibliotheek. Het auditteam heeft inzage gehad in het document 'Overzicht voorgeschreven vakliteratuur bachelor opleiding 2006-2007', in de studiegids waarin de vakliteratuur wordt genoemd en in de zogenaamde 'blokboeken': handleidingen per blok. Al het getoonde materiaal is up to date en veelzijdig. Aan de vormgeving en de presentatie van de readers zou meer aandacht besteed kunnen worden. Tijdens de audit heeft het auditteam inzage gehad in stageverslagen en afstudeerscripties. Deze zijn zonder uitzondering gelieerd aan een onderwerp uit de (internationale) beroepspraktijk. Ook is vastgesteld dat de minoren zijn ingebed in de beroepspraktijk. (Zie voor minoren ook facet 2.3). De vierdejaars studenten die het auditteam sprak gaven aan dat de blokboeken sterk verbeterd waren en voldeden aan de behoeften. Het relatienetwerk van de academie is sterk docentgebonden. Alle (gast-) docenten hebben op een of andere wijze een relatie met het werkveld, nationaal en internationaal. Dit kan zijn doordat ze werkzaam zijn in het veld, via publicaties, door bestuurslidmaatschap van beroepsverenigingen, door deelname aan symposia en/of studiereizen en door fora op het internet. In het document 'Beleidsplan 2004-2008' gaat de RWA dieper in op haar (internationale) relatienetwerk. Het bestaat uit erfgoedinstellingen, project- en ontwerpbureaus, beroepsorganisaties, individuele beroepsbeoefenaren, onderwijsinstellingen, onderwijsgevenden en overheden. Die relaties zijn van een uiteenlopend karakter. Ze fungeren als stagegever voor studenten, als werkgever van docenten en als docenten, als klanten en als leveranciers, als doelgroep en als opdrachtgever. Voor relaties met het beroepenveld en hun invloed in het curriculum zie ook facet 1.1. 'Domeinspecifieke eisen, Eindkwalificaties'. Op het moment van de audit vonden de contacten vooral plaats op individuele basis en in de uitvoerende sfeer. Van systematisch relatiebeheer of een planmatige communicatie met groepen relaties is nog geen sprake. In de komende periode is de RWA van plan een geautomatiseerd relatiebeheersysteem in gebruik te
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 18
nemen. Met behulp hiervan worden de mogelijkheden onderzocht om externe relaties systematischer te benaderen. De mogelijkheden voor contacten met instellingen zijn tot dusver onvoldoende onderzocht en dus ook onvoldoende benut. De academie is van plan om de contacten op dit niveau te intensiveren en de mogelijkheden tot het aangaan van zinvolle strategische allianties te onderzoeken. 2.1.2. Heeft het programma aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline? De studie bestaat uit vier jaren van zestien blokken. Drie blokken voor de stages, twee voor de minor en twee voor het afstudeerproject. In de negen overige blokken staat een bepaald thema centraal, dat behandeld wordt in één project en vier losse vakken. In het eerste jaar zijn dat ‘Het object’, ‘Het publiek’, ‘Het veld’ en ‘De presentatie’, in het tweede jaar ‘Verzamelen’, ‘Beheren’ en ‘Communiceren’ en in het vierde jaar ‘De omgeving’ en ‘De professional’. Elk blok bestaat uit een project dat gewijd is aan beroepsproblemen die kenmerkend zijn voor het desbetreffende thema. Daarnaast zijn er twee vakken die het project ondersteunen en twee zogenaamde autonome vakken. Het onderwijs in de theoretische museologie loopt als een rode draad door de opleiding. Het is een onderdeel van elk project en wordt buiten de projecten als ondersteunend vak gegeven. Deze discipline wordt beschouwd als de theoretische basis waarop de oplossing van alle beroepsproblemen in het erfgoedveld is gebaseerd. In het curriculum is veel plaats ingeruimd voor excursies waardoor de studenten zoveel mogelijk in direct contact komen met de beroepsuitoefening. Het auditteam stelde tijdens gesprekken met eerstejaars vast dat de projecten binnen de thematische aanpak, in dit geval het thema ‘ Het veld’, tot gevolg hebben dat de studenten enthousiast zijn en een relatief goed beeld van de breedheid van het veld hebben. Het auditteam heeft vastgesteld dat het programma aantoonbaar is afgestemd op actuele ontwikkelingen in de erfgoedwereld. Aansprekende voorbeelden van programmaonderdelen met een relevantie voor actuele ontwikkelingen zijn: het vak 'Cultuurgeschiedenis van het westen' en 'De Islamitische wereld en het westen; stijlen en vormen' in het eerste jaar, 'De omgeving' en 'Overheidsbeleid' in het vierde jaar. Daarnaast spelen gastdocenten een belangrijke rol in het programma van de RWA. Een deel van de projecten en de minors, zoals de minor Exhibition Design, wordt door toonaangevende leden van het vakgebied gedoceerd. 2.1.3. Waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk? De RWA hanteert bij voorkeur werkvormen waarin beroepsvaardigheden zo optimaal mogelijk ontwikkeld worden: praktijkoefeningen, stages, workshops, projecten en excursies. Ontwikkeling van de competenties van de studenten wordt ook tijdens de onderwijsactiviteit gemeten. Onderwijsleerverslagen en projectverslagen spelen hierin een belangrijke rol. In de in het onderwijs geïntegreerde externe praktijksituaties is contact met musea en andere erfgoedinstellingen. Uit gesprekken met studenten werd het beeld bevestigd van een authentieke leeromgeving die de studenten in staat stelt de benodigde beroepsvaardigheden te ontwikkelen. Het tutoraat speelt daarin een begeleidende rol. Uitgangspunt is dat elke persoon bagage heeft waarvan anderen kunnen leren. In de projecten wordt de student getraind samen te werken, zich kwetsbaar op te stellen en voor zich zelf op te komen. De meer ervaren studenten stellen zelfs ‘groepscontracten’ op om te zorgen dat iedereen zich houdt aan de afspraken. Aan het einde van de projecten vindt steeds een evaluatie plaats (zie 2.2.3). Studenten gaven tijdens de audit aan dat de groepsbeoordelingen wat hen betreft een weerspiegeling van de beroepspraktijk weergeven. Het auditteam is er tijdens de audit van overtuigd geraakt dat een opdracht in bijvoorbeeld 'Het Veld', in het derde blok van het eerste jaar, waarin de student het complete scala aan erfgoedsectoren in een bepaalde plaats inventariseert en daarvan de overeenkomsten en verschillen in beeld brengt, de student de gelegenheid biedt tot het ontwikkelen van beroepsvaardigheden en het in direct contact komen met de actuele beroepspraktijk.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 19
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet van beide varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: het programma van de opleiding biedt via de (binnen- en buitenschoolse) projecten, de excursies en de stages aan de student ruime mogelijkheden om zich te ontwikkelen in interactie met het beroepenveld; het opleidingsprogramma is aantoonbaar ontworpen in samenspraak met het beroepenveld; de gebruikte vakliteratuur is up-to-date en veelzijdig. De opleiding beschikt over een uitgebreide bibliotheek; de opleiding schakelt gedurende het hele programma systematisch en frequent gastdocenten uit de beroepspraktijk in.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 20
Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Criteria Het facet ‘Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Is het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen? Zijn de eindkwalificaties adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma? Biedt de inhoud van het programma studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken?
Bevindingen 2.2.1. Is het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen? De RWA biedt een vorm van competentiegericht onderwijs waarin 'werkend leren', 'coachend doceren' en samenwerking centraal staan. (Zie ook facet 2.1) Studenten worden in staat gesteld hun competenties te ontwikkelen in een werkomgeving of een gesimuleerde werkomgeving: stages, excursies en projecten. Zo krijgen de studenten een duidelijk beroepsbeeld, wordt de samenhang tussen de vakken bevorderd en wordt de koppeling gelegd tussen theorie en praktijk. Het auditteam heeft vastgesteld dat het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen worden gewaarborgd door de sterke interactie met de beroepspraktijk, zowel in actuele thematiek als in betrokkenheid van de beroepspraktijk bij het samenstellen van het programma en bij het doceren. (Zie hiervoor ook facet. 1.3. Oriëntatie HBO). Echter, ondanks het feit dat het auditteam zich kan vinden in de stelling van de RWA dat de eindkwalificaties voor de volledige breedte van het erfgoedveld toepasbaar zijn, is het auditteam van mening dat het programma nog sterk op de museumwereld is gericht. Het auditteam respecteert tevens de keuze van de academie om het curriculum stap voor stap, geredeneerd vanuit de museologie, uit te breiden en heeft vertrouwen in een toenemende inbedding van het programma in een breed erfgoedveld. 2.2.2. Zijn de eindkwalificaties adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma? De eindkwalificaties zijn verspreid over projecten en vakken en vertaald in gedragsindicatoren en toetsingscriteria. Het document 'Competenties, gedragsindicatoren, toetsingscriteria. Curriculum voltijd en deeltijd 2006/2007, bachelor museologie' laat zien dat het programma een concretisering is van de eindkwalificaties zoals die zijn omschreven in het beroepsprofiel en het opleidingsprofiel, beschreven in termen van de startcompetenties van een erfgoedprofessional. Zoals onder punt 1.1 'Domeinspecifieke eisen' al beschreven is bestaat het programma uit een major, en een aantal minors. Naar de mening van het auditteam hebben de vier aangeboden minors een heldere relatie met de major. Voor de relatie van de stage met de major geldt hetzelfde. In de studiegids zijn overzichtelijk bij ieder vak de eindkwalificaties vertaald in leerdoelen weergegeven. 2.2.3. Biedt de inhoud van het programma studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken? De RWA monitort de studeerbaarheid van het programma door alle onderwijseenheden volgens een vast schema per jaargroep en per blok te evalueren (blokevaluaties). Dit zijn schriftelijke evaluaties en mondelinge besprekingen met de studenten. Het evaluatieverslag wordt met alle verantwoordelijke medewerkers besproken, waarna een eindrapportage volgt en er verbeteringen worden geformuleerd en doorgevoerd. Ook komt het realiseren van de leerdoelen aan de orde in de onderwijsleerverslagen die door de studenten worden gemaakt als onderdeel van het tutoraat.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 21
De blokevaluaties laten de afgelopen jaren ruwweg het volgende beeld zien: veel waardering voor de inzet, betrokkenheid en kennis van de docenten, toenemende waardering voor de samenhang en de inhoud van het programma. Daarnaast vinden de studenten het bijzonder goed dat er via de blokevaluaties serieus naar hen wordt geluisterd en dat men de verbeteringen terugziet in de volgende blokken en jaren. De studenten die het auditteam sprak onderschreven deze uitkomst. Met name de vierdejaars studenten gaven aan de studeerbaarheid van het programma sterk verbeterd te vinden. Het auditteam is van mening dat de inhoud van het programma de studenten de mogelijkheid biedt de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet van beide varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het programma is verdeeld in thematisch georganiseerde blokken, die telkens zijn gedefinieerd in termen die rechtstreeks zijn ontleend aan de eindkwalificaties; de leerdoelen en de projecten/workshops nemen in complexiteit toe om tenslotte in de afstudeerfase een niveau te bereiken dat naar het oordeel van het auditteam zonder twijfel van hbo-niveau is. (Zie ook onder facet 6.1.)
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 22
Facet 2.3. Samenhang Programma Criterium Het facet ‘Samenhang Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het studieprogramma inhoudelijk samenhangend?
Bevindingen Zoals in deel facet 2.1.2 al aangegeven bestaat een groot deel van het studieprogramma (9 van de 16 blokken) uit onderwijs dat rond specifieke, aan het werkveld ontleende thema's, is samengesteld. Elk blok vormt een thematische eenheid. De opdrachten en ondersteunende eenheden worden door het thema inhoudelijk verbonden; verschillende beroepsproblemen komen vanuit deze invalshoek aan de orde. De overige blokken bestaan uit stages, de minors en afstuderen. Door de thematische opbouw is het studieprogramma inhoudelijk samenhangend. In de algehele opbouw van het curriculum is naar de mening van het auditteam ook een inhoudelijke samenhang en een logische opbouw waarneembaar. In de propedeuse is de oriëntatie op het beroep centraal gesteld. In het tweede jaar wordt de blik gericht op de beroepsmatige werkzaamheden zelf door het ‘methodisch handelen’ volledig centraal te stellen. Het derde jaar staat de handelende professional in de (erfgoedbrede) omgeving centraal door de stages en de minors. De actuele beroepspraktijk en het actuele beroepsmatige handelen staan centraal in het laatste jaar waarmee de student kan aantonen te beschikken over de startcompetenties voor de erfgoedprofessional. Tevens heeft het auditteam geconstateerd dat het lectoraat de coherentie van het onderwijsprogramma ondersteunt.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet van beide varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: de sterk thematische opbouw van het programma wordt door de hele opleiding consequent doorgevoerd waardoor per semester en per blok de horizontale samenhang tussen de projecten/workshops en de flankerende practica en (theoretische) modulen wordt bevorderd.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 23
Facet 2.4. Studielast Criterium Het facet ‘Studielast’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het programma studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen?
Bevindingen De studeerbaarheid van het programma wordt op verschillende niveaus gegarandeerd. Op het gebied van het curriculum heeft de RWA de laatste jaren intensief gewerkt aan het ontwikkelen van het huidige curriculum. Zoals de academie het stelt is het curriculum "letterlijk de afgelopen jaren onder de handen van docenten en studenten ontstaan". Essentieel in die ontwikkeling waren de evaluaties met studenten na afloop van elk blok. In de evaluaties werd ook het commentaar van betrokken docenten opgenomen. Tijdens de audit stelde het auditteam vast dat deze openheid en wil om te verbeteren een kenmerk is van de cultuur binnen de RWA. Verbeterpunten werden naar aanleiding van de evaluaties vastgesteld en werden meegenomen in de voorbereiding van hetzelfde blok een jaar later. De studenten die het auditteam sprak waren tevreden over de manier waarop de opleiding een constante dialoog met ze voert over het verbeteren van het programma en de studeerbaarheid, en dat deze verbeteringen ook daadwerkelijk doorgevoerd worden. Logischerwijs zeggen met name de 4e-jaars deze resultaten te hebben opgemerkt. Naast deze constante evaluaties heeft de opleiding de studeerbaarheid van het programma zo veel mogelijk gegarandeerd doordat in de studiegids per vak en project duidelijk het aantal studiepunten staat beschreven, staat omschreven wat het vak inhoudt, welke competenties er worden ontwikkeld, hoe de toetsing zal plaatsvinden en welke tijdspanne dit alles in beslag zal nemen. In de blokboeken worden de verwachtingen meer gedetailleerd uitgewerkt. De formele vereisten staan vermeld in de Onderwijs Examenregeling die in de studiegids is opgenomen. Kortom: er wordt uitermate helder omschreven wat er van de studenten verwacht wordt. Naast een coherent curriculum en een heldere communicatie van de verwachtingen en vereisten, worden de studenten begeleid in het studeren. De studentbegeleiding, die met name in het eerste jaar intensief plaats vindt, bestaat uit tutorbegeleiding en begeleiding van de jaarcoördinator. (zie verder facet 4.2 'studiebegeleiding'). Studenten geven aan dat het programma studeerbaar is. De vierdejaars studenten die het auditteam sprak vonden het programma in het begin te weinig uitdagend maar waren ondertussen zeer te spreken over de aanpassingen in het curriculum en het niveau. Hier uit blijkt dat de academie er in is geslaagd een goed studeerbaar programma te ontwikkelen. Het auditteam waardeert de constante aandacht van de academie voor het aspect ‘studeerbaarheid’. Naar de mening van het auditteam is het voltijds programma, zoals dat bestond ten tijde van de audit, studeerbaar. De continue verbeteringen worden door het team zeer gewaardeerd. De studiegids geeft heldere informatie en is daarmee een goede ondersteuning van de studeerbaarheid van het programma. Voor de deeltijdstudenten leverde het programma meer problemen op. De achtergrond hiervan is dat de opleiding niet, zoals aanvankelijk bedoeld, gebruikt werd voor opscholing maar voor omscholing. (Zie ook 1.3.0 ‘Karakteristiek van de opleiding’ onder de ‘Inleiding’.) De doelgroep waarvoor de deeltijdopleiding aanvankelijk was opgezet bestond uit mensen die reeds werkzaam waren in een culturele sector. De studenten die zich aanmeldden waren echter afkomstig uit andere sectoren, ze waren doorgaans niet werkzaam in een relevante baan, en stroomden daardoor op een relatief ‘laag’ niveau in. (Zie verder facet 2.5 ‘Instroom’) Ze waren echter zeer gemotiveerd en reisden grote afstanden om de opleiding te kunnen
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 24
volgen. Voor deze studenten was het programma veeleisend. Daarnaast speelden praktische zaken als het combineren van een studie met een baan en gezinsleven de studenten parten. Een andere reden die de studenten aangaven was dat het programma in twee volle en lange dagen per week geconcentreerd was. De opleiding heeft voor deze vorm gekozen omdat een verspreiding van de lessen door de week, te veel praktische (reistijd, vrij nemen, etc) problemen met zich mee zou brengen. Aanpassing van het programma bleek niet mogelijk zonder concessies te doen aan de kwaliteit. De RWA heeft moeten concluderen dat er onder de beoogde doelgroep niet veel behoefte aan een volledige deeltijd variant bestaat. Korte cursussen zouden naar het huidige inzicht wel goed passen in de bestaande behoefte. Omdat bleek dat de deeltijd opleiding voor de beoogde doelgroep niet aantrekkelijk is en voor de studenten met een niet-culturele achtergrond zwaar blijkt te zijn, is besloten de deeltijd variant, (zoals in 1.3.0 ‘Karakteristiek van de opleiding’ onder de ‘Inleiding’ reeds besproken is), met ingang van cohort 20072008 niet langer aan te beiden.
Oordeel voltijd: goed Het auditteam kwalificeert dit facet van de variant voltijd van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft intensief gewerkt aan het huidige curriculum dat naar het oordeel van het auditteam goed studeerbaar is; De academie heeft een actief evaluatiebeleid. Als blijkt dat studenten problemen met het programma hebben worden deze gewogen en zo nodig aangepast; De communicatie naar de studenten toe en vice versa is helder; De intensieve studentbegeleiding draagt bij aan de studeerbaarheid van het programma.
Oordeel deeltijd: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet van de variant deeltijd van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De academie heeft een actief evaluatiebeleid. Als blijkt dat studenten problemen met het programma hebben worden deze gewogen en waar mogelijk aangepast; De communicatie naar de studenten toe en vice versa is helder; De intensieve studentbegeleiding draagt bij aan de studeerbaarheid van het programma; Voor de deeltijders was het programma moeilijk studeerbaar omdat de opleiding een andere doelgroep aantrok dan was beoogd; Aanpassing van het programma aan het niveau van de studenten bleek niet mogelijk zonder concessies te doen aan de kwaliteit. Hiervoor is dan ook niet gekozen; De opleiding heeft dit probleem naar mening van het auditteam opgelost door het besluit te nemen de opleiding te beëindigen.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 25
Facet 2.5. Instroom Criterium Het facet ‘Instroom’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluit het programma qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek?
Bevindingen Voor de RWA melden zich over het algemeen (70%) studenten aan met een HAVO-diploma als vooropleiding. De overige studenten stromen in uit het MBO, het VWO of bestaan uit studenten die al (gedeeltelijk) hoger onderwijs hebben gevolgd. Het auditteam heeft kunnen constateren dat het programma goed studeerbaar is. Met name voor Havisten met CKV in hun pakket. Voor MBO studenten zijn de verschillende werkvormen waarin verschillende manieren van studeren worden ontwikkeld, gecombineerd met de studentbegeleiding in het eerste jaar (tutor en de jaarcoördinator) voldoende om het programma studeerbaar te maken. Voor studenten met een VWO achtergrond sluit het programma zonder meer aan op hun kwalificaties. Het auditteam heeft geconstateerd dat er over het algemeen geen sprake is van problemen met aansluiting als gevolg van vooropleiding. Wel geeft de RWA aan dat er een deel van de instroommarkt mogelijk gemist wordt. Het grootste deel van de aspirant-studenten bestaat uit studenten met een grote belangstelling voor kunst en kunstgeschiedenis en bijbehorende opleidingsvarianten. De opleiding vermoedt dat instromende studenten zich nog niet bewust zijn van het bredere profiel van de opleiding. De opleiding heeft een vragenlijst in ontwikkeling voor aspirant studenten met als doel om zo veel mogelijk inzicht te bieden in de opleiding. Studenten die overwegen aan de RWA te gaan studeren kunnen zo beter bepalen of de opleiding voor hen passend is. Voor de minder geschikte studenten zal de vragenlijst dienst doen als een soort filter. De doelgroep voor de deeltijd variant bestond uit mensen met voldoende relevante ervaring die behoefte hadden aan bijscholing. De deeltijd opleiding trok studenten die zeer verschillende voortrajecten hadden doorlopen. Het programma sloot daar niet altijd op aan (zie 1.3.0. ‘Karakteristiek van de opleiding’ bij de Inleiding) . Het programma leverde voor deze studenten dan ook de nodige problemen op, die slechts met veel en hard werk overwonnen konden worden. De RWA is, nadat de deeltijd variant een aantal jaren werd aangeboden, tot het inzicht gekomen dat de vraag naar opscholing beperkt is, tegenover een duidelijke behoefte aan omscholing. Het feit dat de opleiding voor ‘omscholers’ te zwaar blijkt te zijn is een van de belangrijkste redenen om de deeltijdopleiding niet langer voort te zetten.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor beide varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het overgrote deel van de instromende studenten ondervindt geen problemen met de aansluiting; Voor de enkele student die te laag gekwalificeerd is en problemen heeft met de inhoud van het programma bestaat een adequate studentbegeleiding; De RWA is bezig een methode te ontwikkelen, waardoor aspirant studenten via een vragenlijst kunnen bepalen of de opleiding voor hen passend is; De deeltijd opleiding heeft de consequenties van de moeizame studievoortgang van de deeltijdstudenten getrokken door de deeltijd variant op te heffen.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 26
Facet 2.6. Duur Criterium Het facet ‘Duur’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium:4 Voldoet de opleiding aan de formele eis (240 ECTS) m.b.t. de omvang van het curriculum van een HBO bachelor opleiding?
Bevindingen Blijkens de programmabeschrijving bedraagt het totaal aantal studiepunten van beide varianten van de opleiding Cultureel Erfgoed 240 ECTS. Daarmee voldoen beide varianten van de opleiding aan de formele, kwantitatieve eis die aan HBO bachelor opleidingen wordt gesteld.
Oordeel: voldoende Het auditteam heeft geconstateerd, dat beide varianten van de opleiding een omvang hebben van 240 ECTS, reden dit facet voor de opleiding als voldoende te kwalificeren.
4
In feite gaat het hier niet om een criterium, maar om een formele vereiste. Zie de voetnoot bij beslisregel E.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 27
Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Criteria Het facet ‘Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAOcriteria: Is het didactisch concept in lijn met de doelstellingen? Sluiten de werkvormen aan bij het didactisch concept?
Bevindingen Kernconcept in het in 2003/2004 ontwikkelde didactisch concept van de RWA is de relatie tussen werken, leren en de maatschappelijke omgeving, vertaald in het begrip “werkomgeving als de krachtigste leeromgeving”. Volgens dit concept moet onderwijs bij voorkeur in een realistische of een gesimuleerde werkomgeving plaatsvinden en in die werkomgeving geïntegreerd zijn. Onder deze realistische leeromgeving verstaat de academie een omgeving die lijkt op de echte beroepsomgeving. De academie formuleert hiermee het verzorgen van beroepsgericht onderwijs als doelstelling. De doelstellingen zijn verwoord in eindtermen (Zie ook facet 1.3 en 2.2 ) Het didactisch concept, vertaald in de realistische werkomgeving krijgt vorm in de werkvormen van het onderwijs:. De werkvormen bestaan uit: thematisch onderwijs met daarbinnen integrale opdrachten, uit realistische casussen, projecten en uit de stages. Zie ook facet 2.3. Er is sprake van opdrachtgestuurd onderwijs waarbinnen de studenten werken aan realistische taken. De academie vindt dat niet alles geleerd kan worden via opdrachtgestuurd onderwijs en verzorgt daarom ook ondersteunende onderdelen (werkcolleges, debat) en waar nodig autonome onderdelen. Zie ook facet 2.3. Naar de mening van het auditteam zijn de werkvormen een goede manier om het didactisch concept uit te werken. Het auditteam zag haar mening bevestigd door de studenten die tijdens de audit aangaven dat de werkvormen goed aansluiten bij het didactisch concept en bij de doelstellingen. Als voorbeeld werd gegeven de intensieve samenwerking in de projecten. Voor de studenten is dit in het begin moeilijk. Soms leidt het tot confrontaties, maar uiteindelijk zeggen ze er zowel professioneel als persoonlijk van geleerd te hebben. Het leert de studenten bijvoorbeeld waar ze goed in zijn en geeft ze, naar eigen zeggen, zelfvertrouwen. De samenwerking wordt in de tutorgesprekken en in de onderwijsleerverslagen doorlopend geëvalueerd.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet van beide varianten van de opleiding als goed wel op grond van de volgende observaties: Het didactisch concept is op een heldere manier samengesteld en ontleend aan de doelstellingen van de opleiding. In die doelstellingen staat centraal het verwerven van de competenties waarover een professionele erfgoeddeskundige moet beschikken. Het didactisch concept sluit daarop aan door de sterke beroepsgerichte/praktijkgerichte onderdelen als projecten en stages; de centrale plaats (in het binnenschoolsprogramma) die projecten in het programma innemen, is consequent uitgewerkt waardoor de integratie van theorie en praktijk door de hele opleiding heen tot stand wordt gebracht.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 28
Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Criterium Het facet ‘Beoordeling en Toetsing’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt door de beoordelingen, toetsingen en examens adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd?
Bevindingen In het document ‘Toetsen en beoordelen in een Competentiegericht Curriculum’, en het document ‘RWA, Theoretisch toetsbeleid 2006/2007’ toont de RWA een doordacht toetssysteem. Het toetssysteem is in samenhang met het programma ontwikkeld. De RWA hanteert als uitgangspunt voor het leren in een realistische taakomgeving dat studenten leren aan de hand van het verrichten van aan de praktijk ontleende opdrachten. De leerdoelen zijn omschreven in te realiseren producten als resultaat van opdrachten en te realiseren werkprocessen. Bij de beoordeling van de studenten wordt dan ook op twee aspecten getoetst: de kwaliteit van het product (het tentamen, het werkstuk, de presentatie, etc.) en de kwaliteit van het werkproces waarbinnen de student tot resultaten is gekomen (werkwijze, samenwerking, professionele werkhouding, discipline etc.) Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen persoonlijke professionele competenties en beroepsgerichte competenties zoals methodisch handelen. Van de studenten wordt verwacht dat hun leer- en werkgedrag een ontwikkeling laat zien van toenemende zelfstandigheid, toenemende eigen regie, toenemende professionaliteit en een toenemende vaardigheid om ingewikkelde situaties systematisch te kunnen hanteren. Daartoe schrijven de studenten regelmatig onderwijsleerverslagen waarin ze reflecteren op de leerdoelen die ze zichzelf stellen. De onderwijsleerverslagen worden bijgehouden in een persoonlijk portfolio. Docenten zijn op hun beurt als tutor belangrijke procesbegeleiders. Uitgangspunt van het toetsbeleid is dat een project binnen een blok (de thematische eenheid) als één geheel wordt afgerond. De beoordeling van het project bestaat uit een aantal (samengestelde, gemiddelde) cijfers. De student ontvangt een apart oordeel over de verschillende onderdelen van het projectgestuurde deel. Alle onderdelen binnen een project dienen met een voldoende te worden afgesloten. Er is geen sprake van compensatie. Daarnaast ontvangt de student een apart oordeel, cijfer en ects over de autonome vakken (minimale oordeelseenheid: 56 studiebelastingsuren). De Programmaraad bepaalt de omvang van verschillende onderdelen. Ze legt deze vast in een voor de studenten toegankelijke regeling. Bij opdrachtgestuurde onderdelen moeten de studenten individueel en als groep een probleem zo goed mogelijk oplossen. Het resultaat wordt dus mede beoordeeld als groepsproduct. Dit betekent dat aan het groepsproces ook in het procesmatige vlak extra aandacht aan gegeven wordt: wat ging er mis en waarom? Binnen elk blok zal aangegeven worden hoe de kwestie van de groepsbeoordeling in verhouding tot de individuele beoordeling geregeld wordt. Omdat ook gewerkt wordt met bedrijfsopdrachten, kunnen vertegenwoordigers van instellingen fungeren als externe opdrachtgever. De externe opdrachtgever speelt niet automatisch een rol in de beoordeling. Dat wordt steeds in het blokboek aangegeven. In het document 'Competenties – gedragsindicatoren – toetsingscriteria, Curriculum voltijd en deeltijd 2006/2007, bachelor museologie' wordt voor het complete curriculum de samenhang tussen de competenties en de toetsing beschreven. Tijdens de audit heeft het auditteam vastgesteld dat de toetspraktijk op een gestructureerde en professionele wijze geschiedt en dat aan de toetsen heldere criteria ten grondslag liggen. Het risico van ‘meeliften’ in het groepsonderwijs werd door de docenten onderkend en adequaat gemonitord. Een voorbeeld hiervan zijn de ‘groepscontracten’ (zie facet 2.1. Eisen HBO, paragraaf 2.1.3) die door de studenten onderling worden opgesteld, begeleid door de tutor. In het document ’Toetsen en beoordelen in een Competentiegericht Curriculum’ wordt helder uiteen gezet hoe docenten tot een individuele beoordeling binnen een groepsopdracht kunnen komen.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 29
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor beide varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: de huidige praktijk van toetsen en beoordelen wordt op een gestructureerde en gecontroleerde wijze uitgevoerd; de kwaliteit van het proces van ‘beoordelen en toetsen’ is voldoende geborgd doordat de beoordeling geschiedt op basis van heldere en relevante criteria waarover bovendien vooraf met de studenten wordt gecommuniceerd.
SAMENVATTEND OORDEEL “PROGRAMMA”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp “Programma” voor beide varianten van de opleiding als voldoende: De opleiding heeft een programma ontwikkeld dat in termen van kennis-, attitude- en competentieontwikkeling op HBO-niveau is gesitueerd en dat qua inhoud, werkvormen, oriëntatie en organisatie duidelijk en substantieel gericht is op het werkveld; De praktijkgerichtheid, de thematische ordening, de sterke nadruk op de projecten en samenwerking, garanderen een sterke interne samenhang van het programma; Het programma biedt de studenten structureel de mogelijkheid te leren via aan de beroepspraktijk ontleende situaties of in de directe beroepspraktijk. Tevens biedt het programma de studenten de kans reeds tijdens hun studie een netwerk op te bouwen.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 30
Onderwerp 3: Inzet van Personeel Dit onderwerp kent drie facetten: 1. eisen hbo; 2. kwantiteit personeel; 3. kwaliteit personeel.
Facet 3.1. Eisen HBO Criterium Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk?
Bevindingen Uit de CV's van de docenten blijkt dat het onderwijs aan de RWA wordt gegeven door docenten waarvan het merendeel contacten met de (inter)nationale beroepspraktijk heeft, zowel in de uitvoering van het onderwijs (stages, projecten) als in andere verbanden (symposia, andere werkkring etc). Ook werkt de RWA met veel gastdocenten die allemaal uit de beroepspraktijk afkomstig zijn. De documenten ‘Beleidsplan 2004-2008’ en bijvoorbeeld de 'Notitie buitenlandreizen RWA' getuigen van het feit dat het participeren in netwerken door de academie wordt gesteund. Ook blijkt uit dit document dat een aantal docenten internationaal aanzien heeft op het gebied van de museologie en actief is binnen mondiale organisaties op het gebied van het behoud van cultureel erfgoed en contacten met het publiek. In het document 'Personeelsbeleid RWA', februari 2007, is te lezen dat de academie structureel aandacht schenkt aan het ondersteunen en stimuleren van het personeel in het onderhouden van contacten met de beroepspraktijk. In 2006 is de binding met de beroepspraktijk van de docenten in kaart gebracht. Tijdens de audit heeft het auditteam inzage gehad in verslagen van functioneringsgesprekken waarin dit onderwerp standaard aan bod komt. In 2006 is het lectoraat 'Cultureel Erfgoed', met bijbehorende kenniskring opgericht. Het lectoraat richt zich onder andere op het aantrekken van de beroepsbanden van de erfgoedsectoren die in het oude curriculum, grotendeels gericht op museologie, niet vertegenwoordigd waren in de RWA. "Hierbij gaat het in het bijzonder om (a) samenwerkingsverbanden op lokaal niveau, zoals CODA te Apeldoorn5, (b) ondersteunende instellingen op provinciaal niveau, zoals de Erfgoedhuizen, (c) ondersteunende instellingen op nationaal niveau, zoals de Stichting Erfgoed Actueel en (d) de zogenaamde koepelorganisaties, zoals de Nederlandse Museumvereniging (NMV), de Vereniging voor de Documentaire Informatievoorziening en het Archiefwezen (DIVA) en de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA). 6 Daarnaast zal contact worden gezocht met de nieuwe Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Het lectoraat zal samenwerking zoeken met de Stichting Identiteitsfabriek Zuid-Oost, Dit betreft een initiatief om een culturele infrastructuur in Kempenland te creëren op basis van het 'culturele biografie' concept en is als zodanig een goed voorbeeld van een geïntegreerde benadering van erfgoed." Aldus het document 'Aanvraag lectoraat en kenniskring. Cultureel Erfgoed. Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. RWA /faculteit Museologie', januari 2006. In gesprekken met het management en met de lector heeft het auditteam geconstateerd dat het lectoraat een verrijking is van de binding tussen de opleiding en de beroepspraktijk. In het document 'Beleidsplan2004-2008, (paragraaf 9.2) is te lezen dat docenten gestimuleerd worden om de vakinhoudelijke ontwikkelingen en in het bijzonder de sectoroverstijgende ontwikkelingen bij te houden. Deelname aan congressen en symposia is hierbij een belangrijk instrument.
5 6
Lokaal samenwerkingsverband tussen museum, archief en bibliotheek. Sinds 1 januari 2007 verenigd in de koepel Erfgoed Nederland (Erfgoed Actueel, DIVA, SNA en het Nationaal Contact Monumenten (NCM). In 2008 brengt de Nederlandse Museumvereniging (NMV) haar besteltaken onder bij Erfgoed Nederland.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 31
De academie bevordert daarbij, aldus dit document, dat vooral jonge/nieuwe docenten in staat worden gesteld deel te nemen aan de activiteiten van internationale organisaties. Bovenstaande is ook gebleken uit gesprekken met het management en de docenten. Het auditteam is van mening dat een belangrijk deel van het personeel een verband legt met de beroepspraktijk.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet van beide varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: docenten hebben op verschillende manieren frequent contacten met het werkveld en door middel van deze contacten leggen zij een concrete verbinding tussen werkveld en programma; de verbinding tussen opleidingsprogramma en werkveld wordt nog eens versterkt doordat de opleiding veelvuldig gebruik maakt van gastdocenten zowel bij specifieke activiteiten (projecten) als bij minoren; het lectoraat is een aanvulling op de vele reeds aanwezige contacten.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 32
Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwantiteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt er voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Bevindingen In het document 'Personeelsbeleid RWA' is te lezen dat de academie een docent-student-ratio nastreeft van 1:23, een streven dat ten tijde van de visitatie exact gehaald was. Het totaal aantal contacturen wordt gevormd door: A. de contacturen in de major en minorblokken, B. de contacturen in de excursies en C. de contacturen tijdens de stage en het afstuderen. A. In de major- en minorblokken is er sprake van 12 contacturen per week. Een contactuur is een uur waarbij een docent aanwezig is voor kennisoverdracht, instructie, begeleiding etc. De 12 uur per week bestaan uit: 4 uur hoorcollege (in principe voor de hele jaargroep) 4 uur werkcollege (groepen van ca. 25 studenten) 2 uur training (groepen van ca. 10 studenten) 1 uur projectgroep (groepen van ca. 5 studenten) 1 uur bijeenkomst met de tutor (groepen van ca. 5 studenten) B. In de majorblokken vallen ook binnen- en buitenlandse excursies. Alle excursies worden volledig begeleid door eigen docenten waardoor het aantal contacturen tijdens de excursies fors hoger ligt. Het aantal contacturen wordt daarmee op jaarbasis gemiddeld 80 hoger (voor alle vier jaren). C. Tijdens de stage- en afstudeerblokken beslaan de contacturen met de docenten: 8 uur tijdens de stage in jaar 2 (1 blok); 18 uur tijdens de stage in jaar 3 (2 blokken); 30 tijdens het uurafstudeerproject in jaar 4 (2 blokken) In totaal hebben de studenten gedurende de vierjarige opleiding gemiddeld 15, 23 contacturen per week. Volgens het document 'Personeelsbeleid RWA' wordt het benodigde personeel afgestemd op basis van het totale takenpakket van de RWA en de beschikbare financiën. De afstemming wordt in vier stappen gemaakt. Eerst wordt geïnventariseerd welke bestaande en toekomstige taken de RWA moet uitvoeren om haar doelstellingen te realiseren, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen lesgebonden taken, nietlesgebonden taken en deskundigheidsbevordering. Dan wordt het totale takenpakket genormeerd: aan elke taak worden uren toegekend, zodat inzicht wordt verkregen in de tijd die nodig is om het totale takenpakket uit te voeren. Vervolgens wordt de tijd die nodig is voor de uitvoering van het takenpakket vergeleken met de tijd die beschikbaar is op grond van de formatie. Als het takenpakket te groot is in relatie tot de beschikbare formatie, dan worden er tenslotte maatregelen genomen om de omvang van het takenpakket te reduceren, bijvoorbeeld door het stellen van prioriteiten, het afstoten van taken of het delegeren van taken naar studenten of (ander) ondersteunend personeel. In de praktijk zal er een sterkere wisselwerking zijn tussen het totale takenpakket en het aantal docenten. Naar aanleiding van de groei van het aantal studenten is in het personeelsbeleid extra aandacht besteed aan een formatieplan. Hierin is een streven naar verjonging te lezen (tevens een streven naar het aannemen van meer vrouwen en een grotere culturele diversiteit in de formatie). De RWA streeft er naar het
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 33
personeelsbestand flexibel te houden door in eerste instantie te werken met tijdelijke contracten. Een balans tussen tijdelijke en vaste krachten, én gastdocenten wordt nagestreefd. Uit onderzoek tijdens de audit bleek dat de RWA de laatste jaren meer personeel heeft kunnen aannemen en dat er voldoende personeel is om de gewenste kwaliteit te verzorgen. Ondanks de werkdruk als gevolg van de veranderingen van de afgelopen jaren en groei van de academie, zijn binnen de AHK de medewerkers van de RWA het meest ‘trots’ op hun opleiding. De opleiding geeft aan dat de structuur van het onderwijs met de projectmatige benadering van de stages, de organisatie van het onderwijs in groepen van wisselende grootte en het systeem van studentencoaching ook docentintensief is. Op het moment van de visitatie was dit geen probleem. Mocht het aantal studenten in de toekomst toenemen zal het aantal docenten een punt van aandacht moeten zijn. Daarbij komt dat de keuze van de academie om met veel gastdocenten te werken ook consequenties voor de vaste staf tot gevolg heeft: werken met gastdocenten is volgens de RWA misschien wel docentintensiever dan de huidige formatie rechtvaardigt. De opleiding geeft aan dat vergroting van de efficiency moet voorkomen dat afbreuk moet worden gedaan aan de didactische en onderwijsorganisatorische uitgangspunten. Het auditteam vindt dit voor de toekomst een blijvend punt van aandacht.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet van beide varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De RWA heeft momenteel voldoende personeel om het opleidingsprogramma uit te voeren; Gelet op de thans aanwezige deskundigheid van de docenten (zie onder facet 3.1en 3.3.), op de doorlopende aandacht voor deskundigheidsbevordering en op het flinke aandeel gastdocenten is de opleiding voldoende in staat om de gewenste kwaliteit te waarborgen.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 34
Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwaliteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het personeel gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Bevindingen In het document 'Personeelsbeleid RWA' wordt het beleid ten aanzien van de deskundigheidsbevordering van medewerkers geformuleerd. Deskundigheidsbevordering bestaat uit (1) het volgen van cursussen en trainingen (individueel of collectief), (2) interne overdracht van kennis (in het kader van het seniorenbeleid) en (3) het deelnemen aan studiedagen en congressen. Prioriteiten bij (1) worden bepaald door enerzijds de opleidingsnoodzaak en anderzijds de opleidingsbehoefte. De opleidingsnoodzaak ligt bij de RWA vooral bij nieuwe medewerkers die zich als beginnend docent didactisch en vakinhoudelijk scholen en bij medewerkers bij wie problemen zijn vastgesteld in hun functioneren waarvan aannemelijk is dat ze door gerichte training kunnen worden opgelost. De opleidingsbehoefte wordt door medewerkers zelf geformuleerd en is bovendien een vast agendapunt in de functioneringsgesprekken. De interne kennisoverdracht van oudere aan jongere medewerkers wordt bevorderd door het seniorenbeleid, dat is vastgelegd in het document ' conceptvoorstel seniorenbeleid', uit 2004. In facet 3.1 is al besproken dat de academie haar werknemers stimuleert tot het deelnemen aan congressen en symposia. Om de onderwijskundige kwalificaties te stimuleren is in 2006 het budget voor cursussen en trainingen besteed aan trainingen gericht op het oplossen van functioneringsproblemen en een training van tutoren, een training waar alle docenten aan konden deelnemen. De bedrijfscultuur van de RWA is informeel, met korte lijnen. Onderdeel van de cultuur is dat er naar gestreefd wordt de verantwoordelijkheden zoveel mogelijk op het uitvoerende niveau te leggen. Met name de docenten in vaste dienst vervullen verschillende coördinerende rollen, zoals een jaarcoördinator of tutor. Een deel van de docenten heeft zitting in de verschillende organisatorische commissies. Een kenmerk van de RWA is dat de opleiding flexibel wil zijn in de mogelijkheid gastdocenten in te huren om de band met het veld optimaal te onderhouden. De studenten waren tevreden over de docenten. Genoemd werden: waardering voor de aansporing vanuit de docenten om hard te werken en optimaal te presteren, het contact met de praktijk, de regelmatige debatten over actuele onderwerpen. Ook waren de studenten positief over de gastdocenten die een aanvulling vormen op de kennis en ervaring van de reguliere docenten. Het auditteam heeft vastgesteld dat de deskundigheid van de docenten goed is en voldoende wordt bijgehouden.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet van beide varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: qua vakdeskundigheid en inzicht in de werkveldontwikkelingen zijn de docenten voldoende uitgerust om de opleiding op een hoog niveau te verzorgen; een groot deel van de docenten is actief werkzaam in de praktijk en brengt zijn expertise binnen het programma.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 35
SAMENVATTEND OORDEEL “INZET VAN PERSONEEL”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het onderwerp “Inzet van Personeel” van beide varianten als voldoende. Kwalitatief en kwantitatief is de inzet van personeel zodanig dat de opleiding op hoog niveau kan worden verzorgd. Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee facetten van het onderwerp “Inzet Personeel” als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 36
Onderwerp 4: Voorzieningen Dit onderwerp kent twee facetten: 1. materiële voorzieningen; 2. studiebegeleiding.
Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Criterium Het facet ‘Materiële Voorzieningen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend om het programma te realiseren?
Bevindingen De overgang naar het competentiegericht onderwijs en de groei van het aantal studenten zijn van invloed op de huisvesting van de RWA. Op het moment van de visitatie stelde het auditteam vast dat het gebouw is aangepast door het uitvoeren van achterstallig onderhoud, de inrichting van een receptie, een aula voor professionele presentaties en een multifunctionele vijfde verdieping. De huisvesting en de materiele voorzieningen zijn naar oordeel van het auditteam toereikend om het programma te realiseren. Met de toename van het aantal studenten zijn volgens de academie in 2006 de grenzen van de mogelijkheden van het gebouw bereikt. Het document 'RWA Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, Functioneel en ruimtelijk Programma van Eisen', 2004 geeft het programma van eisen voor een volledig vernieuwde huisvesting, die zoveel mogelijk beantwoordt aan het competentiegerichte onderwijsconcept. In het voorjaar 2007 wordt besloten of de RWA haar huidige gebouw gaat renoveren, of mogelijk met een erfgoedinstelling als partner plannen voor nieuwe huisvesting gaat uitwerken. In het eerste geval moeten er volgens de academie in juli 2008, als het gebouw vol is, ingrijpende aanpassingen worden gedaan. In het laatste geval moeten die aanpassingen in juli 2008 zo bescheiden mogelijk zijn en moet de RWA in 2009 of 2010 verhuizen. Zoals gezegd is de huisvesting naar oordeel van het auditteam toereikend. Het team heeft vertrouwen in de plannen voor de toekomstige behuizing én in de kwaliteiten van de academie om de huisvesting en materiële voorzieningen op adequate wijze te (blijven) organiseren. Ook de ICT faciliteiten zijn naar mening van het auditteam adequaat. Positief is dat de RWA wat dit betreft een grote verbeterslag heeft gemaakt ten opzichte van een aantal jaar geleden.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma van de opleiding te realiseren. De inrichting is sober en functioneel; De ICT-voorzieningen zijn up-to-date;. De mediatheek is zeer wel voorzien en van hoge kwaliteit: als zelfstandige informatiebron (brede en diepe collectie) en als toegang tot externe bronnen.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 37
Facet 4.2. Studiebegeleiding Criteria Het facet ‘Studiebegeleiding’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten adequaat met het oog op de studievoortgang? Sluiten de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten aan bij de behoefte van de studenten?
Bevindingen Algemeen: vanaf 2002 werd stapsgewijs een nieuwe overleg- en communicatiestructuur ingevoerd. De nieuwe structuur omvat een Managementteam en drie commissies die verantwoordelijk zijn voor respectievelijk de programmaontwikkeling, de evaluaties en de onderwijscoördinatie. Daarnaast is besloten om de overlegstructuur aan te passen en daarbij uit te gaan van een cyclisch proces van ontwerp – uitvoering – evaluatie en verbetering, gecontroleerd door een kleiner managementteam. Informatievoorziening van de studenten geschiedt op heldere wijze met behulp van de studiegids, de blokboeken, informatie op blackboard en door de tutoren. Studiebegeleiding is op meerdere niveaus vormgegeven. Elke student heeft in een blok een eigen tutor. Deze docent is het eerste aanspreekpunt als het gaat om het functioneren van de student of de groep binnen het blok. De tutor voert groepsgesprekken. In het eerste blok van het eerste jaar vinden deze wekelijks plaats, bij de overige blokken vier maal per blok, in de overige jaren twee of drie maal per blok. De studenten schrijven in het eerste jaar vier maal per blok een onderwijsleerverslag, in de overige jaren twee maal per blok. De studenten beschrijven hierin hun eigen leerervaringen. Zij moeten daarbij vragen beantwoorden als: wat heb je in de afgelopen periode geleerd, hoe beoordeel je je eigen rol, hoe verliep de samenwerking met medestudenten, hoe beoordeel je de organisatie en de rol van de docent en wat moet de volgende keer beter? Voor zaken die te maken hebben met de algemene studievoortgang binnen een jaar, kan de student terecht bij de jaarcoördinator. Daarnaast is er de decaan, het eerste aanspreekpunt op het gebied van problemen met de studievoortgang als gevolg van persoonlijke omstandigheden. Alle studenten ontvangen drie keer per jaar schriftelijk informatie over hun studievoortgang. De studiebegeleiding is een onderwerp van de blokevaluaties. In september 2006 is gestart met het studentenvolgsysteem B&E. Op het moment van de visitatie had dit slechts betrekking op beoordelingen (cijfers). Begin 2007 wordt gestart met een hogeschoolbreed project om te bekijken of een portfoliosysteem kan worden toegevoegd. Uit de verschillende verslagen van blokevaluaties in het document 'Overzicht blokevaluaties 2002-2006' blijkt dat studenten de studiebegeleiding in de vorm van tutorgesprekken gemiddeld met een 6- waarderen. Ook de informatievoorziening werd door studenten van de RWA in het verleden niet onverdeeld positief beoordeeld. Dit kwam enerzijds door structurele kwantitatieve problemen (te weinig computers) en kwalitatieve problemen met de ICT, anderzijds doordat onderwijsopdrachten niet helder geformuleerd waren. Het auditteam heeft tijdens de visitatie geconstateerd dat deze problemen achter de rug zijn. De ICT, en dan met name blackboa,d functioneert goed. Het auditteam heeft geconstateerd dat de academie op een heldere wijze met de studenten communiceert. De studiegids is daarvan een goed voorbeeld. De informatie in de gids is zeer volledig, begrijpelijk en consequent, waardoor de studiegids een ondersteunende rol speelt
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 38
in de studiebegeleiding. In gesprekken met de studenten gaven zij bovendien aan tevreden te zijn met de informatievoorziening. De vierdejaars verhaalden over het groeiproces dat de opleiding de afgelopen jaren had doorgemaakt. De eerstejaars waren positief over de studiebegeleiding en de informatievoorziening . De onderwijsleerverslagen werden door de vierdejaars studenten die het auditteam sprak positief beoordeeld. Evaluaties gaven aan dat ze de verslagen in het begin van de studie als een overkill hadden ervaren. Gaande weg waren ze er het nut van gaan inzien. Naar aanleiding van de visitatie is het auditteam van mening dat de studiebegeleiding en de informatievoorziening van de RWA goed georganiseerd en bovendien effectief zijn met het oog op de studievoortgang. De studenten zijn tevreden over de informatievoorziening en studiebegeleiding.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor beide varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De informatievoorziening geschiedt op heldere wijze via de studiegids, de blokboeken, informatie op blackboard en door de tutoren; de studiebegeleiding vindt gestructureerd plaats via de tutorgesprekken en de onderwijsleerverslagen; de studiebegeleiding voldoet aan de behoeften van de studenten.
SAMENVATTEND OORDEEL “VOORZIENINGEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Voorzieningen” voor beide varianten van de opleiding als voldoende. De materiële voorzieningen zijn voldoende om de opleiding op adequate wijze te realiseren; De studiegeleiding vindt gestructureerd en naar voldoening plaats. Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel één van de twee facetten van het onderwerp “Voorzieningen” als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 39
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Dit onderwerp kent drie facetten: 1. evaluatie resultaten; 2. maatregelen tot verbetering; 3. betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld.
Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Criterium Het facet ‘Evaluatie Resultaten’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt de opleiding periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen?
Bevindingen 5.1.1. Inleiding. Kwaliteitszorg Hogeschoolbreed De Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten heeft sinds september 2006 een aparte afdeling Kwaliteit en Onderwijs die een eenheid brengt in de aanpak van de kwaliteitszorg binnen de verschillende faculteiten van de hogeschool. Daarbij wordt er naar gestreefd de sterke identiteit van de afzonderlijke opleidingen te handhaven. In het document 'AHK Kwaliteitsplan 2007-2008' is het kwaliteitszorgsysteem van de hogeschool beschreven. Het Kwaliteitsplan 2007-2008 dient ook voor de afzonderlijke faculteiten als leidraad. Evaluatieplannen worden opgesteld per faculteit. Hogeschoolbreed wordt er met ingang van februari 2007 jaarlijks een studentenmonitor gehouden. Hogeschoolbreed worden ook medewerkertevredenheidsonderzoeken georganiseerd (twee jaarlijks). De landelijke kunstenmonitor inventariseert onder bachelor afgestudeerden in het kunstenonderwijs gegevens over de overgang van onderwijs- naar beroepssituatie. Per faculteit wordt aan het einde van de bacheloropleiding een programma-evaluatie gehouden worden waarin studenten gevraagd wordt naar de kwaliteit van de opleiding in zijn geheel. 5.1.2. Kwaliteitszorg op de RWA Sinds de introductie van het nieuwe curriculum in 2003 monitort de RWA de mening van de studenten door alle onderwijseenheden volgens een vast schema per jaargroep en per blok te evalueren (blokevaluaties). Dit zijn schriftelijke evaluaties. De gegevens worden door een specialist in een verslag omgezet en vervolgens met de studenten besproken. Een ‘vervolgverslag’ gaat naar de Evaluatiecommissie, waarna het Coördinatorenoverleg verbeteringen uitvoert. Een bevinding van studenten is bijvoorbeeld een blok dat niet op de juiste plaats in het programma geplaatst is. Een dergelijke bevinding wordt met de Programmaraad besproken die voor het volgende jaar het programma aanpast. De blokevaluaties laten de afgelopen jaren ruwweg het volgende beeld zien: veel waardering voor de inzet, betrokkenheid en kennis van de docenten, toenemende waardering voor de samenhang en de inhoud van het programma. Daarnaast vinden de studenten het bijzonder goed dat er via de blokevaluaties serieus naar hen wordt geluisterd en dat men de verbeteringen terugziet in de volgende blokken en jaren. De studenten die het auditteam sprak onderschreven deze uitkomst. Met name de vierdejaars studenten gaven aan de studeerbaarheid van het programma sterk verbeterd te vinden. Ook vóórdat de AHK een afdeling Kwaliteit en Onderwijs had was de RWA actief bezig met evalueren en verbeteren. Sinds de accreditatie van 2002 heeft de RWA verschillende methoden van onderwijsevaluatie gekend. De RWA liep daarmee vooruit op de doelstellingen uit het Hogeschoolbrede kwaliteitsplan 20072008, waarin geformuleerd staat dat een opleiding kan aantonen dat ze permanent voldoet aan de accreditatie-eisen (en zelfs meer dan dat: het gaat niet zozeer om het moment (van accreditatie) maar om de beweging (kwaliteitszorg). In het studiejaar 2005-2006 heeft de RWA deelgenomen aan een pilot om het sofware pakket Infoland te beproeven. In het nieuwe kwaliteitszorgsysteem speelt dit programma een belangrijke rol. De academie geeft aan dat de digitale omgeving wordt gebruikt voor de verbetercyclus.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 40
In september 2006 is een overleg- en besluitvormingsstructuur ingevoerd waarin de cyclus van ontwerp uitvoering - controle is opgenomen.: onder het Managementteam functioneren de Programmaraad (verantwoordelijk voor het ontwerp), het Coördinatorenoverleg (verantwoordelijk voor een goede uitvoering) en de Evaluatiecommissie (controle op ontwerp en uitvoering). De voorzitters van deze organen maken deel uit van het MT. Het verbeterbeleid is daarmee een continu proces dat door het MT wordt gemonitord. De RWA geeft aan haar streefdoelen geformuleerd te hebben in het Beleidsplan 2004-2008. Globaal komt het er op neer dat de RWA een studeerbare, kwalitatief hoogwaardige opleiding wil aanbieden die voldoet aan de behoefte van het werkveld en de verwachtingen van de studenten. Naar de mening van het auditteam heeft de RWA een actieve evaluatiepraktijk. Het auditteam zou de academie willen aanbevelen de evaluaties in een vorm te houden die makkelijker meetbaar is. Het auditteam heeft daarnaast geconstateerd dat de RWA werkt aan een constante verbetering van de opleiding. Ook heeft het auditteam geconstateerd dat studenten positief zijn over het feit dat er naar ze geluisterd wordt, dat ze serieus genomen worden en dat er iets met hun bevindingen wordt gedaan.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor beide facetten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding wordt systematisch en structureel geëvalueerd; De opleiding streeft kwaliteit en studeerbaarheid na.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 41
Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Criterium Het facet ‘Maatregelen tot Verbetering’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Vormen de uitkomsten van periodieke evaluaties van de opleiding de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen?
Bevindingen De uitkomsten van de blokevaluaties zijn de basis voor verbeteringen in het daaropvolgende blok of hetzelfde blok volgend jaar. In het nieuwe kwaliteitszorgsysteem worden de verbeteringen gemonitord door het MT en door de drie commissies/overlegorganen die onder het MT ressorteren. Deze commissies coördineren het doorlopende verbeterproces: Programmaraad - Evaluatiecommissie - Coördinatorenoverleg. In deze commissies zijn ook de studenten vertegenwoordigd. De verbeteringen worden uitgevoerd door de desbetreffende coördinerende docent (per project/vak), onder supervisie van de jaarcoördinator. Bij elke volgende evaluatie met studenten en docenten staan de uitkomsten van de vorige evaluatie en het verbeterproces op de agenda. In de bovenstaande overlegstructuur met de drie commissie komen ook de resultaten van de propedeuse en de programma-evaluatie op de agenda. (Zie verder ook onder 5.1 Evaluatie Resultaten) In facet 5.1 “Evaluatie Resultaten” is al ter sprake gekomen dat naar de mening van het auditteam de RWA een buitengewoon actief evaluatiebeleid hanteert dat hecht verbonden is met concrete verbetermaatregelen. Het auditteam heeft geconstateerd dat evaluaties aantoonbaar leiden tot verbetermaatregelen die naar de mening van het auditteam ook daadwerkelijk verbeteringen zijn.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor beide varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: periodieke evaluaties worden aantoonbaar vertaald in concrete verbetermaatregelen waarvan de implementatie wordt gemonitord.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 42
Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Criterium Het facet ‘Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn -en zo ja op welke wijze- medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding?
Bevindingen De studenten zijn betrokken bij de evaluaties én de maatregelen tot verbetering (onder andere door zitting in de Programmaraad - Evaluatiecommissie - Coördinatorenoverleg). Ook het personeel overlegt regelmatig over blok- en jaaroverstijgende zaken. De besluitvorming over de zaken die hier aan de orde komen wordt voorbereid door de Programmaraad en vindt plaats in het MT. Er vindt over verbeteringen in het onderwijs geregeld overleg plaats met de (beroeps)Commissie van Advies. Zoals onder 5.1 ”Evaluatie Resultaten” reeds aangegeven staat de kwaliteitszorg bij de RWA aan het begin van een nieuwe fase waarin gestreefd wordt naar meer concreet meetbare resultaten. Onderdeel van deze ontwikkeling is dat aan het structureel betrekken van de alumni nog wordt gewerkt.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor beide varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Studenten, docenten en het afnemend beroepenveld zijn systematisch betrokken bij de evaluatie van de opleiding via interne evaluaties en via gesprekken tijdens de stagebegeleiding; Hogeschoolbreed vindt een studentenmonitor en een medewerkerstevredenheidsonderzoek (twee jaarlijks) plaats .
SAMENVATTEND OORDEEL “INTERNE KWALITEITSZORG”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Interne Kwaliteitszorg” voor beide varianten van de opleiding als voldoende. Het kwaliteitszorgsysteem omvat meerdere structureel uitgevoerde evaluatie-mechanismen die aantoonbaar leiden tot specifieke, en daardoor meetbare, verbeterdoelstellingen, die worden voorgelegd aan docenten en studenten; Studenten en docenten worden geïnformeerd over de verbetermaatregelen; De uitvoering van de verbetermaatregelen wordt planmatig gemonitord.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 43
Onderwerp 6: Resultaten Dit onderwerp kent twee facetten: 1. gerealiseerd niveau; 2. onderwijsrendement.
Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Criterium Het facet ‘Gerealiseerd Niveau’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties?
Bevindingen Het beroepenveld is actief betrokken bij de beoordeling van examenwerkstukken. Bij elk examen maakt een externe deskundige deel uit van de examencommissie. Over diepgang en complexiteit was de examencommissie in het verleden niet altijd tevreden; ze vond het niveau te wisselend. Om hier verbetering in aan te brengen is in 2005 besloten dat een onderzoekscomponent deel moet uitmaken van elk afstudeerproject. In 2006 is de maatregel genomen om (met name de methodologische-) voorbereiding op het afstudeerproject te verbeteren. Vanaf 2007/2008 zullen soortgelijke maatregelen in de eerste drie studiejaren ook worden genomen en zal de toetsing van de werkstukken die in die jaren worden gemaakt op deze punten worden aangescherpt. Uit de Kunstenmonitor 2005 (= lichting studiejaar 2003-2004) blijkt dat het belang van de competenties in de uitoefening van het werk door de alumni wordt onderschreven, ondanks het feit dat men tijdens de opleiding niet in deze ‘termen’ is benaderd. De afgestudeerden waarderen de competenties positief. Dit duidt erop dat de startcompetenties herkenbaar zijn in de beroepspraktijk. Volgens de Kunstenmonitor 2002/2003 hebben afgestudeerden van de RWA een arbeidsmarktparticipatie van 92% . Uit bijvoorbeeld de lezingen georganiseerd in het kader van de Salon Muséologie blijkt dat de afgestudeerden in de realiteit van het werkveld goed presteren. Een groot deel van de studenten zegt door te willen studeren. Ca. 50 % stroomt door naar het Wetenschappelijk Onderwijs. Het auditteam heeft inzage gehad in de studiegids waarin deze vakken beschreven staan. In ‘methoden van onderzoek’ wordt ingegaan op het doen van onderzoek en het schrijven van een scriptie. Een blok later vindt er verdieping plaats in het vak ‘voorbereiden afstuderen’. Tijdens de visitatie heeft het auditteam inzage gehad in de afstudeerwerkstukken. Deze zijn wat betreft probleemstelling van voldoende diepgang en complexiteit en voldoen aan de nagestreefde eindkwalificaties
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor beide varianten van de opleidingen als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Eigen waarneming van de afstudeerwerkstukken alsmede de gegevens die de opleiding heeft overlegd met betrekking tot de visie van het beroepenveld op de kwaliteit van de afgestudeerden, hebben tot dit oordeel geleid.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 44
Facet 6.2. Onderwijsrendement Criteria Het facet ‘Onderwijsrendement’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn er, al dan niet in samenspraak met verwante opleidingen, streefcijfers geformuleerd in vergelijking met andere relevante opleidingen? Voldoet het onderwijsrendement aan deze streefcijfers?
Bevindingen De RWA heeft rendementsdoelstellingen voor de opleiding vastgelegd in het beleidsplan van 2004. Er wordt bijvoorbeeld een hoog propedeuserendement in de opleiding nagestreefd (75%) en een hoog rendement voor diegenen die na de propedeuse de opleiding afmaken (96%). Daarnaast zijn er doelstellingen ten aanzien van de gemiddelde studieduur voor zowel de voltijd als deeltijdopleiding. Getuige het document 'Evaluatie beleidsplan 2004-2008. Streefcijfers en doelstellingen. Situatie februari 2007' voldoet het onderwijsrendement grotendeels aan deze cijfers. De RWA geeft prioriteit aan de nieuwe onderdelen van het onderwijsconcept: begeleiding, coaching en toetsing en niet op de rendementen. Ook kiest de academie ervoor de propedeuse als selectiejaar te gebruiken, als gevolg waarvan expliciet niet gestreefd wordt naar een hoger rendement in dit jaar. Bij facet 6.1 ‘Gerealiseerd niveau’ is al aangegeven dat een groot deel van de studenten zegt door te willen studeren en dat ca. 50 % doorstroomt naar het Wetenschappelijk Onderwijs. Afgestudeerden hebben de mogelijkheid door te stromen naar de internationale masteropleiding Master's Degree Programme in Museology (MDP), aangeboden op de RWA. Met de Universiteit van Amsterdam (UvA), Erfgoedstudies, Restauratie en Algemene Cultuurwetenschappen, zijn er afspraken gemaakt om afgestudeerden van de RWA te laten doorstromen. De UvA heeft een schakeljaar ontwikkeld voor afgestudeerden van de RWA die willen doorstromen. In 2007-2008 worden delen van dit schakeljaar in het curriculum van de RWA opgenomen. Zie hiervoor ook facet 2.5. Concluderend heef het auditteam vastgesteld dat de RWA streefcijfers heeft geformuleerd. Deze zijn naar mening van het auditteam ambitieus en blijken realiseerbaar. De RWA hanteert bewust, en succesvol, een beleid dat er op gericht is het onderwijsconcept te verfijnen en in lijn met de visie op het brede erfgoedveld uit te bouwen, zonder daarbij aan kwaliteit in te boeten. De opleiding kiest daarmee voor het kwaliteit en niet voor kwantiteit.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor beide varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De geformuleerde streefcijfers zijn hoog en worden grotendeels gehaald; Het auditteam onderschrijft de prioriteit die de RWA heeft gekozen die de nadruk legt op verdere ontwikkeling van het onderwijsconcept.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 45
SAMENVATTEND OORDEEL “RESULTATEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Resultaten” voor beide varianten van de opleiding als voldoende Het gerealiseerde niveau komt overeen met het niveau dat door de opleiding wordt nagestreefd en door het werkveld wordt verlangd; Het opleidingsrendement is hoog. Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel één van de twee facetten van het onderwerp “Resultaten” als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 46
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
3.1.
Oordeelschema HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed voltijd en deeltijd HBO BACHELOR OPLEIDING Cultureel Erfgoed voltijd
Onderwerp / Facet
Oordeel voltijd Oordeel deeltijd V7
1. Doelstellingen Opleiding
V8
1.1. Domeinspecifieke Eisen
G
G
1.2. Niveau Bachelor
G
G
1.3. Oriëntatie HBO
G
G
2. Programma
V
V
2.1. Eisen HBO
G
G
2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma
V
V
2.3. Samenhang Programma
G
G
2.4. Studielast
G
V
2.5. Instroom
V
V
2.6. Duur
V
V
2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud
G
G
2.8. Beoordeling en Toetsing
G
G V9
3. Inzet van Personeel
V10
3.1. Eisen HBO
G
G
3.2. Kwantiteit Personeel
V
V
3.3. Kwaliteit Personeel
G
G V11
4. Voorzieningen
V12
4.1. Materiële Voorzieningen
V
V
4.2. Studiebegeleiding
G
G
5. Interne Kwaliteitszorg
V
5.1. Evaluatie Resultaten
V
V
5.2. Maatregelen tot Verbetering
G
G
5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld
V
V V13
6. Resultaten
V14
6.1. Gerealiseerd Niveau
V
V
6.2. Onderwijsrendement
G
G
Samenvattend oordeel
7
8 9
10 11
12 13 14
V
V
Extra aantekening: goed. Extra aantekening: goed. Extra aantekening: goed. Extra aantekening: goed. Extra aantekening: goed. Extra aantekening: goed. Extra aantekening: goed. Extra aantekening: goed.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 47
3.2.
Integraal oordeel/ advies aan NVAO
Op basis van zijn bevindingen met betrekking tot alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde onderwerpen en facetten, concludeert het auditteam dat de door de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten in casu de De Reinwardt Academie verzorgde HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, variant voltijd en deeltijd, in aanmerking komt voor accreditatie door de NVAO. Het auditteam kent de onderwerpen “Doelstelling Opleiding ”, “Inzet van Personeel”, “Voorzieningen”, “Resultaten” een extra aantekening ‘goed’ toe.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 48
BIJLAGE I:
Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaring auditoren
Prof.dr. S. (Susan) Legêne Susan Legêne is historicus en sinds 1997 hoofd Museale Zaken van het Amsterdamse Tropenmuseum (Koninklijk Instituut voor de Tropen). Zij geeft leiding aan de wetenschappelijke staf, is verantwoordelijk voor de herinrichting van het museum en coördineert de internationale activiteiten van het museum. Daarnaast is zij sinds 2004 bijzonder hoogleraar Nederlandse Cultuurgeschiedenis, in het bijzonder de studie der voorwerpen, vanwege het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap aan de Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geesteswetenschappen. B. (Bert) Molsbergen Bert Molsbergen is directeur van het Museon in Den Haag en heeft een lange carrière in het museumveld, zowel nationaal en internationaal. Hij is oprichter en bestuurslid van het European Collaborative for Science, Industry and Technology Exhibitions. In zijn hoedanigheid als lid van de Landelijke Adviescommissie Museumregistratie van de (NMV) Nederlandse Museum Vereniging, heeft de heer Molsbergen inzicht in een scala van musea. Het doel van de museumregistratie is het zichtbaar maken, bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de Nederlandse musea, en daarmee het verantwoord beheer van het culturele erfgoed. W.L.M. (Wienke) Blomen De heer Blomen is sinds 1976 actief in het hoger (beroep) onderwijs op het gebied van bestuur, strategie en organisatie. Van 1976 tot 1992 in diverse functies bij de HBO-Raad, waaronder die van hoofd van een van de adviesgroepen en plv. secretaris-directeur, en sinds 1992 als senior-adviseur en later directeur en medeeigenaar van de Hobéon Groep BV. Sinds 1996 is hij tevens werkzaam in de certificering van bedrijven in de monumentenzorg, in het hoger onderwijs en in de sector kunst en cultuur. E. (Eefje) de Groot Is studente van de duale master Erfgoedstudies aan de Universiteit van Amsterdam. drs. M.E.C. (Miranda) Maring, secretaris Miranda Maring studeerde Architectuurgeschiedenis aan de VU te Amsterdam, afstudeerrichting Monumentenbeheer. Als bijvak volgde zij Restauratiekunde aan de TU Delft. Na haar studie begeleidde ze een aantal restauraties en werkte ze als free lance architectuurhistoricus aan verschillende publicaties. Miranda is bouwhistoricus in opleiding. Momenteel versterkt Miranda het adviseursteam van Hobéon Certificering. Haar kennis wordt ingezet bij opdrachten in de monumentenzorg, in de sector Kunsteducatie en in het Hoger Onderwijs. D.P.M. (Daniëlle) de Koning, secretaris Daniëlle de Koning heeft haar propedeuse behaald in de Franse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden, vervolgens heeft zij ervoor gekozen om over te stappen naar de studie Commerciële Economie (richting Internationaal Management) aan de Haarlem Business School. Tijdens deze studie heeft Daniëlle tien maanden met veel plezier in Frankrijk gewoond, waar zij stage heeft gelopen en gestudeerd heeft aan de ESSCA (Ecole Supérieure des Sciences Commerciales d’Angers). In 2003 studeerde zij af en is zij de studie Cultuur, Organisatie en Management gaan volgen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Haar werkterreinen binnen Hobéon zijn organisatieadvies, marktonderzoek en certificering.
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 49
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 50
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 51
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 52
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 53
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 54
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 55
Bijlage II: Overzicht van deelnemers aan de visitatie Management Team: Theo Thomassen, directeur; Tim Lechner, hoofd bedrijfsvoering; Bob Crezee, docent, coördinator bachelor programma; Peter van Mensch, docent, lector, voorzitter programmaraad; Joppe Knoester, docent, decaan, voorzitter evaluatiecommissie; Studenten 1e jaar: Sjoukje Kerman; Rolf Nieuwenhuijse; Douwe Jan Schrale; Linda Thoen Studenten 2e en 3e jaar: Edo Harries; Polly Redman; Gerry Hondelink Studenten 4e jaar: Marije Groen; Renate Winters; Linda Kool; Ann Gimpel Studenten deeltijd: Marry Bouwman; Barbera Boelen; Hans Besselink. Gastdocenten en Tutors: Mario Jellema (tutor); Rosemarijn Bügel (tutor); Marjan Otter (gastdocent); Donald Janssen (gastdocent) Docenten overlegstructuur en kwaliteitszorg: Léontine Meijer (programmaraad); Jan Sas (coördinatorenoverleg); Michiel Galama (evaluatiecommissie); Bob Crezee (coördinatoren en kwaliteitszorg) Vakdocenten: Pieter Keune- (Minor Conserveringsspecialist) M.irjam Wijnands, - (stagebegeleider) Nico Halbertsma –(publieksbegeleiding) Gerdie Borghuis (informatieverzorging) Martijn de Ruijter (beheer en behoud) Ruben Smit (theoretische museologie)
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 56
BIJLAGE III: Programma Visitatie RWA 11 april 2007 Plaats 5e etage 505
Tijd 9.009.15 9.1510.15
Auditteam Voltallig
Groep
Deelnemers
Onderwerp Installeren
Voltallig
Management Team (MT)
Theo Thomassen (dir) Tim Lechner Bob Crezee Peter van Mensch Joppe Knoester
Visie op het beroep Ontwikkelingen & Visie (strategisch beleid), Instroom Relatie beroepenveld Organisatiestructuur Communicatie Lectoraat / Innovatie Internationalisering Op hoofdlijnen: Personeel / Deskundigheidsbevordering Resultaten / rendementen Kwaliteitszorg
501
10.1511.00
Wienke Blomen
Studenten eerste jaar voltijd
Sjoukje Kerman (VT1) Rolf Nieuwenhuijse (VT1) Douwe-Jan Schrale (VT1) Linda Thoen (VT1)
502
10.1511.00
Suzanne Legêne
Studenten Edo Harries (tevens tweede en derde FMR) (VT2) jaar voltijd Polly Redman (VT2) Gerry Hondelink (VT3
503
10.1511.00
Bert Molsbergen en Eefje de Groot
Studenten vierde jaar voltijd
Marije Groen (VT4) Renate Winters (VT4) Linda Kool (VT4) Ann Gimpel (VT4)
Informatievoorziening Organisatie onderwijs Studeerbaarheid Aansluiting vooropl. Kwaliteit onderwijs Niveau Toetsing Voorzieningen Studiebegeleiding Informatievoorziening Organisatie onderwijs Studeerbaarheid Aansluiting vooropl. Kwaliteit onderwijs Niveau Toetsing Voorzieningen Studiebegeleiding Informatievoorziening Organisatie onderwijs Studeerbaarheid Aansluiting vooropl. Kwaliteit onderwijs Niveau Toetsing Voorzieningen Studiebegeleiding
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 57
504
10.1511.00
Miranda Maring
Studenten – deeltijd
Marry Bouwman (DT2) Barbera Boelen (DT3) Hans Besselink (DT4)
505
11.0011.15 11.1512.15
Voltallig Wienke Blomen, Suzanne Legêne, Eefje de Groot
Vakdocenten
11.15 12.15
Bert Molsbergen Miranda Maring
Gastdocenten en Tutors
Nico Halbertsma (publieksbegeleiding) Gerdie Borghuis (informatieverzorging) Martijn de Ruijter (beheer en behoud) Ruben Smit (theoretische museologie) Mario Jellema (tutor) Roos Bügel (tutor) Marjan Otter (gastdocent) Donald Janssen (gastdocent)
12.15 12.45 12.45 13.15 13.15 13.45
Voltallig
Informatievoorziening Organisatie onderwijs Kwaliteit onderwijs Toetsing Tutoraat Personeelsbeleid Aansl.werkveld/Stages RONDLEIDING
Voltallig
LUNCH
504
13.15 13.45
Bert Molsbergen Miranda Maring
503
13.45 14.30
Wienke Blomen Miranda Maring
503
504
505 503
Wienke Blomen Susanne Legêne, Eefje de Groot
Docenten Léontine Meijer overlegstructuur (programmaraad) en kwaliteitszorg Jan Sas (coördinatorenoverleg) Michiel Galama (evaluatiecommissie) Bob Crezee (coördinatorenoverleg en kwaliteitszorg DocentenPeter van Mensch bijzondere (lector en functies examencommissie) Mirjam Wijnands (stagecoördinator) Joppe Knoester (decaan) MT Theo Thomassen (dir) Tim Lechner Bob Crezee Peter van Mensch Joppe Knoester
Informatievoorziening Organisatie onderwijs Studeerbaarheid Aansluiting vooropl. Kwaliteit onderwijs Niveau Toetsing Voorzieningen Studiebegeleiding PAUZE/internoverleg auditteam Informatievoorziening Organisatie onderwijs Kwaliteit onderwijs Toetsing Studiebegeleiding Personeelsbeleid Deskundigheidsbev. Aansl.werkveld/Stages
Kwaliteitszorg Curriculum Organisatie onderwijs Organisatie colleges
Toetsing Stages Onderzoek Alumni Decanaat
Personeel / Deskundigheidsbevordering Resultaten / rendementen Kwaliteitszorg
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 58
5e etage
13.45 14.30
5e etage
14.3015.00
505
15.0015.45
Voltallig
505
15.45 16.30 16.30 17.00
Voltallig
5e etage
Suzanne Legêne Bert Molsbergen Eefje de Groot Voltallig
Voltallig
Verificatie Documenten
MT
Theo Thomassen (dir) Tim Lechner Bob Crezee Peter van Mensch Joppe Knoester
Pauze, verificatie documenten en intern overleg Pending Issues
Internoverleg auditteam MT en andere andere betrokkenen
Theo Thomassen (dir) Tim Lechner Bob Crezee Peter van Mensch Joppe Knoester
Terugkoppeling
©Hobéon® Certificering Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Cultureel Erfgoed, Reinwardt Academie, AHK 59