Adviesnota
Ombuigingen participatiebudget
Contouren nieuw ontwerp ‘ondersteuning arbeidsmarkt’ en bijbehorende ombuigingen voor de korte termijn
De onderkant van de arbeidsmarkt en de aanzet tot een aantrekkelijk investeringsmodel voor werkgevers, werkzoekenden en partners
Inhoud HOOFDSTUK 1 1.1 1.2 1.3
AANLEIDING .................................................................................................................................................... 3 LEESWIJZER...................................................................................................................................................... 4 AFSTEMMINGSPARAGRAAF ................................................................................................................................. 4
HOOFDSTUK 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10
CONTOUREN NIEUW ONTWERP ‘ONDERSTEUNING ARBEIDSMARKT’ ..................................18
CONTOUREN NIEUW ONTWERP ...................................................................................................................... 18 HEFBOMEN VOOR VERANDERING VIA DE PRAKTIJK ................................................................................................. 32 KANSEN VOOR DE REGIO? ................................................................................................................................. 33 SAMENVATTEND: KOERSBEPALING OP BASIS VAN CONTOUREN NIEUW ONTWERP ......................................................... 34
HOOFDSTUK 4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.3 4.4
CONTEXT..............................................................................................................................6
SOCIALE STIJGING EN OMBUIGINGEN PARTICIPATIEBUDGET ....................................................................................... 6 WET WERKEN NAAR VERMOGEN .......................................................................................................................... 8 BEZUINIGINGEN UWV ....................................................................................................................................... 9 BEZUINIGINGEN WSW ...................................................................................................................................... 9 ONTWIKKELINGEN VOLWASSENEDUCATIE............................................................................................................. 10 VERBINDING MET DECENTRALISATIES AWBZ/WMO EN WET OP DE JEUGDZORG .......................................................... 10 GEMEENTELIJK WERKBEDRIJF ............................................................................................................................. 12 ADVIES RAAD VOOR WERK EN INKOMEN ............................................................................................................. 13 ADVIES EXPERTISEGROEP .................................................................................................................................. 15 BESTAANDE VISIE OP INZET PARTICIPATIEBUDGET ............................................................................................... 15
HOOFDSTUK 3 3.1 3.2 3.3 3.4
INLEIDING ............................................................................................................................3
BEZUINIGINGSVOORSTELLEN 2012 EN UITWERKINGSOPGAVEN LANGE TERMIJN .................36
BEZUINIGINGSFICHE TOT NU TOE ........................................................................................................................ 36 OMBUIGINGEN KORTE TERMIJN ......................................................................................................................... 37 WERKGEVERSAKKOORD ................................................................................................................................ 41 IMPLEMENTATIEPARAGRAAF OMBUIGINGEN 2012 ............................................................................................. 41 UITWERKING VOOR LANGERE TERMIJN IN VERVOLGFASE ......................................................................................... 41 RELEVANTIE ................................................................................................................................................... 45
Ombuigingen Participatiebudget
2
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding
Directe aanleiding voor het opstellen van dit document is de aankondiging van het Rijk tot inrichting van een brede voorziening met zoveel mogelijk gelijke rechten, plichten en arbeidsmarktkansen voor mensen met arbeidsvermogen. Doelstelling van de regering is om het arbeidspotentieel in Nederland maximaal te benutten. De Wet Werken Naar Vermogen (Wwnv) integreert de Wet sociale werkvoorziening (WSW), de Wet werk‐ en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) en de Wet werk en bijstand (WWB) inclusief de Wet investeren in jongeren (WIJ). Met deze herziening van wetgeving aan de onderkant van de arbeidsmarkt gaan ook forse bezuinigingen gepaard. Deze staan nog los van bezuinigingen bij het UWVwerkbedrijf en flankerende wetgevingen als de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz) en de Wet op de Jeugdzorg. Bovengenoemde ontwikkelingen vragen om financiële ombuigingen die zijn gebaseerd op een samenhangend beeld van de toekomst en de wijze waarop wij mensen ondersteunen om sociaal te stijgen. Het noodzaakt tot scherpe keuzes in het al dan niet ondersteunen van doelen en doelgroepen in combinatie met betere prestaties in de uitvoering. Er komt over de volle breedte van het domein van sociale stijging meer nadruk te liggen op een mix van: eigen kracht van de burger; sturing op effectiviteit; wisselende coalities met een breed geschakeerd veld van samenwerkingspartners; meer verantwoordelijkheid bij en betrokkenheid van de werkgever; professionaliteit en klantgerichtheid in de uitvoering.
De gemeente Tilburg staat voor de uitdaging om samen met haar partners een nieuw ontwerp te formuleren van de wijze waarop mensen worden ondersteund om regulier op de arbeidsmarkt te kunnen functioneren. De discussie gaat daarbij niet alleen over veranderende wetgeving, minder middelen, maar raakt ook organisatorische en dienstverleningsvraagstukken van verschillende organisaties. Daarbij willen wij er voor waken dat de discussie over deze stelselherziening nu juist hoofdzakelijk een discussie is over systemen, geld en de organisatie van het werk binnen en tussen instellingen. Werkgevers, mensen die ondersteuning nodig hebben om aan het werk te komen én mensen die nooit een "normale" baan kunnen uitoefenen, zijn de maat der dingen. Rekening houdend met deze bewegingen moet de gemeente Tilburg naar scherpe keuzes wat ze wel en niet zelf blijft doen en wat ze wel en niet blijft financieren uit het Participatiebudget. De inzet van het Participatiebudget is daarin een belangrijk middel in de aanpak van sociale stijging in deze stad, maar niet het enige.
De gemeente Tilburg staat voor een forse en meervoudige opdracht, namelijk: 1. Ontwikkel een visie op de inzet van het fors teruglopende participatiebudget en positioneer dit mede binnen het sociale stijgingsvraagstuk; 2. Ontwikkel op basis van deze visie een aanpak die rekening houdt met de beschikbare middelen en die uitvoerbaar is 3. Beschrijf de nieuwe organisatie van de uitvoering ‘ondersteuning arbeidsmarkt’ 1 en beschrijf hierin de veranderende rol van gemeente ten opzichte van de inzet van de ketenpartners Deze notitie is de eerste stap in het proces om een definitieve ontwerp ‘ondersteuning arbeidsmarkt’ af te leveren dat vanaf 2013 zou moeten functioneren. Deze notitie adviseert over de contouren van het nieuwe 1
Voor de volledigheid en duidelijkheid: deze organisatie kent nu en in de toekomst een diversiteit aan partners en omvat alle afspraken, instellingen en werkwijzen die er op zijn gericht om een betere match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te organiseren.
Ombuigingen Participatiebudget
3
ontwerp en de bijbehorende ombuigingen op korte termijn voor het Participatiebudget 2012. Deze nota is dus bedoeld om de beweging, het perspectief te schetsen. Nadat over deze notitie besluitvorming heeft plaatsgevonden kan aan de hand van de contouren de bijbehorende uitwerkingsvraagstukken opgepakt worden. In deze vervolgstap zit ook pas de vertaalslag naar aantallen klanten, de toebedeling van middelen naar doelgroepen en het nieuwe dienstverleningsmodel sociale zaken in relatie tot de inzet van partners. De definitieve besluitvorming verwachten we aan het einde van het 1e kwartaal van 2012. Zodoende blijft nog voldoende tijd over om de implementatie van het nieuwe ontwerp ter hand te nemen voor het resterende deel van 2012. We hopen dat in de uitwerkingsfase de komende maanden de landelijke kaders voldoende zijn vastgesteld om de definitieve uitwerking ter hand te kunnen nemen. Dat geldt ook voor de verbinding met de decentralisaties Awbz/Wmo en Jeugdzorg. Wij vragen de lezer van deze notitie dan ook om begrip, voor het feit dat sommige aspecten nu nog onduidelijk zijn en dus op basis van landelijke besluitvorming nog een en ander kan wijzigen. Het gegeven dat het onderhandelingsakkoord tussen de gemeenten en het Rijk dit voorjaar niet is vastgesteld en er in feite door de houding van ‘agree to disagree’ nu veel onduidelijkheid heerst over het tijdpad en het definitieve beslag van de regeringsplannen, betekent niet dat we ons kunnen veroorloven een afwachtende houding aan te nemen. Willen we de noodzakelijke ombuigingen voor het participatiebudget voor 2012 en verder enige betekenisvolle en inhoudelijke lading meegeven dan vraagt dit om een doorkijk in de toekomstige situatie. Daarnaast vraagt ook de komende krapte op de arbeidsmarkt om nieuw handelingsperspectief en nieuwe prikkels. Willen we de concurrentiepositie in Tilburg en de regio met een kwantitatief en kwalitatief goede match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt blijven bedienen, dan is nu de tijd aangebroken om over de toekomst na te denken en de eerste stappen te zetten naar een nieuw ontwerp van de ‘ondersteuning van de arbeidsmarkt’.
1.2
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 schetsen we alle relevante ontwikkelingen die het vraagstuk waar deze notitie zich op richt raken. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de contouren van het nieuwe ontwerp van de ondersteuning van de arbeidsmarkt dat we voor ogen hebben. Wat verandert er en welke uitgangspunten hanteren we hierbij? De contouren zijn nodig om weloverwogen de verdere ombuigingen zoals gepresenteerd in hoofdstuk 4 voor te leggen. We onderscheiden korte termijn ombuigingen voor 2012 en agenderen ook alvast de uitwerkingsvraagstukken voor het vervolgproces die een bijdrage leveren voor de langere termijn. In dit afsluitende hoofdstuk 4 lichten we ook de ins and outs van financieel‐technische aard van het voorstel toe. Paragraaf 4.3 bevat een beknopte samenvatting van de contourenschets. De laatste paragraaf van dit hoofdstuk geeft ook kort de belangrijkste beweging die wordt ingezet aan en wat dit betekent voor de vigerende visie op het participatiebudget, de uitwerking van het gemeentelijk werkbedrijf en het beslag van het advies van de expertisegroep Ombuigingen Participatiebugdet.
1.3
Afstemmingsparagraaf
Voor de totstandkoming van deze notitie, maar ook voor het vervolgproces, is onderstaande projectstructuur ingericht:
Ombuigingen Participatiebudget
4
Opdrachtgever College van B&W
Stuurgroep Voorbereidingsgroep Raad
Projectmanager
Klankbordgroep Extern
Wergroep
In de werkgroep zijn zowel functionarissen van sector Beleidsontwikkeling als Publiekszaken betrokken vanuit de werkvelden: Arbeidsmarkt, Economie, Maatschappelijke Ontwikkeling, Integratie, Zorg, Armoede en Onderwijs. In deze werkgroep is ook een vertegenwoordiging van de Diamantgroep geborgd. Deze brede vertegenwoordiging in de werkgroep is doorgetrokken naar het niveau van de Stuurgroep, die de notitie vaststelt voor doorgeleiding naar bestuurlijke besluitvorming. Verder heeft er afstemming plaatsgevonden met partners in de stad (werkgevers, UWV, sociale activering, woningcorporaties, welzijn‐ en kennisinstellingen) via de zogenaamde Klankbordgroep Extern. Hierin zitten ook leden van de expertisegroep ombuigingen Participatiebudget die begin dit jaar een advies hebben uitgebracht en aangeboden aan het college van B&W. Dit is mede aanleiding geweest voor een cocreatie sessie met het college van B&W en de directie over het vraagstuk van de onderkant van de arbeidsmarkt. Via een voorbereidingsgroep is de Raad gedurende het totstandkomingproces van deze nota geïnformeerd over de inhoud van deze notitie zodat zij de Raadsleden tijdig en adequaat konden informeren. Tenslotte heeft ook overleg plaatsgevonden met de Klantenraad en is het proces met de OR voor de tweede fase uitgelijnd.
Ombuigingen Participatiebudget
5
Hoofdstuk 2
Context
In dit hoofdstuk schetsen we kort de meest relevante landelijke, regionale en lokale(beleids)ontwikkelingen die het vraagstuk van ombuigingen Participatiebudget raken. Op deze wijze geven wij de lezer van deze notitie voldoende context mee om de contourenschets in hoofdstuk 3 op waarde te schatten en de complexiteit van het vraagstuk te doorgronden. Verder biedt dit hoofdstuk ook inzicht in hoe verschillende lopende processen met elkaar worden verbonden en op waar welk puzzelstuk wanneer landt in het overall proces.
2.1
Sociale stijging en ombuigingen Participatiebudget
In het coalitieakkoord is de volgende passage over sociale stijging opgenomen: "Werken aan sociale stijging vergt een lange adem. Sociale stijging gaat over het verbeteren van de sociaaleconomische positie van mensen. Leren en werken staan daarin centraal. Maximaal inzetten op de doelen van de wijkimpuls hoort daar bij: jongeren doen het goed op school en halen een diploma, elk huishouden heeft een kostwinner en inwoners in deze wijken leven boven de armoedegrens. Nog gerichter inzetten van activiteiten in zorg, welzijn, jeugd en onderwijs is belangrijk.
Meerdere stijgingsroutes Het vraagstuk van de inrichting van de ondersteuning van de arbeidsmarkt en in welke doelgroepen we in termijn wel of niet in investeren om de reguliere arbeidsmarkt te kunnen betreden is onlosmakelijk verbonden met vraagstukken op het terrein van met name zorg & welzijn, onderwijs & jeugd, veiligheid, armoede en economie. Inactiviteit van burgers leidt tot een rekening die door velen betaald wordt. Leren en werken worden genoemd als de belangrijkste pijlers voor sociale stijging, maar in de praktijk bestaan er geen vaste routes voor sociale stijging. Individuele omstandigheden en posities verschillen daarvoor te sterk. Wel weten we dat een individu voornamelijk stijgt door middel van (een combinatie van): Werk/participatie Toegang tot onderwijs Kwaliteit woon/leefomgeving Toegang tot (culturele) netwerken Voldoende inkomen Toegang tot zorg Sociaal stijgen doe je als individu door je vaardigheden te ontwikkelen en interesses en netwerken te verbreden, met als opbrengsten: Je bent sociaal weerbaarder Je bent gezonder Je voelt je veiliger Je bent maximaal (financieel) onafhankelijk Je bent (mede door de voorgaande punten) in staat een grotere bijdrage te leveren aan de sociale stijging van anderen. Mensen zijn in meer of mindere mate zelf in staat sociaal te stijgen. Er zijn mensen die voor kortere of langere tijd niet zonder specifieke ondersteuning van de gemeente en haar netwerkpartners kunnen (naast de diverse basisvoorzieningen die vanuit overheid, instituten en markt voor iedereen beschikbaar zijn).
Diverse invalshoeken Het vraagstuk van sociale stijging is sterk gedifferentieerd en kan op verschillende manieren tegen het licht worden gehouden. Kijken wij bijvoorbeeld vanuit risico’s voor de samenleving of vanuit kansen voor ontwikkeling van individuen? Kijken wij vanuit de wetgevingskoker of vanuit de maatschappelijke werkelijkheid?
Ombuigingen Participatiebudget
6
Leggen wij de focus op de combinatie werken/leren of kijken wij breder? Redeneren wij vanuit het besteedbaar geld en maken wij van daaruit scherpe keuzen of vanuit de problematiek en proberen hierbij passende financieringsbronnen te vinden? En werken wij vanuit bewezen effectieve interventies of kiezen wij voor het experiment? Welke invalshoek ook wordt gekozen, vaststaat dat de term sociale stijging voor de burger vaak een abstractie is. Het gaat hen vooral om concrete zaken als het hebben van een baan, het behalen van een diploma, gezond en veilig leven en een plek hebben in de samenleving met bevredigende sociale contacten. Mensen ervaren dat deze zaken elkaar onderling ten positieve en ten negatieve kunnen beïnvloeden. Bijvoorbeeld: als je in armoede leeft heb je het geld niet om gezond te eten en lopen schulden snel op; krijg je vervolgens een baan, dan kun je schulden aflossen en je kinderen laten studeren. Maar ook: werkaanvaarding zorgt er dikwijls voor dat zich, zeker na een langere periode van werkloosheid, geheel nieuwe vraagstukken openbaren. Het voeren van de dagelijkse huishouding in combinatie met een fulltimebaan, of het combineren van werk met de zorg voor (kleine) kinderen. Mensen verschillen. De ene persoon is beter in staat om zichzelf bij tegenspoed weer in balans te brengen dan de andere. En, niet onbelangrijk, de ene persoon heeft door sociale achtergrond een betere uitgangspositie voor sociale stijging dan de andere. Wellicht de belangrijkste notie binnen deze discussie is dat er diverse samenhangen bestaan tussen programma's en interventies die gericht zijn op het stimuleren van sociale stijging (of tegengaan van daling). Deze nota heeft niet de ambitie om uitputtend deze samenhang in kaart te brengen en te onderzoeken op effectiviteit. Ook concentreert deze nota zich niet op de inrichting van een integraal proces van sturing op sociale stijging (zie ook paragraaf 2.1). Wel probeert deze nota vanuit het primair voorliggende vraagstuk ‐ namelijk: hoe organiseren we in de toekomst de activering van mensen naar de arbeidsmarkt met sterk minder middelen‐ daar waar mogelijk verbindingen te leggen naar andere terreinen. Samenhang en eenduidigheid wordt zeker niet gevonden door een eenduidig inhoudelijk beleidskader sociale stijging. Wij achten de maatschappelijke opgave te divers en te specifiek om zich te laten ‘temmen’ door algemene inhoudelijke beleidsuitgangspunten over de programma’s heen. Wij stellen vast dat concreetheid in inhoud en elementen van sociale stijging vooral ontstaat in een concrete casus van een individu, een groep of een wijk. Daar zal dan ook vooral de samenhang en eenduidigheid gevonden moeten worden. Vanuit deze invalshoek en tegen deze achtergrond stellen betekent sociale stijging niet meer en niet minder dat burgers als het gaat om economische en sociale participatie: Kansen herkennen en kunnen pakken. Zich kunnen ontplooien en ontwikkelen. En daardoor: Naar vermogen kunnen presteren. Zelfredzaam worden (economisch en sociaal). Hun bijdrage aan de samenleving vergroten
Opgave Bovengenoemde opgave betekent een verschuiving van beleidsinhoudelijke kaders op deelterreinen naar een effectieve interventies die vertrekken vanuit een brede risico analyse van de Tilburgse bevolking. En mogelijk tevens een verschuiving van beleidsinhoudelijk werk naar organiserend werk in het sterker vormgeven van bijvoorbeeld frontlijnen van professionals die ruimte hebben om inhoudelijk maatwerk te bieden aan Tilburgers (zie ook illustratie D, paragraaf 3.1). We spreken dan ook liever in termen van een ondersteunende kansenstructuur dan een beleidskader. In feite gaat het de komende jaren om: Het met sterk minder middelen samen met netwerkpartners organiseren van een lokale/regionale kansenstructuur met ondersteunende voorzieningen/diensten die, indien noodzakelijk, toegankelijk is voor iedereen en die bijdraagt aan: Maximale economische en sociale participatie Beperking van sociale risico’s op het terrein van leefbaarheid Een gezonde gemeentelijke financiële huishouding
Ombuigingen Participatiebudget
7
De kenmerken van deze kansenstructuur zijn: Niet elitair: in nabijheid van burger (toegankelijk/laagdrempelig) Indien mogelijk en efficiënt: zo min mogelijk overheid Ondersteunt burger indien nodig en van geboorte tot sterfbed (preventief/repressief) Gericht op zelfstandig functioneren individu én interactie tussen burgers (faciliterend en zelforganiserend) Maatwerk is mogelijk (vraag burger centraal) Diensten zo veel als mogelijk op elkaar afgestemd (samenwerking/integraal) Met weinig geld slim investeren. Investeren in individu als: o Deze een risico vormt voor de omgeving o Deze gemotiveerd is en ontwikkelbaar is o De interventie bewezen effectief is of ontwikkelbaar (innovatie) Voor deze nota is het van belang dat de contouren van de nieuwe organisatie van de ondersteuning van de arbeidsmarkt en de ombuigingen voor de korte termijn passen in/aansluiten bij een dergelijke kansenstructuur. De samenhang met andere terreinen wordt, indien relevant en voor zover inzichtelijk, in kaart gebracht en geagendeerd voor verdere uitwerking in het vervolgproces (zie met name ook paragraaf 2.6).
2.2
Wet werken naar vermogen
Op 1 januari 2013 wordt het stelsel van sociale zekerheid opnieuw ingericht. Nadat de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft vervangen en de Wet Werk en Bijstand (WWB) in de plaats kwam voor de Algemene Bijstandswet (ABW), is het nu tijd om het woud aan regelingen in de onderkant van de arbeidsmarkt te herijken en te harmoniseren. Doel van deze transformatie is het mogelijk maken dat meer mensen uit een uitkering aan de slag gaan. Daarom worden de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), de Wet sociale Werkvoorziening (WSW) en WWB met elkaar verenigd in één nieuwe wet: de Wet Werken naar Vermogen (Wwnv). De Wwnv gaat uit van vier dingen: 1) Iedereen wordt geacht naar vermogen bij te dragen aan de maatschappij door middel van betaalde arbeid of andersoortige maatschappelijke activiteiten 2) Het is goed voor iedereen dat hij of zij werkt in een zo normaal mogelijke baan bij een zo regulier mogelijke werkgever; 3) Werk gaat voor inkomen 2 4) Werken moet lonen In feite vraagt het Rijk van gemeenten om meer werk te maken van werk. Het uitgangspunt is dat iedereen die kan werken, ook gaat werken. Gemeenten moeten uitkeringsgerechtigden stimuleren zoveel mogelijk loonwaarde te realiseren. De overheid roept ook werkgevers op bij te dragen aan deze 'inclusieve arbeidsmarkt': van hen wordt verwacht dat ze bereid zijn, onder de juiste voorwaarden, mensen aan het werk te helpen die gebruik maken van een uitkering. Kanttekening hierbij is dat het Rijk wel appelleert aan een bijdrage van werkgevers, maar hier verder niks op organiseert. Met andere woorden: ons enige waardepapieren naar werkgevers zijn betrokkenheid, overtuigingskracht en het (nu nog te vaak) onbenut vermogen van de uitkeringsgerechtigden. De handreiking naar werkgevers houdt onder andere in dat ze slechts de werkelijke arbeidsproductiviteit van nieuwe werknemers betalen. Voorbeeld: Als iemand een productiviteit van 65% haalt, dan betaalt de werkgever dus 65% van het minimumloon aan de werknemer. De gemeente vult dat bedrag voor mensen die behoren tot de doelgroep van de WWnV aan tot maximaal het Wettelijk Minimum Loon (WML) 3 . 2
Voor iemand die nu recht heeft op een uitkering is er maar zeer beperkte inkomensvooruitgang. Het is de vraag wat dit doet met de motivatie van werkzoekenden/uitkeringsgerechtigden 3 Hierover is nog veel onduidelijkheid. Vermoedelijk zal worden uitgegaan van het minimumUURloon. Dat zou dan betekenen dat iemand die parttime werkt, maar in staat wordt geacht om 40 uur te werken, slechts over de werkende uren een aanvulling krijgt tot het wettelijk minimumUURloon, en voor de niet‐werkzame uren een aanvulling op bijstandsniveau.
Ombuigingen Participatiebudget
8
De invoering van de Wwnv is gepland op 1 januari 2013. De gemeenten gaan werken met een ontschot re‐ integratiebudget, waarbij de verwachting is dat de aanvulling vanuit integratie Wsw en Wajong gekort overkomt. De korting op het Participatiebudget wordt vooruitlopend al in 2012 ingeboekt (zie voor een financieel overzicht hoofdstuk 4). Voor de beeldvorming: het samengestelde budget zal straks ingezet worden voor ongeveer 10.000 mensen: 4500 bijstandklanten in de leeftijd tussen 28 en 65 jaar, 650 bijstandgerechtigden jongeren onder 28 jaar, 1600 arbeidsgehandicapten (WSW’ers), 400 gesubsidieerd medewerkers (ID/WIW) en 2700 Wajongers 4 . Daar komt nog bij dat de Wwnv straks ook voor niet uitkeringsgerechtigde werkzoekenden geldt.
2.3
Bezuinigingen UWV
Naast de forse korting op het participatiebudget is het kabinet tevens van plan om in de periode 2012‐2015 een half miljard euro aan bezuinigingen door te voeren op het UWVwerkbedrijf. De voorgestelde bezuinigingen houden in dat er landelijk 5000 tot 6000 arbeidsplaatsen zullen verdwijnen. Ook zal de dienstverlening op de circa 100 werkpleinen worden gereduceerd tot 30 regionale werkpleinen. De dienstverlening welke nu vanuit zowel werkplein Tilburg als Werkplein Waalwijk wordt georganiseerd, wordt gecentraliseerd in één werkplein Midden Brabant, gepositioneerd in Tilburg. Het UWVwerkbedrijf valt terug op haar kerntaken, waarbij een belangrijk deel van de focus en inzet zich zal richten op een goede werkgeversdienstverlening. Momenteel wordt een concept uitgewerkt waarin de dienstverlening van het UWVwerkbedrijf langs drie lijnen wordt georganiseerd: dienstverlening aan werkgevers, dienstverlening aan werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt en dienstverlening aan kansrijke en zelfredzame werkzoekenden. Dit zal gevolgen hebben voor de inrichting van de dienstverlening op het werkplein in Tilburg. De beweging naar één regionaal werkgeversservicepunt voor Midden‐Brabant is daarin relevant om mee te nemen in het nieuwe ontwerp omdat de directe verbinding en aansluiting met werkgevers en de wijze waarop we dit in samenhang doen steeds belangrijker wordt (zie ook hoofdstuk 3). Het werkgeversservicepunt Midden Brabant zal in de toekomst vraaggestuurd opereren. Dat wil zeggen: de vraag van de werkgever is altijd uitgangspunt van handelen. Verder is de verwachting dat het regionale punt zal functioneren als een netwerkorganisatie van (publieke) dienstverleners op het gebied van de personeelsvoorziening van bedrijven. In deze netwerkorganisatie is uiteraard ruimte voor samenwerkingsrelaties met commerciële partijen. Het UWVwerkbedrijf is via de klankbordgroep betrokken bij de totstandkoming van deze notitie omdat de verwachting is dat het UWVwerkbedrijf op termijn een belangrijke samenwerkingspartner blijft.
2.4
Bezuinigingen WSW
De Wwnv gaat uit van een ongedeeld budget waarop gemeentelijk beleid van toepassing is (zie paragraaf 2.2). De komende jaren zal de Rijksvergoeding per WSW‐arbeidsplaats fors afnemen, terwijl de verplichtingen vanuit de bestaande CAO onverkort van kracht blijven. Per 1 januari 2011 is dit al verlaagd naar € 25.759,‐. Tot 2015 wordt dit bedrag afgebouwd naar € 22.050,‐ (zie hoofdstuk 4 voor de financiële doorkijk in bezuinigingen WSW). Het aantal personen dat vanaf 2013 een beroep kan doen op “oude WSW‐rechten” is eindig. Allereerst geldt dat de indicatie vóór 15 mei 2011 moet zijn aangevraagd. Voor indicaties die na die datum maar vóór 1‐1‐13 zijn aangevraagd geldt dat ze in 2013 tegen de nieuwe norm voor WSW‐indicatie (uitsluitend beschut werk) zullen worden geherindiceerd. Deze nieuwe norm betekent dat de regering in de nieuwe plannen rekening houdt met het feit dat voor mensen met een zeer lage loonwaarde wel een aparte voorziening/structuur WSW van kracht moet blijven. Wie niet in aanmerking komt voor de indicatie beschut werk gaat naar de Wet werken naar Vermogen. Wat dat betekent voor de financiële voorwaarden in het nieuwe samengestelde budget vanaf 2013 is nu nog onduidelijk. Wel is duidelijk dat het verloop van de uitstroom van mensen met ‘oude rechten WSW’ bepalend is voor de ruimte die op termijn in het samengestelde budget ontstaat om te investeren in andere mensen via de nieuwe aanpak. Wel is duidelijk dat er voor gemeenten een financieel gat ontstaat tussen de kosten voor het zittende bestand enerzijds (loon, pensioen etc) en de Rijksvergoeding en de opbrengsten uit arbeid anderzijds. De toekomstige populatie WSW zal een steeds grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben, omdat uitsluitend nog maar de ‘zwaarste’ doelgroep, aangewezen op beschut werk, instroomt. Hierdoor nemen de kosten van begeleiding toe en neemt het bedrag dat de WSW‐bedrijven zelf kunnen terugverdienen op langere termijn fors af. Door het lagere aantal WSW‐ers nemen verder schaalvoordelen af. Dit alles zet de exploitatie in de WSW sterk onder druk. Om deze ontwikkeling te keren is een fundamentele herstructurering van de uitvoering van de WSW noodzakelijk. 4
Aantallen zijn afgerond en gebaseerd op cijfers 1e helft 2011
Ombuigingen Participatiebudget
9
De regeling Wwnv doet een beroep op de veranderkracht en het innovatief vermogen van gemeenten en hun SW‐bedrijven. De omslag in denken en doen is al ingezet vanaf 1998 en heeft een extra stimulans gekregen met de ontwikkeling van vernieuwende aanpakken en methoden in de SW‐pilots "werken naar vermogen" die vanaf eind 2009 lopen en waaraan de Diamantgroep deelneemt via de pilot Loondispensatie. Het Rijk wil gemeenten en hun bestuurders ondersteunen bij het redesign van de sociale werkvoorziening. Om de transitie periode te overbruggen zal een herstructureringsfaciliteit SW‐sector worden gecreëerd. Middelen uit deze faciliteit kunnen uitsluitend worden aangewend voor de herstructurering van de SW‐sector (maatregelen gericht op kostenreductie en transformatie van productie‐ naar mensontwikkelbedrijven). In feite is de veranderslag die van de Diamantgroep wordt gevraagd nauw verbonden met de ontwikkeling van het gemeentelijk werkbedrijf (zie paragraaf 2.7) en het vervolgproces dat volgt na de besluitvorming over deze notitie. Het bestuur van de Diamantgroep heeft inmiddels een opdracht verstrekt voor strategieontwikkeling voor de middellange termijn. De projectorganisatie van deze strategieontwikkeling Diamantgroep, de projectorganisatie van het gemeentelijk werkbedrijf en de projectorganisatie van de ombuigingen Participatiebudget (zie paragraaf 1.3) zijn met elkaar verbonden. Zo wordt voorkomen dat verschillende ontwikkellijnen te veel divergeren én is regie/coördinatie geborgd. Via het reguliere begrotingsproces van de Diamantgroep, de besluitvorming die ten grondslag ligt aan de start van het gemeentelijk werkbedrijf en het proces ombuigingen Participatiebudget wordt besluitvorming gevraagd over de transformatie bij de Diamantgroep en de financiële consequenties daarvan. Daarin worden de verschillende belangen en opdrachten van de Diamantgroep goed tegen elkaar afgewogen in het belang van de doelgroep.
2.5
Ontwikkelingen volwasseneducatie
Het budget voor volwasseneneducatie is voor 2010 en 2011 sterk gedaald tot een bedrag van 1,6 mln. euro. De komende jaren zal dit bedrag nagenoeg gelijk blijven. Met het vaststellen van de visie op inzet van het Participatiebudget in 2010 is de keuze gemaakt om deze middelen in te zetten voor:
Het tweede kans onderwijs voor jongvolwassenen (VAVO). Via het VAVO kunnen jongvolwassenen die zijn uitgevallen in het reguliere onderwijs alsnog hun diploma halen.
Inburgering en alfabetisering
Bevordering van het sociaal functioneren van kwetsbare groepen zoals ouderen en licht gehandicapten.
Ook in 2012 zullen we ‐met in acht name van de afbouw van inburgering‐ de middelen op deze doelgroepen inzetten. De verwachting is dat met ingang van het schooljaar 2013 ‐2014 het VAVO uit de middelenstroom van het participatiebudget wordt gehaald en rechtstreeks richting scholen wordt gefinancierd. De kabinetsplannen rondom onderwijs geven wel een aantal aandachtspunten mee voor verdere uitwerking in de vervolgfase als we definitief de middelen gaan inzetten op doelgroepen. Hierbij moet gedacht worden aan de plannen om onderwijs voor 30 plussers niet meer te financieren en de gevolgen van veranderingen binnen het MBO niveau 2, die de aansluiting op het VMBO onderwijs moeilijker zullen maken.
2.6
Verbinding met decentralisaties Awbz/Wmo en Wet op de Jeugdzorg
In de komende vijf jaar gaan in het zorgstelsel en op de arbeidsmarkt drie grote wijzigingen plaatsvinden die betrekking hebben op onze gemeentelijke verantwoordelijkheid. De Wet werken naar vermogen (Wwnv), die reeds in paragraaf 2.1 is toegelicht, integreert de maatregelen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, de functie Awbz‐begeleiding wordt geschrapt waarmee de verantwoordelijkheid bij de gemeenten wordt belegd en de Jeugdzorg (rijk en provincie) gaat in zijn geheel over naar gemeenten. Gemeenten krijgen hiermee een steviger positie waardoor ze meer tot recht kunnen komen als eerste overheid. Gemeenten zijn de bestuurslaag die het dichtst bij de burgers staan. De overgang naar gemeenten van de Jeugdzorg en AWBZ‐begeleiding en de komst van de Wet werken naar vermogen biedt kansen om deze versteviging vorm te geven, zonder dat dit betekent dat gemeenten alles zelf gaan sturen en uitvoeren. Onderstaande twee tabellen vatten de maatregelen voor Awbz/Wmo en Jeugdzorg samen:
Ombuigingen Participatiebudget
10
SCHRAPPEN AWBZ‐BEGELEIDING/TREFFEN WMO‐VOORZIENING Maatregel Burgers, daar waar noodzakelijk, adequaat ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven participeren. De functie begeleiding in de Awbz wordt geschrapt en wordt onder de compensatieplicht van de Wet maatschappelijke ondersteuning Wmo gebracht. Het betreft extramurale begeleiding van mensen met een beperking inclusief het vervoer dat aan de begeleiding verbonden is. Hieronder gaat ook extramurale begeleiding voor Jeugd vallen. Tijdpad 2013 is een overgangsjaar; gemeenten zijn dan verantwoordelijk voor mensen die voor het eerst of opnieuw een beroep doen op begeleiding. 2014 zijn gemeenten volledig verantwoordelijk. Omvang overheveling Staat nog niet vast. Er vindt een korting van 5% plaats. Het bedrag varieert naar huidig inzicht tussen de 2,1 en de 3,3 miljard voor de decentralisatie‐uitkering Wmo begeleiding. JEUGDZORG Maatregel Uitgangspunt voor jeugdzorg wordt ondersteuning en zorg binnen de sociale context en nadruk op preventie en ondersteuning in een vroegtijdig stadium. Verschillende onderdelen van de jeugdzorg (rijk, provincie, gemeente) worden bij elkaar gebracht en gemeenten worden verantwoordelijk voor de uitvoering van de gehele jeugdzorg. Dit landt in een nieuw wettelijk kader. Tijdpad In 2016 zijn alle onderdelen van de jeugdzorg gedecentraliseerd. 2013 is een overgangsjaar voor begeleiding AWBZ, 2014 tot 2016 gaat fasegewijs over de ambulante hulp, dag‐ en residentiële hulp, overige provinciale onderdelen: kindertelefoon, diagnostiek, indicatiestelling, casemanagement, advies‐ en meldpunt kindermishandeling jeugd‐ggz jeugd‐lvg gesloten jeugdzorg jeugdreclassering en jeugdbescherming als laatste Omvang overheveling Het budget komt gekort over. De overheveling bedraagt 80 miljoen in 2015, oplopend tot 300 miljoen vanaf 2017 waarschijnlijk als decentralisatie‐uitkering jeugdzorg. Gemeenten worden verantwoordelijk voor een nog grotere groep mensen die nu nog ondersteuning krijgen via de Awbz. De functies begeleiding en dagbesteding (ambulant) worden gedecentraliseerd naar de Wmo. De gemeente Tilburg wordt verantwoordelijk voor het bieden van passende ondersteuning voor een hele nieuwe categorie mensen. De groep 'onderkant arbeidsmarkt' en de mensen die ondersteuning krijgen via de Wmo zullen voor een belangrijk deel overlappen. Tilburg staat daarbij voor de meervoudige opgave om ondersteuning bij wonen, werk en zorg gescheiden te financieren, terwijl op individueel niveau maatwerk noodzakelijk zal blijven. Niet onbelangrijk daarbij is dat het hebben van werk voor een belangrijk deel bijdraagt aan het kunnen behouden van een woning en stimuleert een gezonde levensstijl. Bij het inrichten van de ondersteuning aan burgers op de arbeidsmarkt wordt gekozen voor een meer integrale benadering gericht op zo veel mogelijk activering naar regulier werk. Gemeenten worden in staat gesteld hun lokale zorgtaken nog doelmatiger uit te voeren. En tot slot stelt de overdracht van Jeugdzorg gemeenten in staat de verantwoordelijkheid voor samenhangende ondersteuning en hulp aan kinderen en hun gezinnen vorm te geven en waar te maken omdat dit gekoppeld kan worden aan de beleidsdomeinen onderwijs en vrije tijd. De
Ombuigingen Participatiebudget
11
lokale overheden kunnen hiermee hun verantwoordelijkheid op deze terreinen compacter en meer in samenhang uitvoeren. Zowel landelijk, regionaal als lokaal wordt opgeroepen om deze processen waar mogelijk met elkaar te verbinden en in samenhang op te pakken. De ambitie is om ondersteuning aan burgers breder en met meer dwarsverbindingen op te pakken omdat veel mensen die begeleiding krijgen ook steun nodig hebben op het terrein van werk en inkomen, opvoeding, gezondheid. De 3 decentralisatieprocessen zijn een forse uitdaging mede omdat door het rijk aan de decentralisaties ook een besparingsopgave gekoppeld is en dat daarnaast ook sprake is van besparingen op het bestaande gemeentelijke domein. Onder druk van komende bezuinigingen is er meer dan ooit behoefte aan vernieuwing en versterking van verbindingen en arrangementen die een antwoord geven op hedendaagse –met elkaar samenhangende‐ vragen van burgers naar ‘deelnemen’ (participatie), service en zorg. Een goed voorbeeld hiervan is vervlechting van werkgelegenheidsproblematiek en de Wmo in het initiatief "Woon Zorg Service in de Wijk". In bijlage 1 hebben wij de fasering van de verschillende decentralisaties in een tijdtabel voor u overzichtelijk weergegeven. Daaruit blijkt dat het tijdpad van implementatie van de verschillende decentralisaties uiteen loopt. Vanwege de eigen dynamiek en tijdpaden worden de verschillende decentralisatieslagen daarom via afzonderlijke projecten en processen, maar wel in onderlinge samenhang, voorbereid en vormgegeven. Zo is bij de totstandkoming van dit document intern als extern op zowel inhoud als de organisatie van feedback de verbinding gelegd met de domeinen onderwijs, zorg en maatschappelijke ontwikkeling. Met de invoering van Passend Onderwijs zullen onderwijsinstellingen, Jeugd(zorg)organisaties en de gemeentelijke overheid steeds meer elkaars partner worden. Dit effect wordt nog versterkt door de transitie van de jeugdzorg van de provinciale overheid naar de lokale overheid. In het kader van sociale stijging is het van groot belang dat de economie wordt versterkt, dat we profiteren van groeisectoren, waarvoor goed opgeleide jongeren nodig zijn. Dit betekent dat we niet alleen aandacht moeten hebben voor het behalen van startkwalificaties, maar ook dat zoveel mogelijk jongeren een duurzame plek op de arbeidsmarkt erna vinden. In algemene zin zou krapte op de arbeidsmarkt moeten leiden tot meer vacatures aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Toch zal uiteindelijk een deel van al deze mensen niet aan de slag komen bij reguliere werkgevers op basis van een reguliere arbeidsovereenkomst (zie ook hoofdstuk 3). Werkgevers zullen namelijk ook grijpen naar alternatieve oplossingen als technische innovatie, aanpassen van productieprocessen of productieverplaatsing. Voor mensen die niet aan de slag komen bij reguliere werkgevers heeft de gemeente Tilburg nu reeds concepten ontwikkeld waarbij deze mensen worden ingezet voor de productie van publieke taken zoals thuiszorg, buurtbeheer ("Woon Zorg Service in de Wijk") en beheer van openbare voorzieningen (BAT/ontwikkeling gemeentelijk werkbedrijf). Vrijwel alle activiteiten van de Diamantgroep in het kader van de WSW vallen hier ook onder. Ook hier zijn veel samenwerkingsverbanden met werkgevers aangegaan (detacheringen en werken op locatie). Zo heeft de gemeente Tilburg met samenwerkingspartners al enkele verbindingen weten te leggen. In deze nota wordt vooralsnog volstaan met het aangeven dat deze verbindingen versterkt en uitgebreid moeten worden. Niet alleen qua aantal, maar ook qua doorstroming naar de reguliere markt. Dat is gezien de langlopende processen de belangrijkste houvast en het beste ijkpunt. De redenatie daarin is in feite eenvoudig: er ontstaan voldoende kansen en mogelijkheden de komende jaren om meer dan nu het geval is de arbeidsreserve in te zetten voor het verrichten van activiteiten die bijdragen om burgers, daar waar noodzakelijk, adequaat te ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven participeren.
"In de komende vier jaar richten we ons op de groep die tussen de 1 en de 3 jaar in de bijstand zit. Met behulp van een gemeentelijk werkbedrijf gaan deze mensen onmiddellijk aan het werk. Werk, waar de stad behoefte aan heeft, zoals buurtconciërges. Tevens wordt gekeken wat nodig is aan scholing en werkervaring om zo snel mogelijk door te kunnen stromen naar een reguliere baan".
2.7
Gemeentelijk werkbedrijf
In het coalitieakkoord is de volgende ambitie opgenomen:
Ombuigingen Participatiebudget
12
Inmiddels is fase I afgerond: de verkenning van wat het gemeentelijk werkbedrijf voor welke doelgroep met welke dienstverlening kan betekenen. De Raad heeft een ontwikkelingsrichting vastgesteld. Deze luidt als volgt: We beschouwen de Diamant Groep als “het gemeentelijk werkbedrijf”, dat opereert als opdrachtnemer van de gemeente, die verantwoordelijk opdrachtgever is voor de uitvoering van het participatiebeleid; zoveel als mogelijk maatschappelijk nuttig werk organiseert voor mensen op hun ontwikkelingsweg omhoog op de participatieladder; zich richt op de mensen die een investering nodig hebben in de ontwikkeling naar (betere) arbeidsproductiviteit. Deze doelgroep wordt in de eerste plaats gevormd door de mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt van 1 tot 3 jaar. En in de tweede plaats door een deel van de mensen met een kortere (< 1 jaar) en langere (> 3 jaar) afstand tot de arbeidsmarkt. 80% van het voor de doelgroep beschikbare budget is beschikbaar voor het gemeentelijk werkbedrijf, 20% wordt ingezet op de private markt. Momenteel loopt de verdere uitwerking en de voorbereiding van de daadwerkelijke implementatie van het concept, zodat de Raad in de tweede helft van 2011 een definitief go or no‐go kan geven (besluitvorming december 2011). De voorbereiding van deze besluitvorming concentreert zich op de uitwerking van een businesscase (welke dienstverlening wordt tegen welke prijs en voor welke aantallen doelgroepen ingezet) en een sturingsarrangement tussen de gemeente en de Diamantgroep (vormgeving partnerschip en opdrachtgever‐ opdrachtnemerrelatie). Het proces van totstandkoming van het gemeentelijk werkbedrijf en de bijbehorende planning is vastgesteld voordat duidelijkheid ontstond over de kabinetsplannen over de Wwnv. De definitieve besluitvorming over het gemeentelijk werkbedrijf valt midden in het uitwerkingsproces ombuigingen participatiebudget. Het is mogelijk om beide processen zonder vertraging parallel te laten verlopen maar dit vraagt om inzicht en enige lenigheid van alle betrokkenen en het bestuur. Het gemeentelijk werkbedrijf zal in de toekomst een belangrijk onderdeel zijn van de nieuw te vormen organisatie van de uitvoering ‘ondersteuning arbeidsmarkt’. Ingewikkeld is het gegeven dat de inzet van middelen, gekoppeld aan doelgroepen pas in de vervolgfase ombuigingen participatiebudget kan worden uitgewerkt en dat de besluitvorming daarover aan het einde van het eerste kwartaal van 2012 wordt verwacht. De uiteindelijke keuzen ten aanzien van de inzet van het participatiebudget en de visie op het ontwerp ‘ondersteuning arbeidsmarkt’ zijn bepalend voor de omvang en inhoud van de opdracht aan het gemeentelijk werkbedrijf. Vandaar het belang om beide processen goed met elkaar te vervlechten. Bij de samenstelling van beide projectorganisaties en ‐aanpakken is daarmee zoals aangegeven rekening gehouden. De inhoud van hoofdstuk 3 is daarom input voor de opdracht voor verdere uitwerking in de uitwerkingsfase van het gemeentelijk werkbedrijf. De besluitvorming in december over het gemeentelijk werkbedrijf zal, gezien het overstijgende belang van het proces ombuigingen Participatiebudget en nog onvoldoende informatie vanuit landelijke kaderstelling, wel een voorbehoud maken. In de businesscase van het gemeentelijk werkbedrijf wordt hier onder andere bij de risico‐ en implementatieparagraaf rekening mee gehouden.
2.8
Advies Raad voor Werk en Inkomen
In februari 2011 bracht de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) het rapport 'Gemeentelijk re‐integratiebeleid vergeleken' uit. Dit rapport, waarin 74 gemeentelijke onderzoeken naar de effectiviteit van re‐integratie worden samengevoegd en vergeleken en aangevuld met internationaal onderzoek, biedt handvatten voor beantwoording van de ombuigingsvraagstukken in Tilburg. De voornaamste conclusie van het rapport is dat re‐integratiebeleid resultaat oplevert door een combinatie van positieve en negatieve prikkels voor de klant. Onder positieve prikkels wordt onder andere verstaan het investeren in de klant door middel van begeleiding, scholing en bijvoorbeeld loonkostensubsidies. Onder negatieve prikkels wordt onder meer verstaan het inzetten van een verplicht werkprogramma als tegenprestatie voor de uitkering in combinatie met een strak handhavingsbeleid. Om het resultaat ook efficiënt te behalen is het zaak om op het niveau van de klant een zorgvuldige afweging te maken welke instrumenten worden ingezet: niet iedere klant heeft dezelfde interventie nodig en soms werkt een interventie zelfs averechts.
Ombuigingen Participatiebudget
13
In het onderzoek wordt beschreven dat er binnen de groep werkloos werkzoekenden een viertal doelgroepen zijn te onderscheiden: 1. Mensen waarvan de kosten van begeleiding hoger blijven dan de productiewaarde. 2. Mensen waarvan de productiewaarde hoger kan worden dan de begeleidingskosten, maar lager dan het minimumloon. Ook na ondersteuning zullen zij niet in staat zijn om het minimumloon te verdienen. 3. Mensen met een productiewaarde lager dan het minimumloon, die met ondersteuning hun productiviteit kunnen verhogen tot gelijk of hoger dan het minimumloon. 4. Mensen met een productiewaarde hoger dan het minimumloon. Deze groep kan werkloos zijn vanwege frictie op de arbeidsmarkt. Het rapport concludeert dat het voor iedere groep mogelijk is om vast te stellen wat, gemiddeld gezien, de maximaal te bereiken trede op de participatieladder is en welke interventie zinvol en doelmatig is om dit resultaat te bereiken. Onderstaande tabel brengt dit in kaart: Groepsindeling Maximaal haalbare trede op de Interventie participatieladder Groep 1: negatieve Trede 3, deelname aan 1. Wegnemen tijdelijke belemmeringen productiewaarde georganiseerde activiteiten voor maatschappelijke participatie 2. Sociale activering, bevorderen maatschappelijke participatie Groep 2: productiewaarde Trede 5, betaald werk met 1. Wegnemen tijdelijke belemmeringen voor hoger dan kosten ondersteuning maatschappelijke participatie begeleiding, maar blijvend 2. Sociale activering, bevorderen lager dan het maatschappelijke participatie minimumloon. 3. Vergroten productiviteit: vakgerichte scholing en training 4. Permanente loonkostensubsidie Groep 3: productiewaarde Trede 6, betaald werk. 1. Wegnemen tijdelijke belemmeringen voor lager dan minimumloon, maatschappelijke participatie maar te verhogen tot 2. Sociale activering, bevorderen minimaal niveau maatschappelijke participatie minimumloon. 3. Vergroten productiviteit: vakgerichte scholing en training 4. Werkervaringsplaatsen 5. Verplichte activiteiten o.a. Work First 6. Tijdelijke loonkostensubsidie Groep 4: productiewaarde Trede 6, betaald werk. 1. Wegnemen tijdelijke belemmeringen voor gelijk aan of hoger dan maatschappelijke participatie minimumloon. 2. Verplichte activiteiten o.a. Work First 3. Bemiddeling en sollicitatietrainingen In vergelijking met de huidige inrichting van het re‐integratiebeleid van de gemeente Tilburg kan de conclusie getrokken worden dat: 1. We nu nog onnodig veel en dure instrumenten inzetten voor kansrijke klanten in de laatste fase voor inschakeling betaald werk (tijdelijke loonkostensubsidie en individuele coaching). 2. We zetten nu nog bemiddeling en sollicitatietraining in voor klanten die daar nog niet aan toe zijn (minder kansrijke klanten). 3. Bij onze doelgroep sociale activering is het belangrijk om alert te blijven op mogelijkheden om verder te stijgen naar betaald werk met ondersteuning. Dat is in de huidige aanpak geborgd, maar kan scherper. 4. We plegen geen of onvoldoende activeringsinzet op groep 1 en laten daarmee kansen liggen met het oog op benutten van verborgen talent in de verbinding met de aanpak van andere maatschappelijke vraagstukken als vrijwilligerswerk en decentralisatie Awbz/Wmo.
Ombuigingen Participatiebudget
14
2.9
Advies expertisegroep
Begin 2011 heeft het college een expertisegroep geïnstalleerd met het doel advies in te winnen hoe om te gaan met de forse bezuinigingen op het participatiebudget. In deze expertisegroep zijn verschillende experts met diverse achtergronden betrokken (onderwijs, wetenschap, bedrijven en bestuurders). Het advies van de expertisegroep verwerkt in de nota Tilburg, met kracht aan de slag is geen kant‐en‐klare oplossing, maar wel een visie op de problematiek, nieuwe uitgangspunten en concrete bouwstenen voor een andere benadering. De boodschap van de expertisegroep luidt: de gemeente en haar inwoners moeten zich niet uit het veld laten slaan door de druk op het budget. Activering moet op een fundamenteel andere wijze worden aangepakt. Via drie krachtige strategieën: 1. Ga zonder omwegen krachtig aan de slag in een directe verbinding met werkgevers (werkgevers in stelling) 2.
Sluit veel gerichter aan op de leefwereld van uitkeringsgerechtigden (mensen centraal)
3.
Creëer en benut participatiemogelijkheden in de wijk (in de wijk aan de slag)
Tijdens het doorlopen van het proces ombuigingen Participatiebudget tot nu toe is het advies van de expertisegroep nadrukkelijk gewogen en beoordeeld. Een aantal expertisegroepsleden zijn opgenomen in de klankbordgroep extern in de projectorganisatie zoals opgenomen in paragraaf 1.3. Zodoende kan het gedachtegoed door de expertisegroep zelf bewaakt en ingebracht worden.
2.10
Bestaande visie op inzet Participatiebudget
In een hoofdstuk dat de context weergeeft waarbinnen de discussie over het ombuigen van het participatiebudget zich afspeelt, is het ook van belang om de vigerende missie en visie op de inzet van het budget de revue te laten passeren. Deze is medio 2010 door de raad via de nota "Werken aan Sociale Stijging ‐ Visienota Inzet Participatiebudget" vastgesteld. De volgende missie voor de Tilburgse inzet van het participatiebudget is van kracht: Iedere Tilburger is ‐ naar vermogen ‐ duurzaam zelfredzaam en daardoor in staat is om een bijdrage te leveren aan de samenleving. Voor de inzet van het participatiebudget hanteert de gemeente Tilburg momenteel de volgende uitgangspunten: De gemeentelijke inzet richt zich op sociale stijging van individuele burgers. Leren en werken staan daarbij centraal Basis voor de inzet van middelen vormt het ontwikkelperspectief van de individuele burger ten opzichte van het ideale participatieprofiel Gegeven de beperkte financiële middelen kan niet iedereen die niet aan het ideaalprofiel voldoet worden ondersteund. We moeten keuzes maken. Door het maken van slimme combinaties van voorzieningen kan de effectiviteit van de ondersteuning worden vergroot. Het perspectief van de burger is daarbij leidend, niet de grenzen van het participatiebudget. Bij het in beeld brengen van de ondersteuningsvraag kijken we breder dan de grenzen van het participatiebudget. Het participatiebudget is ontwikkelbudget. De inzet van de ondersteuning is altijd tijdelijk. De financiering stopt als het afgesproken ontwikkeldoel is bereikt. Stimulering van sociale stijging begint met een goed contact met de burger in de wijk. We maken daarbij optimaal gebruik van de bestaande infrastructuur van ketenpartners. We zetten momenteel het Participatiebudget in voor de volgende doelgroepen: Participatieplichtigen De groep WWB‐ers met kansen op activering naar de arbeidsmarkt.
Ombuigingen Participatiebudget
15
Maximaal 2 jaar inzet budget voor individuen waarvoor maximaal sociale activering haalbaar is Jongeren die onder de Wet investering Jongeren vallen Alle inburgeringsplichtigen krijgen een aanbod Participatiebehoeftigen De groep WWB‐ers, inburgeringsplichtigen en WIJ‐jongeren vormen slechts een klein deel van een veel grotere groep Tilburgers met een participatieachterstand. Deze groep participatiebehoeftigen (dus zonder participatieplicht) is in potentie heel groot. Belangrijke prioriteiten vanuit het participatiebudget voor deze groep zijn: Het tweede kans onderwijs voor jongvolwassenen (VAVO). Via het VAVO kunnen jongvolwassenen die zijn uitgevallen in het reguliere onderwijs alsnog hun diploma halen. Inburgering en alfabetisering Bevordering van het sociaal functioneren van kwetsbare groepen zoals ouderen en licht gehandicapten. Doelgroep impulswijken Samen met woningcorporaties investeert de gemeente Tilburg via Tilburg Akkoord/wijkimpuls gedurende 10 jaar extra in de ontwikkeling van vijf impulswijken: de Uitvindersbuurt/Trouwlaan, Stokhasselt, Groeseind/Hoefstraat, Kruidenbuurt en Groenewoud. Drie doelen staan hierbij centraal: Ieder huishouden een kostwinner Inwoners leven boven de armoede grens Jongeren doen het goed op school en halen een diploma Voor wat betreft de inzet van de middelen ten behoeve van bovenstaande drie doelgroepen geldt verder de leidraad dat de middelen worden ingezet voor Tilburgers met een grote participatieachterstand, met voldoende ontwikkelpotentieel, met voldoende motivatie en wanneer er sprake is van een bijdrage aan de stad. Uitzonderingen hierop zijn jongeren zonder startkwalificatie en inburgeringbehoeftigen 5 . Zij krijgen ongeacht de participatieachterstand een aanbod. We blijven jongeren dus ondersteunen bij het behalen van hun startkwalificatie door de infrastructuur voor het tweedekans onderwijs (VAVO) in stand te houden. Via het VAVO kunnen jongeren alsnog hun VMBO‐T, HAVO of VWO diploma halen. Ook blijft inburgering een belangrijke prioriteit. Zonder een goede beheersing van de Nederlandse taal zijn de kansen op de arbeidsmarkt beperkt, is een succesvolle deelname aan het onderwijs onmogelijk en ben je zeer beperkt in het leggen van contacten. Medio 2010 is vastgesteld dat de inzet van het Participatiebudget een stedelijke werking heeft, maar door een projectmatige aanpak is focus aangebracht op het bedienen van de doelgroep van het participatiebudget binnen de impulswijken Stokhasselt en de Vogeltjesbuurt. Daarbij blijft de vastgestelde visie leidend voor de inzet van de participatiemiddelen. Extra investeringen in de impulswijken (buiten de lijn van de vastgestelde visie) worden uit andere middelen bekostigd. Bij de herijking van de doelen en streefcijfers impulswijken is aangegeven dat op basis van huidige resultaten en toekomstige bezuinigingen/nieuwe wetgeving handhaven van het doel dat in 2014 50 % van de huidige populatie aan werkzoekenden in de impulswijken Groenewoud, Kruidenbuurt en Stokhasselt aan het werk is een stevige doelstelling lijkt. In de vervolgfase ombuigingen Participatiebudget zullen we de definitieve afweging hierover maken. Tenslotte is met het vaststellen van de nota medio 2010 ook de ambitie uitgesproken om in de toekomst ‐zodra de groep participatieplichtigen daalt en zodra we met de WWB financieel in de pas lopen‐ ruimte te maken in het participatiebudget voor de groep participatiebehoeftige (grotere groep Tilburgers). Het gaat dan met name om investeringen in de duurzame arbeidsdeelname van herintreders en van werkenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt. 5
Motivatie en voldoende ontwikkelpotentieel blijven ook bij deze groepen uiteraard wel belangrijke randvoorwaarden.
Ombuigingen Participatiebudget
16
Met de komst van de forse ombuigingen is deze laatste ambitie voorlopig in de ijskast gezet. Daarnaast is inmiddels besloten om de bezuinigingen vanuit het Rijk op inburgering 1 op 1 door te voeren. Dat betekent dat het beleid inzake inburgering gefaseerd wordt afgebouwd.
Ombuigingen Participatiebudget
17
Hoofdstuk 3
Contouren nieuw ontwerp ‘ondersteuning arbeidsmarkt’
In dit hoofdstuk geven we een doorkijk in het beoogde nieuwe ontwerp van samenwerking op de arbeidsmarkt. Daarmee geven we een inhoudelijke richting aan voor de verdere uitwerking de vervolgfase. Deze vervolgfase mondt in het voorjaar van 2012 uit in een definitief voorstel voor besluitvorming. Zodoende hebben wij en onze partners in de stad en de regio de rest van 2012 de tijd om de implementatie ter hand te nemen.
3.1 Contouren nieuw ontwerp Investeren in betrokkenheid werkgevers We hebben te maken met een (serie) maatschappelijke opgave(n) die alleen door samenwerking (overheid, burgers, werkgevers) opgelost kan worden. De Wwnv zet in op actieve burgers die zoveel mogelijk werken en zich verdienstelijk maken. De gemeente Tilburg ondersteunt dit, maar constateert tegelijkertijd dat wetgeving alléén niet leidt tot activering van de onderkant of tot duurzaam rendement voor werkgevers en de samenleving. Daar is onder andere een intensievere betrokkenheid van werkgevers voor nodig. De opnamebereidheid van werkgevers zal weliswaar de komende jaren toenemen gezien toenemende vergrijzing en een voorzichtige economische groei, maar vraagt ook iets van de andere partners op de arbeidsmarkt en – last but not least‐ van de mensen die werkzoekend/uitkeringsgerechtigd zijn. Na een aantal jaren van krimp in de werkgelegenheid wordt voor 2011 en 2012 in Midden‐Brabant een toename van het aantal vacatures verwacht. Dit is in lijn met de landelijke ontwikkelingen. De toename van het aantal vacatures bestaat vooral uit vervangingsvraag. Voor een deel is dit het gevolg van de vergrijzing van de beroepsbevolking. Midden‐Brabant is binnen Nederland een sterk vergrijsde regio. De sectoren industrie, zorg/welzijn en overheid hebben in deze regio het grootste aantal werknemers van 55 jaar en ouder. In Midden‐ Brabant zijn vooral veel vacatures ontstaan in zorg/welzijn, zakelijke diensten en handel. In 2011 was er in alle sectoren, met uitzondering van openbaar bestuur en zakelijke diensten, sprake van groei vergeleken met het eerste kwartaal van 2010. Niet alle werkzoekenden profiteren op dezelfde manier van het herstel. Tijdens de recessie is de werkloosheid relatief licht gestegen doordat werkgevers geprobeerd hebben gekwalificeerde werknemers zoveel mogelijk in dienst te houden, ook al was er minder werk. Nu de economie weer groeit, worden eerst alle in dienst gehouden werknemers weer volop ingezet. Pas in tweede instantie zullen werkgevers nieuwe arbeidskrachten werven. Het potentieel is dan nog groot, waardoor werkzoekenden met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt als eerste profiteren. Pas als krapte op de arbeidsmarkt gaat ontstaan, door een toenemende vraag door vergrijzing en economische groei, komen over het algemeen werkzoekenden met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt in beeld.
Ombuigingen Participatiebudget
18
Door de krimp zullen minder mensen beschikbaar zijn voor de diverse speerpuntsectoren in de regio. Zodoende zal nog sterker moeten worden ingezet op arbeidsparticipatie. Uit onderzoek (DHV Krimpbarometer) blijkt dat de bevolking in Midden‐Brabant nog wel blijft groeien, maar dat de beroepsbevolking daalt. Er zal veel nadruk komen te liggen op de zorg, zowel wat betreft de behoefte aan zorgvoorzieningen als de behoeft aan mensen die in de zorg kunnen en willen werken. Wat verder opvalt is dat in december 2010 heeft ongeveer 45% van de niet werkende werkzoekenden in de regio Midden Brabant alleen basisonderwijs of VMBO als hoogst afgeronde opleiding hebben en dus geen startkwalificatie bezitten. Eind december 2010 zochten van de niet werkende werkzoekenden in de regio Midden Brabant 33% naar werk in technische en industrieberoepen, 26% naar werk in de economische en administratieve beroepen en 19% naar werk in de verzorgende en dienstverlenende beroepen. Onderstaande tabel laat zien dat 25% een beroepsinschrijving op elementair niveau, 36% op lager niveau, 25% op middelbaar niveau en 14% op hoger niveau had 6 .
6
De Standaard Beroepen Classificatie 2010 (CBS) onderscheidt vijf beroepsniveaus: elementaire beroepen (beroepen waarvoor een opleiding met een niveau vergelijkbaar aan basisonderwijs voldoende is (vakkenvullers, productiemedewerkers)), lagere beroepen (lagere beroepen afgebakend als de beroepen waarvoor een lbo‐opleiding, eventueel aangevuld met een korte beroepsopleiding(bouwvakkers, conciërges)), middelbare beroepen (vakopleiding mbo‐2 en havo, of middenkader‐/ specialistenopleiding mbo‐4 en vwo (verlegers, bakkers)), hogere beroepen en wetenschappelijke beroepen.
Ombuigingen Participatiebudget
19
NWW naar beroepsniveau (UWV, dec. 2010)
De oorzaken van de de krimp, de toenemende vergrijzing en ontgroening, zullen bij ongewijzigd beleid een groot probleem gaan vormen. Binnen bedrijven wordt hierover nog te weinig nagedacht. Er ligt in Human Resource‐ processen weinig nadruk op de gewenste samenstelling en opbouw van de het toekomstige personeelsbestand. De vergrijzingsmonitor vat dit als volgt samen: “Slechts 25% van de ondervraagde organisaties voert een proactief beleid om problemen als gevolg van de toekomstige uitstroom te voorkomen terwijl bijna tweederde problemen verwacht in de komende jaren. De bouw sector loopt voorop, hier voert de helft van de organisaties beleid op dit gebied. De publieke sector loopt met 22% achteraan. In vergelijking met een jaar geleden wordt er minder beleid gevoerd om problemen te voorkomen. Voorlopig focust men op korte termijn en steekt men in het kader van de vergrijzingproblematiek liever het hoofd in het zand”. Verder is de voorspelling dat het aantal buitenlandse werknemers, met namen uit Oost‐Europa de komende jaren zal verdubbelen (de ABU schat dat er in 2015 jaarlijks 180.000 van deze werknemers naar Nederland zullen komen). In het licht van de krimp is dat een welkome ontwikkeling, maar met een grote lokale arbeidsreserve blijven ook veel kansen onbenut. Zeker als we dit afzetten tegen de eerste reactie die veel werkgevers geven als wordt gevraagd naar de eisen ten aanzien van medewerkers. Deze zijn vaak heel basaal, namelijk: om kunnen gaan met gezag/autoriteit, normaal en fatsoenlijk gedrag en op tijd op je werk verschijnen. Ondanks deze kansen gaan wij in deze nota er van uit dat het een traject van jaren is alvorens de opnamebereidheid van de markt van de lokale arbeidsreserve op orde is, en er interessante investeringsmodellen 7 samen met de werkgevers zijn ontwikkeld en verankerd. We schatten in dat er sprake is van een periode van minimaal 3 jaar waarin sprake van een transitieperiode waarin de landelijke overheid nog onvoldoende gerichte en vergaande kaders en middelen meegeeft aan de partners op de arbeidsmarkt en werkgevers vanuit onvoldoende urgentiebesef, betrokkenheid bij de lokale arbeidsreserve of domweg voor de hand liggende andere aantrekkelijkere investeringen de vraag naar arbeid bedienen. Het onderkennen van een dergelijke transitieperiode heeft verschillende betekenissen: de gemeente Tilburg in deze fase als lokale overheid nog niet zomaar geheel of vergaand kan terugtreden; de arbeidsmarkt reguleert voor een deel zichzelf maar heeft toch ook innovatieprikkels en ondersteuning nodig; 7
Met een aantrekkelijk investeringsmodel bedoelen we in deze notitie het geheel van afspraken tussen overheid, werkgevers en kennisinstellingen (het model) dat er voor zorgt dat het voor werkgevers interessant wordt om personen met lage loonwaarde in dienst te nemen. De term investeringen heeft binnen die context niet alleen de waarde van geld, maar kan ook in tijd/aandacht, dienstverlening, vergunningverlening of bijvoorbeeld opleiding vertaald worden. De investeringen worden door zowel de werkzoekenden, de werkgever als de betrokken partners ingebracht.
Ombuigingen Participatiebudget
20
het is raadzaam om voor een gebalanceerd ontwerp van de ‘ondersteuning van de arbeidsmarkt’ te kiezen dat mee kan groeien en waarin enerzijds de beweging/innovatie wordt gemarkeerd en ingezet, anderzijds voldoende veiligheidskleppen voorhanden om tegenvallende resultaten op te vangen.
Dat neemt niet weg dat inzet op verandering nu noodzakelijk is en dat uiteindelijk een situatie bereikt wordt waarin de bemoeienis van de overheid waar mogelijk en efficiënt wordt omgevormd, dan wel afgebouwd. Lokale overheden redeneren namelijk nog steeds teveel vanuit zichzelf. Gemeenten, maar ook adviesbureaus, produceren nog te veel oplossingsrichtingen waarin de gemeente het voor het zeggen heeft. We noemen hier de twee meest voorkomende: 1 Lead nemen in oplossing vraagstuk De gemeente neemt de leiding over de opname van uitkeringsgerechtigden in de reguliere arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld door werkgevers te verplichten bij werkzaamheden die ze uitvoeren voor de overheid uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen (Social Return on Investment) 2 Zelf uitvoeren De gemeente voert haar eigen taken uit (zoals thuiszorg, buurtbeheer, welzijn) met gebruikmaking van inzet van uitkeringsgerechtigden Het bijzondere hierbij is dat, als tegenreactie op bovenstaande twee oplossingsrichtingen, steeds vaker stemmen opgaan om als overheid direct en in zijn geheel terug te treden en de private markt/werkgevers 100% verantwoordelijkheid te geven voor de probleemoplossing. De redenatie hierachter is dat werkgevers zelf weten wat goed voor hun is, en instituties als het UWVwerkbedrijf en gemeenten vaak meer in de weg zitten dan dat zij bijdragen aan de oplossing. Bovengenoemde oplossingsrichtingen zijn stuk voor stuk téveel op zichzelf staand ofwel té eendimensionaal, houden te weinig rekening met bestaande vertrekpositie van het vraagstuk, dan wel leveren te veel vanuit een bestaande setting dezelfde antwoorden op bekende vraagstukken. In onderstaande strategiebepaling en ontwerp gaan we niet uit van 1 specifieke oplossingsrichting maar kiezen we enerzijds een verstandige mix van de belangrijkste en beste elementen van bestaande oplossingsrichtingen en anderzijds enkele vernieuwende elementen. Steeds vanuit het besef dat investeren in betrokkenheid van werkgevers een belangrijke randvoorwaarde is en dat het neerzetten van een ambitieus en prikkelend perspectief nodig is om beweging te veroorzaken.
Weg met de mythe van 'de onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt' Gemeenten die reeds beleid hebben gevormd als het gaat om het ombuigingsvraagstuk en om het voorsorteren op de aankondigingen van het kabinet kiezen er veelal voor om geen middelen in te zetten in de onderste regionen van de bestanden van de sociale dienst. Amsterdam kiest er bijvoorbeeld voor om alleen de best bemiddelbare populatie bijstandgerechtigden te bedienen. Utrecht kiest er voor om de bovenste categorie bijstandgerechtigden administratief achter de broek te zitten en te bedienen met vacatures (zoals het UWVwerkbedrijf doet met WW‐ers), de onderste categorie te laten voor wat die is en de middengroep actief te bemiddelen en te ontwikkelen via re‐integratietrajecten. De meeste gemeenten kiezen er voor om enkel een uitkering te verstrekken aan het ‘granieten bestand’ of ze –zonder te investeren op de aansluiting bij de reguliere arbeidsmarkt‐ in te zetten voor publieke taken in het kader van de Wmo, buurtservices et cetera. We zouden veel meer de organisatie van de ondersteuning van de arbeidsmarkt moeten richten in termen/denklijnen van mensen mét werk en mensen zonder werk. Werkelijk iedereen kan iets. Velen veel meer dan wij en zijzelf denken. Instituties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de sociale zekerheid, problematiseren werkloosheid in zekere zin. Mede ook omdat ze daar voor een groot deel hun bestaansrecht aan ontlenen. Deze neiging lijkt zelfs toe te nemen naarmate middelen afnemen en belangrijke keuzen gemaakt moeten worden. De uitdaging is dit te doorbreken, zeker ook omdat de gemeente Tilburg als institutie zelf hier ook een rol in speelt. Heel veel mensen die de granieten bestanden van de sociale dienst bevolken zijn mensen die op basis van hun
Ombuigingen Participatiebudget
21
persoonlijke en/of sociale problemen niet in staat zijn om te werken. Terwijl heel veel mensen die wel werken dezelfde problemen hebben. Terwijl heel veel mensen die wel werken zich hetzelfde gedragen. Denk bijvoorbeeld aan het hebben van schulden of een verslaving. Met andere woorden: problemen die voor veel bijstandgerechtigden een ‘onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt’ definiëren, zijn voor werkende mensen ook aan de orde van de dag. Die problemen zijn lastig, hardnekkig en leiden af van het werk. Maar ze zijn op te lossen naast een baan. Sterker: een baan is in de meeste gevallen een belangrijke uitweg. Veel werkgevers die hoofdzakelijk laag‐ of ongeschoolde mensen in dienst hebben, kiezen er zelfs voor om schuldhulp en omgaan met verslavingen in hun HRM‐beleid op te nemen. Het granieten bestand kan wél werken, en het is wél interessant om daarin te investeren. Dit gedachtegoed zal echter niet vanzelf verzilverd kunnen worden op de arbeidsmarkt. Daarvoor moeten we aan de bak. Weliswaar verpakt in een andere aanpak dan we nu gewend zijn, maar dat is wel de uitdaging waar alle partners op de arbeidsmarkt voor staan. Ook hier weer geld: als we 50% van het nu zogenaamde granieten bestand aan het werk krijgen, is niet alleen de gemeente, maar de betrokken werkgever, de werknemer en de samenleving als geheel spekkoper.
Strategiebepaling De strategie die er voor kiest om alleen maar nog in de middengroep te investeren sorteert onvoldoende voor op de toekomstige arbeidsmarkt en nieuwe wetgeving, doet te weinig aan ontwikkeling van mensen en benadert het vraagstuk te veel vanuit inzet op maximale schadelastbeperking van de gemeente. Concluderend: er is maar één reële strategie, namelijk die van zoveel mogelijk mensen activeren op de zo regulier mogelijke arbeidsmarkt. Voor werkgevers betekent dit dat er extra aanbod komt op een krimpende arbeidsmarkt. De landelijke overheid heeft baat bij die focus op de arbeidsmarkt omdat ze te kampen heeft met een verzorgingsstaat, waarvan de sociale zekerheid onderdeel uitmaakt, die op korte termijn onhoudbaar en onbetaalbaar is. De gemeente Tilburg heeft baat bij deze aanpak omdat het inzet op actieve burgers. Hierdoor krijgt het concept van de 'civil society’ beter vorm, worden lokaal minder maatschappelijke kosten gemaakt die samenhangen met inactiviteit en ontstaat meer veiligheid. Naast een beleidsinhoudelijke opgave ligt er een aanzienlijk financieel belang om zo weinig mogelijk mensen in de uitkering te hebben en zoveel mogelijk mensen met een uitkering via loondispensatie tegen loonwaarde te plaatsen. Voor de nieuwe werknemers tenslotte geldt: werken is meedoen, werken is ergens bijhoren en werken is eigenwaarde. We hebben reeds eerder geconcludeerd dat de realisatie van deze strategie een proces van jaren zal zijn voordat het vruchten zal afwerpen. We denken dat de aanpak in de toekomst meer kans van slagen heeft vanwege een combinatie van omgevingsfactoren en een gebalanceerde aanpak. Krapte op de arbeidsmarkt zal het urgentiebesef bij werkgevers doen toenemen. Het instrument van loonwaarde biedt maakt het aantrekkelijker voor werkgevers om mensen met een lage loonwaarde in dienst te nemen. Via een pilot werkgeversakkoord laten we werkgevers zelf aan het woord over wat ze noodzakelijk achten om de verbinding tot stand te brengen. We creëren een ‘vrijhaven’ waarin we werkgevers maximaal proberen te faciliteren, maar ook maximaal kunnen leren wat meegenomen moet worden in het toekomstige ontwerp. Nu al weten we dat we in de toekomst minder beleid, maar meer ruimte voor arrangementen met werkgevers gaan organiseren. Ook dikken we in in het aantal betrokken instellingen en tussenschakels die betrokken zijn bij de match tussen vraag en aanbod. Bij deze inzet op minder systeem en meer directe verbindingen met werkgevers zorgen we er voor dat besliskracht, beschikbare middelen en praktijkkennis/contact met de doelgroep zo veel als mogelijk bij professionals in 1 hand georganiseerd worden. Ook bieden we ruimte aan innovaties en meer co‐creatie door de private markt meer te betrekken en onderzoeken we de mogelijkheid om in de wijk een nieuw concept neer te zetten dat de doelgroep mede‐eigenaar maakt. Tenslotte kiezen we een groeipad waarin voldoende veiligheidskleppen zijn ingebouwd als het absorptievermogen van de reguliere arbeidsmarkt achterwege blijft. Dit neemt niet weg dat we hier en daar meer risico zullen nemen. We noemen hier vier voorbeelden. Voor de werkzoekende die wellicht eerder in een werkomgeving geplaatst zal worden, terwijl andere leefgebieden nog niet 100% op orde zijn. Voor de werkgever omdat hij toch soms kandidaat‐werknemers krijgt geplaatst die nog niet helemaal naar zijn zin zullen functioneren (ook al gaan we juist hierop investeren om dit te voorkomen). Voor de Diamantgroep omdat de uitstroomdoelstelling naar regulier werk (anders dan de reguliere werkzaamheden van de Diamantgroep zelf) van invloed kan zijn op de kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening. Voor de gemeente omdat wij nu een strategiebepaling inzetten die betrokkenheid en beweging vraagt van partners die wij zelf moeilijk of gedeeltelijk kunnen beïnvloeden.
Ombuigingen Participatiebudget
22
De strategie van zoveel mogelijk mensen activeren op de zo regulier mogelijke arbeidsmarkt valt dan ook uiteen in 3 sporen: 1. Zo min mogelijk verstoren van het reguliere matchproces: een effectieve en efficiënte aanpak voor (toekomstige) medewerkers met een relatief beperkte afstand tot de arbeidsmarkt (en dus een relatief hoge loonwaarde, 80 – 100% loonwaarde) Werkgevers willen direct investeren in werknemers die op korte termijn productief te maken zijn. Ze willen wel investeren in (korte) vakscholingen, maar niet zo snel in werknemersvaardigheden en uit de weg ruimen van belemmeringen. 2. Meer betrokkenheid en verantwoordelijkheid van werkgevers: inzetten op nieuw investeringsmodel. Het betreft begeleiding van en werkgelegenheid voor mensen met een beperkte loonwaarde (20‐80% loonwaarde): met name het gemeentelijk werkbedrijf organiseert in samenwerking met werkgevers arrangementen om mensen onder begeleiding en lagere loonwaarde aan regulier aan het werk te krijgen én organiseert werkzaamheden voor mensen met beperkte inzetbaarheid en loonwaarde onder gelijke (loonwaarde)voorwaarden als reguliere werkgevers. Doel is en blijft om waar mogelijk zo snel als mogelijk de aansluiting op de reguliere markt te maken. Deze voorziening is noodzakelijk om voor grotere groepen mensen kansen te creëren op de arbeidsmarkt, waarbij zowel op de reguliere arbeidsmarkt als in specifieke bedrijven plekken voor deze doelgroep worden georganiseerd. 3. Projecten en maatschappelijk zinvolle activiteiten in de wijken, gericht op de aansluiting op de arbeidsmarkt: voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt in de wijken en buurten organiseren van arbeidsmatige activiteiten, tegen beperkte vergoedingen, om de eerste stap naar de arbeidsmarkt te zetten. Ook hier is en blijft het doel om waar mogelijk zo snel als mogelijk de aansluiting op de reguliere markt te maken. Hier gaat het om mensen die de weg naar de instituties niet kunnen vinden of willen gaan, die in de eigen omgeving worden benaderd, en ingezet worden in maatschappelijk zinvolle activiteiten als eerste opstap naar de arbeidsmarkt, en als bijdrage aan de leefbaarheid in wijken en buurten. Deze strategie is er op gericht om zo veel als mogelijk mensen aan te sluiten op regulier werk. Daarin is ook het besef opgesloten dat een deel van de populatie niet aangesloten kan worden, of niet kan werken met behoud van uitkering. Ook de financiële middelen zullen hiervoor in de toekomst simpelweg te krap zijn. De vertaalslag naar aantallen klanten, de toebedeling van middelen naar doelgroepen vanaf 2013 zal in de vervolgfase volgen. Daarvoor is er in deze fase nog te veel onduidelijkheid. Voor de personen die we vanwege ontbrekende middelen of onvoldoende vaardigheden wij in de toekomst niet op de reguliere arbeidsmarkt kunnen aansluiten blijft adequate uitkeringsverstrekking en een goede aansluiting bij zorg of andere activiteiten van belang.
Organisatorische omvorming: naar minder systeem, meer directe aansluiting op werkgever en werkzoekende Met behulp van een viertal illustraties schetsen we op hoofdlijnen de transformatie die bovenstaande strategie beoogt en meeneemt: Illustratie A visualiseert met name de gevolgen van de Wet werken naar vermogen vanuit de landelijke richtlijnen (voor zover ze nu inzichtelijk zijn) voor het dienstverleningsmodel sociale zaken en de bundeling van uitvoeringsregimes. Tevens brengt het enkele inhoudelijke accenten in kaart voor het nieuwe beleid én ontwerp. Illustratie B laat zien dat in de nieuwe inrichting van sociale zaken de doelmatigheid en de rechtmatigheidstaken worden gescheiden en hoe deze ingreep zich verhoudt met het concept van het gemeentelijk werkbedrijf
Ombuigingen Participatiebudget
23
Illustratie C brengt de veranderingen op hoofdlijnen voor het totale speelveld 'ondersteuning arbeidsmarkt' in kaart
Illustratie D tenslotte onderschrijft het belang van het zo veel als mogelijk in 1 hand en laag in de organisatie van de uitvoering organiseren van middelen, besliskracht en praktijkkennis.
Hieronder lichten we de verschillende illustraties kort toe. Niet alle aspecten die in de toelichting genoemd worden kunnen met de illustraties gevisualiseerd worden. Zie de illustraties dan ook meer als kapstok om de noodzakelijke transformatie uit te kunnen leggen.
Illustratie A Betekenis invoering uniforme regelgeving en loonwaardebepaling
Illustratie A brengt in 1 oogopslag een aantal veranderingen en accenten in kaart die het definitieve nieuwe ontwerp in de toekomst mede bepalen. We maken in de opsomming in onderstaande tabel onderscheidt in welke veranderingen volgen uit landelijke regelgeving en welke accenten wij met het oog op het nieuwe ontwerp nu al willen neerzetten voor de verdere uitwerking in de vervolgfase van het proces.
Toelichting Illustratie A Volgt uit landelijke regelgeving Geen aparte regelgeving en bijbehorende uitvoeringsregimes Wajong (wel apart uitvoeringsregime voor een aantal doelgroepen) , WSW, WWB. Wel behoudt van basisstructuur Sociale Werkvoorziening voor personen met loonwaarde onder 20% en ‘afbouwscenario WSW’ voor WSW‐werknemers met oude rechten. Gemeente Tilburg wordt gefaseerd verantwoordelijk voor WWB, Wajong en WSW onder 1 uniforme regelgeving en met 1 samengesteld budget (zie ook bijlage 1) Uitkeringen voor levensonderhoud zijn nog steeds aan de orde, maar worden gezien als aanvulling op zelf
Ombuigingen Participatiebudget
24
verdiende loonwaarde die door werkgever wordt betaald. Instrument van loonwaardebepaling vindt door onafhankelijk instituut plaats (wordt nog nader bepaald, nu nog onduidelijk)
Accenten voor verdere uitwerking van het nieuwe ontwerp Loslaten van afstand tot arbeidsmarkt als leidende principe voor inrichting dienstverlening sociale zaken. Werkgevers gaan meer en meer bepalen wat iemand kan. De loonwaarde geeft een indicatie. In het verlengde van de analyse van RWI (paragraaf 2.8): minder intensieve inzet instrumenten en middeleninzet voor doelgroepen met hoge loonwaarde (in het huidige dienstverleningsmodel: < 1 jaar afstand tot de arbeidsmarkt). We zetten in op versobering van het instrumentarium voor de kansrijke doelgroep. Dat betekent geen uitgebreide loonkostensubsidies meer, meer accent op directe matching en het versterken van het eigen zoekgedrag door onaantrekkelijke tegenprestatie (combi motiverende technieken en verplichtende voorwaarden dat ook de instroom van nieuwe uitkeringsgerechtigden beperkt). Instroombeperking blijft daarmee wel ook in de toekomst een belangrijk aandachtspunt. Voor de doelgroepen met zeer lage loonwaarde (niet zijnde de norm voor WSW‐indicatie (uitsluitend beschut werk)) is het in de toekomst van belang dat we de verbinding naar regulier werk sneller, directer en beter inrichten. Ook deze doelgroepen zullen we aansluiten op de reguliere arbeidsmarkt. Voor de personen waarbij dit niet lukt zal de middeleninzet vanuit het Participatiebudget minder zijn, maar zullen we slimmer gebruik maken van flankerende regelingen als Awbz/Wmo, mogelijkheden van netwerkpartners en andere financieringsbronnen. De uitwerkingsopdracht die hier voor de vervolgfase bij hoort, staat beschreven in paragraaf 4.3. In het verlengde van bovenstaande geldt dat sociale activering met de komst van de Wwnv geen onderscheidende aanpak meer is. Deze wet stelt dat eenieder een loonwaarde vertegenwoordigt die naar vermogen ten gelde kan worden gemaakt bij werkgevers. Zie paragraaf 4.3 wat dit betekent voor de verdere uitwerking in de vervolgfase. De onafhankelijke loonwaardebepaling is een instrument dat voor de gemeente Tilburg in kaart brengt welke loonwaarde de mensen die straks onder de nieuwe regeling vallen vertegenwoordigen. De opdracht is om deze loonwaarde zoveel als mogelijk te verzilveren. We zien het vanuit die optiek meer als een beheersinstrument dan als onderhandelingspositie naar de reguliere werkgever. In de verdere uitwerking willen we meer gebruik maken van de inschatting van de werkgever over de loonwaarde van een betrokkene, dan zelf van te voren aan te geven naar een werkgever wat wij denken dat iemand waard is. Betrokkenheid en vertrouwen is een belangrijk waardepapier in het contact met werkgevers. Bovendien is loonwaarde geen statisch kenmerk. Afhankelijk van de inhoud van het werk en de manier waarop het werk is ingericht, kan de loonwaarde sterk verschillen. Loonwaarde ontwikkelen mede op basis van geschikte kwalificerende scholing is straks een belangrijk doel van de ondersteuning van mensen. De middeleninzet op inburgering wordt weliswaar wegbezuinigd door het Rijk, maar taal op werkvloer is en blijft belangrijk en zal in het nieuwe ontwerp als ondersteuning ingezet kunnen worden. In het toekomstige ontwerp "ondersteuning arbeidsmarkt" wordt voor wat betreft het leren van de Nederlandse taal, aansluiting
Ombuigingen Participatiebudget
25
gezocht bij de aanbevelingen van een externe groep deskundigen die een advies formuleren over hoe Tilburg in de toekomst het beste om kan gaan met integratie, inburgering en taalontwikkeling
Illustratie B schetst op hoofdlijnen de nieuwe inrichting van sociale zaken in de toekomst en de verhouding ten opzichte van de dienstverlening van het gemeentelijk werkbedrijf. Deze inrichting wordt gekenmerkt door drie ‘units/taakvelden’ die in de tabel onder de illustratie worden toegelicht. We benadrukken hier dat het een schets van een toekomstige beweging is die in het vervolgproces wordt scherpgesteld en definitief moet worden vastgesteld. Het heeft in dit stadium nog geen gevolgen voor werknemers 8 .
Illustratie B Nieuwe inrichting sociale zaken
Toelichting illustratie B Nieuwe inrichtingsprincipes sociale zaken
Instroombeperking is en blijft belangrijk. Bij binnenkomst van nieuwe uitkeringsgerechtigden is het van belang om met het in de toekomst soberdere ondersteuningspakket mensen zo snel mogelijk aan te sluiten op de reguliere arbeidsmarkt. Via afspraken met uitzendbureaus, vacaturematching op het werkplein of inzet van korte trainingen of het instrument van Tilburg Actief. Insteek is zoveel als mogelijk kansrijke instromers zelf verantwoordelijk en actief te maken, dan wel markpartijen als uitzendbureaus direct te koppelen aan betrokkenen. De inzet van de overheid is beperkt, maar stuurt nadrukkelijk op voorkomen uitkeringssituatie. Door een splitsing in doelmatigheid‐ en rechtmatigheidtaken sorteren we voor op een nieuwe werkwijze waarin zoveel als mogelijk dubbelingen in de activering van uitkeringsgerechtigden tussen casemanagers van sociale zaken en begeleiding vanuit het gemeentelijk werkbedrijf en re‐integratiebedrijven worden voorkomen in de toekomst (zie ook paragraaf 4.3). We zien in de toekomst een unit uitkeringsbeheer ontstaan en een unit die de intake/assessment en opdrachtverstrekking verzorgt. Onder andere met het oog op een goede en strakke handhaving zijn goede afspraken tussen de uitkeringstaken en de voortgang in de activering van de klant van
8
Deze beweging in de toekomst is gemeld in het inrichtingsplan van de nieuwe afdeling Werk & Inkomen.
Ombuigingen Participatiebudget
26
belang. Adequate kennis van de klant is en blijft belangrijk in het toekomstige model. Vooral omdat we de opdrachtgever‐ en opdrachtnemerrelatie tussen gemeentelijk werkbedrijf/re‐integratiebedrijven en gemeente scherper gaan neerzetten. De controle op kwaliteit van de activering en de kosten van de ingekochte dienstverlening worden in de toekomst anders gemonitord (outputafspraken). De casemanager van de gemeente heeft aan de voorkant van de activering een prominente rol door vanuit een goed klantbeeld een goede opdracht te verstrekken. Inzicht in de situatie van de klant op verschillende leefgebieden en overzicht op de reeds lopende activiteiten zijn daarin noodzakelijk. We denken veel winst te behalen bij een goede diagnose aan de voorkant om onnodige investeringen in klanten te voorkomen. Van belang is dat de kosten van de intake en assessment met deze ontwikkeling niet toenemen, maar juist verminderen. We werken met een kort traject waarin we de intake en diagnose combineren met assessment en training, maar ook beter de reeds beschikbare kennis over klanten bij ketenpartners gaan benutten. Daarnaast willen we meer gaan leunen op de expertise van werkgevers zelf en een hele diepe analyse van een betrokkene is dan niet altijd nodig. Daar waar een brede intensieve diagnose wel aan de orde is, moet het mogelijk zijn om dat in te kunnen zetten.
Illustratie C brengt de indikking van het aantal spelers dat betrokken is met de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in kaart zoals we dat met het nieuwe ontwerp beogen. Wat onvoldoende in de illustratie uit de verf komt, maar wel wordt uitgelegd in de toelichting, is dat we in het nieuwe ontwerp ook de volgende accenten willen borgen: Geen klassieke en langlopende re‐integratietrajecten Niet alleen minder systeem door minder spelers, maar ook door meer 1 op 1 (life)coaching (vergelijkbaar met MOM‐aanpak) (zie ook illustratie D hieronder) Daar waar mogelijk/verstandig en efficiënt inzet van private oplossingen/partijen
Illustratie C Verandering speelveld arbeidsmarkt
Ombuigingen Participatiebudget
27
We willen met het nieuwe ontwerp naar een gesloten systeem waaraan zo min mogelijk mensen aan de echte onderkant van de arbeidsmarkt ontsnappen en kansen krijgen. In onderstaande tabel schetsen we de twee hoofdmechanismen die een bijdrage leveren aan dit ontwerp:
Toelichting illustratie C Mechanisme 1 Niet verstoren reguliere matchproces Een publiekprivate samenwerking die zo snel als mogelijk in directe verbinding met werkgevers betrokkenen met zoveel als mogelijk loonwaarde plaatst op regulier werk. Mechanisme 1 geldt voor de meest kansrijken en kent zoals toegelicht bij illustratie A een sobere ondersteuning. Mechanisme 1 plaatst de relatief talentvolle mensen. Die talenten moeten zo snel mogelijk regulier aan het werk, via een sollicitatieprocedure en zo veel mogelijk op eigen kracht. Anders organiseren we een systeem dat leidt tot het onnodig lang weghouden van dat talent van de vragende arbeidsmarkt. Mechanisme 1 –indien noodzakelijk‐ maakt net als mechanisme 2 gebruik van een integraal werkgeversteam Dit team haalt vacatures op en sluit arrangementen voor wat betreft plaatsing van mensen. Enkele kenmerken van dit team zijn: –
Veel onderhandelingsruimte voor het team (zie ook illustratie D)
Ombuigingen Participatiebudget
28
–
De middeleninzet wordt waar mogelijk verknoopt met additionele middelen als bijvoorbeeld ESF of sectorfondsen werkgevers.
–
Zoveel mogelijk integraliteit van alle contactfunctionarissen werkgevers (accountmanagers Economie, Werkplein, uitzendbureaus et cetera)
–
Specifieke kennis van sectoren is geborgd, hierbij wordt de link gelegd met de speerpuntsectoren van Midpoint Brabant.
Van belang is de verbinding met regionaal werkgeversservicepunt van waaruit het integraal werkgeversteam opereert.
Mechanisme 2: Investeringsmodel voor onderkant arbeidsmarkt Werkgevers verbinden zich in dit mechanisme met elkaar en met de stad in een publiekprivate opgave vanuit welbegrepen eigenbelang. Werkgevers bieden werk aan dat kan worden uitgevoerd door de onderkant van de arbeidsmarkt (zie ook paragraaf 3.2) Werkgevers die zich verbinden creëren voor elkaar en zichzelf een exclusief netwerk waarin zij toegang krijgen tot een zeer laag uurtarief voor kwalitatief werk. We bedoelen hiermee dat we gaan proberen werkgevers een uurtarief te laten betalen dat lager ligt/concurrerend is met de uurtarieven van uitzendbureaus dat MOE‐ landers ((arbeids)migranten uit Midden‐ en Oost‐Europa) uitzendt. Maar, hun betrokkenheid geeft niet alleen toegang tot een aantrekkelijk uurtarief in een tijd waarin krapte op de arbeidsmarkt die uurtarieven opstuwt. Deelname aan de coalitie biedt werkgevers ook mogelijkheden voor groei. En de coalitie staat voor maatschappelijk verantwoord ondernemerschap (MVO). Werkgevers die zich verbinden aan de coalitie krijgen van de stad een ‘keurmerk’ dat hun MVO‐profiel versterkt. Het gemeentelijk werkbedrijf is intermediair/verbindingsofficier, werkleider, detacheerder en partner in integraal werkgeversteam tegelijk. Hiermee ondersteunt het werkbedrijf mensen in hun ontwikkeling naar de arbeidsmarkt en werkgevers bij hun voorziening in personeel. Dit gebeurt in actieve samenwerkingsverbanden met diezelfde werkgevers. Het Werkbedrijf organiseert ook reguliere productieprocessen om het voor een aantal mensen mogelijk te maken om hun loonwaarde te realiseren. Hierbij gaat het om sectoren waarin veel mensen met een beperkte loonwaarde productief gemaakt kunnen worden (bijvoorbeeld in groenonderhoud en schoonmaak). Door een specifieke manieren van organiseren en begeleiden kan binnen deze bedrijven relatief veel loonwaarde gerealiseerd worden. Tevens kunnen deze uitvoeringsbedrijven de ontwikkeling van medewerkers versterken waardoor de uitstroom van naar de reguliere markt mogelijk wordt. De objectieve loonwaardebepaling zorgt ervoor dat deze bedrijven een gelijke positie hebben als reguliere werkgevers met betrekking tot de loonkosten. Specifieke maar marktconforme inkooparrangementen van overheden kunnen ertoe bijdragen dat een groot aantal mensen hierdoor in staat gesteld worden een maatschappelijke bijdrage te leveren én hun loonwaarde te realiseren. Met het gemeentelijk werkbedrijf worden expliciete doelstellingen afgesproken omtrent de uitstroom van mensen naar de reguliere arbeidsmarkt. Naast deze marktconforme productieprocessen organiseert het werkbedrijf voor mensen met een (zeer)
Ombuigingen Participatiebudget
29
beperkte loonwaarde projecten en activiteiten die aan de ene kant een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en aan de andere kant een eerste opstap vormen naar een plek op de reguliere arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld door voor een laag uurtarief buurtdiensten en buurtbeheer uit te voeren. Ook het gemeentelijk werkbedrijf maakt gebruik van en is deelnemer aan het integraal werkgeversteam. Ook in dit concept is het in de toekomst mogelijk om zo veel als mogelijk arrangementen te sluiten met werkgevers. Als betrokkenen maar duurzaam en op regulier werk worden geplaatst. Als daarvoor scholing op de werkplek noodzakelijk is, dan wordt dat georganiseerd. Gerichte en kwalificerende scholing is en blijft een belangrijk element van de aanpak in zowel mechanisme 1 als 2. Mede gelet op de ontwikkelingen zoals beschreven in paragraaf 2.5 is het in de vervolgfase van belang dat gerichte en kwalificerende scholing in het nieuwe ontwerp snel, effectief en efficiënt kan worden ingezet. Niet onbelangrijk is dat de aanpak van het gemeentelijk werkbedrijf zich niet manifesteert als een groot en rigide systeem. De volgende kenmerken staan vast in de verdere uitwerking: ‐Focus is het duurzaam en zo snel mogelijk plaatsen van betrokkenen bij reguliere werkgevers (niet zijnde de Diamantgroep) ‐Er is geen sprake van reguliere re‐integratietrajecten, maar er wordt zo veel als mogelijk gewerkt met het concept van lifecoaches die de begeleiding op maat verzorgen voor de betrokkenen ‐Daar waar zinvol en mogelijk worden activiteiten ten behoeve van en met de wijk uitgevoerd in de wijk. Ook daar waar het zinvol is om het contact met de betrokkenen in de wijk te borgen Dat het gemeentelijk werkbedrijf vooralsnog onderdeel wordt van een grote organisatie als de Diamantgroep doet geen afbreuk aan bovenstaande kenmerken, maar het is wel een belangrijk aandachtspunt voor sturing. Belangrijk element in de aansturing van het Werkbedrijf zijn de jaarlijks vast te stellen doelstellingen voor uitstroom naar reguliere werkgevers. Waarbij in de geest van de strategiebepaling afhankelijk van het proefondervindelijk vast te stellen absorptievermogen van de reguliere arbeidsmarkt oplopende targets worden vastgesteld. Omdat het gemeentelijk werkbedrijf niet alleen zelf werkgever is, maar ook een bijdrage levert aan een optimale match tussen vraag en aanbod op de reguliere arbeidsmarkt, geldt eveneens dat voor de eigen bedrijven Groen en Schoonmaak jaarlijks een uitstroom target naar reguliere werkgevers wordt vastgesteld. Hier verwachten wij eveneens naar de toekomst toe een oplopend target, maar geven daarbij wel aan dat jaarlijks bij deze targets zorgvuldig verschillende belangen tegen elkaar afgewogen worden (met name: vraag van reguliere werkgevers, kwaliteit en continuïteit van eigen productie, maximale schadelastbeperking).
In deze notitie geven we alleen de contouren voor het nieuwe ontwerp aan. Om toch iets meer gevoel mee te geven bij hoe mechanisme 2 kan functioneren en wat dat betekent voor de betrokkene en partners, presenteren we in bijlage 2 een iets diepere uitwerking van het investeringsmodel. Het heeft in de presentatie in bijlage 2 te veel het kenmerk van een regulier traject, maar het is dan ook een eerste aanzet. Nu reeds kunnen we een aantal belangrijke randvoorwaarden noemen die belangrijk zijn bij de verdere uitwerking: Aanmelding van deelnemers geschiedt niet 1 voor 1, maar er wordt een vooraf vastgesteld aantal potentiële deelnemers in één keer aangemeld. Dat aantal is afhankelijk van het aantal werkplekken en klussen dat
Ombuigingen Participatiebudget
30
beschikbaar is. Uiteraard moet het opbouwen van vertrouwen en de relatie met de werkgever niet uit het oog verloren worden; De stad en maatschappelijke organisaties die een subsidierelatie hebben met de stad, verbinden zich ook als werkgever in het werkgeversakkoord Als een uitkeringsgerechtigde niet meedoet en daar geen goede reden voor heeft, dan legt de sociale dienst een maatregel op met als ultimum remedium het intrekken of opschorten van de uitkering. Opdrachtgever‐opdrachtnemerverhouding gemeente en gemeentelijk werkbedrijf die de juiste voorwaarden creëren in termen van kwaliteit, betrouwbaarheid, continuïteit en prijs Bedrijfsleven ondersteunen we waar mogelijk
Illustratie D tenslotte is in belangrijke mate geïnspireerd door het advies van de expertisegroep. Deze illustratie agenderen we hier als belangrijkste toetssteen/leidraad in het verdere uitwerkingsproces. Het sluit aan op het gedachtegoed van Mark Moore en zet in op het in 1 hand, dicht op de burger en werkgever, organiseren van het beslisdomein (besliskracht, legitimiteit en steun), het winstdomein (de praktijkkennis die weet waar in het belang van het individu en de samenleving winst behaald kan worden) en het organisatiedomein (wie moet wat doen?). Met andere woorden: er moet snel, adequaat en vanuit goede kennis van de situatie geschakeld kunnen worden, wil er duurzame meerwaarde gecreëerd kunnen worden. Het werkdomein van de arbeidsmarkt is nog sterk versnipperd laat illustratie C zien. De middelen die toekomen aan (of bedoeld zijn voor) mensen die ondersteuning nodig hebben zijn verspreid over meerdere organisaties. Het gezag en de arbeidscapaciteit waarmee interventies kunnen worden gedaan liggen ook bij verschillende partijen. De informatie om signaleringen of interventies te kunnen doen ligt opgeslagen in vele dossiers bij vele organisaties. Dat zijn ten dele publieke organisaties, ten dele organisaties in de private sector (uitzendbureaus, re‐integratiebedrijven, bank, woningbouwcorporaties,verzekeraars etc.) en maatschappelijke organisaties (Leger des Heils, zorgaanbieders). De centrale vraag is hoe we dit in het toekomstige ontwerp zo veel als mogelijk toepassen op de dienstverleners die de ondersteuning op de arbeidsmarkt vormgeven? Door in te zetten op functionarissen die in het directe contact met werkgevers werkgeversarrangementen kunnen sluiten en door meer in te zetten op lifecoaching en minder op re‐integratietrajecten sorteren we hier in de notitie daar al op voor. Op voorhand trekken we hier de conclusie dat de mensen die er succesvol in slagen te balanceren op de drie domeinen niet altijd in dienst zijn van de overheid. Ook zijn het niet per definitie diegenen die‘ manager’ op hun visitekaartje hebben staan. Het is de expertisegroep die ons er op heeft gewezen dat instituties –gezien vanuit het perspectief van de werkloos werkzoekende of de ondernemer‐ nog te vaak oplossingen aandragen die te veel gekoppeld zijn aan de waarden van de beslissers. Wél zijn het diegenen die maatschappelijke winst weten te creëren doordat zij het spanningsveld tussen de drie domeinen managen vanuit direct contact met de betrokkenen. Dat kunnen welzijnswerkers zijn, werkgevers, agenten, docenten, medewerkers van de woningbouwcorporatie, burgers of artsen. Het zijn mensen die verantwoordelijkheid nemen en daar succesvol in zijn, maar die daartoe ook de ruimte krijgen en uitgenodigd worden.
Ombuigingen Participatiebudget
31
Illustratie D Mark Moore’s Strategic Triangle
3.2
Hefbomen voor verandering via de praktijk
De pilot Werkgeversakkoord Zoals aangegeven in paragraaf 3.1, zullen we hard moeten werken om de gewenste situatie op de arbeidsmarkt te creëren. Die ontstaat niet van zelf en kunnen we als lokale overheid en lokale/regionale partners niet helemaal zelf beïnvloeden. Een visie verder uitwerken aan de hand van contouren is noodzakelijk om een definitief beeld te kunnen schetsen. Maar denken over/praten over is in dit stadium niet voldoende. Vandaar dat we voor de komende periode een pilot initiëren/voorstellen die de verandering vanuit de praktijk stimuleert en verder ontdekt. Het vanuit een ‘vrijhavensetting’ schouder aan schouder met onze partners (met name werkgevers) ontwikkelen en ontdekken is bij deze pilot het primaire doel. Insteek is om nog voor de definitieve besluitvorming over het nieuwe beleid en ontwerp in 2012 de opbrengst van deze pilot in de advisering mee te wegen. In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe we de financiële dekking voor deze pilot organiseren. Om de vraag van het bedrijfsleven en het aanbod vanuit (de onderkant van) de arbeidsmarkt steviger met elkaar te verbinden en zo bij te dragen aan een gezonde, goed functionerende arbeidsmarkt, is een nieuw impuls nodig voor de samenwerking en verbinding tussen overheid, onderwijs en bedrijfsleven. Een manier om die impuls te geven is het aangaan van een Werkgeversakkoord. Door een pilot te starten zijn werkgevers zelf aan zet om te bepalen welke voorwaarden nodig zijn om personen met een lage loonwaarde regulier in dienst te nemen. De pilot loopt van september 2011 tot mei 2012 waarin we met behulp van een testpanel en een testperiode met een selecte groep werkgevers een snelle start gaan maken. Wat vraagt de 'nieuwe' manier van re‐integreren bij werkgevers op de werkvloer aan randvoorwaarden en wat is daarvoor nodig te organiseren in het nieuwe ontwerp? Dat is de centrale vraagstelling. De inzet op en het afsluiten van brede werkgeversarrangementen voor mensen met een lage loonwaarde is onvoldoende in de praktijk beproefd. Een belangrijke randvoorwaarde voor de testfase is het kunnen experimenteren met een andere aanpak om het aanbod van klanten te mobiliseren. Oftewel: minder restricties vooraf opwerpen over de geschiktheid van klanten, maar samen met de werkgever ontdekken wat iemand kan. Met de werkgevers sluiten we tijdens de
Ombuigingen Participatiebudget
32
testfase samenwerkingsafspraken af in de vorm van een Akkoord. Wij denken op voorhand aan ongeveer 20 werkgevers. Kwaliteit en leren is in deze leersetting echter belangrijker dan kwantiteit. We richten ons in de pilot op de plaatsing van uitkeringsgerechtigden met een Wwb‐ of Ww‐uitkering met een afstand van 0 tot 3 jaar tot de arbeidsmarkt (loonwaarde tussen de 40% en 100%). Ook leggen we de verbinding met de pilot Loondispensatie die door de Diamantgroep wordt uitgevoerd zodat ook WSW’ers mogelijk worden meegenomen. Begin 2012 vindt een tussenevaluatie van de pilot plaats die input is voor de definitieve uitwerking van het ontwerp ‘ondersteuning arbeidsmarkt’. Eind mei vindt de eindevaluatie van de testperiode plaats en mede afhankelijk van het besluit over het definitieve ontwerp ‘ondersteuning arbeidsmarkt en de structurele ombuigingen wordt het Werkgeversakkoord dan breder ingezet. De vermoedelijke werking van het uiteindelijke definitieve akkoord is tweeledig. Enerzijds door committent af te spreken binnen de tripel helix over gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een gezonde arbeidsmarkt en dat we hiervoor wederzijdse inspanningsverplichtingen willen aangaan. Daarnaast spreken we met werkgevers concrete overeenkomsten af waarmee we zoeken naar nieuwe manieren van re‐integratie op de reguliere arbeidsmarkt voor mensen met beperkte en lage loonwaarde.
Private markt en lage loonwaarde De inzet op en het afsluiten van brede werkgeversarrangementen voor mensen met een lage loonwaarde is onvoldoende in de praktijk beproefd. Het is niet voor niets dat private partijen als uitzendbureaus zich hier nog niet aan wagen en/of onvoldoende een visie op hebben geformuleerd. In de vervolgfase willen de expertise van re‐integratiebedrijven en uitzendbureaus inschakelen om hiervoor interessante investeringsconcepten voor werkgevers op te ontwikkelen. We zullen dit vormgeven in een open setting die uitnodigt tot publiekprivate cocreatie. Bij de ontwikkeling van een succesvol concept kan dit op termijn meegenomen worden als in de opdrachtformulering aan de markt. Dit valt dan onder de 20% markt die als prikkel fungeert naar het gemeentelijk werkbedrijf.
Diensten NV in de wijk Een derde en laatste praktijkinnovatie is het concept van een Diensten NV en is geïnspireerd op het gedachtegoed van Jeffrey B. Liebman (Social Impact Bonds, februari 2011). Het idee dat we in de vervolgfase willen onderzoeken is de ontwikkeling van een NV die diensten aanbiedt waar vraag naar is in de wijk. Extra element dat we hieraan toevoegen is dat we nu inactieve wijkbewoners voor bijvoorbeeld 49% aandeelhouder willen maken en daarmee mede‐eigenaar. Zo leggen we meer nadruk op eigen verantwoordelijkheid maar zetten we ook in op meer eigenwaarde en maken we gebruik van de kennis van de straat. In het onderzoek willen we in ieder geval woningbouwcorporaties, private partijen, werkgevers, vrijwilligersorganisaties, Wonen Zorg Service in de Wijk en de wijkbewoners zelf betrekken.
Tot slot Tot slot melden we hier dat wij met het oog op de vervolgfase aangesloten willen blijven bij twee andere initiatieven: de organisatie van één front office sociale stijging waar de ambitie uitspreekt om het aantal contactmomenten en loketten voor burgers met vragen op het terrein van sociale stijging flink in te dikken en beter informatie uit te wisselen tussen betrokken organisaties én de integrale pilot wijkaanpak waar de ambitie uit spreekt om vanuit de praktijk door te pakken op de organisatie van een logische, sluitende en integrale dienstverlening rondom de vraag van de wijkbewoners.
3.3
Kansen voor de regio?
Een groot deel van de arbeidsmarkt kenmerkt zich door een regionale focus. De arbeidsmarkt stopt niet bij de gemeentegrenzen. Potentiële werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt zullen dus lokaal en regionaal geactiveerd moeten worden en aansluiting moeten vinden in een regionale arbeidsmarkt. In de Wwnv zijn de mogelijkheden voor een regionale aanpak nadrukkelijk een aandachtspunt. In letterlijke zin geeft het Rijk gemeenten een jaar de tijd om te identificeren welke aspecten van de uitvoering van de Wwnv zich lenen voor een regionale aanpak. Lukt gemeenten het niet om hier een koers in te bepalen, dan neigt het Rijk naar overname van de beantwoording van het vraagstuk door nadere regelgeving. In de tweede fase van het proces
Ombuigingen Participatiebudget
33
ombuigingen Participatiebudget agenderen we daarom een analyse van de kansen die er‐ uitgaande van de bestaande organisatie/structuur‐ in de toekomst zich lenen om op regionaal niveau te organiseren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een mogelijke samenwerking tussen de verschillende WSW‐organisaties in de regio. Dit is ook reeds afgesproken in het Hart van Brabant‐overleg door de bestuurders van de regio Midden‐Brabant. De analyse/het onderzoek zal naar alle waarschijnlijkheid vanuit de regio gefinancierd worden. De timing van de uitkomsten van het onderzoek wordt zodanig gepand dat de uitkomsten nog meegenomen worden in het definitieve advies dat in 2012 voor Tilburg volgt. Onlangs is het regionaal programma Arbeidsmarkt voor Midden Brabant vastgesteld. Momenteel wordt aan de hand van de agendering van de gedragen en vastgestelde knelpunten een concrete actieagenda en investeringsagenda opgesteld. Het programma en de actieagenda voor Midden Brabant zijn niet statisch. Op termijn zal een verbinding ontstaan met de verschillende acties die verbonden zijn met het nieuwe ontwerp en de het programma/de actiepunten van de regio. Tenslotte vermelden we hier dat de pilot werkgeversaanpak ook met de regiogemeenten Midden Brabant worden opgepakt. Zo ontstaat er in ieder geval op schaalniveau van Midden Brabant een gezamenlijke leersetting.
3.4
Samenvattend: koersbepaling op basis van contouren nieuw ontwerp
Met deze contouren van een nieuw ontwerp geven we richting aan voor het smeden van een verbintenis van werkgevers en partijen in de stad en regio. Daarmee willen we de juiste voorwaarden realiseren om werk te maken van de onderkant van de arbeidsmarkt. Bij de ontwikkeling van het ontwerp is steeds het eindplaatje voor ogen gehouden dat iedereen die dat kan werkt in een sector waarin hij of zij iets bijdraagt. In dit ontwerp/deze coalitie geven aangesloten werkgevers nieuwe werknemers kansen om te oefenen en zichzelf te testen/te ontwikkelen, levert de gemeente Tilburg de juiste prikkels om de nieuwe werknemers te activeren en is het een ingespeeld netwerk van private en publieke partijen dat bemiddelt, begeleidt en de aanvullende randvoorwaarden verzorgd. Het gaat hierbij niet zo zeer om te kiezen tussen verschillende doelgroepen/mensen of partners, maar meer om stakeholders vanuit eigen én gezamenlijk belang te betrekken. Het vertrekpunt is een wenkend perspectief dat hopelijk inspireert tot veranderen en het eindresultaat is in de toekomst een genuanceerd samenspel door verschillende spelers op een arbeidsmarkt die voor zo veel mogelijk mensen iets te bieden heeft. Deze contourenschets zet in op het zo veel als mogelijk activeren van mensen naar de reguliere arbeidsmarkt. Dat geldt ook voor mensen die vanaf 2013 een lage loonwaarde op deze reguliere arbeidsmarkt vertegenwoordigen. De maatschappelijke meerwaarde van groepen mensen die nu nog aan de kant staan is niet direct in cijfers uit te drukken. Wel zal iedereen onderkennen dat het hebben van werk een belangrijke bijdrage levert aan het drukken van maatschappelijke kosten op terreinen als bijvoorbeeld armoede, zorg en veiligheid. Nog een te groot aandeel van de maatschappelijke kosten in Tilburg zijn te herleiden naar een kleine groep mensen die vaak ook inactief zijn. Ook bedrijfseconomische argumenten pleiten voor een dergelijke strategie. In de toekomst zullen lokale overheden de financiële risico's dragen van een te grote groep mensen die in een uitkeringspositie verkeren. Het belang voor de economie en de vitaliteit van deze regio dat werkgevers nu en in de toekomst voldoende geschikt personeel kunnen inzetten en niet noodgedwongen productielijnen verplaatsen naar elders, spreekt eveneens voor zich. Het sterker dan nu activeren van mensen naar de reguliere arbeidsmarkt zal niet vanzelf gaan en in 2012/2013 een voldongen feit zijn. Laat staan dat de bemoeienis van de lokale overheid tegen die tijd tot een minimum is beperkt/overbodig is. Er ligt een groeiproces van enkele jaren voor ons waarin wij het belang van de werkgevers en mensen in een uitkeringspositie goed tegen elkaar moeten afwegen. Deze nota agendeert een noodzakelijke veranderslag. Waarom zullen de verschillende spelers op de arbeidsmarkt hierin slagen? De krapte op de arbeidsmarkt enerzijds en het gegeven van een loonwaarde‐ instrument anderzijds bieden in deze fase immers nog onvoldoende garanties. Wij willen dan ook schouder aan schouder met de werkgevers gaan ontdekken wat voor hen belangrijke voorwaarden zijn om te investeren in een doelgroep met lage loonwaarde. Daarin is het belangrijk dat werkgevers zelf aan zet zijn om te beoordelen wanneer iemand voldoet/geschikt is om te functioneren binnen het bedrijf. De pilot werkgeversakkoord zal hiervoor tot mei 2012 belangrijke informatie voor ons opleveren. Ondanks het feit dat we zo veel als mogelijk
Ombuigingen Participatiebudget
34
mensen op de reguliere arbeidsmarkt willen activeren, zal dit ‐ook op langere termijn‐ niet voor iedereen (direct) lukken. In een eerste aanzet voor een nieuw investeringsmodel voor werkgevers, werkzoekenden en arbeidsmarktpartners zitten dan ook elementen waarin mensen in een uitkeringspositie óf stapsgewijs groeien naar een reguliere baan óf ‐als dat echt niet lukt‐ structureel met behoud van uitkering werkzaamheden verrichten. In bijlage 2 is hiervoor een eerste doorkijk in de opzet gegeven, maar dit zal verder uitgewerkt worden in het vervolgproces. Wij zien hier ook sterk de verbinding met de uitwerkingsopdracht van het gemeentelijk werkbedrijf. Ook liggen juist hier de kansen voor versterking van de wijkaanpak en de verbinding met de aanpak van decentralisatie Awbz/Wmo.
Ombuigingen Participatiebudget
35
Hoofdstuk 4
Bezuinigingsvoorstellen 2012 en uitwerkingsopgaven lange termijn
In dit hoofdstuk stellen we de bezuinigingsvoorstellen voor 2012 voor en geven we tevens een doorkijk in de vraagstukken voor verdere uitwerking in de vervolgfase voor de langere termijn. We sluiten de nota af om de relevantie van de nota voor de bijdrage aan ‘de kansenstructuur sociale stijging’ aan te geven en de betekenis voor de opdracht voor de ontwikkeling van het gemeentelijk werkbedrijf, het advies van de expertisegroep en de vigerende visie op inzet participatiebudget aan te geven.
4.1
Bezuinigingsfiche tot nu toe
In het Regeerakkoord zijn forse bezuinigingen aangekondigd op het terrein van de sociale zekerheid. Er is nog altijd onzekerheid over het uiteindelijke bedrag aan bezuinigingen op het Participatiebudget en hoe zich dat verhoudt met andere bezuinigingen op aanpalende beleidsterreinen (WSW, UWVwerkbedrijf en armoedebeleid). Op basis van de meest recente gegevens van de VNG bedraagt de totale bezuiniging op re‐ integratie € 690 mln. Deze bezuiniging zal gerealiseerd worden door met ingang van 2012 € 400 mln. structureel te korten op het Participatiebudget (onderdeel re‐integratie) en in een oplopende reeks (€ 90 mln. in 2013 ‐ € 220 mln. in 2014) vanaf 2015 structureel € 290 mln. te bezuinigen op het WSW‐budget. De budgetten van de WSW en het Participatiebudget worden vanaf 2013 ontschot. Voor Tilburg betekent dit dat het participatiebudget daalt met ingang van 1 januari 2012 naar € 16.2 mln. Daarna zien we een geleidelijke daling. Parallel daalt het WSW‐budget van € 36.8 mln. in 2011 naar € 32.3 mln. in 2015. Feitelijk betekent dit dat in het nieuwe regime nog één op de drie mensen een beschut werken indicatie krijgt. Bij het dalende budget is nog geen rekening gehouden met de geprognosticeerde bestandsreductie van het volume WSW met 6 % en met de instroom van 2%. Uit het huidige WSW‐budget worden de toekomstige verplichtingen met betrekking tot het huidige bestand beschut werken gedekt; tekorten komen vooralsnog voor rekening van de Diamantgroep, m.a.w. de taakstelling op het WSW‐budget wordt één op één doorgezet naar de Diamantgroep. We houden rekening met het feit dat het nieuwe beschut werken onder de Wet Werken naar vermogen in 2013 wordt betaald uit de ontschotte re‐integratiebudgetten van de WWB, Wajong en WSW in het P‐budget nieuwe stijl. Voor dit nieuwe budget komen verdeelsleutels die nu nog onbekend zijn. Wat dit betekent aan tekorten van het onverdeelde P‐budget vanaf 2013 wordt het komende halfjaar duidelijk. Onderstaand het verwachte meerjarig verloop van de budgetten Participatie en SW. Jaar Participatiebudget WSW‐budget 2011 27.8 36.8 2012 16.2 36.8 2013 15.0 35.4 2014 13.0 33.4 2015 13.0 32.3 Voor wat betreft het Participatiebudget zijn voor de korte termijn een aantal bezuinigingsfiches voorgesteld door het college voor behandeling in de Raad in november 2011 ter vaststelling van de meerjarenbegroting 2012, namelijk:
Ombuigingen Participatiebudget
36
2012
2011
2013
Invulling bezuinigingen: 1. Bezuiniging uitgaven participatie a. Scholing & Act. / onderuitputting overige budgetten b. Afbouw gesubsidieerde Arbeid c. Inburgering d. Educatie 2. Verminderen tekort bijstandbudget (I‐deel) 3. Bezuinigingen Wsw 4. Bezuinigingen Wajong Totaal bezuinigingen Stand spaarsaldo Participatiebudget 31‐12 Meeneemregeling maximaal 25%
‐ € 661 ‐ € 500 € 327 € 425 ‐ € 409
€ 3.684 ‐ € 900 € 1.120 € 425 € 4.329 € 2.000 ‐
‐ € 409
PM € 6.329
2015
2014
€ 832 € 3.600 € 2.537 € 425 € 7.394 € 2.000 € 1.419 PM € 10.813
€ 461 € 4.400 € 3.299 € 425 € 8.585
€ 61 € 4.800 € 3.299 € 425 € 8.585
€ 2.000
€ 2.000
€ 3.467
€ 4.571
PM
PM
€ 14.052
€ 15.156
€ 5.095 9
€ 2.000
€ 2.000
€ 2.000
€ 2.000
€ 6.975
€ 4.053
€ 3.764
€ 3.260
€ 3.260
In het bezuinigingsfiche wordt voorgesteld om een gedeelte van de totale bezuiniging op re‐integratie te realiseren vanuit een besparing op de bijstandsuitgaven. Conform het bezuinigingsfiche participatiebudget gaat het om maximaal € 2.0 miljoen. De besparing op de bijstandsuitgaven wordt pas ingezet als deze daadwerkelijk is gerealiseerd ; de besparing wordt dan ook pas ingezet in het jaar na realisatie. De werking van deze afspraak heeft een structureel karakter. Indien de realisatie van de besparing op de bijstandsuitgaven uitblijft wordt de taakstelling op de re‐integratie‐uitgaven vanaf 2013 met € 2.0 mln vergroot. Hier wordt rekening mee gehouden bij de uitwerking in de vervolgfase van het proces ombuigingen Participatiebudget. Uit bovenstaande tabel volgt dat we de bezuinigingen op uitgaven participatiebudget voor de korte termijn doorvoeren door middel van twee ingrepen: 1. Zorgvuldige afbouw gesubsidieerde arbeid. 2. Opvolgen van de bezuinigingen vanuit het Rijk op inburgering en educatie In de volgende paragraaf presenteren wij de aanvullende ingrepen om begrotingsjaar 2012 voor wat betreft het Participatiebudget sluitend te krijgen.
4.2
Ombuigingen korte termijn
Uit de in paragraaf 4.1 gepresenteerde tabel volgt dat voor 2012 ‐naast de in de bezuinigingsfiche genoemde twee ingrepen‐ nog een bezuinigingsopgave van € 3.7 miljoen resteert. In onderstaande tabel staan de verdere ingrepen voor 2012 samengevat. Onder de tabel worden deze ingrepen inhoudelijk nader toegelicht. Hierbij wordt de verbinding gelegd met de contourenschets in hoofdstuk 3.
9
Spaarsaldo per eind 2011 is conform geactualiseerde programmabegroting 2011.
Ombuigingen Participatiebudget
37
Te realiseren ombuigingen Invulling ombuigingen 2012: 1. Bijstelling afbouw gesubsidieerde arbeid: 2. Stopzetten stimuleringspremie werkaanvaarding 3. Stopzetten verloningsconstructie WIJ 4. Bijstelling instroom WIJ 5. Stopzetten High Potential Programma 6. Vermindering individuele inkoop 7. Bijstellen volume sociale activering 8. Minder realisatie trajecten door WGakkoord 9. Efficiëntere diagnosticering Totaal ombuigingen 2012
€ 3.7 mln Bedrag €‐ 0.9 mln € ‐0.4 mln € ‐1.0 mln € ‐0.2 mln € ‐0.3 mln € ‐0.4 mln € ‐0.4 mln € ‐0.1 mln pm € 3.7 mln
1. Bijstelling gesubsidieerde arbeid Op 19 juli 2010 heeft de Raad besloten de mogelijkheden te verkennen om de gesubsidieerde arbeid in Tilburg af te bouwen. Dit om meer ruimte te creëren in het participatiebudget voor de ondersteuning van WWB‐ uitkeringsgerechtigden en NUG‐ers naar een betaalde baan. Op 23 mei 2011 heeft de Raad de nota ‘Afbouw gesubsidieerde arbeid’ vastgesteld en daarmee besloten tot beëindiging van gesubsidieerde arbeid in zijn huidige vorm. Met dit besluit heeft de raad gekozen voor een afbouw binnen twee jaar waarbij ten opzichte van de huidige loonkostensubsidie, de hoogte van de loonkostensubsidie per 1 januari 2012 wordt teruggebracht naar 75%, per 1 januari 2013 naar 25% en per 1 januari 2014 volledig komt te vervallen. Conform het besluit van de raad is het projectteam inmiddels gestart met de uitvoering. Betrokken werkgevers en werknemers zijn geïnformeerd. Ook het mobiliteitscentrum ‐ verantwoordelijk voor het bieden van individueel maatwerk aan de met ontslag bedreigde werknemer waarbij het behoud van de huidige baan of het vinden van regulier voorop staat – is inmiddels gestart met haar dienstverlening. Op basis van het beeld dat werkgevers teruggeven kunnen we aangeven dat de inzet van het Participatiebudget voor financiering van loonkosten van gesubsidieerde banen in het voorstel te hoog geraamd is. Werkgevers geven aan dat de korting van 25% op de subsidiering van de loonkosten in 2012 niet opgevangen kunnen worden, waardoor ontslagaanvraag wordt ingediend. Deze mensen worden vervolgens ondersteund door het mobiliteitsbureau. Het gevolg daarvan is dat we in 2012 per saldo minder middelen vanuit het Participatiebudget kwijt zijn aan de loonkosten voor gesubsidieerde medewerkers. Het financiële voordeel dat hierdoor ontstaat bedraagt , na aftrek van de kosten van het mobiliteitscentrum, op basis van huidige ramingen € 0.9 miljoen.
2. Stopzetten premies stimulering activering In april 1997 heeft de raad via de verordening ‘stimulering aanvaarding betaalde arbeid 1997’ vastgesteld dat bijstandsgerechtigden die betaald werk verrichten in aanmerking kunnen komen voor een stimuleringspremie. Op 22 september 2008 is het premiebeleid onderdeel geworden van de Verzamelverordening WWB. Bijstandsgerechtigden die betaald werk verrichten kunnen in aanmerking komen voor een stimuleringspremie van minimaal € 250,‐ en maximaal € 500,‐. Met deze stimuleringspremie wordt beoogd klanten aan te moedigen/te prikkelen tot de juiste houding in zijn/haar activeringstraject. Daarmee vormt het premiebeleid de positieve tegenpool van het handhavingsbeleid, dat gericht is op het sanctioneren van de klant die onvoldoende inspanning levert ten aanzien van zijn of haar participatieverplichtingen. Vanuit maatschappelijk perspectief gezien is het beeld dat de klant geacht mag worden om een tegenprestatie te leveren voor zijn of haar uitkering steeds sterker is geworden. Deze tegenprestatie bestaat in ieder geval in het naar vermogen werken aan de tijdelijkheid van de uitkering: door ook zelf actief te zoeken naar werk, door mee te werken aan aangeboden re‐ integratie en ‐zoals reeds beschreven in de door de Raad vastgestelde ontwikkelrichting voor het gemeentelijk werkbedrijf‐ het verrichten van maatschappelijk nuttig werk. De wetgever laat eveneens van zich horen: met ingang van in januari 2012 wordt de toegang tot de bijstand aangescherpt. Jongeren dienen aan te tonen zich voldoende ingespannen te hebben om scholing of werk te vinden. Indien deze inspanning als onvoldoende wordt beoordeeld, wordt een beroep op inkomensondersteuning zonder meer afgewezen. Voor
Ombuigingen Participatiebudget
38
bijstandsgerechtigden komt een wettelijke verplichting om naar vermogen een tegenprestatie voor de uitkering te verrichten. Vanuit het perspectief dat enerzijds het dalende Participatiebudget noopt tot het maken van financiële keuzes en anderzijds dat een stimuleringspremie vanuit het zojuist geschetst maatschappelijk en juridisch perspectief niet langer wenselijk is, stellen wij voor om de stimuleringspremie werkaanvaarding met ingang van 1 januari 2012 te beëindigen. Het financiële voordeel dat hierdoor ontstaat bedraagt € 0.4 mln.
3.Stopzetten verloningsconstructie WIJ Zoals beschreven in de nota 'Werken/leren voor alle jongeren' worden jongeren die een beroep doen op de WIJ direct geplaatst op een gecombineerd werk/leertraject. In plaats van een inkomensvoorziening ontvangen zij een salaris van het werkleerbedrijf, dat wordt doorbelast naar de gemeente. De verloningsconstructie werd ingezet om twee redenen. De eerste reden is de gedachte dat jongeren eerder geneigd zijn om zich in te spannen voor een traject indien zij daar 'salaris' voor ontvangen in plaats van 'werken met behoud van uitkering'. Ervaring uit de praktijk heeft inmiddels geleerd dat het salaris alleen slechts een beperkt effect heeft op de motivatie en inzet van de jongere. Afwisselende werkzaamheden, kwalitatief goede begeleiding en een strakke verzuimcontrole blijken van groter (en doorslaggevend) belang te zijn. De tweede reden om de verloningsconstructie toe te passen is de mogelijkheid om strak en direct te kunnen sanctioneren op ongeoorloofd verzuim: een dag niet aanwezig is een dag geen loon. Door extra in te zetten op een strakke handhaving binnen de jongerentrajecten denken wij ook zonder de verloningsconstructie in staat te zijn om een strak 'lik‐op‐stuk‐beleid' te kunnen voeren. Hiervoor zullen nadere handhavingafspraken tussen sociale zaken en de uitvoerende organisaties van de WIJ worden gemaakt. De financiering van de verloningsconstructie is opgebouwd uit twee componenten. De netto loonsom wordt één‐op‐één doorbelast op het Inkomensdeel WWB. Omdat jongeren met het stopzetten van de verloningsconstructie weer een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ (ten laste van hetzelfde Inkomensdeel WWB) gaan ontvangen is het financiële voordeel op deze component niet aanwezig. De tweede component bestaat uit een opslag voor werkgeverslasten van 40% die ten laste komt van het Participatiebudget. Door het wegvallen van deze opslag voor werkgeverslasten (40%) ontstaat in 2012 wel een financieel voordeel van € 1.0 miljoen op de inzet van het Participatiebudget.
4. Bijstelling instroom WIJ Ondanks een grillig verloop van het aantal jeugdig werklozen zien wij de trend ontstaan dat de jeugdwerkloosheid daalt. In juni 2010 kende de regio Midden‐Brabant nog circa 1600 jeugdig werkzoekenden tegen 1300 per juni 2011. Met daarbij de verwachting dat met een aantrekkende vraag naar personeel in verschillende sectoren, met name ook jongeren weer interessant worden voor werkgevers, schatten wij in dat deze trend zich in 2012 zal voortzetten. Ten gevolge van de hierdoor ontstane daling van het aantal jongeren dat een beroep doet op de WIJ zal het aantal jongerentrajecten dat ingezet wordt evenredig dalen. Het financiële voordeel dat ontstaat door het bijstellen van de raming van het aantal jongerentrajecten bedraagt € 0.2 miljoen.
5. Stopzetten High Potential Programma Met ingang van 2011 kent het Tilburgse re‐integratiebeleid het High Potential Programma. Via dit traject worden de meest kansrijke klanten direct geplaatst bij een werkgever om van daaruit bemiddeld te worden naar regulier werk. Onderdeel van het traject is een verloningsconstructie, waardoor de klant geen uitkering maar salaris ontvangt. Het aantal aanmeldingen voor het High Potential Programma is sterk achtergebleven bij de verwachting omdat deze doelgroep door Tilburg Actief nagenoeg direct na het aanvragen van de uitkering kan worden geplaatst op de arbeidsmarkt. Door het verstevigen van de aansluiting van de private markt (uitzendwezen) op Tilburg Actief zal het aantal plaatsingen van de meest kansrijke klanten op regulier werk vanuit Tilburg Actief nog verder toenemen. Het resterend aantal kansrijke klanten dat niet vanuit Tilburg Actief wordt geplaatst is dermate gering dat het niet rendabel is om hiervoor het High Potential Programma overeind te houden. Deze klantengroep gaat na Tilburg Actief op binnen de in hoofdstuk 3 beschreven dienstverlening aan kansrijke klanten: sober ingericht, meer accent op directe matching en versterking van het eigen zoekgedrag. Het financiële voordeel dat ontstaat door het niet benutten van de huidige raming van het High Potential Programma bedraagt € 0.3 mln.
6. Vermindering individuele inkoop Casemanagers beschikken over de mogelijkheid om, in afwijking van het regulier beschikbare re‐ integratieaanbod, door middel van individuele inkoop aanvullend maatwerk te leveren. Het betreft hier met name trajecten gericht op individuele coaching en begeleiding als een zeer breed scala aan 'losse' trajecten gericht op zorg. De uitstroom die door middel van deze trajecten wordt bewerkstelligd is beperkt gebleken.
Ombuigingen Participatiebudget
39
Bovendien blijkt bij nadere inspectie de keuze om af te wijken van het reguliere re‐integratieaanbod vaak onvoldoende onderbouwd of noodzakelijk. Door sterker te sturen op de gerichte inzet van individuele inkoop (alleen inzetten wanneer er echt sprake is van bijzondere individuele omstandigheden) kan het hiervoor beschikbare budget verlaagd worden. Ten opzichte van de huidige raming betekent dit een financieel voordeel van € 0.4 mln.
7. Vermindering sociale activering Op 17 januari 2011 is in de commissie Economie de raadsnotitie ‘Overname La Poubelle door Diamantgroep’ besproken. Naar aanleiding van deze commissiebehandeling heeft het college het definitieve besluit genomen om in te stemmen met een aantal voorwaarden zoals door La Poubelle gesteld. Eén van deze voorwaarden is de garantstelling aan de Diamantgroep dat voor de komende vier jaar (tot 1 januari 2015) een omzet van € 432.000,‐ uit het activeringscontract 2011 zal worden verstrekt. Het college garandeert daarbij niet dat het om het huidige product Sociale Activering gaat, daarvoor zijn er de komende jaren teveel ontwikkelingen op het gebied van sociale zekerheid, zoals de Wet Werken naar Vermogen en forse bezuinigingen op het Participatiebudget. De bezuinigingsopgave maakt het inmiddels noodzakelijk om minder geld vanuit het Participatiebudget uit te geven aan de doelgroep met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Zoals in hoofdstuk 3 beschreven is het in de toekomst van belang dat voor doelgroepen met zeer lage loonwaarde, niet behorende tot de doelgroep SW, de verbinding naar regulier werk sneller, directer en beter wordt ingericht. Ook voor deze doelgroepen geldt de strategie om ze aan te sluiten op de reguliere arbeidsmarkt. Omdat dit volgt uit de uitgangspunten van de Wet Werken naar Vermogen, maar ook omdat we werken vanuit de overtuiging dat het granieten bestand wél kan werken en dat investeren in deze doelgroep op termijn wel degelijk interessant kan zijn voor werkgevers. Zoals in hoofdstuk 3 staat beschreven is sociale activering met de komst van de Wet Werken naar Vermogen en de in deze nota gehanteerde strategie geen fundamenteel onderscheidende aanpak meer. Tegelijkertijd wordt beargumenteerd dat de aansluiting op de reguliere markt een proces van jaren zal zijn, waarin uiteindelijk niet iedereen op de reguliere arbeidsmarkt aangesloten zal worden. De kenmerkende en bepalende elementen van de huidige sociale activeringsaanpak zijn daarmee van waarde om mee te nemen naar het nieuwe model als het gaat om een doelgroep met een forse afstand tot de reguliere arbeidsmarkt. Voorsorterend op deze nieuwe wet zal het aantal trajecten sociale activering omlaag worden bijgesteld. We stellen voor om de sociale activeringspartners 25% te korten ten opzichte van de waarde van hun huidige opdracht. Ten opzichte van het huidige budget voor sociale activering betekent dit een financieel voordeel van € 392.000 euro. Deze ombuiging zal gekoppeld aan de waarde van de bestaande opdrachten van sociale activeringsinstellingen naar verhouding voor iedere opdrachtnemer gelijk doorgevoerd worden. Vanuit de vaststelling van het werkbudget voor het gemeentelijk werkbedrijf in 2012 (planning besluit Raad december 2012) en daaraan gekoppeld het bestedingsplan Participatiebudget 2012 zal zoals overeengekomen bij de overname van La Poubelle de omzetgarantie van € 432.000,‐ t/m 2014 aan Diamantgroep worden geborgd. Wel zal binnen dit bedrag 25% minder accent op sociale activeringstrajecten komen te liggen en in 2012 een verschuiving plaatsvinden naar trajecten voor de doelgroep 1‐3 jaar. In de tweede fase van het proces ombuigingen zal onderzocht moeten worden op welke wijze de organisatie van de kenmerkende en bepalende elementen van de uitvoering van de sociale activeringsinstellingen zo effectief en efficiënt mogelijk georganiseerd kunnen worden in het nieuwe ontwerp. Dit vraagt om een nadere opdrachtformulering die stuurt op het borgen van deze bepalende/kenmerkende elementen en de wijze waarop die borging zich verhoudt tot het gemeentelijk werkbedrijf en de visie op de Wet Werken naar Vermogen. Deze ontwikkelopdracht staat nader beschreven in paragraaf 4.3.
8. Minder realisatie trajecten door werkgeversakkoord We verwachten dat door de inzet van het Werkgeversakkoord het aantal in te zetten re‐integratietrajecten voor de doelgroep <1 jaar en 1‐3 jaar afstand tot de arbeidsmarkt zal afnemen. Hierdoor zal een onderbesteding op de betreffende contracten plaatsvinden (immers: hiervoor in de plaats komen werkgeversarrangementen vanuit het Werkgeversakkoord). We weten nog niet binnen welke contracten deze onderbesteding plaats zal vinden.
Ombuigingen Participatiebudget
40
9. Efficiëntere diagnosticering Om gerichter re‐integratie in te zetten verbeteren wij onze intake en diagnose (zie ook paragraaf 3.1, toelichting illustratie B). We werken met een kort traject waarin we de intake en diagnose combineren met assessment en training. Dit instrument zorgt er voor dat die klanten die rechtstreeks kunnen worden gematched geen onnodig traject krijgen. Klanten die beperkte ondersteuning nodig hebben, worden versterkt met dienstverlening gericht op het ontwikkelen van werknemersvaardigheden, effectiever zoekgedrag en representatievaardigheden. Wanneer dit niet tot succes leidt, hebben we een scherp beeld van de klant waarmee het vervolgtraject kan worden ingezet. We versterken deze dienstverlening binnen het bestaande poortinstrument Tilburg actief waardoor er minder trajecten nodig zijn in de trajecten die daar op volgen zoals, workfirst en workfirst plus.
4.2.1 Werkgeversakkoord In paragraaf 3.2 is het Werkgeversakkoord al beschreven als een praktijkexperiment om de verbinding tussen de vraag van het bedrijfsleven en het aanbod vanuit de onderkant van de arbeidsmarkt (mensen met lage loonwaarde) te onderzoeken. en uiteindelijk beter tot stand te brengen en zo bij te dragen aan een gezonde, goed functionerende arbeidsmarkt. Begin 2012 vindt een tussenevaluatie van de pilot plaats die input levert voor de definitieve uitwerking van het ontwerp ‘ondersteuning arbeidsmarkt’. De strategiebepaling in deze nota leunt op het geloof dat de verbinding met reguliere werkgevers voor deze doelgroepen op termijn mogelijk is. Het is echter de pilot werkgeversakkoord die in kaart zal brengen welke voorwaarden hier bij horen en in hoeverre, afgezet tegen de beschikbare middelen, deze strategie op korte, middellange en lange termijn haalbaar is. Eind mei vindt de eindevaluatie van de pilot plaats. Tegen die tijd ligt tevens het besluit over het definitieve ontwerp ‘ondersteuning arbeidsmarkt’ voor. Daarin wordt aangegeven wat de structurele inzet van middelen uit het Participatiebudget is voor inzet op werkgeversarrangementen uit het werkgeversakkoord. De verwachting is dat hiervoor een substantieel deel van het beschikbare budget wordt ingezet. Om de pilot werkgeversakkoord mogelijk te maken en goed te faciliteren is voor de looptijd van de pilot een extra investering (bovenop de in het bestedingsplan opgenomen beschikbare budget voor werkgeversdienstverlening van € 1.0 mln structureel) van € 1.0 mln noodzakelijk. Afhankelijk van het verloop van de pilot zal bij het eindvoorstel over het ontwerp ‘ondersteuning arbeidsmarkt’ rond mei 2012 meer duidelijk zijn of ook reeds voor 2012 meer middelen noodzakelijk zijn. Met andere woorden: zo nodig zal met het voorstel over het definitieve ontwerp ‘ondersteuning arbeidsmarkt’ bijstelling plaatsvinden op het bestedingsplan 2012.
4.2.2 Implementatieparagraaf ombuigingen 2012 Om de voorgestelde ombuigingen 2012 te realiseren is het van belang om in 2011 noodzakelijke voorbereidingsmaatregelen te treffen. We zijn, conform de opdracht van de Raad reeds gestart met een snelle maar zorgvuldige afbouw van gesubsidieerde arbeid. Het stopzetten van de stimuleringsregeling vereist aanpassing van de Verzamelverordening WWB. Een voorstel tot aanpassing van deze verordening is gezien de wijzigingen in de WWB die het Rijk voor 2012 heeft aangekondigd reeds in de maak en zal dit najaar aan de Raad worden voorgelegd. De huidige aanbieders van re‐integratietrajecten zijn per brief geïnformeerd over het proces dat momenteel wordt doorlopen om invulling te geven aan de bezuinigingen. Wij blijven deze belanghebbenden gedurende het gehele proces doorlopend informeren over de inhoud van het raadsvoorstel, de besluitvorming hierop van college en Raad en de gevolgen hiervan voor hen. Deze partijen zijn bovendien via een externe klankbordgroep in dit proces vertegenwoordigd. Waar sprake is van een contractrelatie geldt dat deze contracten per 1 januari 2012 kunnen worden beëindigd, dan wel gewijzigd. Wij informeren direct na besluitvorming de betrokken partijen over het definitief stopzetten van het High Potential Programma, de verloningsconstructie binnen de WIJ en de bijstelling van de ramingen voor de instroom binnen de jongerentrajecten en individuele inkoop. Met het netwerk sociale activering hebben reeds verkennende gesprekken plaatsgevonden over de inhoud van de ontwikkelopdracht voor de nieuwe uitvoeringsorganisatie sociale activering die in de tweede fase van het proces ombuigingen zal worden uitgevoerd. Deze komt in de volgende paragraaf terug.
4.3
Uitwerking voor langere termijn in vervolgfase
In paragraaf 4.1 is aangeven wat de structurele ombuigingsopgave is voor het participatiebudget. Daaruit wordt duidelijk dat de meest omvangrijke ombuigingsopgave landt in jaarschijf 2012. In hoofdstuk 3 hebben we, mede op basis van een schets van de ontwikkelingen in hoofdstuk 2, aan de hand van een viertal illustraties de
Ombuigingen Participatiebudget
41
contouren van het nieuwe ontwerp in de toekomst laten zien. Deze contouren zijn mede bepalend voor de nadere invulling van de ombuigingen korte termijn zoals beschreven in paragraaf 4.2. Deze contouren vatten we als volgt samen:
Samenvatting contourenschets Twee hoofdmechanismen basis voor ondersteuning in de toekomst Mechanisme 1: niet verstoren reguliere matchproces Een publiekprivate samenwerking die zo snel als mogelijk in directe verbinding met werkgevers betrokkenen met zoveel als mogelijk loonwaarde plaatst op regulier werk. Mechanisme 1 plaatst de relatief talentvolle mensen. Die talenten moeten zo snel mogelijk regulier aan het werk, via een sollicitatieprocedure en zo veel mogelijk op eigen kracht. Anders organiseren we een systeem dat leidt tot het onnodig lang weghouden van dat talent van de vragende arbeidsmarkt. We voeren voor de ondersteuning van de relatief talentvolle mensen in vergelijking met het huidige ondersteuningspakket een versobering door. Mechanisme 2: Investeringsmodel voor onderkant arbeidsmarkt Werkgevers verbinden zich in dit mechanisme met elkaar en met de stad in een publiekprivate opgave vanuit welbegrepen eigenbelang. Werkgevers bieden werk aan dat kan worden uitgevoerd door de onderkant van de arbeidsmarkt. Werkgevers die zich verbinden creëren voor elkaar en zichzelf een netwerk waarin zij toegang krijgen tot een verlaagd uurtarief voor kwalitatief werk. We bedoelen hiermee dat we gaan proberen werkgevers een uurtarief te laten betalen dat lager ligt/concurrerend is met de uurtarieven van uitzendbureaus dat MOE‐landers ((arbeids)migranten uit Midden‐ en Oost‐Europa) uitzendt. Werkgevers die zich verbinden aan de coalitie krijgen van de stad een ‘keurmerk’ dat hun MVO‐profiel versterkt. Het gemeentelijk werkbedrijf speelt in de uitvoering van dit mechanisme een belangrijke rol als intermediair/verbindingsofficier, werkleider, detacheerder en partner in een integraal regionaal werkgeversteam tegelijk. Gerichte en kwalificerende scholing is en blijft een belangrijk element van de aanpak in zowel mechanisme 1 als 2. Mede gelet op de ontwikkelingen zoals beschreven in paragraaf 2.5 is het in de vervolgfase van belang dat gerichte en kwalificerende scholing in het nieuwe ontwerp snel, effectief en efficiënt kan worden ingezet. Integraal regionaal werkgeversteam Dit team haalt ten behoeve van mechanisme 1 en 2 vacatures op en sluit arrangementen met werkgevers voor wat betreft plaatsing van mensen. Enkele kenmerken van dit team zijn: – Veel onderhandelingsruimte voor het team – De middeleninzet wordt waar mogelijk verknoopt met additionele middelen als bijvoorbeeld ESF of sectorfondsen werkgevers. – Zoveel mogelijk integraliteit van alle contactfunctionarissen werkgevers (accountmanagers Economie, Werkplein, uitzendbureaus et cetera) – Specifieke kennis van sectoren is geborgd, hierbij wordt de link gelegd met de speerpuntsectoren van Midpoint Brabant. Social return on investment Versterken van prikkels voor werkgevers om meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in te zetten in hun werkproces door verscherping van social return on investment in het inkoopbeleid van de gemeente en toezicht op een adequate uitvoering. Uitvoeren van taken door inzet van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt De gemeente kent een veelheid van taken die uitgevoerd moeten worden. Dit loopt van het beheer van gebouwen en vervoermiddelen, het schoonmaken van gebouwen, het uitvoeren van facilitaire diensten tot het bieden van ondersteuning en persoonlijke dienstverlening in het kader van de WMO. Deze dienstverlening vindt nu deels plaats door de inzet van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Daarnaast worden maatschappelijk nuttige taken uitgevoerd in allerlei projecten in wijken. Hierbij gaat het veelal om taken
Ombuigingen Participatiebudget
42
waarvoor geen financiële vergoeding wordt betaald, maar wel bijdragen aan de verhoging van de leefbaarheid. Dergelijke projecten zullen versterkt moeten worden en een nog nadrukkelijker koppeling moeten krijgen aan de ontwikkeling van en inzetbaarheid op de reguliere arbeidsmarkt. Minder schakels/minder systeem Nu zijn er te veel schakels in het proces dat uiteindelijk leidt tot een match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. We agenderen drie uitwerkingsopgaven die moeten leiden tot een indikking in het spelersveld en herstel van verbroken verbindingen: Herpositionering sociale activering: efficiencyslag Sociale Activering is met de Wwnv door de focus op het bij reguliere werkgevers ten gelde maken van de (beperkte) loonwaarde geen onderscheidende aanpak meer. Ook deze doelgroep willen we zo snel als mogelijk aansluiten op de reguliere arbeidsmarkt. Voor personen voor wie wij deze aansluiting niet weten te maken willen we slimmer gebruik van flankerende regelingen als Awbz/Wmo, netwerkpartners en andere financieringsbronnen. Voor de vervolgfase betekent dit een uitwerkingsopgave die we met het netwerk sociale activering oppakken. Hoe borgen we met het oog op de strategiebepaling in het nieuwe ontwerp de methodiek en expertise sociale activering en wat betekent dit in relatie tot het concept van het gemeentelijk werkbedrijf. Samenwerking gemeentelijk werkbedrijf en sociale zaken In de opdracht voor uitwerking van het gemeentelijk werkbedrijf is opgenomen om zoveel als mogelijk dubbelingen in de activering van uitkeringsgerechtigden tussen casemanagers van sociale zaken enerzijds en begeleiding vanuit het gemeentelijk werkbedrijf en re‐integratiebedrijven anderzijds er uit te halen. Hierdoor komen niet de instituties maar de mens meer centraal te staan in de inrichting. Naar meer 1 op 1 (life)coaching Om kosten te drukken, maar ook om directere verbindingen te smeden tussen werkzoekende, werkgever en ondersteuning willen we waar mogelijk gebruik maken van zogenaamde lifecoaches. Deze functionarissen acteren niet zo zeer vanuit een structuur/gebouw, maar zijn daar waar de praktijk om oplossingen vraagt. Ze krijgen een caseload met klanten en gaan door goed te schakelen met partners in het netwerk de werkzoekende ondersteunen in zijn zo zelfstandig mogelijke re‐integratie. Ruimte voor praktijkinnovatie In de nota wordt een lans gebroken om de werkelijkheid te veranderen via initiatieven in de praktijk en niet via vooraf dichtgetimmerde beleidstukken. Een voorbeeld hiervan is het Werkgeversakkoord. Maar in de nota worden nog twee innovatiesporen geagendeerd die in de vervolgfase worden opgepakt, namelijk een open vraag aan de private markt om interessante concepten te ontwikkelen voor mensen met lage loonwaarden en de Diensten NV in de wijk.
In de vervolgfase is aan de orde om, mede afhankelijk van meer duidelijkheid vanuit het Rijk, het definitieve beleid voor de inzet van het Participatiebudget en het bijbehorende ontwerp organisatie van de uitvoering van de ondersteuning van de arbeidsmarkt voor te bereiden voor besluitvorming. Hoeveel middelen zetten we voor welke doelgroepen in en wat betekent het nieuwe ontwerp straks echt voor de gemeente en de verschillende partners op de arbeidsmarkt op het niveau van dienstverlening en organisatie van het werk? Is het nieuwe ontwerp efficiënt en betaalbaar? Hoeveel van de naar schatting 10.000 mensen kunnen we straks met de beperkte middelen in samenwerking met onze partners ondersteunen? Enerzijds lopen de budgetten van het Rijk fors terug, anderzijds zetten we in op de betrokkenheid van werkgevers, minder systeem en tussenschakels, werken met behoud van uitkering en verschillende innovaties waarbij meer publiekprivate middeleninzet van partners mogelijk is. In deze paragraaf agenderen we naast bovenstaande centrale vraagstellingen een aantal opgaven die in het vervolgproces verder uitgewerkt moeten worden om een bijdrage te kunnen leveren aan het structurele ombuigingsvraagstuk vanaf 2013 en/of omdat de voorbereiding op het nieuwe ontwerp dat vraagt.
Ombuigingen Participatiebudget
43
Sociale activering Beantwoord in de vervolgfase de volgende vragen met betrekking tot sociale activering:
a)Op welke wijze kan in het definitieve nieuwe ontwerp ‘ondersteuning arbeidsmarkt’ de kenmerkende en bepalende elementen van de huidige aanpak van de sociale activeringsinstellingen zo effectief en efficiënt mogelijk georganiseerd worden, waarbij de huidige opgebouwde expertise en ervaring in acht wordt genomen?
b)Hoe verhoudt de nieuwe organisatie van de uitvoering van deze elementen zich tot het gemeentelijk werkbedrijf, het investeringsmodel en bijbehorende strategiebepaling?
c)Hoe financieren we de activiteiten en welke middelen worden hiervoor ingezet door zowel de gemeente als netwerkpartners? Bij de beantwoording moet in ieder geval rekening worden gehouden met:
1) Het borgen van een noodzakelijke basisstructuur om mensen 'de basis op orde' te laten krijgen, in combinatie
met minder systeem, maar meer 1 op 1 coaching in directe verbinding met mensen en werkgevers;
2) De coaching bestaat uit innovatief, snel, handelend en actiegericht. Met kennis over gedragsverandering bij mensen met een lage sociaal economische status (SES), kunnen werken in de frontlijn, in staat tot effectieve interventies en opzetten van maatwerkprojecten.
3) Enerzijds in samenwerking met o.m. zorg‐ en hulpverlening, politie en corporatie. Anderzijds gericht op de vragen van werkgevers in het commerciële en maatschappelijke werkveld, zodat mensen zo snel mogelijk en direct aan het (maatschappelijk nuttig) werk kunnen. De domeinen gezondheid, veiligheid, werken en wonen zijn in beeld, waarbij werk in de nieuwe aanpak als de belangrijkste hefboom voor sociale stijging wordt gezien.
4) Een goede verbinding met een betaalbare uitvoering van de Awbz/Wmo 5) Keuzes tussen stedelijk en/of wijkgerichte uitvoering
6) De doelstelling om mensen te activeren naar een reguliere baan tegen een bepaalde loonwaarde. Pas als dat in samenwerking met werkgevers en partners niet lukt, komt de doelstelling voor de betrokkene om structureel maatschappelijk nuttige activiteiten te verrichten in beeld. Kostenbeperking, maatschappelijke rust en ´leven op orde´ gaan hier hand in hand.
Doel is om in de definitieve uitwerking van het nieuwe ontwerp 'ondersteuning arbeidsmarkt' ook besluitpunten op te nemen over de toekomstige borging van relevante kenmerkende en bepalende elementen van de huidige sociale activeringsaanpak.
Mogelijkheden voor aanpak op regionale schaal In de vervolgfase van proces ombuigingen Participatiebudget verrichten we een analyse van de taken/dienstverlening die‐ uitgaande van de bestaande organisatie/structuur‐ zich in de toekomst lenen om op regionaal niveau te organiseren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een mogelijke samenwerking tussen de verschillende WSW‐organisaties in de regio. De timing van de analyse van het onderzoek wordt zodanig gepand dat de uitkomsten nog meegenomen worden in het definitieve advies dat in 2012 voor Tilburg volgt. Arbeidsmatige dagbesteding voor mensen met een beperking Werk in de vervolgfase voor wat betreft de activiteit 'arbeidsmatige dagbesteding voor mensen met een beperking' die van de AWBZ naar de Wmo overgaat een gezamenlijke opdrachtverstrekking voor zorgaanbieders uit. Hierbij is het ook van belang om een gezamenlijke coördinatie op de middeleninzet in te richten om eventuele dubbelingen te voorkomen. Beoordeel bij het ter hand nemen van deze opdracht ook of dit eveneens zinvol is bij andere doelgroepen (bijvoorbeeld dak‐ en thuislozen).
Ombuigingen Participatiebudget
44
Praktijkinnovaties De praktijkinnovaties zoals beschreven in paragraaf 3.2 worden in de vervolgfase opgepakt en onderzocht. De pilot werkgeversakkoord is reeds gestart met een eerste verkenning.
4.4
Relevantie
De laatste paragraaf van deze nota geef kort aan wat de inhoud van deze nota betekent voor respectievelijk de vigerende visie op inzet van het participatiebudget, de uitwerking van het gemeentelijk werkbedrijf, de bijdrage aan de ‘kansenstructuur sociale stijging’ en de inbedding van het advies van de expertisegroep Ombuigingen Participatiebudget.
Betekenis voor de vigerende visie op inzet van het participatiebudget De visie op inzet van het participatiebudget blijft voor het grootste deel van kracht. We blijven breed investeren in wat we participatieplichtigen noemen (zie paragraaf 2.10). We markeren daarbij wel nu dat sociale activering in de toekomst geen onderscheidende aanpak meer is. Ook deze doelgroepen worden zo snel als mogelijk aangesloten op de reguliere arbeidsmarkt. In de vigerende visie is de ambitie uitgesproken om in de toekomst ‐zodra de groep participatieplichtigen daalt en zodra we met de WWB financieel in de pas lopen‐ ruimte te maken in het participatiebudget voor inzet op de groep participatiebehoeftigen (grotere groep Tilburgers). Het gaat dan met name om investeringen in de duurzame arbeidsdeelname van herintreders en andere niet‐uitkeringsgerechtigde werkzoekenden en van werkenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Met de komst van de forse ombuigingen is deze ambitie voorlopig in de ijskast gezet. Daarnaast is inmiddels besloten om de bezuinigingen vanuit het Rijk op inburgering 1 op 1 door te voeren. Dat betekent dat het beleid inzake inburgering gefaseerd wordt afgebouwd. Ook dat wijkt af van de vigerende visie. De inzet van het Participatiebudget blijft een stedelijke werking houden. Extra investeringen in de impulswijken (buiten de lijn van de vastgestelde visie) worden uit andere middelen bekostigd. Wel wordt met de contouren ingezet op meer aansluiting in de wijk. Dit is opgesloten in de werking van het gemeentelijk werkbedrijf en mechanisme 2, maar ook in de beweging naar meer (life)coaches/professionals die op basis van praktijkkennis in de wijk de activering samen met de betrokkene oppakken. Wel houden we voorlopig in 2012 de inzet op niet‐uitkeringsgerechtigde jongeren in stand. We blijven jongeren dus ondersteunen bij het behalen van hun startkwalificatie door de infrastructuur voor het tweedekans onderwijs (VAVO) in stand te houden. Via het VAVO kunnen jongeren alsnog hun VMBO‐T, HAVO of VWO diploma halen. We doen dit ook met het oog op het feit dat Wajongers vanaf 2013 onder de re‐ integratieverantwoordelijkheid van gemeenten vallen. De helft van de Wajongeren woont thuis en heeft straks door de invoering van de huishoudtoets geen recht meer op een uitkering. In het vervolgproces is dat een aandachtspunt: hoe om te gaan met deze groep niet‐uitkeringsgerechtigden en het gegeven dat hun re‐ integratiekosten groot zijn.
Meenemen in de verdere uitwerking van het gemeentelijk werkbedrijf De vastgestelde opdracht van het gemeentelijk werkbedrijf verandert niet drastisch. Wel beschrijven we met deze nota enkele uitgangspunten die meegenomen moeten worden in de verdere uitwerking van het concept:
Verbinding met en deelname aan regionale en integrale werkgeversteam Benutting van kansen voor inzet arbeidsreserve voor activiteiten Awbz/Wmo en aansluiting met de wijk Verschuiving van de focus naar plaatsing van mensen met een (lage) loonwaarde op de reguliere markt en de verdere uitwerking van hoofdmechanisme 2 Groeipad naar minder beleid en minder klassieke re‐integratietrajecten, maar meer mogelijkheden voor praktijkinnovatie en professionals die op basis van praktijkkennis en meer aansluiting in de wijk kunnen en durven beslissen Verbinding met kwalificerend onderwijs
Ombuigingen Participatiebudget
45
Belangrijk element in de aansturing van het Werkbedrijf zijn de jaarlijks vast te stellen doelstellingen voor uitstroom naar reguliere werkgevers. Waarbij in de geest van de strategiebepaling afhankelijk van het proefondervindelijk vast te stellen absorptievermogen van de reguliere arbeidsmarkt oplopende targets worden vastgesteld. Omdat het gemeentelijk werkbedrijf niet alleen zelf werkgever is, maar ook een bijdrage levert aan een optimale match tussen vraag en aanbod op de reguliere arbeidsmarkt, geldt eveneens dat voor de eigen bedrijven Groen en Schoonmaak jaarlijks een uitstroom target naar reguliere werkgevers wordt vastgesteld. Hier verwachten wij eveneens naar de toekomst toe een oplopend target, maar geven daarbij wel aan dat jaarlijks bij deze targets zorgvuldig verschillende belangen tegen elkaar afgewogen worden (met name: vraag van reguliere werkgevers, kwaliteit en continuïteit van eigen productie, maximale schadelastbeperking).
Kenmerken kansenstructuur sociale stijging Niet elitair: in nabijheid (toegankelijk/laagdrempelig)
van
burger
Bijdrage
Indien mogelijk en efficiënt: zo min mogelijk overheid
Ondersteunt burger indien nodig en van geboorte tot sterfbed (preventief/repressief) Gericht op zelfstandig functioneren individu én interactie tussen burgers (faciliterend en zelforganiserend)
Maatwerk is mogelijk (vraag burger centraal)
Diensten zo veel als mogelijk op elkaar afgestemd (samenwerking/integraal)
Met weinig geld slim investeren.
Ombuigingen Participatiebudget
Innovatiespoor Diensten NV in de wijk, bewoners zijn aandeelhouder in NV dat werkzaamheden verricht in en voor de wijk 1 op 1 (life)coaching Inzet op minder systeem/minder organisaties Middelen, besliskracht en praktijkkennis zo laag mogelijk in organisatie bij professionals Groeipad met als doel om zo ver mogelijk als overheid terug te treden Versobering kansrijke klanten door beter gebruik private partijen Innovatiespoor verbinding met private markt (ook voor lage loonwaarden) Pilot werkgeversakkoord Blijvend ondersteunen van brede doelgroep Verbinding met Awbz/Wmo en Jeugdzorg Innovatiespoor Diensten NV in de wijk, bewoners zijn aandeelhouder in NV dat werkzaamheden verricht in en voor de wijk Inzet op snel en duurzaam mogelijke aansluiting op reguliere arbeidsmarkt (ook voor lage loonwaarden) Geen prikkels meer voor actieve houding Innovatiespoor Diensten NV in de wijk, bewoners zijn aandeelhouder in NV dat werkzaamheden verricht in en voor de wijk Werkgever geeft aan wat nodig is en wat iemand kan Middelen, besliskracht en praktijkkennis zo laag mogelijk in organisatie bij professionals Integraal regionaal werkgeversteam Inzet op voorkomen dubbelingen sociale zaken en gemeentelijk werkbedrijf Aansluiting blijven zoeken bij pilot integraal wijkteam en pilot front office sociale stijging Opdracht sociale activering Werkgeversarrangementen zetten in op ontsluiten additionele middelen Gebruik maken van bestaande structuren (gemeentelijk werkbedrijf) Werken met behoud van uitkering Versobering ondersteuning kansrijke klanten Gecoördineerde opdrachtverstrekking voor arbeidsmatige dagbesteding voor mensen
46
met een beperking
Expertisegroep ombuigingen Participatiebudget Ga zonder omwegen krachtig aan de slag in een directe verbinding met werkgevers (werkgevers in stelling)
Ontwikkeling/borging
Sluit veel gerichter aan op de leefwereld van uitkeringsgerechtigden (mensen centraal)
Creëer en benut participatiemogelijkheden in de wijk (in de wijk aan de slag)
Pilot werkgeversakkoord Op termijn meer inzet op directe arrangementen met werkgevers Werkgevers bepalen of iemand iets kan, niet instellingen Integraal en regionaal werkgeversteam Minder klassieke re‐integratietrajecten, meer 1 op 1 (life)coaching Bredere diagnosticering, assessment Inzet op minder schakels/minder systeem Middelen, besliskracht en praktijkkennis zo laag mogelijk in organisatie bij professionals Innovatiespoor Diensten NV in de wijk, bewoners zijn aandeelhouder in NV dat werkzaamheden verricht in en voor de wijk Verankering in opdracht aan gemeentelijk werkbedrijf Aansluiting zoeken bij en mede‐ initiatiefnemer van integrale pilot in de wijk
Ombuigingen Participatiebudget
47
Ombuigingen Participatiebudget
48
Bijlage 2
Een voorzet voor investeringsmodel onderkant arbeidsmarkt
Voorschakeltraject Max 6 maanden Werken met behoud van uitkering Behalen startkwalificatie Opmaat naar plaatsing bij reguliere werkgevers Zoveel mogelijk bij werkgevers uit werkgeversakkoord Werken met behoud van uitkering Nodig is begeleider/voorman (meewerkend) Alert op mogelijke verbinding met WMO/Awbz en wijk
Extra prikkel voor werknemer Max 6 maanden Werknemer ontvangt toelage tot 75% WML Behalen startkwalificatie Verder vergelijkbare setting Begeleiding iets meer op afstand/door werkgever Nodig is begeleider/voorman en evt taalondersteuning Alert op mogelijke verbinding met WMO/Awbz en wijk
Plaatsing bij werkgever In dienst bij werkgever van het werkgeversakkoord Werkgever betaalt 12,50 per uur Na jaar in dienst fee aan werkgever Indien passende baan niet direct mogelijk is: Of in dienst bij werkbedrijf of blijven werken onder zelfde condities Nodig is: ‐Arrangementen sluiten met werkgevers ‐HRM‐advies ‐Verdere inzet op productiviteitverhoging/borging
Loonwaarde wordt door werkgever bepaald
Ombuigingen Participatiebudget
49
Plaatsing blijft uit Inzet met behoud van uitkering tegen laag uurtarief aan de slag Alert op mogelijke verbinding met WMO/Awbz en wijk