agendapunt 3
Adviescommissie Werk, Zorg en Inkomen.
Datum
4 november 2009 steller
B.C.A.Poiesz
Vergadernotitie voor de vergadering van 18 november 2009
doorkiesnummer
078 - 6843258 e-mail
[email protected]
Onderwerp Actielijst. Op 28 oktober zijn digitaal toegezonden nota’s en onderzoeken waarmee uitvoering is gegeven aan de actiepunten: - Kaderstelling doelgroep schuldhulpverlening: informatie over de doelgroepen SHV plus inzicht over hoe de SDD deze doelgroepen kan helpen (wachttijden, slagingspercentage, e.d). (- Deelonderzoeken reïntegratiebedrijven toezenden. - Schriftelijk antwoord op interpretatie artikel 20.e gewijzigde verordening voorz. maatschappelijke ondersteuning. - Deelonderzoeken reintegratiebedrijven en TNO managementsamenvatting". Bijlagen Nota interpretatie artikel 20.e Gewijzigde verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning. Management samenvatting TNO Deelonderzoeken reintegratiebedrijven. Reikwijdte van de zorgplicht van SDD. Gevraagde beslissing
Bespreken of hiermee voldaan is aan de uitvoering van de actiepunten. Evt. verduidelijkings vragen. ****************
******************
datum
24 juni 2008 steller
T. Philipsen doorkiesnummer
6408 email
[email protected] portefeuillehouder BC
J. Lavooi
Vergadernotitie agendapunt 2 voor de Bestuurscommissie van 7 juli 2008
Akkoord voor agendering p&c
RCH portefeuillehouder BC
J. Lavooi Onderwerp
Reikwijdte van de zorgplicht van SDD Bijlagen Notitie: “Reikwijdte van de zorgplicht van SDD, en hoe verder met de klant?” Ad Baan, Nicolette Oud, 19 juni 2008. Gevraagde beslissing Bovengenoemde notitie vast te stellen en hiermee de reikwijdte van de zorgplicht van de Sociale Dienst Drechtsteden op het gebied van schuldhulpverlening af te bakenen: 1. om een bredere doelgroep beter te kunnen ondersteunen wordt de dienstverlening aan de voorkant uitgebreid met een stabilisatieperiode die maximaal één jaar duurt; 2. om de dienstverlening ook in relatie tot partners duidelijk te begrenzen wordt de duur van budgetbeheer gerelateerd aan de duur van het ondersteuningstraject (maximaal vier jaar). Verdere procedure 14 juli in de cliëntenraad 3 september voorlichting aan adviescommissie WZI Communicatie Na vaststelling van deze nota wordt de inhoud ervan via de reguliere communicatiekanalen (klantenkrant, regionale bladen, website) bekend gemaakt. Afstemming Afstemming heeft plaatsgevonden met Centrumgemeente Maatschappelijke Zorg (Dordrecht), instellingen voor Maatschappelijke Zorg, cliëntenraad WWB. Financiële consequenties De uitbreiding van activiteiten, de bijbehorende kosten en de dekking ervan worden uitgewerkt in een aparte notitie “claim middelen schuldhulpverlening” die we op 1 september aan u zullen voorleggen. Personele consequenties De personele consequenties worden uitgewerkt in een aparte notitie “claim middelen schuldhulpverlening” die we op 1 september aan u zullen voorleggen.
pagina 2, agendapunt 2
Juridische paragraaf n.v.t. Toelichting op het voorstel De Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) heeft Berenschot gevraagd om een visienotitie op te stellen over de reikwijdte van de zorgplicht. De opdracht was om op bestuurlijk en uitvoeringsniveau een antwoord te formuleren op de vraag voor wie de dienstverlening van de afdelingen budgetbeheer en schuldbemiddeling van de SDD openstaat en voor wie niet. Daarbij komt de externe component van de vraag naar de reikwijdte van de zorgplicht direct in beeld: wat is de taak en verantwoordelijkheid van de SDD ten opzichte van de zorgketenpartners? De kracht en de expertise van de SDD ligt op het terrein van directe schuldhulpverlening en orde op zaken stellen in de financiële situatie van de cliënt. De kernactiviteit van de SDD is het voorkomen en oplossen/beheersen van schulden. Omdat schulden vaak samengaan met problemen op andere leefgebieden is een integrale aanpak (afstemming met begeleiding op gedrags- en zorgcomponenten door een andere instelling) nodig. Voorwaarde is dat doelstellingen en activiteiten duidelijk worden afgebakend. Samenwerking in de keten begint met het tonen van commitment van de verschillende partners aan elkaar. Ook is belangrijk dat partners binnen het Wmo- en armoedebeleid werken vanuit een gemeenschappelijke visie aan een gezamenlijk doel: het voorkomen van problematische schulden en het ondersteunen van mensen die problematische schulden hebben. De gemeenten (met name de gemeente Dordrecht als centrumgemeente voor de Wmo prestatievelden 7, 8 en 9) hebben hierin een regierol. Samenspel is nodig tussen zowel de diensten in de gemeenten zelf als tussen gemeenten en ketenpartners. Wanneer verantwoordelijkheden duidelijk zijn kunnen partners elkaar daarop aanspreken. In het voorstel wordt beschreven dat de ondersteuning door de SDD van tijdelijke aard is en een opvoedend karakter heeft. De “oude” minnelijke schuldregeling van drie jaar blijft bestaan. Nieuw is de “stabilisatiefase” van maximaal één jaar aan de voorkant van het proces. De stabilisatiefase is bedoeld om de inkomsten en uitgaven van de klant in evenwicht te brengen en te houden door het verminderen van lastendruk en de zelfredzaamheid op leefgebied financiën te vergroten. De doelgroep die toegang heeft tot de ondersteuning van de SDD is de groep waarbij het perspectief is dat zij binnen een termijn van maximaal vier jaar in een duurzame financieel stabiele situatie verkeren. De instroomcriteria zijn in bijlage 1 van de visienotitie verder uitgewerkt. Deze criteria vormen een richtlijn. We zullen altijd uitgaan van de klant en zijn specifieke omstandigheden en zorgvuldig bekijken of er al dan niet sprake is van een redelijk perspectief (lees: of we de klant binnen één jaar kunnen stabiliseren en/of kan doorstromen naar een schuldregeling of de WSNP). Als er problemen zijn op meerdere leefgebieden wordt de partner-instelling bij de bepaling van het perspectief betrokken; het al dan niet toelaten tot de stabilisatiefase is dan het resultaat van een zorgvuldige afweging waarover beide partijen het eens moeten zijn. Na de stabilisatiefase kan de klant: (1) zelfstandig verder, (2) doorstromen naar een schuldregeling of naar de WSNP. Als géén van deze opties tot de mogelijkheden behoort volgt overdracht naar een vorm van permanente ondersteuning op financieel gebied. Hierin zijn vele varianten mogelijk, bijvoorbeeld ondersteuning door familie, professionele bewindvoering of een andere instelling. Deze ondersteuning wordt door de klant zelf bekostigd. Financiering vanuit de Wmo- of AWBZ kan een optie zijn. In bepaalde gevallen kan aan mensen met een minimuminkomen bijzondere bijstand worden verstrekt.
T.b.v. Adviescommissie WZI, vergadering 18 november 2009
Huidige gegevens Schuldhulpverlening Wachttijden wachttijd stabilisatie: wachttijd schuldenregeling:
61,04 dagen 56,49 dagen
Slagingspercentages slagingspercentage schuldenregeling: slagingspercentage stabilisatie:
53,14% 70,97%
Overige gegevens Op dit moment staan zo'n 200 klanten op de wachtlijst. Over 2009 melden zich per maand gemiddeld 150 nieuwe klanten met een schuldprobleem bij de SDD; dit waren er in 2008 gemiddeld 100.
Adviescommissie WZI – vergadering 18 november 2009 Actiepunt “Interpretatie artikel 20.e gewijzigde verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning.”
In de SDD-toelichting op de Wmo verordening bij artikel 20 d. t/m h. staat het volgende: “Ad d. t/m h. Onder d. tot en met h. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen. Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren, en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd." Het gaat dus in dit geval om verhuiskostenvergoedingen niet om woningaanpassingen. Als een gehandicapte jongere zelfstandig gaat wonen wordt wel verwacht dat deze, gezien zijn/haar beperkingen, zoekt naar een zo geschikt mogelijke woning (zie art.20 b.). Als een dergelijke woning niet beschikbaar is, worden de noodzakelijke woningaanpassingen vergoed.
Sociale Dienst Drechtsteden P. van der Meijden, sr. beleidsmedewerker sector Zorg 12 oktober 2009
TNO Kwaliteit van Leven
TNO-rapport
Arbeid Polarisavenue 151 Postbus 718 2130 AS Hoofddorp www.tno.nl/arbeid
20786/11415
Prestaties van het reïntegratiebedrijf
T 023 554 93 93 F 023 554 93 94
Evaluatie van de Kortste weg naar werk in Dordrecht
Datum
31 mei 2006
Auteurs
Ir. E.L. de Vos MIM Drs. B.M.F Fermin
Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor Onderzoeks- opdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan. © 2006 TNO
TNO Kwaliteit van Leven
Arbeid Polarisavenue 151 Postbus 718 2130 AS Hoofddorp
Colofon
www.tno.nl/arbeid
Prestaties van het reïntegratiebedrijf. Evaluatie van de Kortste weg naar werk in Dordrecht.
T 023 554 93 93 F 023 554 93 94
Onderzoek in opdracht van de gemeente Dordrecht.
Projectorganisatie: Het projectteam bestaat uit A. (Adriaan) Braat, drs P. (Peter) Brouwer, drs B.M.F. (Bruno) Fermin, Ir E.L. (Edwin) de Vos (projectleider) en drs W (Wim) Zwinkels.
Dan sticht de zon een stuurse vrede Vals glinstert zilver Op de diepdonkere Merwede Jan Eijkelboom
TNO rapport | 018.11415
3
Inhoudsopgave Managementsamenvatting ............................................................................................................ 6 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.4.1 1.4.2 1.4.3 1.5
Achtergrond van de studie ......................................................................................... 13 Onderzoeksopdracht ..................................................................................................... 13 Evaluatievraag .............................................................................................................. 14 Onderzoeksaanpak, het model ...................................................................................... 14 Onderzoeksaanpak, de activiteiten................................................................................ 16 Vaststellen Evaluatieplan en -criteria ........................................................................... 16 Uitvoering evaluatieonderzoek ..................................................................................... 17 Analyse van resultaten en rapportage ........................................................................... 18 Opmerking bij deze evaluatie ....................................................................................... 18
2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.4
De afspraken, eisen en normen in bestek en contract.............................................. 20 Globale procesgang naar traject en werk ...................................................................... 20 Doelstelling gemeente Dordrecht ................................................................................. 20 Integraal klantmanagement ........................................................................................... 21 Gemeentelijke doelgroep voor reïntegratietrajecten ..................................................... 21 Het instrument Werkplaats ........................................................................................... 22 Het instrument AGU ..................................................................................................... 23 De branchegerichte praktijkstage (AGU 1 met uitkering) ........................................... 24 Detachering (AGU 2 in loondienst) .............................................................................. 24 Nazorg (AGU 3) ........................................................................................................... 25 Uitwerking van de afspraken ........................................................................................ 25 Evaluatie criteria ........................................................................................................... 25
3 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.2.6 3.2.7 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.3.5 3.3.6 3.3.7 3.3.8 3.3.9 3.3.10 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.4.4
Uitvoering, procesgang ............................................................................................... 28 Aanpak van de procesevaluatie..................................................................................... 28 De uitvoering van de Werkplaats.................................................................................. 28 Personeel (op locatie).................................................................................................... 28 Intake en preventie........................................................................................................ 29 Werkaanbod .................................................................................................................. 29 Begeleiding ................................................................................................................... 30 Dynamische diagnose en trajectadvies ......................................................................... 31 Uitstroom ...................................................................................................................... 31 Oordeel gemeente over de Werkplaatsbedrijven .......................................................... 32 De uitvoering van de AGU ........................................................................................... 32 Personeel (op locatie).................................................................................................... 32 Intake en oriëntatie........................................................................................................ 33 Werkaanbod AGU 1 ..................................................................................................... 33 Werkaanbod AGU 2 ..................................................................................................... 34 Scholing ........................................................................................................................ 35 Begeleiding AGU 1 ...................................................................................................... 35 Begeleiding AGU 2 ...................................................................................................... 36 Uitstroom ...................................................................................................................... 36 Nazorg........................................................................................................................... 37 Oordeel gemeente over de AGU-bedrijven .................................................................. 37 Communicatie en samenwerking in de keten ............................................................... 37 Communicatie en samenwerking tussen gemeenten en reïntegratiebedrijven.............. 37 Informatievoorziening over de cliënt............................................................................ 38 Regierol van de klantmanager ...................................................................................... 39 Communicatie en samenwerking tussen reïntegratiebedrijven onderling..................... 40
TNO rapport | 018.11415
4
3.4.5 3.4.6 3.4.7
In- en doorstroom van cliënten ..................................................................................... 41 Financieringssystematiek.............................................................................................. 42 Aansluiting kenmerken cliënten en instrumenten ......................................................... 42
4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.4 4.4.1 4.4.2 4.5 4.6 4.6.1 4.7 4.7.1 4.7.2 4.7.3 4.8 4.8.1 4.8.2 4.8.3
De outcome: de prestaties van de reïntegratiebedrijven ......................................... 44 Inleiding........................................................................................................................ 44 Dragen trajecten bij aan beëindiging uitkering? ........................................................... 44 Beëindigde uitkeringen vanaf 2002 tot 2006 ............................................................... 45 Effecten Werkplaats vooral merkbaar in 2005.............................................................. 46 Bijdrage van de reïntegratiebedrijven aan uitstroom naar reguliere arbeid: de Werkplaats .................................................................................................................... 48 Preventie door reïntegratiebedrijven............................................................................. 48 Gestarte en beëindigde Werkplaatstrajecten ................................................................. 49 Uitstroom naar werk en traject...................................................................................... 50 Beëindiging door externe omstandigheden:.................................................................. 51 Status en resultaten van de AGU 1, trajecten met behoud van uitkering...................... 52 Aangemeld en niet gestart............................................................................................. 52 Reden beëindiging ........................................................................................................ 53 Status en resultaten van de AGU 2 trajecten met dienstverband .................................. 54 Welke cliënt kreeg een trajectaanbod?.......................................................................... 55 Kenmerken cliënten met en zonder traject.................................................................... 56 Verklaring voor verschillen: Wie krijgt welk aanbod? ................................................. 58 Cliënten met Werkplaats aanbod .................................................................................. 58 Cliënten met aanbod AGU 1 met behoud van uitkering ............................................... 60 Cliënten met aanbod AGU 2 met dienstbetrekking ...................................................... 61 Conclusie: Toegevoegde waarde van het reïntegratiebedrijf. ....................................... 62 Vergelijking met Rotterdam ......................................................................................... 62 Voldoende prestaties Werkplaats.................................................................................. 63 Prestaties AGU ............................................................................................................. 64
5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.2 5.2.1 5.2.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.4 5.5
Leren en verbeteren.................................................................................................... 66 Oordeel over de instrumenten....................................................................................... 66 Oordeel over de Werkplaats.......................................................................................... 66 Oordeel over de AGU ................................................................................................... 68 Oordeel over De kortste weg naar werk........................................................................ 68 Mening reïntegratiebedrijven........................................................................................ 69 Mening medewerkers Sociale Dienst............................................................................ 70 Aandacht-, knel- en verbeterpunten .............................................................................. 71 De Werkplaats............................................................................................................... 71 De AGU ........................................................................................................................ 75 Aandachtspunten........................................................................................................... 80 Beperkingen van het onderzoek.................................................................................... 82
A
Bijlagen bij TNO Rapport: Prestaties van het reïntegratiebedrijf. Evaluatie van de Kortste weg naar werk in Dordrecht ................................................................... 83
A.1
Interviews en gesprekken ........................................................................................... 84
A.2
Geraadpleegde documenten....................................................................................... 85
A.3
Beschrijving Werkplaatsen ........................................................................................ 87
A.4
Beschrijvingen AGU ................................................................................................... 96
TNO rapport | 018.11415
5
A.5
Evaluatiecriteria (tabellen bij hoofdstuk 2).......................................................... 109
A.6
Tabellen bij hoofdstuk 4........................................................................................... 119
A.7
Geraadpleegde onderzoeksliteratuur ...................................................................... 121
TNO rapport |018.11415
6
Managementsamenvatting Aanleiding en relevantie van het onderzoek TNO heeft in opdracht van de Sociale Dienst van de gemeente Dordrecht onderzoek gedaan naar de achtergronden van de prestaties van reïntegratiebedrijven die instrumenten volgens het Work First beginsel uitvoeren. Het onderzoek vormt een basis waarop de Sociale Dienst kan beslissen of contracten worden voortgezet en in hoeverre de keuze voor de huidige instrumenten moet worden aangepast. Het belang van het onderzoek ligt in het besluit dat de gemeente medio 2006 moet nemen over voortzetting van de uitbesteding aan de reïntegratiebedrijven in de volgende drie jaar. Gegeven de geleidelijke reductie van het inkomensbudget en het reïntegratiebudget van de gemeente is het daarbij van groot belang dat de inzet van reïntegratietrajecten bijdraagt aan een snelle vermindering van het bijstandsvolume. De reïntegratieaanpak onder de verzamelnaam ‘Kortste weg naar werk’ omvat meerdere instrumenten waarvoor de Sociale Dienst overeenkomsten (contracten) heeft afgesloten met private reïntegratiebedrijven. Dit onderzoek beperkt zich tot twee instrumenten: de Werkplaats en de Arbeidsgerelateerde Uitstroom (AGU). Op de Werkplaats worden producten en diensten aangeboden door vier reïntegratiebedrijven. Werkloze werkzoekenden volgen drie maanden een werkstage van 20 uur per week en worden ondersteund bij het zoeken naar werk. Het vervolgtraject AGU wordt eveneens aangeboden door vier reïntegratiebedrijven en bestaat uit tijdelijke kwalificerende leer/werkbanen in de profit-sector van 32 uur per week met perspectief op regulier werk. De overige instrumenten Springplank en de Brug zijn nog geen jaar geleden gestart en vallen buiten het onderzoek. Deze instrumenten bieden aan degenen die vooralsnog niet regulier aan het werk kunnen een begeleide werkstage op een baan in de non-profit sector en sociale activering. Voor de Werkplaats zijn sinds oktober 2004 in totaal 1409 cliënten aangemeld. Daarvan zijn er 1258 daadwerkelijk gestart met een traject. In totaal zijn er bijna duizend beëindigd. Sagenn en Alexander Calder kregen het merendeel van de trajecten aangemeld, namelijk 538 respectievelijk 445 (tabel 01). Daarvan is driekwart beëindigd. Bij DordtMij zijn 109 cliënten van 23 jaar en ouder gemeld voor trajecten en daarnaast 192 jongeren onder de 23 jaar. Deze krijgen een traject van 32 uur per week aangeboden. Bij United Restart zijn 125 personen aangemeld met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt vanwege fysieke of mentale beperkingen. Eind 2004 sloot Dordrecht de contracten af voor de AGU-trajecten. Na inrichting daarvan kwam de instroom sinds medio 2005 goed opgang. In totaal is 606 keer een cliënt aangemeld bij een van de vier reïntegratiebedrijven voor een zogenaamd AGU 1 werkstage traject van 6 maanden met behoud van uitkering. Verder waren er 81 doorverwijzingen naar het AGU 2 detacheringtraject van 1 jaar, waarbij de cliënt in loondienst is van het reïntegratiebedrijf dat hiervoor loonkostensubsidie ontvangt. In de contracten is weergegeven wat minimaal van reïntegratiebedrijven wordt verwacht aan plaatsingsresultaten, te leveren producten en diensten en de samenwerking met ketenpartners. De resultaten en werkwijze welke de aanbieders in hun offertes aanboden vormden de basis waarop de gemeente tot haar selectie kwam. Onderdeel van het gemeentebeleid vormt het monitoren en evalueren van de prestaties van de bedrijven. Het monitoren gebeurt aan de hand van kwartaalrapportages, ge-
TNO rapport |018.11415
7
volgd door kwartaalgesprekken met de bedrijven. De evaluatie van beide instrumenten moest na één jaar worden verricht door een extern bureau. Enkele bureaus zijn gevraagd een offerte in te dienen voor het onderzoek naar de resultaten en hoe deze geïnterpreteerd moeten worden. Daarbij moesten knelpunten in de uitvoering worden vastgesteld en welke de mogelijke redenen en verklaringen daarvoor zijn. Onderzoeksopzet In dit onderzoek zijn allereerst de voor de gemeente relevante evaluatiecriteria benoemd op basis van documentanalyse en interviews met gemeentemedewerkers. Bij de uitvoering van de reïntegratie (de procesgang in de ketendienstverlening) onderscheiden we twee onderdelen: product en kwaliteit waar het reïntegratiebedrijf zelf voor verantwoordelijk is en product en kwaliteit die in samenwerking met ketenpartners tot stand komt. Voor de evaluatie van de uitvoering zijn bedrijfsbezoeken afgelegd en interviews gehouden. De prestaties in kwantitatieve zin en de toegevoegde waarde (netto-effectiviteit) zijn vastgesteld op basis van de bijdrage aan de afname van het bijstandsvolume én de plaatsingsresultaten in reguliere arbeid en/of vervolgtraject. Hiervoor is gebruikgemaakt van gegevens uit het administratieve systeem van de gemeente. Tabel 01 Indeling onderzocht reïntegratieaanbod Traject Reïntegratiebureau Werkplaats Sagenn 3 mnd werk- Alexander Calder stage 20 uur United Restart BV DordtMij BV (onder 23 jaar∗)
Onderaannemer Aangemelde cliënten tot jan. 2006 538 Stimulans/SW 445 Drechtwerk De Plint 125 109 (192∗)
Totaal AGU 6 mnd stage, 12 mnd detachering
1409 AGU uitkering, AGU dienstver6 mnd band, 12 mnd Rework BV 129 11 DordtMij BV 93 19 DMK Projects 140 30 Fourstar BV 244 21 Totaal 606 81 ∗ 192 personen jonger dan 23 jaar kregen een Werkplaatstrajectaanbod van 32 uur.
Op basis van het onderzoek trekken we conclusies over de prestaties van de reïntegratiebedrijven en hoe deze verbeterd kunnen worden. Daarbij wordt antwoord gegeven op de vraag of de reïntegratiebedrijven het product conform bestek en contractuele afspraken aanbieden zowel naar aard als kwaliteit. De onderlinge vergelijking van prestaties van reïntegratiebedrijven geven inzicht in welke producten en ketenprocessen succesvol zijn en in hoe de reïntegratiebedrijven functioneren, welke producten zij leveren en wat de kwaliteit daarvan is. De resultaten van de bedrijven zijn tevens in kwantitatieve zin beschreven. Nagegaan is of de inzet van reïntegratietrajecten bijdraagt aan een vermindering van het bijstandsvolume.
TNO rapport |018.11415
8
Met behulp van het evaluatiemodel is nagegaan welke verbanden er zijn tussen de door de reïntegratiebedrijven geleverde producten, de ketensamenwerking en de prestaties. Ook wordt ingegaan op de haalbaarheid en het realiteitsgehalte van de oorspronkelijke uitgangspunten en afspraken. Deze kennis dient als input voor de aanbeveling van mogelijkheden van de Sociale Dienst om de uitvoering van de Kortste weg naar werk verder te verbeteren. Uitkomsten onderzoek Aangetoond is dat degenen die in 2005 een trajectaanbod ontvingen vaker hun uitkering beëindigen. Zonder Werkplaats en/of AGU-traject kwam 14% aan het werk, met een traject 37%, een groot verschil van drieëntwintig procentpunt. Een andere indicatie voor de toename van uitstroom uit de uitkering na de ontwikkeling van Work First geeft de vergelijking van twee cohorten. Van de personen die in het laatste kwartaal van 2004 instroomde in de uitkering was na een halfjaar ruim 40% uitgestroomd, een jaar eerder was de uitstroom na 6 maanden minder dan 30%. Op basis van deze resultaten achten we een besparing van jaarlijks 6 miljoen mogelijk. Aan deze gunstige resultaten draagt ieder reïntegratiebedrijf op eigen wijze bij. In de onderstaande tabel 02 zijn de prestaties uitgedrukt van reïntegratiebedrijven ten opzichte van de in contracten vastgelegde resultaatverplichtingen. De tabel vermeldt de scores op de evaluatiecriteria voor het leveren van producten en diensten, de samenwerking in de keten en de kwantitatieve prestaties. In de meeste gevallen, zoals bij het inzetten van ervaren en deskundig personeel, scoren bedrijven conform afspraak in bestek, offerte en/of contract. Dit is met een vink () aangegeven. Als niet duidelijk is of voldaan wordt aan de norm, afspraak of verwachting van de gemeenten, zoals bij het aanbieden van scholing, dan behoeft dat nadere aandacht, aangegeven met (a). Is er een knelpunt, zoals bij de communicatie tussenbedrijven onderling, dan staat er een (k). En als er in het algemeen sprake is (geweest) van verbetering van prestaties, zoals in de communicatie tussen reïntegratiebedrijven en Sociale Dienst, dan is dat in de laatste kolom weergegeven met een pijl (). Kwaliteit proces Werkplaats De indruk van TNO is dat alle reïntegratiebedrijven ervaren en deskundige krachten inzetten. Het werkaanbod in de eerste drie maanden Werkplaats is zoals vereist laagdrempelig en ongeschoold productiewerk. Cliënten doen er werkritme op en ervaring. Het aanbod van Alexander Calder en in mindere mate Sagenn is te weinig divers. Het werkaanbod van United Restart is voldoende divers. De begeleiding op het werk is zoverre TNO dat heeft kunnen beoordelen bij alle bedrijven voldoende. De zoekbegeleiding is bij Alexander Calder meer omvattend dan bij de andere Werkplaatsen, hetgeen ook tot betere kwantitatieve plaatsingsresultaten leidt. Hoewel niet in de contracten vermeld hebben alle bedrijven te maken met sociale begeleiding waaronder hulp bieden bij schuldenproblematiek. Tijdens de ‘dynamische’ diagnose volgen bedrijven gedurende de gehele periode van de Werkplaats het gedrag, de belemmeringen en de vorderingen van een cliënt. Op basis daarvan stellen zij een actieplan en trajectadvies op. De uitvoering van de diagnose leek aanvankelijk een probleem voor de bedrijven en leverde veel klachten op van klantmanagers en AGU-bedrijven die een verkeerd actieplan of trajectadvies meenden te krijgen. Dit kwam omdat de Werkplaatsbedrijven te weinig kennis hadden van de AGU- vervolgtrajecten en alternatieven zoals de Brug en Springplank (nog)
TNO rapport |018.11415
9
niet aanwezig waren. Inmiddels lijkt deze situatie zich te verbeteren. Wel blijft de informatievoorziening tussen Werkplaatsbedrijven gebrekkig. Kwaliteit proces AGU De indruk van TNO is dat na enige opstartproblemen alle reïntegratiebedrijven nu ervaren en deskundige krachten inzetten. De AGU-bedrijven beloofden in hun offertes cliënten direct te plaatsen op werkstages bij reguliere werkgevers, maar zagen zich al snel gedwongen om een werkplaats op eigen locatie in te richten. Alleen DMK had voorzien dat het niveau van de cliënten dermate laag is, dat dit eerst moet worden verbeterd alvorens de cliënt aan een werkgever kan worden aangeboden. Als de cliënten te lang op deze oriëntatieplaatsen werkzaam blijven is het werk te weinig divers. De AGU is dan een niet bedoelde voortzetting van de Werkplaats. De diversiteit van het werkaanbod in AGU (2) dienstverband is in de regel wel voldoende. De begeleiding op het werk is in zoverre TNO dat heeft kunnen beoordelen bij alle bedrijven voldoende. De begeleiding van cliënten op stageplaatsen en van gedetacheerde cliënten (AGU 2) is lastig te beoordelen. De omvang van de kring van potentiële werkgevers voor deze doelgroep is minder omvangrijk dan de reïntegratiebedrijven in hun offertes beloofden. Dit leidt met name bij de AGU-bedrijven tot problemen omdat zij moeite hebben om voor cliënten voldoende stageplaatsen te vinden en detacheringsplekken. Hoewel dit probleem landelijk erkend wordt, boden de bedrijven dit product wel aan. Kwaliteit ketensamenwerking De contacten tussen de reïntegratiebedrijven onderling zijn onder de maat. Zeker de horizontale samenwerking tussen bedrijven die eenzelfde instrument uitvoeren, is niet zoals de gemeente die op het oog heeft. De communicatie en samenwerking van de reïntegratiebedrijven met de gemeente ontwikkelt zich nu in de goede richting. Persoonlijke contacten tussen medewerkers van verschillende partijen zijn nog belangrijk te verbeteren. Van de kant van de AGU-bedrijven is in het eerste halfjaar een achterstand op het gewenste resultaat veroorzaakt doordat zij, in overleg met de gemeente, hun processen nog volledig nieuw moesten opzetten en (her)inrichten. Aan de kant van de gemeente zijn er gebreken aan het cliëntinformatiesysteem, is er een gebrekkig informatieoverdracht en onwennigheid van de klantmanagers in hun nieuwe rol van regievoerder. Het verzuim is bij alle bedrijven zeer hoog (19% - 28%) en heeft daarom alle aandacht van de bedrijven. Oneigenlijk verzuim wordt gemeld aan de Sociale Dienst. Deze kan daar niet altijd direct actie op ondernemen, vanwege wettelijke bepalingen die het sanctioneren van cliënten aan banden legt. Kwantitatieve prestaties De preventieve werking van het Work First instrument de Werkplaats is in alle gevallen ruim voldoende (gemiddeld 11%). De gegevens over DordtMij behoeven speciale aandacht. De preventieve werking van Dordtmij is hoog, maar de afschrikwekkende werking is vooral hoog onder de groep jonger dan 23 jaar, namelijk 20%. Zij werken in de Werkplaats onder een ander regime, namelijk 32 uur in plaats van 20 uur. Kijken we naar de meer met de andere bedrijven vergelijkbare leeftijdgroep van 23 jaar en ouder dan scoort Dordtmij met preventie wat lager (17 %). Bij de AGU bedrijven was de acceptatieplicht aanvankelijk honderd procent en kon in principe geen sprake zijn van preventieve werking. Hoge uitval bij aanmelding of in de eerste weken, zoals bij DordtMij en DMK, wordt daarom als negatief beoordeeld. De
TNO rapport |018.11415
10
bedrijven zelf wijten dit echter aan de slechte trajectadviezen van de Werkplaatsbedrijven en de klantmanagers. De uitstroom vanuit de Werkplaats naar werk of een vervolgtraject lijkt zich gunstiger te ontwikkelen dan aanvankelijk gedacht. Gezamenlijk voldoen de bedrijven, met een uitstroom naar regulier werk van gemiddeld 31%, aan de wens van de gemeente. De overigen stroomden door naar een vervolgtraject AGU (45%) of naar de Brug (10%) of Springplank (14%). United Restart heeft de laagste uitstroom naar werk (17%). Dit percentage is echter hoog vergeleken met landelijke plaatsinggegevens van werkloze gehandicapten. De uitstroom naar werk is nagenoeg voldoende bij Sagenn (19%) en bij DordtMij (21%). Bij Alexander Calder stroomt bijna de helft uit naar werk (45%). Het instrument Werkplaats voldoet ruim aan de eis van uitstroom naar reguliere arbeid dankzij de hoge scores van Alexander Calder. Ook deze prestatie is wat geflatteerd omdat er een hoge uitval is vanwege externe omstandigheden - 33% van de beëindigde trajecten - die de bedrijven niet wordt aangerekend. Bij DordtMij vallen maar liefst vier op de tien (40%) aangemelde cliënten uit vanwege externe omstandigheden. Uit de derde kwartaalrapportage 2005 bleek dat de AGU-bedrijven lagere plaatsingsresultaten in reguliere arbeid hadden dan verwacht en ook de doorstroom naar AGUdienstverband was beduidend lager. In de vierde kwartaalrapportage blijken de uitstroom resultaten van de AGU-bedrijven verbeterd. Ook in onze berekening werd 27% beëindigd met uitstroom naar regulier werk en dat is meer dan de gemeente verwachtte. Echter slechts 20% stroomde uit naar een AGU dienstverband terwijl de gemeente veronderstelde dat dit meer dan 60% zou zijn. Daarom werden relatief minder uitkeringen dan verwacht beëindigd. Omdat de instroom in de AGU-trajecten pas medio 2005 goed opgang kwam beginnen pas in de eerste maanden van 2006 de resultaten goed zichtbaar te worden.
TNO rapport |018.11415
11
Tabel 02 Scores van reïntegratiebedrijven op evaluatiecriteria Werkplaats Criteria voor evaluatie Sagenn AlexWerkplaats en AGU ander Calder Kwaliteit proces Kwaliteit personeel Intake Werkaanbod Stageplaatsen Detacheringsplaatsen Begeleiding werk en zoek Scholing Kring van werkgevers Dynamische diagnose Traject advies Nazorg Communicatie en ketensamenwerking Reïntegratiebedrijf met sociale Dienst Coach/consulent met klantmanager Reïntegratiebedrijven onderling Resultaatverplichtingen Preventie Plaatsingsresultaten AGU vervolgtraject Plaatsing regulier werk
United Restart
Arbeidsgerelateerde Uitstroom Four- Totaal/ DordtMij Rework DordtMij DMK Is BV BV BV Projects star BV verbeterd
a
a
a
a a a
a a a
a a
a a a
a
a
a
a a a a
a a a a
a a a a a
a a a a
a
a
a
a
a
a
a
a
a a a a a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
k
k
k
k
k
11% 62%
7% 3% 39% a 28%
17% a 43%
a 20%
32%
25%
11% a14% a
a 19%
45% a 17%
21% a 26%
29%
a 22%
31 %
a a
Score bedrijf conform afspraak in bestek, offerte en/of contract (). Behoeft nadere aandacht (a). Knelpunt (k). Verbetering in prestaties ().
Conclusies De resultaten van de reïntegratiebedrijven zijn doeltreffend en mogelijk doelmatig De twee onderzochte instrumenten van de Kortste weg naar werk leiden tot een verminderde instroom in de bijstand en een versnelde uitstroom. Met een traject stijgt de kans op werk. Niet alle aanbieders zijn echter even succesvol. Dat heeft te maken met opstart problemen, maar ook met aanmelding van cliënten met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Dat laatste geldt vooral voor United Restart dat veel arbeidsgehandicapten krijgt aangemeld. Reïntegratiebedrijven leverden hun product aanvankelijk niet of met moeite conform bestek en contractuele afspraken
TNO rapport |018.11415
12
In termen van de kwaliteit die de gemeente voor ogen staat leverde de bedrijven producten en diensten niet naar aard en in voldoende mate. Inmiddels is dat aanzienlijk verbeterd. Het aanbieden van voldoende stage en werkervaringsplaatsen door de AGU's blijft een punt van zorg. Dit komt ook door een landelijk tekort aan plaatsen voor niet en lager opgeleiden. Belemmeringen en knelpunten in het proces zijn er op het vlak van communicatie tussen gemeente en reïntegratiebedrijven en de bedrijven onderling De informatie-uitwisseling over status en voortgang van cliënten was aanvankelijk slecht maar lijkt te verbeteren. Het trajectadvies opgesteld door de Werkplaatsbedrijven werd onvoldoende onderbouwd en toch vaak overgenomen door klantmanagers. AGU's wijten hieraan hun hoge uitval en lage prestaties. Vanwege concurrentieoverwegingen communiceren de reïntegratiebedrijven nauwelijks met elkaar over hun werkaanbod aan cliënten. De verticale communicatie tussen werkplaats en AGU begint inmiddels opgang te komen. Vanwege de sluitende aanpak dragen de reïntegratiebedrijven bij aan een toegevoegde waarde in de reïntegratieketen In principe is er in de gemeente Dordrecht voor alle cliënten die kunnen werken een aanbod dat hen vroeg of laat kan toe leiden naar regulier werk. De cliënt die niet direct aan het werk komt blijft op de Werkplaats tot hij bij de AGU kan beginnen. Bij tussentijds uitval is er altijd een ander bedrijf waar de cliënt aangemeld kan worden. Als reïntegratie op korte termijn niet mogelijk is wordt men geactiveerd in additionele banen van Springplank of Brug. De werkwijze en prestaties van reïntegratiebedrijven wekken het vertrouwen dat beide instrumenten binnen de 'Kortste weg naar werk' een succes kunnen worden. De uitvoering van de Werkplaats en AGU door meerdere private bedrijven lijkt te verbeteren. Dit is niet in de laatste plaats omdat zowel de gemeente als de bedrijven er veel aan doen de producten te verbeteren evenals de samenwerking in de keten. Onderling vertrouwen groeit met de tijd en kan de prestaties nog aanmerkelijk verbeteren. Bij eventuele wanprestatie van bedrijven in de toekomst kan de gemeente altijd nog beslissen om op deze gronden het contract open te gooien. Aanbevelingen Per evaluatiecriterium zijn de knelpunten en aanbeveling voor verbetering uitvoerig vermeld in de schema's in hoofdstuk 5, paragraaf 5.3.
TNO rapport |018.11415
1
Achtergrond van de studie
1.1
Onderzoeksopdracht
13
De strategie ‘Kortste weg naar werk’ in het kort Sinds het najaar 2004 is voor de gemeente Dordrecht de strategische agenda ‘Kortste weg naar werk’ leidend voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB). In beginsel wordt aan alle cliënten werk aangeboden, waarbij uitkeringverstrekking van secundair belang is. De Sociale Dienst heeft hiertoe reïntegratie-instrumenten ontwikkeld volgens het Work First beginsel, die door private reïntegratiebedrijven worden uitgevoerd onder regie van de klantmanagers van de Sociale Dienst. Deze aanpak ‘Kortste weg naar werk’ omvat een achttal overeenkomsten (contracten) die de Sociale Dienst heeft afgesloten met private reïntegratiebedrijven. Vier reïntegratiebedrijven bieden producten/diensten aan in de Werkplaats, waar werkloze werkzoekenden drie maanden een werkstage volgen en ondersteund worden bij het zoeken naar werk. Zonodig worden extra producten ingezet, zoals (taal)training, schuldhulpverlening etc. Eveneens vier reïntegratiebedrijven1 bieden – wanneer succes uitblijft – het vervolgtraject Arbeidsgerelateerde Uitstroom (AGU) aan, bestaande uit tijdelijke kwalificerende leer/werkbanen met perspectief op regulier werk. Wanneer dit perspectief vooralsnog ontbreekt, biedt het instrument Springplank een begeleide werkstage op een baan in de non-profit sector. Sinds kort biedt het instrument De Brug participatiebanen aan degenen die zeker niet binnen een jaar regulier aan het werk kunnen. In de contracten is weergegeven wat minimaal van reïntegratiebedrijven verwacht wordt om reïntegratiedienstverlening te maken tot het product dat Dordrecht in gedachten heeft. In de contracten staan tevens de doelstellingen vermeld, waaronder een plaatsingspercentage van 30 procent door de Werkplaats en de inzet van diverse instrumenten. Behoefte aan een tussenevaluatie In de opdrachtformulering gaf de gemeente Dordrecht aan dat het dienstverleningsaanbod van reïntegratiebedrijven zou worden gevolgd. Onderdeel van het gemeentebeleid vormt het monitoren en evalueren van de prestaties van de bedrijven. Het monitoren gebeurt aan de hand van administratieve gegevens over aanmeldingen, voortgang van trajecten en uitstroom. Deze worden weergegeven in kwartaalrapportages over bedrijven, welke leidraad zijn voor kwartaalgesprekken met de bedrijven. De evaluatie van beide instrumenten na één jaar moest worden verricht door een extern bureau. Enkele bureaus zijn gevraagd een offerte in te dienen voor het onderzoek naar de resultaten en hoe deze geïnterpreteerd moeten worden. Daarbij moesten knelpunten in de uitvoering worden vastgesteld en welke de mogelijke redenen en verklaringen daarvoor zijn. Uit de derde kwartaalrapportage bleek dat het aantal plaatsingen ruim 10 procent lager was dan verwacht. Ook was het niet duidelijk welke activiteiten en instrumenten de reïntegratiebedrijven precies inzetten. De Sociale Dienst beschikt over accurate gegevens over in- en uitstroom per reïntegratiebedrijf en over het aantal plaatsingen in bijvoorbeeld reguliere en additionele banen of in vervolgtrajecten. De onderhavige evaluatie
1
In totaal gaat het om 7 reïntegratiebedrijven. Vier bedrijven bieden Werkplaatstrajecten, te weten Sagenn, Alexande Calder, DordtMij en United Restart. AGU- trajecten worden aangeboden door DMK, DordtMij, Rework en Fourstar (zie bijlage 3).
TNO rapport |018.11415
14
moet aantonen welke bedrijven al dan niet voldoen aan de contractuele eisen en normen en moet aangeven wat daarvoor de redenen kunnen zijn. Op basis daarvan kan de Dienst beslissen of een contract wordt opengebroken en kan zij bepalen in hoeverre de gekozen werkwijze, zoals de huidige Work First aanpak, moet worden aangepast. Dit is van belang omdat de gemeente medio 2006 moet beslissen of zij de uitbesteding aan de reïntegratiebedrijven nog drie jaar voortzet. Eén motief voor uitbesteding aan private ondernemingen is inmiddels (per 1-1-2006) komen te vervallen omdat de wettelijke verplichting daartoe vervalt. Een goede en tijdige beslissing op basis van de juiste informatie kan de gemeente Dordrecht onnodige uitgaven besparen. 1.2
Evaluatievraag Aan TNO is gevraagd om een (tussen) evaluatie van de uitvoering van de aanpak ‘Kortste weg naar werk’, zodat de gemeente Dordrecht een gedegen oordeel kan geven over de reïntegratiebedrijven en daaraan conclusies kan verbinden over verdere samenwerking. In essentie is de kernvraag van de evaluatie als volgt: Welke zijn de mogelijke redenen en verklaringen voor de achterblijvende resultaten van de reïntegratiebedrijven en hoe kunnen deze resultaten worden geïnterpreteerd? Afgeleide vragen, gebaseerd op de opdrachtformulering van Dordrecht, zijn: • Wat zijn de resultaten van de reïntegratiebedrijven in termen van doelmatigheid en doeltreffendheid? • Leveren de reïntegratiebedrijven hun product conform bestek en contractuele afspraken in termen van de kwaliteit die de gemeente voor ogen staat? • Waar liggen in het proces de belemmeringen en knelpunten, dan wel de risicomomenten en risicofactoren? • Wat is de toegevoegde waarde van reïntegratiebedrijven in de reïntegratieketen? • Wat valt te leren van de werkwijze en prestaties van reïntegratiebedrijven voor de verdere continuering van de 'Kortste weg naar werk', mede in verband met wijzigingen in wetgeving?
1.3
Onderzoeksaanpak, het model Om complexe uitvoeringspraktijken goed te evalueren is een systematische aanpak nodig. Daartoe hanteert TNO een evaluatiemodel dat (met de daarbij behorende vragen) is ontleend aan ons model voor de evaluatie en prestatieverbetering van ketens waarin private en publieke partijen samenwerken. Het model bestaat uit drie factoren aan de hand waarvan de prestaties van de reïntegratiebedrijven in Dordrecht in kaart worden gebracht (zie figuur 1). Figuur 1: evaluatiemodel Prestaties reïntegratiebedrijf D Eindbeoorde-
A Resultaat afspraak, eis, norm in - bestek - contract - anders (bv. Wet, keurmerk)
B Uitvoering rib, procesgang (output): - product en kwaliteit door reïntegratiebedrijf - product en kwaliteit door keten
C Prestatie rib Resultaten: - conform afspraak - doelmatig - doeltreffend
ling kwaliteit, weging, interpretatie Verbeteradviezen Leren
TNO rapport |018.11415
15
Hieronder lichten we het evaluatiemodel toe voor de vier onderscheiden onderdelen. Daarbij wordt aangehaakt aan de vragen van het onderzoek en de hoofdstukken waarin de onderzoeksresultaten staan vermeld. A. Resultaatafspraken, eisen en normen in bestek en contract (hoofdstuk 2) Dit onderdeel beschrijft per reïntegratiebedrijf de resultaatafspraken in bestek en contract. In de contracten staan de eisen en normen vermeld, onder meer over plaatsingsresultaat (30 % voor de Werkplaats, 60% voor de AGU) en de inzet van instrumenten, zoals taalcursussen, scholing en diagnose. Ook betreft het afspraken over de rol van andere partijen in de reïntegratieketen en wat van hen wordt verwacht. Welke partijen (CWI, klantmanager, scholingsinstellingen, werkgevers etc) zijn er volgens de afspraak betrokken en wat zou hun bijdrage aan de procesgang in de keten moeten zijn? Ook worden hier de voorwaarden beschreven voor deelname aan de keten en de afgesproken kwaliteit van te leveren producten. B. Uitvoering, procesgang (output) (hoofdstuk 3) Bij de uitvoering van de reïntegratie (de procesgang in de ketendienstverlening) onderscheiden we twee onderdelen: product en kwaliteit waar het reïntegratiebedrijf zelf voor verantwoordelijk is en product en kwaliteit die in samenwerking met ketenpartners tot stand komt. Onder de eerste noemer valt de vraag hoe het reïntegratiebedrijf zelf functioneert, welke producten zij leveren en wat de kwaliteit daarvan is. Het gaat hier om de onderzoeksvraag ‘Bieden de reïntegratiebedrijven het product conform bestek en contractuele afspraken naar aard en kwaliteit?’ Onder de tweede noemer vallen de succes- en faalfactoren ofwel risicomomenten/factoren in de procesgang en de samenwerking in de keten. Deze kunnen voortkomen uit resultaat- of procesafspraken tussen ketenpartners, evenals de belemmeringen en knelpunten bij het leveren van producten. Hier wordt ook benoemd hoe de reïntegratiebedrijven communiceren over deze deels onvermijdelijke risico’s en knelpunten en wat zij doen om deze op te lossen. Voor de evaluatie van de oorzaken van het achterblijven van de resultaten zijn dit centrale thema’s. C. Prestatie van de reïntegratiebedrijven (outcome) (hoofdstuk 4) Dit onderdeel benoemt de feitelijke resultaten van de reïntegratiebedrijven. Zowel het bruto-effect (uitstroom, aantal plaatsingen in baan of vervolgtraject etc.) als de toegevoegde waarde van het bedrijf (meerwaarde) zijn hier in het geding. Daarbij wordt aangegeven of deze conform de afspraak en doeltreffend zijn2. Tevens benoemen we de bijdrage van de Werkplaats en de AGU-trajecten aan verhoging van de uitstroom uit de bijstand en de gevolgen van de preventieve aanpak. D. Interpreteren, leren, verbeteren (hoofdstuk 5) In dit laatste onderdeel worden alle resultaten in samenhang beoordeeld. De kernvraag van de evaluatie is hier aan de orde: Welke zijn de mogelijke redenen en verklaringen voor de achterblijvende resultaten van de reïntegratiebedrijven en hoe kunnen deze resultaten geïnterpreteerd worden? Tevens wordt benoemd of de reïntegratiebedrijven hun prestaties zelf als succesvol beschouwen en van mening zijn dat zij overeenkomstig beloond worden. Vragen die onder deze noemer vallen zijn ‘Hoe wordt de performance/effectiviteit door de bedrij2
Voor het zuiver vaststellen van de toegevoegde waarde van reïntegratiebedrijven moet een zuivere controlegroep aanwezig zijn. In het hoofdstuk 4 bespreken we dat in het onderhavige geval een controlegroep ontbreekt en dat we door andere kwantitatieve analyses de netto-toegevoegde waarde in kaart brengen.
TNO rapport |018.11415
16
ven zelf ingeschat? Hoe wordt de ‘opbrengst’ van succesvolle reïntegratie verdeeld over de verschillende ketendeelnemers? Welke producten van de bedrijven dragen het meest bij aan succes van de reïntegratieketen?’ Mede tegen de achtergrond van de expertise van TNO wordt tevens gekeken naar de haalbaarheid en het realiteitsgehalte van de oorspronkelijke uitgangspunten en afspraken. De onderlinge vergelijking van prestaties van reïntegratiebedrijven geeft daarbij inzicht in welke producten en ketenprocessen succesvol zijn. Deze kennis aangevuld met die van TNO over de reïntegratiepraktijk bij andere gemeenten en UWV dient als input voor mogelijkheden van de Sociale Dienst om de dienstverlening aan haar klanten te verbeteren. 1.4
Onderzoeksaanpak, de activiteiten Het evaluatieonderzoek bestond uit drie fasen: • het verzamelen van schriftelijke bronnen, opstellen van het evaluatieplan en – criteria; • bestandsonderzoek naar kwantitatieve resultaten en evaluatie van processen bij Werkplaats en AGU; • analyse, interpretatie en rapportage. Per fase wordt hierna aangegeven welke activiteiten zijn verricht.
1.4.1
Vaststellen Evaluatieplan en -criteria Allereerst zijn de processen, producten en resultaten in kaart gebracht die geëvalueerd moesten worden. Daartoe voerden we gespreken met medewerkers van de Sociale Dienst van gemeente Dordrecht en inventariseerden we de bestekken, geldende offertes en contracten en alle andere door de Sociale Dienst beschikbare gestelde relevante beleidsdocumenten en overzichten (Zie kader en bijlagen 1 en 2). Bronnen: 1. Medewerkers van de Sociale Dienst van gemeente Dordrecht waaronder: Beleidsmedewerkers, Automatiseringsadviseur, Directeur, Hoofd afdeling Werk (tevens plaatsvervangend directeur), Klantmanagers, Hoofd Bureau Werk, Contractbeheerders, Controlers, Wethouder sociale zaken en werkgelegenheid (bijlage 1) 2. Beleidsdocumenten en overzichten (bijlage 2) Documenten van gemeente en Sociale Dienst, waaronder: Monitor en voortgangrapportages, Administratieboek ESF Gemeente Dordrecht, Procesbeschrijving in de Werkplaats en de AGU; Visie/beleidsstukken van de Sociale Dienst, waaronder De kortste weg naar werk!, De Werkplaats, Klant wordt Werkzoeker, Arbeidsmarktgerelateerde uitstroomtrajecten, De toekomst van gesubsidieerde arbeid, De Springplank en De Brug; Bestekken door Bureau Contractbeheer en Beleid: Voor aanbesteding van de Werkplaats en voor Arbeidsmarktgerichte Uitstroomtrajecten en de Algemene Inkoopvoorwaarden van de Gemeente Dordrecht en verslagen van de Pre-bid meeting aanbesteding Werkplaats en AGU op 21 juni 2004; Offertes, waarvan 4 offertes van reïntegratiebedrijven die Werkplaatsen inrichten en 4 die de AGU trajecten aanbieden; Contracten met reïntegratiebedrijven, 8 maal. In deze fase zijn de aandachtspunten vanuit de Sociale Dienst expliciet benoemd en daarna besproken met de Sociale Dienst. De documenten zijn vervolgens systematisch bestudeerd. Het betreft naast bestek, offertes en contracten vele andere stukken zoals monitor en voortgangsverslagen, pro-
TNO rapport |018.11415
17
cesbeschrijvingen voor klantmanagers en visie stukken van de gemeente. Ook bestudeerden wij de administratieve bronnen waaronder gegevens uit het managementinformatiesysteem. Verder namen we kennis van de organisatie en relevante werkprocessen bij de Sociale Dienst en reïntegratiebedrijven. De resultaatafspraken in de vorm van eisen en normen zijn genoteerd evenals de verwachtingen over de procesgang en kwaliteit van producten. Op basis van de verzamelde informatie zijn de evaluatiecriteria geformuleerd voor de Werkplaats, respectievelijk de AGU. Het gaat daarbij om de algemene eisen die Dordrecht stelt aan de reïntegratiebedrijven, en de eisen met betrekking tot de te verlenen diensten en prestaties. De algemene eisen hebben betrekking op het personeel en proces, zoals de kwaliteit van personeel. Bij de uitvoering van de Werkplaats gaat het onder meer om de kwaliteit van het werkaanbod, werkbegeleiding, zoekbegeleiding en het advies voor het vervolgtraject. Bij de kwaliteitscriteria voor de ketensamenwerking gaat het om de kwaliteit van registratie en rapportage aan de sociale dienst, contact tussen coach van het reïntegratiebedrijf en de klantmanager van de sociale dienst en tussen de reïntegratiebedrijven onderling. De evaluatiecriteria voor de kwantitatieve prestaties van de reïntegratiebedrijven hebben betrekking op de gerealiseerde instroom, uitval en uitstroom naar reguliere banen en vervolgtrajecten en nazorg. Evaluatiecriteria zijn besproken met beleidsmedewerkers van de Sociale Dienst. Op basis daarvan is een selectie gemaakt van de meest relevante criteria. Voor de evaluatie van reïntegratiedienstverlening ontwikkelden wij lijsten met evaluatiecriteria en meerdere vragenlijsten. De lijsten zijn toegespitst op de diverse te interviewen actoren. 1.4.2
Uitvoering evaluatieonderzoek In deze tweede fase zijn meerdere onderzoeksmethoden ingezet: bestandsonderzoek, dossieronderzoek, interviews met beleidsmedewerkers en klantmanagers en bezoeken aan locaties van reïntegratiebedrijven en interviews. Uitvoeren bestandsonderzoek Allereerst is de in- en uitstroom geanalyseerd op basis van het managementinformatiesysteem om het bruto-effect per bedrijf vast te stellen. De behaalde resultaten zijn vergeleken met de resultaatafspraken, de eisen en normen in de contracten. Opgemerkt wordt dat het zuiver meten van effecten (netto-effectiviteit) in de gemeente Dordrecht niet mogelijk is vanwege het ontbreken van een geschikte controlegroep die geen instrumenten ontvangt. Iedereen krijgt namelijk (in principe) hetzelfde aanbod. Om toch inzicht te verkrijgen in de zogenaamde toegevoegde waarde van een reïntegratiebedrijf zijn een aantal berekeningen uitgevoerd: • Berekenen van de brutoresultaten van de bedrijven en onderlinge vergelijking (Ranking methode), gecorrigeerd voor eventuele selectie-effecten. • Vergelijken van de prestaties van bedrijven met prestaties die voor de introductie van de nieuwe werkwijze zijn behaald. • Vergelijken van de prestaties van de bedrijven bij dezelfde klantgroepen. • Vergelijken van de prestaties van de bedrijven met die in vergelijkbare situaties bij andere gemeenten. De bevindingen zijn beschreven in hoofdstuk 4.
TNO rapport |018.11415
18
Uitvoeren onderzoek procesgang Het onderzoek naar de kwaliteit van producten en de procesgang bestond uit meerdere onderdelen met daarin de volgende activiteiten: 1. Gesprekken met klantmanagers, beheerders en beleidsmanagers van de Sociale Dienst over de werkwijze en producten van reïntegratiebedrijven aan de hand van vragenlijsten. 2. Onderzoek naar de Werkplaats en de leer/werkbanen AGU. • Om inzicht te krijgen in het verloop van de procesgang en kwaliteit van producten zijn in totaal 40 dossiers gelicht van klanten die een traject volgden. Het betreft een evenredig aantal succesvolle dossiers en niet-succesvolle dossiers bij de zeven verschillende bedrijven. • Er zijn bezoeken afgelegd aan de vier Werkplaatsen, de AGU bedrijven en vestigingen die leer/werkbanen aanbieden. Tijdens bezoek aan en rondleidingen door Werkplaatsen en leerinstellingen zijn gesprekken gevoerd met deelnemers en begeleiders op basis van itemlijsten. • Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met directies/verantwoordelijken en consulenten van de zeven reïntegratiebedrijven (bijlage 2). De bevindingen zijn beschreven in hoofdstuk 3. 1.4.3
Analyse van resultaten en rapportage In deze laatste fase analyseerden we de resultaten uit de deelstudies aan de hand van het evaluatiemodel (hoofdstuk 5). Daartoe behoort ook het afwegen van uitkomsten met als doel het vergelijken van prestatie van de reïntegratiebedrijven. De uitgangspunten van de Sociale Dienst zijn daarbij een belangrijk ijkpunt maar vooral bepalend is het nakomen van de resultaatafspraken in contracten en bestek. Nagegaan is of er verschillen zijn tussen homogene groepen, wat input kan bieden voor de discussie om de Kortste weg naar werk selectief voor bepaalde groepen in de toekomst in te zetten. De onderhavige eindrapportage bevat de resultaten van de evaluatie en de leer- en verbeterpunten en adviezen die op basis van de evaluatie mogelijk zijn. De rapportage is dusdanig gestructureerd dat er een basis wordt gelegd voor toekomstige prestatiemetingen.
1.5
Opmerking bij deze evaluatie Bij dit evaluatieonderzoek naar de resultaten tot dusver dient bedacht te worden dat dit onderdeel vormt van ontwikkeling en voortschrijdend inzicht. Het proces is nog zeker niet geoptimaliseerd en de partijen leren elkaar nog kennen. Verbetering van het proces ging door ten tijde van dit onderzoek. De reïntegratiebedrijf die de Werkplaats uitvoeren zijn half september/begin oktober 2004 gestart met het zittend bestand. Vanaf januari 2005 zijn zij gestart met de nieuwe instroom. Dat betekent bijvoorbeeld dat de nieuwe instroom pas per maart 2005 in AGU zit. Omdat het volledige AGU traject 18 maanden kan duren en daarna nog 6 maanden nazorg gegeven kan worden alvorens de prestatie beloond wordt, is een volledige evaluatie van dit laatste onderdeel niet mogelijk. Afbakening onderzoek: In dit onderzoek beperken we ons tot cliënten van reïntegratiebedrijven afkomstig uit Dordrecht. De meeste reïntegratiebedrijven bedienen ook cliënten uit omringende Drechtsteden en gebruiken daarbij dezelfde locaties. Bij de vergelijking tussen de reïntegratiebedrijven is rekening gehouden met de specifieke afspraken die zijn gemaakt met afzonderlijke reïntegratiebedrijven. Zo worden
TNO rapport |018.11415
19
trajecten voor personen met een geestelijke of lichamelijke beperking exclusief uitgevoerd door United Restart. Ook met DordtMij zijn er aparte afspraken. Dit bedrijf voert zowel de Werkplaats als de AGU trajecten uit en biedt aan jongeren Route 23 trajecten aan. Deze Werkplaatstrajecten voor jongeren onder de 23 jaar wijken af omdat het gaat om 32 uur per week in plaats van 20 uur. Deze doelgroep staat in de belangstelling en daarom we geven de resultaten van trajecten in de tabellen en tekst apart weer.
TNO rapport |018.11415
2
20
De afspraken, eisen en normen in bestek en contract Dit hoofdstuk beschrijft de resultaatafspraken in bestek en contract. Het betreft de eisen, normen en resultaatafspraken in bestek en afzonderlijke contracten met reïntegratiebedrijven die de Werkplaats respectievelijk de AGU uitvoeren. Deze zijn bepalend voor de criteria voor de evaluatie van de (afzonderlijke) reïntegratiebedrijven. In de contracten staan de eisen en normen vermeld, onder meer over plaatsingsresultaat (30 procent voor de Werkplaats en 65% voor de AGU) en de inzet van instrumenten, zoals taalcursussen, scholing en diagnose. Ook beschrijven we afspraken over de rol van andere partijen in de reïntegratieketen en wat van hen wordt verwacht. Welke partijen (CWI, klantmanager, scholingsinstellingen of werkgevers) zijn er volgens de afspraak betrokken en wat moet hun bijdrage zijn aan de procesgang in de keten. Ook worden hier de voorwaarden beschreven voor deelname aan de keten en de afgesproken kwaliteit van te leveren producten.
2.1
Globale procesgang naar traject en werk In de bestekken en presentaties tijdens de Pre-bid meeting zette de Sociale Dienst aan de offrerende bedrijven uiteen hoe Dordrecht de ‘Kortste weg naar werk‘ wil uitvoeren en wat daarbij de taak van reïntegratiebedrijven is. (Zie voor bronnen onderstaand kader en bijlage 2.) Tweeëndertig bedrijven boden deze diensten op eigen wijze in hun offertes aan. De zeven deelnemende reïntegratiebedrijven zijn op secure wijze geselecteerd zodat hun aanbod het meest overeenstemde met de wens van de gemeente. Deze gewenste situatie wordt hieronder kort beschreven. Bronnen: Formele stukken Sociale Dienst • Bestek voor aanbesteding van het reïntegratie-instrument ,Arbeidsmarktgerichte Uitstroomtrajecten door de Sociale Dienst van de gemeente Dordrecht; • Bestek Werkplaats; • Bijlage 2. Algemene Inkoopvoorwaarden gemeente Dordrecht; • Verslag Pre-bid meeting, Aanbesteding Werkplaats AGU 21 juni 2004 en document met additionele vragen naar aanleiding van het bestek; • Contracten, 8 maal. Stukken van de reïntegratiebedrijven • Offertes, vier offertes Werkplaats en vier offertes AGU. Interviews • Contractbeheerders, klantmanagers en beleidsmedewerkers
2.1.1
Doelstelling gemeente Dordrecht Een persoon die in aanmerking wil komen voor financiële bijstand voor levensonderhoud vanuit de gemeente Dordrecht meldt zich allereerst bij de balie van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). De balie bevindt zich in het bedrijfsverzamelgebouw waar ook de Sociale Dienst en het UWV zijn gevestigd. De CWI-medewerker bepaalt of de cliënt tot de doelgroep van de gemeente behoort. De doelgroep bestaat uit cliënten die een uitkering (gaan) ontvangen ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB), de
TNO rapport |018.11415
21
Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de wet Inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), Algemene nabestaanden wet (Anw) en niet uitkeringsgerechtigde herintreders. De cliënten worden door CWI ingedeeld in twee categorieën: werkzoekende volgens A of B routering. De werkzoekende in de B-route (met een grote tot zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt) dient binnen 1 dag na de WWBintake door het CWI overgedragen te worden aan de Sociale Dienst. De werkzoekende in de A-route (met een korte afstand tot de arbeidsmarkt) zoekt zelf naar werk en wordt daarin begeleid door het CWI. Slaagt de werkzoekende niet dan wordt hij 6 weken na de WWB intake door het CWI overgedragen naar de Sociale Dienst. Nadien zal via de Sociale Dienst de Work First-intake worden ingepland. De centrale visie van de gemeente Dordrecht wordt uitgedrukt in het adagium “De kortste weg naar werk”. Dit komt tot uiting in het primaire recht op arbeid, al dan niet regulier of betaald, in plaats van op een uitkering. Hieraan geeft de Sociale Dienst in eerste instantie invulling door de inrichting van “De Werkplaats”, waar elke nieuwe werkzoekende direct aan de slag gaat met het opdoen van werkervaring en werkritme en wordt ondersteund met het zoeken naar een reguliere arbeidsplaats. De doelstelling is dat plaatsing op de Werkplaats binnen 48 uur na intake door de gemeente plaatsvindt. Indien na de Werkplaatsperiode het doel van uitstroom naar reguliere arbeid niet is gehaald, is de AGU het voornaamste instrument. AGU’s zijn arbeidsmarktgerichte, vraaggerichte trajecten waar de cliënt, indien nodig met inzet van een bijdrage in de loonkosten, werkervaring opdoet en uitstroomt naar regulier werk. Voor werkzoekenden waarvoor de afstand tot de arbeidsmarkt langer dan 2 jaar bedraagt worden andere trajecten en instrumenten beschikbaar gesteld, in het bijzonder de Springplank en eventueel de Brug. Hiermee heeft Dordrecht een sluitende aanbod gerealiseerd voor alle cliënten die geacht worden te kunnen werken. 2.1.2
Integraal klantmanagement De klantmanager (of casemanager) is de schakel tussen het CWI, arbeidsmarkt en reïntegratiebedrijven. Hij/zij heeft de regie op het totale proces van de kortste weg naar werk en is hierbij het aanspreekpunt voor de opdrachtnemers. Binnen dit proces wordt de nadruk gelegd op het managen van de activiteiten tot het beoogde resultaat. De doelstelling van de klantmanager is de werkzoekende via de kortste weg naar de arbeidsmarkt toe te leiden. Hierbij wijst hij/zij de werkzoekende op de eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het vinden van betaald werk. In dit geheel beoordeelt de klantmanager in samenwerking met de consulent inkomen de rechtmatigheid van de uitkering. De klantmanager wordt geacht het proces te blijven volgen tot de werkzoekende een reguliere baan heeft gevonden en geen uitkering meer ontvangt. Hij/zij ziet toe of de partijen zich houden aan de gemaakte afspraken en zorgt zonodig voor handhaving. Binnen het opdrachtgeverschap wordt de klantmanager geacht toe te zien op een effectieve en efficiënte inzet van de middelen voor de werkzoekende en de kwaliteit van de geleverde diensten te toetsen op resultaat en kosten.
2.1.3
Gemeentelijke doelgroep voor reïntegratietrajecten De tot de doelgroep behorende personen zijn werkzoekenden tot 65 jaar. De Gemeente Dordrecht heeft momenteel een totaal bestand van ongeveer 4.300 personen met een Wwb, Ioaw-of Ioaz-uitkering. Daarnaast kunnen ‘niet uitkeringsgerechtigden’ gebruik maken van gemeentelijke uitstroomtrajecten, de groep die hiervan gebruik maakt wordt geschat op 100 personen per jaar.
TNO rapport |018.11415
22
De doelgroep waarvoor de Werkplaats is ontwikkeld wordt door de Sociale Dienst geschat op 1000 personen per jaar. Aanvankelijk zijn zij ouder dan 23 jaar en behoren tot de nieuwe instroom. De totale nieuwe instroom in de uitkering wordt geschat op 2000 per jaar. Eenzelfde schatting geldt voor de jaarlijkse uitstroom. Voor de doelgroep tot 23 jaar was in 2003 een pilot opgezet tot 1 juni 2005. Vanaf die laatste datum maken de jongere werkzoekenden ook deel uit van de reguliere Werkplaats, waar zij echter 32 uur aanwezig zijn in plaats van 20 uur. Het aantal kandidaat jongeren voor deelname wordt geschat op jaarlijks 200. De overige 1000 nieuw instromende personen die afhankelijk zijn van de Sociale Dienst wordt een ander traject aangeboden (Springplank of de Brug) of behoren tot het zorgbestand en zijn niet of nog niet te reïntegreren. Deze laatste krijgen een ontheffing en veelal een tijdelijke of permanente REA-status. Er zijn ruim 1700 cliënten met een ontheffing, waarvan ruim 1300 met een REA-status. Een toenemend aantal cliënten vraagt een keuring aan voor een REA-status en verkrijgt deze. De Sociale Dienst heeft het reïntegratiebedrijf United Restart gevraagd om de Werkplaats speciaal in te richten voor de werkzoekenden met lichamelijke of mentale problemen, zodat ook aan hen een aanbod gedaan kan worden. 2.2
Het instrument Werkplaats Vanaf de invoering van de Werkplaats in oktober 2004 ligt de nadruk op de reïntegratie van de categorie B-cliënten (Indicatie door CWI). Deze starten in principe binnen 48 uur na intake in de Werkplaats. Werk accepteren in de Werkplaats is voor hen een voorwaarde voor uitkering (Work First). Het uitgangspunt van de Werkplaats is het verwerven van reguliere arbeid binnen een periode van 3 maanden. Tot die tijd ontvangt men een uitkering. De Werkplaats richt zich dus vooral op het opdoen van werkervaring, werkritme en zoekondersteuning met als doel uitstroom naar reguliere arbeid. Zoekondersteuning richt zich op het zoeken naar werk, ondersteuning bij het solliciteren en presenteren in samenwerking met het CWI. Het instrument Werkplaats wordt uitgevoerd door vier bedrijven. Dat zijn Sagenn, Alexander Calder, DordtMij en United Restart. Zij hebben zich contactueel verbonden aan onder meer de hierna volgende verplichtingen en afspraken. Eisen volgens bestek en contract Werkplaats 1. Na aanmelding van de deelnemer door de klantmanager plaatst de Werkplaats de deelnemer binnen 48 uur. 2. Na 4 weken vindt een voortgangsgesprek plaats met de klantmanager en het reïntegratiebedrijf stelt een actieplan ter beschikking aan de klantmanager. Dit actieplan biedt inzicht in de activiteiten die het reïntegratiebedrijf gaat uitvoeren met de deelnemer en/of een verzoek aan de klantmanager om aanvullende instrumenten in te zetten welke niet door de Werkplaats worden vorm gegeven. 3. Uiterlijk in de 9e week van het verblijf in de Werkplaats moet er een trajectadvies ten behoeve van het vervolgtraject zijn zodat de klantmanager tijdig een beslissing kan nemen en een aanmelding kan realiseren. 4. De werkzoekende die geplaatst is op de Werkplaats blijft daar werkzaam tot dat doorplaatsing op het vervolgtraject een feit is. De termijn is maximaal 20 werkdagen na aanmelding voor een vervolgtraject. Deze termijn is afgesproken met de reintegratiebedrijven van de vervolgtrajecten. 5. De werkzoekende krijgt een Werkplaatsovereenkomst van 3 maanden (13 weken) met de mogelijkheid van verlenging met nog eens 3 maanden (13 weken). De klantmanager bepaalt of dat een verlenging relevant is.
TNO rapport |018.11415
23
Het aangeboden werkaanbod voldoet aan de wetgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden en het reïntegratiebedrijf draagt zorg voor het afsluiten van een verzekering Wettelijke Aansprakelijkheid. 6. Er wordt een nauwe samenwerking verwacht met de gemeente. Geoorloofd en ongeoorloofd verzuim in de Werkplaats dient direct gemeld te worden aan de direct betrokken klantmanager. Bij ongeoorloofd verzuim past deze het afstemmingsbeleid toe (boete- en maatregelenbeleid). Verzuim wordt in eerste aanzet door de Werkplaats voorkomen door verzuimpreventie en verzuimbegeleiding. 7. Aanwezigheidsregistratie en afwezigheidregistratie door de Werkplaats dient te voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de richtlijnen van het Europees Sociaal Fonds. 8. De doorlooptijden zijn in het contract opgenomen. De duur van de Werkplaats is dus maximaal 3 maanden, maar het is mogelijk dat de klantmanager een advies voor verlenging van de reïntegratiebedrijf opvolgt en besluit tot verlenging van 3 maanden. De prestatieafspraak met het reïntegratiebedrijven is dat 30% van de instroom resulteert in plaatsing in reguliere arbeid en 20% doorstroomd naar een AGU-traject. Indien de Werkplaats het AGU instrument niet haalbaar acht, dan voorziet de gemeente in andere trajecten en instrumenten (o.a. sociale activering ). Deze trajecten en instrumenten richten zich op het rijp maken van de werkzoekende voor het AGU traject. Degenen die binnen twee jaar zouden kunnen doorstromen naar werk of de AGU gaan naar de Springplank. De anderen naar 'nieuwe' participatiebanen zoals bij De Brug (per 1 december 2005). 2.3
Het instrument AGU Nadat de cliënt de eerste fase van 13 weken in de Werkplaats heeft afgerond en dit niet heeft geresulteerd in het verwerven van reguliere arbeid, vervolgt 20 procent van de cliënten zijn of haar traject idealiter in een AGU, een arbeidsmarktgericht uitstroomtraject. Deze trajecten kunnen bestaan uit de onderdelen intake, oriëntatie, branchegerichte praktijkstage en detachering in reguliere arbeid met een vergoeding voor de loonkosten. Tijdens de branchegerichte praktijkstage van ten hoogste 6 maanden ontvangt de cliënt een uitkering. Gedurende de detacheringperiode van een jaar ontvangt de client geen uitkering, maar loon van het reïntegratiebedrijf. De AGU leidt in maximaal 18 maanden tot uitstroom naar regulier werk. Gedurende 6 maanden daarna wordt nog nazorg verleend door het reïntegratiebedrijf. Naast de reïntegratie van de nieuwe cliënten die via een traject in de Werkplaats een AGU aangeboden zullen krijgen is de Sociale Dienst verantwoordelijk voor de cliënten die al voor de invoering van de Werkplaats een reïntegratietraject richting uitstroom op de gesubsidieerde of reguliere markt volgen. Op het moment dat deze cliënten door de klantmanager geschikt geacht worden voor reguliere arbeid of arbeid met gebruik van een compensatie in de loonkosten komen zij ook voor een AGU in aanmerking. Vanuit de visie van de dienst is een AGU een tijdelijke, kwalificerende leer/werkbaan die toe leidt naar regulier werk in de profit- en non profitsector. Hierbij worden integrale trajecten gevolgd (scholing en werk). De AGU moet aansluiten op de vraag en ontwikkelingen van de lokale en regionale arbeidsmarkt maar mag niet leiden tot onverantwoorde beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen. De AGU-trajecten worden aangeboden door de bedrijven DMK, DordtMij, Rework en Fourstar. Zij hebben zich contactueel verbonden aan de hierna volgende verplichtingen en afspraken.
TNO rapport |018.11415
24
Eisen en afspraken rond de arbeidsmarktgerelateerde uitstroomtrajecten De AGU bestaat uit drie fasen die in verschillende verhoudingen kunnen worden samengevoegd tot een traject van maximaal 18 maanden. In dit traject verschuift de verantwoordelijkheid voor de cliënt gedurende het traject geleidelijk van de gemeente via een reïntegratiebedrijf naar de cliënt zelf en de werkgever, door een systeem van aflopende begeleiding en een vergoeding ter compensatie in de loonkosten Voor een AGU komen kandidaten in aanmerking die door het volgen van een traject binnen een periode van maximaal 18 maanden voor minimaal 32 uur per week volledig kunnen functioneren in regulier, algemeen geaccepteerd werk, zoals in de WWB gedefinieerd. 2.3.1
De branchegerichte praktijkstage (AGU 1 met uitkering) Een branchegerichte praktijkstage vindt plaats binnen een bedrijf of een praktijkgerichte werkomgeving (stage, simulatiebedrijf) op het niveau van de kandidaat uit de zogenaamde B-categorie (Indeling CWI). Geschikte werkzaamheden voor deze doelgroep zijn over het algemeen ongeschoold werk tot assistentenniveau. De kandidaat die door de Werkplaats voor een branchegerichte praktijkstage wordt aangemeld heeft een trajectplan, opgesteld door de klantmanager van de Sociale Dienst. De branchegerichte praktijkstage vindt plaats met behoud van uitkering. De kandidaat die voor een branchegerichte praktijkstage wordt voorgedragen dient door het reïntegratiebedrijf in traject genomen te worden. Het beoogde aannamepercentage is dus 100%. De maximale duur is 6 maanden zodat de kandidaat zich voldoende kan oriënteren en gewenning kan opdoen op de werkplek. Een werkplek binnen een bedrijf waarbij doorstroming naar een reguliere baan gegarandeerd is heeft de voorkeur. Het is ook mogelijk dat de kandidaat na de branchegerichte praktijkstage door het reïntegratiebedrijf in dienst genomen wordt en via detachering elders geplaatst wordt (zie onderdeel detachering AGU 2). De werkzaamheden vinden plaats in de profit en de non profit sector. De opdrachtnemende reïntegratiebedrijven moeten aan drie criteria voldoen; een concrete of perspectiefvolle functie is beschikbaar, de begeleiding moet plaatsvinden vanuit een uitstroomgerichte houding, en de organisatie of de sector moet uitstroom perspectieven bieden. De klantmanager blijft gedurende deze periode verantwoordelijk voor het beheer van het inkomen en de voortgang van het traject. De Sociale Dienst stelt een bonus beschikbaar voor elke kandidaat die na de branchegerichte praktijkstage direct een arbeidsovereenkomst krijgt zonder gebruik te hoeven maken van een detachering. De bonus bedraagt 10% van de totale trajectprijs, mits de kandidaat een arbeidsovereenkomst voor minimaal 6 maanden heeft.
2.3.2
Detachering (AGU 2 in loondienst) De instroom van kandidaten voor het detacheringtraject geschiedt via drie kanalen: • Nieuwe instroom, de kandidaat is in de Werkplaats actief geweest, waarna de klantmanager een AGU traject in het trajectplan heeft opgenomen. • Kandidaten die voor de reorganisatie aan een activeringstraject deelnamen, kunnen niet meer doorstromen naar traditioneel gesubsidieerd werk. Om die reden kunnen zij rechtstreeks doorstromen naar een AGU (mits zij voldoen aan de criteria). • ID/Wiw-werknemers waarvan het dienstverband afloopt of waarvan een overstap naar een AGU wenselijk is kunnen op een AGU instromen (mits zijn voldoen aan de criteria). Het reïntegratiebedrijf is vrij om de voorgedragen kandidaat te toetsen op geschiktheid door een sollicitatiegesprek met de kandidaat te voeren.
TNO rapport |018.11415
25
De kandidaat wordt in deze fase door het reïntegratiebedrijf in dienst genomen. Het reïntegratiebedrijf detacheert de kandidaat bij werkgevers met voldoende perspectiefvolle banen. Een traject duurt maximaal 12 maanden. Van het reïntegratiebedrijf wordt verwacht dat de kandidaat gedurende deze periode voldoende vaardigheden op de werkplek op kan doen zodat de kandidaat aan het eind van het traject over voldoende kwalificaties en vaardigheden beschikt en een loonwaarde vertegenwoordigt waardoor er geen belemmeringen meer zijn voor uitplaatsing op de reguliere arbeidsmarkt. Het reïntegratiebedrijf zet daartoe producten in zoals begeleiding, scholing, bemiddeling en sollicitatietraining. Plaatsing op de reguliere arbeidsmarkt voordat de maximale termijn van 12 maanden verstreken is, wordt door de Sociale Dienst beloond met een bonus in de vorm van een outputfinanciering. Het reïntegratiebedrijf bepaalt zelf het moment van doorstroom. De Sociale Dienst biedt een compensatie in de loonkosten van maximaal 80% van het WML, conform de volgende input en output financieringssystematiek: Inputfinanciering: Per individuele kandidaat: 50 % compensatie in de loonkosten van 80% van het wettelijk minimumloon per maand gedurende maximaal 12 maanden. Het percentage dat ter compensatie in de loonkosten wordt geboden is gebaseerd op een arbeidsovereenkomst van 32 uur per week en blijft gelijk wanneer er een arbeidsovereenkomst van meer uren per week wordt aangegaan. Arbeidsovereenkomsten voor minder dan 32 uur worden alleen geaccepteerd indien er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Outputfinanciering: Indien de kandidaat binnen een periode van uiterlijk 12 maanden doorstroomt naar regulier werk bij de opdrachtnemer zelf of bij een werkgever met een arbeidsovereenkomst van minimaal 6 maanden, dan stelt de opdrachtgever een bonus beschikbaar van 50% van 80% van het wettelijk minimum jaarloon. Dit ongeacht het uitstroommoment (maar nooit na 12 maanden). Deze bonus wordt verstrekt nadat het reïntegratiebedrijf heeft aangetoond dat de kandidaat gedurende minimaal 6 maanden regulier werkzaam is of is geweest. 2.3.3
Nazorg (AGU 3) Genoemde bonus wordt verstrekt om te zorgen dat de kandidaat die regulier aan het werk is deze arbeid consolideert. Van het reïntegratiebedrijf wordt verwacht dat deze zes maanden nazorg verleent op de werkplek en zich maximaal inzet voor het behoud van de arbeidsplaats om het zogenaamde “draaideureffect” te voorkomen. Ook de werknemer kan na zes maanden werk een bonus ontvangen. Dit bevordert dat hij/zij hierover rapporteert.
2.3.4
Uitwerking van de afspraken In de volgende hoofdstukken blijkt dat de complexe eisen en afspraken rond het instrument AGU aanleiding geven tot verschillende interpretaties. Zo is de in het bestek vermelde prestatieafspraak dat 65% vanuit AGU 1 moet doorstromen naar AGU 2 of regulier werk eerder een intentie en die is volgens de Dienst ‘boterzacht’. Weer andere eisen zijn later bijgesteld, zoals de 100% acceptatieplicht voor de AGU-bedrijven.
2.4
Evaluatie criteria De evaluatiecriteria zijn gebaseerd op de bovengenoemde wensen die in bestek en contracten zijn vertaald naar afspraken, eisen en normen. Deze hebben betrekking op zaken rond de intake, oriëntatie, diagnose, werkaanbod, werkbegeleiding, zoekbegeleiding, scholing, bemiddeling, plaatsing, nazorg etc. We benoemen hierna de hoofdgroe-
TNO rapport |018.11415
26
pen van de onderzochte criteria (zie onderstaand kader). Deze zijn in bijlage A5 nader uitgewerkt en beschreven voor Werkplaats en AGU. De gemeente stelde algemene prestatie- en kwaliteitseisen aan de dienstverlening door zowel de inrichters van de Werkplaats als van de AGU. Belangrijke algemene eisen genoemd in bestek en contract zijn al onderzocht door de Sociale Dienst tijdens of na gunning van de opdracht. Van sommige eisen heeft de Sociale Dienst aangegeven dat ze voor deze evaluatie van minder belang zijn. Het gaat dan om de volgende eisen: dat het in te zetten personeel aantoonbare recente ervaring heeft met de reïntegratie van de doelgroep, het personeel goed Nederlands spreekt en moet beschikken over een geldige verblijfstitel. De Sociale Dienst noemt het wenselijk wanneer het reïntegratiebedrijf beschikt over het Borea keurmerk zonder dat noodzakelijk te achten. Andere zaken die de Sociale Dienst zelf controleert zijn of het reïntegratiebedrijf zorg draagt voor het afsluiten van een verzekering Wettelijke Aansprakelijkheid en of het reïntegratiebedrijf is aangesloten bij een arbodienst. Zoals gezegd zijn van de hiervoor genoemde algemene eisen en afspraken in bestek, contract en offertes al onderzocht door de Sociale Dienst bij de gunning van de opdracht om een traject in te richten en vallen daarom buiten de onderhavige evaluatie. De gemeente vroeg in het Bestek aan alle aanbieders om in hun offertes intenties en voorstellen op te nemen ten aanzien van een aantal aspecten. Dit zijn onder meer: Overname personeel van de Sociale Dienst (De Dienst schrijft in de bestekken de voorkeur te geven aan aanbieders die bereid zijn tot het in dienst nemen van enkele personeelsleden van de Dienst) en Social Return On Investment (SROI). In alle acht offertes staan de antwoorden van de reïntegratiebedrijven op deze vragen vermeld.
Criteria voor evaluatie Werkplaats en AGU Algemene criteria TNO rapport |018.11415 • Kwaliteit personeel • Kwaliteit proces Intake • Diagnose/oriëntatie Werkaanbod • Duur • Stageplaatsen • Werkervaringsplaatsen • Uren per week Begeleiding • Werkbegeleiding • Zoekbegeleiding Scholing • Scholing • Trajecten • Taalcursussen Kring van werkgevers Diagnose • Dynamische diagnose • Diagnose instrumenten • Traject advies Nazorg Communicatie en samenwerking • reïntegratiebedrijf met sociale Dienst • Coach/consulent met klantmanager • reïntegratiebedrijven onderling Resultaatverplichtingen • Preventie • Plaatsingsresultaten • Plaatsing regulier werk • Vervolgtraject
27
(Nadere uitwerking in bijlage 5) In het volgende hoofdstuk 3 onderzoeken we of de reïntegratiebedrijven hun producten hebben aangeboden zoals beloofd. Daarbij wordt aandacht besteed aan de criteria rond samenwerking in de keten en aan de communicatie. In het hoofdstuk 4 gaan we nader in op de outcome en de meer kwantitatieve criteria rond prestaties en resultaten van de reïntegratiebedrijven.
TNO rapport |018.11415
3
Uitvoering, procesgang
3.1
Aanpak van de procesevaluatie
28
De procesevaluatie heeft TNO uitgevoerd aan de hand van lijsten met items en criteria die in overleg met de opdrachtgever zijn opgesteld op basis van het bestek, de contracten en offertes3. Voor het onderzoek heeft TNO alle reïntegratiebedrijven bezocht die de Werkplaats en AGU uitvoeren. Er zijn interviews afgenomen met leidinggevenden, consulenten, werkleiding en ook is er hier een daar kort gesproken met cliënten. In aansluiting op de interviews hebben wij tevens de werkplaatsen bezocht. Daarnaast hebben we alle geledingen van de gemeente, van wethouder en beleid tot klantmanager, gesproken en hen gevraagd naar hun oordeel over de uitvoering van ‘de kortste weg naar werk’, de bijdragen van de reïntegratiebedrijven en de knel- en verbeterpunten. Tot slot heeft TNO een dossieronderzoek uitgevoerd om een indruk te krijgen van de cliënten en hun trajecten en de informatie die daarover wordt geregistreerd. Bij de uitvoering van de reïntegratie (de procesgang in de ketendienstverlening) onderscheiden we twee onderdelen: product en kwaliteit waar het reïntegratiebedrijf zelf voor verantwoordelijk is, en product en kwaliteit die in samenwerking met ketenpartners tot stand moet komen. De vraag naar de uitvoering van het product in relatie tot de offertes en contracten hebben wij per reïntegratiebedrijf beantwoord. De afzonderlijke beschrijvingen zijn opgenomen in bijlage A3 en bijlage A4. In paragraaf 3.2 geven we hiervan een samenvatting onderverdeeld naar de uitvoering van respectievelijk de Werkplaats en de AGU. In paragraaf 3.3 staat beschreven welke knelpunten reïntegratiebedrijven en de gemeente ervaren in het ketenproces en de samenwerking en de mogelijke oplossingen die hiervoor zijn genoemd. 3.2
De uitvoering van de Werkplaats
3.2.1
Personeel (op locatie) Het bestek eist dat de reïntegratiebedrijven ervaren krachten inzetten, waarbij het helder is wie waarvoor verantwoordelijk is en welke taken uitvoert. Ook dient de inzet van voldoende personeel gedurende de looptijd te worden gegarandeerd. TNO beoordeelde het voldoen aan deze eisen op basis van de eigen ervaringen tijdens de bezoeken en op de uitspraken van de reïntegratiebedrijven en de medewerkers van de gemeente. De indruk van TNO is dat alle reïntegratiebedrijven die de Werkplaats uitvoeren ervaren en deskundige krachten inzetten. De taakverdeling is helder, maar verschilt per reïntegratiebedrijf. Zo is bij Alexander Calder de locatie voor de consulenten en de administratie een andere dan de locatie waarop de Werkplaats is gevestigd en heeft DordtMij vijf locaties waar de Werkplaats wordt uitgevoerd. De taken zijn verdeeld over de locatie- of vestigingsmanagers als (eind)verantwoordelijken, een voorman, leerwerkmeester of productieleider voor de aansturing van de werkplaats en consulenten, trajectbegeleiders en/of trainers voor de begeleiding en training van de cliënten. 3
Zie voor een overzicht van de criteria bijlage 5.
TNO rapport |018.11415
29
Daarnaast zetten sommige reïntegratiebedrijven (extra) acquisiteurs of bemiddelaars in voor het verwerven van vacatures. Alexander Calder en United Restart maken bij de uitvoering gebruik van een onderaannemer. Alexander Calder maakt voor het werkaanbod gebruik van Stimulans die de beschikking heeft over meerdere productieruimten op het terrein van SW Drechtwerk. Hier is zowel een werkmeester van Stimulans als een werkbegeleider van Alexander Calder aanwezig. De begeleiding, training en bemiddeling buiten het werk vinden plaats op de locatie van Alexander Calder. United Restart maakt voor het werkaanbod gebruik van de semi-private organisatie De Plint. De Plint biedt werk aan arbeidsongeschikten en deels arbeidsgeschikten in een eigen pand, waarin United Restart zich heeft gevestigd. 3.2.2
Intake en preventie Op United Restart na (vanwege de specifieke doelgroep) hebben de Werkplaatsbedrijven vaste ‘verwijsdagen’ voor de intake4. Er is dus in principe geen relatie tot de aanpak en mogelijke branchegerichtheid van een reïntegratiebedrijf en de kenmerken van de verwezen cliënt. De cliënten gaan na een (korte) intake vrijwel direct aan het werk. Soms wordt er flexibel omgegaan met de opbouw van het aantal uren per week, met name bij cliënten uit het zittend bestand, omdat anders de overgang te groot is. Het kan ook zijn dat de kinderopvang nog niet goed aansluit bij de werktijden van de werkplaats. Toch hanteren alle reïntegratiebedrijven een vrij strak regime om de preventieve werking van de Work First goed tot zijn recht te laten komen. Het resultaat van de preventieve werking is voor reïntegratiebedrijven nagenoeg onzichtbaar. Een aan het reïntegratiebedrijf gemelde cliënt die niet komt opdagen en na zijn bezoek aan de Sociale Dienst blijkt verdwenen is voor het bedrijf een fantoom. Over personen die in de eerste week na de intake afvallen weten reïntegratiebedrijven nauwelijks meer. Als cliënten tijdens de intake het werkaanbod van de Werkplaats vernemen dan erkennen zij soms dat het niet te combineren is met hun andere ‘werk’. Weer anderen zeggen dat het werk niet is te combineren met zorgtaken of dat het werk te zwaar is. Als zij zich vervolgens niet meer op de Werkplaats melden, neemt het bedrijf aan dat er sprake is van preventie. Over de uitval daarna in de eerste maand is veel meer duidelijk. Bij United Restart komt het bijvoorbeeld vaker voor dat binnen een maand blijkt dat een cliënt niet geschikt is voor de Werkplaats en een traject als De Brug noodzakelijk is. Op dat moment stopt het traject Werkplaats en start in de regel de Brug.
3.2.3
Werkaanbod Cliënten zijn 20 uur per week actief in de Werkplaatsen. Hiervan zijn zij gemiddeld 12 tot 16 uur per week aan het werk en worden ze gemiddeld 4 tot 8 uur per week getraind en bemiddeld. Het werkaanbod betreft in alle gevallen, zoals het bestek vereist, ‘laagdrempelig en ongeschoold productiewerk’. Het werkaanbod is mede afhankelijk van de opdrachten die de reïntegratiebedrijven weten binnen te halen. De variatie in het werkaanbod verschilt per reïntegratiebedrijf. Bij Alexander Calder is de variatie beperkt, voornamelijk het machinaal scheuren van textiel. Sagenn heeft regelmatig wisselende opdrachten, zoals in- en overpakwerk, sealen en stickeren. DordtMij maakt gebruik van vijf locaties waarin verschillende werksoorten worden aangeboden als fietsreparatie, houtzagen en – bewerken , kleding vouwen, kastuinbouw, bouw en on4
Maandag en dinsdag: Alexander Calder; woensdag en donderdag: Sagenn; vrijdag: DordtMij; verwijzingen naar United Restart zijn niet gekoppeld aan dagen.
TNO rapport |018.11415
30
derhoud van de gebouwen waarin de Werkplaatsen zijn gevestigd. DordtMij hanteert de regel dat cliënten niet langer dan twee à drie weken op dezelfde locatie werken. Voor mensen van buiten Dordtmij is het mede daardoor onduidelijk op welke locatie welke cliënten welk werk verrichten. Vooral United Restart heeft een gevarieerd werkaanbod van administratie, receptie, winkel, schoonmaak, catering tot groenvoorziening. Bij United Restart wordt het werk afgestemd op de belemmeringen en mogelijkheden van de cliënten en kunnen de werkzaamheden gewisseld worden. Alleen bij Alexander Calder is dus geen sprake van een divers werkaanbod waaruit te kiezen valt. Alexander Calder noemt het zelf ‘geen leuk werk’, maar vanuit het oogpunt van de gewenste preventieve werking van de Work Firstaanpak is dat volgens hen ook expliciet niet de bedoeling. Het werkaanbod levert in alle gevallen werkervaring en werkritme op en is een goede praktijkbasis voor het opdoen van werknemersvaardigheden zoals het op tijd komen, houden aan afspraken en het leren omgaan en communiceren met collega’s en leidinggevenden. Volgens het bestek mag het werkaanbod de concurrentie niet onverantwoord beïnvloeden. Het werk betreft veelal opdrachten die tegen reguliere arbeidskosten al snel te duur zijn om te laten uitvoeren, maar enige beïnvloeding van de concurrentieverhouding valt niet te voorkomen. Zeker als daarbij bijvoorbeeld SW-bedrijven in ogenschouw worden genomen. 3.2.4
Begeleiding De cliënten dienen op de Werkplaats werkbegeleiding (inclusief verzuimbegeleiding) en zoekbegeleiding te krijgen. De werk- en zoekbegeleiding is verdeeld over verschillende functies. Hoewel ook de werkleiding een trainingstaak heeft – on the job – hebben alle Werkplaatsbedrijven ook aparte ruimtes waarin door trainers de zoekbegeleiding wordt verzorgt. Bij Alexander Calder gebeurt dat zelfs op een andere locatie. De werkbegeleiding is vooral gericht op het aanleren van basale werknemersvaardigheden. De zoekbegeleiding betreft veelal praktische en handelingsgerichte programma’s. Alexander Calder besteedt relatief de meeste tijd aan de zoekbegeleiding (8 uur per week Sprintbemiddeling), terwijl United Restart alleen sollicitatietraining aanbiedt aan cliënten die naar hun oordeel (vrij snel) regulier aan het werk kunnen. Voor de andere cliënten legt United Restart de focus op het ontwikkelen van sociale vaardigheden. De training en coaching worden in groepsverband en/of individueel aangeboden. Bij het zoeken naar vacatures zetten de reïntegratiebedrijven hun netwerk bij werkgevers in en worden vacatures bijgehouden en aangeboden. Daarnaast bieden reïntegratiebedrijven soms specifieke ondersteuning aan. Zoals Sagenn die een dagelijks spreekuur heeft ingericht voor maatschappelijk hulp aan cliënten en waar een medewerker van de gemeente langskomt voor schuldhulpverlening. Scholing, met uitzondering van taalscholing, wordt door geen van de reïntegratiebedrijven aangeboden. De inzet van taalscholing is beperkt omdat de meeste cliënten die de werkplaats binnenkomen voldoende Nederlands spreken en begrijpen om in de productie te kunnen werken en daarover te communiceren. De reïntegratiebedrijven vinden van zichzelf dat ze streng zijn in de verzuimcontrole. De eerste controle ligt veelal in handen van de werkmeester (bij United Restart en Alexander Calder dus bij de onderaannemer) die bij afwezigheid contact opneemt met de deelnemer. Ongeoorloofd verzuim wordt volgens alle reïntegratiebedrijven direct gemeld bij de Sociale Dienst. De verzuimcontrole en de inzet van een arbodienst daarbij is bij de grotere bedrijven Alexander Calder en Sagenn meer geprotocolleerd dan
TNO rapport |018.11415
31
bij de twee kleinere. DordMij en United Restart bieden meer maatwerk waardoor niet duidelijk is wat de standaard procedures zijn. 3.2.5
Dynamische diagnose en trajectadvies Naast het handhavingsaspect (Work First) moet de Werkplaats ook inzicht geven in de mogelijkheden en belemmeringen van een cliënt. Door middel van de zogeheten ‘dynamische diagnose’ dienen de reïntegratiebedrijven voor elke cliënt die de Werkplaats verlaat een trajectadvies op te stellen met daarin hun oordeel of een AGU traject (binnen 18 maanden aan het werk) haalbaar is en zo ja, in welke beroepsrichting of branche, of dat een voorschakel als de Brug of Springplank noodzakelijk is. Het ‘dynamische’ van de diagnose houdt in dat gedurende de gehele periode in de Werkplaats het gedrag, de belemmeringen en de vorderingen van een cliënt worden gevolgd. Op grond van deze observaties en ervaringen stelt meestal de consulent het trajectadvies op, waarbij hij of zij input krijgt van de werkleiders en de trainers (die bijvoorbeeld al na enkele weken een eerste voortgangsverslag over deelnemers opstellen, zoals bij Sagenn en Dordtmij). De reïntegratiebedrijven zetten in het algemeen geen specifieke instrumenten in voor de diagnose. Wel worden soms (vragen)lijsten gebruikt voor het in kaart brengen van de cliënt. Voor het opstellen van het trajectadvies geldt het format van de gemeente. Als cliënten in aanmerking komen voor AGU adviseren de meeste reïntegratiebedrijven een specifiek AGU-bedrijf en de beroepsrichting of branche. Het is hun ervaring dat de klantmanagers van de gemeente hun advies vaak opvolgen. De reïntegratiebedrijven maken daarbij gebruik van informatie over de vervolgtrajecten die zij via de gemeente hebben gekregen. Ook nemen sommige Werkplaatsbedrijven contact op met het AGU-bedrijf voor afstemming over de geschiktheid en de mogelijkheid om in te stromen. Alleen United Restart geeft in het advies geen voorkeur aan voor een specifiek AGU-bedrijf. Zij zijn van mening dat het de taak is van de klantmanager om op basis van hun advies de juiste trajectkeuze te maken. Bovendien hadden zij zeker in het begin te weinig informatie en kennis van de vervolgtrajecten om te kunnen verwijzen naar een specifiek AGU-bedrijf. In hoeverre het trajectadvies en de keuze voor een specifiek AGU-bedrijf juist was, is voor de Werkplaatsbedrijven niet te kwantificeren. Zij ontvangen namelijk geen informatie van de gemeente over de prestaties van de naar de AGU doorverwezen cliënten of dat het trajectadvies daadwerkelijk is opgevolgd. Alleen Dordtmij voert naast de Werkplaats ook het AGU-traject uit en kan dus cliënten daar langer volgen.
3.2.6
Uitstroom Volgens Alexander Calder en Sagenn stromen hun cliënten vooral uit naar regulier werk of AGU. United Restart en DortMij zeggen meer cliënten door te moeten verwijzen naar de Brug of de Springplank. United Restart geeft aan dat circa 70% van de cliënten zodanige psychosomatische klachten heeft dat ze in de korte periode van de werkplaats nauwelijks bemiddelbaar zijn. Zij pleiten daarom voor een betere screening vooraf door de klantmanager. De gemeente is met United Restart van mening dat gezien de specifieke doelgroep (REA) een lager uitstroompercentage naar regulier werk gerechtvaardigd is. Wat betreft de presentatie van de uitstroomgegevens door de gemeente geven enkele reïntegratiebedrijven aan dat die niet altijd overeenkomen met hun eigen cijfers. Oorzaken van deze verschillen lijken te zitten in definities en administratie. Wanneer bijvoorbeeld een deelnemer in de 9e week een AGU geadviseerd krijgt, wordt dit in de administratie van de gemeente reeds geregistreerd. Als de betreffende cliënt vervol-
TNO rapport |018.11415
32
gens tussen week 9 en 13 alsnog regulier aan het werk gaat, kan het gebeuren dat in de gemeentelijke administratie AGU als uitstroomreden blijft staan. Ook komt het voor dat wel ‘regulier werk’ als uitstroomreden wordt geregistreerd, maar dat de plaatsing op conto van het AGU-bedrijf komt te staan waarnaar de cliënt is verwezen. Cliënten die vanuit de Werkplaats regulier worden uitgeplaatst worden nog een halfjaar gevolgd (telefonisch contact en/of de oud-deelnemers komen nog eens langs). 3.2.7
Oordeel gemeente over de Werkplaatsbedrijven De klantmanagers oordelen in het algemeen positief over de Werkplaatsbedrijven. Bij aanvang legde de reïntegratiebedrijven soms te veel problemen van cliënten op het bordje van de klantmanager, maar nu gaat dat veel beter. Er is regelmatig contact met de consulenten van de reïntegratiebedrijven en er wordt veelal ook goed teruggekoppeld. Een deel van de klantmanagers geeft wel aan de DordtMij en United Restart niet altijd even goed bereikbaar zijn en/of traag terugkoppelen. Doordat de klantmanagers veelal parttime werken en de verwijzingen aan de dagen van de week gebonden zijn, hebben zij vooral cliënten bij één of twee bedrijven en kennen ze de andere bedrijven minder goed of nauwelijks. Het is voor hen dan ook lastig om de kwaliteit van de afzonderlijk Werkplaatsbedrijven te beoordelen. Toch bestaat het beeld bij vrijwel alle klantmanagers dat Alexander Calder erg eenzijdig en onaantrekkelijk werk aanbiedt. Vanuit de preventiegedachte is dat volgens hen niet erg, maar het werk is niet voor iedereen geschikt, bijvoorbeeld niet voor mensen met een stofallergie. Sagenn en DordtMij hebben een positiever imago omdat ze cliëntgerichter zouden zijn en het werkaanbod meer divers is. Ook bij United Restart is de aanpak en het werkaanbod volgens de klantmanagers meer op de cliënten afgestemd, maar dat vereist de doelgroep ook. De kwaliteit van de actieplannen en de trajectadviezen vinden de klantmanagers in de loop van de tijd wel verbeterd, maar vaak nog wel standaard (knip en plakwerk). De meerwaarde van met name de actieplannen wordt veelal niet gezien. Ook lijken de Werkplaatsbedrijven vaak onvoldoende kennis te hebben van de vervolgtrajecten, wat zich wreekt in de trajectadviezen.
3.3
De uitvoering van de AGU
3.3.1
Personeel (op locatie) De indruk van TNO is dat alle AGU-reïntegratiebedrijven ervaren en deskundige krachten inzetten. Bij vrijwel alle reïntegratiebedrijven is een deel van het personeel geworven na opdrachtverlening. Hoewel in het bestek expliciet staat vermeld dat de werving van nieuw personeel ook opengesteld moest worden voor medewerkers van de gemeente, hebben zich in de praktijk geen gemeentelijke kandidaten gemeld. Wel heeft een deel van de reïntegratiebedrijven (Fourstar en ReWork) zelf cliënten in dienstgenomen. Voor zover bekend zijn de functies waarop cliënten zijn aangenomen: (assistent) voorman werkplaats (2x), consulent (1x) en receptioniste (1x). De verdeling van taken en verantwoordelijkheden is bij alle reïntegratiebedrijven helder. In alle gevallen zijn de consulenten (eind)verantwoordelijk voor het gehele traject van een cliënt, zij voeren de regie vanaf intake tot en met nazorg. De cliënten krijgen een vaste consulent toegewezen, maar door de korte lijnen kunnen ook de andere consulenten indien gewenst of nodig de contacten overnemen. De consulent voert de inta-
TNO rapport |018.11415
33
ke-, voortgangs- en functioneringsgesprekken met de cliënt, stemt af met de andere medewerkers en onderhoudt de contacten met de gemeente. Voor specifieke trajectonderdelen zetten de reïntegratiebedrijven specifieke deskundigen in: een voorman of leerwerkmeester voor de productie, een trainer(s) voor de arbeidsoriëntatie en sollicitatiebegeleiding en soms een jobcoach(es) voor cliënten die bij ‘externe’ werkgevers werken of stagelopen. Bij het zoeken naar geschikte stageplekken en/of vacatures zetten alle medewerkers in meer of mindere mate hun netwerken in. Vaak hebben de reïntegratiebedrijven ook regionaal werkende jobhunters in dienst die ook voor de Dordtse cliënten werven. De eindverantwoordelijkheid van de AGU-uitvoering ligt in de handen van een (regionaal) projectleider of manager die eveneens zijn of haar netwerk inzet voor het zoeken van geschikte stage- of werkplekken. Alle reïntegratiebedrijven geven aan voldoende personeel in te kunnen zitten. Eén AGU-bedrijf (ReWork) heeft door ziekte en mobiliteit enige tijd last ondervonden van onderbezetting. Inmiddels is de capaciteit weer op orde. 3.3.2
Intake en oriëntatie Volgens het oorspronkelijk contract (bestek) moeten de reïntegratiebedrijven 100% van de voorgedragen cliënten voor de AGU in traject nemen. Later zijn partijen overeengekomen dat een selectie plaats mag vinden. De reïntegratiebedrijven nemen standaard een intakegesprek af waarbij (ook als er reeds een profiel en trajectadvies in de Werkplaats is opgesteld) opnieuw de achtergrond, mogelijkheden en belemmeringen van de cliënt in kaart worden gebracht. Zo nodig kunnen de consulenten aanvullende expertise inzetten in de vorm van psychologische assessments of medisch onderzoek. Als een cliënt volgens de consulent (nog) niet in staat is om in de AGU 1 of 2 aan de slag te gaan, wordt hij of zij in overleg met de klantmanager van de gemeente terug- of doorverwezen. Cliënten die in traject worden genomen, starten bij alle reïntegratiebedrijven standaard in AGU 1, ook als de verwachting is dat een cliënt (al dan niet met loonkostensubsidie) binnen korte termijn regulier aan het werk kan. Bij aanvang van het AGU-traject starten de cliënten bij alle reïntegratiebedrijven met een training, veelal gericht op arbeidsoriëntatie, onderkennen van de capaciteiten en het opstarten van werkzoekactiviteiten. Soms betreft het een introductiecursus van enkele dagen waarbij de cliënt ook direct aan het werk gaat, terwijl het bij een ander reïntegratiebedrijf om een vierweekse training gaat voorafgaand aan het werk. Twee reïntegratiebedrijven (Fourstar en Rework) geven aan dat de cliënten starten met 20 tot 24 uur per week (vooral de training) als gewenning. Na die gewenningsperiode moeten ook bij deze reïntegratiebedrijven de cliënten 32 uur per week aanwezig zijn. Op basis van de eerste (oriëntatie)periode stellen de reïntegratiebedrijven een actieplan op waarin wordt vastgelegd of een cliënt vanuit AGU 1 direct naar regulier werk kan worden bemiddeld of dat hij of zij is aangewezen op AGU 2.
3.3.3
Werkaanbod AGU 1 Hoewel een deel van de reïntegratiebedrijven in de offerte expliciet heeft vermeld clienten direct uit te plaatsen op werkstages bij reguliere werkgevers, hebben alle vier de reïntegratiebedrijven al vrij snel na opdrachtverlening een werkplaats op eigen locatie ingericht voor de AGU 1. De reden hiervoor is dat in de praktijk is gebleken dat cliënten niet binnen enkele dagen op een werkstage bij een reguliere werkgever geplaatst kunnen worden. Om een passende stageplek te vinden moeten de reïntegratiebedrijven eerst (beter) inzicht hebben in de wensen, capaciteiten en belemmeringen van een client. Ook blijkt dat cliënten, ook al hebben ze de Werkplaats doorlopen, nog arbeids-
TNO rapport |018.11415
34
gewenning nodig hebben. Hierbij speelt mee dat cliënten in de AGU 32 uur per week moeten werken, tegenover 20 uur in de Werkplaats. Ook geven de reïntegratiebedrijven toe dat ze problemen ondervinden bij het vinden van voldoende stageplekken. Soms moest het netwerk ná opdrachtverlening nog geactiveerd worden en er zijn meerdere partijen op de markt die op zoek zijn naar de schaarse stageplekken (scholen, BBL-trajecten). De reïntegratiebedrijven zeggen te streven naar het zo snel mogelijk vinden van een passende stageplek bij een reguliere werkgever. Eén van de reïntegratiebedrijven merkt overigens wel eerlijk op dat de cliënten de AGU-werkplaats in eerste instantie niet altijd geweldig vinden. Sommigen cliënten zeggen: “Niet weer in een werkplaats!” Als ze eenmaal aan het werk zijn, zien ze de verschillen (o.m. arbeidstijd en – ritme) en worden ze vaak positiever in hun oordeel. Het werkaanbod in de AGU-werkplaatsen5 betreft vooral ‘eenvoudig en licht productiewerk’ zoals het oprollen en inpakken van cadeaupapier, het opplakken van stofjes op een stalenkaart voor het interieur van auto’s of het monteren van stofzuigeronderdelen. Daarmee is de diversiteit van het werkaanbod beperkt, hetgeen ook gevolgen heeft voor de mogelijkheden voor cliënten om zich te oriënteren en gewenning op te doen met verschillende werksoorten. De diversiteit van het aanbod wordt vooral bepaald door de verschillen tussen de opeenvolgende opdrachten die door de reïntegratiebedrijven worden binnengehaald en moeten worden uitgevoerd. Volgens de reïntegratiebedrijven is het doel van de AGU-werkplaatsen vooral het wennen aan het arbeidsritme, het aanleren van werknemersvaardigheden en het inzicht krijgen in de mogelijkheden en beperkingen van de cliënten. Overigens is volgens de reïntegratiebedrijven een groot deel van de populatie hoe dan ook aangewezen op licht productiewerk. Om cliënten zich toch te laten oriënteren op verschillende werksoorten, leggen meerdere reïntegratiebedrijven als onderdeel van de zoekbegeleiding bedrijfsbezoeken af bij reguliere werkgevers. Op het moment dat cliënten aan de slag gaan op stageplekken bij reguliere werkgevers is de diversiteit groter en meer afgestemd op hun wensen en mogelijkheden. Volgens het bestek mag het werkaanbod niet leiden tot onverantwoorde beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen. De opdrachten die de reïntegratiebedrijven binnenhalen voor de AGU-werkplaatsen zijn veelal te arbeidsintensief om tegen reguliere arbeidskosten te worden uitgevoerd. Volgens een manager van één van de reïntegratiebedrijven is eerder sprake van het weghalen van werk bij lage loonlanden dan van concurrentie met de binnenlandse arbeidsmarkt. Mogelijk is wel sprake van enige concurrentie met SW-bedrijven. De praktijkstages bij reguliere werkgevers zitten wel dichter tegen regulier werk aan. Daarbij kunnen de reïntegratiebedrijven wel een concurrent vormen voor bijvoorbeeld scholen en BBL-trajecten die ook op zoek zijn naar stageplekken. 3.3.4
Werkaanbod AGU 2 Voor het werk in AGU 2 dienen volgens het bestek de reïntegratiebedrijven de kandidaten te detacheren bij werkgevers binnen een branche met voldoende perspectiefvolle banen, waarbij verwacht wordt dat de kandidaat gedurende deze periode voldoende vaardigheden op de werkplek op kan doen. Volgens de reïntegratiebedrijven voldoen de werkplekken in AGU 2 aan deze criteria. De cliënten worden afhankelijk van hun affiniteit en mogelijkheden geplaatst bij werkgevers in onder meer de bouw, zorg (alfahulp), detail- en tussenhandel (bijv. caissière), distributiecentra en tuinbouw. Fourstar heeft een afwijkende invulling van de AGU 2. Fourstar maakt gebruik van zuster5
Door omstandigheden heeft TNO de AGU-werkplaats van DordtMij niet bezocht.
TNO rapport |018.11415
35
bedrijf Workstar die een fabriek in Breda heeft waar alle kandidaten worden gedetacheerd. Het werk dat Workstar biedt is vooral licht productiewerk, al komen er door uitbreiding van de werkprocessen wel steeds meer functies bij in de fabriek van Workstar. De diversiteit van het werkaanbod in AGU 2 is in het algemeen groter dan in de AGU1 werkplaatsen. Omdat alle werkgevers gebruik kunnen maken van de AGU 2 is de beïnvloeding van de concurrentieverhouding in principe beperkt. Wel kan sprake zijn van verdringing wat betreft het aanbod aan de onderkant van de arbeidsmarkt. 3.3.5
Scholing De AGU-bedrijven zetten vrijwel alleen scholing in indien dat noodzakelijk is voor een concrete vacature waarover een cliënt en/of het reïntegratiebedrijf reeds in gesprek is met een werkgever. Dit komt relatief weinig voor. Vaker komt het voor dat cliënten deelnemen aan branchegerichte leerwerktrajecten met een baangarantie. Doordat veel cliënten worden bemiddeld naar ‘ongeschoold’ productiewerk, wordt in de praktijk mogelijk minder vaak scholing ingezet dan vooraf in het gemeentelijk beleid en de offertes was voorzien. Anderzijds geeft het contractmanagement van de gemeente aan dat de trajecten zijn ingekocht op niveau 0 en 1 en (langere) scholingstrajecten dus niet passend zijn. Bovendien wil de gemeente sturen op de kortste weg naar werk. De scholingen die worden ingezet, betreffen kortdurende en praktijkgerichte opleidingen, zoals het basisdiploma veiligheid VCA voor productiewerk, EVO-opleidingen voor logistiek werk, drogisterijopleidingen SVD en het tegenwoordig verplicht taxicertificaat voor taxichauffeurs (VVCR). De reïntegratiebedrijven zijn huiverig om scholing in het algemeen (dus zonder baangarantie) aan te bieden. De ervaring leert dat het volgen van scholing kan leiden tot onterecht hoge of rigide verwachtingen bij een cliënt, bijvoorbeeld dat hij of zij alleen nog maar hoeft te solliciteren op functies waarvoor hij of zij is opgeleid Ook grijpen sommige cliënten een opleiding aan als uitstel van executie (lees werk). Volgens de reïntegratiebedrijven vormt in de meeste gevallen een gebrek aan scholing ook niet dé belemmering voor het vinden van werk. De belemmeringen liggen veelal op het gebied van arbeidsethos, motivatie, arbeidsritme en werknemersvaardigheden.
3.3.6
Begeleiding AGU 1 Op grond van het contract zijn de reïntegratiebedrijven verplicht om begeleiding en coaching in te richten en beschikbaar te hebben. Alle reïntegratiebedrijven voldoen aan deze eis. Zoals beschreven onder het kopje ‘personeel’ zijn de verschillende begeleidings- en coachingsrollen voldoende helder verdeeld over de verschillende functies. De consulent is veelal verantwoordelijk voor de regie over (de voortgang van) het totale traject en de algemene begeleiding en coaching van de cliënt. In de uitvoering van de werkzaamheden en de omgang met collega’s en leidinggevenden worden de cliënten dagelijks begeleidt door een voorman of leerwerkmeester en bij het oriënteren op en zoeken naar werk worden de cliënten begeleidt door (sollicitatie)trainers. De kwaliteit van de begeleiding en het aanbod van het (les)materiaal is, voor zover TNO dat binnen het kader van dit onderzoek kan beoordelen, in orde. De frequentie en het urenbeslag van de begeleiding verschillen per cliënt. Alleen de veelal groepsgewijze training bij start van de AGU wordt uitgevoerd volgens een vaststaande tijdsplanning. Daarnaast komt het voor dat een deel van de sollicitatiebegeleiding op vaste momenten tijdens het traject groepsgewijs wordt aangeboden. De overige begeleiding is meer ad hoc en afhankelijk van de begeleidingsbehoefte van de client. Ook de fluctuaties in het werkaanbod in de AGU-werkplaatsen kunnen van in-
TNO rapport |018.11415
36
vloed zijn op de frequentie en het urenbeslag van de begeleiding, al zeggen de reïntegratiebedrijven deze invloed zoveel mogelijk te beperken. Voor cliënten op externe stageplaatsen streven de reïntegratiebedrijven naar meer vaste afspraken over de begeleiding, maar ook hier geldt dat naarmate de begeleidingsbehoefte groter is, er frequenter contact is dan wanneer alles goed gaat. 3.3.7
Begeleiding AGU 2 De begeleiding tijdens de detachering (AGU 2) is logischerwijs meer op afstand en vooral gericht op het bestendigen van de arbeidsrelatie. De werkgevers die een loonkostensubsidie ontvangen zorgen voor de dagelijks begeleiding. De begeleiding zoals vermeld bij AGU 1 is op afstand beschikbaar, waarbij de consulent de contacten onderhoudt en de regie voert. De reïntegratiebedrijven die voor de detachering gebruik maken van een aparte BV (zoals ReWork en Fourstar) laten de zakelijke contacten met de werkgever door deze onderdelen verzorgen. Twee AGU-bedrijven (DordtMij en DMK) geven expliciet aan dat zij in de AGU 2 tevens een belangrijke rol vervullen bij de schuldhulpverlening aan cliënten. Voor veel cliënten die in dienst zijn genomen, valt na de eerste week een loonbeslag op de mat van de werkgever. Om cliënten te begeleiden, beheren en budgetteren deze reïntegratiebedrijven de lonen van cliënten met schulden. In overleg met de schuldeisers (incassobureaus) lossen zij een deel van de schulden af en dragen de resterende gelden over aan de werknemers (cliënten, vaak jongeren). Deze schuldenproblematiek is volgens de reïntegratiebedrijven vaak ook een belangrijke reden waarom deze cliënten niet regulier aan het werk komen. In dat geval wordt de (reguliere) werkgever geconfronteerd met de financiële rompslomp dat een loonbeslag met zich meebrengt. Het gevolg van deze vorm van begeleiding is wel dat de reïntegratiebedrijven naar de cliënten en buitenwereld een (te) sterk bevoogdend imago krijgen.
3.3.8
Uitstroom ReWork en Fourstar hanteren het beleid dat cliënten bijvoorkeur vanuit de AGU 1 naar regulier werk worden bemiddeld. Detacheren (AGU 2) passen zij alleen toe als een cliënt zonder loonkostensubsidie niet regulier aan het werk kan komen. De (externe) stageplekken die ReWork en Fourstar verwerven, hebben dan ook altijd als doel om bij wederzijdse tevredenheid omgezet te worden in een regulier arbeidscontract. De baanintentie is opgenomen in het stagecontract. Doordat een aanzienlijk deel van de cliënten op deze wijze aan het werk komt, blijft de doorgeleiding naar AGU 2 onder de afgesproken intentie van 60%. Volgens deze reïntegratiebedrijven is detachering ook een minder interessante optie, omdat het voor een werkgever in principe duurder is en het voor het reïntegratiebedrijf (financiële) risico’s met zich meebrengt. Ook hebben werkgevers volgens hen vaak geen behoefte aan een tussenpartij en voelt een werkgever zich bovendien meer verantwoordelijk voor een werknemer die hij zelf in dienst heeft dan voor een werknemer die gedetacheerd is. DMK en DordtMij houden zich meer aan het AGU-model en maken bij voorkeur gebruik van de detacheringconstructie in AGU 2 omdat het beleid en de betalingsregeling van de gemeente op deze wijze is ingericht. Alle reïntegratiebedrijven spannen zich in om de cliënt zo snel mogelijk vanuit AGU 1 betaald aan het werk te krijgen, al dan niet met loonkostensubsidie. Voor sommigen is dat al vrij snel na instroom in de AGU 1, voor andere duurt het wat langer, terwijl enkele cliënten de volledige 6 maanden in de AGU 1 verblijven. De AGU-bedrijven die nog geen operationele werkplaats hadden in Dordrecht (zoals Fourstar) geven aan dat
TNO rapport |018.11415
37
het tijd heeft gekost om de infrastructuur op te bouwen en het netwerk te activeren. Die investeringen betalen zich volgens hen nu terug in een snellere en hogere uitstroom. De reïntegratiebedrijven geven aan dat wat betreft het inzichtelijk maken van de prestaties er regelmatig verschillen zijn tussen hun eigen cijfers en de (kwartaal)cijfers van de gemeente. Soms heeft dat te maken met een administratieachterstand bij een reïntegratiebedrijf (ReWork), maar soms heeft het ook te maken met verschillen in meningen over definities, bijvoorbeeld over de aantallen ingestroomde cliënten. Zo worden cliënten die direct na de intake worden terugverwezen of snel na start uitvallen volgens DordtMij op een onbevredigende wijze verwerkt in de kwartaalcijfers van de gemeente. 3.3.9
Nazorg De nazorg (AGU 3) is niet specifiek onderzocht door TNO omdat er gezien de looptijd van AGU nog maar relatief weinig cliënten in een nazorgtraject zitten. De begeleiding van de reïntegratiebedrijven is gericht op het bestendigen van de arbeidsrelatie. De reïntegratiebedrijven zien het als hun ‘morele taak’ om cliënten duurzaam aan het werk te krijgen.
3.3.10
Oordeel gemeente over de AGU-bedrijven De klantmanagers oordelen in het algemeen minder positief over de AGU-bedrijven. Voornaamste kritiekpunt is dat zij niet aan de verwachtingen voldoen wat betreft het aanbieden van stageplaatsen bij reguliere werkgevers. Ondanks de in de offertes beschreven netwerken en beloftes lukt het de AGU-bedrijven niet om voldoende stageplekken te vinden. Daarom hebben alle AGU-bedrijven nu een werkplaatsachtige omgeving ingericht, die volgens de klantmanagers teveel lijken op de Werkplaatsen. Hierdoor is het de diversiteit van het werkaanbod te beperkt (alleen productiewerk) en minder geschikt voor het opdoen van arbeidsoriëntatie en arbeidsgewenning. Door het beperkte werkaanbod zijn de trajecten bovendien niet voor alle cliënten geschikt en worden volgens de klantmanagers meer cliënten dan nodig terugverwezen. De klantmanagers geven aan dat reïntegratiebedrijven andere redenen aanvoeren voor de terugverwijzing, maar dat de onderbouwing in de beëindigingrapportages daarvoor vaak ontbreekt of onvoldoende is. De contacten met de AGU-bedrijven zijn minder frequent dat met de Werkplaatsbedrijven. De klantmanagers zeggen dan ook een minder goed beeld te hebben van wat de AGU-bedrijven doen en hoe het met hun cliënten gaat. Ook de ziekteverzuimbegeleiding zou bij sommige AGU-bedrijven minder streng zijn dan bij de Werkplaatsbedrijven. Volgens de contractmanagers hebben de klantmanagers een negatief beeld van met name AGU omdat alleen op incidenten wordt gestuurd. De regie van de klantmanagers zou gebaseerd moet worden op cijfers en meer structurele contacten.
3.4
Communicatie en samenwerking in de keten
3.4.1
Communicatie en samenwerking tussen gemeenten en reïntegratiebedrijven In het algemeen zijn zowel de Werkplaats- als de AGU bedrijven tevreden tot zeer tevreden over de wijze waarop de contacten met de gemeente verlopen. Dat betreft zowel de contacten met de klantmanagers als de contacten met contractbeheer en management. De sfeer wordt ‘open’ en de gemeente ‘betrokken en enthousiast’ genoemd. Hierdoor voelen beide partijen zich volgens de reïntegratiebedrijven vrij om alle zaken te bespreken en is de basis aanwezig om gaande weg afspraken en uitvoering aan te
TNO rapport |018.11415
38
passen en te verbeteren. Wel geven de reïntegratiebedrijven aan dat ze met sommige klantmanagers betere en constructievere contacten hebben dan met anderen. Ook de flexibiliteit verschilt. Zo zouden klantmanagers verschillend reageren op verzoeken om een verlenging van de AGU 1 om de kansen op reguliere werk te vergroten. Een AGU-bedrijf noemt als voorbeeld een cliënt die wegens ziekte niet kon deelnemen aan een examen waaraan een baangarantie was gekoppeld. Om mee te kunnen doen aan de volgende ronde, moest verlenging worden aangevraagd. De klantmanager wilde echter geen uitzondering maken omdat volgens planning de cliënt naar AGU 2 moest. De cliënt is toen teruggemeld. Later is hij via een andere klantmanager weer aangemeld en mocht hij alsnog het examen doen. De betreffende cliënt is nu aan het werk. Een enkel reïntegratiebedrijf is van mening dat de gemeente soms onvoldoende duidelijk is in haar afspraken met cliënten en de problemen onbesproken doorschuift naar het reïntegratiebedrijf. Ook zijn meerdere reïntegratiebedrijven van mening dat de gemeente soms te coulant is voor haar cliënten. Voor vrouwen met kinderen wordt soms te snel een uitzondering toegestaan en ongeoorloofd gedrag en ziekteverzuim wordt vaak niet snel en effectief genoeg opgepakt. Alle reïntegratiebedrijven hebben zoals vereist een arbodienst ingeschakeld en ongeoorloofd verzuim wordt gerapporteerd aan de sociale dienst. Naar de beleving van meerdere reïntegratiebedrijven duurt het te lang voordat een cliënt gesanctioneerd wordt en ook is de korting niet hoog genoeg. Vaak bedraagt het een eenmalige korting van 20% en loopt de uitkering vervolgens gewoon door. Volgens de landelijke wettelijke bepalingen kan de gemeente echter niet direct sancties opleggen. Wat dat betreft zien de reïntegratiebedrijven wel een ‘verharding’ bij Dordrecht, maar andere gemeenten gaan volgens hen daar veel verder in. De contacten tussen de klantmanagers en de consulenten van de reïntegratiebedrijven vindt vrijwel uitsluitend plaats via telefoon en e-mail. De in het beleidsplan (werkproces) beschreven ‘driegesprekken’ tussen cliënt, gemeente en reïntegratiebedrijf, vinden alleen plaats als er sprake is van problemen die niet via mail en/of telefoon opgelost kunnen worden en waarbij de aanwezigheid van drie partijen gewenst is. Een deel van de reïntegratiebedrijven zou graag de driegesprekken een structureler karakter geven, terwijl anderen de huidige invulling prefereren. De klantmanagers bevestigen dat de driegesprekken alleen bij incidenten plaatsvinden. Enerzijds komt dat omdat er intern nog geen procedures zijn afgesproken over de driegesprekken, maar ook omdat de tijd daartoe veelal ontbreekt. Op dit moment wordt wel besproken hoe de driegesprekken vaste vorm kunnen krijgen. De klantmanagers denken dat het gebruik van de driegesprekken ook kan bijdragen aan een betere invulling van hun regierol. 3.4.2
Informatievoorziening over de cliënt De reïntegratiebedrijven zijn kritischer over de rol van de gemeente als het de informatievoorziening over cliënten betreft. De Werkplaatsbedrijven ontvangen bij de aanmelding alleen de NAW-gegevens van de cliënt, de naam van de klantmanager en of er kinderopvang nodig is. Op zich hebben de Werkplaatsbedrijven daar geen moeite mee, omdat op deze wijze een cliënt met ‘een schone lei’ van start kan. Wel zouden de reïntegratiebedrijven graag willen weten wanneer sprake is van bijvoorbeeld een toegangsverbod tot de sociale dienst en of een cliënt vuurwapengevaarlijk of agressief is. Verder zouden drie van de vier Werkplaatsbedrijven indien zij daarom vragen meer informatie over een cliënt van de gemeente willen krijgen dan nu mogelijk is. Ook de AGU-reïntegratiebedrijven zijn niet onverdeeld tevreden over de schriftelijke en mondelinge informatie die zij krijgen bij de aanmelding van een cliënt. Naast de gegevens van de cliënt wordt standaard het trajectadvies van het Werkplaatsbedrijf
TNO rapport |018.11415
39
meegestuurd. Deze trajectadviezen zijn volgens de AGU-bedrijven regelmatig te algemeen en/of sluiten niet altijd goed aan op de mogelijkheden van het vervolgtraject. Ook komt het voor dat de keuze voor het vervolgtraject over wordt gelaten aan de klantmanager. Wel is volgens de AGU-bedrijven de kwaliteit van de trajectadviezen in de loop van de tijd verbeterd. Sommige AGU-bedrijven cq. consulenten vinden, evenals hun collega’s bij de Werkplaatsen, de beperkte informatie over een cliënt geen probleem. Andere bedrijven hebben daar meer moeite mee. Met name als een consulent contact opneemt met een klantmanager om aanvullende informatie in te winnen of om een ‘verkeerde doorverwijzing’ te bespreken. Dan blijkt volgens de reïntegratiebedrijven dat de klantmanagers hun cliënten niet goed kennen. Ook kunnen volgens de reïntegratiebedrijven de klantmanagers de informatie over cliënten niet goed of gemakkelijk terugvinden in het registratiesysteem dat zij gebruiken. Digitale dossier De indruk dat cliëntinformatie niet gemakkelijk terug is te vinden in de gemeentelijke systemen, wordt bevestigd door het dossieronderzoek dat TNO voor deze evaluatie heeft uitgevoerd6. Dordrecht gebruikt in principe alleen een digitaal cliëntdossier. Papieren documenten worden ingescand. Wat in het dossieronderzoek opviel, is dat de dezelfde documenten vaak meerdere malen ingescand zijn. Bovendien schrijven de klantmanagers soms teksten (of delen daarvan) uit de documenten letterlijk over in andere bestanden. Mede daardoor vertonen de verschillende bestanden dubbelingen. De gebruikte systematiek om informatie in bestanden vast te leggen is niet eenduidig. Het terugvinden van documenten blijkt erg lastig omdat de nummering en naamgeving van de documenten geen verwijzingen naar het type document bevat. Verder viel op dat de toelichting van de klantmanagers op de (ingescande) aanmeldingsformulieren voor de reïntegratiebedrijven meestal zeer beperkt is (bij een cliënt met een nog lopend langdurige schuldhulpverleningstraject stond hierover niets op het aanmeldingsformulier) en dat de onderbouwing van de keuzes van een klantmanagers veelal niet terug te vinden is in het systeem. De geïnterviewde klantmanagers beamen de bevindingen van de reïntegratiebedrijven en TNO inzake de onvolkomenheden in de cliëntregistratie. Ook voor hen blijkt het niet altijd eenvoudig en tijdrovend om de informatie van een cliënt volledig boven tafel te krijgen. Sommigen klantmanagers houden daarom eigen (papieren) dossiers van cliënten bij. De huidige cliëntadministratie lijkt daarmee weinig efficiënt. Bovendien is het de vraag hoeveel van de geregistreerde informatie effectief gebruikt wordt in het traject. Zoals eerder aangeven is de informatie die de reïntegratiebedrijven van de gemeente bij de aanmelding krijgen immers minimaal. Hier valt volgens TNO winst te behalen, te meer daar de klantmanagers aangeven dat zij een (te) groot deel van hun tijd kwijt zijn aan administratie. 3.4.3
Regierol van de klantmanager Het kennisprobleem bij de klantmanagers heeft niet alleen gevolgen voor de communicatie met reïntegratiebedrijven op cliëntniveau maar ook voor de regierol die de klantmanager in de samenwerking op zich zou moeten nemen. Volgens de AGU-bedrijven zijn de klantmanagers door onvoldoende kennis over cliënten en de trajecten in de meeste gevallen genoodzaakt het trajectadvies van de Werkplaatsbedrijven op te volgen. Ook zijn ze onvoldoende in staat om de kwaliteit van een advies te beoordelen in relatie tot het profiel van een cliënt en de ingekochte instrumenten. Bij directe verwij6
Voor het dossieronderzoek heeft TNO gebruikt gemaakt van GWS Stand van Zaken, GWS View (scan van documenten) en het Doktersmodel.
TNO rapport |018.11415
40
zingen vanuit het ‘zittend bestand’ speelt dit probleem mogelijk nog sterker, omdat dan een trajectadvies (de dynamische diagnose) van de Werkplaats ontbreekt. Verwijzingen uit het ‘zittend bestand’ zijn volgens de AGU-reïntegratiebedrijven regelmatig niet goed. Betreffende cliënten worden vaak vanwege psychische problemen terugverwezen naar bijvoorbeeld de Springplank. Volgens de reïntegratiebedrijven hebben cliënten door de beperkte kennis van de klantmanagers vaak geen goed beeld van wat ze in het AGU-traject kunnen verwachten. Sommige cliënten, met name uit het ‘zittend bestand’ hebben alleen een schriftelijke verwijzing gekregen en schrikken als ze horen dat ze 32 uur per week aan het werk moeten. Alle reïntegratiebedrijven vinden het daarom van belang dat de klantmanagers beter op de hoogte zijn van de inhoud en aanpak van de trajecten. Vrijwel alle reïntegratiebedrijven nodigen de klantmanagers dan ook uit om eens of vaker te komen kijken. Zo heeft Fourstar onlangs ‘doe-dagen’ georganiseerd voor de gemeente, waarbij de klantmanagers zelf mochten meedraaien in het traject. Volgens het reïntegratiebedrijf was het een groot succes. Door de ‘praktijkervaring’ kunnen de klantmanagers cliënten beter voorbereiden op wat ze te wachten staat. De meeste reïntegratiebedrijven zijn ook van mening dat de driegesprekken niet alleen bij incidenten moeten plaatsvinden, maar een meer structureel karakter moeten krijgen (bijvoorbeeld 3 maanden na start van een AGU-traject). De klantmanager zouden daardoor meer bekend raken met de praktijk van de reïntegratietrajecten én met het reilen en zeilen van de afzonderlijke cliënten. Hiermee kan voorkomen worden dat bijvoorbeeld een terugmelding tijdens een traject een verrassing voor de gemeente is. De klantmanagers zelf zijn van mening dat zij op dit moment vooral een ‘administratieve spil en doorgeefluik’ zijn. Doordat zij de cliënten veelal slechts eenmaal zien (gesprek van 1 uur), de druk van de tijd en de caseload groot is, en de informatievoorziening vanuit CWI en het eigen systeem beperkt is en/of lastig te raadplegen is, hebben zij naar hun eigen mening vaak onvoldoende kennis van de cliënt en de trajecten om de gewenste regierol op zich te nemen. Het gesprek met de cliënt richt zich vooral op de rechten en plichten. En ook de reïntegratiebedrijven lijken de klantmanagers vooral te benaderen in geval van handhavingsproblemen. 3.4.4
Communicatie en samenwerking tussen reïntegratiebedrijven onderling De medewerkers van de gemeente en de reïntegratiebedrijven zijn het met elkaar eens dat er weinig contact is tussen de reïntegratiebedrijven onderling. Als er al contact is dan is dat een contact tussen een Werkplaatsbedrijf en een AGU-bedrijf over een doorverwezen cliënt (verticale samenwerking). Alexander Calder zegt soms contact op te nemen met een AGU-bedrijf om te weten of een cliënt geplaatst kan worden en Sagenn heeft alle contactpersonen van de AGU-bedrijven uitgenodigd en zijn zelf op bezoek geweest bij de AGU-bedrijven. Van de AGU-bedrijven bevestigd ReWork dat zij goede contacten hebben met Sagenn. Deze contacten leiden af en toe tot uitwisseling van informatie over stageplekken en vacatures. Van structurele ‘verticale samenwerking’ lijkt echter geen sprake Contacten tussen de vier reïntegratiebedrijven die de AGU uitvoeren (horizontale samenwerking) zijn er nog minder of niet. Er is geen sprake van uitwisselen van informatie over mogelijkheden voor stage of werk of het gebruik maken van specifieke expertise van een ander reïntegratiebedrijf in de begeleiding van cliënten. Als belangrijkste reden voor het uitblijven van (een structurele) samenwerking tussen de gecontracteerde reïntegratiebedrijven noemen alle reïntegratiebedrijven de aanbesteding en de commerciële markt, waardoor zij concurrenten van elkaar zijn. In een
TNO rapport |018.11415
41
markt waarin stageplekken en banen voor cliënten met een slechte of matige arbeidsmarktpositie een schaars goed zijn, leidt dat al snel tot een voorzichtige en afschermende houding. Voor sommige reïntegratiebedrijven wordt de voorzichtigheid in de relatie met de andere reïntegratiebedrijven mede ingegeven door angst voor beschuldigingen van kartelvorming. De reïntegratiebedrijven vinden het zelf van belang dat de onderlinge samenwerking wordt verbeterd, met name tussen de Werkplaatsbedrijven en de AGU-bedrijven (verticaal). De Werkplaatsbedrijven stellen immers een trajectadvies op. Voor de kwaliteit van de doorverwijzing is het daarom van groot belang dat zij op de hoogte zijn van aanpak een mogelijkheden van de verschillende vervolgtrajecten (ook van De Brug en De Springplank). In praktijk is volgens de meeste AGU-bedrijven de kennis van de Werkplaatsbedrijven over de inhoud en/of aanpak van de vervolgtrajecten nog onvoldoende. Het gevolg is dat AGU-bedrijven soms cliënten krijgen doorverwezen die niet bij de aanpak en/of aard van de werkzaamheden passen. Ook komt het voor dat AGU-bedrijven vooral instroom krijgen vanuit één of twee specifieke Werkplaatsbedrijven, waarbij het onduidelijk is of dat er sprake is van toeval òf dat de (beperkte) bekendheid van degene die het trajectadvies opstelt een rol speelt. Volgens de (overige) AGU-bedrijven krijgen zij bijvoorbeeld nauwelijks doorverwijzingen vanuit de Werkplaats van DordtMij. Dit komt waarschijnlijk omdat DordtMij zowel de Werkplaats als AGU uitvoert, maar mogelijk ook omdat DordtMij zich op een specifieke branche richt en de gemeente daar bij de verwijzingen naar de Werkplaats al rekening mee houdt. Eén van de AGUbedrijven noemt de doorverwijzingen van United Restart vaak niet geschikt door lichamelijke en/of psychische beperkingen of wegens het ontbreken van motivatie om aan het werk te gaan. Desondanks nemen AGU-bedrijven slechts af en toe contact op met een Werkplaatsbedrijf om aanvullende informatie over de cliënt te vragen. De Werkplaatsbedrijven bevestigen dat zij, zeker bij aanvang, niet altijd een goed beeld hadden van de mogelijkheden van de AGU-bedrijven. Inmiddels is dat voor de meeste Werkplaatsbedrijven wel verbeterd. Wel zouden een aantal Werkplaatsbedrijven terugkoppeling willen krijgen over de kwaliteit van hun verwijzing: hoe presteert de doorverwezen cliënt in bijvoorbeeld het AGU-traject. Door dergelijk feedback zou de kwaliteit van de verwijzingen kunnen verbeteren. Zowel vanuit de gemeente als vanuit de AGU-bedrijven zelf worden de ervaringen echter nauwelijks teruggekoppeld naar de Werkplaatsbedrijven. Omdat de commercie de contacten in de weg staat, adviseren een aantal reïntegratiebedrijven dat de gemeente initiatieven neemt om de gecontracteerde bedrijven met elkaar in contact te brengen. De meeste reïntegratiebedrijven zouden bijvoorbeeld graag inzicht krijgen in de prestaties van de andere reïntegratiebedrijven. Het verstrekken van de kwartaalrapportage (monitor) zou als een benchmark kunnen werken, zoals bij UWV al gebruikelijk is. Ook wijst een van de reïntegratiebedrijven op de ‘warme overdracht’ die wel bestaat tussen hen en een reïntegratiebedrijf dat de Springplank uitvoert. Intensievere contacten en afstemming dragen bij aan betere verwijzingen (en dus minder terugverwijzingen) en kan voorkomen dat cliënten met te hoge verwachtingen aan een vervolgtraject beginnen. 3.4.5
In- en doorstroom van cliënten De instroom in de AGU, al dan niet vanuit de Werkplaats, wordt volgens een aantal reïntegratiebedrijven gekenmerkt door grote fluctuaties. De reïntegratiebedrijven zaten al vrij snel na start aan hun quotum en dus ‘vol’. De directe aansluiting van de Werkplaats met AGU volgens het Work First-principe was daarmee tijdelijk zoek. Zo kon
TNO rapport |018.11415
42
een deel van de cliënten die eind 2005 op de aanmeldingslijst stond, pas begin maart aan de slag. Op dit moment kunnen cliënten weer veelal binnen een week aan de slag. Maar ook nu blijven reïntegratiebedrijven last ondervinden van fluctuaties in de aanmeldingen. De reïntegratiebedrijven zijn zich bewust dat de aanmeldingen worden beinvloed door conjunctuur van de arbeidsmarkt. Daarbij speelt mee dat nu ook andere gemeenten gebruik kunnen maken van de Dordtse instrumenten en dus cliënten kunnen doorverwijzen. De indruk bestaat echter dat de klantmanagers binnen en tussen de gemeenten niet van elkaar weten wat wordt doorverwezen. Een van de reïntegratiebedrijven geeft aan voorzichtig te zijn met het afgeven van signalen hierover aan de gemeenten. Een signaal dat tijdelijk geen of minder cliënten kunnen worden aangemeld, heeft volgens hen al snel tot gevolg dat een reïntegratiebedrijf voor een langere tijd verstoken blijft van aanmeldingen. 3.4.6
Financieringssystematiek De financieringssystematiek van de AGU was zeker in het begin niet voor alle reïntegratiebedrijven helder. Het financierings- en bonussysteem wordt in vergelijking met andere gemeenten door sommigen erg ingewikkeld genoemd. Dit komt omdat elke fase een eigen financierings- en bonusregeling kent. Volgens een deel van de reïntegratiebedrijven ligt de financiële prikkel ook verkeerd. Doordat deze nu vooral is gekoppeld aan AGU 2, is met de huidige financieringsconstructie van de detachering een doel gemaakt in plaats van een middel. Volgens sommige AGU-bedrijven zou het beter zijn als de prikkel bij de gewenste doelen (outcome) ligt. Dus een bonus bij reguliere plaatsing (al dan niet via detachering) en een bonus na 6 maanden aan het werk. De huidige bonus (10% van de trajectprijs fase 1) voor een reguliere uitplaatsing in AGU 1 is financieel weinig interessant. Het financierings- en bonussysteem heeft ook geleid tot misverstanden zowel bij reïntegratiebedrijven als binnen de gemeente zelf. De onduidelijkheid betrof de vraag of de bonus voor een duurzame plaatsing (40% van het WML) in AGU 2 ook gold voor een duurzame plaatsing tijdens AGU 1. Het heeft een tijd geduurd voordat daar helderheid over was. De discussie heeft wel geresulteerd in een formeel voorstel om de bonus in AGU 1 aan te passen. Om de helderheid van de financieringssystematiek te vergroten en beter aan te sluiten bij de uitvoeringspraktijk zou volgens een van de reïntegratiebedrijven een vaste trajectprijs mogen gelden voor het gehele AGU-traject, met de mogelijkheden om eventueel noodzakelijke extra instrumenten als scholing of loonkostensubsidie apart aan te vragen. Verder waren er problemen met de betaling. Met name de overgang bij de gemeente van een systeem van het factureren van elke standaardactiviteit naar een automatisch betalingssysteem op basis van de registraties nam veel meer tijd in beslag dan gepland. Reïntegratiebedrijven zeggen dat ze hierdoor ruim een halfjaar op hun betalingen hebben moeten wachten.
3.4.7
Aansluiting kenmerken cliënten en instrumenten Een deel van de reïntegratiebedrijven (United Restart, Alexander Calder, DMK en Fourstar) zijn van mening dat de kwaliteit van de instromende cliënten ‘verslechtert’. Dit komt volgens bedrijven omdat steeds meer cliënten uit het zittend bestand worden doorgeleid. Deze cliënten zijn vaker langer werkloos en kennen ook vaker een meervoudige problematiek. Volgens DMK zijn niet zozeer drank, drugs of detentieproblemen de redenen van slechte kwaliteit, maar de slechte fysieke gesteldheid van cliënten. Daarbij zijn de cliënten het “straatleven” gewend, een overlevingsstrategie die er heel moeilijk uit te krijgen is. Soms gaat het vier weken goed, maar dan vervallen deze clienten vaak weer terug in oude gewoonten met oude vrienden.
TNO rapport |018.11415
43
Niet alleen het ontbreken van een goede voorselectie is bij deze groep een probleem, ook vragen de problemen om een andere aanpak. De noodzakelijke aanpak voor deze groep cliënt gaat volgens Fourstar en DMK meer richting activering en intensieve begeleiding, maar dat past niet in de opzet en vergoeding van de AGU-trajecten. Anderzijds krijgen AGU-bedrijven soms ook rechtstreeks nieuwe instroom in de WWB doorverwezen. Voor deze groep, en met name voor hoger opgeleiden, geldt volgens onder meer ReWork dat alleen bemiddelingsondersteuning vaak voldoende is. Feitelijk liggen bij deze groep de belemmeringen meer in het niet willen dan in het niet kunnen door het ontbreken van de juiste vakvaardigheden of kwalificaties. Vaak is sprake van het niet goed kunnen verkopen van zichzelf en werkt het thuiszitten in het nadeel van cliënten. Vrouwen vormen om meerdere reden een ‘probleemgroep’. De werk- en stageplaatsen starten vaak te vroeg, zeker voor vrouwen met kinderen. Bedrijven met detacheringplaatsen in de distributie en productie starten vaak vroeg, soms om 5 uur. Werk en stage plaatsen buiten Dordrecht zijn voor vrouwen met zorgtaken moeilijk bereikbaar vanwege lange reistijden. Ook is het soort werk voor hen fysiek vaak te zwaar. Zeker als het gaat om kwetsbare groepen zou hier rekening mee moeten worden gehouden. In het begin waren zaken als kinderopvang niet altijd goed geregeld, maar dat is volgens de reïntegratiebedrijven nu verbeterd, al komt het nog steeds voor dat het een probleem is. De gemeente wil ook een uitzonderingspositie voor vrouwen met kinderen. Daar hebben de reïntegratiebedrijven op zich wel begrip voor, maar als een vrouw met kinderen weinig werkervaring heeft, de Nederlandse taal niet goed spreekt en ook nog eens een beperkt aantal uren mag werken, terwijl ze aangewezen is op licht productiewerk, dan wordt het wel heel moeilijk om haar aan het werk te krijgen. Overigens komt het volgens Fourstar geregeld voor dat als je mensen verplicht om gebruik te maken van kinderopvang en 32 uur per week te werken, ze in het begin weliswaar weerstand tonen, maar uiteindelijk toch aan het werk gaan. Het is ook een kwestie van acceptatie en gewenning. Het objectieve succes van een traject blijkt uiteindelijk uit de bereidheid van een werkgever om een cliënt in reguliere loondienst te nemen. DordtMij wijst er op dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid niet bij alle werkgevers even groot is. Sommige werkgevers proberen te profiteren van het aanbod van gratis of goedkope werknemers. Zeker bedrijven die in een prijsvechtermarkt opereren nemen graag mensen tijdelijk of op stageplaatsen aan, maar komen de belofte tot blijvend plaatsen onvoldoende na. In de huidige conjunctuur is voor cliënten met lage kwalificaties een vaste dienstbetrekking nauwelijks haalbaar. Werkgevers nemen deze groep cliënten liever niet in vaste dienst en bieden tijdelijke contracten aan. Veel van het werk waar deze groep mensen op is aangewezen is niet alleen conjunctuurgevoelig maar ook seizoenswerk.
TNO rapport |018.11415
4
De outcome: de prestaties van de reïntegratiebedrijven
4.1
Inleiding
44
Gegeven de geleidelijke reductie van het inkomens- en het reïntegratiebudget is het voor Dordrecht van groot belang dat de inzet van reïntegratietrajecten bijdraagt aan een vermindering van het bijstandsvolume. Dit hoofdstuk benoemt allereerst de bijdrage van de Werkplaats en de AGU-trajecten aan verhoging van de uitstroom uit de bijstand (paragraaf 4.2). Aangetoond wordt dat degenen die een trajectaanbod krijgen vaker hun uitkering beëindigen dan degenen zonder aanbod. Het verschil was in 2005 drieëntwintig procentpunt. Aan dit gunstige resultaat draagt ieder reïntegratiebedrijf op eigen wijze bij. De Werkplaatsen hebben overduidelijk een preventieve werking van gemiddeld 11% (paragraaf 4.4). Het gemiddeld plaatsingsresultaat in reguliere arbeid stemt bijna overeen met de doelstelling van de gemeente, maar dat geldt niet voor afzonderlijke bedrijven. Het gemiddeld plaatsingsresultaat in reguliere arbeid van de bedrijven die de AGU uitkering (AGU 1) uitvoeren is boven verwachting (paragraaf 4.5). De doorstroom naar AGU detachering ligt ver beneden de verwachting. Tussen reïntegratiebedrijven bestaan duidelijke prestatieverschillen. Deze trachten we te verklaren door na te gaan welke cliënten een traject aanbod krijgen (paragraaf 4.6) en welke cliënten de reïntegratiebedrijven krijgen toegewezen (paragraaf 4.7). Op basis daarvan trekken we in de laatste paragraaf conclusies over de toegevoegde waarde van de reïntegratiebedrijven. 4.2
Dragen trajecten bij aan beëindiging uitkering? Behalve de doorstroom naar reguliere arbeid is de inzet van de Werkplaats en AGU trajecten vooral gericht op schadelastbeperking door vermindering van het aantal uitkeringen. In deze paragraaf gaan we na of mensen die een trajectaanbod kregen vaker uitstromen dan mensen zonder aanbod. Daarbij is het moment van beëindiging van de uitkering van belang, namelijk de periode voor en na de introductie van de Kortste weg naar werk in oktober 2004. Daarom beschouwen we een periode van ruim drie jaar namelijk van eind 2002 tot begin 2006. Voor de berekening maken we gebruik van gegevens uit het management informatiesysteem van de Sociale Dienst (zie kader). Het management informatiesysteem van de Sociale Dienst bevat gegevens uit het GWSsysteem over de in- en uitstroom van cliënten met een bijstandsuitkering en de inzet van trajecten. Hierop baseert de Sociale Dienst onder meer de Kwartaalrapportages over voortgang in de uitvoering van Work First contracten. De trajectgegevens leveren cijfers over de periode oktober 2004 tot februari 2006. De uitkeringsgegevens bevatten gegevens over in- en uitstroom vanaf oktober 2002, inclussief het zittend bestand. De data van het informatiesysteem zijn door TNO bewerkt om vervolgens de effectiviteit van de door de reïntegratiebedrijven aangeboden trajecten vast te stellen. In de volgende paragrafen staan de resultaten. Allereerst is nagegaan of de inzet van instrumenten heeft geleid tot schadelastbeperking en uitstroom uit de uitkering. Kortom is de inzet van de beide trajecten soorten effectief. De in- en uitstroom is geanalyseerd om het bruto-effect per bedrijf vast te stellen.
TNO rapport |018.11415
45
4.2.1 Beëindigde uitkeringen vanaf 2002 tot 2006 In de afgelopen drie jaar verstrekte de Sociale Dienst maandelijks gemiddeld over de 4300 bijstandsuitkeringen. Vanaf oktober 2002 tot 2006 zijn er in Dordrecht 5610 uitkeringen beëindigd (tabel 4.1). In absolute aantallen verschilt het totale aantal beëindigde uitkeringen in de drie onderscheiden perioden van een jaar weinig. De uitstroomredenen zijn volgens de systematiek van de Sociale Dienst onder te verdelen in de categorieën Activerende redenen, Sociale activering, Ander inkomensbron en Overige redenen. In absolute aantallen neemt in de perioden de beëindiging vanwege Activerende redenen toe (van 445 tot 538). In dezelfde periode neemt de uitstroom vanwege sociale activeren af van 185 naar bijna nul. Het aantal waar de gemeente geen inlichtingen heeft over de redenen neemt toe (van 410 naar 470). In de drie jaren tezamen beëindigden 25% van de cliënten de uitkering vanwege Activerende redenen. Geactiveerde cliënten beëindigden vaak wegens een arbeidsdienstbetrekking (22%). Tabel 4.1 Aantal beëindigde uitkeringen in drie perioden naar reden van beëindiging eind 20022003 Activerende redenen Waarvan: Aanvang studie Arb.dienstbetr Zelfstandig beroep Sociale activering (WiW/ID) Andere inkomensbron Overige Redenen Geen inlichtingen Totaal
2004
445 75 355 25
2005 en januari 2006 532
77 426 29 184 154 702 410 1869
538 76 444 18
125 92 780 412 1904
3 83 638 476 1837
Totaal aantal
1525 228 1225 72 312 329 455 1298 5610
Totaal %
25% 4% 22% 1% 5% 7% 38% 23% 100%
Verschil beëindiging uitkering met of zonder traject Allereerst kijken we naar de volledige periode vanaf oktober 2002. Sinds die tijd zijn er in totaal 1316 uitkeringen beëindigd door cliënten die een Werkplaats en/of AGU traject kregen aangeboden (tabel 4.2). Er werden 4294 uitkeringen beëindigd van cliënten die geen trajectaanbod kregen. Nagegaan is of de opgegeven redenen voor beëindiging verschillend is voor de groep met en zonder traject aanbod. • Werkaanvaarding, Activerende redenen: Cliënten met een trajectaanbod stroomden vaker uit wegens een activerende reden. Met 35% is dit elf procentpunt hoger dan de 24% bij cliënten zonder traject. Cliënten met een traject beginnen minder vaak aan een studie. De kleine groep die uitstroomt als zelfstandig ondernemer verschilt niet tussen cliënten met traject of zonder traject (1%). • Sociale Activering: Uitstroom naar een WiW dienstbetrekking komt tot in 2004 nog voor. Deze additionele dienstbetrekking is in 6% van de gevallen de reden van uitstroom uit de uitkering, maar zelden voor cliënten met een trajectaanbod. • Andere inkomensbron: Cliënten zonder trajectaanbod beëindigden in 7% van de gevallen vanwege een andere inkomensbron. Bij cliënten met een traject bedraagt dit percentage maar 4%. • Overige Redenen: Cliënten zonder trajectaanbod gaan vaker een relatie aan waardoor de uitkering wordt beëindigd (8%) en bij 16% is verhuizing de reden.
TNO rapport |018.11415
•
46
Zeker het laatste percentage is hoog, negenprocentpunt meer dan bij mensen met een traject7. Geen inlichtingen: Van 22% van degenen zonder trajectaanbod is niet bekend wat de reden van beëindiging is. Bij de cliënten met een traject is dit percentage wat hoger (27%).
Tabel 4.2 Cliënten met en zonder trajectaanbod naar reden beëindiging uitkering
Aantallen Activerende redenen Aanvang studie Arbeids dienstbetrekking of uitkering ziekte Zelfstandig beroep of bedrijf Sociale Activering WiW Werkervaringsplaats ID-baan WSW verband WiW Dienstbetrekking Andere inkomensbron Uitkering WW/ Uitkering WAO / Alimentatie/ Vermogen Ander inkomen Overige Redenen Aangaan relatie/Oorzaak bij partner Bereiken 65-jarige leeftijd/ Overlijden Verhuizing andere gemeente/ buitenland Andere oorzaak Wijzigen Dossier Geen Inlichtingen Totaal
4.2.2
Met traject aanbod 1316
Zonder traject 4294
35%
Totaal 5610
24%
25%
3% 31%
4% 19%
4% 22%
1%
1%
1%
3%
6%
5%
0%
0%
0%
3%
6%
5%
4%
7%
7%
1%
3%
3%
3%
4%
4%
30%
40%
38%
8%
10%
10%
0%
3%
2%
7%
16%
10%
4% 11% 27% 100%
2% 11% 22% 100%
3% 11% 23% 100%
Effecten Werkplaats vooral merkbaar in 2005 De aanbod van Werkplaatstrajecten komt opgang na oktober 2004. In 2005 moet dat zichtbare resultaten kunnen opleveren in de vorm van beëindiging van de uitkering. Maart 2005 starten de eerste AGU trajecten die naar verwachting pas aan het eind van dat jaar duidelijke effecten zullen hebben. We zijn nagegaan of er in 2005 veranderingen optraden ten opzichte van 2004 bij degenen met en zonder traject (tabel 4.3).
7
Nagegaan wordt of deze relatief hoge verhuispercentages bij bijstandsgerechtigden landelijk zijn of ander zins zijn te verklaren.
TNO rapport |018.11415
47
Tabel 4.3 Beëindigde uitkeringen in 2004 en 2005 van cliënten met en zonder traject naar reden van beëindiging.
Trajectaanbod Aantal Activerende redenen Aanvang studie Arb. dienstbetrekking Zelfstandig beroep of bedrijf Sociale Activering WIW werkervaringsplaats WIW dienstverband Andere inkomensbron Uitkering werkloosheid Uitk. arbeidsongeschiktheid Alimentatie Vermogensopbrengsten Ander inkomen
2004 met traject zonder traject 328 1576
2005 tot met jan 2006 met traject zonder traject 764 1063
3% 23% 1%
4% 22% 2%
3% 37% 1%
5% 14% 1%
0%
0%
0%
0%
5%
6%
0%
0%
0% 0%
0% 1%
1% 0%
1% 1%
0% 1% 2%
0% 1% 3%
0% 0% 3%
0% 1% 3%
11% 1% 0%
8% 3% 1%
5% 3% 0%
8% 2% 3%
0% 3%
0% 12%
0% 6%
3% 12%
Overige Redenen Aangaan relatie Oorzaak bij partner Bereiken 65-jarige leeftijd Overlijden Verhuizing andere gemeente Verhuizing naar buitenland Andere oorzaak Wijziging dossier
1%
4%
2%
4%
1% 19%
1% 11%
7% 5%
9% 9%
Geen inlichtingen Totaal
31% 100%
20% 100%
26% 100%
26% 100%
Uit tabel 4.3 blijkt duidelijk dat een trajectaanbod een positieve invloed heeft op beeindiging van de uitkering. In 2004 stroomde nog maar 23% cliënten met een trajectaanbod uit vanwege werkaanvaarding, slechts 1% meer dan degenen zonder aanbod. In 2005 stroomde een beduidend groter deel van de cliënten met een traject uit naar arbeid (37%) dan van degenen zonder traject (14%). Het verschil van 23 procentpunt is toe te schrijven aan het aanbod van een traject. Ook de eerste maand van 2006 doet vermoeden dat trajecten een gunstige invloed hebben. Meer dan de helft (58%, niet in tabel) beëindigde de uitkering vanwege reguliere arbeid. Van degenen zonder traject was dit 1 op de vijf (22%). Een tweede belangrijke reden voor uitstroom uit de uitkering is verhuizing naar een andere gemeente of het buitenland. Het lijkt er zelfs op dat deze reden steeds vaker
TNO rapport |018.11415
48
geregistreerd wordt en dan vooral voor de uitstromers zonder traject. In 2005 werd dit door 1 op de 6 als reden genoemd. Minder gunstig is de toename van het aantal beëindigde uitkeringen zonder dat de reden bekend is (andere oorzaak 9% , geen inlichtingen 26%). Van 1 op de 3 weet men in 2005 niet de reden van beëindiging. In de jaren daarvoor was nog in 1 op de 4 gevallen de reden van beëindiging niet bekend. 4.3
Bijdrage van de reïntegratiebedrijven aan uitstroom naar reguliere arbeid: de Werkplaats Nagegaan is welke bedrijven meer of minder succesvol waren bij preventie van instroom en bij uitstroom naar reguliere arbeid. Daarvoor maken we weer gebruik van gegevens uit het management informatiesysteem. Voor alle duidelijkheid, we kijken vanaf deze paragraaf niet naar beëindiging van de uitkering, maar naar beëindiging van het traject. Dit niveauverschil wordt weerspiegeld in de aantallen waar we over spreken. Personen ontvingen gemiddeld meer trajecten dan uitkeringen. We bespreken eerst de status en resultaten van de Werkplaats.
4.3.1
Preventie door reïntegratiebedrijven In totaal zijn er van oktober 2004 tot en met januari 2006 bij de vier reïntegratiebedrijven 1409 Werkplaatstrajecten aangemeld. Meer dan 150 trajecten zijn nooit gestart (11%, tabel 4.4). Dit noemen we in navolging van de gemeente de 'Preventieve werking'. Er zijn 1258 trajecten daadwerkelijk gestart8. Over de periode vanaf oktober 2004 tot en met januari 2006 heeft de Werkplaats een preventieve werking van 11%. Er zijn grote verschillen per Werkplaats. Bij DordtMij is één op de zes (17 %) van de aanmeldingen nooit begonnen in de Werkplaats. Sagenn en Alexander Calder scoren wat lager (11% respectievelijk 7%). Bij United Restart starten bijna alle personen die zijn aangemeld met een traject (97%). De hoogste preventiequote vinden we bij de personen jonger dan 23 jaar die zijn aangemeld bij DordtMij. Deze aanmeldingen bij DordtMij van cliënten jonger dan 23 jaar onderscheiden we hier en in de volgende tabellen apart. Aan deze groep wordt in de regel een afwijkend Werkplaatstraject aangeboden van 32 uur per week in plaats van 20 uur. Daardoor kunnen zij sneller wennen aan een normaal arbeidsritme of zich realiseren dat het ritme hen niet bevalt9. Eén op de vijf jongeren die naar DortMij wordt doorverwezen komt daar niet aan of start althans niet met het traject waarvoor hij door de klantmanager is aangemeld. Voor de Dordtmij klanten boven de 23 jaar is de preventiequote vier procentpunt lager.
8
De door de gemeente Dordrecht de in 4de Monitor berekende totale preventie percentages liggen gemiddeld 5 procentpunt hoger. Daar is de preventiequote berekend op het totale aantal cliënten dat is uitgestroomd. Namelijk de aangemelde cliënten minus de cliënten die nog deelnemen aan een traject (= voorraad). 9 Route 23 trajecten voor jongeren tot 23 jaar zijn eerder apart geëvalueerd. Het gaat om Werkplaatsen van 32 uur per week in plaats van 20 uur. De resultaten van deze trajecten worden apart weergegeven.
TNO rapport |018.11415
49
Tabel 4.4 Reïntegratiebedrijven naar aanmelding voor traject en uitstroom van cliënten Sagenn
Alexander Calder
United DordtMij 23 Restart jaar en ouder
DordtMij Jonger dan 23 j.
Totaal
Aangemeld
538
445
125
109
192
Nooit begonnen: Preventie Nog niet beëindigd Traject beëindigd Aantal beëindigd
11%
7%
3%
17%
20%
1409 Gestart 1258 11%
17%
15%
28%
17%
26%
19%
73% 392 100%
77%
69%
66%
54%
71%
344 100%
86 100%
72 100%
103 100%
997
Om meer inzicht te krijgen in wat er met cliënten gebeurt die na aanmelding geen traject starten hebben we gekeken naar redenen voor beëindiging in de eerste week. 126 mensen hebben minder dan 7 dagen in de Werkplaats gezeten. Bijna 70% hiervan is nooit begonnen in de Werkplaats. Op dit moment is nog niet nader onderzocht of zij een uitkering ontvangen. Een positief geluid is dat ruim 12% een traject beëindigt in de eerste week vanwege regulier werk. De overige genoemde redenen voor uitval zijn geen recht op bijstand (5%) of uitval tijdens de intake (4%) of doorverwijzing naar andere traject (2%). 4.3.2
Gestarte en beëindigde Werkplaatstrajecten Van de in totaal 1409 cliënten die zijn aangemeld zijn er 1258 daadwerkelijk gestart met een traject en 151 zijn vroegtijdig beëindigd zonder te starten. In totaal zijn er bijna duizend beëindigd, namelijk 997 trajecten (tabel 4.4). Sagenn en Alexander Calder kregen het merendeel van de trajecten aangemeld, namelijk 538 respectievelijk 445. Daarvan is driekwart beëindigd, namelijk 392 en 344. Bij Alexander Calder zijn relatief de meeste trajecten beëindigd (77%). De vraag is dan of de beëindigde trajecten ook leiden tot uitstroom naar werk en uit de uitkering. Van de bijna 1000 cliënten die hun Werkplaatstrajecten beëindigden stroomde er ongeveer 200 (21%) uit naar werk, 300 (30%) ging naar de AGU met uitkering of dienstbetrekking, 160 (16%) zijn aangemeld bij een ander traject en 320 (32%) viel uit wegens externe omstandigheden (Zie Bijlage 6 tabel 4.1 ) Over het algemeen is de uitstroom naar werk of een vervolgtraject gunstig. Twee op de drie cliënten die de trajecten beëindigden stroomden door naar werk of naar een vervolg traject (tabel 4.5) . DortMij blijft achter met de uitstroom naar werk of vervolgtraject en vier op de tien vallen uit vanwege externe omstandigheden. Deze uitval vanwege externe omstandigheden is volgens de beoordelingsystematiek van de Sociale Dienst niet aan het reïntegratiebedrijf toe te schrijven10. De resultaatafspraken opgenomen in het contract met de reïntegratiebedrijven zijn: • 30% stroomt uit naar reguliere arbeid • 20% stroomt uit naar AGU 10
Zie Work First monitor 3e en 4e kwartaal 2005. Bij het vaststellen van het resultaat in het 3e kwartaal van 2005 berekende de Dienst de prestaties met gegevens over de totale uitstroom exclusief de uitval door externe oorzaken. Daarbij is in de 4e rapportage het resultaat afgemeten aan de uitstroom minus de preventie. Daardoor verbeterden de prestaties van de reïntegratiebedrijven in de 4e kwartaalrapportage aanzienlijk
TNO rapport |018.11415
50
Tabel 4.5 Uitstroom uit traject vanwege werk en vervolgtraject of Vanwege externe omstandigheden.
Beëindiging traject Vanwege werk of ander traject Vanwege externe omstandigheden
4.3.3
Sagenn
Alexander Calder
United DordtMij 23 Restart jaar en ouder
392 73%
344 67%
86 69%
27%
33%
31%
DordtMij Jonger dan 23 j.
Totaal
72 60%
103 50%
997 68%
40%
50%
32%
Uitstroom naar werk en traject In de periode oktober 2004 tot en met januari 2006 stroomden 678 cliënten uit naar werk of een vervolgtraject (tabel 4.6). Een minderheid stroomde uit naar full-time werk (28%) of deeltijd werk (3%). Een meerderheid stroomde door naar AGU uitkering (45%) of stroomt door naar Brug (10%) of Springplank (14%). United Restart heeft de laagste uitstroom naar werk (17%). Deze score is niet slecht omdat het hier cliënten betreft met een mentale of fysieke beperking. Ook neemt Restart in tegenstelling tot andere bedrijven bijna alle aangemelde cliënten op (97%) en dat heeft een negatief effect op het gemeten plaatsingspercentage. Bij Alexander Calder stroomt bijna de helft uit naar werk (45%). Meestal gaat het hierbij om full-time dienstbetrekkingen. Aanmelding ander traject Vanuit Sagenn stroomde 62% van de cliënten door naar een AGU uitkering traject. Bij DordtMij en Alexander Calder is dit ongeveer 40%. United Restart stuurt zijn cliënten vaak door naar de Brug of naar de Springplank. Bij elkaar 55%. Veel van deze cliënten doorlopen niet de volle drie maanden, maar worden soms al na een maand doorverwezen. In de contractformulering is hierin voorzien. DordtMij verwijst ook relatief vaak naar Brug of Springplank (36%). Alexander Calder (16%) en Sagenn (19%) maken minder gebruik van deze doorstroommogelijkheid.
TNO rapport |018.11415
51
Tabel 4.6 reïntegratiebedrijven naar uitstroom van cliënten uit Werkplaats naar werk en ander traject Sagenn
Beëindiging Uitstroom werk Full-time Part-time Aanmelding ander traject AGU uitkering AGU dienstverband Brug Springplank Totaal
4.3.4
Alexander Calder
United DordtMij 23 Restart jaar en ouder
DordtMij Jonger dan 23 j.
Totaal
286
230
59
42
52
678
17% 2%
39% 5%
15% 2%
21% 0%
68% 0%
28% 3%
61% 1%
39% 0%
28% 0%
41% 2%
10% 2%
45% 1%
9% 10% 100%
6% 10% 100%
23% 32% 100%
14% 21% 100%
2% 18% 100%
10% 14% 100%
Beëindiging door externe omstandigheden: De Sociale Dienst registreerde externe omstandigheden als oorzaak voor beëindiging van de Werkplaats in ongeveer een op de drie gevallen (tabel 4.7). De belangrijkste redenen zijn ‘Geen recht meer op uitkering’ en 'Beëindiging vanwege tijdelijke ontheffing' (30%) . Vooral bij United Restart is verlies van recht op uitkering een belangrijke reden (46%). Beëindigd door tijdelijke ontheffing is relatief vaak een reden voor cliënten van Alexander Calder (37%). Dat betekent dat de cliënt vaker via de arts de weg uit de Werkplaats vond. Bij DordtMij is relatief vaak sprake van beëindiging vanwege Verwijtbaar gedrag van de cliënt (21%). Tabel 4.7 Beëindiging Werkplaatstrajecten vanwege externe omstandigheden Sagenn Alexander Calder
Externe omstandigheden Geen recht meer op uitkering Verwijtbaar gedrag Beëindigd ivm tijdelijke ontheffing Beëindigd ivm afwijzing aanvraag levensonderhoud Uitval tijdens intake of proefmaand Zittend bestand Totaal
United DordtMij 23 Restart jaar en ouder
DordtMij Jonger dan 23 j.
Totaal
124
114
27
30
51
319
25%
25%
46%
25%
42%
30%
12% 29%
10% 37%
15% 23%
21% 29%
12% 28%
12% 31%
20%
17%
4%
18%
12%
15%
8%
6%
0%
4%
2%
5%
6% 100%
5% 100%
11% 100%
4% 100%
4% 100%
6% 100%
TNO rapport |018.11415
52
'Geen recht meer op een uitkering' en 'Beëindiging wegens tijdelijke ontheffing' zijn vaak genoemde redenen om trajecten te beëindigen. Vooralsnog is voor dit eerste geen verklaring. Ook nuggers mogen namelijk de Werkplaats vervolgen (maar men doet dit waarschijnlijk liever niet). 4.4
Status en resultaten van de AGU 1, trajecten met behoud van uitkering Hoewel de contracten in oktober 2004 werden getekend biedt Dordrecht Arbeidsgerelateerde Uitstroom trajecten sinds 2005 aan. Medio 2005 komt de instroom echt opgang. De gemeente Dordrecht heeft in totaal 606 keer een cliënt aangemeld bij een van de vier reïntegratiebedrijven voor een zogenaamd AGU 1 traject (tabel 4.8). Daarvan zijn 38 trajecten nooit begonnen. Van de overige 568 waren er eind januari 2006 inmiddels 361 beëindigd. We bespraken in de vorige paragraaf dat een groot deel van de cliënten de Werkplaats verlaat met een advies voor een AGU 1-traject. Bijna 300 van hen zijn aangemeld. En ruim honderd van hen zijn vaker dan eenmaal aangemeld voor AGU 1. Daarnaast worden er andere cliënten van de sociale dienst aangemeld voor een AGU-traject, waaronder kandidaten die nog op de wachtlijst stonden voor andere bemiddelingstrajecten en voormalige ID/Wiw werknemers. Tabel 4.8 Reïntegratiebedrijven naar start en beëindiging traject
Aangemeld Waarvan Nooit begonnen Nog niet beëindigd Beëindigd Aantal Beëindigd Totaal
4.4.1
Rework
DordtMij
DMK
Fourstar
Totaal
129
93
140
244
606
5% 41%
11% 45%
9% 21%
4% 34%
6% 34%
54%
44% 70
100%
71% 41
100%
62% 99
100%
60% 151
100%
361 100%
Aangemeld en niet gestart Een klein deel van de aangemelde cliënten start niet daadwerkelijk met de AGU 1, namelijk 6 op de 100 aanmeldingen. DordtMij krijgt de meeste cliënten aangemeld die nooit met hun traject starten, namelijk 1 op de 10 aanmeldingen. Ook bij DMK starten veel cliënten niet (9%). Deze 'preventieve' werking van de AGU lijkt groot omdat volgens het contract reïntegratiebedrijven iedereen met een AGU 1-advies moet opnemen. De gemeente heeft echter later met bedrijven afgesproken dat er wel een intake plaats mag vinden, waarbij de werkwijze wordt uitgelegd en partijen nog af kunnen zien van het traject. Daarbij hanteren de reïntegratiebedrijven een oriëntatieperiode van rond een maand (zie hoofdstuk 3). Uitval tijdens de proefmaand wordt apart geregistreerd als externe omstandigheid. Om meer inzicht te krijgen in wat er met cliënten gebeurt die na aanmelding geen traject starten of snel beëindigen hebben we nader gekeken naar beëindiging in de eerste week. De hoofdreden dat de aangemelde personen binnen zeven dagen stoppen is dat zij nooit zijn begonnen (ruim 56%, niet vermeld in tabel). Op de tweede plaats komt dat men direct doorstroomt naar regulier werk, namelijk 22%.
TNO rapport |018.11415
4.4.2
53
Reden beëindiging Ruim de helft van de gestarte AGU 1-trajecten is inmiddels beëindigd, namelijk 60% (tabel 4.8). Bij DordtMij zijn er relatief nog weinig beëindigd 44% en bij DMK veel (71%). Van alle 361 cliënten die een traject beëindigden is 27% uitgestroomd naar werk, was 29% niet succesvol, is 20% aangemeld voor een vervolgtraject AGU-2 met dienstverband en 23% is uitgestroomd wegens externe omstandigheden (tabel 4.9). De redenen voor uitstroom verschillen sterk per reïntegratiebedrijf. Tabel 4.9 Aantal cliënten dat uitstroomde bij reïntegratiebedrijven naar redenen beëindiging traject AGU 1-uitkering. Rework
DordtMij
DMK
Fourstar
totaal
Aantal uitgestroomd Uitstroom reguliere arbeid Full-time Part-time
70
41
99
151
361
26% 0%
29% 0%
22% 0%
31% 1%
27% 0%
Aanmelding ander traject AGU 1-uitkering AGU 2-dienstverband Brug Springplank
0% 20% 0% 0%
0% 32% 0% 0%
1% 25% 0% 0%
0% 14% 0% 0%
0% 20% 0% 0%
Niet succesvol
36%
20%
26%
31%
29%
13%
7%
11%
14%
12%
0% 3%
0% 0%
3% 9%
1% 6%
1% 6%
0%
0%
0%
0%
0%
3%
12%
2%
3%
4%
100%
100%
100%
100%
100%
Externe omstandigheden Geen recht meer op uitkering Verwijtbaar gedrag Beëindigd ivm tijdelijke ontheffing Beëindigd ivm afwijzing aanvraag levensonderhoud Uitval tijdens intake of proefmaand Totaal
Uitstroom reguliere arbeid en detachering Voor het beoordelen van de resultaten kijken we allereerst naar de totale uitstroom, dus inclusief degenen die beëindigden vanwege externe omstandigheden. De cliënten die een traject starten bij Fourstar en DordtMij zijn relatief veel uitgestroomd naar reguliere arbeid, ongeveer 30%. Bij Rework is 26% directe uitstroom naar werk en bij DMK 22%. Daar staat tegenover dat veel cliënten van DMK een AGU dienstverband van een jaar kregen aangeboden (25%). Bij DordtMij startte bijna eenderde van de kandidaten met
TNO rapport |018.11415
54
een AGU detacheringtraject. Zij geraakten daarmee uit de uitkering. Een dergelijk percentage van rond de 30% stond ook de Sociale Dienst voor ogen bij de aanbesteding. Bijna de helft van alle beëindigde trajecten leiden tot een dienstverband, 27% in reguliere arbeid met onbekende duur en 20% in een jaar lang detachering door het reïntegratiebedrijf. Vooral Dordtmij scoort goed als we full-time arbeid en AGU dienstverband bij elkaar tellen, namelijk 61%. Bij de andere drie bedrijven is het totaalaantal dienstverbanden duidelijk minder (45% tot 47%). Daarbij moet vermeld dat bijvoorbeeld Fourstar veel minder dan Dordtmij selecteerde aan de poort, zoals we eerder beschreven. Ook bij Rework is sprake van weinig selectie aan de poort en een opvallend hoog percentage van niet succesvolle beëindigingen (36%). Bij Fourstar wordt 31% van de trajecten niet succesvol beëindigd. Uitval door externe omstandigheden: Een op de vijf AGU 1 trajecten eindigt vanwege externe omstandigheden. Volgens de systematiek van de Sociale Dienst wordt dit de reïntegratiebedrijven niet aangerekend. Vaak is als externe reden vermeld dat de cliënt geen recht meer heeft op een uitkering, namelijk bij 12% van de trajecten die zijn beëindigd. DordtMij heeft hier wat minder vaak mee te maken dan de andere reïntegratiebedrijven. Daar zou men vaker uitvallen tijdens de intake of proefmaand. Bij DMK worden relatief veel trajecten beëindigd doordat de cliënt een tijdelijke ontheffing krijgt. Waarschijnlijk kan men het werk fysiek niet aan. 4.5
Status en resultaten van de AGU 2 trajecten met dienstverband In totaal waren eind januari 2006 nog maar 81 aanmeldingen voor een AGU 2 geregistreerd. Ruim 70 cliënten kregen vanuit AGU 1 een AGU met dienstverband aangeboden. Een tiental klanten behoorden tot de andere gemeentelijke doelgroepen die in aanmerking komen voor AGU 2 en stroomden eveneens in. Inmiddels zijn er 13 trajecten beëindigd, waarvan er 9 deelnemers uitstroomden naar regulier werk. Twee trajecten zijn niet succesvol beëindigd. Eén traject wordt vervolgd door een nieuw AGU traject met dienstverband en één traject is beëindigd in verband met een (tijdelijke) ontheffing. Een gedegen oordeel over de plaatsingsresultaten van reïntegratiebedrijven die de AGU 2 uitvoeren is nog niet te geven vanwege de beperkte uitstroom.
TNO rapport |018.11415
55
Tabel 4.10 Aantal cliënten per reïntegratiebedrijf met AGU dienstverband naar beëindiging traject en reden Rework BV
Aantal gestart met AGU 2 Traject beëindigd Waarvan: Uitstroom Regulier Werk Niet succesvol Aanmelding AGU dienstbetrekking Beëindigd ivm tijdelijke ontheffing
4.6
DordtMij BV
DMK Projects
Fourstar BV
Totaal
11 3
19 4
30 4
21 2
81 13
3
3 1
2 1 1
2
10 2 1
2
2
Welke cliënt kreeg een trajectaanbod? Uit de resultaten van de jongeren onder de 23 jaar bij DordtMij blijk overduidelijk dat jongeren meer kans op preventieve uitval èn kans op werk hebben dan de ouderen. Om deze en mogelijke andere oorzaken voor verschillen in prestaties van de reïntegratiebedrijven vast te stellen onderzochten we of er een verschil in aangeboden klanten is. Hoewel er vaste verwijsdagen zijn voor de Werkplaatsen zou van deze regel afgeweken kunnen zijn. Dan krijgen bepaalde bedrijven bepaalde, misschien beter bemiddelbare cliënten aangemeld. Dat kan ook gelden voor de AGU bedrijven. Allereerst bekijken we welk deel van het uitkeringsbestand geen of wel een traject aangeboden kreeg en of het uitkeringsverleden daarbij een rol speelt. Vervolgens of degenen die een trajectaanbod kregen andere klantkenmerken hebben zoals geslacht, leeftijd, opleiding etc. Tenslotte vergelijken we de aanmeldingen bij de verschillende reïntegratiebedrijven. Uitkeringsverleden: de Harde kern In januari 2006 ontvingen ruim 4000 personen in Dordrecht een bijstandsuitkering. Een deel van hen, 1496 personen, zat al voor oktober 2002 (langdurig) in de bijstand. Dat kunnen we beschouwen als de harde kern, ook wel genaamd het granieten bestand. Een andere groep die we rekenen tot de harde kern zijn degenen die in oktober 2002 een uitkering ontvingen, vervolgens uitstroomden, maar in 2006 opnieuw een uitkering ontvingen. Het gaat dan om ongeveer 1200 personen. Vanaf eind 2002 zijn er ruim 4600 personen uitgestroomd uit de uitkering. Van deze groep keerde bijna 1 op de 3 binnen ruim twee jaar tijd weer terug in de bijstand. In totaal gaat het om 1408 cliënten. Een paar honderd van hen stroomde daarna weer uit en worden wel draaideur cliënten genoemd.
In totaal wordt de harde kern in Dordrecht geschat op rond de 2700 personen (zie kader). Van de harde Kern kregen 127 personen een of meer Werkplaats en/of AGU trajecten aangeboden, dus minder dan 5%. Sinds de introductie van de Werkplaats maken vooral die leden van de harde kern die uitstroomden kans op een traject, wanneer zij opnieuw een uitkering aanvragen. Van
TNO rapport |018.11415
56
de nieuwe instroom zou in principe iedereen die niet direct door het CWI bemiddeld wordt een trajectaanbod krijgen, als er niet de mogelijkheid was van ontheffing. Ontheffing Degenen die geen traject ontvingen, althans Werkplaats of AGU, zijn met name de leden van de harde kern. Onder hen zijn er velen die vooraf of tijdens een traject ontheffing kregen. In totaal kwamen sinds eind 2002 zo'n 1750 personen in aanmerking voor een gedeeltelijke of permanente ontheffing. Dat is ongeveer eenderde van het bestand. Bij meer dan driekwart van de ontheffingen gaat het om volledige of gedeeltelijke ontheffing door een REA-indicatie of doordat de cliënten niet kansrijk geacht worden door hun leeftijd (ouder dan 57,5 jaar). Wel een traject Vanaf oktober 2004 melden zich 4635 personen bij de Sociale Dienst voor een uitkering. Vooral de nieuwe instroom die nooit eerder een uitkering ontving kreeg een traject aangeboden. Vanaf oktober 2004 tot begin 2006 bood de Sociale Dienst in totaal 2177 trajecten aan. Deze waren bedoeld voor in totaal 1534 personen. Een paar honderd personen kreeg dus meer dan eens een aanbod, zoals een AGU 1 na een Werkplaats. Sommigen kregen meerdere keren een Werkplaats aanbod, zoals de draaideur cliënten en degenen die zich een eerste keer niet melden bij het reïntegratiebedrijf. In de volgende paragraaf bespreken we de kenmerken van degenen die geen of wel een traject kregen en daarna bij welk reïntegratiebedrijf. 4.6.1
Kenmerken cliënten met en zonder traject In tabel 4.11 zijn de kenmerken vermeld van degenen die al dan niet een Werkplaats of AGU traject aanbod kregen. Hieronder vatten we enkele van de belangrijkste bevindingen samen. Mannen kregen wat vaker een traject aangeboden dan vrouwen hoewel de gehele bijstandspopulatie juist relatief meer vrouwen omvat. De cliënten met een traject zijn iets jonger. Personen onder de dertig krijgen relatief vaker een traject aangeboden dan personen boven de 45.11 Het grootste deel van de populatie is ongehuwd en nooit gehuwd geweest. Voor cliënten met een traject geldt dit vaker dan voor cliënten zonder traject. De laatste groep is vaker gescheiden. Mensen met een basisopleiding of helemaal geen opleiding maken minder kans op een trajectaanbod. Personen die hun middelbare school afronden krijgen iets vaker een traject aangeboden. De hoger opgeleiden ontvingen juist minder vaak een aanbod. Opgemerkt wordt dat van meer dan 25% de opleiding niet is geregistreerd of als niet van toepassing. Van degenen die een trajectaanbod kregen is in 7% van de gevallen sprake van een ontheffing, die waarschijnlijk vlak voor of tijdens het traject is gegeven. Bij de populatie zonder traject is dit bij 27% het geval.
11
Omdat leeftijd niet een vast gegeven is, maar door de tijd verandert, hebben we als peildatum 1 oktober 2004 genomen. Leeftijd is daarbij opgedeeld in 7 klassen.
TNO rapport |018.11415
57
Tabel 4.11 Cliënten met en zonder traject aanbod naar kenmerken Kenmerk
Cliënten met traject aanbod
Cliënten zonder traject aanbod
Aantallen
1534
6090
Geslacht Man Vrouw
59% 41%
45% 55%
Leeftijd 16-22 23-29 30-36 37-43 44-50 51-57 58-65
27% 29% 19% 15% 8% 2% 0%
22% 23% 20% 16% 12% 6% 2%
Opleiding Geen basisopleiding Basisopleiding LBO/MAVO MBO/HAVO/VWO HBO/WO Onbekend of nvt
8% 14% 27% 19% 3% 29%
13% 16% 27% 16% 4% 25%
Burgerlijke staat ongehuwd en nooit gehuwd geweest Gehuwd Gescheiden Anders
66%
55%
16% 15% 3%
19% 25% 2%
Fasering Fase 1 Fase 2 Fase 3 Fase 4 Fase onbekend
13% 11% 22% 45% 9%
11% 5% 12% 56% 16%
Nationaliteit Nederlands Niet-Nederlands
82% 18%
86% 14%
Ontheffingen Volledig of gedeeltelijk REA Ouder dan 57,5 jaar Andere ontheffing Geen ontheffing
3% 0% 4% 92%
13% 9% 5% 73%
TNO rapport |018.11415
4.7
58
Verklaring voor verschillen: Wie krijgt welk aanbod? In de vorige paragraaf bekeken we de verschillen tussen de populatie met, en zonder traject aanbod. In deze paragraaf bekijken we of de reïntegratiebedrijven cliënten met dezelfde of verschillende kenmerken kregen aangeboden. In de periode oktober 2004 tot en met januari 2006 zijn aan 1534 cliënten in totaal 2177 trajecten aangeboden. Bij 532 cliënten volgde een tweede trajectaanbod en daarna eventueel nog meer. Er zijn 1409 Werkplaatstrajecten aangeboden en 687 ArbeidsGerelateerde Uitstroom (AGU) trajecten, waarvan 81 met een dienstbetrekking.
4.7.1
Cliënten met Werkplaats aanbod12 In tabel 4.12 zijn de kenmerken beschreven van cliënten die door de Sociale dienst zijn verwezen naar Sagenn, Alexander Calder, United Restart of DordtMij13 . Hieronder bespreken we de kenmerken van cliënten die verschillen per reïntegratiebedrijf. Over het algemeen stellen we vast dat de verschillen klein zijn. • Geslacht: Naar DordtMij en Alexander Calder worden wat vaker mannen doorverwezen dan naar Sagenn en United Restart. • Leeftijd: DordtMij en Sagenn kregen voornamelijk cliënten onder de 36 toegewezen. Bij Alexander Calder is de groep tot 45 ook goed vertegenwoordigd. United Restart krijgt veel cliënten uit hogere leeftijdsgroepen toegewezen, bijna 30%. • Opleiding: DordtMij heeft minder cliënten met geen of slechts een basisopleiding en een groter deel met een LBO/MAVO opleiding. De hoger opgeleiden zijn bij DordtMij in het geheel niet vertegenwoordigd. Sagenn heeft relatief meer hoogopgeleiden. De andere reïntegratiebedrijven verschillen weinig van elkaar. Voor de gehele onderzoekspopulatie van cliënten met traject geldt dat voor 30% de opleiding niet geregistreerd is of als niet van toepassing. • Burgerlijke Staat: Sagenn en DordtMij hebben iets meer ongehuwde cliënten dan United Restart en Alexander Calder. Bij United Restart zijn de cliënten relatief vaker getrouwd of reeds gescheiden. • Fasering: De fase 1 cliënten zijn vaker verwezen naar Alexander Calder en Sagenn. Zoals afgesproken krijgt United Restart cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt toegewezen en ontvangt hoofdzakelijk fase 3 en fase 4 clënten. Ook DordtMij krijgt cliënten toegewezen met een wat grotere afstand tot de arbeidsmarkt. • Nationaliteit: De cliënten van United Restart hebben relatief wat vaker de Nederlandse nationaliteit. Het verschil tussen de andere drie reïntegratiebedrijven is gering.
12
In deze paragraaf beschrijven we de populatie opnieuw op trajectniveau en niet op individueel cliëntniveau. Dit betekent dat een cliënt die twee trajecten heeft gevolgd twee keer in de telling voorkomt. Iemand kan bijvoorbeeld eerst twee maal een aanbod hebben ontvangen voor de Werkplaats bij verschillende reïntegratiebedrijven en vervolgens voor de AGU 1. Hierdoor is de totale populatie die een traject kreeg aangeboden niet direct te vergelijken met de resultaten uit de vorige paragraaf. 13 Omdat cliënten jonger dan 23 jaar bij DordtMij een ander regime volgen en 32 uur per week aanwezig moeten zijn in plaats van 20 uur, onderscheiden we deze jongeren van degenen bij DordtMij die 23 jaar of ouder zijn.
TNO rapport |018.11415
59
Tabel 4.12 Cliënten aangemeld bij Werkplaats reïntegratiebedrijven naar kenmerk Kenmerk
Sagenn
Alexander Calder
United Dordtmij 23 DordtMij Restart jaar en onder de 23 ouder jr.
Totaal
Aantallen
538
445
125
109
192
1409
Geslacht Man Vrouw
60% 41%
64% 36%
57% 43%
65% 35%
56% 44%
61% 39%
Leeftijd in jaren 16-22 23-29 30-36 37-43 44-50 51-57 58-65
43% 22% 17% 11% 3% 0%
4% 34% 25% 20% 11% 5% 0%
5% 22% 21% 20% 20% 10% 0%
39% 26% 13% 17% 6% 0%
100% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
8% 32% 20% 16% 11% 4% 0%
Opleiding Geen basisopleiding Basisopleiding LBO/MAVO MBO/HAVO/VWO HBO/WO Onbekend of nvt
10% 14% 22% 18% 4% 31%
9% 16% 27% 19% 3% 26%
11% 16% 24% 16% 3% 30%
4% 16% 31% 14% 0% 36%
7% 13% 33% 12% 1% 34%
9% 15% 26% 17% 3% 30%
Burgerlijke staat ongehuwd en nooit gehuwd geweest Gehuwd Gescheiden Anders
66%
64%
59%
66%
97%
69%
18% 13% 3%
16% 16% 4%
19% 18% 3%
16% 14% 5%
2% 1% 1%
15% 13% 3%
Fasering Fase 1 Fase 2 Fase 3 Fase 4 Fase onbekend
12% 11% 22% 43% 13%
16% 11% 22% 45% 7%
2% 6% 14% 70% 8%
7% 10% 24% 51% 7%
19% 10% 35% 28% 8%
13% 10% 23% 45% 10%
Nationaliteit Nederlands Niet-Nederlands
78% 23%
82% 18%
88% 12%
81% 19%
78% 22%
80% 20%
We concluderen dat United Restart een groep cliënten krijgt aangeboden die afwijkt van de drie andere reïntegratiebedrijven. Die van United Restart zijn wat vaker vrouw, ouder, gehuwd of gescheiden, met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt en met de Nederlandse nationaliteit. United Restart is ook speciaal gevraagd om cliënten met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt te bedienen. Vergeleken met de andere twee bedrijven krijgt Sagenn iets meer jongere vrouwen, mensen zonder opleiding en de Niet Nederlandse Nationaliteit aangeboden. De verschillen met de andere bedrijven kunnen gebaseerd zijn op toeval.
TNO rapport |018.11415
4.7.2
60
Cliënten met aanbod AGU 1 met behoud van uitkering In tabel 4.13 zijn de kenmerken vermeld van cliënten die het traject met een AGU uitkering werd aangeboden en zijn doorverwezen naar Rework, DordtMij, DMK of Fourstar. In totaal zijn naar deze reïntegratiebedrijven 606 cliënten doorverwezen. Naar Fourstar zijn de meeste doorverwezen namelijk 244. Hieronder bespreken we of kenmerken van cliënten verschillen per reïntegratiebedrijf. • Geslacht: Op dit punt is er relatief veel verschil tussen de aanmeldingen bij de reïntegratiebedrijven. Driekwart van de cliënten bij DMK is man en ook DordtMij en Fourstar hebben veel mannelijke cliënten. Rework daarentegen krijgt meer vrouwen dan mannen toegewezen. • Leeftijd: AGU cliënten bij reïntegratiebedrijven verschillen onderling niet veel in leeftijd. Wel heeft Rework vaker 44-plus cliënten dan de andere reïntegratiebedrijven. • Opleiding: Cliënten zonder opleiding of met alleen een basisopleiding worden wat vaker doorverwezen naar DMK. Laagopgeleiden worden wat vaker verwezen naar Fourstar en de hoger opgeleiden wat vaker naar Rework. Bijna 10% van de cliënten van Rework heeft een HBO of Universitaire opleiding afgerond. Van ongeveer een kwart van de cliënten is het opleidingsniveau niet geregistreerd in het systeem of als niet van toepassing. • Burgerlijke staat: Met bijna 70% heeft DordtMij relatief de meeste nooit gehuwde cliënten in zijn populatie. Bij de andere reïntegratiebedrijven is dat percentage 60%. • Fasering: Bij de AGU bedrijven zijn relatief veel fase 4 cliënten vertegenwoordigd (42%). DordtMij krijgt wat vaker fase 1 of fase 2 cliënten toegewezen. • Nationaliteit: DMK projects reïntegreert relatief meer cliënten met een NietNederlandse nationaliteit (23%) dan Fourstar (13%). De verschillen met andere reïntegratiebedrijven zijn echter niet heel groot. De verschillen in kenmerken van gemelde cliënten bij de reïntegratiebedrijven zijn niet groot. Wel is er meer gerichte aanmelding dan bij de Werkplaats. Rework cliënten zijn in vergelijking met de andere reïntegratiebedrijven wat vaker vrouwen met een hogere opleiding. DMK cliënten zijn vaker laag opgeleide mannen met een Niet-Nederlandse nationaliteit. Fourstar krijgt wat vaker middelbaar opgeleiden met de Nederlandse nationaliteit en relatief wat vaker vrouwen.
TNO rapport |018.11415
61
Tabel 4.13 Cliënten aangemeld bij AGU 1 reïntegratiebedrijven naar kenmerk
4.7.3
Kenkerk
Rework BV
DordtMij BV
DMK jects
Pro- Fourstar BV
Totaal
Aantallen
129
93
140
244
606
Geslacht Man Vrouw
47% 54%
62% 38%
76% 24%
57% 43%
60% 40%
Leeftijd 16-22 23-29 30-36 37-43 44-50 51-57 58-65
2% 34% 24% 19% 18% 4% 0%
4% 30% 31% 18% 13% 2% 1%
4% 34% 30% 18% 10% 4% 1%
5% 35% 23% 22% 13% 2% 0%
4% 34% 26% 20% 13% 3% 1%
Opleiding Geen basisopleiding Basisopleiding LBO/MAVO MBO/HAVO/VWO HBO/WO Onbekend of nvt
7% 11% 30% 22% 9% 22%
10% 13% 25% 26% 1% 26%
9% 20% 20% 22% 1% 27%
7% 12% 31% 28% 3% 21%
8% 14% 27% 25% 4% 23%
Burgerlijke staat ongehuwd en nooit ge- 62% huwd geweest Gehuwd 19% gescheiden 17% Anders 2%
70%
60%
61%
62%
14% 16% 0%
21% 16% 3%
22% 16% 1%
20% 16% 2%
Fasering Fase 1 Fase 2 Fase 3 Fase 4 Fase onbekend
12% 13% 26% 42% 7%
17% 15% 18% 40% 10%
7% 17% 26% 41% 8%
12% 17% 22% 44% 6%
11% 16% 23% 42% 7%
Nationaliteit Nederlands Niet-Nederlands
85% 15%
81% 19%
77% 23%
87% 13%
84% 17%
Cliënten met aanbod AGU 2 met dienstbetrekking Volgens de planning volgt op een AGU 1 traject met behoud van uitkering een AGU traject met dienstbetrekking. Doordat de looptijd van het huidige beleid nog niet zo lang is, zijn er tot januari 2006 slechts 81 cliënten doorverwezen naar AGU trajecten met dienstbetrekking.
TNO rapport |018.11415
62
Hieronder beschrijven we de verschillen tussen aangemelde cliënten van reïntegratiebedrijven. De cijfers zijn vermeld in bijlage 6 tabel 4.14). • Geslacht: Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd bij de doorstroom naar AGU 2. Van de instroom is slechts 31% vrouw. Rework krijgt weer relatief veel vrouwen aangemeld. • Leeftijd: Rework heeft alleen cliënten tussen 23 en 44 jaar. Fourstar krijgt relatief meer ouderen. • Opleiding: Fourstar krijgt de meeste cliënten met een basisopleiding of geen opleiding. Het grootste deel van de cliënten van Rework heeft een MBO, HAVO of VWO opleiding, terwijl DordtMij meer cliënten met een LBO of MAVO opleiding heeft. De hoger opgeleiden zijn in het geheel (nog) niet vertegenwoordigd. • Burgerlijke Staat :DordtMij en Rework hebben relatief meer ongehuwde clënten dan DMK en Fourstar. Bij Fourstar is een op de vijf cliënten gehuwd en bij DMK een op de vijf inmiddels weer gescheiden. • Nationaliteit: DordtMij heeft alleen cliënten met een Nederlandse nationaliteit. DMK heeft ook in geval van AGU 2 relatief de meeste cliënten met een Niet-Nederlandse nationaliteit. 4.8
Conclusie: Toegevoegde waarde van het reïntegratiebedrijf. Opgemerkt wordt dat het zuiver meten van effecten (netto-effectiviteit) in de gemeente Dordrecht niet mogelijk is vanwege het ontbreken van een geschikte controlegroep die geen instrumenten ontvangt. Iedereen die daarvoor in aanmerking komt krijgt namelijk (in principe) hetzelfde aanbod. Om toch inzicht te verkrijgen in de zogenaamde toegevoegde waarde van een reïntegratiebedrijf zijn eerder in dit hoofdstuk de volgende berekeningen uitgevoerd: • Berekening van de brutoresultaten van de bedrijven en onderlinge vergelijking. • Vergelijking prestaties van bedrijven met prestaties die voor de introductie van de nieuwe werkwijze zijn behaald. • Vergelijking van de klantgroepen van de bedrijven. In deze laatste paragraaf vergelijken we de prestaties van de bedrijven met die in vergelijkbare situaties bij andere gemeenten, met name Rotterdam. Allereerst gaan we in op deze laatste vergelijking.
4.8.1
Vergelijking met Rotterdam De dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) van de gemeente Rotterdam heeft sinds 2003 het eigen reïntegratiebeleid onderwerp gemaakt van onderzoek14. Na eerdere onderzoeken naar het proces en de resultaten van reïntegratietrajecten is onlangs het onderzoek naar de netto-effectiviteit van het Rotterdamse reïntegratiebeleid uitgevoerd. De centrale vraag daarbij was welke reïntegratietrajecten bij welke klanten leiden tot een bekorting van de verblijfsduur in de bijstand. De in Rotterdam aangeboden basisreïntegratietrajecten lijken het meest op de Werkplaats. Ze zijn gericht op snelle uitstroom met ruimte voor kortdurende, beroepsgerichte scholing, sollicitatietrainingen en werkstages en worden uitgevoerd door grotendeels landelijk opererende reïntegratiebedrijven. De AGU 1 heeft wat weg van de Reïntegratieplus in Rotterdam. Dat zijn opleidingstrajecten met baanintentie waarbij intensieve 14
Zie Hekelaar, 2006. TNO onderzocht in Rotterdam de effectiviteit van bijna 12.500 reïntegratietrajecten die ingezet zijn tussen januari 2000 en mei 2004.
TNO rapport |018.11415
63
middelen worden ingezet zoals leer/werktrajecten met scholing en/of stages. Als derde vergelijkbare soort zijn er de Werkervaringsplaatsen, die gemiddeld één jaar duren. Groot verschil met Dordrecht is dat in Rotterdam de cliënten niet door het reïntegratiebedrijf in dienst worden genomen. Uit het Rotterdamse onderzoek blijkt dat de ingezette trajecten effectief zijn en leiden tot het sneller vinden van betaald werk. Zonder traject stroomt van de gemiddelde bijstandscliënt zo’n 10% uit naar regulier werk (gemeten binnen een periode van 27 maanden) Bij de basisreïntegratie stijgt deze kans naar 16%, bij de Reïntegratieplus naar 24%. Voor de Werkervaringsplaatsen geldt zelfs dat meer dan de helft een baan vindt binnen een periode van één jaar en drie maanden. Producten als scholing en taalcursussen blijken in combinatie met basisreïntegratietrajecten duurverlengend te werken. De resultaten in Rotterdam wijzen in de zelfde richting als die in Dordrecht. Die in Dordrecht lijken zelfs beter, uitstroom naar werk zou met een traject stijgen tot 37%. Zonder traject komt maar 14% aan het werk. Maar we kunnen pas met grote zekerheid zeggen dat de prestaties in Dordrecht beter zijn na econometrische analyse zoals in Rotterdam en het koppelen van gemeentelijke bestanden met die van UWV. Ook zijn de gegevens uit Rotterdam twee jaar ouder en zou het banenaanbod inmiddels kunnen zijn verbeterd. Helaas staat de gemeente Rotterdam niet toe dat we de gegevens over afzonderlijke reïntegratiebedrijven openbaar maken. Diverse bedrijven in Dordrecht opereren ook in Rotterdam en vergelijking zou ons meer leren over de specifieke kwaliteiten van reïntegratiebedrijven in Dordrecht. 4.8.2
Voldoende prestaties Werkplaats De Werkplaatsen voldoen aan het gestelde doel. De preventieve werking is duidelijk aanwezig omdat ruim 11% althans voorlopig afziet van een uitkering. Van de bijna 1000 cliënten die hun Werkplaatstrajecten beëindigden stroomde er ongeveer 200 (21%) uit naar werk. 300 cliënten (30%) ging naar de AGU met uitkering of dienstbetrekking en 160 (16%) zijn aangemeld bij een ander traject. Er vielen 320 cliënten (32%) uit wegens externe omstandigheden (Zie Bijlage 6, tabel 4.1 ) Over het algemeen is de uitstroom naar werk of een vervolgtraject gunstig. Exclusief de uitval vanwege externe redenen stroomden twee op de drie cliënten die de trajecten beëindigden door naar werk of werden aangemeld voor een AGU vervolgtraject. United Restart heeft een lage uitstroom naar reguliere arbeid (17%). Dat is niet verwonderlijk gezien de opdracht om binnen drie maanden cliënten met een fysieke of mentale beperking te plaatsen. Landelijk zijn er nauwelijks pogingen om deze groep binnen drie maanden aan het werk te krijgen. Daarom is het moeilijk de prestaties te vergelijken met landelijke gegevens. Het plaatsingspercentage in reguliere arbeid van arbeidsgehandicapten in opdracht van het UWV (24% tot 32%) heeft betrekking op veel langer lopende trajecten. Daarbij heeft United Restart een lage preventie. Bijna alle aanmeldingen starten daadwerkelijk (97%). Daardoor wordt het gemeten plaatsingspercentage naar beneden gedrukt. Na de dynamische diagnose adviseert United Restart zijn cliënten vaak de Brug of de Springplank, bij elkaar 55%. Vaak na versnelde diagnose van een maand op de Werkplaats. De betalingsregeling van de gemeente is hierop afgestemd. De preventieve werking van Dordtmij is het hoogst, maar de afschrikwekkende werking is minder afwijkend dan de cijfers van de kwartaal rapportages doen vermoeden. Vooral de afschrikwekkende werking onder de groep jonger dan 23 jaar is groot. Zij werken in de Werkplaats onder een ander regime namelijk 32 uur in plaats van 20 uur.
TNO rapport |018.11415
64
Kijken we naar de meer met de andere bedrijven vergelijkbare leeftijdgroep van 23 jaar en ouder dan scoort Dordtmij met preventie nog steeds hoger, namelijk 17 procent, een verschil van slechts 6 procentpunt. DordtMij blijft wel duidelijk achter met de uitstroom naar werk of AGU vervolgtraject. Bij Dordtmij vallen maar liefst vier op de tien uit vanwege externe omstandigheden. 4.8.3
Prestaties AGU Sinds 2005 biedt Dordrecht Arbeidsgerelateerde Uitstroom trajecten aan. De gemeente Dordrecht heeft in totaal 606 keer een cliënt aangemeld bij een van de vier reïntegratiebedrijven voor een zogenaamd AGU 1 traject (tabel 4.8). 27% werd beëindigd met uitstroom naar regulier werk en dat is meer dan de gemeente verwachtte. En 20% eindigde met een AGU dienstverband, terwijl de gemeente had gehoopt dat dit 60% tot 65% zou zijn. Relatief minder uitkeringen werden dan ook gestopt dan verwacht. DordtMij krijgt wat vaker cliënten aangemeld die nooit met hun traject starten, namelijk 1 op de 10 aanmeldingen. Daar staat tegenover dat opvallend veel cliënten van DordtMij hun traject succesvol beëindigen. Als we arbeidsdienstverband en AGU dienstverband bij elkaar optellen dan eindigt 61% succesvol in een dienstbetrekking. Slechts 39% heeft het AGU 1 traject niet succesvol afgesloten, waarvan de helft vanwege externe omstandigheden. Ook de cliënten die een traject starten bij Fourstar zijn relatief veel uitgestroomd naar reguliere arbeid, ongeveer 30%. Zij nemen echter veel minder cliënten zelf in dienst voor een AGU 2 traject. Bij Fourstar wordt 31% van de trajecten niet succesvol beëindigd. Daarbij moet vermeld dat Fourstar veel minder dan DordtMij selecteerde aan de poort en dus weinig preventieve uitval had. De directe uitstroom naar werk bij DMK is slechts 22%. Daar staat tegenover dat veel cliënten van DMK een AGU-dienstverband van een jaar kregen aangeboden en dus uit de uitkering geraken. Bij DMK worden relatief veel trajecten beëindigd doordat de cliënt een tijdelijke ontheffing krijgt. Dit heeft mogelijk te maken met het zwaardere productiewerk dat wordt verricht. Bij DMK startte bijna eenderde van de kandidaten met een AGU-detacheringtraject. DMK lijkt daarmee, evenals DordtMij, meer tegemoet te komen aan de wensen van de Sociale Dienst. Ook bij Rework was weinig selectie aan de poort en een opvallend hoog percentage van niet succesvolle beëindigingen (36%). Bij Rework stroomde 26% uit naar regulier werk. Ze namen relatief weinig cliënten in dienst voor AGU 2 (20%), maar meer dan Fourstar.
TNO rapport |018.11415
65
De cliënten die bij Rework worden aangemeld zijn wat anders van samenstelling, vaker hoger opgeleid en vrouw. Wat dit laatste betreft behaalt Rework weer geen slechte resultaten in vergelijking met de andere bedrijven.
TNO rapport |018.11415
5
66
Leren en verbeteren Met de invoering van de Wet Werk en Bijstand in 2004 ontvangt elke gemeente een budget voor het verstrekken van uitkeringen aan en het reïntegreren van mensen in de bijstand. Waar voor die tijd de uitgaven voor uitkeringen en reïntegratie gedeclareerd werden bij het Rijk, geldt nu dat overschrijdingen van de budgetten primair ten laste komen van de eigen gemeente. Het inkomensdeel dat Dordrecht ontvangt is niet voldoende om alle uitkeringen te betalen. Men komt voor 400 uitkeringen tekort. Het jaarlijkse budget voor reïntegratie werd niet volledig besteed. Gegeven de geleidelijke reductie van het inkomensbudget en het reïntegratiebudget is het van groot belang dat de inzet van reïntegratietrajecten bijdraagt aan een vermindering van het bijstandsvolume. Aan TNO is gevraagd om een (tussen)evaluatie van de uitvoering van de aanpak ‘Kortste weg naar werk’, zodat de gemeente Dordrecht een gedegen oordeel kan geven over de reïntegratiebedrijven en daaraan conclusies kan verbinden over verdere samenwerking. In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten in samenhang beoordeeld. Daarbij zijn we opzoek naar de mogelijke redenen en verklaringen voor de resultaten van de reïntegratiebedrijven en hoe deze resultaten verbeterd kunnen worden (paragraaf 5.1) .We gaan na welke verbanden er zijn tussen de door de reïntegratiebedrijven geleverde producten, de ketensamenwerking en de prestaties. Ook wordt ingegaan op de haalbaarheid en het realiteitsgehalte van de oorspronkelijke uitgangspunten en afspraken (paragraaf 5.2). Deze kennis aangevuld met die van TNO over de reïntegratiepraktijk bij andere gemeenten en UWV dient in dit hoofdstuk als input voor de aanbeveling van mogelijkheden van de Sociale Dienst om de uitvoering van de Kortste weg naar werk te verbeteren. Daarbij benoemen we de knel- en verbeterpunten (paragraaf 5.3) evenals aandachtspunten (paragraaf 5.4).
5.1
Oordeel over de instrumenten In essentie is de kernvraag van de evaluatie als volgt: Welke zijn de mogelijke redenen en verklaringen voor de achterblijvende resultaten van de reïntegratiebedrijven en hoe kunnen deze resultaten worden geïnterpreteerd? We stellen vast dat de vraag naar het achterblijven van resultaten meer van toepassing is op het instrument AGU dan op Werkplaats. We gaan achtereenvolgens in op de oordelen over de Werkplaats, over de AGU en over de methode van de Kortste weg naar werk in het algemeen.
5.1.1
Oordeel over de Werkplaats Wat betreft de Werkplaats kijken we eerst sec naar de resultaatafspraken opgenomen in het contract met de bedrijven die de Werkplaats uitvoeren, namelijk: • 30% stroomt uit naar reguliere arbeid • 20% stroomt uit naar AGU Het instrument Werkplaats voldoet aan de eis van uitstroom naar reguliere arbeid, dankzij de hoge scores van Alexander Calder en Dortmij. De hoge score van Calexander Calder is mogelijk te verklaren uit de resultaten van de Sprintbemiddeling die dit bedrijf toepast. Ook de doorverwijzing naar de AGU lijkt ruimvoldoende. Opvallend is de lage waardering die Alexander Calder ontvangt van de gemeente medewerkers. Dit heeft vooral te maken met het eenzijdige werkaanbod op
TNO rapport |018.11415
67
de Werkplaats. Dit wordt wel vergeleken met gevangeniswerk. 'Ze hebben een mooi verhaal, maar de uitvoering is minder wegens eenzijdig aanbod.' Toch erkennen ook medewerkers van de sociale dienst dat het werkaanbod aansluit bij het werk waarop de meeste cliënten in de toekomst zijn aangewezen, namelijk productiewerk, werk in distributie centra en in de retailsector. DordtMij scoort vooral goed waar het plaatsing van jongeren onder de 23 jaar betreft. Daar staat tegenover dat een grootdeel van hen preventief uitvalt of vanwege externe omstandigheden. Preventieve resultaten zijn echter gezien de doelstelling van de gemeente goed te noemen. Opvallend is ook de lage doorstroom van jongeren naar een AGU-itkeringtraject. Klaarblijkelijk is dit niet wat de jongeren aantrekt, 32 uur werken met behoud van uitkering. De scores van DordtMij met cliënten van 23 jaar en ouder liggen meer in lijn met de andere reïntegratiebedrijven, zowel wat betreft preventie, als plaatsing in reguliere arbeid, als doorverwijzing naar de AGU. Wel vallen ook veel oudere cliënten uit vanwege externe omstandigheden, waarbij vaak het verwijtbaar gedrag van de cliënt de oorzaak zou zijn. Het algemeen oordeel van de gemeente over de aanpak door DordtMij is overwegend positief, hoewel men erkend dat DordtMij vaak de grenzen van het toelaatbare opzoekt. Opgemerkt wordt dat Dordtmij een speciaal geval is waar het de resultaten betreft. De preventieve werking en uitval vanwege externe redenen is hoog in zowel de Werkplaats als de AGU. Bij de uitvoering van het instrument AGU is DordtMij echter uitermate succesvol. Blijkbaar heeft de strenge selectie aan de poort toch resultaat bij het uit de uitkering krijgen van een deel van hun cliënten. De prestaties van Sagenn zijn wat betreft preventie gemiddeld, Plaatsing in reguliere arbeid is op basis van de administratieve gegevens onder de maat en doorverwijzing naar AGU is boven de maat. Sagenn verklaart zelf dat de bruto uitstroom naar reguliere arbeid hoger is. Vaak wordt in de 9de week een AGU-advies afgegeven dat later toch uitmond in werkaanvaarding, maar niet wordt geregistreerd in het gemeentelijke systeem. Bij Sagenn zijn tot dusver de meeste klanten aangemeld (538). Van de in totaal bijna 1000 beëindigde trajecten is 40% voor rekening van Sagenn. Relatief veel cliënten vallen uit tijdens de intake of proefmaand maar worden niet toegerekend aan het resultaat omdat het een externe omstandigheid zou zijn. De gemeente is toch relatief gunstig gestemd over de aanpak en resultaten van Sagenn. United Restart scoort het laagst (17%) wat betreft uitstroom naar reguliere arbeid. Toch zijn wij en het merendeel van de medewerkers van de gemeente niet ontevreden over deze score, omdat het om een moeilijk bemiddelbare groep gaat. Er is ook waardering voor de diversiteit van het werkaanbod. Dat ontbreekt bij de andere Werkplaatsen. De plaatsingsduur van drie maanden is voor de doelgroep van United Restart erg kort om voldoende werkritme en ervaring op te doen om regulier aan het werk te komen of voor 32 uur bij de AGU. Het omlaag brengen van de targets, zoals United Restart voorstaat, is echter geen oplossing. Zeker niet gezien de hogere vergoeding die ze nu voor een traject ontvangen. Een soepele verlenging door de klantmanager van de Werkplaats met drie maanden en intensieve zoekbegeleiding van deze moeilijke doelgroep kan de prestaties aanzienlijk verbeteren. Dat geldt dan ook voor de doorstroom naar het instrument AGU. Hoewel United Restart hierbij laag (maar niet onder de maat) scoort is er veel uitval van hun kandidaten tijdens de oriëntatie fase van de AGU-uitkering. Blijkbaar is de werkervaringen die men opdoet op de Werkplaats onvoldoende om hen geschikt te maken voor het zwaardere werk bij de AGU met een werkweek van 32 uur. Het vinden van geschikte door-
TNO rapport |018.11415
68
stroommogelijkheden voor deze lastige doelgroep wordt door United Restart erkend. Plaatsing en behoud van werk is, hoe klein de aantallen ook zijn, niet in de laatste plaats een verdienste van de cliënt zelf. 5.1.2
Oordeel over de AGU Na een langzame start biedt Dordrecht sinds maart 2005 de Arbeidsgerelateerde Uitstroom trajecten aan. De gemeente Dordrecht heeft in totaal 606 keer een cliënt aangemeld. In de opdrachtformulering aan TNO gaf de gemeente Dordrecht aan dat het dienstverleningsaanbod van reïntegratiebedrijven nog niet geheel is uitontwikkeld. Uit de derde kwartaalrapportage 2005 bleek dat de doorstroom naar AGU dienstverband beduidend lager was dan verwacht. Inmiddels verscheen alweer de vierde kwartaalrapportage 2005. De resultaten lijken inmiddels verbeterd. In onze berekening werd 27% beëindigd met uitstroom naar regulier werk en dat is meer dan de gemeente verwachtte. En 20% eindigde met een AGU dienstverband terwijl de gemeente had gehoopt dat dit 60% tot 65% zou zijn. Relatief minder uitkeringen dan verwacht werden gestopt. Opgemerkt wordt dat de succesvolle uitstroom vanuit AGU 1 binnenkort nog kan optreden. Het is lastig een totaal beeld te krijgen van de prestaties van de reïntegratiebedrijven binnen de ketendienstverlening. Dat komt omdat ruim een derde van de aangemelde cliënten niet starten met een traject of deze vanwege externe redenen beëindigen en daarbij soms opnieuw worden aangemeld. Het oordeel van de klantmanagers over de AGU-bedrijven is mede daarom weinig positief. Voornaamste kritiekpunt is dat AGU bedrijven onvoldoende stageplaatsen aanbieden bij reguliere werkgevers. Alle AGUbedrijven hebben nu een Werkplaatsachtige omgeving ingericht, die teveel lijken op de Werkplaatsen. Hierdoor is de diversiteit van het werkaanbod te beperkt (alleen productiewerk) en minder geschikt voor het opdoen van arbeidsoriëntatie en arbeidsgewenning. Door het beperkte werkaanbod zijn de trajecten bovendien niet voor alle cliënten geschikt en worden meer cliënten dan nodig terugverwezen. Volgens de contractmanagers hebben de klantmanagers een te negatief beeld van AGU bedrijven omdat alleen problemen aan het licht komen en goede zaken verborgen blijven. De regie van de klantmanagers zou gebaseerd moet worden op werkelijke cijfers en meer structurele contacten. Contacten tussen klantmanagers en de vier reïntegratiebedrijven die de AGU uitvoeren zijn echter beperkt tot telefonische overleg en E-mail. Contacten tussen de bedrijven onderling (horizontale samenwerking) zijn er bijna niet. Er is geen sprake van uitwisselen van informatie over mogelijkheden voor stage of werk of het gebruik maken van specifieke expertise van een ander reïntegratiebedrijf in de begeleiding van cliënten. Beschouwen we de verschillende oordelen van een afstand dan is het oordeel over AGU binnen Kortste weg naar werk gematigd positief. De sluitende aanpak die AGU beoogt is hogelijk te waarderen. De AGU bevordert de werking van de Werkplaats vanwege de sluitende aanpak.
5.2
Oordeel over De kortste weg naar werk Op hoofdlijnen vinden de geïnterviewden de Dordtse op werkgerichte aanpak een goede aanpak. Sommigen vinden het echter nog te vroeg om een eindbeoordeling te maken. Gezien de resultaten tot nu toe lijkt het Dordtse model goed, al wil een deel van de reïntegratiebedrijven wel meer inzicht hebben in hoe de door de gemeente gepresen-
TNO rapport |018.11415
69
teerde percentages tot stand komen. Een sterk punt van de Dordtse aanpak is dat het niet alleen gericht is op schadelastbeperking, maar dat de Work First is gekoppeld aan reïntegratie, waarbij in principe het hele arsenaal aan instrumenten en interventies ingezet kan worden. 5.2.1
Mening reïntegratiebedrijven De Werkplaatsbedrijven oordelen in het algemeen positief over de wijze waarop de Work Firstgedachte is uitgewerkt in de Werkplaats. De periode van drie maanden wordt een geschikte tijdsspanne genoemd om cliënten te activeren en te bemiddelen en anderzijds om te diagnosticeren wat voor een (vervolg)traject het meest passend is. Een langere periode vinden de Werkplaatsbedrijven niet wenselijk. Wel valt er volgens hen wat voor te zeggen om voor specifieke cliënten de Werkplaatsperiode te kunnen verlengen. Bij sommige cliënten lukt het niet om binnen 3 maanden regulier werk te vinden, maar mogelijk wel binnen vier of vijf maanden. Voor deze groep cliënten zou een verlenging of tussenoplossing mogelijk moeten zijn, bijvoorbeeld een intensief bemiddelingstraject. De AGU zou dan gereserveerd kunnen worden voor cliënten die meer ondersteuning nodig hebben om aan het werk te kunnen komen. Afbakening Werkplaats en AGU Ook een deel van de AGU-bedrijven zet vraagtekens bij de afbakening tussen Werkplaats en AGU. Door overdracht ontstaat volgens hen hoe dan ook informatieverlies en overlap. Een cliënt die van de Werkplaats doorstroomt naar de AGU krijgt tweemaal een intakegesprek waarin hij zijn verhaal moet vertellen. Ook krijgt de cliënt tweemaal arbeidsoriëntatie- en/of sollicitatietraining. Door de knip krijgt een cliënt bovendien tijdens zijn traject een andere consulent, waarmee opnieuw een vertrouwensrelatie moet worden opgebouwd. Ook komt het voor dat de AGU-consulent een andere visie heeft over de mogelijkheden en kansen van een cliënt dan een Werkplaatsconsulent. Doordat de Werkplaats minder gericht is op regulier werk, gaan volgens de AGUbedrijven de consulenten van de Werkplaats in hun trajectadviezen vooral uit van de mogelijkheden van een cliënt, maar toetsen zij dit te weinig aan de eisen en behoeften van de werkgevers (de vraagkant). Vanuit het perspectief van de cliënt en de gemeente zou het wellicht beter zijn om één reïntegratiebedrijf het gehele traject van Werkplaats en AGU te laten uitvoeren. Het in elkaar schuiven van Werkplaats en AGU betekent wel dat een oplossing gevonden moet worden voor de diagnostische functie van de Werkplaats. Als de gemeente zou kiezen voor één uitvoerder voor zowel de Work First als de AGU, zal het de diagnose òf apart moeten organiseren, òf op moeten nemen als onderdeel van een 1e fase in het traject, waarbij het reïntegratiebedrijf moet aangeven of het de cliënt (al dan niet met loonkostensubsidie) kan bemiddelen naar regulier werk of dat eerst een voortraject als de Brug of Springplank noodzakelijk is. Het voordeel van het huidige model is volgens de AGU-bedrijven overigens wel dat zij in het algemeen cliënten krijgen aangeleverd die al geactiveerd en (meer) gemotiveerd zijn. De ongemotiveerden selecteren zichzelf namelijk al in de voortrajecten uit. Aantal aanbieders De reïntegratiebedrijven zijn tevreden over het aantal reïntegratiebedrijven dat de Dordtse aanpak uitvoert. De contractering van meerdere bedrijven is niet alleen goed voor de spreiding van het risico voor de gemeente, maar zorgt ook voor een goed hanteerbare omvang voor de uitvoering van de trajecten. Het niet of nauwelijks samenwerken van de reïntegratiebedrijven onderling staat volgens de reïntegratiebedrijven het succes van het model niet in de weg.
TNO rapport |018.11415
70
De contacten van de reïntegratiebedrijven met branches en werkgevers zijn in de meeste gevallen niet zo uniek dat elk reïntegratiebedrijf een eigen marktaandeel bedient. Niet de bestaande werkgeverscontacten bepalen primair waar de reïntegratiebedrijven de stageplekken zoeken, maar de wensen en mogelijkheden van de cliënten. Volgens de reïntegratiebedrijven melden de klantmanagers van de gemeenten cliënten ook niet ‘branchegericht’ aan. 5.2.2
Mening medewerkers Sociale Dienst De meeste klantmanagers zijn veelal (gematigd) positief over met name de activerende en preventieve werking van het huidige model. Hun eigen regierol in het proces kan nog verbeteren door een wat minder administratieve en meer inhoudelijke invulling er aan te geven. De huidige opdeling in Werkplaats- en AGU-trajecten zou wat hen betreft opnieuw bekeken moeten worden. Enerzijds is de overgang tussen Werkplaats en AGU te groot in de zin van werktijden (vroeger beginnen) en arbeidstijd (van 20 naar 32 uur per week). Daardoor komen sommige problemen van een cliënt pas aan het licht als ze naar de AGU overgaan. Anderzijds lijken de instrumenten te veel op elkaar doordat beide type reïntegratiebedrijven nu gebruik maken van werkplaatsen. Ook de oriëntatie- en sollicitatietrainingen vertonen overlap. Vanuit dit perspectief is het te overwegen of Werkplaats en AGU 1 niet in elkaar geschoven moeten worden tot een traject van 32 uur per week voor maximaal 1 jaar. Bij de heroverweging van de inrichting van de instrumenten moet volgens de klantmanagers ook worden meegenomen dat het bestand nu is ‘afgeroomd’ en de gemeente is aangekomen bij het granieten bestand. Contractmanagers De contractmanagers zijn positiever over het Dordtse model al kan het altijd beter. Reïntegratiebedrijven zouden meer mogen samenwerken en meer met innovatieve oplossingen mogen komen. Wel moet in de Werkplaats een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen mensen die niet kunnen en die niet willen werken. Voor degenen die niet regulier kunnen werken, zou wel het principe ‘werk boven inkomen’ moeten gelden, maar dan in de vorm van maatschappelijk nuttig werk. Een ander punt is dat de gemeente gaandeweg andere afspraken heeft gemaakt over de acceptatieplicht voor AGU 1. Aanvankelijk was 100% acceptatie vereist, maar al snel bleek in de praktijk dat niet ieder cliënt het werk aan kan. Door de soepele houding ontstaat echter wel een grijs gebied. De acceptatieplicht was gekoppeld aan een intentie om 65% te laten doorstromen naar de AGU 2. Nu de reïntegratiebedrijven toch selecteren, zou de gemeente eigenlijk ook harde resultaatafspraken mogen maken. Verder komen meer mensen dan de gemeente had verwacht regulier aan het werk tijdens de AGU 1. De vraag die beantwoord moet worden is: doen de Werkplaatsbedrijven het niet goed genoeg, want een aanzienlijk deel komt vrij snel na doorverwijzing naar de AGU regulier aan het werk, òf is er een categorie cliënten die te goed is voor de AGU en die gebaat is bij een langere en/of intensieve bemiddeling? Het in elkaar schuiven van Werkplaats en AGU vindt het contractmanagement echter geen goed plan. De ervaring is dat langere trajecten minder succesvol zijn. Samen met de Brug en de Springplank vormen de Werkplaats en AGU een redelijk sluitende reïntegratieladder. In de volgende paragraaf zetten we de knelpunten op een rij en geven aan wat er verbeterd zou kunnen worden.
TNO rapport |018.11415
71
5.3
Aandacht-, knel- en verbeterpunten
5.3.1
De Werkplaats Criteria
Aandacht-, knel- en verbeterpunten
Kwaliteit personeel De indruk is dat de Werkplaatsbedrijven ervaren en deskundige krachten inzetten. De taakverdeling en verantwoordelijkheden zijn helder, maar verschillen per reïntegratiebedrijf. Personeelswisseling kan de huidige situatie snel doen verslechteren en verdient daarom al onze aandacht. Intake De vaste ‘verwijsdagen’ voor de intake bevorderen een gelijkmatige en controleerbare aanmelding bij alle bedrijven. Het principe doet echter geen recht aan een specialistische aanpak en mogelijke branchegerichtheid van een reïntegratiebedrijf die aansluit bij de kenmerken van de aangemelde cliënt. Gezien de taak van de klantmanager als regievoerder zijn verwijsdagen bijzonder. Het bevordert dat de klantmanager niet meer nadenkt over wat er met de cliënt moet gebeuren. Het resultaat van de preventieve werking is voor reïntegratiebedrijven nagenoeg onzichtbaar en ook de klantmanager weet lang niet altijd wat er gebeurt met een cliënt die niet bij het bedrijf aankomt. Over cliënten die in de eerste week na de intake afvallen weten reïntegratiebedrijven nauwelijks meer. Heldere afspraken over wat er in deze periode van aanmelding gebeurt en dit monitoren beperkt de onzekerheid bij alle partijen en bevordert het vertrouwen.
Werkaanbod
Informatie over de cliënt en over de voortgang tijdens de intake kan beter worden geregistreerd in de elektronische bestanden en geordend. Er is nu in veel gevallen voldoende informatie, maar die is niet op eenvoudige wijze terug te vinden. Het werkaanbod is met uitzondering van United Restart te weinig divers. Bij Alexander Calder is de variatie beperkt evenals bij Sagenn. De gemeente kan eisen dat het werkaanbod meer divers wordt, zoals voorgesteld in de offertes. Het werk met behoud van uitkering hoeft overigens niet aantrekkelijk te worden gemaakt. Minder aantrekkelijk werk leidt er toe dat men eerder naar alternatieven zoekt. Regelmatige overgang naar andere werkplekken geeft meer ervaring. Omdat er twijfel is over of het werkaanbod voldoende divers is, moeten de klantmanager er op toezien of dit het geval is. Het reïntegratiebedrijf kan daar regelmatig over bevraagd worden. De manager zelf moet daartoe ook regelmatig zelf de Werkplaatsen bezoeken. Het behalen van de productienormen mag binnen de Werkplaats (en AGU) niet sturend zijn. Het productiebedrijf mag bijvoorbeeld niet bepalen dat cliënten moeten doorwerken en hun cursus verzaken omdat de opdracht van die week af moet. Enige beïnvloeding van de concurrentieverhouding valt niet te voorkomen. Zeker als daarbij bijvoorbeeld SW-bedrijven in ogenschouw worden genomen.
TNO rapport |018.11415
72
Duur
De duur van de drie maanden Werkplaats kan worden gehandhaafd. Zeker in de huidige uitvoeringspraktijk waarbij daar ook flexibel mee wordt omgegaan. Voor de meeste cliënten is drie maanden genoeg. Bepaalde groepen cliënten zoals hoger opgeleiden (schoolverlaters) kun je niet al te lang op de Werkplaats laten zitten en moeten zo snel mogelijk bemiddeld worden of naar Agu 1 of AGU 2 overgaan. Voor cliënten die niet binnen driemaanden kunnen uitstromen kan de casemanager nu al beslissen tot verlenging.
Uren per week
De overgang van 20 uur per week naar 32 uur in de AGU (of in regulier werk) is voor veel cliënten een (te) grote stap. Te overwegen is om in de derde maand het aantal uren per week op te voeren tot 28. Alexander Calder besteedt relatief de meeste tijd aan de zoekbegeleiding (8 uur per week Sprintbemiddeling) en doet dit op een andere locatie waardoor op dat moment het halen van de productienorm niet centraal staat. De plaatsingsresultaten van AC zijn van dien aard dat overwogen kan worden andere bedrijven te stimuleren om ruim voldoende tijd aan zoekbegeleiding te besteden. Aanbod van flankerende instrumenten moet meer op de bedrijfslocaties worden aangeboden. Bijvoorbeeld ondersteuning zoals bij Sagenn. Daar is een dagelijks spreekuur ingericht voor maatschappelijk hulp aan cliënten en waar een medewerker van de gemeente langskomt voor schuldhulpverlening. Scholing, met uitzondering van taalscholing, wordt door geen van de reïntegratiebedrijven aangeboden. Gezien de doelstelling van de Kortste weg naar werk, is het ook voor de bedrijven niet duidelijk wat de gemeente hier mee wil. Een heldere financieringsstructuur bevordert waarschijnlijk de inzet van scholing. De gemeente geeft aan dat scholing kan indien dit noodzakelijk is. De bedrijven zijn verplicht om bij onvoldoende beheersing van het 'Nederlands op de werkvloer' een taalcursus aan te bieden die de gemeente vergoed. Dat geldt slechts voor 1 op de 10 cliënten die de Werkplaats binnenkomen. De verzuimpercentages van 17% tot 28% zijn dermate hoog dat dit ook alle aandacht van de gemeente moet hebben. De verzuimcontrole en de inzet van een arbodienst daarbij kan meer geprotocolleerd, hoewel maatwerk ook hier belangrijk blijft. De bedrijven zien het als concurrentie gevoelige informatie en willen hierover niet al te veel informatie naar buiten brengen. Dat moet gerespecteerd worden. Werkplaats is een diagnose instrument en kan goed commercieel worden uitgevoerd door reïntegratiebedrijven, mits de klantmanager de juiste regie voert. Met de commerciële reïntegratiebedrijven moeten duidelijke afspraken gemaakt dat zij de top mogen begeleiden naar werk. De Sociale dienst moet van de bedrijven eisen dat er heldere en onderbouwde trajectplannen worden opgestuurd. De reïntegratiebedrijven zetten in het algemeen geen specifieke instrumenten in voor de diagnose. Omdat het een dynamische diagnose is zou dit niet nodig zijn. Het bevordert niet dat duidelijk is op welke argumenten het advies is gebaseerd. De Sociale dienst moet van de bedrijven eisen dat er heldere adviezen worden geschreven onderbouwd met argumenten. Op suggestie van de klantmanagers onderzoekt TNO of reïntegratiebedrijven doorverwijzen naar specifieke vervolgtrajecten die zij zelf of zakelijk verbonden bedrijven uitvoeren. Dit onderzoek neemt veel tijd, zodat hier niet over de resultaten wordt geschreven.
Begeleiding
Sociale en financiele begeleiding
Scholing/ ten
Trajec-
Taalcursussen
Verzuim
Kring van werkgevers Diagnose algemeen
Dynamische diagnose Diagnose instrumenten
Traject advies
TNO rapport |018.11415
Communicatie en samenwerking reïntegratiebedrijf met Sociale Dienst
Communicatie en samenwerking Coach/consulent met klantmanager
73
De klantmanager moet regelmatig de cliënten opzoeken op de werklocatie en opleidingslocatie. De Sociale Dienst zou sneller moeten kunnen reageren op berichten van de reïntegratiebedrijven over cliënten. Met name wanneer een bedrijf oneigenlijk verzuim of gedrag meldt zou het mogelijk moeten zijn de cliënt binnen een week een sanctie op te leggen en niet pas na een maand. De huidige juridische bescherming van cliënten beperkt echter de sanctiemogelijkheden van de Dienst. De preventieve werking van WF werkt goed. Er wordt toch ook door de deelnemers aan de Werkplaatstrajecten en AGU 'zwart' of 'grijs' bijgewerkt. Dat bevordert echter niet de begeleiding naar regulier werk en beëindiging van de uitkering. De bedrijven kunnen hier niets aan doen dus zal de Sociale Dienst het handhavingsbeleid op peil moeten houden. Het driegesprek tussen klantmanager, consulent of begeleider van het reïntegratiebedrijf en de cliënt moet structureel plaatsvinden en zich niet beperken tot de probleemgevallen.
Met WF is er een wijziging ingevoerd die er voor moet zorgen dat de klantmanager meer een coach is van de cliënt, maar wel een op afstand. Als er problemen zijn dan moet deze wel een handreiking kunnen bieden aan de cliënt. Het valt te overwegen de case load van de klantmanager daarom te verlagen. Communicatie en Aan de informatievoorziening en samenwerking tussen bedrijven kan veel versamenwerking beterd worden. Reïntegratiebedrij- De Sociale dienst kan het voortouw nemen en een platform ontwikkelen waar de ven onderling directies en medewerkers van alle bedrijven informatie over hun dienstverlening met elkaar willen delen. Bijvoorbeeld tijdens een driemaandelijkse inloop bijeenkomst waar de gemeente de resultaten presenteert uit het verleden en plannen voor de toekomst. Resultaatverplich- Aanmelden van zittend bestand, harde kern en draaideurklanten vraagt speciale tingen aandacht. Vastgesteld is dat in de loop der tijd de instroom in de Werkplaats van personen die behoren tot de harde kern toeneemt. Het verdient aanbeveling om voor deze groep voldoende flankerende instrumenten gereed te hebben staan. Dit kan variëren van nog betere kinderopvang, tot schulphulpverlening en verslaafdenzorg. Het is nu al mogelijk om de(ze) groep korter dan drie maanden op de Werkplaats te zetten en sneller te laten doorstromen naar de Brug of Springplank, zodat er plaatsen vrijkomen op de Werkplaats. Toch moet de cliënt voldoende lang (minimaal een maand) op de Werkplaats aanwezig zijn, zodat een dynamische diagnose plaatsvindt. Voorkomen moet worden dat bedrijven deze cliënten te snel afschrijven. Gebleken is dat ook cliënten die al jaren thuis zaten succesvol zijn gereïntegreerd naar reguliere arbeid. Speciale aandacht vanuit de bedrijven kan deze cliënten op de goede weg helpen. Een niet al te dik aangezette indicatie vanuit de Sociale Dienst kan het reïntegratiebedrijf alert maken dat het om een cliënt gaat met een langer uitkeringsverleden. Het bedrijf kan hen dan vanaf de start intensief begeleiden of in de woorden van Dortmij '' hen harder aan pakken in de eerste vier weken'. Nagegaan moet worden of de resultaatverplichtingen van United Restart haalbaar zijn. Volgens hen heeft circa 70% van de cliënten zodanige psychosomati-
TNO rapport |018.11415
74
sche klachten dat ze in de korte periode van de Werkplaats nauwelijks bemiddelbaar zijn. 'Beëindiging wegens tijdelijke ontheffing' is een vaak genoemde externe reden om trajecten te beëindigen, met name bij Alexander Calder (37%). Het kan zijn dat het werk te zwaar is, maar ook dat klanten en bedrijven aansturen op een voor beide partijen gunstige reden om het werk te stoppen. Naar aanleiding van de presentatie van de uitstroomgegevens door de gemeente geven bedrijven aan dat die niet altijd overeenkomen met hun eigen cijfers. Dit pleit voor een voortdurend overleg tussen gemeente en bedrijven over definities en wijze van administratie.
TNO rapport |018.11415
5.3.2
75
De AGU Criteria
Aandacht-, knel- en verbeterpunten
Kwaliteit personeel De indruk is dat alle reïntegratiebedrijven die de AGU uitvoeren inmiddels ervaren en deskundige krachten inzetten. Ook de taakverdeling is verbeterd en verantwoordelijkheden zijn verhelderd. Bedrijven geven aan nu voldoende personeel in te kunnen zitten. Zij hadden door ziekte en mobiliteit (ReWork) enige tijd last ondervonden van onderbezetting. De Sociale Dienst moet blijven controleren of kwaliteit en voldoende bemensing standhoudt. Intake / Diagnose Reïntegratiebedrijven zijn vaak ontevreden over de schriftelijke en mondelinge informatie die zij krijgen bij de aanmelding van een cliënt. Met name de meegezonden trajectadviezen van het Werkplaatsbedrijf zijn volgens de AGU-bedrijven regelmatig te algemeen en/of sluiten niet goed aan op de mogelijkheden van het vervolgtraject. Wel is volgens de bedrijven de kwaliteit van de trajectadviezen in de loop van de tijd verbeterd. 6% van de AGU cliënten viel in de eerste week na aanmelding af. Ruim de helft van hen melde zich waarschijnlijk nooit aan bij de AGU en een vijfde stroomde door naar regulier werk. Volgens het aanvankelijke contract (bestek) moeten de reïntegratiebedrijven 100% van de voorgedragen cliënten voor de AGU in traject nemen. Dit is inmiddels bijgesteld. Er mag nu selectie plaatsvinden en cliënten mogen in de eerste weken worden terugverwezen. Heldere afspraken over wat er in deze periode na aanmelding gebeurt en dit monitoren beperkt de onzekerheid bij alle partijen en bevordert het vertrouwen. Werkaanbod Oriëntatie
Drie bedrijven vermelden in de offerte cliënten direct uit te plaatsen op werkstages bij reguliere werkgevers. Alle vier de bedrijven hebben echter een werkplaats op eigen locatie ingericht voor de AGU 1. Ook cliënten die de Werkplaats hebben doorlopen kunnen niet binnen enkele dagen op een werkstage bij een reguliere werkgever geplaatst worden en missen voldoende arbeidsgewenning. Hierbij speelt mee dat cliënten in de AGU 32 uur per week moeten werken, tegenover 20 uur in de Werkplaats. Bij reïntegratiebedrijven Fourstar en Rework starten cliënten met een training van 20 tot 24 uur per week als gewenning. Na die gewenningsperiode moeten ook bij deze bedrijven cliënten 32 uur per week aanwezig zijn. Cliënten klagen dat zij tegen hun verwachting weer op een Werkplaats belanden. Het behalen van de productienormen mag binnen de AGU werkplaatsen niet sturend zijn. Het productiebedrijf mag bijvoorbeeld niet bepalen dat cliënten moeten doorwerken en hun cursus verzaken omdat de binnengehaalde opdracht van die week af moet.
De diversiteit van het werkaanbod op de gecreëerde werkplaats is beperkt,
TNO rapport |018.11415
76
hetgeen gevolgen heeft voor de mogelijkheden voor cliënten om zich te oriënteren en gewenning op te doen met verschillende werksoorten. Werkaanbod hoeft niet te aantrekkelijk te zijn want leidt er toe dat men eerder naar alternatieven zoekt. Wordt werken met uitkering of de gesubsidieerde baan leuk dan willen cliënten dit blijven uitvoeren en volgt onvoldoende doorstroom zoals destijds met de ID-banen.
Stageplaatsen
De opdrachten die bedrijven binnenhalen voor de werkplaatsen zijn veelal te arbeidsintensief om tegen reguliere arbeidskosten te worden uitgevoerd. Mogelijk is sprake van enige concurrentie met SW-bedrijven. Bedrijven geven toe problemen te ondervinden bij het vinden van voldoende stageplekken bij reguliere werkgevers. Bij klantmanagers is terecht sterke twijfel over voldoende aanbod van stageplaatsen. Cliënten blijven daardoor te lang in de semi-Werkplaats en wellicht dat sommige cliënten daarom thuis zitten. Stageplaatsen moeten divers zijn zodat de cliënt met enige regelmaat kan veranderen. Overgang naar andere werkplekken geeft meer ervaring. Op het moment dat cliënten aan de slag gaan op stageplekken bij reguliere werkgevers is de diversiteit groter en meer afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de cliënten. Bij het vinden van stageplaatsen vormen reïntegratiebedrijven concurrentie voor bijvoorbeeld scholen en BBL-trajecten die ook op zoek zijn naar stageplekken. Gebrek aan plaatsen is een landelijk erkend probleem (Task Force Jeugdwerkeloosheid)
De regierol van de klantmanager vereist dat het reïntegratiebedrijf direct instaat is te vertellen waar de cliënt zich op dat moment bevindt. De manager zelf moet daartoe ook regelmatig zelf de Werkplaatsen en stageplaatsen bezoeken. Duur Een verlenging van AGU 1 tot meer dan 6 maanden moet volgens de bedrijven mogelijk zijn. Zeker in het geval dat een cliënt serieus bezig is met solliciteren en een kans maakt. En ook als hij enige tijd ziek is geweest of een opleiding heeft gevolgd. De gemeente geeft aan dat die verlenging nu ook al mogelijk is, maar dan op eigen kosten van het bedrijf. WerkervaringsDe doorstroom van AGU 1 naar werkervaringsplaatsen is nog beperkt. plaatsen in loon- Doordat een aanzienlijk deel van de cliënten eerder aan het werk komt, dienst van reïnte- uitvalt vanwege externe redenen, een ontheffing krijgt of wordt doorverwegratiebedrijven zen naar sociale activering of additionele banen, blijft de doorgeleiding naar AGU 2 onder de afgesproken intentie van 60%. ReWork en Fourstar hanteren het beleid dat cliënten bijvoorkeur vanuit de AGU 1 direct naar regulier werk worden bemiddeld. DMK en DordtMij houden zich meer aan het AGU-model en maken bij voorkeur gebruik van de detacheringconstructie in AGU 2, omdat het beleid en de betalingsregeling van de gemeente op deze wijze is ingericht. ReWork en Fourstar stellen dat detachering voor reïntegratiebedrijven geen interessante optie is, omdat het voor een werkgever in principe duurder is en het voor het reïntegratiebedrijf (financiële) risico’s met zich meebrengt. Werkgevers hebben geen behoefte aan een tussenpartij en zij voelen zich bovendien meer verantwoordelijk voor een werknemer die zij zelf in dienst hebben dan voor een werknemer die gedetacheerd is.
TNO rapport |018.11415
77
Nu de gemeente de 100% acceptatieplicht bij aanmelding heeft laten vallen kan daar de eis voor 60% doorstroom naar AGU 2 voor in de plaats komen. De diversiteit van het werkaanbod in AGU 2 is in het algemeen groter dan in de AGU-1 werkplaatsen. De gemeente moet niet van bedrijven vragen meer vraaggericht te gaan werken. Dat lukt nauwelijks met deze cliënten. Een reïntegratiebedrijf kan niet vraaggericht werken zoals een uitzendbureau. Dan is namelijk de werkgever de belangrijkste klant. Deze klant kan moeilijk opgezadeld worden met al de problemen van deze cliëntgroep. (Vandaar dat uitzendbureaus hen in de regel niet inschrijven.) Een reïntegratiebedrijf moet aanbod gericht werken en proberen het juiste werk voor de cliënt te vinden.
Uren per week Begeleiding Werkbegeleiding
Omdat alle reguliere werkgevers gebruik kunnen maken van de AGU 2 is de beïnvloeding van de concurrentieverhouding in principe beperkt. Wel kan sprake zijn van verdringing wat betreft het aanbod aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het aantal uren per week is voor een aantal groepen te veel (vrouwen met zorgtaken, lichamelijk beperkten) Bedrijven zijn verplicht om begeleiding en coaching in te richten en beschikbaar te hebben en lijken te voldoen aan deze eis. Fluctuaties in het werkaanbod in de AGU-werkplaatsen beïnvloeden de frequentie en het urenbeslag van de begeleiding, al zeggen de bedrijven deze invloed zoveel mogelijk te beperken. Voor cliënten op externe stageplaatsen streven de bedrijven naar meer vaste afspraken met de werkgever over de begeleiding, maar naarmate de begeleidingsbehoefte groter is, is er frequenter contact dan wanneer alles goed gaat. Het ziekteverzuim is hoog. Daarom zou de ziekteverzuimbegeleiding bij de AGU-bedrijven beter zichtbaar gemaakt moeten worden. De bedrijven kunnen hierover meer informatie aanleveren.
Zoekbegeleiding
De zoekbegeleiding is ook aanbodgericht. Om cliënten te oriënteren op verschillende werksoorten, leggen meerdere reïntegratiebedrijven als onderdeel van de zoekbegeleiding bedrijfsbezoeken af bij reguliere werkgevers. Deze bezoeken zijn ook bedoeld om de cliënt aan te prijzen. Sociale begelei- Na in dienst name ontvangt het reïntegratiebedrijf voor veel cliënten een ding opdracht tot loonbeslag. Om cliënten te begeleiden, beheren en budgetteren reïntegratiebedrijven de lonen van cliënten met schulden. Hierdoor ontstaat een soms noodzakelijke afhankelijkheidsrelatie, welke bij normale arbeidsverhoudingen niet gewenst is. De Sociale Dienst moet hierover een eigen standpunt ontwikkelen. Scholing De AGU-bedrijven zetten vrijwel alleen scholing in indien dat noodzakelijk is voor een concrete vacature waarover een cliënt en/of het reïntegratiebedrijf reeds in gesprek is met een werkgever. Dat is nog weinig voorgekomen. Dit beperkte scholingsaanbod is beneden de verwachting van de Sociale Dienst. Dit geldt met name voor de AGU bedrijven die in hun offertes meer beloofden dan zij waarmaken. De financieringssystematiek van de gemeente is volgens de bedrijven niet
TNO rapport |018.11415
78
helder. Daarbij stellen zij dat veel cliënten worden bemiddeld naar ‘ongeschoold’ productiewerk waarvoor geen scholing is vereist. Ter bevordering van het aanbod van scholing aan cliënten kan de gemeente een voucher systeem overwegen. Daarbij krijgt iedere cliënt op de Werkplaats, met een stageplaats of die gedetacheerd is het recht op een bepaald bedrag aan scholingssubsidie. Dit bedrag mag hij of zij naar eigen inzicht besteden aan scholing bij één van de door de gemeente aangewezen scholingsinstellingen. Taalcursussen
Worden nauwelijks gegeven omdat taalbeheersing voldoende zou zijn voor het aangeboden werk. De indruk bestaat dat voor het 'betere' werk meer taalvaardigheid gewenst is. Zo beheersen de cliënten van DMK de taal onvoldoende om geplaatst te worden in de drogisterijbranche. Kring van werkge- Ondanks de in de offertes beschreven netwerken en beloftes lukt het de vers AGU-bedrijven niet om voldoende stageplekken te vinden. Over omvang en samenstelling van de kring van werkgevers geven de bedrijven voldoende informatie. Hoe zij daar vervolgens stageplaatsen of werkervaringsplaatsen verwerven is concurrentiegevoelige informatie die niet wordt prijsgegeven. Dat is hun goed recht, zolang zij voldoende plaatsen genereren. Diagnose De reïntegratiebedrijven zetten in het algemeen geen specifieke instrumenten in voor de diagnose. Trajectadvies
Nazorg (AGU 3)
Voor de kwaliteit van de doorverwijzing is het van belang dat ook de AGUbedrijven op de hoogte zijn van aanpak en mogelijkheden van de verschillende vervolgtrajecten (ook van de Brug en de Springplank). Nazorg is niet specifiek onderzocht door TNO. Gezien de looptijd van AGU zijn er weinig cliënten die in een nazorgtraject zitten. De bedrijven geven aan wel te sturen op nazorg, mede vanwege de financiële tegemoetkoming (bonus) na 6 maanden.
Het verdient de aandacht van de gemeente dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid niet bij alle werkgevers even groot is. Sommige werkgevers proberen te profiteren van het aanbod van gratis of goedkope werknemers. Bescherming daartegen kan ook wettelijk niet volledig worden overgedragen aan de reïntegratiebedrijven. Communicatie en De contacten tussen klantmanagers en consulenten van reïntegratiebedrijsamenwerven vindt vooral plaats via telefoon en e-mail. king:Coach/consul Beide partijen zijn er voor om meer structureel driegesprekken te voeren (al ent met klantma- hoeft het ook niet te vaak), bijvoorbeeld na iedere 3 maanden AGU. Deze beperken zich nu tot die gevallen waar het al fout dreigt te lopen. De klantnager managers zijn dan beter op de hoogte van reilen en zeilen van de afzonderlijk cliënten en kunnen zonodig preventief optreden en niet alleen achteraf corrigeren. Feitelijk mag een terugmelding tijdens het traject dan geen verrassing meer zijn. De reïntegratiebedrijven geven aan dat ze met sommige klantmanagers betere en constructievere contacten hebben dan met anderen. Andersom geldt het zelfde. Ruimte voor betere communicatie tussen coach en consulent is een belangrijk onderdeel van de oplossing. Daarvoor kan de caseload verminderd worden of het informatiesysteem verbeterd.
TNO rapport |018.11415
79
De klantmanagers zelf zijn van mening dat zij op dit moment vooral een ‘administratieve spil en doorgeefluik’ zijn. Dat is in tegenspraak met de hen toebedachte rol van regisseur en coach. De klantmanager moet de bedrijven aansturen en moet daarvoor over voldoende informatie beschikken over de historie van de cliënt en zijn voortgang tijdens het traject. Zijn/haar kennis kan aanzienlijk verbeterd worden door verbetering van het informatiesysteem van de Sociale Dienst. In de huidige situatie is het klantmanagers aan te raden een eigen (papieren) dossier van cliënten bij te houden zodat zij de informatie in het systeem terug kunnen vinden. De huidige cliëntadministratie is weinig efficiënt. Communicatie en samenwerking: Reïntegratiebedrijven onderling
Contacten tussen de vier reïntegratiebedrijven die de AGU uitvoeren (horizontale samenwerking) zijn er niet. Daarmee is er niet de door de gemeente gewenste uitwisselen van informatie over mogelijkheden voor stage of werk of het gebruik maken van specifieke expertise van een ander bedrijf in de begeleiding van cliënten. Het verweer van bedrijven is dat de samenwerking die vroeger nog bestond met de aanbesteding aan private bedrijven is verdwenen. Deze zijn meer dan vroeger concurrenten. Als ze te veel samenwerken worden zij zelfs beschuldigd van kartelvorming, of het toespelen van cliënten, zoals ook klantmanagers nu al beweren. De keuze voor marktwerking is een keuze voor transparantie. Daarom is het belangrijk dat de gemeente initiatieven neemt om de bedrijven met elkaar in contact te brengen zodat zij elkaars werk beter leren kennen. Transparantie is van belang, maar het niet volledig samenwerken van de bedrijven onderling staat succes van de Kortste weg naar werk niet in de weg. Bedrijven hoeven niet hun contacten met branches en werkgevers te onthullen. De contacten van de bedrijven zijn ook niet zo uniek dat iedere reïntegratiebedrijf een eigen marktaandeel bedient. Het is belangrijker dat zij informatie delen over de behoefte en mogelijkheden van een cliënt.
Resultaatverplichtingen
De meeste reïntegratiebedrijven zouden graag inzicht krijgen in de prestaties van de andere reïntegratiebedrijven. Het verstrekken van de kwartaalrapportage (monitor) kan als een benchmark werken. Uit de derde kwartaalrapportage 2005 bleek dat het aantal plaatsingen ruim 10 procent lager was dan verwacht. Ook was het niet duidelijk welke activiteiten en instrumenten de reïntegratiebedrijven precies inzetten. Inmiddels verscheen alweer de vierde kwartaalrapportages 2005. De resultaten blijken inmiddels aanzienlijk verbeterd. De cijfers van de gemeente en bedrijven over de prestaties verschillen. Soms heeft dat te maken met een administratieachterstand bij een reïntegratiebedrijf (ReWork), maar soms ook met verschillende definities, bijvoorbeeld over de aantallen ingestroomde cliënten. In de huidige financieringsconstructie is de bonusfinanciering vooral gekoppeld aan AGU 2 en is de detachering zowel middel als een doel. Vooralsnog is er te weinig ervaring met dit instrument opgedaan om de effectivi-
TNO rapport |018.11415
80
teit te betwijfelen.
5.4
Aandachtspunten Behalve de in de vorige paragraaf genoemde knel- en verbeterpunten zijn er in dit rapport een aantal aandachtspunten voor de gemeente die we hier onder kort herhalen. Granietenbestand De Werkplaats fungeert als poortwachter, vooral waar het de nieuwe instroom betreft. Bij de start eind 2004 was iedereen nieuwe instroom, maar op dit moment is tweederde nieuwe instroom en eenderde zittend bestand. De algemene indruk is dat nu de Dienst dichter is beland bij het granietenbestand, er meer cliënten worden aangemeld die sociaal geholpen moeten worden. Meerdere bedrijven melden dan ook dat het cliëntenbestand verslechtert. De afroming heeft al gedeeltelijk plaatsgevonden en het wordt steeds lastiger om de cliënten aan het werk te krijgen. De laatste tijd komen er bij een Werkplaatsbedrijf bijvoorbeeld veel Antilliaanse vrouwen aan bod die al geruime tijd in de uitkering zitten. Zij hebben nooit eerder gewerkt en zijn niet altijd even enthousiast als ze ineens de hele dag moeten schoonmaken. Doordat instroom qua kwaliteit verslechterd, moeten consulenten steeds meer als politieagent optreden in plaats van als bemiddelaar naar werk. Dat vinden ze niet prettig. Overigens geldt het knelpunt dat de kwaliteit van cliënten verslechterd niet voor alle aanmeldingen. De nieuwe instroom in het uitkeringsbestand wordt niet kwalitatief slechter. Voor schoolverlaters en vroegtijdig gestopte jongeren geldt nog steeds dat zij redelijk snel te bemiddelen zijn. Uitval en verzuim Het zijn niet zozeer drank, drugs of detentieproblemen die de slechte kwaliteit van de cliënten veroorzaken. Het grootste probleem is de slechte fysieke gesteldheid. Daarbij zijn sommige cliënten het “straatleven” gewend, wat er heel moeilijk uit is te krijgen. Het ziekteverzuim is erg hoog. In december behaalde een AGU een score van 19%. United Restart meldt pieken van 28% verzuim. Ook andere bedrijven melden op sommige dagen verzuim van een kwart of meer van de cliënten. Dit terwijl ze zeggen behoorlijk hard op te optreden. Het ongeoorloofde verzuim wordt gerapporteerd aan de Sociale Dienst. Als sanctie worden de cliënten vervolgens gekort op hun uitkering. Vanwege de landelijke juridische beschermingsregels rond cliënten kan de Dienst echter niet snel optreden. Ongeoorloofd verzuim heeft veelal pas anderhalve maand later gevolgen voor de uitkering aan de cliënt en soms in het geheel niet. Volgens enkele bedrijven is de korting ook niet hoog genoeg. Vaak bedraagt het een eenmalige bekorting van 20% en loopt de uitkering vervolgens gewoon door. Wat de sancties betreft is de gemeente Dordrecht wel verhard, maar dat haalt het niet bij de hardheid van enkele andere gemeenten, zoals Breda. Beheersing van de aanmeldingen De focus van AGU bedrijven ligt op het vinden van externe werkervaringsplaatsen en detacheringsplaatsen. Dat is soms lastig gezien de ruimte en eisen van de arbeidsmarkt. Daarbij komen de grote fluctuaties in de aanmeldingen vanuit de gemeente. Dat heeft deels te maken met eigen dynamiek van de aanvragen voor levensonderhoud. Maar het komt ook omdat klantmanagers niet van elkaar weten wie wordt doorverwezen naar de AGU. Nu ook andere Drechtsteden kunnen doorverwijzen, wordt de instroom nog lastiger beheersbaar.
TNO rapport |018.11415
81
De bedrijven zijn voorzichtig met het afgeven van signalen over een tekort aan plaatsen bij werkgevers aan de gemeenten. Hun angst is dat als ze zeggen dat ze op een moment hun maximale capaciteit bereiken, ze voor langere tijd verstoken blijven van nieuwe aanmeldingen. Imago probleem De Workfirst benadering van cliënten heeft te kampen met een imago probleem. Lees bijvoorbeeld de Website van de SP. Het vereist de voortdurende aandacht van de directie om het imago in het publieke debat te beschermen. Terugkeerbanen Als het aan het Kabinet ligt krijgen gemeenten de mogelijkheid om bijstandsgerechtigden met weinig kans op werk een terugkeerbaan aan te bieden. Daarmee kunnen ze maximaal twee jaar met behoud van uitkering werken aan een terugkeer naar de arbeidsmarkt. Het kabinet wil gemeenten zo meer ruimte geven om achterblijvers in de bijstand perspectief op een baan te bieden. De terugkeerbanen zijn bedoeld voor bijstandsgerechtigden die, door persoonlijke belemmeringen, het moeilijkst aan het werk te helpen zijn. Met een terugkeerbaan krijgen ze maximaal twee jaar de tijd zich te ontwikkelen en door te stromen naar een stage, een taalcursus of een andere stap op weg naar een gewone baan. Deze mogelijkheid biedt ook Dordrecht de kans het reïntegratie-instrumentarium verder uit te breiden. SROI De invoering van de WWB heeft gevolgen voor de van de Sociale Dienst afhankelijke burgers, maar vraagt eveneens een nieuwe visie en houding van de individuele medewerker van de Sociale Dienst. Het adagium de “Kortste weg naar werk” dwingt de dienst om te schakelen van uitkeringsverstrekker naar arbeidsverstrekker. Om dit verder te ontwikkelen wil de Sociale Dienst het inzicht op de arbeidsmarkt in de regio vergroten. Hiermee hoopt zij de reïntegratiebedrijven extra te kunnen faciliteren. Daarnaast onderzoekt de Sociale Dienst de mogelijkheden om de het principe “social return on investment” verder uit te breiden. Bij de aanbesteding van bouwwerken wordt al vaak bedongen dat 5% van de investering wordt besteed aan door de opdrachtnemer te leveren stageplaatsen en werkervaringsplaatsen. Nieuw te contracteren partijen in andere sectoren zouden eveneens een bepaald percentage van de som van de opdracht beschikbaar moeten stellen voor het creëren van een leerwerkplek voor de doelgroepen van de gemeente. Arbeidspool De gemeentelijke doelgroep zal voor het grootste deel na reïntegratie zelden een vast dienstverband krijgen en blijvend zijn aangewezen op tijdelijk werk. Om periodieke terugval in de uitkering te voorkomen kan een arbeidspool voor eenvoudig werk worden ingericht. Daardoor kunnen periode van productievermindering in de ene bedrijfstak worden opgevangen door bedrijven die snel tijdelijk personeel nodig hebben. Duidelijk is dat werkgevers deze gemeentelijk doelgroep liever niet vast in dienst nemen. Ten hoogste bieden werkgevers drie maal een jaarcontract aan en willen hen daarna enige tijd niet in dienst hebben. Het meeste werk van de nu betrokken werkgevers is seizoengebonden. Rond december is het druk bij speelgoedgroothandel, maar stil bij de tuinhandel. Met een arbeidspool zouden de mensen eerder aan het werk blijven. Voorgesteld wordt om een arbeidspool in te richten van mensen met lage kwalificaties. Er zijn reïntegratiebedrijven die deze rol op zich willen nemen. Aansturing
TNO rapport |018.11415
82
Vanuit de nieuwe regiefunctie van Dordrecht, die veel uit handen geeft bij privatisering, zal het belang toenemen van het beïnvloeden van de attitude van de markt (cq de werkgevers). De gemeente, cq. de klantmanager, moet dan instaat zijn de zaak te managen. Hij moet de juiste mentaliteit en middelen daartoe hebben. 5.5
Beperkingen van het onderzoek In deze evaluatie is de procesgang niet inhoudelijk op cliëntniveau getoetst. De dossiers zijn bijvoorbeeld bekeken op procesniveau: welke afspraken worden gemaakt, zijn deze toetsbaar, hoe wordt de voortgang gemonitord etc. De dienstverlening is niet inhoudelijk getoetst door naar de mening en tevredenheid van de betrokken klanten te vragen of professionele intervisie op de dossiers toe te passen. Op basis van de in de onderhavige procesevaluatie geconstateerde specifieke belemmeringen en knelpunten, kan de Sociale Dienst beslissen dat een inhoudelijke verdieping wenselijk is door het dossieronderzoek aan te laten vullen met interviews met de betrokkenen (klant, klantmanager, consulent, scholingsinstelling of werkgever) en met een professioneel toetsingspanel en intervisie.
TNO rapport |018.11415
83
A Bijlagen bij TNO Rapport: Prestaties van het reïntegratiebedrijf. Evaluatie van de Kortste weg naar werk in Dordrecht
TNO rapport |018.11415
A.1
84
Interviews en gesprekken Werknemers en vertegenwoordigers Sociale Dienst van gemeente Dordrecht Rob de Graaf Bert Moerkerk, sr. beleidsmedewerker C.M.P.J. (Kees) van Dongen, Senior automatiseringsadviseur José Manshanden, Directeur Fons Carlier, hoofd afdeling Werk (tevens plv. dir) Mila Kalpoe, Klantmanager Gerdeke van der Lee, Klantmanager Christa Dudok, Klantmanager Rien van Liesdonk, Klantmanager André Adriaanse, hoofd Bureau Werk Rob van der Sluijs, Contractbeheerder Werkplaats Carla Martinot, Contractbeheerder AGU Pieter de Man, Controler Hans Spigt, Wethouder sociale zaken en werkgelegenheid
Werkplaats directieleden Dordtmij Sagenn Alexander Calder United Restart
Dhr. A.J. Warnaar Dhr. M. den Daas Mvr. A. Barendrecht, manager Mvr. E. Ledeboer Regio directeur en Alg. Directeur Dhr. M. van den Nieuwenhuijzen
AGU directieleden DordtMij DMK projecten Rework Fourstar
Dhr. A.J. Warnaar Dhr. B. Maaten Mvr.Heijboer Mvr. Y. Kurtulan Mvr. M.van der Sluis Dhr. D. Jonkers
TNO rapport |018.11415
A.2
85
Geraadpleegde documenten Afdeling Werk, 1 december 2005, Monitor en voortgang t/m 3e kwartaal 2005: contracten Werkplaats, contracten AGU, contracten Springplank. Afdeling Werk, 2006, Monitor en voortgang t/m 4e kwartaal 2006: contracten Werkplaats, contracten AGU, contracten Springplank, Contracten Brug. Administratieboek ESF (Kees van Dongen, Dirk Doctor). Gemeente Dordrecht (zjt) AO/IC ESF projecten (Met onder meer Organogram Sociale Dienst Dordrecht (taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden)). Sociale Dienst (gjt) Uitgangspunten casemanagement nieuwe stijl Procesbeschrijving in de Werkplaats, Procesbeschrijving in de AGU. Visie/beleidsstukken: Sociale Dienst Dordrecht (maart 2004) “De kortste weg naar werk!” , Strategische agenda 2004 – 2006, een nieuwe visie en aanpak voor Werk en Bijstand. Werkplaats Sociale Dienst (Mei 2004) De Werkplaats, Klant wordt Werkzoeker, Sociale Dienst Dordrecht. AGU Sociale Dienst (Maart 2004) Arbeidsmarktgerelateerde uitstroomtrajecten, De toekomst van gesubsidieerde arbeid, Sociale Dienst Dordrecht. Gemeente Dordrecht, Bestek voor aanbesteding van het reïntegratie instrument ,Arbeidsmarktgerichte Uitstroomtrajecten door de Sociale Dienst van de Gemeente Dordrecht, Gemeente Dordrecht, Sociale Dienst, Bureau Contractbeheer en Beleid. Springplank Sociale Dienst (September 2004) De Springplank, Sociale Dienst Dordrecht Brug Sociale Dienst (Mei 2005) De Brug…Sociale activering binnen de Work First methode, Sociale Dienst Dordrecht. Werkprocesbeschrijvingen Werkplaats en AGU (door de hoofden Klant/Klantmanagers (toegezonden door Martijn Bok). Bestekken Bestek Werkplaats. Bestek AGU Gemeente Dordrecht, Bestek voor aanbesteding van het reïntegratie instrument ,Arbeidsmarktgerichte Uitstroomtrajecten door de Sociale Dienst van de Gemeente Dordrecht, Gemeente Dordrecht, Sociale Dienst, Bureau Contractbeheer en Beleid. Bijlage 2. Algemene Inkoopvoorwaarden Gemeente Dordrecht. Gemeente Dordrecht, Bureau Inkoop & Aanbesteding.
TNO rapport |018.11415
86
Pre-bid meeting, Aanbesteding Werkplaats AGU 21 juni 2004 (Power Point Presentatie, ). Bijlage 2 Additionele vragen naar aanleiding van het bestek Arbeidsmarkt Gerichte Uitstroomtrajecten (AGU). offertes Offertes, waarvan 4 offertes van reïntegratiebedrijven die Werkplaatsen in richten en 4 die de AGU trajecten aanbieden.. Contracten met reïntegratiebedrijven: 8 maal.
TNO rapport |018.11415
A.3
87
Beschrijving Werkplaatsen Naam reïntegratiebedrijf: Sagenn Trajectonderdeel: Werkplaats Personeel • 16 mensen van Sagenn op de Werkplaats (waarvan 2 voor de Springplank): (op locatie) • consulenten • trainers/begeleiders • voormannen/-vrouwen • productieleider • acquisiteurs (voor werk dat op de Werkplaats uitgevoerd kan worden en voor vacatures) • administratief medewerkers • De Werkplaats is ontwikkeld door een projectteam • speciaal voor dit project is een locatie en (extra) personeel geregeld Intake en in• De klantmanager van de gemeente belt Sagenn om een cliënt aan te melstroom den (dit wordt daarna per fax bevestigd) en binnen 48 uur vindt de intake plaats. • Voor de intake krijgt Sagenn slechts beperkte informatie over de cliënt: naam, telefoonnummer, woonplaats, klantmanager en of kinderopvang nodig is. Op zich vindt Sagenn het wel goed om ‘blanco’ met een kandidaat te beginnen, los van een bepaald referentiekader. • De intake vindt plaats op de Werkplaats met een consulent en duurt ongeveer een uur. Men wil voorkomen dat kandidaat weer formulieren in moet vullen. In het gesprek komen o.a. de volgende zaken aan de orde: achtergrond (hoe is de persoon in de bijstand gekomen), land van herkomst en hoe hier terecht gekomen, arbeidsverleden (wat vond kandidaat leuk), opleiding, gezin (kinderen) en vrije tijd, rijbewijs, gezondheid, verslaving, overige zaken waar rekening mee gehouden moet worden. • Eén of twee dagen na de intake begint de kandidaat op de Werkplaats. Hierin is wel enige flexibiliteit als de kandidaat bijvoorbeeld een afspraak heeft staan of kinderopvang voor bepaalde dagen is geregeld. • Soms wordt flexibel omgegaan met het opbouwen van het aantal uren per week. Met name bij cliënten uit het zittend bestand, die al lang thuis zitten, omdat anders de overgang te groot is. Dit om uitval te voorkomen. Werkaanbod • Cliënten moeten 3 maanden (13 weken) voor 20 uur per week in de Werkplaats actief zijn. • Het werkrooster wordt bepaald op basis van de wensen van deelnemers en de mogelijkheden van Sagenn. De deelnemers hebben zelf enigszins inspraak in de dagdelen waarop ze werken. Op woensdag- en vrijdagmiddag werken er daardoor wat minder deelnemers. • Er wordt vooral (licht) productiewerk uitgevoerd op de Werkplaats: inpakken, overpakken, sealen, stickeren, etc. (bijvoorbeeld: tijdschriften samen ingeseald, of cadeautje/proefje bij tijdschrift, maar ook rollen kunstgras op maat snijden en opvouwen). • Er is sprake van variatie in het werk dat kandidaten doen en ook in de rollen die zij vervullen. Gedurende de 13 weken worden min of meer 3 fasen onderscheiden: 1) inkomen, op tijd komen, collegialiteit, afspraken nakomen; 2) prestatie, iets bereiken, tempo, kwaliteit; 3) ‘tafel oudste’, nieuwkomers begeleiden.
TNO rapport |018.11415
Begeleiding en training
88
• • •
• • • •
•
Diagnose en trajectadvies
•
• •
•
Uitstroom
• • • • •
Van de 20 uur per week wordt 4 tot 6 uur specifiek aan begeleiding besteed in het trainingslokaal. Ook tijdens het werk is sprake van begeleiding en overleg. Trainingen vinden bewust plaats op de werklocatie: in de filosofie van Sagenn moeten alle onderdelen van een traject elkaar zo veel mogelijk ondersteunen. Trainingen moeten vooral praktisch en handelinggericht zijn. Deelnemers krijgen in groepsverband of individueel sollicitatietraining en worden geholpen bij het zoeken naar en reageren op vacatures. In de Werkplaats zelf hangen borden met vacatures per branche. Een dagelijks spreekuur voor maatschappelijke hulp wordt aangeboden, waar deelnemers met allerhande problemen terecht kunnen (bijvoorbeeld verwijzing voor het invullen belastingformulier of schuldenproblematiek). Vanuit de gemeente komt geregeld iemand langs om intern schuldhulpverlening te bieden. Het trajectadvies na 9 weken wordt door een consulent of trainer/begeleider opgesteld. Meestal is dit dezelfde persoon die de intake voor de betreffende kandidaat heeft gedaan. De voorman en productieleider leveren ook input voor het advies. De voorman en productieleider geven ook hun input op het actieplan in week 4. In het trajectadvies staat een samenvatting van de bevindingen in de intake en wordt ingegaan op sollicitatievaardigheden, werk, leven (taal, schulden, etc.), attitude, training en eventueel waarom bemiddeling niet is gelukt. In geval van doorstroom naar AGU, wordt meestal de specifieke AGU in het advies genoemd. Zowel de branche waarin de AGU-reïntegratiebedrijf actief is, als hun werkwijzen spelen hierbij een rol. Veel deelnemers worden al aan het begin van het traject bemiddeld (hadden nog slechts een duwtje nodig), of tegen het eind van het traject. De branches waar deelnemers naartoe uitstromen zijn heel divers. Van de netto instroom, stroomt ca. 30% bruto uit naar werk (is gestart). Daarnaast vindt veel uitstroom plaats naar AGU 1 (vrijwel niet naar AGU 2). De cijfers van Sagenn verschillen van de cijfers die de gemeente hanteert. Hier is al over gesproken in de monitorgesprekken en met de contractbeheerder is een steekproef van cases doorgenomen. Oorzaken van verschillen lijken te zitten in definities en administratie. Wanneer bijvoorbeeld in het 9e-weeks advies AGU geadviseerd wordt, komt dit in de administratie van de gemeente te staan. Als iemand dan tussen de 9e en 13e week toch gaat werken, kan het zijn dat nog steeds AGU als reden uitstroom in de administratie staat.
TNO rapport |018.11415
89
Naam reïntegratiebedrijf: Alexander Calder (AC) Trajectonderdeel: Werkplaats Personeel Kantoor en begeleiding/Sprintbemiddeling te Dordrecht • 1 vestigingsmanager • 5 consulenten • 1 regio-directeur Locatie SW Drechtwerk, Dordrecht • 1 Werkbegeleider AC • 1 locatiemanager AC • 1 werkmeester (Stimulans) Locatie Avelingen (Gorcum) Onderaanneming Vestiging Dordt van AC. kent twee locaties: 1 voor kantoor en begeleiding en Sprintbemiddeling en 1 centrale Werkplaats gerund door onderaannemer Stimulans op locatie van de sociale Werkplaats SW Drechtwerk. Daarnaast is beperkt plaats op Werkplaats Avelingen in Gorinchem. Een cliënt brengt drie dagen van 4 uur door op de Werkplaats en tweedagen van 4 uur op Sprintbemiddeling. Intake
• •
• •
Werkaanbod
•
• •
•
•
Maandag en dinsdag zijn de dagen van doorverwijzing naar AC. Vanuit de SD ontvangt AC bij Intake weinig informatie. In de regel is dat voldoende. Soms krijgen zij informatie van de cliënt, bijvoorbeeld over een detentieperiode in het verleden, soms krijgen ze die van de SD. Preventieve werking De locatiemanager voert van het intake gesprek. Hij komt er snel achter wat mensen er naast doen. Hij zegt aan die mensen wat ze mogen vertellen en wat hij niet wil weten. Soms vertellen ze dat ze in de haven een schip gelost hebben en dan waarschuwt hij dat ze dat niet (weer) moeten doen, althans niet als zij overdag op de Werkplaats moeten zijn of dat zij het moeten melden aan de SD. Een cliënt brengt drie dagen van 4 uur door op de Werkplaats en tweedagen van 4 uur op Sprintbemiddeling. De Werkplaats start om 8 uur. Bij mensen met zorgtaken kan dit in overleg later zijn. De Sprintbemiddeling start om 9 uur. Het werkaanbod wordt geregeld door Stimulans. De locatie is op het terrein van SW Dortwerk, waar beschikking is over meerdere productieruimten. Werkzaamheden zijn in de regel lappen scheuren van textiel (veelal kleding uit Duitsland). Deze komt gewassen en in geperste balen binnen. De balen worden mechanisch uit elkaar getrokken. Geselecteerd in drie soorten, Wit, Wit/grijs en ruw en Gekleurd. Daarna verwijdert men de knopen en ritsen (maximaal 2% afval) en vervolgens worden er lappen van 40 bij 40 van gescheurd. Dit gebeurd zittend aan een scheurmachine. De machines zijn gecontroleerd door de ArbeidsInspectie. Het eenvoudige werk is door bijna iedere cliënt uit te voeren. Mensen met een pacemaker mogen niet achter de scheurmachine, omdat de pacemaker beïnvloed wordt. Enige tijd terug was het lastig werk te vinden. Nu de economie aantrekt is er meer aanbod. Vanwege sneeuwval in Duitsland kon kleding niet aangeleverd worden en heeft Stimulans moeten uitkijken naar ander werk. Men heeft een lading slippers geregeld die opnieuw gesorteerd en geprijsd moeten worden om vervolgens nog de volgende week in de winkels te kunnen liggen.
TNO rapport |018.11415
90
• • •
•
•
Het is bewust geen 'leuk' werk. "Is het leuk dan is er geen pressiemiddel om ze te laten uitstromen naar regulier werk." Dynamische diagnose Over diagnoseinstrumenten beschikt AC in overvloed maar deze worden in Dordrecht weinig ingezet. Dynamische diagnose vindt plaats tijdens de Sprintbemiddeling en op de Werkplaats. Consulenten en begeleiders komen op basis van observaties al snel tot de conclusie wie niet werken kan en wie wel aan het werk moeten. AC zegt voldoende te weten wat er op de AGU's gebeurd om cliënten naar het juiste vervolg traject te kunnen sturen. AC kan dit echter niet natrekken omdat men geen informatie ontvangt over de prestaties van naar AGU doorverwezen cliënten. Consulenten weten vrij snel, al dan niet uit de aanmelding door de SD, wie tot het zittend bestand behoord. Deze houden ze goed in de gaten en in de 1ste maand is duidelijk wat de intenties van de cliënt zijn en of deze wil werken.
Begeleiding
De medewerkers van AC hebben in de drie trajectmaanden heel intensief contact met de cliënt omdat het een intensief traject betreft. • Werkbegeleiding vindt plaats door Stimulans. Zoekbegeleiding • Een cliënt besteedt tweedagen van 4 uur aan Sprintbemiddeling. De Sprintbemiddeling start om 9 uur. • AC werkt aanbod gericht en probeert met de cliënt het juiste werk voor hen te vinden. AC belt soms zelf de AGU om te weten of een cliënt geplaatst kan worden. Verzuimcontrole • AC is een van de strengste Werkplaatsen in Dordrecht, zegt men zelf. Dat geldt voor het werkaanbod als voor de verzuimcontrole. • Verzuim houdt AC goed bij. Het geoorloofd verzuim ligt rond de 10%. Ongeoorloofd verzuim melden zij direct aan de SD. Ze zetten hier een speciaal persoon op. Daarmee houden ze de zaken goed in de gaten en in het gareel en de cliënt weet dat. • De koppeling met Stimulans is direct. Daardoor wordt verzuim op de Werkplaats direct gemeld aan kantoor en zonodig doorgegeven aan de SD. Dat een melding pas drie weken later bij de dienst aankomt is in hun geval niet aan de orde. • De werkmeester belt bij afwezigheid de cliënt zelf op om naar de gezondheid te informeren.
Trajectadvies
•
•
AC bepaalt het advies en de gemeente bepaalt de keuze. Meestal wordt het advies overgenomen. Heeft de cliënt een kans op werk maar een beperkte algemene kennis dan adviseren zij vaak DortMij. Bij wat meer kennis DMK. Daar biedt men meer mogelijkheden. Soms adviseren ze Rework, bijvoorbeeld als een cliënt in de beveiliging wil en Rework daar een plaats voor heeft. Een cliënt met meer werkervaring adviseren ze vaker Fourstar. • De LM heeft een Tooltje' voor de selectie van een AGU. Dit is een cahier gemaakt door iemand van de Gemeente met een overzicht van het aanbod van diverse reïntegratiebedrijven. De LM gaat er vanuit dat dit Tooltje' nog up to date is . • De LM regelt het vaak van te voren met een AGU dat een cliënt ook daadwerkelijk geboden wordt wat wordt verwacht.
TNO rapport |018.11415
91
Zo gaat hij na of en wanneer een nieuwe cursus of bemiddelingsronde start. Dat vraagt hij dan op . Pas daarna verwijst hij de cliënt door. • Het komt volgens AC zelden voor dat een cliënt alsnog wordt afgewezen nadat deze advies kreeg voor een specifieke AGU. Taalcursus
•
Taalcursus gaat via Davinci. Daarbij geven ze soms zelf een taalcursus. Deze moet de taalbeheersing op voldoende niveau brengen om in de productie te kunnen werken. De meeste cliënten die voor de Werkplaats binnenkomen spreken voldoende Nederlands. Ongeveer 1 op de 10 niet.
Nazorg
•
Als cliënten direct vanuit de Werkplaats worden geplaatst dan volgt AC ze de eerste 6 maanden. Dat is niet het geval als de cliënt naar de AGU gaat. Zij horen vaak van de mensen zelf hoe of het gaat, ook na afloop van het traject komen sommigen een praatje maken. Maar niet van allemaal horen ze later wat.
•
TNO rapport |018.11415
92
Naam reïntegratiebedrijf: United Restart Trajectonderdeel: Werkplaats Personeel • In Dordrecht werken 11 personen van UR als coach/ trajectbegeleider afwisselend op de verschillende locaties. • 3 personen van UR zijn alleen gericht op de Werkplaats. • Onderaanneming: onderaanneming door “de Plint”. Een semi-privaat initiatief. Deze biedt werk aan arbeidsongeschikten arbeidsgehandicapten in een eigen pand . • Lokatie • United Restart organisatie is gevestigd in het pand van de Plint. In dit complex zijn een restaurant, een cafe, een buurtsuper, een wasserette, een bakkerij, een receptie en een congreszaal aanwezig waar gewerkt wordt door cliënten. Verder is er een administratie, plantsoenendienst voor de omliggende tuinen en een schoonmaakdienst. Deze worden gerund door in totaal 20 reguliere werknemers van de Plint. In totaal zijn er ongeveer 40 clienten van UR werkzaam waarvan de helft met traject Werkplaats. • Naast het gebouw zit het SSF. Een tijdelijk opvanghuis voor dak- en thuislozen. Intake
• •
•
• •
Werkaanbod
•
• • • • • • • • • • •
Anders dan de 3 andere Werkplaatsen kan op indicatie van de klantmanager op iedere willekeurige tijd aangemeld en geplaatst worden. Op verzoek gemeente biedt UR maatwerk voor mensen met een arbeidshandicap. Alleen mensen met een REA indicatie komen in aanmerking voor deze Werkplaats. Na aanmelding door de SD gaat de cliënt eerst een week werken, vnl bij de Plint. De eerste Intake is dus bij de onderaannemer. Dan volgt na een week de intake door Restart. Van de instroom heeft 70% psychsche problemen. De overigen hebben motorische problemen, zoals rugklachten. Vooral deze laatste worden veelal succesvol geplaatst. Ook United Restart merkt dat het bestand verslechtert. United Restart kan binnen een maand concluderen dat iemand het niet redt en dat een traject in een Brug noodzakelijk is. Dan stopt het traject, en ontvangt men maar voor een maand de trajectvergoeding. De cliënten van United Restart BV werken in een van de genoemde onderdelen aangeboden door De Plint. Zij werken in de winkel, doen schoonmaakwerkzaamheden of werken buiten in de groenvoorziening. De werkzaamheden zijn relatief simpel, divers en worden afgewisseld . Werk aanbod: Winkel Schoonmaak Administratie Hand en spandiensten Catering Transport (verhuizing) Groen voorziening Receptie Horeca 9voor bar, zaal die verhuurd wordt Werkaanbod van United Restart bestaat voor 30% uit outplacement vanuit bedrijven en 70% plaatsen van arbeidsgehandicapten. UR zegt mensen die minder dan 32 uur kunnen werken te kunnen plaatsen bij bedrijven.
TNO rapport |018.11415
93
Samenwerking en onderaanneming: • De Plint is de belangrijkste van de drie samenwerkingspartners van United Restart. Ze werken verder samen met het Da Vinci (de regionale ROC met ongeveer 20 vestigingen) en met Stimulanz/maatwerk. • Bij Da Vinci worden door cliënten hand en spandiensten uitgevoerd, van hulpconciërge op de scholen tot administratieve taken en kopieerhulp. • Bij Stimulanz/maatwerk worden cliënten geplaatst in het lopende outplacement programma Drechtwerkt. Werkzaamheden zijn Inpakken, magazijnwerk, en interne diensten. Als een cliënt binnenkomt wordt eerst gekeken of er plaats is in de Plint, vervolgens bij Davinci en vervolgens Stimulanz. • Het totaal aanbod aan werkzaamheden is relatief divers, en simpel. Begeleiding
Werkbegeleiding vanuit onderaannemer en vanuit United Restart. De gesprekken met de Jobcoach van Restart zijn beroepsgericht. Zoekbegeleiding in speciale ruimte op locatie onder toezicht UR medewerker.Er is een computerruimte ingericht met internet en zoekprogramma's. Contacten werkgevers • United Restart heeft contacten met het MKB en met schilders. Omdat zij voortkomen uit Uitzendbranche onderhouden zij veel kontakten met werkgevers. Verzuimcontrole • Het verzuimpercentage is 27%. 7% is ongeoorloofd verzuim. In de regel is 6% van de cliënten met verlof. • Ongeoorloofd verzuim in de eerste 1 á 2 weken handelt de onderaannemer af (De Plint). Daarna neemt Restart het over. Mensen die vaak verzuimen zijn vooral degenen die in de aanloop van de Werkplaats niet willen werken. Omdat het werk bij Restart is aangepast kan een REA-klacht niet de reden zijn voor verzuim. Dan krijgen ze aangepast werk. Bij langdurig ongeoorloofd verzuim sturen ze een oproep om te verschijnen bij de arboarts . • • •
Trajectadvies
•
United Restart wil mensen die kunnen doorstromen naar werk succesvol begeleiden. De groep die hier niet geschikt voor is, willen ze met een goede diagnose verder helpen. Met deze diagnose wordt de cliënt teruggestuurd naar de klantmanager. Deze neemt de beslissing wat het vervolgtraject zal worden. United Restart geeft hierbij geen voorkeur aan voor een specifieke AGU of een specifieke Brug. Men heeft ook geen inzicht in de inhoud van de vervolgtrajecten.
Training
•
De cliënten werken 16 uur per week en volgen 4 uur per week trainingen. Dit valt onder de zgn. Campagne. Alleen de “krenten in de pap” krijgen sollicitatiecursussen, omdat het bij de anderen voorlopig nog niet aan de orde is. CV – opstellen en sociale vaardigheden zijn zaken die tijdens de coaching gesprekken aan de orde komen. Bij de andere mensen ligt de focus meer op het ontwikkelen van sociale vaardigheden die bijgebracht worden dmv individuele coaching gesprekken.
Nazorg
•
Na afronding van de Werkplaats is er nog nazorg van een half jaar. De clienten worden na 3 maanden nog een keer opgebeld en na 5 maanden wordt besproken hoe nu verder te gaan. Na een half jaar verliest United Restart de cliënten in de regel uit het oog.
TNO rapport |018.11415
94
Naam reïntegratiebedrijf: DordtMij BV Trajectonderdeel: Werkplaats (aansluitend gevolgd door AGU) Personeel Kantoor • 1 Directeur • 1 coördinator/intaker • 3 administratief medewerkers • 1 bemiddelaar/contactpersoon werkgevers • Locaties Buitendienst • 6 medewerkers buitendienst/ leer werkmeesters op 5 locaties. Intake
• •
•
•
•
Werkaanbod
•
• •
Jaarlijk krijgt DordtMij volgens het contract zo'n 75 cliënten aangemeld. Vrijdag is de vaste toezenddag vanuit SD naar DordtMij. Dat gaat verder in goed overleg met de Casemanager. Die belt op wie er op dinsdag of woensdag komt. Aanmelding vanuit SD gebeurt met summiere informatie. Zij hebben alleen de opdrachtformulier van de SD en daar staat niet veel meer in dan naam en leeftijd van de cliënt, de verwijzing en de datum dat deze komt. Intakegesprek voert cliënt met de intaker. Dit gebeurt op kantoor: Doel is een getekende Werkplaatsovereenkomst en boventafel krijgen van ID bewijs. Overigens vindt men niet dat weinig info een belemmering hoeft te zijn. Dan kan de cliënt met een schone lei beginnen. Oriëntatie tijdens productiewerk in Werkplaats gedurende 2 a 3 weken. Daar probeert men zo goed als mogelijk de vaart er in te houden. Voor degenen die dat niet volhouden is er de mogelijkheid ziek te worden. Info over vordering van de cliënt wordt doorgezonden naar de SD. Hal in Dordt: Kleding vouwen, Fietsreparatie, Zagen, sorteren, houtbewerken. Onder meer zagen van plankdelen afkomstig uit hotel/sporthal in Frankrijk. Eerst selecteren, dan zagen en schoonmaken en vervolgens nieuwe vloerdelen van maken. Ook onderhoud (schilderen) van de loods..
Locatie • Er zijn meerdere Locaties waar de Werkplaatstrajecten worden uitgevoerd. Eén is de loods op het industrieterrein ten zuiden van het centrum van Dordrecht, welke is bezocht. Er is daar 1 werkmeester voor de Werkplaats. Daar zijn in de regel 8 tot 10 deelnemers. Verder hebben zij werkervaringsplaatsen in een kas van een klant (werkgever) buiten de stad. Er zijn ook werkervaringsplaatsen in de zorg. Dit is met name voor vrouwen die worden opgeleid voor een baan in de thuiszorg. Verder zijn er plaatsen in de schoonmaak,. Zeer belangrijk zijn de plaatsen in de bouw. Op de Werkplaats zitten jongeren en ouderen door elkaar. Er is ook een aparte Werkplaats voor zo'n 30 jongeren (dan 23 jaar). Het is de regel dat cliënten van de Werkplaats niet langer dan 2 a 3 weken op 1 plaats werken, zodat zij niet gewend raken aan die ene plaats en weten dat zij straks elders geplaatst worden. Geheel afhankelijk van omstandigheden wordt cliënt naar andere locatie verwezen. Diagnose • Nieuwe instroom werk zo'n 3 a 4 weken op de Werkplaats (jongeren 2 weken). Tijdens deze periode doen zij de diagnose (in dit geval met instrument).
TNO rapport |018.11415
95
•
•
•
•
•
• Begeleiding
Trajectadvies
Uitstroom
Nazorg
Zij bepalen snel wie productie capaciteiten heeft en naar een AGU 1 kan of naar een werkgever en wie afgeschreven wordt. DortMij doet aan branche oriëntering. Daarvoor is 3 maanden voldoende. Omdat zij een klein bedrif zijn (en willen blijven) kennen zij hun cliënten persoonlijk. Ze gebruiken een 'instrument' bij de beoordeling dat bestaat uit 'lijsten'. Dit meet 1. de basale werknemersvaardigheden, zoals dicipline, werkhouding etc. 2. Flankerende eigenschappen, zoals goede verkoopeigenschappen (van eigen gedrag), medewerking (geen petje dwars zetten), meewerken, collegialiteit etc. Met name de werkmeester vult deze lijsten in. Dezelfde lijsten geven zij aan werkgevers (hun klanten) waar personen werkervaring opdoen of gedetacheerd worden. Een deel van de instroom schrijft DordtMij (snel) af. Men noemt dit afschrijven omdat men ook niet weet wat andere reïntegratiebedrijven of de Brug deze mensen nog te bieden heeft. Afgeschreven is eindeverhaal en hoeft in de regel bij hen niet terug te komen. In de regel is de drie maanden genoeg voor de cliënt. Wel is er onderscheid tussen klanten: Hoger opgeleiden (schoolverlaters) kunnen beter niet al te lang op de Werkplaats blijven laat men liefs snel bemiddelen of naar AGU 1 of 2 doorstromen. De tussen groep blijft langer op de Werkplaats. Soms langer dan drie maanden. Die houden ze wat langer vast om hen elders of op AGU te kunnen plaatsen. Degenen zonder opleiding krijgen vaak advies voor de Brug .
Werkbegeleiding • De eerste weken gaan de begeleiders nog wat 'drukken' maar na enige weken gaan ze het meer over laten aan de cliënt of hij zelf wil werken. • Op de Werkplaats is de werkmeester de begeleider. Zoekbegeleiding Er is geen vast tijdstip voor begeleiding bij zoeken naar vacatures. Dit gebeurt als er weinig productiewerk voorhanden is. • Scholing vindt niet of nauwelijks plaats. Wel stimuleert men het halen van een rijbewijs of ander certificaat. Verzuimcontrole • Is volgens de directeur streng doch rechtvaardig. • Ongeoorloofd verzuim wordt gemeld aan de SD. • Nieuwe instroom werk zo'n 3 a 4 weken op de Werkplaats (jongeren 2 weken). Tijdens deze periode doen zij de diagnose (met instrument). Zij bepalen snel wie productie capaciteiten heeft en naar een AGU 1 kan of naar een werkgever en wie afgeschreven wordt. • Prestaties zijn naar eigen indruk goed • 30% valt af, meldt zich niet meer of meldt zich ziek. Hier hebben ze regelmatig kontakt over met Sociale Dienst. • 40% stroomt uit naar werk of AGU. • 30 % naar Springplank Brug. Daar probeert men met de klantmanager overleg over te hebben. • Er is met name nazorg voor degenen die naar de eigen AGU doorstromen.
TNO rapport |018.11415
A.4
96
Beschrijvingen AGU Naam reïntegratiebedrijf: DordtMij Trajectonderdeel: branchegerichte praktijkstage – AGU 1 Personeel Kantoor en locatie in Dordrecht • Zie Werkplaats • Aan AGU 1 nemen ongeveer 30 cliënten deel Intake
• •
Wie van uit de DordtMij Werkplaats op AGU 1 wordt geplaatst wordt verondersteld te kunnen werken. Bij intake vanuit andere Werkplaats nog al eens dat men dat cliënt niet geschikt is. Deze cliënten hebben deze vaak niet voldoende capaciteit/werkritme om hun AGU 1 of 2 aan te kunnen. Bij aanmelding van externe instroom via de SD is er voor DordtMij slechts drie tot vier weken de tijd om een plek voor deze mensen te vinden.
Werkaanbod praktijkstage
• • • • • •
Cliënten starten standaard met fase 1 (AGU 1). Praktijkstages vinden plaats in de regio. Er zijn er diverse: Zorg is gericht op stage plaatsen in de stad Bouw is gericht op omgeving, vooral Rotterdam. Groen is gericht op kassen buiten Dordrecht.. AGU is vanuit het verleden core business en dan vooral AGU 2, detachering. Vanuit Werkplaats proberen ze 80% zo snel mogelijk direct op branche orientering te krijgen en naar klanten (WG) te plaatsen die dan kijken of ze het volhouden. DordtMij 'probeert zo veel mogelijk de vaart er in te houden' en cliënten snel door AGU 1 te krijgen.
Begeleiding
•
De AGU-trajecten leiden de deelnemers na de instroom via een stage (fase 1), een arbeidscontract met DordtMij plus detachering bij een bedrijf (fase 2), naar een arbeidscontract met een extern bedrijf (fase 3). Volgens DortMij verdienen de deelnemers dat contract zelf; en zijn ze daarbij graag behulpzaam en passen al hun kennis en ervaring toe om de kans op succes zo groot mogelijk te maken. In deze laatste fase is voorzien in nazorg om het arbeidscontract te bestendigen.
Uitstroom
•
Cliënten proberen vanuit de Werkplaats ook zelf zo snel mogelijk betaald werk te vinden.en een inkomen op AGU 2 niveau te krijgen. Degenen die eenmaal het werkritme te pakken hebben willen zelf ook zo snel mogelijk een salaris verdienen en uit de bijstand. Dat is ook de verklaring waarom relatief veel vanuit AGU 1 direct naar een werkgever uitstromen. Vaak is dit op eigen kracht (7 van de in totaal 11 die vanuit AGU 1 direct naar werk uitstromen vond zelf werk). Vandaar hun lage door stroom naar AGU 2.
• •
Trajectonderdeel: loondienst en detachering – AGU 2 Werkaanbod • Bij AGU 2 wil DordtMij een fatsoenlijke werknemer leveren aan de klant (werkgever). De cliënt staat dan bij hen een jaar op de loonlijst en is tijdens de AGU 1 periode dusdanig gevormd dat hij het werk aan moet kunnen. • Op AGU 2 maakt DordtMij verlies. Vooral vrouwen worden gedetacheerd in de zorg en die zijn duur voor Dordrecht terwijl de klant slecht betaald.
TNO rapport |018.11415
97
•
Begeleiding
•
In de bouw is de vraag veel het beter. In het vervolgtraject ‘Tussen A2 en A3 kan geen licht zitten. Dan heeft cliënt zo goed gepresteerd . Dan wil hij ook werken. • TNO heeft geen werkplekken in de AGU 2 bezocht. DordtMij verzorgt geen tot weinig opleiding. Wel Nederlandse les indien nodig. Ook andere lessen worden ad hoc opgezet, zoals nu voor een combinatie klasje (Jongeren uit de Werkplaats plus AGU) waar ze een programma voor hebben lopen. Dat is afhankelijk van de vraag naar arbeidskrachten. Als ze ‘opstropen’ (niet extern te plaatsen zijn) dan geven ze een programmatje. Maar als het loopt dan moet je ze niet te lang vasthouden.
Trajectonderdeel: nazorg regulier werk (geen compensatie loonkosten) – AGU 3 Nazorg • Veelal verdwijnen de cliënten op den duur zelf naar een andere werkgever. De bonus na 6 mnd plaatsing bij externe werkgever vindt hij minder belangrijk. • Zoals gezegd is de uitstroom van A1 naar A3 meer dan ze lief is. ‘Maar dan moeten ze ook niet na terugkomen’.
TNO rapport |018.11415
98
Naam reïntegratiebedrijf: Dienstencentrum voor Midden en Kleinbedrijf DMK Trajectonderdeel: branchegerichte praktijkstage – AGU 1 Personeel • Kantoor in Dordrecht • 1 projectleider • 2 consulenten • 1 administratief medewerkster • Locatie in Zevenbergen • 1 werkleermeester • 1 assistent werkleermeester • 1 trainer sollicitatievaardigheden en –begeleiding Consulenten zijn ervaren krachten waarvan een deel al langer in dienst is van DMK en een deel geworven is na de opdrachtverlening. Bij de werving hebben zich geen kandidaten vanuit de gemeente gemeld. • Regio • Job coaches rijden de locaties langs, de stage werkplekken en de detachering Werkplaatsen bij bedrijven. • Directeuren werven stageplaatsen en vacatures bij klanten (werkgevers). Intake
• • • •
Werkaanbod praktijkstage
• •
•
•
• •
Aanmelding cliënt gebeurt door middel van een fax vanuit de Sociale Dienst met daarbij een advies van de Werkplaats. De cliënt wordt uitgenodigd naar kantoor voor een intakegesprek, waarin wordt uitgelegd wat hem ongeveer te wachten staat. DMK is in principe verplicht iedere cliënt te accepteren. Ze mogen wel een negatief advies aan de sociale dienst doorgeven. Een klant kan binnen een week na aanmelding vanuit de Sociale Dienst aan het werk. Soms duurt dit ook twee weken maar zelden langer. De cliënt wordt vervolgens zo snel mogelijk in het traject geplaatst. Meestal op woensdag. Die dag worden trainingen gegeven. De voorkeur gaat uit naar een groepsintake van 3 personen, omdat de kritieken van mede cliënten makkelijker te verwerken zijn dan die van de begeleiding. Als de een zeurt dat het werk zwaar is en de andere nieuweling pakt het gewoon op, dan verdwijnt de weerstand en wordt er toch een poging gewaagd het werk aan te vatten. Cliënten starten standaard met fase 1 (AGU 1). Volgens de offerte bestaat de praktijkgerichte oriëntatie en praktijkstage de eerste dertien weken uit een speciaal ontwikkeld oriëntatieprogramma. Dit is opgebouwd uit een programma van training, sport, bedrijfsbezoek en oriënterende stageplaatsen. De consulenten zeiden niet dat sport ook daadwerkelijk wordt aangeboden. De volgende drie weken wordt werkritme en werkervaring opgedaan in praktijkstages. Bij het goed doorlopen van deze periode zal een arbeidsovereenkomst met DMK worden afgesloten voor minimaal 32 uur en een maximale periode van 12 maanden. Nieuwkomers starten bijvoorkeur op woensdag en worden dan in groepen van drie ingewijd, te beginnen met een training waarin zij een 'goede introductie krijgen'. Dit werkt beter omdat men dan van elkaar leert. Locatie De branchegerichte praktijk stages vinden plaats in Zevenbergen waar de deelnemers door DMK verworven opdrachten uitvoeren. In hetzelfde gebouw worden de trainingen gegeven. Vrijwel alle deelnemers starten in de Werkplaats totdat een passende stage bij een (externe) werkgever is gevonden.
TNO rapport |018.11415
99
• •
•
• • • •
• •
•
•
•
• Begeleiding
In de hal werken de cliënten 4 dagen per week. In totaal zijn er zo'n 30 tot 40 cliënten in de hal in groepen werkzaam waarvan 27 uit Dordrecht. De werkzaamheden in de productiehal betreffen vooral 'licht' productiewerk dat de Algemeen directeur heeft binnengehaald. Dit werk varieert weinig. Het lichte werk omvat cadeaupapier oprollen en inpakken, doosjesvouwen, DVD-hoesjes openen en omprijzen. Sommige cliënten benoemen het werk als zwaar. Om 07.15 uur ‘s ochtends rijdt er een bus naar de hal vanaf het centraal station van Dordrecht. De bus komt uit Rotterdam alwaar andere cliënten zijn ingestapt. Van 8.15 tot 16.15 wordt er gewerkt met pauzes tussendoor. Met deze aanpak raken de cliënten vertrouwd met regelmatig op tijd opstaan en arbeidsritme. Diagnose Tijdens het verblijf op de Werkplaats wordt de cliënt beoordeeld. Er wordt gelet op werkhouding, omgang met collega's en chefs, flexibiliteit etc. DMK werkt bij de Intake en aanvang in de productiehal wel met een 'Beoordelingsformulier' maar dit gebeurd niet systematisch. Na enige tijd 'leert men de client kennen' en houdt men dit niet meer op papier bij. De medewerkers van DMK en andere coaches rapporteren dan vooral mondeling aan elkaar over de vorderingen van cliënten. Praktijkstage Sommige deelnemers vinden snel een stageplek, voor anderen duurt dat wat langer en enkele deelnemers blijven de volledige 6 maanden in de Werkplaats Tijdens ons bezoek werkt circa de helft van de cliënten die op een praktijkstage zit op een externe werkervaringsplaats, de anderen werken in de hal omdat er op dat moment geen stage plaats is. De Werkplaats is gericht op het aanleren van werknemersvaardigheden zoals op tijd komen, communiceren met leidinggevenden en collega’s, et cetera. Voor dat doeleind is de inhoud en diversiteit van het werk minder van belang. De diversiteit bij externe werkervaringsplaatsen is groter. Een aantal deelnemers doet ervaring op in de lichte productie-industrie of distributie. Onder meer bij distributiecentra van Leenbakker (Raamsdonkveer) Kruitvat en Blokker. Verder bij Itho (assemblage) en Greenbrothers (tuinbouw). Deze bedrijven bieden ook stageplaatsen. DMK zorgt voor vervoer van en naar deze bedrijven.
Werkbegeleiding • Consulentes voeren functioneringsgesprekken en sturen bij. • Tijdens de “reguliere” werkdagen is 1 werkbegeleider aanwezig • Zo'n 1 keer in de maand gaat de job coach 1 op 1 zitten praten met de cliént over zijn werkzaamheden. Dan wordt een cliënt soms hard geconfronteerd met zijn of haar gedrag en soms geprezen met de gemaakte vorderingen. Soms ook spreekt men de cliént individueel aan tijdens zijn of haar werkzaamheden. • Training • Woensdag is (soms) een trainingsdag. Onder leiding van een psychologe wordt er dan een groepsgesprek gevoerd (met ongeveer twintig) mensen die hun ervaringen delen. Zijn er veel cliënten op locatie dan wordt de groep opgedeeld.
TNO rapport |018.11415
Uitstroom
100
Vragen die aan de orde komen zijn: wat wil ik, wat kan ik, wat kun je verwachten, gebeurtenissen op het werk en hoe moet het nu verder? Deze groepsgesprekken hebben geen vaste duur, maar kunnen al gauw twee uur in beslag nemen. • Aan cliënten die al in aanmerking komen voor detachering (of in een enkel geval voor een baan elders) wordt een sollicitatietraining gegeven. Vaak door middel van een rollenspel, waarin de psychologe de nieuwe baas speelt, wordt geoefend dat de cliënten over zichzelf vertellen. De gesprekken die vervolgens bij het “nieuwe” bedrijf gevoerd worden zijn alleen ter kennismaking, omdat de cliënt op dat moment al geaccepteerd is. Het gaat er dan om dat de cliënt een eerste goede indruk maakt. • Naast de trainingen biedt DMK aan een selecte groep ook cursussen aan. Ze hebben iemand in dienst die deeltijd docente is bij SVD (drogisterij opleiding) en deels bij DMK (in Rotterdam). De laatste tijd hebben ze echter te weinig geschikte kandidaten voor de drogisterij, waardoor dit project niet zo goed loopt. In de Drogisterijbranche moet je goed Nederlands spreken. • Scholing wordt niet aangeboden. DMK vindt dat pas zinvol als cliënt in dienst is van een bedrijf. Verzuimcontrole • Het ziekteverzuim is erg hoog. In december behaalde DMK een score van 19.4%. Dit terwijl ze behoorlijk hard optreden. Hoofdpijn is bijvoorbeeld geen geldig argument om niet te gaan werken. • Verzuimcontrole start bij vertrek van de bus sóchtends. Bij het NS station is een consulent aanwezig die hen opvangt en noteert wie er afwezig zijn. • De bus rijdt op tijd weg en de afwezigen worden nagebeld en Indien mogelijk alsnog op de trein naar Zevenbergen gezet. Een enkele afwezige is telefonisch niet bereikbaar, soms met als excuus geen beltegoed hebben. Vooral maandagochtend zijn cliënten afwezig als de bus vertrekt. • Komt de bus te laat dan zijn cliënten al weer naar huis. • Het ongeoorloofde verzuim wordt gerapporteerd aan de Sociale Dienst. Als sanctie worden de cliënten vervolgens gekort op hun uitkering. • Na 3 tot 6 maanden stromen de cliënten in de regel door naar de fase 2. De eerste AGU fase is er niet op gericht elders regulier werk te vinden voor de cliënten. DMK neemt de cliënten liever zelf in dienst, omdat de betalingsregeling vanuit de gemeente ook op deze manier is ingericht. Men biedt de geselecteerde cliënten een arbeidscontract voor een jaar aan en detacheert hen. Dit gebeurt dus nadat een bedrijf heeft te kennen gegeven een detacheringsplaats beschikbaar te hebben. De cliént raakt dan zijn uitkering kwijt. DMK ontvangt Loonkostensubsidie van maximaal 50 procent van 80 procent van het wettelijk minimumloon.
Trajectonderdeel: loondienst en detachering – AGU 2 Werkaanbod • DMK heeft contact met een aantal bedrijven die werkplekken speciaal creeerden voor te detacheren cliënten. De cliënt is op dat moment dus in dienst bij DMK, meestal met een jaarcontract. Het is de bedoeling dat cliënten daarna nog tenminste zes maanden in dienst wordt genomen door het “inleenbedrijf”. De diversiteit bij detachering is relatief groter. De meeste deelnemers doen licht productiewerk in de productie-industirie of distributie. Onder meer bij distributiecentra van Leenbakker, Kruitvat en Blokker. Verder bij Itho en Greenbrothers (tuinbouw). Deze bedrijven bieden ook stageplaatsen. • TNO heeft geen werkplekken in de AGU 2 bezocht.
TNO rapport |018.11415
Begeleiding
101
•
Op de werkplek is begeleiding aanwezig vanuit het bedrijf en niet vanuit DMK. De jobcoach van zo’n werkplek komt ze “uitzoeken” en in overleg met DMK gaat de cliënt bij het bedrijf werken.
Trajectonderdeel: nazorg regulier werk (geen compensatie loonkosten) – AGU 3 Nazorg • Na 3 tot 6 maanden AGU 2 start fase 3 waarbij de gemeente Dordrecht geen Loonkostensubsidie verstrekt. Nadat de cliënt 6 maanden in een reguliere betrekking (zonder subsidie) heeft gewerkt kan DMK een bonus claimen bij de gemeente van 50% van 80% van het WML. • DMK zorgt voor begeleiding van deelnemers die vanuit AGU 1 of 2 regulier aan het werk zijn gegaan. De begeleiding is gericht op het versterken van de werknemersvaardigheden en (beroeps)kwalificaties van de deelnemer.
TNO rapport |018.11415
102
Naam reïntegratiebedrijf: ReWork B.V. Trajectonderdeel: branchegerichte praktijkstage – AGU 1 Personeel • 1 senior projectleider (op locatie) • 3 consulenten (sinds kort 4 consulenten); • 1 werkleermeester • 1 assistent werkleermeester • 1 trainer sollicitatievaardigheden en –begeleiding • De senior projectleider is verantwoordelijk voor de uitvoering en rapporteert aan de manager operations. • Consulenten zijn ervaren krachten waarvan een deel al langer in dienst is van ReWork en een deel geworven is na opdrachtverlening. Bij de werving hebben zich geen kandidaten vanuit de gemeente gemeld. • Door ziekte en mobiliteit heeft ReWork een periode last ondervonden van onderbezetting. Inmiddels is de capaciteit weer op orde. • De taak van assistent leerwerkmeester wordt ingevuld door een cliënt (in loondienst) die fungeert op MBO+ niveau. Intake
•
• • • Oriëntatie
•
• •
•
•
Werkaanbod
. •
Na aanmelding wordt cliënt uitgenodigd voor een intakegesprek dat een consulent aan de hand van een gespreksprotocol afneemt en vast legt in een plaatsingsplan. Zo nodig kan consulent gebruik maken van assessment of medisch onderzoek. In overleg met klantmanager van de gemeente wordt besloten om aanmelding wel of niet te effectueren (voldoet cliënt aan profiel AGU?). Cliënten starten standaard met fase 1 (AGU 1). Cliënten starten conform offerte met een vierweekse arbeidsoriëntatietraining op grond waarvan trainer en consulent een persoonlijk begeleidingsplan opstellen. Zo nodig wordt een vaardigheidsassememt afgenomen (volgens offerte zouden bij alle deelnemers een vaardigheidsassement worden afgenomen). Betreft een training van 20 uur per week. Training wordt gegeven in een aparte ruimte met faciliteiten (PC’s, internet etc.) op locatie in Dordrecht waar ook een Werkplaats en de consulenten zitten. Cliënten kunnen werkervaring/ritme opdoen in de Werkplaats; krijgen trainingen op gebied van arbeidsoriëntatie en sollicitatievaardigheden; krijgen individuele gesprekken en het gedrag van cliënten wordt geobserveerd. In het begeleidingsplan / actieplan dat op basis van de eerste vier weken wordt opgesteld wordt besloten cq. vastgelegd of een deelnemer direct naar regulier werk kan worden bemiddeld of dat hij is aangewezen op AGU 2. Tevens wordt de branche(s) waarin deelnemer wordt bemiddeld en de begeleidingsbehoefte bepaald Voor het aanbieden van branchegerichte praktijk stages heeft ReWork op locatie een Werkplaats ingericht waar deelnemers door ReWork verworven opdrachten uitvoeren. De locatie van de Werkplaats is in hetzelfde gebouw waar ook de trainingen worden gegeven en de consulenten zijn gehuisvest. Vrijwel alle deelnemers starten in de Werkplaats totdat een passende stage bij een (externe) werkgever is gevonden. Sommige deelnemers vinden snel een stageplek, voor anderen duurt dat wat langer en enkele deelnemers blijven de volledige 6 maanden in de Werkplaats (op het moment van bezoek
TNO rapport |018.11415
103
•
•
•
•
•
•
Scholing
•
werkt circa de helft van de cliënten die op een praktijkstage zit op een externe werkervaringsplaats, dus exclusief de cliënten die nog in de arbeidsoriëntatieperiode zitten). Het gebruik maken van een eigen Werkplaats wijkt af van de offerte waarin ReWork beloofd de deelnemers stages aan te bieden bij verschillende bedrijven. Door afspraken met een diversiteit aan branches zou ReWork cliënten direct kunnen plaatsen in verschillende functies op verschillende niveaus. ReWork geeft de volgende verklaringen voor deze afwijking. De Werkplaats is opgezet omdat is gebleken dat cliënten (nog) arbeidsgewenning nodig hebben en omdat er een ‘stageplek op maat’ gevonden moet worden. Dat kost enig tijd. Bovendien ervaart ReWork een schaarste aan stageplekken bij (externe) werkgevers en is een aanzienlijk deel van het reguliere productie werk (waar volgens ReWork de meeste cliënten op aangewezen zijn) te zwaar voor de populatie en met name voor vrouwen (fysiek, maar ook doordat zij problemen hebben om werktijden en zorg voor kinderen te combineren, o.m. door problemen met kinderopvang). De eigen Werkplaats is flexibeler en cliënten starten vaak met een wat rustiger tempo. De zwaarte van productiewerk speelt overigens ook een rol bij het werk dat ReWork binnenhaalt voor verwerking in de Werkplaats. Vrouwen geven veelal de voorkeur aan administratieve werkzaamheden. Volgens ReWork is dat soort werk voor deze doelgroep lastig te vinden. De diversiteit van het werkaanbod in de Werkplaats is beperkt. Het betreft veelal licht productiewerk zoals het assembleren van interieurstalen voor een autofabrikant, het in elkaar zetten van een stofzuigeronderdeel, het behandelen van koperen lampenkapjes en het vouwen en verspreiden van folders. De diversiteit van het aanbod wordt mede bepaald door de aard van werkzaamheden die de (opeenvolgende) uit te voeren opdrachten vereisen. Daarnaast probeert ReWork de Werkplaats zoveel mogelijk als een regulier (productie)bedrijf te laten draaien, zodat deelnemers ook taken kunnen doen in de receptie, administratie, koffieverzorging etc (dit moet in de praktijk nog meer vorm krijgen). ReWork streeft naar een zo goed mogelijk match tussen wensen en kwaliteiten van een deelnemer en de stageplek. Zo is op moment van bezoek één van de deelnemers bezig met maken van een Powerpointpresentatie t.b.v. de officiële opening van het gebouw. De Werkplaats is met name gericht op het aanleren van werknemersvaardigheden zoals op tijd komen, communiceren met leidinggevenden en collega’s, et cetera. Voor dat doeleind is de inhoud en diversiteit van het werk minder van belang. Volgens ReWork is echter een groot deel van de deelnemers hoe dan ook aangewezen op licht productiewerk. De diversiteit bij externe werkervaringsplaatsen is groter. Een aantal deelnemers doet ervaring op als caissière bij Blokker, als alfahulp in de thuiszorg, als medewerkers bij groot- of tussenhandels of bij callcenters. ReWork heeft ook afspraken met een bedrijf in Tilburg waar deelnemers stoffen tellen en sorteren. ReWork heeft het vervoer van en naar Tilburg geregeld met een busje. ReWork richt zich niet op één specifieke branche, maar legt afhankelijk van de behoeften en kwaliteiten van de cliënten contacten met werkgevers. De externe werkervaringsplekken van ReWork zijn niet door TNO bezocht. De praktijkstages en de parallel daaraan lopende (sollicitatie)begeleiding bepalen gezamenlijk de tijdsbesteding van 32 uur per week (zie ook begeleiding). Scholing wordt alleen aangeboden als dat direct nodig is om aan het werk te
TNO rapport |018.11415
104
komen of voor het verkrijgen van specifieke functie. Het diploma basisveiligheid VCA is bijvoorbeeld voor veel productiewerk vereist. Sommige cliënten volgen ook beveiligings- of heftruckopleidingen. Scholing zonder baangarantie worden in principe niet ingezet. In de praktijk wordt daarom beperkt geschoold. Volgens ReWork is het gebrek aan scholing vaak ook niet de reden dat een cliënt niet aan het werk komt (uitgaande van licht productiewerk waar veel cliënten op zijn aangewezen). De belemmeringen liggen veelal op het gebied van arbeidsethos/visie, motivatie, arbeidsritme en werknemersvaardigheden. Begeleiding
•
•
•
• •
•
Uitstroom
•
•
Cliënten krijgen een vaste consulent toegewezen die gedurende het gehele traject ‘eindverantwoordelijk’ is voor het verloop en de resultaten van het traject. De consulent bemiddelt, voert een functiegerichte coaching uit en rapporteert aan de klantmanager van de gemeente. Omdat consulent en cliënt ingeval van de Werkplaats op dezelfde locatie zitten, kan er sprake zijn van veelvuldige en ad hoc contacten. De consulenten plannen daarnaast periodieke afspraken in. De consulenten streven er naar om cliënten die op een externe werkervaringsplaats zitten maandelijks te bezoeken. De begeleiding op de werkvloer wordt gedaan door de werkleermeester. Hij doet de operationele aansturing, inwerking, werkverdeling, functioneringsgesprekken, ziet toe op naleving van de afspraken (begin en eind werktijden, ziekteverzuim) en rapporteert aan de consulenten. Hij begeleidt tevens de deelnemers op de externe werkervaringsplaatsen. Vanwege de span of control zijn een deel van de taken van werkleermeester gedelegeerd aan een assistent, die is geworven uit de instroom van cliënten. Voor het opstellen van persoonlijke evaluaties en plannen komen consulent, werkleermeester en projectleider bij elkaar. Naast de vierweekse arbeidsoriëntatietraining krijgen alle deelnemers gedurende het gehele traject naast de praktijkstage begeleiding bij het solliciteren (werk aan werk). Hierin worden deelnemers ondersteund bij het zoeken naar geschikte vacatures, het onder woorden brengen van de eigen kwaliteiten, het schrijven van sollicitatiebrieven het oefenen van sollicitatiegesprekken. De begeleiding gebeurt zowel klassikaal als individueel. Het aantal uren dat een cliënt begeleiding krijgt is afhankelijk van de persoonlijke begeleidingsbehoefte. Als er sprake is fluctuaties in het werkaanbod in de Werkplaats komt het voor dat gedurende die periode meer tijd wordt besteed aan de ‘zoekbegeleiding’. Bij het zoeken van stageplekken en regulier werken worden vrijwel alle medewerkers betrokken. De cliënt wordt gestimuleerd zelf een actieve rol te spelen, maar wordt daarbij ondersteund door zijn consulent en de trainer. Ook heeft ReWork een aantal jobhunters in dienst die voor onder meer voor Dordrecht vacatures verwerven. De (externe) stageplekken worden altijd geworven met als doel reguliere arbeidsinpassing. De werkgever tekent daartoe een intentie in de stageovereenkomst. In de praktijk lukt dit volgens ReWork ook in de meeste gevallen. Als er al sprake is van uitval, dan gebeurt dit vrijwel altijd in de eerste weken van de praktijkstage. ReWork is primair gericht op het vinden van regulier werk tijdens AGU 1 (meestal via praktijkstage). Detachering is daarbij een middel en geen doel. Als het niet nodig is wordt het instrument van detachering niet ingezet: alleen
TNO rapport |018.11415
105
•
deelnemers die zonder loonkostensubsidie (nog) niet regulier aan het werk komen leidt ReWork door naar AGU 2. In de praktijk is dat minder dan de contractueel afgesproken intentie van 60%. Dit komt volgens ReWork omdat een aanzienlijk deel van de ingestroomde cliënten ná werkgewenning redelijk goed bemiddelbaar is. Ook meldt ReWork dat detachering voor hen geen interessante optie is (duurder + meer risico’s) en ook werkgevers vaak geen interesse hebben (geen behoefte aan tussenpartij). Een werkgever voelt zich bovendien meer verantwoordelijk voor een werknemer die hij zelf in dienst heeft dan voor een werknemer die gedetacheerd is. De achterblijvende resultaten t/m het 3 kwartaal van 2005 (44% tegen 59% gemiddeld) wijt ReWork deels aan een registratieachterstand bij ReWork. Deze achterstand is inmiddels ingehaald. Ook de tijdelijke onderbezetting van het personeel kan gevolgen hebben gehad voor de resultaten. Volgens contractbeheer zijn de resultaten van ReWork inmiddels bijgetrokken.
Trajectonderdeel: loondienst en detachering – AGU 2 Werkaanbod • Cliënten die nog niet regulier aan het werk kunnen, maar waarvan ReWork wel verwacht dat ze binnen een jaar na regulier werk kunnen worden bemiddeld, wordt een detacheringsdienstverband aangeboden. Bij het zoeken naar werkplekken gaat ReWork zo veel mogelijk uit van de behoeften en kwaliteiten van een deelnemer. Het zoeken van geschikte werkplekken gaat op vrijwel dezelfde wijze als voor het zoeken van regulier werk. Voor de detachering komen cliënt in loondienst bij zusterbedrijf Werkteam. • TNO heeft geen werkplekken in de AGU 2 bezocht. Begeleiding
•
•
De begeleiding tijdens AGU 2 is in grote lijnen gelijk aan de begeleiding tijdens AGU 1, al ligt het accent meer op werk en is de begeleiding vooral gericht op de praktijk. De zakelijke contacten met werkgevers komen voor rekening van Werkteam.
Trajectonderdeel: nazorg regulier werk (geen compensatie loonkosten) – AGU 3 Nazorg • ReWork zorgt voor begeleiding van deelnemers die vanuit AGU 1 of 2 regulier aan het werk zijn gegaan. De begeleiding is gericht op het versterken van de werknemersvaardigheden en (beroeps)kwalificaties van de deelnemer.
Naam reïntegratiebedrijf: Fourstar Reïntegratie Service B.V.
TNO rapport |018.11415
106
Trajectonderdeel: branchegerichte praktijkstage – AGU 1 Personeel • 1 manager projecten en organisatie (op locatie) • 3 consulenten • 1 voorman Werkplaats • 1 trainster Talent & Karakter (basistraining) • 1 trainer jobcentre • De voorman en één van de consulenten is afkomstig uit de cliëntèle van Dordrecht (evenals de receptioniste). Hiermee is Fourstar reeds een deel van de geoffreerde belofte om 5 cliënten aan te nemen, nagekomen (een vierde aangenomen cliënt is wegens te grote belemmeringen weer ontslagen). • Consulenten zijn ervaren krachten of hebben passende opleidingsachtergrond. Intake
• •
•
Diagnose oriëntatie
en •
•
•
Werkaanbod
•
•
•
Na aanmelding wordt cliënt uitgenodigd voor een intakegesprek dat consulent aan de hand van een vast format afneemt en vastlegt. In geval van (vermoeden van) medische klachten kan cliënt doorgestuurd worden naar de arbodienst of naar een expertisebureau voor een probleemanalyse. Cliënten die niet voldoen aan profiel AGU worden in overleg met gemeente terugverwezen. Na het intakegesprek starten alle deelnemers met een basistraining van 3 weken (volgens de offerte zou dat 2 weken zijn); met een tijdsbeslag van 3 dagen (24 uur) per week (Talent en Karakter). Het betreft een competentiegerichte training, waarmee cliënt en Fourstar een beeld krijgen van wat cliënt in de mars heeft en van de zaken waarmee rekening moeten worden gehouden (fysiek en cognitief). Cliënten leren dat om aan het werk te komen zij vooral zelf actie moet ondernemen, m.a.w. ‘werken voor werk’. De training omvat de volgende elementen: diagnose, oriëntatie, kwalificatie en sollicitatie (DOKS). Onderdelen die aan bod komen zijn: motivatiecheck, capaciteitenonderzoek, beroepeninteressetest, EVC, et cetera. De training wordt afgesloten met een traject/begeleidingsplan waarin de stappen en de begeleidingsbehoefte voor het AGU 1 (en eventueel AGU 2) traject worden vastgelegd. Alle cliënten gaan na de drieweekse training naar het Arbeids Trainings Centrum (ATC). Een Werkplaatsachtige omgeving op de eigen locatie waar clienten werkritme en –ervaring kunnen opdoen. Deze aanpak staat niet expliciet vermeld in de offerte van Fourstar en wijkt af van het in de offerte beschreven aanbod met ‘drie programmalijnen’ (1. solliciteren, 2. oriëntatie en kwalificatie, 3. kwalificatie). In het ATC verrichten de deelnemers licht productiewerk, waarbij de (werk)druk minder groot is dan in een regulier bedrijf. Doel van het ATC is deelnemers z.s.m. te laten doorstromen naar een ‘reguliere’ werkervaringsplaats. De duur van het verblijf in het ATC is maximaal 6 maanden. Cliënten in AGU 1 stromen steeds sneller door naar een reguliere werkervaringsplaats (en blijven dus minder vaak 6 maanden in het ATC). Deze toename heeft onder meer te maken met de tijd die nodig was voor het opbouwen van de Werkplaats en een specifiek netwerk met werkgevers. Op dit moment verblijven cliënten na intake en oriëntatietraining (circa 1
TNO rapport |018.11415
107
•
•
•
Scholing
•
•
•
Begeleiding
•
•
maand) gemiddeld 2 maanden in het ATC en 3 maanden in een reguliere praktijkstage. De twee maanden in het ATC heeft Fourstar nodig om cliënt te leren kennen (kwaliteiten, wensen, beperkingen) en ‘een praktijkstage op maat’ te zoeken. De resterende 3 maanden bij een reguliere werkgever zijn volgens Fourstar lang genoeg voor de cliënt om het werk te leren kennen en voor de werkgever om de deelnemer te leren kennen en de beslissing te nemen hem wel of niet in loondienst te nemen. Op dit moment zitten er circa 30 deelnemers in het ATC, waarvan een deel in de trainingsruimte (nieuwe instroom). Cliënten moeten 32 u/pw werken van 9.00 tot 16.00 uur en ’s woensdags tot 12.30 uur. Als ze te laat of ziek zijn moeten ze dat vooraf melden. Hoewel ze tijdens AGU 1 nog onder WWB-regime vallen, moeten vakanties ook bij Fourstar worden gemeld/ingepland. In het algemeen bestaat het werkaanbod uit productiewerk. Volgens Fourstar zijn de meeste cliënten ook aangewezen op dit soort werk. Fourstar wijst er ook op dat met de WWB geen sprake meer is van ‘passend werk’ maar van algemeen geaccepteerd werk. Dit neemt overigens niet weg dat als een cliënt meer in zijn mars heeft Fourstar zich wel inspant om een passende plek te vinden (zie bijvoorbeeld de cliënten die Fourstar zelf in dienst heeft genomen). Zonder duidelijk relatie met baan school Fourstar niet. Zonder concrete baangarantie is het een kostbaar instrument. Volgens Fourstar kweekt het bovendien hoge verwachtingen. Als cliënten een diploma hebben, willen ze ook alleen in dat vak aan het werk. Mede gezien de duur van AGU1 zet Fourstar alleen praktijkgerichte en korte opleidingen in, bijvoorbeeld voor functies waarvoor een diploma of certificaat vereist is, zoals de EVOopleiding voor logistiek medewerker of opleidingen voor magazijnwerk en heftruckchauffeur. Ook volgen meerdere cliënten opleidingen voor VCA en BHV. Vanwege de vraag naar taxichauffeur en de tegenwoordig verplichte taxipas, kunnen cliënten. ook een kortdurende taxiopleiding volgen (VVCR). Meestal laat Fourstar cliënten eerst werken op een werkervaringsplaats. Als dat goed uitpakt biedt Fourstar scholing aan. Het behalen van een taxipas gebeurt vrijwel alleen nadat een cliënt, de taxiwerkgever en Fourstar een gesprek hebben gehad over een concrete werkplek. Vaak starten cliënten al tijdens de opleiding met het werk en kunnen ze na opleiding direct regulier in dienst. Fourstar maakt ook gebruik van de mogelijkheden bij WESP, een houtleerwerkbedrijf. Cliënten kunnen daar 3 maanden aan de slag op een werkervaringsplaats. Gaat het goed dan kunnen ze een jaarcontract krijgen. De consulenten zijn en blijven eindverantwoordelijk voor het traject en onderhouden contact met de gemeente. De consulent ondersteunt vanuit zijn eigen netwerk bij het zoeken naar geschikte stageplekken. Doordat consulent en deelnemers op dezelfde locatie zitten, is begeleiding en contact informeel en kan het veelal ad hoc gebeuren. Op het moment dat een cliënt op een externe stageplek zit, worden afspraken ingepland met werkgever en cliënt voor de stagebegeleiding. De frequentie is afhankelijk van de deelnemer. Alle cliënten krijgen gedurende de gehele AGU zoekbegeleiding, ook in het ATC. De zoekbegeleiding is mede afhankelijk van de behoefte/noodzaak voor be-
TNO rapport |018.11415
108
•
•
•
Uitstroom
• •
•
geleiding bij de cliënt. Fourstar stimuleert eigen initiatief en activiteit maar ook onderlinge samenwerking tussen cliënten (bijvoorbeeld door vacatures voor elkaar in de gaten houden). Het uitgangspunt is: een cliënt moet zelf (leren) werken voor werk. De cliënten worden onder meer ondersteund bij zoeken naar vacatures, het opstellen van een cv, het schrijven van brieven, het oefenen van gesprekken en het afleggen van werkbezoeken (wat doet een orderpikker?). De voorman neemt het werk aan (ontvangt het product) en legt aan de deelnemers uit wat ze moeten doen. De voorman begeleidt cliënten ook bij de ontwikkeling van de onderlinge communicatie en ergernissen, werkritme, motivatie, et cetera. Tussen consulent en voorman vindt dagelijks afstemming plaats. In geval van ziekte gaat arbodienst dezelfde dag langs bij de cliënt en koppelt de bevindingen terug aan de consulent. Het te laat komen worden in de gaten gehouden door de voorman. Als het gedrag na een waarschuwing niet verbetert, volgt een melding naar de gemeente. Tijdens de scholing krijgen cliënten van de trainer van Fourstar huiswerkbegeleiding Voor alle werkervaringsplaatsen wordt een stagecontract opgesteld waarin een baanintentie is opgenomen. Fourstar is primair gericht op het vinden het zo snel mogelijk vinden van regulier werk. Detachering (AGU 2) wordt alleen ingezet als regulier werk nog niet mogelijk is. Fourstar is tevreden over de eigen resultaten in AGU 1 en 2, maar geeft aan dat het nog te vroeg is om over de echte effecten (duurzaamheid) van de Dordtse aanpak uitspraken te doen.
Trajectonderdeel: loondienst en detachering – AGU 2 Werkaanbod • Voor AGU 2 maakt Fourstar gebruik van zusterbedrijf Workstar in Breda. Cliënten krijgen een halfjaarcontract en worden met een busje tussen 7.15 en 7.30 opgehaald en tussen 17.45 en 18.00 weer afgeleverd in Dordrecht. Het werk is evenals in AGU 1 vrijwel altijd lichtproductiewerk. Wel komen er steeds meer functies in de fabriek van Workstar door uitbreiding van de werkprocessen. • TNO heeft Workstar niet bezocht. Begeleiding
•
Cliënten worden vanuit het AGU 2-dienstverband begeleid door Workstar en Fourstar om tijdens of aansluitend op de AGU 2 regulier werk te vinden (o.m. workshops solliciteren). Daarnaast maakt Workstar/Fourstar gebruik van jobhunters.
Trajectonderdeel: nazorg regulier werk (geen compensatie loonkosten) – AGU 3 Nazorg • Fourstar begeleidt deelnemers (en werkgevers) die vanuit AGU 1 en AGU 2 regulier aan het werk zijn gegaan, met als doel bestendiging van de arbeidsrelatie en verbetering van de werknemers vaardigheden. Dit onderdeel is door TNO niet nader onderzocht.
TNO rapport |018.11415
A.5
109
Evaluatiecriteria (tabellen bij hoofdstuk 2) De evaluatiecriteria zijn gebaseerd op afspraken, eisen en normen ten aanzien van de intake, diagnose, werkaanbod, begeleiding, bemiddeling, plaatsing en nazorg. We benoemen hierna de criteria, om te beginnen de algemene criteria die zowel voor de evaluatie van de Werkplaats als voor de AGU gelden van belang zijn. Algemene eisen en afspraken Er zijn meerdere algemene eisen door de gemeente gesteld aan de dienstverlening door zowel de inrichters van de Werkplaats als van de AGU. Een aantal van de prestatie eisen en kwaliteitseisen genoemd in bestek en contract blijven verder buiten de evaluatie omdat zij minder relevant zijn of omdat de Sociale Dienst dit zelf al onderzocht voor of na gunning van de opdracht. Dat het in te zetten personeel aantoonbare recente ervaring heeft met de reïntegratie van de doelgroep en goed Nederlands spreekt is al eerder onderzocht. De Sociale Dienst noemt het wenselijk wanneer het reïntegratiebedrijf beschikt over het Borea keurmerk zonder dat noodzakelijk te achten. Andere zaken die de Sociale Dienst zelf controleert zijn of het reïntegratiebedrijf zorg draagt voor het afsluiten van een verzekering Wettelijke Aansprakelijkheid en of het reïntegratiebedrijf is aangesloten bij een arbodienst. Zoals gezegd zijn van de hiervoor genoemde algemene eisen en afspraken in bestek, contract en offertes de meeste onderzocht door de Sociale Dienst bij de gunning van de opdracht een traject in te richten. In de onderhavige evaluatie studie beoordelen we een aantal algemene criteria voor de kwaliteit van de uitvoering. Het gaat om de volgende algemene afspraken en eisen: (tabel 2.0)
TNO rapport |018.11415
110
Tabel 2. 0 Algemene criteria voor kwaliteit
Onderwerp
Criterium
Kwaliteit inzet personeel:
Duidelijk is wie welke activiteiten uitvoert.
Kwaliteit proces:
Het reïntegratiebedrijf garandeert de inzet van voldoende personeel gedurende de looptijd van de opdracht; Bij afwezigheid van de werknemer, om welke reden dan ook, verplicht het reïntegratiebedrijf zich onverwijld een vakkundige plaatsvervanger in te zetten. Instrumenten/protocollen voor intake en (dynamische) diagnose of oriëntatie.
Eis en norm contract; Beoordeling offerte-eis; Conform offerte. Wie voert de afzonderlijke activiteiten uit? Welke functies stelt het reïntegratiebedrijf beschikbaar? Is er sprake van onderaanneming. Geen Knelpunten. Conform offerte; geen knelpunt Conform offerte Regeling vervanging personeel; geen knelpunt Geen norm; Wijze van kwaliteitsborging; Wat en Hoe?
Hierna behandelen we de evaluatiecriteria die specifiek zijn voor de Werkplaats en vervolgens die voor de AGU. Criteria voor instrument Werkplaats Eisen met betrekking tot de te verlenen dienst (A) De vier gecontracteerde reïntegratiebedrijven verplichten zich tot het aanbieden van trajecten met inzet van producten en activiteiten gericht op: • Verwerven van reguliere arbeid en / of; • Een advies over de vervolgtrajecten die beschikbaar zijn; • Inzet van instrumenten (taalcursussen, scholing en diagnose). Indien het reïntegratiebedrijf daarom vraagt stelt de Sociale Dienst flankerende instrumenten beschikbaar zoals medische en arbeidskundige diagnostiek, schuldhulpverlening en kinderopvang. Een traject bevat altijd tenminste de volgende elementen: 1. werkaanbod en – begeleiding, 2. Zoekbegeleiding en 3. Advies vervolgtraject. De daarmee verband houdende evaluatiecriteria worden in de paragrafen hierna benoemd. Werkaanbod Er zijn diverse eisen gesteld aan het werkaanbod op de Werkplaats. De criteria die in het evaluatieonderzoek zijn betrokken zijn vermeld in onderstaande tabel 2. 1.
TNO rapport |018.11415
111
Tabel 2.1 Criteria voor Werkaanbod Eis en norm contract; Beoordeling
Onderwerp
Criterium
Aanbod werk:
De werkzoekende krijgt een Werkplaatsovereenkomst van 13 weken met de mogelijkheid van verlenging (13 weken). Sociale Dienst door 3 ondertekend, norm: 100% bepaalt of dat een verlenging relevant is. verzuimprotocol
door 3 ondertekend, norm: 100%
De Werkplaats biedt een verblijf van 20 uur per week waarin door de cliënt werkzaamheden worden verricht, tijd beschikbaar is voor zoekbegeleiding en het volgen van cursussen zoals taalles en begeleiding is op de werkvloer. alleen in bestek; Jonger dan 23 jaar dan 32 uur per week norm: 100% "algemeen geaccepVoldoet aan de vraag en ontwikkelingen van de (lokale en regionale) teerd werk", norm: arbeidsmarkt 100%
leidt niet tot onverantwoorde beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen
Aanbod is divers (er valt iets te kiezen)
aanbod is berekend op werkzoekende zonder startkwalificatie en met persoonlijke problemen
Norm: niet onverantwoord'; Niet concurrerend met SW. Bestek en offerteeis; Conform offerte (vormgeving Werkplaats) alleen in bestek; oordeel klantmanager / klant
alleen in bestek; oordeel klantmanawerkzoekende doet werkervaring, werkritme, sociale vaardigheden ger / op; klant
Begeleiding Onderscheiden worden eisen ten aanzien van werkbegeleiding en die ten aanzien van zoekbegeleiding. We onderscheiden de volgen volgende criteria.
TNO rapport |018.11415
112
Tabel 2.2 Criteria voor begeleiding
Onderwerp
Werkbegeleiding:
Criterium
Eis en norm contract; Beoordeling
Werkbegeleiding richt zich op motiveren, activeren,
alleen in bestek; Conform offerte Wat en Hoe?
voorziet daarbij in een actieve verzuimpreventie en (laat) controleren op verzuim door een Arbodienst.
alleen in bestek; Conform offerte Wat en Hoe?
ondersteuning bij het zoeken naar geschikte vacatures bij alleen in bestek; CWI, uitzendbureaus, dagbladen, weekbladen, vakbladen en Conform offerte Wat en internet; Hoe?
Zoekbegeleiding
het aanleren van sollicitatievaardigheden individueel of groepsgewijs, in dien nodig
alleen in bestek; Conform offerte Wat en Hoe?
Taalles indien nodig
alleen in bestek; Conform offerte Wat en Hoe?
inzet van netwerk van werkgevers die reïntegratiebedrijf tot haar beschikking heeft
alleen in bestek; Conform offerte Wat en Hoe?
Dynamische diagnose: Advisering vervolgtraject Het reïntegratiebedrijf constateert door middel van de zogenaamde dynamische diagnose de belemmeringen voor de cliënt en draagt oplossingsmogelijkheden aan. Op basis daarvan formuleert het reïntegratiebedrijf adviezen: is het leer/ werk traject (AGU) haalbaar (afstand tot reguliere arbeidsmarkt 18 maanden of korter) in welke branche en/of functie is er voldoende slaagkans. Voor iedere deelnemer die de Werkplaats verlaat wordt een schriftelijk eindrapport (bij aanvaarding reguliere arbeid) of een trajectadvies verstrekt. Indien er een verlenging wordt geadviseerd dient het reïntegratiebedrijf een verzoek in bij de klantmanager waarin de duur van de verlenging (maximaal 13 weken) en het doel van de verlenging wordt toegelicht. Dat kan zijn dat er binnenkort uitstroom is naar reguliere arbeid of een trajectadvies AGU. Ook kan het reïntegratiebedrijf een advies afgeven voor instroom op andere instrumenten/ trajecten die de Sociale Dienst beschikbaar heeft of een advies voor zorg. In het laatste geval is de afstand tot de arbeidsmarkt door belemmeringen niet overbrugbaar.
TNO rapport |018.11415
113
Tabel 2.3 Criteria voor diagnose/trajectadvisering
Onderwerp
Criterium
Eis en norm contract; Beoordeling
Vervolgtraject Advies
Het reïntegratiebedrijf constateert belemmeringen voor de cliënt en draagt oplossingsmogelijkheden aan
Alleen in bestek: Wat en Hoe?
1. 2. 3.
Advies AGU (branche/functie) Advies ander instrument/traject Advies zorg (arbeidongeschiktheid)
Alleen in bestek; Aanwezig + kwaliteit Wat en Hoe?
Doorlooptijd De sociale Dienst heeft zelf onderzoek verricht naar de doorlooptijden van activiteiten (Zie onder meer de derde kwartaalrapportage.). Dit onder deel valt daarom deels buiten het onderzoek, maar niet buiten onze rapportage. Over het algemeen is de dienst tevreden over de geringe overschrijdingen. In minder dan tien procent van de gevallen zouden doorlooptijden zijn overschreden. De doorlooptijden waar de Dienst op controleert zijn de volgende eisen en normen: • Na aanmelding van de deelnemer door de klantmanager plaatst de Werkplaats de deelnemer binnen 48 uur. • Na 4 weken vindt een voortgangsgesprek plaats met de klantmanager en het reïntegratiebedrijf stelt dan een actieplan ter beschikking. • Uiterlijk in de 9e week moet er een trajectadvies zijn. • De werkzoekende blijft werkzaam tot doorplaatsing op het vervolgtraject. De termijn is maximaal 20 werkdagen na aanmelding. Resultaatafspraken en plaatsingsresultaat Na een contractperiode van 2 jaar worden de behaalde resultaten over de gehele periode voor het eerst gemeten en zal de opdrachtgever bij het halen van de resultaten kunnen overgaan tot verlenging van het contract en bij het niet halen van de resultaten tot ontbinding van het contract.
TNO rapport |018.11415
114
Tabel 2.4 Criteria voor prestaties uitstroom
Onderwerp
Criterium
Eis en norm contract; Beoordeling
Duur traject/uitstroom
binnen 3 maanden norm: 100% van klanten zonder verlenging
Prestaties output
Conform offerte?
De Sociale Dienst verwacht van de reïntegratiebedrijf dat 30% norm: tenminste 30% van de deelnemers in de Werkplaats uitstroomt naar een van de deelnemers in reguliere baan. Dit resultaat wordt gemeten op basis het de Werkplaats uitaantal kandidaten dat na 6 maanden na uitplaatsing nog stroomt naar een regusteeds een dienstverband heeft met een reguliere werkgever. liere baan. norm: 20% van de deelnemers nemen daadwerkelijk deel aan een arbeidsmarkt gericht uitstroomtraject. De resultaten moeten Verwacht wordt dat 20% van de deelnemers daadwerkelijk door de reïntegratiebedeel gaan nemen aan een arbeidsmarkt gericht uitstroomtra- drijf per kwartaal verject. antwoord worden.15
15
Nazorg. Bij uitstroom naar werk korter dan 6 maanden komt deelnemer terug naar de Werkplaats. Verschil nieuwe instroom versus zittend bestand?
inzichtelijk maken
Verschil per klantprofiel?
inzichtelijk maken
Hoe en wat?
Na een contractperiode van 2 jaar worden de behaalde resultaten over de gehele peri-ode voor het eerst gemeten en zal de opdrachtgever bij het halen van de resultaten kunnen overgaan tot verlenging van het contract en bij het niet halen van de resultaten tot ontbinding van het contract.
TNO rapport |018.11415
115
Criteria voor het instrument AGU De branchegerichte praktijkstage (AGU 1) Een branchegerichte praktijkstage vindt plaats binnen een bedrijf of een praktijkgerichte werkomgeving (stage, simulatiebedrijf). Een AGU 1 traject bevat tenminste de volgende elementen: 1. Oriëntatie, werkaanbod, 2. Begeleiding en 3. Advies vervolgtraject. Tabel 2.5 Criteria voor branchegerichte praktijkstage Onderwerp
Criterium
Eis en norm contract; Beoordeling
Intake
De kandidaat die voor een branchegerichte praktijkstage wordt voorgedragen dient door het reïntegratiebedrijf in traject genomen te worden.
Norm: Het aannamepercentage is 100%. % aanmelding
Oriëntatie
De maximale duur is 6 maanden zodat de kandidaat zich voldoende kan oriënteren en gewenning opdoen op de werkplek.
100% aanmelding
Werkaanbod
Een werkstage van ten minste 32 uur per week, binnen een bedrijf waarbij doorstroming naar een reguliere baan gega- alleen in bestek; randeerd is heeft de voorkeur. norm: Voorkeur
Fase 1 Branche gerichte praktijkstage
een concrete of perspectiefvolle functie is beschikbaar
Max. 6 mnd; 100%
Moeten voldoen aan de vraag en ontwikkelingen van de lokale en regionale arbeidsmarkt maar.
"algemeen geaccepteerd werk"; 100%
niet leiden tot onverantwoorde beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen
is divers Niveau 0 tot 1: ongeschoold tot assistentniveau
alleen in bestek offerte-eis; conform offerte (vormgeving Werkplaats) alleen in bestek; oordeel klantmanager / klant alleen in bestek; oordeel klantmanager / klant
Begeleiding
levert oriëntatie, gewenning, directe bem. begeleiding moet plaatsvinden vanuit een uitstroomgerichte Wat en hoe? houding
Scholing
Indien nodig wordt branche gerichte scholing en training ingezet
Incidenteel; Wat en hoe?
Uitstroom naar werk of naar AGU met werk
in bestek: 65% intentie
Uitstroom
TNO rapport |018.11415
116
Loondienst/detachering (AGU 2) De kandidaat wordt in deze fase door het reïntegratiebedrijf in dienst genomen. Tabel 2.6 Criteria voor Loondienst/detachering (AGU 2) Eis en norm contract Beoordeling
Onderwerp
Criterium
Fase 2 Loondienst/detachering
vanuit fase 1
Instroom
De instroom van kandidaten voor het detacheringtraject geschiedt via drie kanalen: 1. Nieuwe instroom, de kandidaat is via het Cwi in de Werkplaats actief geweest, waarna de klantmanager een AGU traject in het trajectplan heeft opgenomen. 2. Kandidaten die voor de reorganisatie aan een activeringstraject deelnamen, kunnen niet meer doorstromen naar traditioneel gesubsidieerd werk. Om die reden kunnen zij rechtstreeks doorstromen naar een AGU (mits zij voldoen aan de criteria). 3. ID/Wiw-werknemers waarvan het dienstverband afloopt of waarvan een overstap naar een AGU acceptatie plicht 65% wenselijk is kunnen op een AGU instromen (mits zijn of 60% uit voldoen aan de criteria). fase 1 (intentie)
Werkaanbod
algemeen geaccep Het reïntegratiebedrijf detacheert de kandidaat bij werkge- teerd werk, tenminste vers binnen de branche met voldoende perspectiefvolle banen. 32 uur , max 1 jaar; Een traject duurt maximaal 12 maanden. 100%
Verwacht wordt dat de kandidaat gedurende deze periode voldoende vaardigheden op de werkplek op kan doen
alleen in bestek; 100% conform offerte
(laat) verzuim controleren
alleen in bestek; conform offerte
Begeleiding
Werkbegeleiding
Conform offerte
Zoekbegeleiding
Inzet producten zoals zoek begeleiding, bemiddeling en sollici- alleen in bestek contatietraining. form offerte
Scholing
Netwerk werkgevers
conform offerte
Scholing branchegericht, indien nodig
Conform offerte
Taalles, indien nodig
conform offerte
TNO rapport |018.11415
117
Nazorg (AGU3) Het is de bedoeling dat de kandidaat vanuit AGU 1 of AGU 2 een arbeidsovereenkomst van minimaal 6 maanden heeft en minimaal deze periode werkt. Tabel 2.7 Criteria voor nazorg (AGU 3) Eis en norm contract; Beoordeling
Onderwerp
Criterium
Fase 3 Nazorg:
Verwacht wordt dat reïntegratiebedrijf nazorg verleend op Bestek Conform offerte , de werkplek en zich maximaal in zet voor het behoud van gedurende 6 mnd aande arbeidsplaats. wezig + kwaliteit gedurende 6 mnd, tenLoon van werkgever, zonder loonkostensubsidie minste 6 mnd Diverse banen
Doorlooptijd De sociale Dienst heeft zelf onderzoek verricht naar de doorlooptijden van activiteiten (Zie onder meer de derde kwartaalrapportage.). Dit onder deel valt daarom deels buiten het onderzoek, maar niet buiten onze rapportage. Over het algemeen is de dienst tevreden over de geringe overschrijdingen. In minder dan tien procent van de gevallen zouden doorlooptijden zijn overschreden. Prestaties en resultaat afspraken Tabel 2.8 Criteria voor Prestaties uitstroom
Onderwerp
Criterium
Eis en norm contract; Beoordeling
aanmelding
100%; conform offerte
uitstroom F2
regulier werk 65% van instroom
doorstroom
naar ander traject 35% van instroom
Prestaties: input - output (C)
direct melden uitval
Criteria voor communicatie en samenwerking De klantmanager volgt het proces van de deelnemer en is bevoegd te beslissen over de inzet van aanvullende producten en instrumenten ( o.a. afstemmingsbeleid, kinderopvang, schuldhulpverlening ) die niet door de Werkplaats worden vormgegeven. Aanwezigheidsregistratie en afwezigheidregistratie voldoen aan de eisen die gesteld zijn aan de richtlijnen van het Europees Sociaal Fonds.
TNO rapport |018.11415
118
Tabel 2.9 Criteria voor communicatie en samenwerking
Onderwerp
Criterium
(Keten) samenwerking met SD Registratie en rapportage aan Soc.Dienst: maand/kwartaalrapportages
Eis en norm contract; Beoordeling
volgens afspraken en formats norm: 100%
Verzuimmelding
indien regulier aan het werk, norm: 100% van Goede en tijdige rapportage Rap. resultaat afspraken per regulier klant:eindrapport bij werk vervolgtrajectadvies aan werk Het reïntegratiebedrijf werkt goed samen met de klantmana- alleen in bestek; intentie; ger van de sociale dienst. Begeleiding en casemanagement oordeel coach + casewerken samen en zoeken naar oplossingen van knelpunten. manager Geoorloofd en ongeoorloofd verzuim dient direct gemeld te worden aan klantmanager. Bij ongeoorloofd verzuim past de klantmanager het afstemmingsbeleid toe ( boete- en maatre- schriftelijke melding aan opdrachtgever, norm: gelenbeleid ). 100% direct na voorval
Reïntegratiebedrijven onderling en in keten:
Bedrijven stellen elkaar op de hoogte van werkzaamheden.
Samenwerking coach/consulent met sociale dienst Coach/consulent reïntegratiebedrijf en klantmanager Soc.Dienst:
bestek/conform offerte; praktijkvoorbeelden
De eisen ten aanzien van samenwerking verschillen niet tussen Werkplaats en AGU.
TNO rapport |018.11415
A.6
119
Tabellen bij hoofdstuk 4 Tabel 4.2. b. Over zicht reden beëindiging Werkplaats
Aantal uitgestroomd Uitstroom werk Full-time Part-time Aanmelding ander traject AGU uitkering AGU dienstverband Brug Springplank Externe omstandigheden Geen recht meer op uitkering Verwijtbaar gedrag Beëindigd ivm tijdelijke ontheffing Beëindigd ivm afwijzing aanvraag levensonderhoud Uitval tijdens intake of proefmaand Zittend bestand
Sagenn
Alexander Calder
United Restart
DordtMij 23 en ouder
DordtMij jonger dan 23 j.
Totaal
392
344
86
72
103
997
12,6% 1,5%
26,2% 3,5%
10,4% 1,1%
12,8% 0,0%
34,1% 0,0%
19,0% 1,9%
44,9% 0,5%
26,2% 0,0%
19,7% 0,0%
24,3% 1,4%
5,0% 1,0%
30,4% 0,4%
6,6% 7,0%
3,8% 6,8%
16,2% 22,0%
8,5% 12,8%
1,0% 9,0%
6,5% 9,3%
6,6%
8,2%
13,9%
10,1%
21,0%
9,7%
3,3%
3,2%
4,6%
8,5%
6,0%
4,0%
7,7%
12,4%
6,9%
11,4%
14,0%
10,0%
5,2%
5,6%
1,1%
7,2%
6,0%
5,0%
2,1%
2,1%
0,0%
1,4%
1,0%
1,7%
1,7%
1,8%
3,4%
1,4%
1,9%
2,0%
TNO rapport |018.11415
120
Tabel 4.14 Cliënten aangemeld bij AGU 2 reïntegratiebedrijven naar kenmerk Rework DordtMij BV BV
DMK Projects
Fourstar BV
Totaal
Aantallen
11
19
30
21
81
Geslacht Man Vrouw
55% 46%
68% 32%
77% 23%
67% 33%
69% 31%
Leeftijd 16-22 23-29 30-36 37-43 44-50 51-57 58-65
0% 46% 9% 46% 0% 0% 0%
37% 16% 26% 11% 5% 5% 0%
17% 33% 33% 10% 7% 0% 0%
10% 33% 29% 14% 10% 5% 0%
17% 31% 27% 16% 6% 3% 0%
Opleiding Geen basisopleiding Basisopleiding LBO/MAVO MBO/HAVO/VWO HBO/WO Onbekend of nvt
0% 9% 18% 64% 0% 9%
5% 5% 53% 21% 0% 16%
10% 13% 23% 23% 0% 30%
14% 14% 29% 29% 0% 14%
9% 11% 31% 30% 0% 20%
Burgerlijke staat ongehuwd en nooit gehuwd geweest Gehuwd gescheiden Anders
82%
84%
67%
62%
72%
18% 0% 0%
5% 11% 0%
13% 20% 0%
19% 10% 10%
14% 12% 3%
Fasering Fase 1 Fase 2 Fase 3 Fase 4 Fase onbekend
9% 9% 27% 55% 0%
5% 16% 32% 42% 5%
3% 20% 23% 40% 13%
0% 10% 33% 57% 0%
4% 15% 28% 47% 6%
Nationaliteit Nederlands Niet-Nederlands
91% 9%
100% 0%
73% 27%
81% 19%
84% 16%
TNO rapport |018.11415
A.7
121
Geraadpleegde onderzoeksliteratuur Fermin B. Sanders J. 2005. Evaluatie uitvoering reïntegratie gemeente Delft. Hoofddorp, TNO Kwaliteit van Leven / Arbeid. Genabeek, J. van, Vos E. de en Zwinkels W. 2004. De besteding door gemeenten van het werkdeel van de WWB in 2004, BOREA. Hekelaar A. Zwinkels W. Braat A. 2006. De juiste klant op het juiste traject. Een onderzoek naar de netto-effectiviteit van het Rotterdamse reïntegratiebeleid voor het ontwikkelen van klantprofielen, Gemeente Rotterdam, SWA, TNO. Jong PR de. Vos EL de 2005. Lessons from the Dutch experience, in The French Social Affairs Review, on "Disability policies in European countries ". DREESMiRe, Ministère de l'emploi, du travail et de la cohésion sociale ministère des solidarités, de la santé et de la famille, Paris 2005. Smitskam CJ. Vos EL de. 2005. Reïntegratie-instrumenten voor arbeidsgehandicapten PS-special, Kluwer, Deventer 2005. Vinke H. Zwinkels W. Cremer R. 2004. Analyse van het aanbestedingsmodel gemeente Groningen, niet openbaar (Rekenkamer Groningen).
Vinke H. Fermin B. Genabeek J. van. Lagerveld S. Zwinkels W. 2003. Klanttevredenheid over reïntegratiebedrijven, Onderzoek uitgevoerd door TNO Arbeid, in opdracht van de Raad voor Werk en Inkomen. Den Haag, Raad voor Werk en Inkomen. ISBN 90 5901 247 X. Vos EL de (redactie). Wevers CWJ. Fermin BMF. ea. 2002. Daadwerkelijk effectief: prestatiemeting van reïntegratie en activering. Hoofddorp, TNO Arbeid. Vos EL de (redactie), Genabeek KJ van., Koning PWC. ea. 2005. Verraderlijk effectief: prestatiemeting van reïntegratie en activering deel 2. Hoofddorp, TNO KvL. Vos EL de. 2003. Voorspellende Waarde van de Fasering, Ministerie van SZW, TNO Arbeid.
Vries S de. Andriessen S. 2004. Methodiekontwikkeling Reïntegratie Turkse en marokkaanse Arbeidsgehandicapten: Evaluatie, Hoofddorp TNO. 2004. Wevers CWJ e.a. 2005. Een inventariserend onderzoek naar inrichting activering en reïntegratie in de regio IJMOND. Niet openbaar. Zwinkels W. Genabeek J van. Fermin B. en Vos E de. 2004. Misbruik van reïntegratiegelden, Een inventariserend onderzoek naar vormen en risico's van fraude en oneigenlijk gebruik, Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst, Ministerie van SZW.
Management samenvatting, conclusies en aanbevelingen Samenvatting Onderzoeksopzet TNO heeft in opdracht van de Sociale Dienst van de gemeente Dordrecht onderzoek gedaan naar de achtergronden van de prestaties van reïntegratiebedrijven die instrumenten volgens het Work First beginsel uitvoeren. Het onderzoek vormt een basis waarop de Sociale Dienst kan beslissen of een contract wordt opengebroken en in hoeverre de keuze voor de huidige instrumenten moet worden aangepast. Het belang van het onderzoek ligt in het besluit dat de gemeente medio 2006 moet nemen over voortzetting in de volgende drie jaar van de uitbesteding aan de reïntegratiebedrijven. Gegeven de geleidelijke reductie van het inkomensbudget en het reïntegratiebudget van de gemeente is het daarbij van groot belang dat de inzet van reïntegratietrajecten bijdraagt aan een snelle vermindering van het bijstandsvolume. De reïntegratieaanpak onder de verzamelnaam ‘Kortste weg naar werk’ omvat meerdere instrumenten waarvoor de Sociale Dienst overeenkomsten (contracten) heeft afgesloten met private reïntegratiebedrijven. Dit onderzoek beperkt zich tot twee instrumenten: de Werkplaats waar producten en diensten worden aangeboden door vier reïntegratiebedrijven en waar werkloze werkzoekenden drie maanden een werkstage van 20 uur per week volgen en ondersteund worden bij het zoeken naar werk en; het vervolgtraject Arbeidsgerelateerde Uitstroom (AGU) –aangeboden door eveneens vier reïntegratiebedrijven- bestaande uit tijdelijke kwalificerende leer/werkbanen van 32 uur per week met perspectief op regulier werk. De overige instrumenten Springplank en de Brug zijn nog geen jaar geleden gestart en vallen buiten het onderzoek. Deze instrumenten bieden aan degenen die vooralsnog niet regulier aan het werk kunnen een begeleide werkstage op een baan in de non-profit sector en sociale activering. Voor de Werkplaats zijn sinds oktober 2004 in totaal 1409 cliënten aangemeld. Daarvan zijn er 1258 daadwerkelijk gestart met een traject. In totaal zijn er bijna duizend beëindigd. Sagenn en Alexander Calder kregen het merendeel van de trajecten aangemeld, namelijk 538 respectievelijk 445 (tabel 01). Daarvan is driekwart beëindigd. Bij DordtMij zijn 109 cliënten van 23 jaar en ouder gemeld voor trajecten en daarbij 129 voor jongeren die een traject van 32 uur per week krijgen aangeboden. Bij United Restart zijn 125 personen aangemeld met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt vanwege motorische of mentale beperkingen. Sinds medio 2005 biedt Dordrecht Arbeidsgerelateerde Uitstroom trajecten aan. In totaal is 606 keer een cliënt aangemeld bij een van de vier reïntegratiebedrijven voor een zogenaamd AGU 1 werkstage traject van 6 maanden met behoud van uitkering. Verder waren er 81 aanmeldingen voor het AGU 2 detacheringstraject van 1 jaar waarbij de cliënt in loondienst is van het reïntegratiebedrijf dat hiervoor loonkostensubsidie ontvangt. In de contracten is weergegeven wat minimaal van reïntegratiebedrijven wordt verwacht aan plaatsingsresultaten, te leveren producten en diensten en de samenwerking met ketenpartners. De resultaten en werkwijze welke de aanbieders in hun offertes aanboden vormden de basis waarop de gemeente tot haar selectie kwam. Omdat in de herfst van 2004 de resultaten leken tegen te vallen wilde de gemeente laten onderzoeken welke de mogelijke redenen en verklaringen daarvoor zijn en hoe deze resultaten geïnterpreteerd moeten worden. In dit onderzoek zijn allereerst de voor de gemeente relevante evaluatiecriteria benoemd op basis van documentanalyse en interviews met gemeentemedewerkers. Bij de uitvoering van de reïntegratie (de procesgang in de ketendienstverlening) onderscheiden we twee onderdelen: product en kwaliteit waar het reïntegratiebedrijf zelf voor verantwoordelijk is en product en kwaliteit die in samenwerking met ketenpartners tot stand komt. Voor de evaluatie van de uitvoering zijn bedrijfsbezoeken afgelegd en interviews gehouden. De prestaties in kwantitatieve zin en de toegevoegde waarde (netto-effectiviteit) is vastgesteld op basis van de bijdrage aan de afname van het bijstandsvolume én de plaatsingsresultaten in reguliere arbeid en/of vervolgtraject.
1
Tabel 01 Indeling onderzocht reïntegratieaanbod Traject Werkplaats 3 mnd werkstage
Reïntegratiebureau Sagennen Alexander Calder, United Restart DordtMij (onder 23 jaar)
AGU 9 mnd stage, 12 mnd detachering
onderaannemer Stimulans/SW Dordtwerk De Plint
Aangemelde cliënten tot jan. 2006 538 445 125 109 (129) AGU uitkering
Rework DordtMij
129 93
AGU dienstverband 11 19
DMK, Fourstar
140 244
30 21
Opbrengst van het onderzoek Op basis van het onderzoek trekken we conclusies over de achterblijvende resultaten van de reïntegratiebedrijven en hoe deze resultaten verbeterd kunnen worden. Daarbij wordt antwoord gegeven op de vraag of de reïntegratiebedrijven het product conform bestek en contractuele afspraken aanbieden zowel naar aard als kwaliteit. De onderlinge vergelijking van prestaties van reïntegratiebedrijven geven inzicht in welke producten en ketenprocessen succesvol zijn en in hoe de reïntegratiebedrijven functioneren, welke producten zij leveren en wat de objectieve kwaliteit daarvan is. De prestaties van de bedrijven zijn tevens in kwantitatieve zin beschreven. Nagegaan is of de inzet van reïntegratietrajecten bijdraagt aan een vermindering van het bijstandsvolume. Met behulp van het evaluatiemodel is nagegaan welke verbanden er zijn tussen de door de reïntegratiebedrijven geleverde producten, de ketensamenwerking en de prestaties. Ook wordt ingegaan op de haalbaarheid en het realiteitsgehalte van de oorspronkelijke uitgangspunten en afspraken. Deze kennis dient als input voor de aanbeveling van mogelijkheden van de Sociale Dienst om de uitvoering van de Kortste weg naar werk verder te verbeteren.
Resultaten Aangetoond is dat degenen die in 2005 een trajectaanbod ontvingen vaker hun uitkering beëindigen. Zonder Werkplaats en/of AGU-traject kwam 14% aan het werk, met een traject 37%, een groot verschil van drieëntwintig procentpunt. Een andere indicatie voor de toename van uitstroom uit de uitkering na de ontwikkeling van Work First geeft de vergelijking van twee cohorten. Van de personen die in het laatste kwartaal van 2004 instroomde was na een halfjaar ruim 40% uitgestroomd, een jaar eerder was de uitstroom na 6 maanden minder dan 30%. Aan deze gunstige resultaten draagt ieder reïntegratiebedrijf op eigen wijze bij. In de onderstaande tabel 02 zijn de prestaties uitgedrukt van reïntegratiebedrijven ten opzichte van de in contracten vastgelegde resultaatverplichtingen. De tabel vermeldt de scores op de evaluatiecriteria voor het leveren van producten en diensten, de samenwerking in de keten en de kwantitatieve prestaties. In de meeste gevallen, zoals bij het inzetten van ervaren en deskundig personeel, scoren bedrijven conform afspraak in bestek, offerte en/of contract. Dit is met een plus (+) aangegeven. Als niet is voldaan aan de norm, afspraak of verwachting van de gemeenten, zoals bij het aanbieden van scholing, dan staat er een min (-). Is er in het algemeen sprake (geweest) van verbetering van prestaties, zoals in de communicatie tussen reïntegratiebedrijven en Sociale Dienst, dan is dat in de laatste kolom weergegeven met een pijl (). Kwaliteit proces De indruk van TNO is dat na enige opstartproblemen alle reïntegratiebedrijven nu ervaren en deskundige krachten inzetten.
2
Het werkaanbod in de eerste drie maanden Werkplaats is zoals vereist laagdrempelig en ongeschoold productiewerk. Cliënten doen er werkritme op en ervaring. Het aanbod van Alexander Calder en in mindere mate Sagenn wordt als onvoldoende beschouwd omdat het te weinig divers is. Het werkaanbod van United Restart is voldoende divers. De AGU-bedrijven beloofden in hun offertes cliënten direct te plaatsen op werkstages bij reguliere werkgevers, maar zagen zich al snel gedwongen om een werkplaats op eigenlocatie in te richten. Alleen DMK had voorzien dat het niveau van de cliënten der mate laag is, dat dit eerst moet worden opgevoerd alvorens de cliënt aan een werkgever kan worden aangeboden. Als de cliënten te lang op deze oriëntatieplaatsen werkzaam blijven is het werk te weinig divers. De AGU is dan een niet bedoelde voortzetting van de Werkplaats. De diversiteit van het werkaanbod in AGU (2) dienstverband is in de regel wel voldoende. De begeleiding op het werk is zoverre TNO dat heeft kunnen beoordelen bij alle bedrijven voldoende. Begeleiding van gedetacheerde cliënten (AGU 2) is lastig te beoordelen. Het verzuim is bij alle bedrijven zeer hoog (19% - 28%) en heeft daarom alle aandacht van de bedrijven. Oneigenlijk verzuim wordt gemeld, maar daar wordt door de Sociale Dienst niet direct actie op ondernomen. De zoekbegeleiding is bij Alexander Calder meer omvattend en meer eenduidig dan bij de andere Werkplaatsen, hetgeen ook tot betere kwantitatieve plaatsingsresultaten leidt. Hoewel niet in de contracten vermeld hebben alle bedrijven te maken met sociale begeleiding waaronder hulp bieden bij schuldenproblematiek. De omvang van de kring van potentiële werkgevers voor deze doelgroep is minder omvangrijk als de reïntegratiebedrijven in hun offertes beloofden. Dit leidt met name bij de AGU-bedrijven tot problemen omdat zij moeite hebben om voor cliënten voldoende stageplaatsen te vinden en detacheringsplekken. Tijdens de ‘dynamische’ diagnose volgen bedrijven de gehele periode van de Werkplaats het gedrag, de belemmeringen en de vorderingen van een cliënt. Op basis daarvan stellen zij een actieplan en trajectadvies op. De uitvoering van de diagnose leek aanvankelijk een probleem voor de bedrijven en leverde veel klachten van klantmanagers en AGU-bedrijven op die een verkeerd actieplan of trajectadvies meenden te krijgen. Dit kwam omdat de Werkplaatsbedrijven te weinig kennis hadden van de AGU- vervolgtrajecten en alternatieven zoals de Brug en Springplank (nog) niet aanwezig waren. Inmiddels lijkt deze situatie zich te verbeteren. Ook de informatievoorziening tussen ketenpartijen was gebrekkig. Kwaliteit ketensamenwerking De communicatie en samenwerking van de reïntegratiebedrijven met de gemeente ontwikkelt zich nu in de goede richting. Persoonlijke contacten tussen medewerkers van verschillende partijen zijn nog belangrijk te verbeteren. Van de kant van de bedrijven is de achterstand op het gewenste resultaat veroorzaakt doordat zij hun processen nog volledig nieuw moesten opzetten en inrichten. Aan de kant van de gemeente zijn er gebreken aan het cliëntinformatiesysteem, is er een gebrekkig intake en informatieoverdracht door het CWI en onwennigheid van de klantmanagers in hun nieuwe rol van regievoerder. De contacten tussen de reïntegratiebedrijven onderling zijn onder de maat. Zeker de verticale samenwerking tussen bedrijven die eenzelfde instrument uitvoeren, is niet zoals de gemeente die op het oog heeft. Kwantitatieve prestaties De preventieve werking van het Work First instrument de Werkplaats is in alle gevallen ruim voldoende (gemiddeld 11%). DordtMij is in meerdere opzichten een apart geval. De preventieve werking van Dordtmij is hoog, maar de afschrikwekkende werking is minder afwijkend dan de cijfers van de kwartaal rapportages doen vermoeden. Vooral de afschrikwekkende werking onder de groep jonger dan 23 jaar is groot (20%). Zij werken in de Werkplaats onder een ander regime namelijk 32 uur in plaats van 20 uur. Kijken we naar de meer met de andere bedrijven vergelijkbare leeftijdgroep van 23 jaar en ouder dan scoort Dordtmij met preventie wat lager (17 %). Bij de AGU bedrijven is de acceptatieplicht honderd procent en kan in principe geen sprake zijn van preventieve werking. Hoge uitval bij aanmelding of in de eerste weken, zoals bij DordtMij en DMK, wordt daarom als negatief beoordeeld. De bedrijven zelf wijten dit echter aan de slechte trajectadviezen van de Werkplaatsbedrijven en de klantmanagers. De uitstroom vanuit de Werkplaats naar werk of een vervolgtraject lijkt zich gunstiger te ontwikkelen dan aanvankelijk gedacht. Gezamenlijk voldoen de bedrijven, met een uitstroom naar regulier werk van gemiddeld 31%, aan de wens van de gemeente. De overigen stroomde door naar een vervolgtraject AGU (45%) of naar de Brug (10%) of Spring-plank (14%). United Restart heeft echter een lage uitstroom naar
3
werk (17%). De uitstroom naar werk is nagenoeg voldoende bij Sagenn (19%) en bij DordtMij (21%). Bij Alexander Calder stroomt bijna de helft uit naar werk (45%). Het instrument Werkplaats voldoet ruim aan de eis van uitstroom naar reguliere arbeid, dankzij de hoge scores van Alexander Calder. Ook deze prestatie is wat geflatteerd omdat er een hoge uitval is vanwege externe omstandigheden die de bedrijven niet wordt aangerekend. Bij Dordtmij vallen maar liefst vier op de tien aangemelde cliënten uit vanwege externe omstandigheden. Uit de derde kwartaalrapportage 2005 bleek dat de resultaten van de AGU-bedrijven slecht waren en doorstroom naar AGU-dienstverband beduidend lager was dan verwacht. Nu blijken de uitstroom resultaten van de AGU-bedrijven in het laatste kwartaal verbeterd. In onze berekening werd 27% beëindigd met uitstroom naar regulier werk en dat is meer dan de 20% die de gemeente verwachtte. Echter slechts 20% stroomde uit naar een AGU dienstverband terwijl de gemeente had gehoopt dat dit 60% tot 65% zou zijn. Relatief minder uitkeringen dan verwacht werden daarom gestopt. Opgemerkt wordt dat de succesvolle uitstroom vanuit AGU 1 binnenkort nog kan gaan optreden.
4
Tabel 02 Scores van reïntegratiebedrijven op evaluatiecriteria Werkplaats
Criteria voor evaluatie Werkplaats en AGU Kwaliteit proces Kwaliteit personeel Intake Werkaanbod Stageplaatsen Werkervaringsplaatsen Begeleiding werk en zoek Scholing Kring van werkgevers Dynamische diagnose Traject advies Nazorg Communicatie en ketensamenwerking Reïntegratiebedrijf met sociale Dienst Coach/consulent met klantmanager reïntegratiebedrijven onderling
Arbeidsgerelateerde Uitstroom
Sagenn
Alexander United Calder Restart
DordtMij
Rework BV
DordtMij BV
DMK Projects
Fourstar BV
Totaal/ Is verbeterd
+ + +/-
+ + -
+ + ++
+ + -
++
+/-
+
+ +/+/+ +
+ +/+ +/+ +
+ +/+
+ + +/+/+
+/-
+ +/+/+
+ +/+/+/-
+ +/+/+/-
+/+/-+/-+/-
+ +/+/+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/+/+/+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
+/+ 25%
+ - 14%
+ 11% +/-
Resultaatverplichtingen Preventie + 11% + 7% + 3% + 17% + Plaatsingsresultaten + 62% + 39% +/- 28% +/- 43% +/-20% + 32% AGU vervolgtraject Plaatsing regulier werk + 19% + 44% - 17% + 21% +/- 26% + 29%
+/- 22% + 31% +
Conclusies De resultaten van de reïntegratiebedrijven zijn doeltreffend en mogelijk doelmatig De twee onderzochte instrumenten van de Kortste weg naar werk leiden tot een minder hoge instroom en een versnelde uitstroom. Met een traject stijgt de kans op werk. Niet alle aanbieders zijn echter even succesvol. Dat heeft te maken met opstart problemen, maar ook met aanmelding van cliënten met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Dat geldt vooral voor United Restart dat veel arbeidsgehandicapten krijgt aangemeld. Reïntegratiebedrijven leverden hun product aanvankelijk niet of met moeite conform bestek en contractuele afspraken In termen van de kwaliteit die de gemeente voor ogen staat leverde de bedrijven producten en diensten niet naar aard en in voldoende mate. Inmiddels is dat aanzienlijk verbeterd. Het aanbieden van voldoende stage en werkervaringsplaatsen door de AGU's blijft een punt van zorg. Dit komt ook door een landelijk tekort aan plaatsen voor niet en lager opgeleiden. Belemmeringen en knelpunten in het proces zijn er op het vlak van communicatie tussen gemeente en reïntegratiebedrijven en de bedrijven onderling
5
De informatie uitwisseling over status en voortgang van cliënten was aanvankelijk slecht maar lijkt te verbeteren. Het trajectadvies opgesteld door de Werkplaatsbedrijven werd onvoldoende onderbouwd en toch vaak overgenomen door klantmanagers. AGU's wijten hieraan hun hoge uitval en lage prestaties. Vanwege concurrentieoverwegingen communiceerden de reïntegratiebedrijven niet met elkaar over hun werkaanbod aan cliënten. De verticale communicatie tussen werkplaats en AGU is inmiddels verbeterd. Vanwege de sluitende aanpak dragen de reïntegratiebedrijven bij aan een toegevoegde waarde in de reïntegratieketen In principe is er in de gemeente Dordrecht voor alle cliënten die kunnen werken een aanbod dat hen vroeg of laat kan toe leiden naar regulier werk. De cliënt die niet direct aan het werk komt blijft op de Werkplaats tot hij bij de AGU kan beginnen. Bij tussentijds uitval is er altijd een ander bedrijf waar de cliënt aangemeld kan worden. Als reïntegratie op korte termijn niet mogelijk is wordt men geactiveerd in additionele banen van Springplank of Brug. De werkwijze en prestaties van reïntegratiebedrijven wekken het vertrouwen dat de beide instrumenten binnen 'Kortste weg naar werk' een succes kunnen worden. De uitvoering van de Werkplaats en AGU door meerdere private bedrijven lijkt te verbeteren. Dit is niet in de laatste plaats omdat zowel de gemeente als de bedrijven er veel aan doen de producten te verbeteren evenals de samenwerking in de keten. Onderling vertrouwen groeit met de tijd en kan de prestaties nog aanmerkelijk verbeteren. Bij eventuele wanprestatie van bedrijven in de toekomst kan de gemeente altijd nog beslissen om op deze gronden het contract open te gooien.
Aanbevelingen Per evaluatiecriterium zijn de knelpunten en aanbeveling voor verbetering uitvoerig vermeld in de schema's in hoofdstuk 5, paragraaf 5.3 Werkplaats en paragraaf 5.4 AGU.
6
TNO Kwaliteit van Leven
TNO-rapport
Arbeid Polarisavenue 151 Postbus 718 2130 AS Hoofddorp www.tno.nl/arbeid
2007.391|12085
T 023 554 93 93 F 023 554 93 94
Meedoen in de Drechtsteden Evaluatie De Brug
Datum
10 september 2007
Auteurs
E.L. de Vos P. Brouwer Sociale Dienst Drechtsteden Mw. C. Martinot en dhr. A.C. Coolen
Aangeboden aan
Traag rende ik een smalle brug op, ’t water over (Jan Eijkelboom in Er was die droom)
Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor Onderzoeks- opdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan. © 2007 TNO
TNO rapport | 2007.391|12085
2
Inhoudsopgave Managementsamenvatting ............................................................................................................ 3 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Doel en aanpak van de evaluatie................................................................................ 10 Achtergrond .................................................................................................................. 10 Behoefte aan tussenevaluatie ........................................................................................ 12 Evaluatievraag .............................................................................................................. 13 Evaluatiethema's en aanpak .......................................................................................... 13 Leeswijzer..................................................................................................................... 14
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Kwaliteit van de uitvoering en samenwerking ......................................................... 15 De procesevaluatie........................................................................................................ 15 Uitvoering van de Brug, procesgang (output)............................................................... 15 Vrijwilligerswerk .......................................................................................................... 16 Participatiebaan............................................................................................................. 21 Praktijkstage ................................................................................................................. 24 Samenwerken met gemeenten, re-integratiebedrijven en arbodiensten ........................ 28
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
In- door- en uitstroom, kosten en baten.................................................................... 31 Inleiding........................................................................................................................ 31 Verwachte en gerealiseerde ontwikkeling omvang De Brug........................................ 31 Uitstroom uit De Brug .................................................................................................. 35 Baten van De Brug........................................................................................................ 37 Kosten van trajecten...................................................................................................... 39 Conclusie ...................................................................................................................... 40
4 4.1 4.2 4.3
Leren en verbeteren.................................................................................................... 41 Interpreteren.................................................................................................................. 41 Oordeel over het geheel ................................................................................................ 41 Adviezen voor verdere ontwikkeling en professionalisering van De Brug .................. 42
Bijlage
...................................................................................................................................... 44
TNO rapport | 2007.391|12085
3
Managementsamenvatting De Sociale Dienst Drechtsteden ontwikkelde het (sociaal) activeringstraject De Brug voor werkzoekenden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze WWBuitkeringsgerechtigden zonder uitstroomperspectief krijgen activeringsinstrumenten aangeboden die vanuit de Work First gedachte zo sterk mogelijk zijn gerelateerd aan werk. Het betreft drie instrumenten: Vrijwilligerswerk, Participatiebaan en Praktijkstage. Vrijwilligerswerk voert de klant uit in functies die niet betaald worden. Voor de doelgroep worden er speciale plekken gezocht. Het vrijwilligerswerk duurt maximaal 3 jaar. Het werk wordt ten hoogste 20 uren per week uitgevoerd, onder intensieve begeleiding van de uitvoeringsorganisatie (zie verder paragraaf 2.3). De Participatiebaan is een maatschappelijk nuttige, gesubsidieerde baan op een laag niveau. De duur van de participatiebaan is drie jaar. De participatiebaan is in de visie van de Sociale Dienst bedoeld als een maatschappelijk nuttige, gesubsidieerde baan op een laag niveau. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de schoonmaakploegen in de stad, aan werken in een winkel of beveiliging. Bij een participatiebaan treedt de klant voor tenminste 32 uur in dienst bij het reintegratiebedrijf en hoeft niet langer een beroep te doen op een bijstandsuitkering (Zie verder paragraaf 2.4). De Praktijkstage wordt ten hoogste zes maanden en 6 dagdelen per week ingezet als de werkzoekende extra training nodig heeft (zoals dagritme, omgaan met leidinggevenden etc.) om een participatiebaan of vrijwilligerswerk aan te kunnen. De begeleidingsnoodzaak moet dus groter zijn dan waar de participatiebaan of het vrijwilligerswerk in voorziet (Zie verder paragraaf 2.5). De Brug is gestart in januari 2006. Hoewel de prestaties van de re-integratiebedrijven verschillen, is de dienst daarover ‘zeker niet ontevreden én bezorgd'. Men is tevreden over de inzet van de ketenpartners om van De Brug een succes te maken én constateert dat een aantal bedrijven op het moment te weinig klanten heeft, terwijl nog veel werkzoekenden thuiszitten. De Brug is het instrument voor werkzoekenden waarvan de werkloosheid vaak niet het enige probleem is. Naast of in relatie tot de werkloosheid zijn er vaak schulden en beperkingen van sociale- of medische aard. Mede daardoor raken zij vaak in een sociaal isolement, terwijl sommigen vervallen in onmaatschappelijk gedrag. Voor deze werkzoekenden is maatschappelijk nuttige deelname waarschijnlijk het hoogst haalbare. Het doel van De Brug is vooral het doorbreken van sociaal isolement door deelname aan maatschappelijk nuttige activiteiten. De omvang van de doelgroep werd door de Dienst geschat op in totaal 650 op jaarbasis. 175 nieuwe werkzoekenden per jaar, eenmalig 500 uit het zittende bestand en structureel 100 per jaar uit zittend bestand door uitval uit andere instrumenten. Voor de uitvoering van deze drie trajectsoorten sloot de Sociale Dienst 12 contracten af met in totaal 9 verschillende re-integratiebedrijven. Het ging daarbij in totaal om ongeveer 675 Brugplaatsen op jaarbasis tegen een bedrag van ongeveer 4.5 miljoen Euro. De Sociale Dienst Drechtsteden vroeg aan TNO Arbeid om de uitvoering van De Brug te evalueren. Op basis daarvan kan de Dienst bepalen in hoeverre de gekozen werkwijze van De Brug moet worden aangepast. Aanleiding daarvoor is dat de Dienst eind
TNO rapport | 2007.391|12085
4
2007 moet beslissen of zij de uitbesteding aan re-integratiebedrijven nog drie jaar voortzet. De kernvraag van de evaluatie is tweeledig en luidt: Is het aanbod van trajectonderdelen van De Brug voldoende voor het doorbreken van het sociale isolement van werkzoekenden zonder uitstroomperspectief en hoe kunnen de resultaten worden geïnterpreteerd en mogelijk verbeterd? Op basis van het onderzoek concludeert TNO dat: •
•
•
•
•
•
•
Het trajectaanbod voldoende is voor het doorbreken van het sociale isolement van de werkzoekende die naast steun bij het opdoen van arbeidsvaardigheden geen ondersteuning nodig heeft vanwege meervoudige problemen in de thuissituatie en de persoonlijke verzorging; Het trajectaanbod voldoende is voor de werkzoekende met (meervoudige) problemen in de thuissituatie en de persoonlijke verzorging die hiervoor adequate hulp ontvangt, bijvoorbeeld in de vorm van een Homecoach, verslavingshulp enzovoort; Het trajectaanbod onvoldoende is voor de werkzoekende met (meervoudige) problemen in de thuissituatie en de persoonlijke verzorging die hiervoor géén adequate hulp ontvangt; De re-integratiebedrijven in grote lijnen voldoen aan de overeengekomen kwaliteitseisen en -afspraken. Op onderdelen is verbetering mogelijk, zoals in rapportages over de klant aan de Dienst en concurrerende bedrijven. Niet duidelijk is of de re-integratiebedrijven binnen De Brug meer begeleiding thuis en bij persoonlijke verzorging zouden moeten bieden als daar een noodzaak toe is; Ter verbetering van de prestaties van De Brug voor werkzoekenden met problemen in de thuissituatie en de persoonlijke verzorging, moet er een voortraject komen waarin zij adequate hulp ontvangen. Deze combi-aanpak kan opgenomen worden in de huidige Intensieve praktijkstage (uitbreiding contracten) of daarmee gelijk oplopen (in nauwe samenwerking met hulp- en zorginstellingen); Het aantal arbeidsparticipatiebanen moet flink worden opgevoerd tot het oorspronkelijke geplande aantal van 400. Driekwart van de banen moeten ook voor vrouwen geschikt zijn. Dan kan betekenen dat er ook kleine of deeltijd participatiebanen moeten komen; Daarbij is het een succesfactor als het re-integratiebedrijf zelf commerciële activiteiten ontplooit, zoals het runnen van rendabele bedrijfjes waar klanten worden geplaatst.
De kernvraag is uitgewerkt in 7 afgeleide vragen (zie hoofdstuk 1 van het rapport). Hieronder zijn de antwoorden samengevat (op basis van de hoofdstukken 2 tot en met 4). 1. Wat zijn de resultaten van de re-integratiebedrijven in termen van doelmatigheid en doeltreffendheid? Er zijn slechts enkele eisen gesteld aan de re-integratiebedrijven waaraan hun kwantitatieve prestaties getoetst kunnen worden. De opdrachtgever verwacht dat alle klanten die worden aangemeld in principe worden geplaatst, eventueel na een beoordelingsperiode. En verder verwacht de opdrachtgever bij alle trajecten een zo laag mogelijke uitval.
TNO rapport | 2007.391|12085
5
De participatiebanen en praktijkstages vormen een klein deel van de gerealiseerde Brug-trajecten. Bij deze twee instrumenten blijft de instroom duidelijk achter bij de verwachtingen. Het aantal vrijwilligersplaatsen ligt in de buurt van wat vooraf werd verwacht. In de praktijk wordt het overgrote aantal klanten uit de doelgroep direct door de klantmanagers doorverwezen naar vrijwilligerswerk. Daar waren in ruim een jaar tijd ongeveer 430 aanmeldingen. Naar participatiebanen is 92 keer verwezen en naar de Intensieve praktijkstage 105 keer. Het totale aantal plaatsingen is beduidend minder dan beoogd. Het Vrijwilligerswerk kent (daarom) meer successen omdat het veel klanten uit hun sociaal isolement haalt en arbeidsvaardigheden vergroot. De ontwikkeling over de tijd van het aantal aanmeldingen komt redelijk overeen met de verwachtingen. Begin 2007 kwam de instroom op een lager niveau te liggen en de huidige bezettingsgraad is iets onder de verwachting, omdat de uitstroom hoger is dan verwacht. Voor 18 personen leidde het Vrijwilligerswerk tot doorstroom naar regulier werk. Dit is bijzonder. Vooraf werd niet gedacht dat zij ooit regulier werk konden vinden. Vrijwilligerwerk helpt bij een deel van de mensen om ‘de knop om te zetten’. Het aantal aanmeldingen voor de Participatiebanen bleef sterk achter bij het verwachte aantal. Er zijn te weinig participatiebanen met (daardoor) een beperkt aanbod en beperkte variatie. In 2006 werd één contract ontbonden omdat het re-integratiebedrijf de geoffreerde Participatiebanen geen gestalte gaf. Hudson had toegezegd de instroom van 80 werklozen te garanderen maar maakte dat niet waar. De plaatsen die BST aanbiedt zijn bestemd voor klanten die ‘gezond van lijf en leden’ zijn. Het quotum van De Hoop is met 20 klanten volledig gevuld. De Hoop stelt specifieke eisen rond godsdienst en gebruik van middelen, waardoor uitbreiding van het aantal plaatsen daar beperkt mogelijk is. Er zijn te weinig geschikte banen voor vrouwen. Vrouwen vormen wel het overgrote deel van de doelgroep van De Brug. Van de instroom in de Participatiebanen is na een jaar meer dan eenderde uitgestroomd. De helft naar regulier werk. Dat is onverwacht veel. Voor de Participatiebanen is de beoogde trajectduur drie jaar. Het aantal Intensieve praktijkstages blijft achter bij de verwachte aantallen. Opvallend is dat de aanmeldingen in het eerste kwartaal van 2006 de verwachtingen nog overtroffen. Vanaf het tweede kwartaal is de instroom in de praktijkstages echter continu gedaald en in 2007 bijna tot stilstand gekomen. Bij de vier re-integratiebedrijven die Praktijkstages in Dordrecht en omgeving uitvoeren werden in totaal 70 klanten daadwerkelijk geplaatst. Vanaf 1 januari 2007 is Salza uit Zwijndrecht aan de prestatiemeting toegevoegd. Deze had relatief veel instroom, naar schatting 30 klanten. Het grootste deel van de klanten stroomt na 6 maanden Praktijkstage door naar het Vrijwilligerswerk. Daarnaast vindt doorstroom plaats naar diverse andere trajecten en naar scholing. Opvallend is dat circa 10% uitstroomt naar regulier werk en niet één naar een Participatiebaan. De lage bezettingsgraad van plaatsen bij enkele re-integratiebedrijven, zoals Fourstar, zorgt voor minder dekking van hun vaste kosten. Dit is primair een risico voor de reintegratiebedrijven. Als de uitvoering van De Brug commercieel oninteressant wordt voor de re-integratiebedrijven, vormt dit echter ook een bedreiging voor de realisatie van de Work First visie van De Drechtsteden. Daarbij dreigt er dan een overschot op het W-deel.
TNO rapport | 2007.391|12085
6
Andere baten van De Brug De beoogde baten van het instrument zijn in indirecte termen door de Dienst beschreven. TNO probeerde in overleg met medewerkers van de Dienst en reintegratiebedrijven hier meer helderheid over te verkrijgen. Medewerkers hebben overigens allemaal hun eigen interpretatie van wat onder maatschappelijk nuttige activiteiten valt. Over een aantal zaken is men het eens: Voor de deelnemers aan de Brug-trajecten en anderen is nu duidelijk dat een uitkering niet vrijblijvend is. Dit heeft een preventieve werking op de instroom in de uitkering. Het maatschappelijke draagvlak voor de sociale zekerheidsvoorzieningen wordt zo vergroot en bovendien is het een positief signaal dat niemand langs de kant blijft staan. Iedereen participeert naar vermogen. Voor deelnemers die niet uitvallen geldt dat zij uit hun sociale isolement worden gehaald. Ze maken weer actief deel uit van de maatschappij en hebben geregeld contact met anderen. Ook zijn er positieve effecten op de omgeving van de deelnemer. Dit zal voornamelijk binnen het eigen gezin en familie zijn of in de buurt waar de klant woont. Als iemand actief deelneemt in de maatschappij en zich hierdoor beter gaat voelen, heeft dat een positieve uitstraling op de directe omgeving van de persoon. Tenslotte noemen we dat de meeste activiteiten een duidelijk additioneel maatschappelijk nut hebben, zoals het bezoeken van en praten met bejaarden, buurthuis onderhouden, dierenverzorging op de kinderboerderij en natuurwachter. Voor Participatiebanen geldt een uitzondering. Die kunnen ook ingevuld worden door commerciële activiteiten, zoals het werken in een kas of winkel. Dergelijke activiteiten zorgen niet voor additioneel maatschappelijk nut. 2. Zijn er verschillen in de resultaten en zijn die te herleiden naar verschillen in aanpak? Grofweg kan langs de lijn van vroegere non-profit bedrijven versus commerciële bedrijven een tweedeling in de uitvoering worden gemaakt. 1. Bedrijven waarbij de nadruk ligt op de individuele benadering in de vorm van persoonlijke gesprekken en combi-interventies; 2. Bedrijven waarbij de nadruk ligt op groepsgerichte benadering. Voor leden van de doelgroep met meervoudige problematiek heeft de eerste vorm met een intensieve begeleiding onze voorkeur. Voor dat deel van de doelgroep dat zich beter kan concentreren op het opdoen van arbeidsvaardigheden is de tweede aanpak meer geschikt. De eerst genoemde bedrijven bieden ook vaker de door ons geroemde Combiinterventies aan. Daarbij zijn zij vaker sturend waar het gaat om keuzes van de klant, zoals soort praktijkstage of vrijwilligerswerk. Vooral de meer commerciële bedrijven geven aan vanuit concurrentieoverwegingen niet met andere bedrijven te willen samenwerken. De meer op 'individuele zorg' gerichte bedrijven werken veel vaker samen met ketenpartners. Hierdoor vallen ze ook meer in de smaak bij de medewerkers van de Sociale Dienst. Overigens beoordelen Klantmanagers de resultaten van de bedrijven opvallend verschillend, maar gemiddeld wel voldoende.
TNO rapport | 2007.391|12085
7
De bedrijven moeten in staat zijn het vooraf vastgestelde klantenaanbod te verwerken en voldoende diversiteit aan werk hebben om klanten op basis van de individuele mogelijkheden te plaatsen. De meeste bedrijven geven zelf aan dat ze alle klanten accepteren en voor iedereen plaats hebben of deze te creëren. Opvallend is dat BSTvrijwilligerswerk onderbenut is. Dat heeft er mee te maken dat de klantmanagers het werkaanbod van BST minder geschikt vinden voor hun klanten. Het zou vaak te zwaar werk zijn voor met name vrouwen. Vrouwen vormen het leeuwendeel van de huidige deelnemers aan De Brug. Het is aannemelijk dat in het bestand van de Dienst nog voldoende niet geactiveerde mannelijke klanten zijn die naar BST kunnen worden doorverwezen, zodat ook daar de capaciteit volledig wordt benut. Na afsluiting van een traject geven de klantmanagers een oordeel over de prestaties van het bedrijf. Daarvan maakt de Dienst overzichten. Gemiddeld scoren alle bedrijven bij alle instrumenten voldoende. Maar ook zijn sommige klantmanagers zeer ontevreden over de dienstverlening, terwijl anderen zeer tevreden zijn over hetzelfde bedrijf. 3. Leveren de re-integratiebedrijven de trajectonderdelen van De Brug conform bestek en contractuele afspraken in termen van de kwaliteit die de gemeente voor ogen staat? Er zijn slechts enkele eisen gesteld aan de re-integratiebedrijven waaraan kwalitatieve prestaties van verleende diensten (begeleiding, aanbod stages, banen en advies) getoetst kunnen worden. De Dienst verwacht dat de leerdoelen van de werkzoekenden schriftelijk worden vastgelegd. Daarbij verwacht men dat het product “praktijkstage” wordt afgesloten met een beschrijving van de competenties van de werkzoekende dat de basis vormt voor de advisering van een vervolgtraject. Het werken met deze doelgroep vereist speciale kwaliteiten van het personeel en organisatie (o.a. kennis, deskundigheid, kwaliteitsborging). Hoewel naar onze indruk de kwaliteit van het personeel van de overgebleven acht re-integratiebedrijven voldoende lijkt voor begeleiding bij het opdoen van arbeidsvaardigheden, verdient dit toch de voortdurende aandacht van de Dienst. Naar onze ervaring is het verloop van personeel in deze (economisch onzekere) branche nog steeds groot, waardoor blijvende garanties voor de toekomst moeilijk zijn te geven. Voor Brug-klanten worden speciale plekken gezocht of ontwikkeld. Dit varieert sterk, zoals het bezoeken en praten met bejaarden, buurthuis onderhouden, in de keuken van De Grote Rivieren, verkoop of onderhoud in de Kringloopwinkel, dieren verzorging op de kinderboerderij, koffie rondbrengen in bejaardenhuis, verbouwing van panden en natuurwachter. De kwaliteit van de uitvoering lijkt in de regel (o.a. instroom, doorstroom, resultaat) voldoende. Het Buurt Service Team biedt participatiebanen aan voor klanten die gezond zijn van lijf en leden en jonger zijn dan 42 jaar. Dit strookt niet met bestek en contractafspraken. De begeleiding van de klanten die in aanmerking komen voor de Brug vraagt meer en veel intensievere individuele begeleiding dan door sommige re-integratiebedrijven werd verwacht. Zij zeggen daarom zelf niet voldoende hulp en begeleiding te kunnen bieden.
TNO rapport | 2007.391|12085
4.
8
Waar liggen in het proces de belemmeringen en knelpunten?
De taakverdeling tussen de ketenpartners van De Brug zijn op papier helder. Dat geldt ook voor verschillen tussen de instrumenten. In de praktijk voeren de ketenpartijen taken (soms noodgedwongen) anders uit. De samenwerking met de Sociale Dienst Drechtsteden en andere re-integratiebedrijven kan beter. Aanmelding en intake lopen over (te) veel verschillende schijven. Een nieuwe klant die door de dienst wordt opgeroepen krijgt in een re-integratieproces te maken met meerdere consulenten van organisaties die hem beoordelen. Voor de vertegenwoordigers van re-integratiebedrijven is het niet helder hoe de klantmanager tot een keuze komt voor vrijwilligerswerk in plaats van bijvoorbeeld praktijkstage. Zij vragen zich af ‘welke criteria worden nu gehanteerd om tot een goede keuze te komen’? Als de klant niet voortijdig uitvalt dan volgt na de aanmelding de intake bij het reintegratiebedrijf. Deze kan tijdens de intake voor grote verrassingen staan. Dan komen zaken bij de klant naar voren die belemmerend zijn om iemand goed in een traject te plaatsen. In dat geval moet een klant bijvoorbeeld eerst terug naar een zorgomgeving, bijvoorbeeld via de AWBZ, of heeft een taalcursus nodig. Een re-integratiebedrijf dat nauw samenwerkt met zorginstellingen, zoals De Plint, SPA en Salza, heeft minder uitval tijdens of onmiddellijk na de intake, omdat zij meer combinatietrajecten aanbieden. Combi-interventies richten zich behalve op werkvaardigheden ook op zorgvaardigheden van de klant en/of op wonen, huishouden en gezin. Consulenten zouden vooral willen rapporteren zodra voortgang in het traject wordt belemmerd. Nu rapporteren zij vaak plichtsgetrouw aan de klantmanagers. De klantmanagers zelf hebben vaak de indruk dat de consulenten tekst knippen en plakken uit eerdere rapportages over deze of andere klanten. Als er werkelijk wat mis is, dan horen zij het te laat. De klantmanager is vaak in het ongewisse over wat het bedrijf doet om de leerdoelen van de klant te realiseren. Hoewel hierover volgens de formats wordt gerapporteerd is uit de rapportages van de bedrijven niet altijd duidelijk wat nu de vorderingen van de klant zijn. 5.
Is De Brug wel het goede instrument voor deze doelgroep?
De Brug heeft al tot positieve resultaten geleid. Er was uitstroom naar regulier werk en doorstroom naar andere trajecten of scholing. Gezien de doelgroep zijn dit successen. Daarnaast levert De Brug ook andere (maatschappelijke) baten op voor de deelnemers zelf, hun omgeving en de maatschappij in bredere zin. Wel wordt geconstateerd dat het aantal trajecten achterblijft bij het verwachte aantal. Dit geldt vooral voor de Praktijkstage en de Participatiebanen. Dit is een belangrijk aandachtspunt, aangezien minder trajecten impliceert dat minder klanten kunnen profiteren van de positieve effecten van De Brug. De steun vanuit de Dienst strekt zich niet uit tot meervoudige problemen in de thuissituatie en bij persoonlijke verzorging, bijvoorbeeld bij huiselijk geweld, chronische ziekte en handicap of verslavingsproblemen.
TNO rapport | 2007.391|12085
9
Voor werkzoekenden zonder een meervoudige problematiek draagt De Brug bij aan de maatschappelijke opbrengst. Voor werkzoekenden met meervoudige problematiek is extra begeleiding noodzakelijk om de doelstelling van De Brug te realiseren. De vraag is dan ook waarom de Praktijkstages dan onderbezet zijn. Dit is ondermeer door opvattingen van de klantmanagers over het slechte werkaanbod van bedrijven. Gezien het feit dat een belangrijk deel van de doelgroep bestaat uit vrouwen zijn er vooral te weinig Participatiebanen die op deze doelgroep zijn toegesneden. 6.
Wat zijn succes- en faalfactoren voor een goed instrument voor deze doelgroep?
Het bedrijf De Hoop richt zich binnen De Brug speciaal op werkzoekenden waarbij er sprake is van meervoudige problematiek, vooral verslavingsproblemen en schulden. De Hoop levert 20 Participatiebanen en is gevraagd deze uit te breiden. Succesfactoren zijn dat zij zelf commerciële activiteiten ontplooien (Naast winkels beheert De Hoop productiebedrijfjes) en zij klanten zelf selecteren uit de groep die daarvoor succesvol een verslavingstraject bij hen afronden. Bij de gunning van contracten kan de Dienst niet alleen afgaan op de lage prijs en beloofde resultaten. Zeker voor de huidige doelgroep zijn bewezen kwaliteiten van reintegratiebedrijven noodzakelijk. Volgens de medewerkers van Hudson hadden zij geen ervaring met het in dienst nemen van klanten en detacheren, maar offreerden wel. De productiviteit van de klanten in Participatiebanen is volgens BST te laag. Daarom is met de huidige financiering intensieve begeleiding moeilijk haalbaar. 7.
Wat valt te leren van de werkwijze en prestaties van re-integratiebedrijven voor de verdere continuering van De Brug binnen de 'Kortste weg naar werk', mede in verband met in- en externe veranderingen?
De Brug is uit balans omdat er minder participatiebanen worden gerealiseerd dan de bedoeling was. Daardoor krijgen ook de Intensieve praktijkstages onvoldoende aanmeldingen. En dat leidt weer tot meer uitval vanwege onvoldoende vaardigheden bij vrijwilligerswerk en participatiebanen. Een groot aantal klanten moet meer begeleiding ontvangen gericht op de thuissituatie, bijvoorbeeld in de vorm van een Homecoach en bij persoonlijke verzorging. Klanten worden meer gemotiveerd het traject te blijven volgen als voor hen de bedoeling, de consequenties en alternatieven duidelijk zijn. Een aandachtspunt is dat klanten beter geïnformeerd moeten worden over de gemeentelijke voorzieningen waar zij gebruik van kunnen maken als ze met een participatiebaantraject in loondienst treden waardoor voorzieningen vervallen. Deze en meer aanbevelingen zijn uitgebreid benoemd in hoofdstuk 4 van het rapport.
TNO rapport | 2007.391|12085
10
1
Doel en aanpak van de evaluatie
1.1
Achtergrond De Sociale Dienst Drechtsteden gaf begin mei 2007 aan TNO Arbeid de opdracht om het instrument De Brug te evalueren. Dit om vast te stellen of één doel van De Brug bereikt is, namelijk cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt uit hun sociaal isolement halen door maatschappelijk nuttige activiteiten. De onderzoekers moesten de maatschappelijke baten van het instrument bepalen aan de hand van gerealiseerde doelstellingen, zoals het meer betrekken van deelnemers bij de samenleving. Het meetbaar maken van maatschappelijke effecten van arbeidsmarktbeleid is overigens een lastig onderwerp waar menige gemeente en Sociale Dienst mee worstelt, mede omdat er nog weinig onderzoek naar is verricht. De Sociale Dienst gunde TNO al eerder opdrachten voor evaluatie van Work First instrumenten en voorzieningen. Daardoor heeft TNO veel inzicht in de uitvoering van de instrumenten, welke de Sociale Dienst Drechtsteden inzet in het kader van de strategie van ‘De Kortste weg naar werk’1.
1.1.1
Strategie ‘Kortste weg naar werk’ Sinds 2004 wordt de Wet Werk en Bijstand succesvol uitgevoerd onder de naam 'De kortste weg naar werk'. In de gemeente Dordrecht verminderde het aantal WWBuitkeringen sinds die tijd tot ruim onder het gestelde doel van 3.800 uitkeringen en ook in de gemeenten Alblasserdam, Hendrik Ido Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht daalde het aantal uitkeringen2. De zes gemeenten vormen tezamen de Sociale Dienst Drechtsteden en deze ontwikkelde meerdere instrumenten. Volgens het Work First beginsel wordt aan alle cliënten werk aangeboden, waarbij uitkeringverstrekking van secundair belang is. Onderwerp voor de onderhavige evaluatie is het instrument De Brug. De Brug ontwikkelde de Dienst voor werkzoekenden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze WWB-uitkeringsgerechtigden zonder uitstroomperspectief krijgen een (sociaal) activeringstraject aangeboden. De activeringsinstrumenten worden net zoals de reintegratie-instrumenten uitgevoerd door private re-integratiebedrijven onder regie van de klantmanagers van de Dienst. De meeste re-integratie-instrumenten zijn in 2006 door TNO geëvalueerd3 waarbij is vastgesteld of zij toe leiden naar werk en uit de uitkering. Voor het merendeel van De Brug klanten is dit geen realistische uitkomstmaat. Deelname aan maatschappelijk nuttige activiteiten en ontkomen aan sociaal isolement is voor de meesten van hen het hoogst haalbare.
1
De doelstelling van de Strategische agenda “De kortste weg naar werk” is vastgestel als: Activering en eigen verantwoordelijkheid; Misbruik tegengaan; Vermindering klantenbestand en; Verbeteren van de professionele organisatie. 2 Op 30 juni 2007 is het aantal klanten in het bestand van de SDD als volgt:
3
Dordrecht
Alblasserdam
HI-Ambacht
Papendrecht
Sliedrecht
Zwijndrecht
Totaal
3.596
227
109
307
256
626
5.121
In 2005 en 2006 deed TNO in opdracht van de Sociale Dienst van de gemeente Dordrecht onderzoek naar de Werkplaats en de Arbeidsgerelateerde Uitstroom (AGU) (mei 2006), naar De Springplank (oktober 2006) en naar de flankerende voorziening 'medische Belastbaarheidsonderzoeken'.
TNO rapport | 2007.391|12085
11
1.1.2
Doorbreken van sociaal isolement Het doel van De Brug is in de visie van de gemeente het doorbreken van sociaal isolement door deelname aan maatschappelijk nuttige activiteiten. Nevendoelen zijn het uitvoeren van maatschappelijke taken die eerst door ID'ers of WIW'ers werden vervuld, het bevorderen van de leefbaarheid van buurten of het vergroten van de maatschappelijke veiligheid4. Het aanbod bestaat uit sociale activering die vanuit de Work First gedachte zo sterk mogelijk is gerelateerd aan werk. Werk is een goed middel om mensen te activeren en te betrekken bij de samenleving. Bovendien kan hierdoor tijdens het traject alsnog perspectief op regulier betaalde arbeid ontstaan. En voor eenieder wordt duidelijk dat je een uitkering niet vrijblijvend krijgt.
1.1.3
Inhoud Het traject bestaat uit een aanbod van vrijwilligersbanen of gesubsidieerd werk gedurende maximaal 3 jaar met intensieve begeleiding. Dit wordt voorafgegaan door een half jaar intensieve praktijkstage als een training nodig is om aan de eisen van die werkcomponenten te voldoen. Voor de uitvoering van deze drie trajectsoorten sloot de Sociale dienst van de gemeente Dordrecht 12 contracten af met in totaal 9 verschillende re-integratiebedrijven. Het ging daarbij in totaal om ongeveer 675 Brugplaatsen op jaarbasis tegen een bedrag van ongeveer 4.5 miljoen Euro. In 2006 werd al één contract ontbonden omdat het re-integratiebedrijf de geoffreerde participatiebanen geen gestalte kon geven5. Daarnaast sloot de sociale dienst van de gemeente Zwijndrecht een contract af met Salza voor de uitvoering van praktijkstages en vrijwilligerswerk in het kader van De Brug. Alle contracten zijn overgenomen door de Sociale Dienst Drechtsteden die op 1 januari 2007 is gestart. Figuur 1.1: Schematische weergave van De Brug6:
Arbeidsparticipatie (Maximaal 3 jaar)
Werkplaats of zittend bestand
Casemanager
Intensieve praktijkstage (maximaal 6 maanden)
Vrijwilligerswerk (maximaal 3 jaar)
4 5
6
Zie Onderzoeksverzoek Sociale Dienst Drechtsteden 2007. Hudson zou het grootste deel van de participatiebanen aanleveren, namelijk 80 van de 160. Hudson heeft er 2 kunnen realiseren. Bron: De Brug, Sociale activering binnen de Work First methode Sociale dienst, Mei 2005.
TNO rapport | 2007.391|12085
1.2
12
Behoefte aan tussenevaluatie De Brug is gestart in januari 2006. Een jaar later constateerde de Sociale Dienst Drechtsteden dat het trajectaanbod nog niet geheel is uitontwikkeld. Hoewel de prestaties van de re-integratiebedrijven verschillen, was de dienst daarover zeker niet ontevreden. De contractbeheerders waren 'tevreden én bezorgd'. De Sociale Dienst was van mening dat het aanbod van maatschappelijk nuttige activiteiten en banen (nog) beter kan worden toegesneden op de doelgroep, zodat meer personen uit hun sociaal isolement worden gehaald en betrokken raken bij de samenleving. Echt zicht op het aanbod van re-integratiebedrijven is er niet. Vandaar de wens van de Dienst om beter inzicht te krijgen in de bereikte doelstellingen bij het uitvoeren van De Brug. Op basis van een (tussen)evaluatie kan de Dienst bepalen in hoeverre de gekozen werkwijze van De Brug moet worden aangepast. Aanleiding daarvoor is dat de Dienst eind 2007 moet beslissen of zij de uitbesteding aan de re-integratiebedrijven nog drie jaar voortzet. Daarbij zijn er nieuwe wettelijke regels rond participatieplaatsen en arbeidsgeschiktheid op komst en is het politieke belang van deelname aan maatschappelijke productie en activiteiten door alle bevolkingsgroepen toegenomen7. Het doel van de evaluatie is daarom drieledig: • Vaststellen van de rol en meerwaarde van de re-integratiebedrijven in de keten naar werk; • Vaststellen of de re-integratiebedrijven hun product leveren conform bestek en contractuele afspraken; • Te leren van (het verloop van) de werkwijze bij uitvoering van De Brug-trajecten en vaststellen wat is te verbeteren. Vanwege successen in het verleden heeft de Sociale Dienst Drechtsteden nu een overschot aan klanten in de onderkant van het WWB-uitkeringenbestand. Het betreft hier mensen met een meervoudige problematiek. Problemen die zich vaak in combinatie met elkaar voordoen zijn onder meer: schulden, slechte gezondheid, verslaving, hogere leeftijd, geen beheersing van de Nederlandse taal, alleenstaande ouder, geen startkwalificatie, slechte woonsituatie, in achterstandswijk etc. Juist voor mensen met meervoudige problematiek is het instrument De Brug ingericht. Ondanks het overschot aan klanten in de onderkant van het bestand valt in de praktijk de instroom tegen, met name in de Praktijkstages en Participatiebanen en is de uitval hoog. Voor de Dienst is dan ook de vraag of De Brug wel het juiste instrument is voor deze doelgroep.
7
Het Kabinet schrijft hierover “Verhogen van participatie en betrokkenheid van burgers bij de samenleving is de belangrijkste uitdaging van kabinet en samenleving. Uitgangspunt is burgers maximaal te stimuleren naar vermogen deel te nemen aan het maatschappelijk proces, waar mogelijk via het arbeidsproces, maar ook via maatschappelijke participatie, vrijwilligerswerk of mantelzorg. “Uit: Brief van minister Donner en staatssecretaris Aboutaleb van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer over verhoging van de arbeidsparticipatie. Datum: 12-04-2007.
TNO rapport | 2007.391|12085
1.3
13
Evaluatievraag De kernvraag van de evaluatie van de uitvoering van De Brug is herleid tot: Is het aanbod van trajectonderdelen van De Brug voldoende voor het doorbreken van het sociaal isolement van werkzoekenden zonder uitstroomperspectief en hoe kunnen de re-sultaten worden geïnterpreteerd en mogelijk verbeterd?
De zeven afgeleide onderzoeksvragen die in deze rapportage worden beantwoord zijn in het kort8: 1. Wat zijn de resultaten van de re-integratiebedrijven in termen van doelmatigheid en doeltreffendheid? 2. Zijn er verschillen in de resultaten en zijn die te herleiden naar verschillen in aanpak? 3. Leveren de re-integratiebedrijven de trajectonderdelen van De Brug conform bestek en contractuele afspraken in termen van de kwaliteit die de gemeente voor ogen staat? 4. Waar liggen in het proces de belemmeringen en knelpunten? 5. Is De Brug wel het goede instrument voor deze doelgroep? 6. Wat zijn succes- en faalfactoren voor een goed instrument voor deze doelgroep? 7. Wat valt te leren van de werkwijze en prestaties van re-integratiebedrijven voor de verdere continuering van De Brug binnen de 'Kortste weg naar werk', mede in verband met in- en externe veranderingen? 1.4
Evaluatiethema's en aanpak De gemeente Dordrecht heeft haar uitgangspunten beschreven in onder meer visiedocumenten. De sociale dienst beschreef eisen en wensen ten aanzien van De Brug in onder meer het bestek dat is gebruikt voor de aanbesteding en in de contracten met de opdrachtnemers. Deze documenten zijn de uitgangspunten voor onze evaluatie, waaraan wij de criteria voor de effectiviteit van De Brug ontlenen9. Er zijn slechts enkele eisen gesteld aan de re-integratiebedrijven waaraan hun prestaties getoetst kunnen worden. Enkele belangrijke die we in de volgende hoofdstukken bespreken zijn de volgende: • De opdrachtgever verwacht een zo laag mogelijke uitval; • De leerdoelen van de werkzoekenden worden schriftelijk vastgelegd en jaarlijks door de klantmanager getoetst op voortgang; • Het product “praktijkstage” wordt afgesloten met een beschrijving van de competenties van de werkzoekende, wat de basis vormt voor de advisering van een vervolgtraject. 8 9
Zie ‘Onderzoeksaanvraag Sociale Dienst Drechtsteden’. De evaluatiecriteria zijn ontleend aan: • Beleidsregels en aanbesteding Verordening Werk en Bijstand 2004, Afdeling Werk, Bureau ABC (oktober/november 2004. • De Brug, Sociale activering binnen de Work First methode, Sociale dienst, Mei 2005. • Bestek voor aanbesteding van De Brug (oktober/november 2005). • Offertes van de bedrijven en contracten tussen de gemeente Dordrecht en opdrachtnemers. • Work First monitor en verslagen kwartaalgesprekken laatste kwartaal 2006 en concepten 1ste kwartaal 2007. • Beoordelingsformulieren klantmanagers.
TNO rapport | 2007.391|12085
14
De visie, eisen en normen van de gemeente en de contractafspraken heeft TNO opgenomen in een ‘auditlijst’ met evaluatiecriteria, onderverdeeld in de volgende thema’s. 1. Kwaliteit van personeel en organisatie (o.a. kennis, deskundigheid, kwaliteitsborging); 2. Kwaliteit van de te verlenen dienst (begeleiding, aanbod stages, banen en advies); 3. Kwaliteit van de uitvoering (o.a. instroom, doorstroom, resultaat); 4. Samenwerking met de Sociale Dienst Drechtsteden en andere re-integratiebedrijven. Het evaluatieonderzoek is gebaseerd op schriftelijke bronnen, bestandsonderzoek en dossieronderzoek. Daarbij zijn een vijftiental interviews gehouden met medewerkers van re-integratiebedrijven, met een bureauhoofd van de Dienst, met contractmanagers en met beleidsmedewerkers, klantmanagers en de verantwoordelijke wethouder. Ook de Cliëntenraad van de Sociale Dienst Drechtsteden is naar haar mening gevraagd10. Om complexe uitvoeringspraktijken goed te evalueren is een systematische aanpak nodig. Daartoe hanteert TNO een evaluatiemodel dat (met de daarbij behorende vragen) is ontleend aan ons model voor de evaluatie en prestatieverbetering van ketens waarin private en publieke partijen samenwerken11. Volgens dit model analyseren we allereerst de beleidsdoelstellingen en resultaatafspraken. De uitkomsten zijn gebruikt bij het vaststellen van bovengenoemde ‘auditlijst’. 1.5
Leeswijzer De evaluatieonderdelen worden achtereenvolgens in de volgende hoofdstukken besproken: a. Kwaliteit van de uitvoering en samenwerking (hoofdstuk 2). b. De in-, door- en uitstroomcijfers van de bedrijven (hoofdstuk 3). c. Aanbevelingen voor optimalisatie (hoofdstuk 4). De TNO eindoordelen staan in de managementsamenvatting. In de bijlagen staan de gegevens met betrekking tot het enquête- en literatuuronderzoek.
10 11
De Bronnen zijn vermeld in de bijlage Zie voor een beschrijving van het onderzoeksmodel De Vos en Fermin, 2006a.
TNO rapport | 2007.391|12085
2
Kwaliteit van de uitvoering en samenwerking
2.1
De procesevaluatie
15
Procesevaluatie genereert kwalitatieve uitkomsten of wel geeft informatie over de output van de re-integratiebedrijven en de gehele keten. Hier bespreken wij de hoofdlijnen van de uitvoering van de Brug12. Per trajectsoort beschrijven we de aanmelding voor een traject, de intake door de re-integratiebedrijven, de begeleiding, het werkaanbod en de adviezen. De beschrijvingen vindt u in de volgende paragrafen: Vrijwilligerswerk voert de klant uit in functies die niet betaald worden. Voor de doelgroep worden er speciale plekken gezocht. Het vrijwilligerswerk duurt maximaal 3 jaar. Het werk wordt ten hoogste 20 uren per week uitgevoerd, onder intensieve begeleiding van de uitvoeringsorganisatie. Vrijwilligerstrajecten worden door vijf reintegratiebedrijven uitgevoerd: Sagenn, DWO/PAD, Alexander Calder, Steunpunt Arbeid (SPA) en Buurt Service Team (BST) (zie verder paragraaf 2.3). De Participatiebaan is een maatschappelijk nuttige, gesubsidieerde baan op een laag niveau. De duur van de participatiebaan is drie jaar. De gesubsidieerde banen houden maatschappelijk nuttige functies in stand met werkzoekenden die door persoonskenmerken niet geschikt zijn voor andere instrumenten. Bij een participatiebaan treedt de klant voor tenminste 32 uur in dienst bij het re-integratiebedrijf en hoeft niet langer een beroep te doen op een bijstandsuitkering. Deze bedrijven waren De Hoop, BST en Hudson. Hudson heeft medio 2006 de werkzaamheden gestaakt, want kon niet aan zijn verplichtingen voldoen, het aannemen van 80 klanten (Zie verder paragraaf 2.4). De Praktijkstage wordt ten hoogste zes maanden ingezet als de werkzoekende extra training nodig heeft (zoals dagritme, omgaan met leidinggevenden etc.) om een participatiebaan of vrijwilligerswerk aan te kunnen. De begeleidingsnoodzaak moet dus groter zijn dan waar de participatiebaan of het vrijwilligerswerk in voorziet. De Praktijkstage omvat maximaal zes dagdelen per week. Dit instrument wordt door vier re-integratiebedrijven uitgevoerd; Fourstar, Sagenn, SPA en De Plint (Zie verder paragraaf 2.5). Re-integratie is het resultaat van een ketenproces. De samenwerking met de ketenpartners en de knelpunten daarbij beschrijven we in paragraaf 2.6. We sluiten af met enkele conclusies in paragraaf 2.7. 2.2
Uitvoering van de Brug, procesgang (output) De Brug is het instrument voor werkzoekenden waarvan de werkloosheid vaak niet het enige probleem is. Naast of in relatie tot de werkloosheid zijn er vaak schulden en beperkingen van sociale- of medische aard. Voor deze werkzoekenden is maatschappelijk nuttige deelname waarschijnlijk het hoogst haalbare.
12
De gesprekken met betrokkenen en monitorverslagen vormen de kwalitatieve input voor de antwoorden op de evaluatievragen (zie bijlage 1).
TNO rapport | 2007.391|12085
16
Doelstellingen Het doel is het doorbreken van sociaal isolement door deelname aan maatschappelijk nuttige activiteiten. De Brug is het aanbod in de Drechtsteden aan werkzoekenden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. De omvang van deze doelgroep werd door de dienst geschat op in totaal 650 op jaarbasis. 175 nieuwe werkzoekenden per jaar, eenmalig 500 uit het zittende bestand en structureel 100 per jaar uit zittend bestand door uitval uit andere instrumenten. Sociale activering in optima forma Sociale activering wordt ingezet voor mensen die, door medische en/of sociale beperkingen, het contact met de maatschappij zijn kwijtgeraakt. Van de mensen die worden begeleid, wordt verwacht dat zij mogelijk op lange termijn weer aan het reguliere arbeidsproces kunnen deelnemen. Door gerichte activiteiten aan te bieden en de deelnemer hierbij te begeleiden, kan de sociale isolatie doorbroken worden. Het re-integratiebedrijf begeleidt de deelnemer tijdens dit traject. Door ook te werken aan eventuele beperkingen kan het uiteindelijke doel bereikt worden de cliënt volwaardig deel te laten zijn van de samenleving. De trajectbegeleider neemt daarbij de leiding en zorgt ervoor dat de afzonderlijke stappen op elkaar aansluiten, om zo de continuïteit te waarborgen. Bovendien schept het re-integratiebedrijf de voorwaarden en omstandigheden waaronder de capaciteiten van de deelnemer het meest tot hun recht komen. Instrumenten daarvoor zijn bijvoorbeeld: buurthuiswerk, welzijnsactiviteiten, permanent gesubsidieerde banen. Voor het verminderen van belemmeringen zijn bijvoorbeeld computercursussen of sociale vaardigheidscursussen geschikt. Het aanbod bestaat uit sociale activering die vanuit de Work First gedachte zo sterk mogelijk is gerelateerd aan werk. De opvatting daarvan is de combinatie vrijwilligersof gesubsidieerd werk met intensieve begeleiding. Dit wordt voorafgegaan door een half jaar praktijkstage als een training nodig is om aan de eisen van die werkcomponenten te voldoen. In de praktijk wordt het overgrote aantal klanten uit de doelgroep direct door de klantmanagers doorverwezen naar vrijwilligerswerk. Daar waren in ruim een jaar tijd ongeveer 430 aanmeldingen. Naar participatiebanen is 92 keer verwezen en naar de Intensieve praktijkstage 105 keer. Het totaal aantal plaatsingen in een traject is gemiddeld zo’n 25% minder (zie verder hoofdstuk 3 voor aantal verwijzingen en plaatsingen). Jaarlijks wordt opnieuw bekeken of De Brug nog steeds het meest geschikte instrument is voor de individuele werkzoekende. Deze evaluaties worden uitgevoerd door klantmanagers van de Sociale Dienst op basis van informatie van de reintegratiebedrijven. Klantmanagers bepalen tevens in welk onderdeel binnen de Brug de werkzoekende wordt geplaatst. 2.3
Vrijwilligerswerk13 Traditioneel wordt vrijwilligerswerk uitgevoerd op ideologische basis in functies die niet betaald worden. Bijvoorbeeld werk in de Wereldwinkel. Daar is echter wel een behoorlijke zelfstandigheid en soms niveau voor nodig. Voor onze doelgroep worden er daarom speciale plekken gezocht of ontwikkeld. Dit varieert sterk en we kunnen slechts enkele voorbeelden noemen, zoals: bezoeken en praten met bejaarden, buurthuis onderhouden, in de keuken van De Grote Rivieren, verkoop of onderhoud in de 13
Het vrijwilligerswerk wordt door vijf re-integratiebedrijven uitgevoerd: met Sagenn, SPA en BST hebben we in het kader van deze evaluatie gesprekken gevoerd. Met DWO/PAD en Alexander Calder spraken we in eerdere evaluatieonderzoeken.
TNO rapport | 2007.391|12085
17
Kringloopwinkel, dieren verzorging op de kinderboerderij, koffie rondbrengen in bejaardenhuis, verbouwing van panden en natuurwachter. Er vindt jaarlijks een toetsing plaats om te beoordelen of bij de werkzoekende wellicht perspectief is ontstaan op een instrument met meer uitstroomkansen of dat het vrijwilligerswerk verlengd moet worden en de leerdoelen bijgesteld moeten worden. Het is de bedoeling dat de klant 20 uren per week werkt, onder intensieve begeleiding van de uitvoeringsorganisatie. Van de uitvoerder wordt verwacht dat ziekte-, en ongeoorloofd verzuim wordt bijgehouden en gemeld aan de Sociale Dienst. Ziekte moet worden begeleid door een erkende Arbo-dienst. Vrijwilligerswerk suggereert vrijblijvendheid, wat echter niet strookt met de Work First gedachte. Vrijwilligerswerk in het kader van De Brug is één van de mogelijkheden om de kortste weg naar werk te volgen. De werkzoekende gaat daarom met de Sociale Dienst Drechtsteden en de uitvoerder verplichtingen aan die nagekomen moeten worden. Vrijwilligerswerk blijft dus vrijwillig maar niet vrijblijvend. Evenals bij de andere Work First instrumenten het geval is, valt dit traject onder het afstemmingsbeleid. Dit betekent dat ongeoorloofde afwezigheid consequenties heeft voor de hoogte van de uitkering. Afspraken over aanwezigheid worden vastgelegd in een vrijwilligersovereenkomst. 2.3.1
Aanmeldingen Zoals gezegd wordt het merendeel van De Brug klanten aangemeld voor een vrijwilligerstraject. Vooral SPA en Sagenn krijgen veel klanten aangemeld en BST de minste (zie hoofdstuk 3). In de meeste gevallen wordt de klant direct door de klantmanager doorverwezen. Een minderheid volgt eerst een intensieve praktijkstage. De bedrijven moeten in staat zijn het vooraf vastgestelde klantenaanbod te verwerken en voldoende diversiteit aan werk hebben om klanten op basis van de individuele mogelijkheden te plaatsen. De bedrijven geven zelf aan dat ze alle klanten accepteren en voor iedereen plaats hebben of deze te creëren. Opvallend is dat BST onderbenut is. Dat heeft er mee te maken dat de klantmanagers het werkaanbod van BST minder geschikt vinden voor hun klanten. Het zou vaak te zwaar werk zijn. Vanwege het grote aantal mannelijke klanten van Antilliaanse herkomst vinden klantmanagers BST een minder geschikte plek voor vrouwen. Vrouwen vormen het leeuwendeel van de huidige deelnemers aan De Brug. Het is aannemelijk dat in het bestand van de Dienst nog voldoende niet geactiveerde mannelijke klanten zijn die naar BST kunnen worden doorverwezen, zodat ook daar de capaciteit volledig wordt benut. Voor de vertegenwoordigers van re-integratiebedrijven is het niet helder hoe de klantmanager tot een keuze komt voor vrijwilligerswerk in plaats van bijvoorbeeld praktijkstage. Zij vragen zich af ‘welke criteria worden nu gehanteerd om tot een goede keuze te komen’?
2.3.2
Intake Als de klant niet voortijdig uitvalt dan volgt na de aanmelding de intake bij het reintegratiebedrijf. Deze kan tijdens de intake voor grote verrassingen staan. Dan komen zaken bij de klant naar voren die belemmerend kunnen zijn om iemand goed te plaatsen in vrijwilligerwerk. In dat geval moet een klant bijvoorbeeld eerst terug naar een zorgomgeving, bijvoorbeeld via de AWBZ, of heeft een taalcursus nodig. In deze situaties komt bij het re-integratiebedrijf de vraag naar boven; was hier een praktijkstage toch niet effectiever geweest?
TNO rapport | 2007.391|12085
18
2.3.3
Uitval Een re-integratiebedrijf dat nauw samenwerkt met zorginstellingen, zoals De Plint, SPA en Salza, heeft minder uitval tijdens of onmiddellijk na de intake, omdat zij meer combinatietrajecten aanbieden of te wel combi-interventies. Combi-interventies richten zich behalve op werkvaardigheden ook op zorgvaardigheden van de klant en/of op wonen, huishouden en gezin. Het is niet duidelijk of de aanvullende zorgactiviteiten op basis van de contractuele eisen ook geleverd moeten worden door de andere bedrijven. De Brugklanten hebben immers geen ontheffing vanwege psychosociale problematiek, zodat de intensieve begeleiding zich kan beperken tot het aanleren van werkvaardigheden. De zorg kan ook buiten het re-integratiecontract om elders worden ingekocht. Dat garandeert echter niet dat deze op elkaar is afgestemd en er dus sprake is van combiinterventies.
2.3.4
Begeleiding De begeleiding van De Brugklanten vraagt veel tijd en energie van de consulent. Zonder intensieve begeleiding zou er meer uitval zijn. Zoals gezegd zou het voor een aantal klanten goed zijn om meer begeleiding te ontvangen gericht op de thuissituatie, bijvoorbeeld in de vorm van een Homecoach. Intensieve begeleiding wordt nu aangeboden binnen de mogelijkheden van het trajectbudget. Dit budget is volgens de re-integratiebedrijven al niet voldoende voor begeleiding bij het opdoen van werkvaardigheden, laat staan voor andere interventies voor het verbeteren van arbeidsmarktkansen van alle Brugklanten. De sociale dienst is wel bereid hier over te spreken.
2.3.5
Administratieve last De re-integratiebedrijven volgen de voortgang van alle klanten en rapporteren schriftelijk aan de Dienst. Voor dit laatste worden de rapportageformats van de gemeente gebruikt. De bedrijven zenden de rapportages digitaal aan de Dienst toe. De inhoud en de rapportagemomenten ervaren de re-integratiebedrijven als instrumenteel technisch. Zij zijn van mening dat dit het doel voorbij schiet. Consulenten zouden vooral willen rapporteren zodra voortgang in het traject wordt belemmerd. Nu rapporteren zij vaak plichtsgetrouw aan de klantmanagers. De klantmanagers zelf hebben vaak de indruk dat de consulenten tekst knippen en plakken uit eerdere rapportages over deze of andere klanten. Als er werkelijk wat mis is, dan horen zij het te laat, zo formuleren klantmanagers. De evaluatie aan het eind van het jaar wordt door medewerkers van reintegratiebureaus wel als waardevol ervaren. Dit ondersteunt het ontwikkelingsaspect van het vrijwilligerswerk en confronteert alle betrokkenen met de eindigheid van deze trajecten.
2.3.6
Door- en uitstroom De eindigheid van trajecten na drie jaar baart de consulenten en de klantmanagers nu al zorgen. Consulenten schatten in dat 15% van de klanten die op vrijwilligerspekken zit uiteindelijk doorstroomt naar regulier werk! Zij vragen zich met klantmanagers af wat er met de overige 85% van het bestand gaat gebeuren wanneer de periode van drie jaar voorbij is. Vreemd genoeg noemen de bedrijven niet de mogelijkheid van doorstroom naar een participatiebaan. Dit is volgens de Dienst wel de bedoeling van De Brug.
2.3.7
Advies Na afloop van het traject dient het re-integratiebedijf een advies uit te brengen over een vervolgtraject. Over de kwaliteit daarvan valt vanwege de bedoelde looptijd van drie jaar vrijwilligerswerk nu nog weinig te zeggen. De meningen van klantmanagers over
TNO rapport | 2007.391|12085
19
de tot dusver gegeven adviezen verschillen sterk, maar gemiddeld scoren deze voldoende. Gezien het toch grote aantal onvoldoendes die alle bedrijven voor hun adviezen krijgen, klachten over het achterwege blijven van adviezen en het feit dat sommige bedrijven adviezen nauwelijks onderbouwen verdient dit zeker nadere aandacht van de Dienst. Opvallend is verder dat geen van de klanten die uitstroomden een advies kregen voor een participatiebaan. In dit verband verbaast het de beleidsmedewerkers van de Dienst dat de opdrachtnemers van het vrijwilligerswerktraject aangeven ook graag zelf participatiebanen te willen uitvoeren. De Dienst vraagt zich af waarom deze dan hun cliënten tot dusver niet doorverwezen naar de bestaande participatiebanen. Een mogelijke verklaring is dat met name de commerciële bedrijven niet samenwerken met andere re-integratiebedrijven (zie paragraaf 2.6). Een andere is dat klantmanagers het werkaanbod van BST, niet geschikt achten voor de overwegend vrouwelijke klanten van het vrijwilligerswerk. 2.3.8
Maatschappelijke participatie Vrijwilligerswerk kent diverse successen, zo blijkt uit de gesprekken en de dossiers. Successen in eerste instantie omdat het mensen uit hun sociaal isolement haalt en bij sommigen duidelijk hun mogelijkheden vergroot op de reguliere arbeidsmarkt. Niet altijd is duidelijk in welke mate dit het gevolg is van de intensieve begeleiding door het re-integratiebedrijf. De klantmanager is vaak in het ongewisse over wat het bedrijf doet om de doelstellingen te realiseren die bij aanvang van het traject met de klant en klantmanagers zijn afgesproken. De doelstellingen zijn wel in de vorm van leerdoelen vastgelegd, waarover volgens de formats wordt gerapporteerd. Uit de rapportages van de bedrijven is soms wel, maar lang niet altijd duidelijk wat nu de vorderingen van de klant zijn. Is bijvoorbeeld de vermelding dat de klant meer zelfvertrouwen heeft gekregen een indicatie dat de klant vooruit gaat en het bedrijf het goed deed? Ook kan de klantmanager moeilijk waarnemen of de klant het bedoelde maximum van 20 uur per week vrijwilligerswerk uitvoert en als dat minder is, wat daarvan de reden is. Hij/zij moet erop vertrouwen dat het re-integratiebedrijf dit controleert en de reden rapporteert waarom dit minder is. Als dit inderdaad wordt gemeld is er geen resultaatverplichting voor het bedrijf om de klant meer uren te laten werken. Succesverhaal Een vereenzaamde man (170 kilo) heeft een bijstandsuitkering en veroorzaakt wekelijks grote overlast in de buurt wanneer hij zijn schuldeisers de straat uitvloekt. Voor 3000 euro zet het re-integratiebureau in het eerste jaar: • een diëtiste en bewegingsconsulent in die het gewicht terugbrengt naar 120 kilo; • saneert met behulp van gemeente en schuldhulpverlening de schuld. Het bureau noemt dit alles een succes, omdat er een stap op weg naar werk is gezet. In het tweede jaar wil het bureau de man een vrachtwagendiploma laten halen. Uit onze dossierstudie komt bijvoorbeeld naar voren dat een klant na een jaar nog steeds maar één middag in de week vrijwilligerswerk doet. Het is dan lastig voor de klantmanager om vast te stellen of hierbij sprake is van een succes. Nog lastiger is het voor de klantmanager om bij uitval van de klant vast te stellen of het re-integratiebedrijf hier debet aan is geweest. Nu hoeft dat ook niet want contractueel bestaat er ‘geen aan het bedrijf verwijtbare uitval’.
TNO rapport | 2007.391|12085
2.3.9
20
Mening van de Cliëntenraad De Cliëntenraad van de Sociale Dienst Drechtsteden overlegt periodiek met de Dienst. Daarbij ontvangen zij klachten van klanten. Wat betreft De Brug gaan die het meest over het aanbod van vrijwilligerswerk door re-integratiebedrijven. Hieronder noemen we enkele aandachtpunten die de raad op basis van klachten signaleert: Betere uitleg Klanten die in het bestand van de gemeente zitten en al vrijwilligerswerk doen (geen Brug traject maar 'gewoon' vrijwilligerswerk) worden door consulenten van de Brugbedrijven benaderd om van dat vrijwilligerswerk een Brugtraject te maken. Dat is volgens de Cliëntenraad (CR) niet juist. Het betekent dat aan de instelling, waar de klant (soms al jaren) vrijwilligerswerk uitvoert, gevraagd wordt formulieren in te vullen, leerdoelen te controleren en deze te bespreken met consulenten. Dit wordt door klanten en vrijwilligersorganisaties dan als heel vreemd ervaren. Klanten worden nu lastig gevallen en snappen niet waar dit goed voor is. Dat vraagt om een betere uitleg naar de klant. Afstemming In tegenstellingen tot dossiersgegevens constateert de Cliëntenraad dat het aantal van 20 uren vrijwilligerswerk erg strak wordt gehanteerd. Dit zou volgens de raad negatieve gevolgen hebben voor mensen met zorgtaken, bijvoorbeeld voor kinderen of bij mantelzorg. Conflict met mantelzorg Een mevrouw zorgt al jaren voor haar moeder. Hiermee is ze een behoorlijk aantal uren per week bezig. Ze is in een vrijwilligerstraject geplaats waar ze 20 uur moet gaan werken. Ze geeft aan dat ze in eerste instantie 15 uur wil werken zodat ze één en ander aan zorg voor haar moeder kan regelen. Dit kan niet. Dit levert veel spanningen op voor mevrouw en komt niet ten goede van haar traject. Onderwijs Volgens het bestek wordt binnen De Brug aan de doelgroep geen scholing aangeboden. De Cliëntenraad blijft er bij de gemeente op hameren dat zij klanten naast een trajectaanbod meer bagage meegeven in de vorm van onderwijs. ‘Als dat niet gebeurt dan zijn degenen die aan het werk komen als eerste de dupe wanneer de arbeidsmarkt weer verzadigd is’. Ook sommige consulenten van de re-integratiebedrijven zeggen graag vaker scholing te willen aanbieden. Volgens de Sociale Dienst is het weldegelijk mogelijk om voor deze doelgroep een scholingsvoorziening buiten De Brug om aan te vragen. Een aanvraag ook daadwerkelijk toekennen kan makkelijker gemaakt worden aldus beleidsmedewerkers. Experiment De CR zet verder vraagtekens bij de kwaliteiten van sommige re-integratiebedrijven. De bedrijven zouden niet in staat zijn de Brugklanten te begeleiden omdat zij daartoe de specifieke vaardigheden niet hebben. Door de CR wordt met name Sagenn een aantal keren genoemd als een bedrijf wat hier niet op aansluit. Het beeld wat nu bestaat bij de CR is dat klanten standaard een soort sollicitatietraining krijgen en vervolgens zelf vacatures voor vrijwilligerswerk moeten uitzoeken. Hier zou de CR veel klachten over hebben gekregen van klanten (overigens niet alleen met betrekking tot De Brug). Volgens onze waarnemingen geldt dit alleen voor de bedrijven met een meer groepsgerichte benadering (zie ook paragraaf 2.5.3 Begeleiding).
TNO rapport | 2007.391|12085
21
De CR realiseert zich dat de budgetten die nu zijn vastgesteld ook weinig ruimte bieden aan de re-integratiebedrijven om op maat, individueel en intensive begeleiding aan te bieden. De meeste re-integratiebedrijven bevestigen dit ook zelf. De CR is daarom voorstander van een experiment waarbij een groep klanten door een op de doelgroep gespecialiseerd re-integratiebedrijf intensief op maat begeleid wordt. Hieraan worden dan ruime budgetten en heldere resultaatafspraken verbonden. Dit om vast te stellen of het inderdaad loont om maatwerk te leveren bij deze klanten, zodat het hen verder brengt op de ladder en uitval voorkomt. De raad is van mening dat hier ook geld voor is want de werkloosheid is in de Drechtsteden aanzienlijk gedaald. Voorbeeld van succes Een Antilliaanse dame is eind veertig en heeft fysieke problemen, waaronder rug en schouderklachten. Zij heeft nog nooit gewerkt in Nederland. De klantmanager meldt haar vanuit het zittend bestand direct aan voor vrijwilligerswerk en schat haar kansen op regulier werk laag in. Tijdens de intake door het rib wordt duidelijk dat mevrouw het prettig vindt om met mensen om te gaan en graag praat. Voor haar wordt in een gezondheidsbedrijf een baliefunctie gecreëerd waar zij een ontvangst en verwijsfunctie heeft. De eerste tijd gaat het goed, maar na een paar weken verdwijnt het enthousiasme. In de begeleidingsgesprekken komt aan de orde dat ze zich verveelt en te weinig te doen heeft. Met de oudere mensen die langs haar balie komen zou ze wel wat langer willen praten…. Dit brengt de begeleider van het re-integratiebedrijf op het idee om contact op te nemen met MEE. Daar kreeg zij binnen korte tijd een vrijwilligerswerkplek. Ze begeleidt ouderen naar het ziekenhuis, de kapper en drinkt een kop koffie met ze. Het gaat erg goed, mevrouw vindt het leuk werk en de mensen waarderen haar aandacht! Een voormalige delinquent (moord) met kort lontje, werkt 20 uur per week als vrijwilliger in prikkel arme omgeving van een kinderboerderij. Na twee jaar krijgt hij ruzie met collega's die daar praktijkstage volgen. Er wordt nu naar een andere vrijwilligersbaan gezocht, bij voorkeur natuurbeheer in de Biesbos. We rekenen de periode dat de man op de boerderij werkte tot het succes van het reintegratiebedrijf. 2.4
Participatiebaan De participatiebaan is in de visie van de Sociale Dienst bedoeld als een maatschappelijk nuttige, gesubsidieerde baan op een laag niveau. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de schoonmaakploegen in de stad, aan werken in een winkel of beveiliging. De verwachting was dat er zelden een werknemer doorstroomt naar regulier werk. De duur van de participatiebaan van drie jaar is gekozen in afstemming met de Wet Flexibiliteit en Zekerheid. In overeenstemming met deze wet de maximering bedoeld om een uitstroomprikkel af te geven. De duur van drie jaar is opgebouwd uit drie maal een jaarcontract met een re-integratiebureau. Deze arbeidsovereenkomst belemmert de uitstroom niet als uit de jaarlijkse evaluatie blijkt dat doorstroom naar Agu of regulier werk mogelijk is. De gesubsidieerde banen houden verder maatschappelijk nuttige functies in stand met werkzoekenden die door persoonskenmerken niet geschikt zijn voor andere instrumenten. Deze plaatsen kunnen bijvoorbeeld overlast voorkomen. De arbeidsverhouding tussen werkgever en werkzoekende maakt immers begeleiding op houding, gedrag en taalontwikkeling mogelijk. Aanwezigheid wordt in
TNO rapport | 2007.391|12085
22
de participatiebaan niet afgedwongen via het afstemmingsbeleid en uitvoeringsprotocol, maar via het reguliere arbeidsrecht. De werkzoekende op een participatiebaan heeft namelijk een arbeidsovereenkomst met het re- integratiebedrijf. De Sociale Dienst wees de re-integratiebedrijven nadrukkelijk op de mogelijkheid om arbeidsplaatsen die vroeger werden ingevuld met ID-banen en WIW-banen te gaan gebruiken voor participatiebanen. De hoogte van de loonkostensubsidie is 50%, voor een gehandicapte werknemer 60%14. Het is de bedoeling dat de werkzaamheden 32 uren per week worden uitgevoerd of zoveel meer als nodig om met het loon boven het uitkeringsniveau uit te komen. Er mag niet meer loon worden verstrekt dan maximaal 105% van het wettelijk minimum loon. De kosten voor de gemeenten bestaan uit subsidie en begeleidingskosten (zie hoofdstuk 3, paragraaf 3.5)15. 2.4.1
Andere eisen aan de uitvoerders volgens bestek Behalve de bovengenoemde en de algemene eisen aan de Brugtrajecten zijn er een aantal bijzondere eisen aan de trajecten waar we in deze evaluatie aandacht aan besteden. De opdrachtgever stelt de volgende eisen aan de Dordtse participatiebaan: • iedere werkzoekende wordt geaccepteerd; • de klant heeft geen uitkering meer; • werkzaamheden worden bij de aanbieder uitgevoerd of in onderaanneming; • de eerste maand is een ‘proefmaand, ‘waarin de klant werkt met behoud van uitkering; • de klant moet door de aanbieder worden begeleid op houding, gedrag en taalontwikkeling.
2.4.2
Aanmelden De Participatiebanen werden door drie re-integratiebedrijven uitgevoerd: Hudson, het Buurt Service Team (BST) en De Hoop. Het contract met Hudson is tussentijds op verzoek van de uitvoerder beëindigd. Aanvankelijk zou Hudson de meeste plaatsen leveren, namelijk 80. Zij konden echter nauwelijks plaatsen realiseren voor de tientallen klanten die daar zijn aangemeld. De Hoop levert slechts 20 plaatsen en is gevraagd deze uit te breiden. De Hoop staat voor evangelische verslavingszorg en richt zich binnen De Brug speciaal op werkzoekenden waarbij er sprake is van meervoudige problematiek, met name verslavingsproblemen en schulden. Hierbij is het van belang dat de werkzoekenden respect hebben voor christelijke levensvisie van De Hoop en weten om te gaan met de regels die op het terrein gelden, zoals niet roken. Een succesfactor is dat De Hoop zelf commerciële activiteiten ontplooit. Naast winkels beheert De Hoop onder meer productiebedrijfjes waar hun klanten leren en werken. Zonder het zelf zo te benoemen is hier dus sprake van 'Sociale economie'. Een andere succesfactor is dat zij hun klanten zelf selecteren uit de groep die succesvol een versla14
15
Bij deze hoogte zijn gemeenten vrijgesteld van de verplichting een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling zoals vastgelegd in de EU- re- integratieverordening op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Commissie een verslag te overhandigen over de toepassing van de verordening werkgelegenheidssteun. De participatiebaan mag niet verward worden met een Agu detacheringsbaan, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van loonkostensubsidie. De Participatiebaan is in tegenstelling tot de Agu slechts toegankelijk voor werkzoekenden zonder direct uitstroomperspectief. Het zijn gecreëerde plekken zonder uitstroomperspectief. Bovendien moet bij gesubsidieerd werk in De Brug op de doelgroep toegesneden begeleiding aanwezig zijn.
TNO rapport | 2007.391|12085
23
vingstraject bij De Hoop afronden. Voor de Sociale Dienst heeft dit als nadeel dat er geen klanten van buiten De Hoop kunnen worden geplaatst. BST kreeg (daarom) de meeste van de in totaal 90 aanmeldingen. Er stroomden daadwerkelijk ongeveer 56 in, waarvan ongeveer 33 een contract hebben. Omdat de Sociale Dienst zeer tevreden is met de prestaties van De Hoop spraken wij in het kader van de evaluatie van De brug alleen met BST. In 2006 spraken wij met Hudson16. Volgens de medewerkers van Hudson hadden zij geoffreerd voor de participatiebanen in de veronderstelling dat zij dan ook de trajecten voor vrijwilligerswerk mochten uitvoeren. Met het in dienst nemen van klanten en detacheren hebben zij namelijk geen ervaring. 2.4.3
Intake Het Buurt Service Team biedt participatiebanen aan voor klanten die gezond zijn van lijf en leden en jonger zijn dan 42 jaar. Dit strookt waarschijnlijk wel met het werkaanbod, maar is niet in overeenstemming met bestek en contractafspraken. Daarin staat dat alle werkzoekenden geaccepteerd worden. Tijdens en na aanmelding door de dienst vallen dan ook veel klanten uit (zie hoofdstuk 3, uitval). BST noemt zelf twee knelpunten: klanten worden aangemeld waarvan BST al vermoedt dat het niet gaat lukken vanwege fysieke problemen die klanten hebben. Anderzijds worden vrouwen per definitie niet doorgestuurd omdat zij de fysieke belasting niet aankunnen (volgens de klantmanager). Een meer objectieve meting van de vaardigheden en geschiktheid van de klant voorafgaande aan de intake door het bedrijf zou volgens BST effectiever zijn. BST is wel op zoek naar meer ‘vrouwherkenbare’ activiteiten in het kader van participatiebanen.
2.4.4
Werkaanbod BST biedt onder meer werk aan in de glastuinbouw. De vraag of dit als maatschappelijk nuttig werk is bespreken we in hoofdstuk 3. Ook bieden zij bouwwerkzaamheden op basis van aangenomen werk. Zij leveren dan zelf een bedrijfsleider/begeleider en een professionele stukadoor. Deze voert dan met een paar klanten werkzaamheden uit op locatie. Ook verrichten zij ‘wijkwerkzaamheden’ in eigen beheer. Daarvoor heeft BST begeleiders in de wijk in dienst. Zij begeleiden klanten verdeeld over drie locaties in Dordrecht. BST biedt veel structuur en is van mening dat een enigszins strakke hand nodig is om klanten op traject te houden. Met hun dienstenprogramma geven ze hier inhoud aan (schuldsanering, Nederlandse taal, werknemersvaardigheden). Klanten krijgen een contract met een proeftijd van een maand. Uitval in de eerste maand wordt volgens BST grotendeels veroorzaakt door fysieke problemen die tijdens het traject alsnog aan de orde komen. De productiviteit van de klanten ligt gemiddeld op 50-60% van het wettelijk minimumloon17. De participatiebaan zoals die nu aangeboden wordt gebaseerd op de voorwaarden van het gemeente bestek is volgens BST daarom niet haalbaar. De intensieve begeleiding die noodzakelijk is voor de klanten kost meer tijd en geld (Zie hoofdstuk 3, kosten en de bijlage Berekening door BST). Met de huidige financiering is volgens
16 17
Dit was in het kader van de evaluatie van De Springplank, zie De Vos en Fermin 2006b. Het betreft hier een percentage van de brutoloonkosten, inclusief 8% vakantiegeld, maar exclusief werkgeverslasten, zoals Sociale lasten, arbodienst en bonussen. Vandaar de klachten over onvoldoende loonkostensubsidie (zie hoofdstuk 3).
TNO rapport | 2007.391|12085
24
BST niet veel meer resultaat haalbaar. Opvallend is dat BST een hoog percentage uitstroom heeft naar regulier werk. 2.4.5
Mening van de cliëntenraad Over participatiebanen en praktijkstage ontvangt de raad weinig klachten. De Cliëntenraad denkt dat dit komt omdat mensen 'er niet onderuit kunnen komen'. Ze moeten wel meewerken anders wordt de uitkering stopgezet. Een aandachtspunt is volgens de CR dat klanten beter geïnformeerd moeten worden over de gemeentelijke voorzieningen waar zij gebruik van kunnen maken als ze met een participatiebaantraject in loondienst treden. Zij verdienen dan maximaal 105% van het minimumloon. Daardoor kunnen allerhande aan de uitkeringgerelateerde subsidies komen te vervallen, zoals huursubsidie of tegemoetkoming van zorgkosten. ‘Klanten weten hier te weinig van, weten de weg niet te vinden, maar hebben hier wel recht op en zeker gezien hun financiële situatie ook behoefte aan.
2.5
Praktijkstage De Praktijkstage dient te worden ingezet als de werkzoekende extra training nodig heeft (zoals dagritme, omgaan met leidinggevenden etc.) om een participatiebaan of vrijwilligerswerk aan te kunnen. De begeleidingsnoodzaak moet dus groter zijn dan waar de participatiebaan of het vrijwilligerswerk in voorziet. De Praktijkstage wordt vanaf 1 januari 2006 door vier re-integratiebedrijven uitgevoerd; Fourstar, Sagenn, SPA en De Plint. Bij deze bedrijven zijn ruim 70 klanten daadwerkelijk ingestroomd. Vanaf 1 januari 2007 is Salza uit Zwijndrecht hieraan toegevoegd. Deze kreeg in die periode relatief veel klanten aangemeld, naar schatting 30. In het kader van de evaluatie van De Brug spraken wij medewerkers van Fourstar, Sagenn, Salza en SPA. Vanwege een eerdere evaluatie bezochten we in 2006 De Plint. Over De Plint is de Sociale Dienst in de regel tevreden vanwege het brede en gespecialiseerde aanbod. Veel klanten van De Plint hebben een arbeidshandicap en de werplekken zijn daarop aangepast. Ook ServicePunt Arbeid (SPA) richt zich vooral op klanten met een arbeidshandicap die vaak samenhangt met psychosomatische klachten, vaak in relatie met verslavingsproblemen. Het Boumanhuis en De Grote Rivieren stonden aan de wieg van SPA. Ook De Plint en Salza komen voort uit non-profit (gesubsidieerde) organisaties die als gevolg van de WWB een re-integratiebedrijf inrichtten. Fourstar en Sagenn hebben duidelijk een meer commerciële achtergrond.
2.5.1
Eisen aan de uitvoerders volgens bestek De praktijkstage is volgens het bestek van de sociale dienst bedoeld als een leertraject, gekoppeld aan activiteiten. Na een intake door het re-integratiebedrijf wordt de werkzoekende een zogenaamde snuffelstage aangeboden waaraan een dagdeel praktijkgerichte begeleiding/scholing wordt gekoppeld. De snuffelstage duurt ten hoogste zes maanden. Hier zouden de deelnemers ervaring moeten opdoen met vele vormen van werk in diverse branches, zoals in de horeca, administratie, verzorging, detailhandel, groenvoorziening, veiligheid en schoonmaakbranche. De begeleiding van de deelnemers vindt zowel groepsgewijs als individueel plaats, en is gericht op persoonlijke vaardigheden, nodig in arbeidssituaties. Na zes maanden wordt door het re-integratiebedrijf een advies uitgebracht of de cliënt mogelijk geschikt is voor vrijwilligerswerk, een participatiebaan, de springplank, of toch een ontheffing van de arbeidsplicht moet krijgen. Van de uitvoerder wordt verwacht dat ziekteverzuim en ongeoorloofd verzuim wordt bijgehouden. Ziekte moet worden begeleid
TNO rapport | 2007.391|12085
25
door een erkende arbodienst. Dit traject valt onder het afstemmingsbeleid. Ongeoorloofde afwezigheid dient te worden gemeld aan de klantmanager die daar vervolgens consequenties aan verbindt voor de hoogte van de uitkering. Behalve de bovengenoemde en de algemene eisen aan de Brug trajecten zijn er een aantal bijzondere eisen aan de trajecten waar we in deze evaluatie aandacht aan besteden. De opdrachtgever stelt de volgende voorwaarden aan de praktijkstage: • omvat zes dagdelen per week (maximaal); • de stageplek is zo ingericht dat de werkzoekende in staat wordt gesteld voldoende ervaring op te doen; • de stageplek dient in Dordrecht of de regio gecreëerd te worden. 2.5.2
Aanmelding en intake De klantmanagers uit Dordrecht melden in ruim een jaar tijd ongeveer 100 klanten aan, waarvan slechts 72 instroomden18. Dit laatste is beduidend lager dan de 100 die De Dienst had verwacht (Zie hoofdstuk 3, instroom). Vertegenwoordigers van twee reintegratiebedrijven, namelijk SPA en Fourstar, merken op dat zij in 2007 nauwelijks respectievelijk geen aanmeldingen kregen voor een praktijkstage. Fourstar kreeg ook vorig jaar weinig aanmeldingen. Hierdoor komt het aanbod van Fourstar in gevaar. Als slechts een beperkt aantal klanten deelnemen kunnen zij de faciliteiten en begeleiding van de praktijkstage niet langer realiseren. Salza kreeg in 1 jaar daarentegen veel aanmeldingen voor praktijkstage (90) en accepteert iedereen. De klanten worden voornamelijk aangereikt door de klantmanagers uit Zwijndrecht.
2.5.3
Begeleiding De bedrijven die praktijkstage aanbieden trachten zo goed als mogelijk te voldoen aan de hierboven genoemde eisen omtrent begeleiding. Zij bieden een begeleidingsprogramma dat aandacht besteedt aan het goed in beeld krijgen van de klant. Hier nemen we twee varianten waar: 1. Bedrijven waarbij de nadruk ligt op de individuele benadering in de vorm van persoonlijke gesprekken en combi-interventies (SPA en Salza); 2. Bedrijven waarbij de nadruk ligt op groepsgerichte benadering in de vorm van een werkervaringstrainingsprogramma (Fourstar met ‘talentenjacht’; Sagenn met ‘Kijk op maatschappij of ‘KOM-training’). De re-integratiebedrijven onderkennen dat intensieve begeleiding belangrijk is. 'Het gaat om kwetsbare mensen die zichzelf gaan ontdekken. Dat gaat met ‘ups en downs’. Het op tijd bijsturen voorkomt terugval en bespaart een hoop ellende!' Intensieve begeleidingstijd kost consulenten veel meer tijd dan zij vooraf hadden ingeschat. Dat geldt met name voor de bedrijven die inzetten op groepstraining. Naast de groepsgerichte activiteiten is namelijk ook veel aandacht nodig voor de individuele noden van de klant.
2.5.4
Combi-interventies De bedrijven bieden zelf een uitgebreid assortiment aan ondersteunende diensten of werken samen met instellingen die dit kunnen bieden. De ondersteunende diensten zouden specifiek zijn toegespitst op de klanten van De Brug. Het aanbod bestaat uit sociale vaardigheidstraining, sollicitatietraining, sportactiviteiten en begeleiding gericht op zelfcontrole. Bij SPA vormt daarbij controle op het gebruik van middelen, het
18
Deze cijfers zijn exclusief Salza.
TNO rapport | 2007.391|12085
26
bespreken van de resultaten en treffen van eventuele consequenties een onderdeel van het programma. De bedrijven ervaren achteraf de geoffreerde trajectprijs als een belemmering om optimaal gebruik te maken van extra ondersteunende zorgdiensten in de vorm van gezondheidstraining of een Homecoach. 2.5.5
Aantal uren Het uitgangspunt van zes dagdelen per week wordt voor veel klanten niet gerealiseerd. Dit speelt vooral in het begin van het traject wanneer de klant moet wennen aan het ‘gewone’ dagritme. Om deze klanten voldoende uren te laten draaien moeten trajectbegeleiders consequent handelen en veel creativiteit tonen en dat kost veel tijd. Succesverhaal Met een klant die het heel moeilijk vond om op tijd te komen was afgesproken dat hij zes dagdelen moest komen om te werken en een training te volgen. Zolang hij maar kwam werken maakte het de consulent niet uit hoe laat hij kwam. In het begin kwam hij niet om half negen maar om 10.00 uur en soms 10.30 uur. Na twee weken was hij iedere dag op tijd, hij kwam erachter dat s’morgens om 8.30 uur koffie werd gedronken en er met elkaar gepraat en gelachen werd. Het tijdig aanwezig zijn was daarna geen probleem meer.
2.5.6
Diversiteit aan werkaanbod De afzonderlijke re-integratiebedrijven bieden klanten in praktijkstage weinig diversiteit in werk en taken. Gezamenlijk bieden zij echter een palet aan activiteiten. Dat kan betekenen maatschappelijke dienstverlening in de vorm van buurtwerk, peuterspeelzalen en sportverenigingen. SPA biedt onder meer plaatsen aan in kleine winkels met tweedehandskleding in de stad. Ook biedt SPA plaatsen in De kringloopwinkel waar klanten diverse vormen van werkervaring opdoen19. De Kringloopwinkel is een uniek samenwerkingsproject tussen het Davinci college, het Boumanhuis en SPA. Een geheel andere aanpak ontwikkelde Fourstar in het Arbeid Training Centrum (ATC). Daar koppelt men praktijkstage aan de vraag uit de markt. Het ATC wordt nu echter nauwelijks benut (door 2 man) vanwege het uitblijven van aanmeldingen (vanaf 1-1-2006 tot tweede kwartaal 2007 rond de 22 aanmeldingen in plaats van 50 per jaar). Fourstar heeft in andere gemeenten wel voorbeelden van succesvolle projecten waarin praktijkstages gekoppeld worden aan de vraag uit de markt. Bijvoorbeeld een callcenter project en een schoonmaakproject.
2.5.7
Begeleiding Het éne re-integratiebedrijf begeleidt meer sturend bij de keuzes van de klant van de werkzaamheden en stuurt op werkzaamheden die blijkens de intakegegevens goed passen bij de klant. Het andere bedrijf laat de klant meer experimenteren. Meer sturing zorgt dat klanten gericht op gang komen. Zelf laten kiezen bevordert dat de klant veel uitprobeert. Het zou interessant zijn om na te gaan in welke van de gevallen klanten snel haken als het even niet mee zit.
19
Dat is een nieuwe ruimte die men inricht voor de Kringloopwinkel en waarvan het beheer bij de Bouman ligt; (vandaar Bouplaats!).
TNO rapport | 2007.391|12085
27
2.5.8
Voldoende werkervaring Praktijkstage biedt de klant allereerst de mogelijkheid werkritme op te bouwen en duidelijkheid te krijgen over wat hij/zij graag doet. Vervolgens kan de klant ervaring op doen met taken en werkzaamheden. Aandachtspunt hierbij is (opnieuw) dat het hier gaat om een kwetsbare groep mensen die nooit of ‘al heel lang geen werk verrichten’. Re-integratiebedrijven signaleren dat het overgrote deel van de klanten psychosociale en privé problemen heeft. Dit vormt een belemmering voor de effectiviteit van trajecten. De ervaringen van de reintegratiebedrijven is dat het veel tijd kost om alle belemmeringen naar boven te halen en op te lossen. Deze tijd gaat in de zes maanden die men heeft ten koste het experimenteren met werkzaamheden en het opdoen van werkervaring. Het gevolg kan zijn dat tijdens de praktijkstage voornamelijk wordt gewerkt aan het oplossen van belemmeringen en problemen in plaats van het actief onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van de deelnemer op de arbeidsmarkt.
2.5.9
Doorstroom advies Na de praktijkstage krijgt het grootste deel van de klanten het advies vrijwilligerswerk. Participatiebanen zijn slechts twee keer geadviseerd. Waarschijnlijk omdat het aanbod van participatiebanen beperkt is. Zoals eerder besproken is het aanbod van BST voornamelijk geschikt voor mannelijke klanten tot 42 jaar ‘gezond van lijf en leden’. Doorverwijzen naar De Hoop is vanwege de Christelijke inslag voor de meeste klanten geen reële optie.
2.5.10
Succesvolle resultaten Er zijn voldoende voorbeelden van klanten die met behulp van praktijkstage weer deelnemen aan de maatschappij en het arbeidsproces. Deze successen staan of vallen ook hier weer met intensieve begeleiding. Combi-interventies zijn hierbij vaak succesvol. De klantmanagers, zoals uit Zwijndrecht, vinden praktijkstage een effectief middel om een goed beeld te krijgen van de klant. Succesverhaal Een klant met een verleden in de verslavingszorg wordt aangemeld voor praktijkstage. Bij aanvang wil hij niets en vertoont weerstand. Hij ervaart het 'op traject gaan' in eerste instantie als ‘uit zijn sociale omgeving getrokken worden’. De klant heeft een behoorlijke status in de wijk waar hij woont, al is dit niet voor alle buurtbewoners even plezierig. Hij zorgt nogal eens voor overlast. Met veel geduld en vasthoudendheid van de trajectbegeleider wordt hij toegankelijker en vertelt meer over zichzelf. Zijn interesses worden gevonden in geschiedenis en in oorlogen in het bijzonder. Dit brengt hem op het spoor van het verzetsmuseum vlak bij hem in de buurt. Hij neemt zelf contact op voor een afspraak en wordt vervolgens begeleid en bemiddeld door zijn trajectbegeleider. Momenteel doet hij klussen voor het museum en heeft het erg naar zijn zin. Er is ook een positief effect en impact in de buurt waar hij woont. Daar ziet men dat mensen kunnen veranderen en dat een uitkering niet langer vrijblijvend is.
TNO rapport | 2007.391|12085
2.6
28
Samenwerken met gemeenten, re-integratiebedrijven en arbodiensten Succes en faalfactoren, risicomomenten Re-integratiebedrijven communiceren ieder op hun eigen wijze met de gemeente en onderling over de deels onvermijdelijke risico’s en knelpunten. Wij gaan in deze paragraaf nader in op wat de keten doet om deze op te lossen en bepalen de succes- en faalfactoren en de risicomomenten in de procesgang. Vragen die onder deze noemer vallen zijn: • Wat zijn de belemmeringen en knelpunten in de uitvoering van de producten door de re-integratiebedrijven? • Wat zijn risicomomenten en risicofactoren in de horizontale en verticale ketensamenwerking met de sociale dienst en/of andere partijen zoals reintegratiebedrijven, scholingsinstellingen (DaVinci College) en werkgevers? • Wat zijn, gelet op het beleidsdoel (doorbreken van sociaal isolement door maatschappelijk nuttige activiteiten), succes- en faalfactoren in de uitvoering? Om antwoord te geven op bovenstaande vragen geven we een overzicht van waargenomen aandachtspunten in het proces van de Brug en de samenwerking hierin tussen Drechtsteden en de re-integratiebedrijven.
2.6.1
Aanmelding en intake Aanmelding en intake verlopen over verschillende schijven. Een nieuwe klant die door de dienst wordt opgeroepen krijgt in een re-integratieproces te maken met verschillende personen die hem beoordelen. Deze werken bij het CWI, Sociale dienst Drechtsteden, re-integratiebedrijven, en eventueel keuringsbureaus voor de medische diagnostiek. In de uitvoering blijkt dat ieder zijn eigen instrumenten en werkwijze hanteert. Daarbij speelt het referentiekader van de medewerker en de ervaring met de klantengroep een belangrijke rol in de intake. Dit draagt bij aan een hoge mate van subjectiviteit in de intakefase. Dit vereist veel kennis van de klantmanager over assessment en het proces. Hij/zij dient de regie te voeren over het re-integratieproces. De taakverdeling tussen de ketenpartners van De Brug zijn op papier helder. Dat geldt ook voor verschillen tussen de instrumenten. In de praktijk voeren de ketenpartijen taken (soms noodgedwongen) anders uit. Uit eerder onderzoek is bekend dat het CWI nieuwe klanten doorstuurt zonder het recht op uitkering of de afstand tot de arbeidsmarkt in voldoende mate vast te stellen. Vervolgens doet de klantmanager dit terwijl het de taak is van het CWI en/of het re-integratiebedrijf. Soms is de onderlinge informatie uitwisseling niet eenduidig en worden instrumenten vooral ingezet op basis van voorkeur van de klantmanagers in combinatie met hun voorkeur voor een reintegratiebedrijf.
2.6.2
Begeleiding De begeleiding van de klanten die in aanmerking komen voor de Brug vraagt meer en veel intensievere individuele begeleiding dan door sommige re-integratiebedrijven werd verwacht. Het gaat om maatwerk en het intensief volgen van de ontwikkeling van werkvaardigheden én zelfstandigheid van de klant. Sommige klanten kunnen zichzelf en huisgenoten nauwelijks goed verzorgen of de financiën van hun huishouden regelen. Daardoor kunnen zij niet de benodigde werkervaring op doen in de door de reintegratiebedrijven geboden activiteiten. Over de problemen waarvoor de reintegratiebedrijven hierdoor komen te staan wordt door hen niet of te laat gecommuniceerd met de gemeente. Dit leidt tot onnodige uitval van klanten.
TNO rapport | 2007.391|12085
29
2.6.3
Rapportages De hoeveelheid formulieren wordt door de re-integratiebedrijven als belemmerend ervaren in plaats van als ondersteunend om de voortgang te bewaken. Toch is er behoefte aan regelmatig afstemmen met de gemeente. Consulenten willen graag kunnen 'schakelen op het moment dat het gezien de situatie van de klant nodig is'. Zij wijzen erop dat de mogelijkheid om extra ondersteuning in te zetten nu beperkt is vanwege financiële redenen. Bijvoorbeeld het aanbieden van meer dan één training of het aanbieden van een homecoach zou ook financieel mogelijk moeten worden gemaakt. De Sociale Dienst erkent dit evenwel en zegt daartoe ook bereid te zijn. Waarom dat dan niet gebeurd is niet duidelijk.
2.6.4
Te kort aan participatiebanen Iedereen is het er over eens dat er momenteel te weinig participatiebanen zijn met (daardoor) een beperkte variatie. De plaatsen die bij BST aanwezig zijn blijken alleen voorbestemd voor klanten die ‘gezond van lijf en leden’ zijn. De Hoop stelt weer andere eisen zoals genoemd in paragraaf 2.4.2. In zijn algemeenheid zijn er te weinig geschikt banen voor vrouwen. Vrouwen vormen het overgrote deel van de doelgroep van De Brug20. Dit draagt bij aan het relatief groot aantal aanmeldingen van vooral vrouwen voor Vrijwilligerswerk. Intensieve praktijkstage is bedoeld als een tussenstap voordat verwezen wordt naar vrijwilligerswerk of participatiebaan. Omdat doorverwijzing naar participatiebanen nauwelijks mogelijk is achten sommige klantmanagers de praktijkstage overbodig en ligt direct doorverwijzen naar vrijwilligerswerk meer in de rede. Daarbij werd aan sommige klantmanagers gezegd dat de praktijkstage een relatief duur instrument is en dat is meegenomen in overwegingen om direct door te verwijzen naar vrijwilligerswerk. Vervolgens klagen de re-integratiebedrijven dat zij veel klanten krijgen die niet geschikt zijn voor het vrijwilligerswerk en die daarom uitvallen. Juist voor deze klanten was ook het voortraject van de praktijkstage bedoeld. En ten slotte verwijzen de aanbieders van vrijwilligerswerk niet door naar participatiebanen, zoals de bedoeling is. Dit alles draagt bij aan het onvoldoende benutten van de afgesproken capaciteit van de re-integratiebedrijven met stageplaatsen en het overbenutten van vrijwilligerswerk. Ook komt hierdoor het idee De Brug onvoldoende tot uiting. Intussen werkt de Sociale Dienst aan de invoering van een nieuwe loonkostenregeling voor de duur van 1 jaar. De uitvoering zal worden uitbesteed aan (waarschijnlijk) bedrijven die ook andere Work First-trajecten uitvoeren in de Drechtsteden.
2.6.5
Case load De caseload van de klantmanager is van een omvang dat zij klanten soms een half jaar al in hun bestand hebben, maar deze nog niet hebben kunnen oproepen. Klanten blijven dan in het bestand zonder ontheffing en zonder activering. Daarbij komt dat de reorganisatie en oprichting van de Sociale Dienst Drechtsteden ook veel aandacht en tijd van de klantmanagers vergde. Klantmanagers geven ook zelf aan dat het bijeenbrengen van vijf culturen die in één gebouw moeten samenwerken lijkt te slagen, maar veel tijd en energie kostte. De communicatie met de reintegratiebedrijven over de klanten is hierdoor soms in de knel gekomen en ook het aantal aanmeldingen verminderde. 20
In 2006 was naar schatting ruim 55 % van het bestand van de Sociale Dienst vrouw. Van degenen met een traject aanbod was 55% man. Zie De Vos en Fermin 2006, Prestaties van het reintegratiebedrijf.
TNO rapport | 2007.391|12085
30
2.6.6
Maatschappelijk nuttige activiteiten De medewerkers van re-integratiebedrijven hebben allemaal hun eigen interpretatie van wat onder maatschappelijk nuttige activiteiten valt. Daardoor wordt het communiceren over resultaten een lastige zaak. Sommige bedrijven verwijzen naar de ontwikkeling die de klant doormaakt: wanneer een klant zijn gevoel van eigenwaarde vergroot vinden wij dat maatschappelijk nuttig. Of: Wanneer we de belemmeringen van een klant kunnen oplossen dan is dat een heel goede bijdrage aan de maatschappelijke baten kant. Ook klantmanagers zeggen: Maatschappelijk nuttig is als we in staat zijn iemand op traject te zetten met zicht op een vaste baan. Anderen benadrukken dat de samenleving er van moet profiteren: Activiteiten aanbieden waar vraag naar is, is voor ons maatschappelijk nuttig.
2.6.7
Samenwerking met ketenpartners Een belangrijke voorwaarde van de Sociale Dienst is dat de aanbieder vorm geeft aan de samenwerking en de communicatie met de opdrachtgever en andere ketenpartners. Zowel horizontale samenwerking met bedrijven die hetzelfde traject aanbieden als verticale samenwerking met bedrijven die vervolgtrajecten bieden moeten het uiteindelijke resultaat van De Brug verbeteren. We constateren dat met name de meer commerciële bedrijven aangeven vanuit concurentie-overwegingen niet met andere bedrijven te willen samenwerken. De meer op 'individuele zorg' gerichte bedrijven werken veel vaker samen met ketenpartners. Hierdoor vallen ze ook meer in de smaak bij de medewerkers van de Sociale Dienst.
2.6.8
Oordeel TNO over procesgang In hun procesgang voldoen de bedrijven, zij het met kanttekeningen, aan de afspraken welke contractueel zijn overeengekomen. De kanttekeningen betreffen de kwaliteit van het werkaanbod, het door de klant gewerkte aantal uren, de kwaliteitsborging bij de bedrijven en de bruikbaarheid van de adviezen voor de activering van klanten. Klantmanagers beoordelen de resultaten van de bedrijven opvallend verschillend, maar gemiddeld wel voldoende. Op de vragen van de gemeente geven de bedrijven antwoord en de klantmanagers zijn wisselend tevreden met de antwoorden. Voor procesmatige zaken is het monitor overleg een goed forum. Aan het afstemmen en verbeteren van de kwaliteit van het aangeboden werk kan in het overleg tussen de bedrijven en de gemeente meer aandacht worden besteed. Klantmanagers hebben duidelijke voorkeuren en vooroordelen over bedrijven, waarvan de achtergrond wel op ervaring, maar niet op systematische analyse is gebaseerd. Er is bij klantmanagers en ook bij consulenten behoefte aan beter inzicht in de resultaten van de inspanningen van re-integratiebedrijven. Dat mag echter de administratieve lastendruk niet (verder) verhogen.
TNO rapport | 2007.391|12085
3
In- door- en uitstroom, kosten en baten
3.1
Inleiding
31
In dit hoofdstuk bekijken we welke resultaten (outcome) er tot nu toe met De Brug behaald zijn. We onderzoeken hiertoe de feitelijke prestaties van de reintegratiebedrijven. Het gaat zowel om het bruto-effect (instroom, uitstroom, aantal plaatsingen in baan of vervolgtraject etc.) als de toegevoegde waarde (meerwaarde) van de brugtrajecten. In paragraaf 3.2 kijken we eerst naar de gerealiseerde instroom in trajecten en vergelijken dit met de vooraf verwachte instroom. Vervolgens kijkt paragraaf 3.3 naar de uitstroom en doorstroom vanuit De Brug tot nu toe. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de verschillende uitstroomredenen. Paragraaf 3.4 gaat in op de baten, die met De Brug gerealiseerd worden. We doen dit met de door de Dienst geformuleerde maatschappelijke doelstellingen in gedachten, zoals het doorbreken van sociaal isolement, sociale activering, het betrekken van inwoners bij de samenleving en het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten. In paragraaf 3.5 wordt stilgestaan bij de kosten die de trajecten met zich meebrengen. Paragraaf 3.6 bevat ten slotte de voornaamste conclusies op basis van de cijfers. 3.2
Verwachte en gerealiseerde ontwikkeling omvang De Brug In deze paragraaf gaan we na, hoe de omvang van De Brug zich sinds de start in 2006 heeft ontwikkeld. We baseren ons hierbij op gegevens uit de monitorverslagen tot en met het eerste kwartaal van 2007. We beginnen echter met de verwachtingen omtrent De Brug voordat deze daadwerkelijk van start ging.
3.2.1
Verwachte omvang In het visiedocument van de Dienst21 wordt aangegeven welke omvang van de Brug verwacht werd. De Dienst ging ervan uit dat in de eerste jaren de instroom van de nieuwe werkzoekenden opgebouwd zou worden met 175 per jaar. Omdat het traject drie jaar duurt, zou vanaf het derde jaar de volledige benutting door nieuwe instroom bereikt zijn. Vanaf het vierde jaar zouden dan uitstroom en instroom elkaar in evenwicht houden. De instroom van het oude, zittende bestand ontwikkelt zich tegengesteld. In het eerste jaar stroomt de volledige relevante groep uit het zittend bestand in De Brug. Na drie jaar zijn al deze personen weer uitgestroomd en is er uitsluitend nog sprake van instroom zittend bestand door uitval uit andere instrumenten. Vanaf het vierde jaar is het volume van De Brug stabiel.
21
De Brug, Sociale activering binnen de Work First methode, Sociale dienst, Mei 2005.
TNO rapport | 2007.391|12085
32
Tabel 3.1 geeft aan hoe de omvang van De Brug verwacht werd zich te ontwikkelen vanaf de start in 2006. Tabel 3.1: verwachte omvang van de Brug. Omvang De Brug 2006 2007 2008 Nieuwe werkzoekenden 175 350 525 Bestaand bestand 500 400 300 Totaal 675 750 835 Bron: De Brug, Sociale activering binnen de Workfirst methode, Sociale dienst, Mei 2005.
2009 525 100 625
Gegeven deze totaalaantallen werd de volgende verdeling over de diverse instrumenten van De Brug verwacht (zie tabel 3.2). Tabel 3.2: verwachte verdeling over de verschillende instrumenten van de Brug. 2006
2007
2008
2009
Arbeidsparticipatie 350 400 425 325 Vrijwillegerswerk 325 350 410 300 Praktijkstage 100 100 100 100 Bron: De Brug, Sociale activering binnen de Workfirst methode, Sociale dienst, Mei 2005.
Aangezien praktijkstages normaliter gevolgd worden voor een van de andere Brugtrajecten, stijgt door de praktijkstages wel het aantal trajecten, maar niet het aantal werkzoekenden dat een traject aangeboden krijgt. 3.2.2
Gerealiseerde omvang Op basis van de kwartaalverslagen geven we hier een beeld van de daadwerkelijk gerealiseerde aantallen trajecten in De Brug. We presenteren de gegevens hieronder in afzonderlijke figuren voor de drie verschillende trajecten. Het aantal gerealiseerde aanmeldingen vergelijken we daarbij steeds met het verwachte aantal aanmelding, zoals hierboven genoemd. Bij de realisatie kijken we, naast de aanmeldingen, ook naar de feitelijke instroom in trajecten. In de praktijk valt een deel van de klanten namelijk uit tussen aanmelding en instroom bij het re-integratiebedrijf. Deze uitval kan de reintegratiebedrijven niet aangerekend worden. Voor een beeld van de gerealiseerde omvang is het beter om naar de feitelijke instroom te kijken, omdat dit klanten betreft waarvoor daadwerkelijk een traject is gestart. Vrijwilligerswerk De aantallen vrijwilligersbanen die gerealiseerd zijn geven we weer in onderstaande figuur 3.1.
TNO rapport | 2007.391|12085
33
Figuur 3.1: Vrijwilligerswerk: aanmelding doelstelling Dienst volgens visie, werkelijke aanmelding en werkelijke instroom 450 400 350 300 250 Aanmelding doel
200
Aanmelding Instroom
150 100 50 0 1ste 2de kw 3de kw 4de kw 1ste Totaal kw kw 2006 2007
Het aantal gerealiseerde aanmeldingen overtreft het verwachte aantal aanmeldingen. Ook als we rekening houden met de uitval voor start van het traject, zien we dat de feitelijk gerealiseerde instroom tot nu toe hoger is dan verwacht. De ontwikkeling over de tijd van het aantal aanmeldingen komt redelijk overeen met de verwachtingen. Vooral in 2006 is er sprake van veel instroom, terwijl in 2007 de instroom op een substantieel lager niveau ligt. Participatiebanen In de volgende figuur 3.2 hebben we de gegevens over aanmeldingen en deelname aan de participatiebanen samengevat. Figuur 3.2: Participatiebaan: aanmelding doelstelling Dienst volgens visie, werkelijke aanmelding en werkelijke instroom 400 350 300 250 200
Aanmelding doel Aanmelding plan
150
Instroom
100 50 0 1ste 2de kw 3de kw 4de kw 1ste Totaal kw kw 2006 2007
TNO rapport | 2007.391|12085
34
Voor de participatiebanen is het beeld beduidend anders dan voor de vrijwilligersbanen. Het aantal aanmeldingen voor de participatiebanen is sterk achtergebleven bij het verwachte aantal. Vanaf de start in 2006 is het aantal aanmeldingen niet echt van de grond gekomen en in de loop van de tijd is het aantal aanmeldingen verder gestagneerd. De daadwerkelijke instroom in de participatiebanen ligt vervolgens nog wat lager door de uitval tussen aanmelding en start van het traject. Oorzaak is het wegvallen van het bedrijf Hudson dat toezegde een jaarlijkse instroom van 80 werklozen te garanderen, maar dit niet waar maakte. Bij BST was de instroom de helft minder dan beoogd. Het quotum van De Hoop is volledig gevuld en zelfs uitgebreid. Praktijkstages Ten slotte presenteren we de gegevens over praktijkstages in figuur 3.3. Figuur 3.3: Praktijkstage: aanmelding doelstelling Dienst volgens visie, werkelijke aanmelding en werkelijke instroom 250
200
150 Aanmelding doel Aanmelding
100
Instroom 50
0 1ste 2de kw 3de kw 4de kw 1ste Totaal kw kw 2006 2007
Het aantal praktijkstages blijft fors achter bij de verwachte aantallen. Opvallend is dat de aanmeldingen voor de praktijkstage in het eerste kwartaal van 2006 de verwachtingen nog overtroffen. Rekening houdend met de uitval voor aanvang van het traject was de feitelijke instroom in de praktijkstages in dat kwartaal ongeveer gelijk aan het verwachte aantal. Vanaf het tweede kwartaal van 2006 is de instroom in de praktijkstages echter continu gedaald en in 2007 bijna tot stilstand gekomen. 3.2.3
Totaalbeeld tot en met eerste kwartaal 2007 De Brug is begin 2006 voortvarend van start gegaan. Het aantal aanmeldingen, met name bij de vrijwilligersplaatsen, was boven verwachting. In de loop van 2006 is het aantal aanmeldingen teruggelopen en begin 2007 wisselt de bezettingsgraad van de drie trajectonderdelen per bedrijf en in de tijd. In onderstaande figuur 3.4 zijn de gegevens samengevat over verwachte en het werkelijk aantal lopende trajecten (ultimo eerste kwartaal van 2007).
TNO rapport | 2007.391|12085
35
Figuur 3.4: Aantal in deel-traject op 1 moment (1ste kwartaal 2007) zoals volgens visie van de Dienst verwacht en werkelijk gerealiseerd 400 350 300 250 Vrijwilligerswerk
200
Participatiebaan Praktijkstage
150 100 50 0 verwacht 1ste kw 2007
werkelijk 2007
Voor alle drie de instrumenten geldt dat het aantal trajecten achterblijft bij de verwachtingen. Alleen het aantal vrijwilligersplaatsen komt in de buurt van wat vooraf werd verwacht. De participatiebanen en praktijkstages vormen slechts een zeer bescheiden deel van het totale aantal gerealiseerde Brug-trajecten. Tijdens ons onderzoek zijn diverse verklaringen genoemd, zoals het ‘WWB-proof’ maken van het WWB-uitkeringsbestand en het grote aantal personen dat na een medisch belastbaarheidsonderzoek tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is verklaard. Ook zou de gedaalde deelname aan intensieve praktijkstages er toe leiden dat de doorstroom naar de andere trajectonderdelen lager is dan verwacht. Doordat Hudson gedane beloften niet kon nakomen, is het contract ontbonden en daardoor is het potentiële aanbod van participatiebanen sterk afgenomen. 3.3
Uitstroom uit De Brug In deze paragraaf presenteren we de uitstroomcijfers per trajectsoort. We maken hierbij steeds onderscheid naar de diverse redenen van uitstroom. We baseren ons hierbij op de monitorrapportages van de Dienst. De meest recente monitorrapportage, die beschikbaar was ten tijde van het onderzoek, was het concept over het eerste kwartaal van 2007 van juni 2007.
TNO rapport | 2007.391|12085
36
Onderstaande tabel 3.3 staan de in- en uitstroomcijfers van het Vrijwilligerswerk vermeld. Tabel 3.3: uitstroom uit Vrijwilligerswerk. Aanmeldingen 401 Uitval voor instroom 27 Instroom 374 Uitstroom 97 regulier werk 18 scholing 5 ander brugtraject 3 geen recht op uitkering 17 rechtmatigheidsactie 5 uitval 49 In traject 277 Bron: Workfirstmonitor eerste kwartaal 2007 (concept), Sociale dienst, Juni 2007.
De Vrijwilligersbanen hebben een beoogde looptijd van 3 jaar. Begin 2007 is echter ruim een kwart van het aantal ingestroomde deelnemers sinds begin 2006 al weer uitgestroomd. Bijna de helft van de uitgestroomde deelnemers is tijdens het traject uitgevallen. Dit kan bijvoorbeeld om medische redenen zijn. Ook is er een groep deelnemers, die geen recht (meer) op een uitkering heeft, waardoor het traject beëindigd wordt. Voor 26 personen (ruim een kwart van de uitgestroomde deelnemers) heeft deelname aan het Vrijwilligerswerk echter geleid tot doorstroom naar andere activiteiten, waarvan bij 18 personen sprake is van regulier werk. Dit mag als een bijzonder mooi resultaat worden gezien, gegeven het feit dat van de doelgroep voor het Vrijwilligerswerk vooraf niet gedacht werd dat zij ooit weer regulier werk zouden kunnen vinden. Blijkbaar helpt het Vrijwilligerwerk bij een deel van de mensen om ‘de knop om te zetten’. Tabel 3.4: uitstroom uit Participatiebanen. Aanmeldingen 90 Uitval voor instroom 34 Instroom 56 Uitstroom 20 regulier werk 11 Springplank 2 Vrijwilligerswerk 4 uitval 3 In traject 36 Bron: Workfirstmonitor eerste kwartaal 2007 (concept), Sociale dienst, Juni 2007.
Van de instroom in de Participatiebanen is aan het einde van het eerste kwartaal van 2007 meer dan een derde al weer uitgestroomd. Voor de Participatiebanen is de beoogde trajectduur, net als voor het Vrijwilligerswerk, drie jaar. Anders dan bij het Vrijwilligerswerk is de uitval hier echter beperkt. Meer dan de helft van de uitgestroomde deelnemers hebben regulier werk gevonden. Een deel stroomt door naar de Springplank, wat ook als een stap vooruit gezien kan worden. Voor de vier personen, die uitstromen naar Vrijwilligerswerk, was een Participatiebaan op dit moment blijkbaar nog te hoog gegrepen.
TNO rapport | 2007.391|12085
37
In de volgende tabel 3.5 staan de gegevens over de uitstroom uit de Praktijkstage. Tabel 3.5: uitstroom uit Praktijkstage. Aanmeldingen 105 Uitval voor instroom 33 Instroom 72 Uitstroom 58 regulier werk 6 scholing 2 AGU / Springplank 6 Participatiebaan 2 Vrijwilligerswerk 30 Medisch/sociale beperking 12 In traject 14 Bron: Workfirstmonitor eerste kwartaal 2007 (concept), Sociale dienst, Juni 2007.
Praktijkstages hebben een looptijd van 6 maanden. Daarom is de verwachting dat veel klanten vanuit de Praktijkstages na instroom inmiddels weer zijn uitgestroomd. Dit is inderdaad voor zo’n 80% van de deelnemers het geval. Eenzesde van de ingestroomde deelnemers valt tijdens de praktijkstage uit wegens medische of sociale beperkingen. Deze groep is hierdoor nog niet in staat om een Brugtraject succesvol te doorlopen. Veruit het grootste deel van de klanten stroomt na de Praktijkstage door naar het Vrijwilligerswerk. Daarnaast vindt doorstroom plaats naar diverse ander trajecten en naar scholing. Opvallend is ook dat circa 10% van de uitstroom naar regulier werk is. 3.4
Baten van De Brug De door de Sociale Dienst Drechtsteden beoogde baten zijn slechts in indirecte termen door de Dienst beschreven. Daarom heeft TNO in overleg met medewerkers van de Dienst geprobeerd hier meer helderheid over te verkrijgen. De resultaten vatten we hieronder samen. Maatschappelijke opbrengst Work First De Brug is onderdeel van de Work First aanpak in de Drechtsteden. Onderdeel van de Work First gedachte is dat een uitkering niet vrijblijvend is. Dit heeft een preventieve werking op de instroom in de uitkering, wat ook in eerder aan de orde kwam bij evaluaties door TNO van de Work First aanpak in de Drechtsteden. Het maatschappelijke draagvlak voor de sociale zekerheidsvoorzieningen wordt ook vergroot, wanneer duidelijk is dat uitsluitend die personen er gebruik van maken, voor wie het ook echt noodzakelijk is. Bovendien is het een positief signaal dat niemand langs de kant blijft staan, wanneer dat niet nodig is. Iedereen participeert naar vermogen en zo nodig biedt de Dienst hierbij ondersteuning. Deze steun strekt zich echter niet uit tot meervoudige problemen in de thuissituatie en bij persoonlijke verzorging, zoals bijvoorbeeld bij huiselijk geweld, chronische ziekte en handicap of verslavingsproblemen. Voor werkzoekenden zonder een dergelijke meervoudige problematiek draagt De Brug, als sluitstuk van het Work First beleid voor de moeilijkste doelgroep, sterk bij aan de maatschappelijke opbrengst. Voor werkzoekenden met meervoudige problematiek is extra begeleiding noodzakelijk om de doelstelling van De Brug te realiseren.
TNO rapport | 2007.391|12085
38
Baten voor de individuele deelnemers Behalve de bovenstaande maatschappelijke opbrengst, beoogt De Brug diverse baten te bewerkstelligen op het niveau van de deelnemer zelf. Onderstaande figuur presenteert de beoogde effecten, zoals door De Dienst vooraf geformuleerd. Beoogde effecten Toename van zelfvertrouwen Verbeterde beheersing van de taal Betere coping met lichamelijke en psychische beperkingen/ klachten Houden aan tijd en afspraken, opbouwen van een dagritme Sneller aanpakken van problemen en sneller inschakelen hulpbronnen Sterker besef eigen verantwoordelijkheid t.a.v. zichzelf en voor de maatschappij Beter zicht op eigen kwaliteiten en mogelijkheden op de arbeidsmarkt Weloverwogen keuzes kunnen maken voor zichzelf Beter kunnen samenwerken
De effecten, die op moeten treden doordat klanten deelnemen aan een Brug-traject, zijn ook de aspecten waar de leerdoelen en de begeleiding tijdens het traject op gericht moeten zijn. Wanneer op deze punten effecten bewerkstelligd worden, zijn dit (immateriële) baten van De Brug. Uiteindelijk is de gedachte ook dat op deze manier de afstand tot de reguliere arbeidsmarkt verkleind wordt. Het optreden van deze effecten zou op individueel cliëntniveau gemeten moeten worden of eventueel afgeleid uit de voortgangsrapportages over deelnemers. Dit valt echter buiten de scope van de huidige evaluatie. Enkele voorbeelden van successen op bovenstaande effecten zijn wel weergegeven in hoofdstuk 2 van dit rapport. Los van deze specifieke effecten, geldt ook dat deelnemers uit hun sociale isolement gehaald worden door deelname aan een traject. Ze maken weer actief deel uit van de maatschappij en hebben geregeld contact met anderen. Aangenomen wordt dat dit een baat is, die voor alle deelnemers aan De Brug van toepassing is. Voor degenen die vervolgens doorstromen naar een ander traject, of naar regulier werk, werkt dit bovendien door ook na uitstroom uit De Brug. Maar ook hiervoor geldt de opmerking dat voor werkzoekenden met meervoudige problematiek extra begeleiding noodzakelijk is om de doelstelling van De Brug te realiseren. Effecten op de omgeving van de deelnemers Naast de direct effecten op de deelnemers zelf, is het ook aannemelijk dat er indirecte effecten optreden op de omgeving van de deelnemer. Dit zal voornamelijk binnen het eigen gezin zijn of in de buurt waar de klant woont. Als iemand actief deelneemt in de maatschappij en zich hierdoor beter gaat voelen, zal dat een positieve uitstraling hebben op de directe omgeving van de persoon. Bovendien is er sprake van een goed voorbeeld voor andere gezinsleden en buurtgenoten, waardoor patronen van werkloosheid in opeenvolgende generaties of in buurten doorbroken kunnen worden. Maatschappelijk nuttige activiteiten Een laatste effect van De Brug, dat we hier noemen, betreft het maatschappelijk nut van de activiteiten die deelnemers gedurende de trajecten uitvoeren. Het spreekt voor zich dat dit sterk afhankelijk is van de aard van de activiteiten binnen de trajecten. We maken daarbij onderscheid tussen commerciële activiteiten, die bijdragen aan de omzet van marktpartijen en activiteiten die additioneel maatschappelijk nut genereren.
TNO rapport | 2007.391|12085
39
De meeste activiteiten binnen het Vrijwilligerswerk hebben een duidelijk maatschappelijk nut, zoals het bezoeken van en praten met bejaarden, buurthuis onderhouden, dierenverzorging op de kinderboerderij en natuurwachter. Dergelijke activiteiten zouden niet of in mindere mate uitgevoerd worden, wanneer dit aan commerciële partijen op de markt overgelaten wordt. Door de deelnemers aan het Vrijwilligerswerk dit te laten doen, ontstaat additioneel maatschappelijk nut. Bij de Participatiebanen geldt dat sommige activiteiten (zoals schoonmaakploegen in de stad) ook een duidelijk maatschappelijk nut hebben. Participatiebanen kunnen ook ingevuld worden door bijvoorbeeld het werken in een winkel. Dit is uitstekend voor de ontwikkeling van deelnemers richting de reguliere arbeidsmarkt. Dergelijke activiteiten zorgen echter niet voor additioneel maatschappelijk nut, maar zijn in feite commerciële activiteiten. In de Praktijkstage wordt ervaring opgedaan met diverse vormen van werk in verschillende branches. Dit kunnen zowel private als publiek sectoren zijn en dus ook commerciële en maatschappelijke functies. De ontwikkeling van de vaardigheden van de deelnemer staat echter voorop en niet primair het maatschappelijke nut van de activiteiten. 3.5
Kosten van trajecten In het Visiedocument uit 2005 staan de geschatte kosten voor de verschillende trajecten van De Brug vermeld (zie tabel 3.6). De geschatte kosten per traject waren als volgt: • De Praktijkstage: € 2.500,- per traject; • Arbeidsparticipatie: € 11.000,- per jaar. Dit bedrag is opgebouwd uit € 9.000,loonkosten22 en € 2000,- begeleidingskosten; • Vrijwilligerswerk: € 1.950,- per jaar op basis van acquisitie, plaatsing, begeleiding en verzuimbegeleiding. Om deze kosten in perspectief te plaatsen, vergelijken we de kosten met de andere instrumenten binnen de Work First aanpak van Dordrecht. De geschatte kosten van de Praktijkstage en het Vrijwilligerswerk zijn relatief laag, in vergelijking met De Werkplaats (€ 3.077,- per traject van drie maanden), respectievelijk De Springplank (€ 3.407,- per jaar). De kosten van de Agu II zijn gelijk aan die van Participatiebanen, terwijl Agu I varieert van € 2.800,- tot € 4.000,- afhankelijk van het reintegratiebedrijf. Tabel 3.6: Verwachte totale kosten De Brug. Kosten De Brug Praktijkstage Participatiebanen Vrijwilligerswerk Totaal
2006 250.000 3.575.000 633.750 4.458.750
2007 250.000 3.850.000 682.500 4.782.500
2008 250.000 4.510.000 799.500 5.559.500
2009 250.000 3.300.000 585.000 4.135.000
Bron: De Brug, Sociale activering binnen de Work First methode, Sociale dienst, Mei 2005.
22
Van de loonkosten wordt 50% door de gemeente vergoed. De loonkosten zijn hierbij berekend op basis van 105% van het wettelijk minimumloon, 32 uren per week, inclusief 20-25% werkgeverslasten.
TNO rapport | 2007.391|12085
40
Tegenover deze kosten staat dat de gemeente, per niet verstrekte uitkering, gemiddeld € 13.195,- bespaart. Deze besparing treedt op zodra een deelnemer uitstroomt naar regulier werk. Bij de Participatiebanen is al gelijk sprake van een besparing omdat deelnemers in dienst komen van het re-integratiebedrijf en dus formeel uit de uitkering zijn. Wanneer vanuit Vrijwilligerswerk of een Participatiebaan binnen drie jaar doorstroom naar regulier, niet gesubsidieerd, werk wordt bewerkstelligd, ontvangt het reintegratiebedrijf een bonus van € 2.000,-. Bij vroegtijdige succesvolle uitstroom uit de Stageplaats geldt dat het traject wordt doorbetaald tot en met de zesde maand. Succesvol is in dit geval plaatsing op een reguliere baan, AGU of participatiebaan. Deze bonusregelingen betekenen dat de werkelijke kosten hoger uit zullen vallen, maar ze zijn ook bedoeld om meer uitstroom te stimuleren, waardoor ook meer besparingen op uitkeringsgelden worden gerealiseerd. Overigens liggen de geoffreerde prijzen voor de trajecten veelal hoger dan de vooraf door de Dienst verwachte kosten. Een aantal re-integratiebedrijven geeft aan dat ze niet hebben meegedaan met de aanbesteding van de Participatiebanen, omdat dit volgens hen financieel niet haalbaar is uitgaande van het bestek. De bedrijven, die de Participatiebanen uitvoeren, blijken in de praktijk ook meer begeleidingskosten te maken dan vooraf verwacht. Met BST is om deze reden een tussentijdse ophoging van de trajectprijs voor de Participatiebanen overeengekomen van € 789,- per jaar. Behalve de intensievere begeleiding, die voor de doelgroep van De Brug nodig is, heeft ook het aantal trajecten invloed op de prijs. In paragraaf 3.2 hebben we gezien dat het aantal gerealiseerde trajecten beduidend achterblijft bij de verwachte aantallen. Met de re-integratiebedrijven zijn afspraken gemaakt op basis van vaste trajectprijzen. Met deze trajectprijzen moeten zij zowel de variabele trajectkosten als hun vaste kosten (huisvesting, management, etc.) dekken. Bij een kleiner aantal trajecten, is de dekking van de vaste kosten daarom minder. Dit is een risico voor de re-integratiebedrijven. 3.6
Conclusie De Brug heeft inmiddels al tot positieve resultaten geleid. Er heeft reeds de nodige uitstroom naar regulier werk en doorstroom naar andere trajecten of scholing plaatsgevonden. Gezien de doelgroep zijn dit duidelijke successen. Daarnaast levert De Brug ook andere (maatschappelijke) baten op voor de deelnemers zelf, hun omgeving en de maatschappij in bredere zin. Wel wordt geconstateerd dat het aantal trajecten binnen De Brug (sterk) achterblijft bij het verwachte aantal trajecten. Dit geldt met name voor de Praktijkstage en de Participatiebanen. Dit is een belangrijk aandachtspunt, aangezien minder trajecten impliceert dat minder klanten kunnen profiteren van de positieve effecten van De Brug. Ten slotte zien we dat de trajectprijzen hoger liggen dan vooraf ingeschat was. Dit komt omdat de geoffreerde bedragen veelal wat hoger lagen, maar ook omdat in de praktijk meer begeleiding nodig blijkt dan voorzien. De lagere aantallen gerealiseerde trajecten zorgen bovendien voor een lagere bezettingsgraad voor de reintegratiebedrijven en daarmee minder dekking van hun vaste kosten. Dit is primair een risico voor de re-integratiebedrijven. Als de uitvoering van De Brug commercieel oninteressant wordt voor de re-integratiebedrijven, vormt dit echter ook een bedreiging voor de realisatie van de Work First visie van De Drechtsteden.
TNO rapport | 2007.391|12085
4
Leren en verbeteren
4.1
Interpreteren
41
In dit laatste onderdeel worden suggesties voor verbeteringen gedaan. De kernvraag van de evaluatie is hier aan de orde: Doorbreken de trajectonderdelen van De Brug het sociaal isolement van werkzoekenden zonder uitstroomperspectief en hoe kunnen de resultaten worden geïnterpreteerd? Na consultatie van beleidsmedewerkers van de Dienst kwamen daar nog de volgende vragen bij: • De opdrachtnemers van het traject vrijwilligerswerk geven aan ook graag zelf participatiebanen te willen uitvoeren. De vraag is waarom deze cliënten niet worden doorverwezen naar de bestaande participatiebanen? • Monitor(kwartaal)rapportages van de Dienst brengen de start en beëindiging van trajecten in beeld en de (eind-)adviezen die re-integratiebedrijven afgeven, maar niet de werkelijke klantstromen. Heeft de Dienst wel de juiste meetinstrumenten op klant en organisatieniveau om voldoende en de juiste stuurinformatie te genereren? • Er zijn veel en diverse prikkels voor de opdrachtnemers om klanten aan te nemen, vast te houden of te begeleiden naar een 'volgend' traject of regulier werk. Hoe verhouden de bonussen voor uitvoerders van trajecten (Werkplaats, AGU, Springplank, De Brug) zicht tot elkaar en zijn de prikkels éénduidig en wijzen zij in dezelfde richting? 4.2
Oordeel over het geheel De Brug is momenteel te vergelijken met een kruk met drie poten, waarvan één te kort is afgezaagd. De balans is weg en deze kan alleen terugkeren als er voldoende participatiebanen worden gerealiseerd, zoals de bedoeling was. Dan krijgen ook de Intensieve stageplaatsen hun oorspronkelijk bedoelde waarde en omvang terug. En dat kan er weer toe leiden dat er minder uitval is bij vrijwilligers werk en participatiebanen. Hierna doen we enkele verbetervoorstellen naar aanleiding van eerder beschreven knelpunten: • Hernieuwde analyse van het klantenbestand en op basis hiervan klanten met zicht op vooruitgang op traject helpen; • Meer investeren in opleiding, training en gerichte kwalificaties; • Nadenken over wat er met klanten moet gebeuren die na 3 jaar nog in praktijkstage of vrijwilligerswerk zitten en niet verder zijn gekomen; • Meer zicht krijgen op wat de klanten daadwerkelijk doen. Het was in de huidige onderzoeksopzet niet of moeilijk om te achterhalen wat nu de inhoud van een individueel traject is en hoeveel uur daarmee gepaard gaat. Als de Dienst niet alleen op de blauwe ogen van de consulent wil vertrouwen zal deze informatie bij de klanten zelf moeten worden verzameld. Betere informatie over gemeentelijke voorzieningen Klanten in een participatiebaantraject in loondienst beter informeren over de gemeentelijke voorzieningen waar zij gebruik van kunnen maken leidt tot minder uitval. Het verlies van aan de uitkeringgerelateerde subsidies, zoals huursubsidie of tegemoetkoming van zorgkosten, kan de gemeente compenseren door de bestaande regelingen aan te bieden. Klanten zelf weten hier te weinig van.
TNO rapport | 2007.391|12085
4.3
42
Adviezen voor verdere ontwikkeling en professionalisering van De Brug Uitgangspunt voor het borgen van de kwaliteit van uitvoering is overeenstemming met elkaar over het doel van De Brug en de rol van de Dienst in het re-integratieproces. Zeker nu vanaf 1-1-2007 sprake is van een samenvoeging van meerdere gemeenten in één sociale dienst is het zinvol hier aandacht aan te besteden om grote verschillen te verhelderen en tot werkafspraken te komen. Zoals gezegd zijn de uitgangspunten op papier helder maar blijkt in de praktijk sprake van verschillen in interpretatie wat betreft de uitvoering. Dit heeft vooral betrekking op drie momenten in het proces: 1. Afspraken met betrekking tot de aanmelding en de intake; wat is het doel van het gesprek met CWI, de Dienst, wat wordt aanvullend gedaan door het reintegratiebedrijf, welke diagnosemethode(n) word(en)t voor de intake gebruikt? 2. Keuze binnen de Brug voor de Praktijkstage, vrijwilligerswerk en participatiebaan; 3. Voortgang bewaken; wat willen we weten uitgaande van de doelstellingen en wat is daarvoor nodig? (evaluatiegesprekken en formats). Ontwikkelen en professionaliseren van het proces van Brug. Dit begint met het vaststellen van de visie op deze doelgroep in het kader van re-integratie. (Wat wordt het uitgangspunt, is dat werk of sociale activering? Ons advies hierin is uit te gaan van werk als einddoel. Alle zorg en ondersteuning die nodig is om dat mogelijk te maken moet ingezet worden. Demedicaliseren van verzuim en sturen en ondersteunen van de klant in het oppakken van zijn verantwoordelijkheid in zijn eigen ontwikkelingsproces ligt hieraan ten grondslag. (dit zijn ook de uitgangspunten van WvP en WIA) De begeleiding van de Brugklanten blijkt in de praktijk meer tijd en aandacht te vragen dan vooraf verwacht werd. Klanten hebben behoefte aan individuele begeleiding, maar er wordt door de helft van de bedrijven groepsbegeleiding aangeboden. Dat geldt met name voor de meer 'commerciële' bedrijven die hierdoor de kosten willen drukken. Klantmanagers en consulenten geven aan dat het steeds weer om maatwerk gaat. Het succes van trajecten en het voorkomen van terugval wordt in grote mate hierdoor bepaald. In die zin is het aan te bevelen in de trajecten van de Brug ruimte te bieden voor deze intensieve individuele begeleiding. Perverse prikkels Indien de aanbieder de werkzoekende vanuit het vrijwilligerswerk of de participatiebaan binnen een periode van 3 jaar plaatst op een reguliere niet gesubsidieerde baan, dan ontvangt de aanbieder een bonus van € 2000,-. Als er binnen de termijn van 6 maanden van de praktijkstage uitstroom is naar regulier werk, een participatiebaan of AGU, dan vergoedt de Sociale Dienst de resterende traject prijs. Bij beëindiging van de stage om andere redenen ontvangt het reintegratiebureau alleen over de maanden daarvoor. Het prikkelen van re-integratiebedrijven is een goede zaak. Bij alle trajecten (Werkplaats, AGU I en II, Springplank en andere) is wel een of andere prikkel ingebouwd om te zorgen dat de klant een stapje hoger op de ladder zet. Vanwege de diversiteit van de prikkels raakt men echter het overzicht kwijt en is niet duidelijk of alle prikkels wel dezelfde kant uitwijzen of elkaar wellicht tegen werken. Voor alle duidelijkheid is het van belang dat de dienst uitzoekt welke prikkels er zijn en of daar perverse prikkels zijn die een klant langer in de uitkering houden. In de zomer van 2007 heeft de Dienst een ander 'Bonuspunten-systeem' ontwikkeld voor de re-integratiebedrijven en gaat dit in de loop van het jaar invoeren.
TNO rapport | 2007.391|12085
43
Sociale activering in optima forma? Sociale activering wordt ingezet voor mensen die, door medische en/of sociale beperkingen, het contact met de maatschappij zijn kwijtgeraakt. Door ook te werken aan eventuele beperkingen kan het uiteindelijke doel bereikt worden de cliënt volwaardig deel te laten zijn van de samenleving. De trajectbegeleider neemt daarbij de leiding en zorgt ervoor dat de afzonderlijke stappen op elkaar aansluiten, om zo de continuïteit te waarborgen. Bovendien schept het re-integratiebedrijf de voorwaarden en omstandigheden waaronder de capaciteiten van de deelnemer het meest tot hun recht komen. Als er sprake is van gedragsstoornissen dan dienen vaak eerst de achtergronden daarvan aangepakt te worden. Het is in het geval van De Brug-klanten niet duidelijk of hierin ook een taak is voor de gecontracteerde re-integratiebedrijven. Standaardisatie Voor de vertegenwoordigers van re-integratiebedrijven is het niet helder hoe de klantmanager tot een keuze komt voor vrijwilligerswerk in plaats van bijvoorbeeld praktijkstage. Zij vragen zich af ‘welke criteria worden nu gehanteerd om tot een goede keuze te komen’. Deze keuze duidelijker laten communiceren door de KM, bijvoorbeeld door de diagnose op de aanmeldingsformulieren te standaardiseren, kan verwarring voorkomen. Experiment Extra financiering van combi-interventies Re-integratiebedrijven die naast werkvaardigheden ook vaardigheidontwikkeling aanbieden op de terreinen van zorg, wonen en scholing dienen hiervoor extra betaald te worden. Het kan hier gaan om 5 euro per uur persoonlijke begeleiding van de klant. Deze extra begeleiding en persoonlijke aandacht moet door de consulent wekelijks bijgehouden en gerapporteerd worden. Dat moet de bedrijven prikkelen om meer persoonlijke aandacht aan de klant te besteden en het aantal uren daadwerkelijk bestede begeleidingstijd te verhogen. De rapportage bevordert het inzicht van de klantmanager in het begeledingsaanbod aan zijn klant. Experiment 2 Een mogelijk ander experiment is het ontwikkelen van een traject waarbij een groep klanten door een op de doelgroep gespecialiseerd re-integratiebedrijf intensief op maat begeleid wordt. Hieraan worden dan ruime budgetten en heldere resultaatafspraken verbonden. Dit om vast te stellen of het inderdaad loont om maatwerk te leveren bij deze klanten, zodat het hen verder brengt op de ladder en uitval voorkomt. De Raad is van mening dat hier ook geld voor is want de werkloosheid is in De Drechtsteden aanzienlijk gedaald.
TNO rapport | 2007.391|12085
44
Bijlage Interviews en gesprekpartners Sociale Dienst Drechtsteden Tony Evers Toin Coolen Martijn Bok Erwin Keuskamp Carla Martinot Carin van Zijl Deo van der Veer Yvette van der Valk Sonja van Reede Brigitta de Groot Erik van Assem Cliëntenraad Hans Spigt Martijn Roelands Salza, Sagenn BST SPA Fourstar Alexander Calder DWO/Pad De Plint De Hoop Hudson
College gemeente Dordrecht Gemeente Dordrecht Re-integratiebedrijven: Bezocht evaluatie De Brug
Bezocht bij eerder onderzoek
Bronen: • Beleidsregels en aanbesteding Verordening Werk en Bijstand 2004, Afdeling Werk, Bureau ABC (oktober/november 2004. • De Brug, Sociale activering binnen de Workfirst methode, Sociale dienst, Mei 2005 • Bestek voor aanbesteding van De Brug (oktober/november 2005). • Offertes van de bedrijven en contracten tussen de gemeente Dordrecht en opdrachtnemers. • Workfirstmonitor en verslagen kwartaalgesprekken laatste kwartaal 2006 en concepten 1ste kwartaal 2007. • Beoordelingsformulieren klantmanagers
TNO rapport | 2007.391|12085
45
Overige literatuur Brouwer P. Maatschappelijke kosten en baten van activering. Onderzoek naar de maatschappelijke kosten en baten van gesubsidieerde arbeid vanuit het perspectief van de gemeente. Onderzoek onder 7 gemeenten, TNO Arbeid 2006. Franck E.J.H., Fermin B.M.F. (2007) Caseload consulent werk en consulent inkomen Sociale Dienst Delft, juni 2007. TNO Kwaliteit van Leven, Hoofddorp. Evaluatie organisatie GSD in de gemeente Delft. Onderzoek naar normtijden als basis voor de omvang van de uitbesteding in opdracht van de gemeente Delft. Piek P., Sanders J., Fermin B.M.F. (2007) Competentiegericht opleiden en competentiemanagement ten behoeve van gemeentelijke diensten en afdelingen Werk, Inkomen en Zorg, maart 2007.TNO-rapport, TNO Kwaliteit van leven, Hoofddorp, in opdracht van Divosa. Vos E.L. de, Fermin B.M.F. (2006) De 'Evaluatie van de flankerende voorziening Medische belastbaarheidsonderzoeken te Dordrecht', december 2006, TNO-rapport, TNO Kwaliteit van Leven, Hoofddorp (40 pag. incl. bijlage) EMBARGO. Vos E.L. de, Fermin B.M.F. (2006) Prestaties van het re-integratiebedrijf, Evaluatie van de Kortste weg naar werk in Dordrecht, juni 2006, TNO-rapport 2078/11415, TNO Kwaliteit van Leven, Hoofddorp (123 pag. incl. bijlage). Vos E.L. de, Fermin B.M.F. (2006) De 'Springplank te Dordrecht', Evaluatie van de Kortste weg naar werk, november 2006, TNO-rapport , TNO Kwaliteit van Leven, Hoofddorp (94 pag. incl. bijlage) . Vos E.L. de, Smitskam C.J. Routekaart naar subsidies en sancties bij re-integratie, deel 3. STECR Platform re-integratie, Hoofddorp, 2005. Wevers C.W.J., Genabeek J. van, Fermin B.M.F. en Vos E.L. de, 2006. Evaluatie SUWI 2006, perceel 2: Werk boven uitkering 'Er is veel bereikt, maar er moet nog veel gebeuren, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zwinkels W.S., Brouwer P. e.a. (2006) Ontwikkeling klantprofielen op basis van nettoeffectiviteit re-integratieproducten. Gemeente Rotterdam, TNO. De ontwikkeling van een benchmarkmethodiek om de effectiviteit van private reintegratiebedrijven vast te stellen en onderling te vergelijken. Zwinkels, W.S. (2005), Prestaties van re-integratiebedrijven vergeleken: Benchmarking van effectiviteit, in: Verraderlijk effectief, Prestatiemeting van re-integratie en activering deel 2 (red. De Vos), TNO KvL. Zwinkels W.S., Genabeek J. van, Fermin B.M.F.en Vos E.L. de (2004), Misbruik van re-integratiegelden, Een inventariserend onderzoek naar vormen en risico's van fraude en oneigenlijk gebruik, Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst, Ministerie van SZW.
TNO rapport | 2007.391|12085
46
Lopend Onderzoek in 2007: Evaluatie organisatie Dienst Werk en Inkomen (DWI) naar normtijden als basis voor de omvang van de formatie in opdracht van DWI Amsterdam. Het zittende bestand in de WWB, onderzoek in opdracht van de RWI, uitgevoerd door SEO Amsterdam en TNO. Kosteneffectiviteit van re-integratiebeleid in 12 gemeenten in op dracht van het Ministerie van SZW. Rotterdam, Amersfoort, Amsterdam, Almelo, Waalwijk, Den Haag, Eindhoven, Groningen, Maarssen, Noord West Friesland, Putten en Spijkenisse. Evaluatie organisatie Sociale Dienst Eindhoven naar normtijden als basis voor de omvang van de formatie in opdracht van de gemeente Eindhoven. Effectiviteit uitvoering WWB en re-integratie in de gemeente Hoogezand-Sappemeer. In opdracht van de rekenkamer.
TNO rapport | 2007.391|12085
47
TNO Kwaliteit van Leven
TNO-rapport
Arbeid Polarisavenue 151 Postbus 718 2130 AS Hoofddorp www.tno.nl/arbeid T 023 554 93 93 F 023 554 93 94
/10536
Evaluatie van De Springplank Onderdeel van de evaluatie van de Work First aanpak Onderzoek in opdracht van de gemeente Dordrecht.
Datum
6 december 2006
Auteurs
Ir. E.L. de Vos MIM Drs. B.M.F Fermin
Met medewerking van: A.Braat Mw. Drs H.R. Paagman
Daar kan men gaan staan uitkijken over het eeuwig veranderlijk zichzelf blijvende water Jan Eijkelboom (Dit Eiland)
Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor Onderzoeks- opdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan. © 2006 TNO
TNO rapport |10536
2
TNO rapport |10536
3
Inhoudsopgave Managementsamenvatting ............................................................................................................ 5 1 1.1 1.2 1.3
Achtergrond van de studie ......................................................................................... 10 Onderzoeksopdracht ..................................................................................................... 10 Evaluatievraag .............................................................................................................. 11 Onderzoeksaanpak, leeswijzer...................................................................................... 11
2 2.1 2.2 2.3
De afspraken, eisen en normen in bestek en contract.............................................. 12 Globale procesgang naar traject en werk ...................................................................... 12 Gewenst Springplank aanbod ....................................................................................... 13 Evaluatiecriteria ............................................................................................................ 16
3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.1.6 3.1.7 3.1.8 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.3 3.3.1 3.3.2
Kwaliteit van de uitvoering en samenwerking (output) .......................................... 17 De uitvoering van De Springplank door drie bedrijven ................................................ 17 Personeel en locatie ...................................................................................................... 17 Instroom........................................................................................................................ 17 Diagnose, actieplan en leerdoel .................................................................................... 18 Werkaanbod.................................................................................................................. 19 Begeleiding en training................................................................................................. 20 Scholing ........................................................................................................................ 21 Uitstroom ...................................................................................................................... 21 Nazorg........................................................................................................................... 21 Ketensamenwerking...................................................................................................... 22 Samenwerking met gemeente ....................................................................................... 22 Rapportages .................................................................................................................. 22 Financieringssystematiek.............................................................................................. 23 Regierol van de klantmanager ...................................................................................... 23 Samenwerking tussen de re-integratiebedrijven ........................................................... 23 Horizontale samenwerking tussen Springplank bedrijven............................................ 23 Verticale samenwerking tussen bedrijven .................................................................... 23
4 4.1 4.2 4.2.1 4.3 4.3.1 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.5 4.5.1 4.5.2 4.6 4.7
De resultaten van De Springplank (outcome)........................................................... 25 Inleiding........................................................................................................................ 25 Bijdrage trajecten aan beëindiging uitkering ................................................................ 25 Verschil beëindiging uitkering met of zonder traject.................................................... 26 Resultaten van De Springplank..................................................................................... 26 Resultaten van De Springplank tot nu toe..................................................................... 26 Klantstromen................................................................................................................. 28 Fluctuaties in de instroom............................................................................................. 28 Doorlooptijden .............................................................................................................. 28 Trajecten voor en na De Springplank ........................................................................... 29 Welke uitkeringsgerechtigden kregen een Springplank trajectaanbod? ....................... 31 Wordt de juiste doelgroep verwezen?........................................................................... 31 Uitkeringsgerechtigden met medische of psychische beperkingen............................... 33 Verklaring voor verschillen: Welk bedrijf krijgt welk aanbod? ................................... 33 Conclusie: Onvoldoende prestaties Springplank .......................................................... 33
5 5.1 5.2 5.3
Aanbevelingen ............................................................................................................. 35 Tegenvallende resultaten .............................................................................................. 35 Verklaringen voor de onvoldoende resultaten van De Springplank ............................. 36 Voorstel voor een aangepast model .............................................................................. 37
TNO rapport |10536
4
5.4
Verbeteren van de bestaande situatie: oordeel per evaluatiecriterium.......................... 38
A
Oordelen en aandachtpunten voor lopende contracten........................................... 40
TNO rapport |10536
5
Managementsamenvatting 1. Doel en vraagstelling van de evaluatie Evaluatie van De Springplank TNO evalueerde in opdracht van de gemeente Dordrecht het re-integratie-instrument De Springplank. De evaluatie richt zich zowel op de uitvoering en prestaties van de opdrachtnemers als op de toegevoegde waarde van dit instrument binnen de aanpak van de ‘Kortste weg naar werk’. De opdrachtgever wil weten of met de uitvoering van het beleid de beoogde effecten worden gerealiseerd. Op grond van deze evaluatie en de eerdere evaluatie van de Werkplaats en het vervolgtraject Arbeidsgerelateerde Uitstroom (AGU) kan de gemeente besluiten of de uitvoering moet worden aangepast1. Wat is De Springplank? Voor de uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die potentieel wel in staat zijn om 100% loonvormende arbeid te verrichten, creëerde de Sociale Dienst De Springplank. De re-integratieaanpak van de gemeente Dordrecht onder de verzamelnaam ‘Kortste weg naar werk’ omvat meerdere instrumenten. Daarvoor sloot de Sociale Dienst overeenkomsten (contracten) af met meer dan tien private re-integratiebedrijven. Deze bieden de re-integratietrajecten aan onder regie van de klantmanagers van de Sociale Dienst. Naast De Springplank, betreft het onder meer de instrumenten Werkplaats, AGU en De Brug. De kortste standaardroute voor uitkeringsgerechtigden die niet direct aan het werk kunnen, is de Werkplaats en zonodig AGU. De maximale trajectduur voor de Werkplaats is 3 maanden en voor de AGU 18 maanden. Met de start van AGU-2 (de laatste 12 maanden) treedt de cliënt in loondienst van het reintegratiebedrijf en wordt de uitkering beëindigd. Tot die tijd lopen de trajecten ‘met behoud van uitkering’. De veronderstelling is dat voor een deel van de uitkeringsgerechtigden deze termijnen te krap zijn. Voor deze uitkeringsgerechtigden die potentieel toch wel in staat geacht worden om 100% loonvormende arbeid te verrichten, is er De Springplank. Daar krijgen cliënten twaalf maanden de tijd om ‘te wennen aan arbeid’, alvorens zij in een AGU-traject kunnen starten. Tijdens dat jaar verrichten ze voor 20 uur per week (onder begeleiding) een werkstage in vooral de non-profit sector. Uitkeringsgerechtigden met een nog grotere afstand tot de arbeidsmarkt en die voorlopig niet in staat worden geacht om loonvormend te werken, worden doorverwezen naar De Brug. Vragen gemeente In deze evaluatie beantwoordt TNO de volgende vragen: • Wat zijn de resultaten van de re-integratiebedrijven die De Springplank uitvoeren (doeltreffendheid en doelmatigheid)? • Houden de re-integratiebedrijven zich aan de kwaliteitsafspraken? • Waar liggen de belemmeringen en knelpunten? • Wat is de toegevoegde waarde van De Springplank? • Wat is te leren en te verbeteren aan de aanpak de 'Kortste weg naar werk' ?
1
De Vos E.L. en Fermin B.M.F. 2006, Prestaties van het reïntegratiebedrijf. Evaluatie van de kortste weg naar werk in Dordrecht, TNO-rapport 20786/11415 TNO Kwaliteit van Leven, Hoofddorp.
TNO rapport |10536
6
2. Aanpak van TNO Opstellen evaluatiecriteria Op basis van het visiedocument, het bestek en de contracten heeft TNO in overleg met de opdrachtgever een lijst met evaluatiecriteria opgesteld. Deze criteria waren leidend voor de informatieverzameling en de beoordeling van de uitvoering en de prestaties. Bij de beoordeling is onderscheid gemaakt naar een evaluatie van het proces (en de ketensamenwerking, het hoe) en een evaluatie van de prestaties (de resultaten). Activiteiten Het onderzoek omvatte de volgende activiteiten: • Bedrijfsbezoeken en interviews met de drie opdrachtnemers (DWO/PAD, Sagenn en Hudson). • Interviews met medewerkers van de Sociale Dienst (klantmanagers, management, beleid en contractbeheer). • Gesprekken met aanbieders van Werkplaats en AGU-trajecten • Dossieronderzoek van uitkeringsgerechtigden met een Springplanktraject. • Analyse van de cliëntgegevens uit het administratieve bestand van de Sociale Dienst. 3. De uitkomsten Algemene conclusie: resultaten voldoen niet aan verwachtingen Het onderzoek van TNO bevestigt het beeld van de Sociale Dienst dat de (uitvoering van de) Springplank niet voldoet aan de verwachtingen. De betrokkenen beoordelen de communicatie en samenwerking tussen de re-integratiebedrijven en gemeente positief, maar de resultaten blijven ver achter bij de doelstelling. Resultaten wat betreft in- en uitstroom De (input)doelstelling voor De Springplank is dat 75% van de uitkeringsgerechtigden die de dienst aanmeldt, wordt opgenomen in een traject. Van de trajecten die eindigen, moet 50% resulteren in een AGU-dienstverband (output). Tot dusver vallen de resultaten tegen. In de periode van april 2005 tot september 2006 zijn in totaal 368 uitkeringsgerechtigden aangemeld voor De Springplank. Daarvan zijn er 30 bij de intake afgevallen, zodat in totaal 338 trajecten zijn gestart. Van die 338 trajecten zijn tot september 2006 ruim de helft (182) beëindigd. Slechts 1 uitkeringsgerechtigde is doorverwezen naar een AGU-dienstverband en 22 naar een AGU1traject. De uitstroom naar regulier werk is daarentegen onverwacht groot. Bovendien is 60% van de afgesloten trajecten, beëindigd wegens ‘externe factoren’ (waaronder 32 cliënten die zijn uitgevallen in de proefmaand van het traject).
TNO rapport |10536
7
Tabel 0.1 In- en uitstroom Springplank (april 2005 – september 2006) Aantal Gestarte trajecten Uitstroom naar werk of vervolgtraject Waarvan: • Aanmelding AGU uitkering (AGU1) • Aanmelding AGU-dienstverband (AGU2) • Uitstroom naar regulier werk • Aanmelding Brug Uitstroom om andere reden (verhuizing, geen recht op uitkering meer, ontheffing, verwijtbaar gedrag, niet door proeftijd)
Totaal 338 (100%)
Uitstroom
74
41%
22 1 25 25 109
12% 0% 14% 14% 60%
Totaal beëindigde trajecten
182 (54%)
Nog in traject
156 (46%)
100%
De reïntegratiebedrijven DWO/PAD en Sagenn presteren beter dan Hudson, maar alle drie de bedrijven blijven wat de resultaten betreft onder de maat. Als we de uitstroom wegens ‘externe redenen’ buiten beschouwing laten, zijn de scores voor de reintegratiebedrijven gunstiger, maar evengoed onvoldoende. Hoe we het ook bekijken, De Springplank levert in de huidige vorm geen toegevoegde waarde: de kosten van de trajecten (circa 1 miljoen euro per jaar) staan in geen verhouding tot de geschatte opbrengsten (260.000 euro besparing op uitkeringen). Verklaringen voor de tegenvallende resultaten Uit het onderzoek van TNO komen drie ‘majeure knelpunten’ naar voren, als verklaring voor de tegenvallende resultaten: • De instrumenten De Springplank en AGU sluiten niet goed op elkaar aan. • Het opknippen van de uitvoering van het totale re-integratie-beleid heeft geleid tot onnodige complexiteit en verkeerde contractuele prikkels. • De Sociale Dienst en opdrachtnemers moeten zich meer inspannen om de juiste cliënt op het juiste traject te zetten. We lichten de knelpunten hieronder kort toe. Aansluiting Springplank en AGU De Sociale Dienst heeft destijds besloten dat de leerwerkplekken van De Springplank geworven worden in de non-profit sector. De arbeidskansen voor de doelgroep van De Springplank blijken echter vooral in de profit-sector te liggen. Daarom is de overstap van het ‘werk in de luwte’ in de non-profit-sector naar de ‘hardere eisen’ van de reguliere arbeidsmarkt voor veel cliënten te groot. Van af medio 2006 mogen de reintegratiebedrijven plaatsen werven in de profit-sector. Dit gebeurt echter nauwelijks of is bij de bedrijven onvoldoende bekend. De overgang van de 20 uur per week in De Springplank naar de 32 uur per week in de AGU2, is een struikelblok. Daar komt bij dat de werktijden van leerwerkplekken van De Springplank vaak gunstiger zijn dan van de werkplaatsen van de AGU. Kortom: de overstap is groot. De Springplank sluit niet aan bij de eisen van de AGU en de arbeidsmarkt. Opknippen van de uitvoering in verschillende contracten Het laten uitvoeren van De Springplank en AGU door verschillende re-integratiebedrijven verhoogt de complexiteit en de transactiekosten (o.a. door extra overdrachtsmomenten en verlies van informatie). Elk re-integratiebedrijf streeft naar het beperken van de eigen (financiële) risico’s. De belangen van de bedrijven wijzen niet in dezelfde richting als de belangen van de gemeente. Voorbeelden daarvan zijn een strenge selec-
TNO rapport |10536
8
tie aan de eigen poort, het terugverwijzen naar andere instrumenten (lees reintegratiebedrijven), het kiezen van een vluchtweg zoals een medische keuring en het langer in traject houden van een uitkeringsgerechtigde dan nodig is. Hierbij speelt mee dat in De Springplank veel (leer)doelen kwalitatief van aard zijn (ontwikkeling persoonlijke en werknemersvaardigheden). Daardoor is het een subjectieve beoordeling in hoeverre die doelen zijn gerealiseerd. Het behalen van de leerdoelen van De Springplank blijkt geen garantie dat wordt voldaan aan de starteisen van de AGU2. Doordat beide instrumenten door verschillende bedrijven worden uitgevoerd, weegt dit aspect zwaar. Verder is vastgesteld dat het instellen van verschillende instrumenten en het contracteren van meerdere re-integratiebedrijven leidt tot ongewenste concurrentie bij het verwerven van (leer)werkplekken. De juiste cliënt op het juiste moment op het juiste traject Het grote aantal uitkeringsgerechtigden dat tijdens De Springplank uitvalt, regulier aan het werk komt of wordt terugverwezen naar De Brug of een taalcursus, toont aan dat niet alleen de kwaliteit van het traject, maar ook de diagnostiek en timing van de start van trajecten kan verbeteren. Daardoor zullen meer cliënten op het kortste traject naar werk komen. Omdat uitkeringsgerechtigden op het verkeerde moment op verkeerde trajecten zijn gezet, is de uitkeringsduur onnodig verlengd. De Sociale Dienst is reeds bezig met het ontwikkelen van een diagnose-instrument dat moet bijdragen aan meer objectieve en betrouwbare trajectplanning2. Het is de bedoeling dat alle partijen, zowel klantmanagers als re-integratiebedrijven in hun beoordelingen en begeleiding dezelfde uitgangspunten gebruiken en dezelfde doelen. In de huidige uitvoering van De Springplank blijkt dat onvoldoende het geval. Op cruciale onderdelen heeft de Sociale Dienst andere opvattingen over uitgangspunten en doelen dan de opdrachtnemers. Hierbij gaat het om kwesties zoals tegemoetkomen aan wensen van een uitkeringsgerechtigde versus de eisen van de AGU en de arbeidsmarkt en het nut van het wel of niet inzetten van scholing. De re-integratiebedrijven en sommige klantmanagers relateren de toevoegende waarde van De Springplank aan de ontwikkeling van de cliënt. Het gevolg hiervan is dat uitkeringsgerechtigden starten op een Springplanktraject waarvan zowel klantmanagers als re-integratiebedrijven van mening zijn dat ze het niveau van AGU-2 niet binnen een jaar zullen halen, maar wel gebaat zijn bij de aanpak van de Springplank. 4. Aanbeveling voor een nieuw model Springplank niet handhaven TNO is van mening dat de ‘omweg’ via De Springplank onvoldoende bijdraagt aan de realisatie van het beleid de ‘Kortste weg naar werk’. Daarom bevelen wij aan om de uitkeringsgerechtigden die extra tijd nodig hebben voor het verwezenlijken van hun arbeidspotentieel, niet buiten de lijn Werkplaats – AGU te plaatsen door het instellen en gebruiken van een apart instrument. Geef de uitvoerders van de AGU (en zonodig de Werkplaats) de ruimte om extra tijd en ondersteuning te leveren als dat nodig is, waarbij zij constant prikkels voelen om de weg naar werk zo kort mogelijk te houden. Dit kan door voorafgaand aan de bestaande AGU-trajecten de mogelijkheid van AGU0 of een AGU Opstap te creëren. Optimaliseer voorwaarden voor succes De evaluatie toont aan dat het huidige model onvoldoende functioneert en een wijziging van het model dus op zijn plaats is. Re-integratie is en blijft mensenwerk. Het succes van re-integratie wordt sterk bepaald door de interactie tussen professional en uitkeringsgerechtigde, door de wijze waarop de partijen in de keten inspelen op per2
Werk4All
TNO rapport |10536
9
soonlijke drijfveren, mogelijkheden en wensen van uitkeringsgerechtigden. De kwaliteit van de re-integratiebedrijven en de instrumenten, zoals diagnostiek, die zij gebruiken, zijn daarom minstens even belangrijk als een goed uitvoeringsmodel. Het plaatsen van de juiste cliënt op het juiste traject en op het juiste moment is geen sinecure. Daarbij gaat het om goede samenwerking tussen klantmanager, aanbieders van trajecten en aanbieders van flankerende instrumenten zoals taalcursussen en medischarbeidskundige keuringen. Daarvoor moeten competenties voortdurend verbeterd worden zoals probleemanalyse, beoordelingsvaardigheden, gesprekstechnieken en impact. En voor cliënten die dan nog niet regulier aan het werk kunnen, moeten geen onnodige trajecten worden ingezet, maar voldoende (gesubsidieerde) werkgelegenheid worden gecreëerd binnen De Brug, bijvoorbeeld in de constructie van arbeidspools.
TNO rapport |10536
1
Achtergrond van de studie
1.1
Onderzoeksopdracht
10
De strategie ‘Kortste weg naar werk’ in het kort De gemeente Dordrecht ontwikkelde het re-integratieinstrument De Springplank als onderdeel van nieuw sociaal beleid. De strategische agenda is onder de naam ‘De Kortste weg naar werk’ sinds het najaar 2004 leidend voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Doel van deze agenda is dat iedereen in staat wordt gesteld door eigen werk in zijn of haar inkomen te voorzien. In beginsel wordt aan alle uitkeringsgerechtigden van de Sociale Dienst ‘werk’ aangeboden, waarbij uitkeringverstrekking van secundair belang is. Onder ‘werk’ verstaat de gemeente in dit verband werken en/of het volgen van een traject met behoud van uitkering. Hiertoe zijn meerdere reintegratie-instrumenten ontwikkeld volgens het Work First beginsel. Deze worden door private re-integratiebedrijven uitgevoerd onder regie van de klantmanagers van de Sociale Dienst. TNO onderzocht in opdracht van de Sociale Dienst de prestaties van reintegratiebedrijven. Het eerste onderzoek, dat in juni 2006 is afgerond, richtte zich op twee instrumenten: de Werkplaats en de Arbeidsgerelateerde Uitstroom (AGU). Het onderhavige rapport bevat de evaluatie van het instrument 'De Springplank'. Voor dit onderdeel van de activeringsaanpak sloot de Sociale Dienst overeenkomsten (contracten) af met drie private re-integratiebedrijven: DWO/Pad, Hudson en Sagenn. In bestek en contracten is weergegeven wat minimaal van re-integratiebedrijven wordt verwacht. De doelgroep bestaat uit personen met potenties om zelf een inkomen te verwerven, maar niet binnen een periode van 18 maanden, kunnen re-integreren vanwege meervoudige belemmeringen. Bij De Springplank worden deze belemmeringen onderkend en weggenomen, zodat uitkeringsgerechtigden in een periode van maximaal een jaar alsnog geschikt zijn voor uitstroom naar een AGU-traject. Tijdens dat jaar verrichten ze 20 uur per week (onder begeleiding) een werkstage op een baan in de non-profitsector. Daarbij worden noodzakelijke extra diensten ingezet die de belemmeringen opheffen. Deze tussenevaluatie Onderdeel van het gemeentebeleid vormt het monitoren en evalueren van de prestaties van de re-integratiebedrijven. Het monitoren gebeurt aan de hand van administratieve gegevens over aanmeldingen, voortgang van trajecten en doorstroom en uitstroom. Deze worden weergegeven in kwartaalrapportages, welke leidraad zijn voor kwartaalgesprekken met de bedrijven. Uit de vijfde kwartaalrapportage na aanvang van De Springplank maakte de Sociale Dienst op dat de aangeboden instrumenten niet leiden tot de beoogde doorstroom naar AGU-trajecten. De oorzaak daarvan was niet duidelijk. Zo was onduidelijk welke activiteiten en instrumenten de re-integratiebedrijven precies inzetten en met welk resultaat. De evaluatie van instrumenten na één jaar door een extern bureau behoort eveneens tot het beleid van de gemeente. De evaluatie door TNO moet knelpunten in de uitvoering vaststellen evenals de mogelijke redenen en verklaringen daarvoor. Op basis daarvan kan de Dienst beslissen of zij een contract met een re-integratiebedrijf herziet of voortzet. Dit is van belang omdat de gemeente eind 2006 beslist over verdere samenwerking en of zij de uitbesteding aan de re-integratiebedrijven die “De Springplank” uitvoeren continueert.
TNO rapport |10536
1.2
11
Evaluatievraag De kernvraag van de (tussen)evaluatie van ‘De Springplank’ is herleid tot de vraag: Welke zijn de resultaten van de re-integratiebedrijven die De Springplank uitvoeren en hoe kunnen deze resultaten worden geïnterpreteerd? Afgeleide onderzoeksvragen zijn: • Wat zijn de resultaten van de re-integratiebedrijven in termen van doelmatigheid en doeltreffendheid? • Leveren de re-integratiebedrijven hun product conform bestek en contractuele afspraken in termen van de kwaliteit die de gemeente voor ogen staat? • Waar liggen in het proces de belemmeringen en knelpunten, dan wel de risicomomenten en risicofactoren? • Wat is de toegevoegde waarde van het instrument De Springplank in de reintegratieketen? • Wat valt te leren van de werkwijze en prestaties van re-integratiebedrijven voor de verdere continuering van de 'Kortste weg naar werk'?
1.3
Onderzoeksaanpak, leeswijzer De evaluatieonderdelen worden achtereenvolgens in de volgende hoofdstukken besproken3: A. Resultaatafspraken, eisen en normen in bestek en contract (hoofdstuk 2). B. Uitvoering, procesgang (output) (hoofdstuk 3). C. Prestatie van de re-integratiebedrijven (outcome) (hoofdstuk 4). D. (niet) behaalde resultaatafspraken, voorstel voor nieuw beleid (hoofdstuk 5). Het evaluatieonderzoek is gebaseerd op schriftelijke bronnen, bestandsonderzoek, dossieronderzoek en interviews met medewerkers van re-integratiebedrijven en met beleidsmedewerkers en klantmanagers van de sociale dienst.
3
Om complexe uitvoeringspraktijken goed te evalueren is een systematische aanpak nodig. Daartoe hanteert TNO een evaluatiemodel dat (met de daarbij behorende vragen) is ontleend aan ons model voor de evaluatie en prestatieverbetering van ketens waarin private en publieke partijen samenwerken (Zie De Vos en Fermin 2006).
TNO rapport |10536
2
12
De afspraken, eisen en normen in bestek en contract Dit hoofdstuk beschrijft de eisen, normen en resultaatafspraken in bestek en afzonderlijke contracten met re-integratiebedrijven die De Springplank uitvoeren. Deze zijn bepalend voor de criteria voor de evaluatie van de (afzonderlijke) re-integratiebedrijven.
2.1
Globale procesgang naar traject en werk In het bestek zet de Sociale Dienst uiteen hoe Dordrecht De Springplank wil laten uitvoeren en wat daarbij de taak van re-integratiebedrijven is. Een tiental bedrijven heeft daarop geoffreerd. Drie bedrijven zijn op secure wijze geselecteerd omdat hun aanbod het meest overeenstemde met de wens van de gemeente. De centrale visie van de gemeente wordt kort beschreven (zie kader).
Doelstelling en aanpak gemeente Dordrecht De centrale visie van de gemeente, uitgedrukt in het adagium “De kortste weg naar werk”, komt tot uiting in het primaire recht op arbeid, al dan niet regulier of betaald, in plaats van op een uitkering. Hieraan geeft de Sociale Dienst in eerste instantie invulling door de inrichting van “De Werkplaats”, waar elke nieuwe werkzoekende direct 20 uur per week aan de slag gaat met het opdoen van werkervaring en werkritme. Na de Werkplaatsperiode van maximaal 3 maanden is een Arbeidsgerelateerd Uitstroomtraject (AGU) het voornaamste instrument. AGU’s zijn arbeidsmarktgerichte, vraaggerichte trajecten waar de cliënt, werkervaring opdoet en binnen 1,5 jaar uitstroomt naar regulier werk. Voor werkzoekenden met potenties maar waarvoor de afstand tot de arbeidsmarkt waarschijnlijk langer dan 1,5 jaar bedraagt, is het instrument Springplank beschikbaar. Als er geen mogelijkheden zijn om (op termijn) 100% loonvormende arbeid te verrichten, wordt de uitkeringsgerechtigde doorverwezen naar de Brug.
Integraal klantmanagement De klantmanager (of casemanager) is in het proces de schakel tussen het CWI, arbeidsmarkt en re-integratiebedrijven. Hij/zij heeft de regie op het totale proces van de 'Kortste weg naar werk' en is hierbij het aanspreekpunt voor de opdrachtnemers en de cliënt. Hij/zij ziet toe of de partijen zich houden aan de gemaakte afspraken en zorgt zonodig voor handhaving. De klantmanager ziet toe op een effectieve en efficiënte inzet van de middelen voor de werkzoekende en de kwaliteit van de geleverde diensten. Gemeentelijke doelgroep De tot de doelgroep behorende personen zijn uitkeringsgerechtigden tot 57,5 jaar. De Gemeente Dordrecht heeft medio 2006 een totaal bestand van ongeveer 3.800 personen met een WWB, Ioaw-of Ioaz-uitkering. De doelgroep waarvoor De Springplank is ontwikkeld, schat de Sociale Dienst op 250 personen per jaar.
TNO rapport |10536
2.2
13
Gewenst Springplank aanbod De nadruk van De Springplank ligt op de re-integratie van de categorie B-cliënten (Indicatie door CWI). De re-integratie van nieuwe uitkeringsgerechtigden start na een traject in de Werkplaats met de 'dynamische diagnose' voor het vervolgtraject Springplank. (Zie onderstaand kader). Citaat Bestek Springplank De gemeente vraagt van de aanbieder een traject waarbij de inzet van producten zich richt op arbeidsgewenning en het wegnemen van de belemmerde factoren waardoor de werkzoekende kan instromen in een AGU-traject. Voor een AGU-traject komen werkzoekenden in aanmerking die door het volgen van een traject binnen een periode van 18 maanden voor minimaal 32 uur per week volledig kunnen functioneren in regulier, algemeen geaccepteerd werk. Het traject van De Springplank mag maximaal 12 maanden duren. Omdat de aanbieder geen werkzoekenden mag weigeren kan de eerste maand van het Springplanktraject als proefmaand gebruikt worden. Na deze maand dient de aanbieder schriftelijk aan te geven of instroom in een AGU traject of uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt binnen een tijdsbestek van de resterende elf maanden mogelijk is. Indien aanbieder het beoogde resultaat binnen de gestelde termijn niet mogelijk acht, dan stopt het Springplanktraject. Blijft de werkzoekenden in het traject dan eist de opdrachtgever, vanuit de “Work first” visie dat de werkzoekende met behoud van de uitkering voor minimaal 20 uur in de week activiteiten gaat verrichten op een Springplankbaan. Daarnaast kan aanbieder ondersteunende activiteiten inzetten waardoor instroom AGU of uitstroom reguliere arbeidsmarkt binnen een periode van de resterende 11 maanden realiseerbaar is.
Het instrument Springplank wordt uitgevoerd door drie bedrijven. Dat zijn Sagenn, Hudson en DWO/Pad (zie Tabellenboek C). Zij hebben zich contractueel verbonden aan de eisen genoemd in bestek en contract, waarin de volgende verplichtingen en afspraken zijn vermeld. Contracteisen aan De Springplank • Het personeel van de aanbieder heeft aantoonbare recente ervaring met de reintegratie van de doelgroep van minimaal één jaar met soortgelijke projecten. • Het personeel is goed Nederlands sprekend. • De aanbieder garandeert de inzet van voldoende personeel gedurende de looptijd van de opdracht. • Er wordt een nauwe samenwerking verwacht met de gemeente. • Ongeoorloofd verzuim of gedrag wordt gemeld zodat de Sociale Dienst het afstemmingsbeleid kan toepassen. • Er dient een contract te zijn met een Arbodienst en bij geoorloofd verzuim op medische gronden is het inschakelen van een Arbodienst opgelegd. • Er zal een verzuimprotocol worden opgesteld. • Aanwezigheidsregistratie en afwezigheidregistratie door de aanbieder dient te voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de richtlijnen van het Europees Sociaal Fonds. • Na de proefmaand wordt 75% van het aantal werkzoekenden deelnemer aan het traject Springplank • De doorlooptijden in het contract dienen aangehouden te worden.
TNO rapport |10536
• •
14
De opdrachtgever acht een nauwe samenwerking met de AGU-uitvoerders van groot belang om een goede doorstroom en uitstroom te bevorderen en te consolideren. Aanbod van de juiste leer/werkplek is vereist (zie onderstaand kader).
TNO rapport |10536
15
De opdrachtgever stelt de volgende voorwaarden aan De Springplankbaan: De Springplankbaan omvat werkzaamheden voor 20 uur per week. de te verrichten werkzaamheden zijn additioneel en vinden plaats in de non-profitsector. De Springplankbaan voldoet aan de eisen die de wetgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden stelt ( werktijden, arbo e.d). de werkplek is zo ingericht dat de werkzoekende in staat wordt gesteld van te voren vastgestelde leerdoelen te realiseren. de werkplek dient in Dordrecht of de regio gecreëerd te worden . de te verrichten werkzaamheden zijn gericht op het opdoen van kennis en vaardigheden van de werkzoekende op de werkplek. leerdoelen van de werkzoekende dienen expliciet te worden vastgelegd in een leerovereenkomst. de werkzoekende werkt met behoud van uitkering. er mag geen sprake zijn van een onkostenvergoeding, tenzij deze voor daadwerkelijk gemaakte onkosten gegeven wordt. Anders wordt dit als loon gezien en is er sprake van een arbeidsverhouding. de begeleiding van de werkzoekende op de werkplek gericht op het behalen van de leerdoelen valt onder de verantwoordelijkheid van de aanbieder.
Offertes van re-integratiebedrijven In de offertes bieden de re-integratiebedrijven hun producten aan conform de eisen uit het bestek. Alle bedrijven geven aan dat 75% van het aantal werkzoekenden na de proefmaand deelnemer wordt aan het traject Springplank. De beloofde kwantitatieve prestaties verschillen wel: • DWO/PAD geeft aan dat 75% van deze deelnemers na maximaal 1 jaar zal doorstromen naar AGU fase I en 25% naar AGU fase II. • In de offerte van Sagenn lezen we de volgende beloftes: - Doorstroom naar AGU traject 45% (waarvan) binnen 8 maanden na aanvang Springplanktraject 25% (waarvan) binnen 12 maanden na aanvang Springplanktraject 20% - Doorstroom naar regulier werk (vanuit Springplanktraject) 10% Sagenn gaat uit van 45% naar AGU2e fase en 10% naar regulier werk • Hudson garandeert 55% doorstroom naar AGU fase 2. In deze evaluatie gaan we na wat hiervan is gerealiseerd. Ketensamenwerking Het doel van De Springplankbaan is uitstroom naar AGU-dienstverband (AGU2). De AGU-aanbieders moeten iedere door de klantmanager aangemelde werkzoekende toelaten in AGU1. Alvorens zij een werkzoekende in AGU2 plaatsen, mogen zij een selectiegesprek met de werkzoekende voeren en deze gemotiveerd weigeren. De aanbieders van De Springplank moeten daarom hun trajecten afstemmen op de selectiecriteria die de AGU uitvoerders stellen ten aanzien van de uitstroom naar AGU2. De prestatieafspraak opgenomen in de ondertekende contracten met de re-integratiebedrijven is dat 50% van de instroom resulteert in plaatsing op het traject AGU2. Indien De Springplank het AGU instrument niet haalbaar acht, dan voorziet de gemeente in andere trajecten (o.a. sociale activering).
TNO rapport |10536
16
Algemene eisen De gemeente stelt naast de bovengenoemde ook algemene eisen, zoals het hebben van het Boreakeurmerk. De Sociale Dienst onderzocht deze eisen zelf tijdens of na de gunning van de opdracht. 2.3
Evaluatiecriteria De evaluatiecriteria voor dit onderzoek zijn gebaseerd op de bovengenoemde afspraken, eisen en normen in bestek en contracten. Hieronder staan de hoofdgroepen van de onderzochte criteria (zie kader).
Evaluatiecriteria Kwaliteit personeel Instroom Intake Diagnose/oriëntatie Leerdoelen/actieplan Werkaanbod Leer/werkplaatsen Duur Werkbegeleiding Coaching/training Bemiddeling Scholing Taalcursussen Vervolgtraject-advies Nazorg Communicatie en samenwerking re-integratiebedrijf met Sociale Dienst (gesprekken en rapportages) Horizontale en verticale samenwerking tussen re-integratiebedrijven Resultaatverplichtingen Aanname verplichting Plaatsingsresultaten AGU
In het volgende hoofdstuk 3 onderzoeken we of de re-integratiebedrijven hun producten hebben aangeboden zoals beloofd in hun offertes. Daarbij onderscheiden we de criteria rond samenwerking in de keten en onderlinge communicatie. In het hoofdstuk 4 gaan we nader in op de ‘outcome’; de meer kwantitatieve criteria rond prestaties en resultaten van de re-integratiebedrijven.
TNO rapport |10536
3
17
Kwaliteit van de uitvoering en samenwerking (output) In dit hoofdstuk beschrijven we de uitvoering van de re-integratie (de procesgang in de ketendienstverlening). Daarin onderscheiden we twee ‘output’ onderdelen: diensten waar het re-integratiebedrijf zelf verantwoordelijk voor is en diensten die in samenwerking met ketenpartners tot stand komen. Het eerste deel beantwoordt de vraag ‘Bieden de re-integratiebedrijven het product volgens afspraak naar aard en kwaliteit?’ (paragraaf 3.1). Onder de tweede noemer vallen de succes- en faalfactoren of te wel risicofactoren in de ketensamenwerking (paragraaf 3.2 en paragraaf 3.3).
3.1
De uitvoering van De Springplank door drie bedrijven Twee van de drie re-integratiebedrijven, DWO/PAD en Sagenn, hebben hun wortels in de Drechtsteden. DWO komt van oudsher voort uit het vormings- en welzijnswerk (o.a. vrijwilligerswerk) en Sagenn is begonnen als uitvoerder van regelingen zoals de JWG, Wiw en ID-banen. Beide partijen en de medewerkers zijn vanouds bekend met Dordrecht, met de doelgroep en de regionale arbeidsmarkt. Beide partijen voeren ook De Brug uit, terwijl Sagenn ook een contract heeft voor de Werkplaats. Hudson heeft een (wereldwijde) commerciële achtergrond in vooral recruitment van personeel en is in Dordrecht een relatieve nieuwkomer. Hudson heeft tevens een contract voor de uitvoering van de participatiebanen (De Brug). De achtergrond van de drie reintegratiebedrijven is volgens de medewerkers van de gemeente nog merkbaar in de aanpak en attitude van organisatie. In de taakverdeling maken de bedrijven onderscheid tussen trajectbegeleiding en training enerzijds en begeleiding op de leerwerkplek anderzijds. De trajectbegeleiding en training wordt uitgevoerd door medewerkers van de re-integratiebedrijven. Daarbij nemen allround medewerkers de intake, de trajectbegeleiding en de trainingen voor hun rekening en zijn gespecialiseerde medewerkers verantwoordelijk voor onderdelen van het traject. De begeleiding op de leerwerkplek wordt in alle gevallen gedaan door een medewerker van de organisatie die de werkplek beschikbaar stelt.
3.1.1
Personeel en locatie De re-integratiebedrijven hadden ten tijde van het onderzoek voldoende personele capaciteit voor het opvangen en begeleiden van de uitkeringsgerechtigden. Zelf gaven zij aan dat het lastig is personeel goed in te plannen om de dalen en pieken bij nieuwe instroom op te vangen. Hudson heeft in het 1e kwartaal van 2006 personele problemen gehad, waarbij medewerkers zijn vertrokken en/of vervangen. Dit heeft enige invloed gehad op de uitvoering. De problemen zijn daarna opgelost.
3.1.2
Instroom Over het algemeen betreft de instroom uitkeringsgerechtigden die nog wel potentie hebben, maar over onvoldoende vaardigheden en/of taalbeheersing beschikken om in een AGU-traject te kunnen starten. De begeleidingsbehoefte is daarom voor hen groter dan in het AGU-concept beschikbaar wordt gesteld. Door de ‘wekensystematiek’ krijgen de re-integratiebedrijven eens in de drie weken uitkeringsgerechtigden aangeleverd. Afhankelijk van het aantal aanmeldingen starten zij zo snel mogelijk in een nieuwe groep of individueel. Hoewel De Springplank vanaf het 2e kwartaal 2005 operationeel is, kwam de instroom ná de zomer van 2005 echt op gang. Omdat gestart is met het verwijzen vanuit het ‘zittende bestand’ en het instrument De Brug pas per 1 december van start ging, was in het begin de instroom van zeer kwetsbare cliënten bij alle bedrijven hoog.
TNO rapport |10536
3.1.3
18
Diagnose, actieplan en leerdoel De re-integratiebedrijven gebruiken de eerste 4 tot 6 weken om vast te stellen of een uitkeringsgerechtigde past binnen de mogelijkheden van het instrument Springplank en welke leerdoelen voor een uitkeringsgerechtigde gelden. DWO/PAD en Sagenn gebruiken voor deze diagnose geen specifieke (test)instrumenten of ingekochte expertise. Hudson stelt de leerdoelen vast met behulp van een computerassessment. DWO streeft er naar om de uitkeringsgerechtigden zo veel mogelijk zelf hun leerdoelen te laten vaststellen. Dit is voor veel uitkeringsgerechtigden moeilijk, waardoor de trainer/trajectbegeleidster feitelijk de leerdoelen bepaalt. Op basis van de leerdoelen en de wensen en mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde wordt vervolgens een geschikte werkplek gezocht. De leerdoelen zijn gericht op het ontwikkelen van in de persoon gelegen basisvoorwaarden om te werken (zie kader). Voorbeelden van leerdoelen (in de persoon gelegen basisvoorwaarden om te werken) · Arbeidsgewenning. · Sollicitatievaardigheden. · Werknemersvaardigheden. · Realistische beroepswens. · Arbeidsmogelijkheden rekeninghoudend met beperkingen. · Gericht solliciteren. · Inzien voordelen van betaald werk (werkattitude). · Taalbeheersing (tot niveau 2). · Leren combineren van werk en zorg. · Managen van het (eigen) huishouden. · Vergroten van het zelfvertrouwen in eigen kunnen. · Sociale activering. · Leren opbouwen en inschakelen van sociaal netwerk.
Springplankcliënten werken vooral aan het versterken van hun zelfvertrouwen én gevoel van eigenwaarde en het verkrijgen van een vast dagritme. Daarbij is het combineren van werk en zorg een belangrijk aandachtspunt. Ook het verbeteren van de Nederlandse taal en de vraag ‘Wat kun je nog wel met je beperkingen?’ is voor veel uitkeringsgerechtigden van belang. Mede door de verplichte deelname is de motivatie van uitkeringsgerechtigden bij aanvang van het traject vaak beperkt. De motivatie neemt gedurende het traject bij veel uitkeringsgerechtigden toe. De diagnosefase resulteert in week 7 in een verslag van de eerste weken wat betreft: de motivatie van de cliënt, de belemmeringen en mogelijkheden en de geformuleerde leerdoelen en persoonlijk actieplan. De leerdoelen worden zo helder mogelijk en meetbaar geformuleerd (zie onderstaand kader met voorbeelden van leerdoelen). Uitkeringsgerechtigden die een medische keuring nodig hebben, te veel schulden hebben, voor wie de kinderopvang niet geregeld is, of waarvoor De Brug het aangewezen traject is, verwijzen de re-integratiebedrijven terug naar de gemeente.
TNO rapport |10536
19
Voorbeelden van geformuleerde leerdoelen: 1. Cliënt gaat de arbeidsuren gefaseerd opbouwen. Hij is aan het eind van het Springplanktraject gewend aan een 32-urige werkweek. 2. Cliënt gaat inzicht krijgen in de voor hem realistische beroepen. Vanaf november 2005 kan hij minimaal 3 realistische beroepswensen formuleren. 3. Cliënt gaat gericht solliciteren. Vanaf november verricht hij minimaal 10 concrete sollicitaties per maand. 4. Cliënte is aan het einde van het Springplanktraject, in het kader van haar persoonlijke presentatie, bewust van het effect dat haar acties op anderen hebben en past haar acties hier in minstens 90% van de gevallen op aan. 5. Cliënte heeft, in het kader van het verbeteren van haar arbeidsomgangsvormen, aan het einde van haar Springplanktraject in minstens 80% van de gevallen vragen of opmerkingen eerst bespreekbaar gemaakt alvorens actie te ondernemen. 6. Cliënte heeft in het kader van het verbeteren van haar arbeidsomgangsvormen, aan het einde van het Springplanktraject in minstens 90% van de gevallen zich op de juiste manier afgemeld in het geval van ziekte of ander verzuim.
De leerdoelen moeten zijn gericht op doorstroom naar de AGU-2 en binnen een jaar worden gehaald. Het blijkt echter lastig in te schatten op welke termijn de geformuleerde einddoelen worden bereikt. DWO en Sagenn zijn van mening dat het grootste deel van hun cliënten te veel beperkingen heeft om binnen 1 jaar door te stromen naar de AGU: “voor veel uitkeringsgerechtigden is het volhouden op een leerwerkplek al een probleem, laat staan dat ze binnen die beperkte tijd in aanmerking komen voor regulier werk of AGU-2.” Deze opvatting leidt niet tot het in grote getalen terugsturen van uitkeringsgerechtigden na de proefmaand of na 6 maanden. Dat zou gezien de opzet wel in de rede liggen. De Springplank is immers bedoeld voor uitkeringsgerechtigden die op termijn regulier aan het werk kunnen na een AGU-2 traject. De klantmanagers moeten er op vertrouwen dat de re-integratiebedrijven werken met realistische leerdoelen en dat deze binnen één jaar haalbaar zijn en dat uitkeringsgerechtigden voor wie de AGU2 niet te realiseren is worden teruggestuurd. Klantmanagers hebben nog weinig praktijkvoorbeelden van de aansluiten van de twee instrumenten, omdat van ‘hun cliënten’ pas enkelen het Springplankjaar hebben afgerond. In paragraaf 3.2 gaan we nader in op de aansluiting tussen de instrumenten Springplank en AGU. 3.1.4
Werkaanbod Contractueel moeten uitkeringsgerechtigden 20 uur per week actief zijn (leerwerkplek + begeleiding/training) tijdens een Springplanktraject. Het daadwerkelijke aantal uren per week verschilt per re-integratiebedrijf en/of uitkeringsgerechtigde en per fase van het traject. In overleg met de gemeente zijn afwijkingen van het aantal uren naar beneden en naar boven (aan het einde van het traject) mogelijk. Zo start DWO vaak met circa 10 uur per week en wordt gedurende het traject het aantal uren verhoogd. Daarna is 20 uur per week voor de meesten uitkeringsgerechtigden haalbaar en enkelen eindigen met 28 uur per week. Sagenn streeft er naar om uitkeringsgerechtigden 20 uur per week te laten werken, maar sommige cliënten verzetten zich daar tegen. Hudson volgt strak het contract en laat de uitkeringsgerechtigden maximaal 20 uur per week werken. Volgens Hudson is het juridisch ook niet toegestaan om iemand zonder loon meer uren te laten werken.
TNO rapport |10536
20
De cliënten van De Springplank zijn hoofdzakelijk werkzaam bij non-profit organisaties (zie onderstaand kader met voorbeelden). Dat was een contractuele verplichting. Op dit moment zijn echter leidinggevenden van de Sociale Dienst van mening dat men ook in profit-organisaties mag plaatsen, zolang de plek en de begeleiding maar aan de overeengekomen eisen voldoet. Sagenn plaatste enkele uitkeringsgerechtigden bij Zeeman. Dit bedrijf stelt bij goed functioneren een betaalde baan in het vooruitzicht. Voorbeelden van functies en werkplekken (organisaties) in De Springplank: Functies: Werkplekken (organisaties): assistent-conciërge; peuteropvang; klassenassistent; thuiszorg; technisch assistent; verpleeghuizen; assistent verzorgende/ helpende; musea; assistent receptionist. scholen; sporthallen; (sport)verenigingen; kringloopwinkels; bibliotheken; dierenambulance.
De Springplank leerwerkbanen zijn interessant voor werkgevers omdat het voor hen een vrijwel gratis arbeidskracht oplevert. Het werkaanbod is mede daarom divers en is vaak een ‘maatwerkplek’ die past bij de wensen, beperkingen en leerdoelen van de cliënt. Dat geldt althans voor de uitkeringsgerechtigden die weinig begeleiding op de werkplek behoeven. Volgens diverse betrokkenen zijn er echter te weinig plekken waar de juiste begeleiding kan worden gegeven aan cliënten met meervoudige beperkingen. Organisaties die werken met vrijwilligers hebben vaak onvoldoende capaciteit om de begeleiding op de werkplek te verzorgen. Sagenn heeft als voormalig uitvoerder van de Wiw/ID-banen de minste problemen bij het vinden van leerwerkplekken voor personen met meervoudige beperkingen. De werkplekken zijn alle in Dordrecht en omgeving. Toch blijkt het voor sommige uitkeringsgerechtigden lastig om tijdig op de werkplek te komen. Men moet kinderen naar school brengen of men heeft te weinig geld om de bus te pakken of om een fiets te kopen. 3.1.5
Begeleiding en training De begeleiding wordt onderverdeeld in een inhoudelijke, persoonsgerichte coachende begeleiding en een meer functie-inhoudelijke begeleiding op de werkplek. Een coach/trajectbegeleider van het re-integratiebedrijf verzorgt de begeleiding gericht op het ontwikkelen van vaardigheden, inzichten en motivatie. Vaak gaat het om een combinatie van individuele coachingsgesprekken (eens in de 4/5 weken of vaker indien nodig) en groepsgewijs aangeboden trainingsprogramma’s (enkele uren per week). Cliënten hebben een vaste coach, die tevens de contacten met de klantmanagers onderhoudt. De coach tracht bij de start van het traject heldere afspraken met de cliënt te maken over rechten en plichten. Hudson ondersteunt dit met een logboek dat een uitkeringsgerechtigde op de eerste afspraak krijgt. Hierin moet de uitkeringsgerechtigde de afspraken registreren. Zij/hij ontvangt tevens de verzuimprocedures van het reintegratiebedrijf en moet dit ondertekenen. De training richt zich veelal op het wegnemen van persoonlijke belemmeringen. Daarnaast worden in de groepsbijeenkomsten ervaringen met/op de werkplek gedeeld en gewerkt aan sociale en communicatie vaardigheden.
TNO rapport |10536
21
De werkgever/organisatie waar de uitkeringsgerechtigde is ‘tewerkgesteld’ doet de ‘begeleiding op de werkplek’. Deze begeleiding is vooral gericht op de uitvoering van de functie en het werk en op het functioneren in een team en/of organisatie. De begeleiders op de werkplekken hebben vaak ervaring met de doelgroep en zijn in staat om de werknemersvaardigheden van de uitkeringsgerechtigden te beoordelen en te begeleiden. De coach van het re-integratiebedrijf maakt met de begeleider van de werkgever hierover afspraken en heeft gedurende het traject periodiek gesprekken over de ontwikkeling van de cliënt op de werkplek. Het aantal gesprekken is afhankelijk van de behoefte en de vorderingen en/of problemen (veelal tussen de 2 en 6 gesprekken in de trajectperiode). De afspraak is dat begeleiding van het ziekteverzuim plaats vindt in interactie tussen de werkgever en de coach. Alleen als sprake is van ongeoorloofd verzuim wordt dit aan de klantmanager gemeld en vindt er vaak een driegesprek plaats met uitkeringsgerechtigde en klantmanager en/of werkgever. Gezien de doelgroep - veel alleenstaande vrouwen met kinderen en weinig sociale contacten - is niet het langdurige maar het frequente verzuim een probleem. Deze doelgroep meldt zich al snel ziek als één van hun kinderen ziek is. 3.1.6
Scholing Scholing valt buiten het Springplankcontract. Dat ervaren sommige uitvoerders als een gemis. Bij een deel van de uitkeringsgerechtigden komt op de leerwerkplek namelijk ‘verborgen talenten’ naar boven, bijvoorbeeld in een functie op peuterspeelzalen, en zou een BBL ingezet moeten worden. Aan de andere kant is de ‘leerbaarheid’ van veel deze cliënten beperkt. Dit probleem speelt ook bij taalscholing. Een groot aantal zou niet (voldoende snel) in staat zijn het vereiste niveau te halen om deel te kunnen nemen aan reguliere arbeid of een AGUbaan.
3.1.7
Uitstroom De instroom is pas na de zomer van 2005 goed op gang gekomen, zodat na de zomer van 2006 een goed beeld begint te ontstaan van de uitstroom. Een twintigtal uitkeringsgerechtigden is regulier aan het werk, terwijl de doorstroom naar AGU2 nihil is (Zie hoofdstuk 4). De re-integratiebedrijven verwachten niet dat de succesvolle uitstroom substantieel zal gaan stijgen. Daarvoor is volgens hen de ‘kwaliteit van de instroom te laag en de eisen van de AGU2 te hoog’. Voor een deel van de cliënten is het haalbare niveau van de Nederlandse taalbeheersing te laag. Degenen die regulier aan het werk komen zijn vooral jongeren. Het succes van deze uitstroom is niet zo zeer toe te wijzen aan de aanpak van één van De Springplank reintegratiebedrijven als wel aan de preventieve werking van het Dordtse model. Het betreft jongeren die geen zin hebben om met behoud van uitkering op Springplankbanen aan het werk te gaan, of daarna te werken in AGU1. Het aantal uitkeringsgerechtigden dat onsuccesvol uitstroomt bij start of tijdens het traject (uitval) is aanzienlijk. Uitval tijdens het traject is het gevolg van onvoldoende motivatie of heeft te maken hebben met de meervoudige beperkingen. Veel vrouwen stoppen tussentijds omdat de partner werk vindt, waardoor de uitkering vervalt evenals de gratis kinderopvang.
3.1.8
Nazorg Nazorg valt niet onder het contract en wordt in de regel niet aangeboden.
TNO rapport |10536
3.2
3.2.1
22
Ketensamenwerking
Samenwerking met gemeente De re-integratiebedrijven zijn tevreden tot zeer tevreden over de wijze waarop momenteel de contacten met de gemeente verlopen. Dat betreft zowel de contacten met de klantmanagers als de contacten met contractbeheer en management. Eerst communiceerden de trajectbegeleiders van de re-integratiebedrijven en de klantmanagers per email of fax. Op verzoek van begeleiders is later overeengekomen juist zoveel mogelijk telefonisch of persoonlijk te overleggen over de cliënten. De re-integratiebedrijven zijn tevreden over de open wijze waarop de monitorgesprekken verlopen. Zij zijn niet betrokken bij de beleidsontwikkeling, maar krijgen wel ruimte om tijdens de uitvoering met de gemeente de discussie aan te gaan en voorstellen voor verbetering te doen. De bedrijven hebben een centrale rol bij de uitvoering van het ‘afstemmingsbeleid’ (het sanctiebeleid). Omdat de cliënt op de leerwerkplek door een externe partner wordt begeleid, is het organiseren van een sluitend ‘afstemmingsbeleid’ van groot belang. De partijen in de re-integratieketen moesten eenduidige afspraken maken over het beleid (o.a. over aanwezigheid van uitkeringsgerechtigden en ziekteverzuim), de gevolgen voor de uitkering bij overtreding van de afspraken en de wijze van melding van de ‘overtreding’. De controle op de naleving van afspraken door de cliënt blijkt niet eenvoudig. De melding over verzuim op de leerwerkplek is afkomstig van de aanbieder die geen contacten onderhoudt met de gemeente. De verantwoordelijkheid ligt daarom in de eerste plaats bij het re-integratiebedrijf, die goede afspraken met de aanbieder van de leerwerkplek moet maken. Daarvoor is echter geen protocol. Of het afstemmingsbeleid van de gemeente wordt uitgevoerd zoals bedoeld, is niet af te leiden uit de formele rapportages.
3.2.2
Rapportages De gemeente maakte afspraken met de re-integratiebedrijven over de aanlevering van individuele cliëntrapportages ten behoeve van de klantmanagers en over rapportages op contractniveau voor de contractbeheerders. De re-integratiebedrijven rapporteren standaard over de uitkeringsgerechtigde na 7 weken (actieplan), een halfjaar (tussentijdse rapportage) en bij afloop van het traject (eindadvies). Het aantal formele rapportagemomenten aan de klantmanager is daarmee beperkt. In die gevallen waar meer informatie wel gewenst is, zoals bij ongeoorloofd verzuim, aanpassing van de leerdoelen of de noodzaak voor de inzet van een extra instrument, neemt het re-integratiebedrijf zelf contact op. De re-integratiebedrijven en de meeste klantmanagers zien niets in het ophogen van het aantal formele rapportagemomenten. Het opstellen van individuele rapportages kost veel tijd. De ophoging leidt daarom tot extra administratieve lasten (transactiekosten) die ten koste gaan van de begeleidingstijd. Naast de individuele cliëntrapportages moeten de re-integratiebedrijven elk kwartaal op contractniveau de in-, door- en uitstroomgegevens rapporteren. Bij aanvang was het rapporteren van de startdatum van een traject een probleem. De gemeente gebruikte de datum van aanmelding van de uitkeringsgerechtigde terwijl re-integratiebedrijven uitgingen van de datum van het intakegesprek (de werkelijke aankomst van een cliënt) of van de datum van plaatsing op een leerwerkplek. Sinds begin 2006 wordt de methodiek van de gemeente aangehouden.
TNO rapport |10536
23
3.2.3
Financieringssystematiek Nu de plaatsingsresultaten tegenvallen hebben de re-integratiebedrijven preblemen met de financieringssystematiek van De Springplank. Het financierings- en bonussysteem wordt erg ingewikkeld genoemd. Het systeem is echter door de Sociale Dienst ontwikkeld vanuit de vooronderstelling dat cliënten uitstromen naar AGU2 en niet binnen een jaar aan het werk kunnen. Dat is nu niet het geval. Daardoor voldoet de financieringssystematiek niet langer aan de wensen van de re-integratiebedrijven die wel uitstroom naar reguliere arbeid of AGU1 realiseren..
3.2.4
Regierol van de klantmanager In de samenwerking tussen de Sociale Dienst en de re-integratiebedrijven vervult de klantmanager een spilfunctie. De klantmanagers van de gemeente Dordrecht die TNO heeft geïnterviewd, hebben ieder ten hoogste tien uitkeringsgerechtigden op een Springplanktraject, verspreid over drie re-integratiebedrijven. Klantmanagers hebben zelf geen zicht op de plek waar hun cliënt werkt en vertrouwen op de reintegratiebedrijven. Over de resultaten van De Springplank zijn klantmanagers tevreden wanneer zij ‘uitkeringsgerechtigden zien groeien’. Zij weten echter ook dat die ‘groei’ nog niet heeft geleid tot succesvolle uitstroom naar AGU2.
3.3
Samenwerking tussen de re-integratiebedrijven De gemeente Dordrecht verlangt samenwerking tussen re-integratiebedrijven in de keten van ‘Kortste weg naar werk’. Van bedrijven die hetzelfde instrument uitvoeren wordt ‘horizontale samenwerking’ verlangt. Van bedrijven die verschillende instrumenten uitvoeren verlangt de gemeente ‘verticale samenwerking'.
3.3.1
Horizontale samenwerking tussen Springplank bedrijven De onderlinge contacten tussen de re-integratiebedrijven die De Springplank uitvoeren zijn minimaal. De drie re-integratiebedrijven hebben wel de intentie om met elkaar samen te werken. Er is bijvoorbeeld gesproken over het gebruik maken van ieders netwerk en ingang bij aanbieders van leerwerkplekken, maar dit blijkt moeilijk. Deze relaties zijn vanuit commercieel oogpunt zeer belangrijk en worden niet gegund aan concurrenten. De horizontale samenwerking is minimaal, maar dat wordt niet als een probleem genoemd, ook niet door de gemeente.
3.3.2
Verticale samenwerking tussen bedrijven Re-integratiebedrijven kunnen niet zonder enige vorm van verticale samenwerking. Uitkeringsgerechtigden die de re-integratieladder doorlopen worden bij voorkeur van het ene re-integratiebedrijf 'warm' overgedragen aan het andere bedrijf. Ze moeten daarbij gebruik van elkaars adviezen en rapportages. In de praktijk vindt er mondelinge afstemming plaats over de ‘aansluiting van de uitkeringsgerechtigde en het volgende instrument’. De verticale samenwerking blijft beperkt tot deze overdrachtsafstemming. In uitzonderlijk gevallen vindt een gezamenlijk gesprek met de uitkeringsgerechtigde en/of klantmanager plaats. Nu de doorstroom tegenvalt maken Springplank- en AGUuitvoerders vaker afspraken over ‘wen- of observatieperioden’ in de AGU1. De reintegratiebedrijven van De Springplank hebben weinig contact met andere uitvoerders van De Brug. Met de andere uitvoerders van de Werkplaats zijn de contacten ‘minimaal, maar niet slecht’. De sociale dienst verwachtte (te) veel resultaat van de verticale samenwerking tussen Springplank- en AGU-bedrijven omdat zij elkaar nodig hebben. In de praktijk blijkt dat niet zo te zijn. Een belangrijk obstakel voor de samenwerking is de resultaatfinanciering en dus de financiële risico’s voor de bedrijven.
TNO rapport |10536
24
Volgens de AGU-bedrijven voldoen de uitkeringsgerechtigden veelal niet aan de strengere eisen van de AGU, en volgens De Springplankbedrijven leggen de AGUbedrijven de lat te hoog. De re-integratiebedrijven zochten niet uit zichzelf contact met elkaar om de eisen en de overdracht op elkaar af te stemmen. Deze afstemming vond onlangs plaats op initiatief van de gemeente. Tijdens de bijeenkomst in juni 2006 is afgesproken dat elk AGU-bedrijf zijn toelatingscriteria voor AGU2 expliciteert. Inmiddels zijn de criteria opgesteld en verspreid. De eisen voor de AGU2 blijken net zo hoog te liggen als voor een ‘normale reguliere baan’.
TNO rapport |10536
4
De resultaten van De Springplank (outcome)
4.1
Inleiding
25
Gegeven de geleidelijke reductie van het inkomens- en het re-integratiebudget is het voor Dordrecht van groot belang dat de inzet van re-integratietrajecten bijdraagt aan een vermindering van het bijstandsvolume. Dit hoofdstuk benoemt allereerst de bijdrage van alle trajecten aan de uitstroom (paragraaf 4.2) en vervolgens op de bijdrage van het instrument De Springplank. (paragraaf 4.3). Om deze resultaten te verklaren, kijken we vervolgens hoe de ‘cliëntenstromen’ verlopen en naar trajecten voor en na De Springplank (paragraaf 4.4). Verder bekijken we de kenmerken van degenen die zijn verwezen naar dit traject (paragraaf 4.5) en gaan we na of de drie re-integratiebedrijven dezelfde type uitkeringsgerechtigden kregen aangeboden (paragraaf 4.6). In de laatste paragraaf trekken we conclusies over de toegevoegde waarde van het instrument De Springplank. 4.2
Bijdrage trajecten aan beëindiging uitkering Sinds de aanpak van de 'Kortste weg naar werk' in 2004 en de inzet van De Springplank, Werkplaats, AGU is daalde het aantal bijstandsuitkeringen dat de Sociale Dienst maandelijks verstrekt van gemiddeld 4300 naar 3800. Op basis van bestandgegevens stellen we vast dat vanaf oktober 2002 tot eind augustus 2006 in Dordrecht 5637 uitkeringen zijn beëindigd, althans langer dan 35 dagen4. De uitstroomredenen voor alle uitkeringsgerechtigden zijn volgens de systematiek van de Sociale Dienst onder te verdelen in de categorieën: • Activerende redenen 31%. • Sociale activering 6%. • Ander inkomensbron 6%. • Overige redenen 35%. • Geen inlichtingen 22%. In absolute aantallen neemt in de perioden de beëindiging vanwege Activerende redenen toe. In de meer dan drie jaren tezamen beëindigden 31% van de uitkeringsgerechtigden de uitkering vanwege Activerende redenen. De uitstroom vanwege een arbeidsdienstbetrekking nam in de jaren toe van 21% in 2003 tot 37% in de eerste helft van 2006. In dezelfde periode neemt de uitstroom vanwege Sociale activering af. Beëindiging van de uitkering vanwege andere inkomensbron en andere redenen blijven ongeveer gelijk.
4
Gebruikt zijn gegevens uit het managementinformatiesysteem van de Sociale Dienst (zie voor een beschrijving De Vos en Fermin, 2006). Vanaf oktober 2002 tot eind augustus 2006 zijn er in Dordrecht 6476 uitkeringen beëindigd. Een deel van de cliënten die uit de uitkering stroomde had echter binnen 35 dagen opnieuw een uitkering. Als oorzaak voor deze kortstondige beëindigingen worden vooral genoemd wijziging dossiers, aangaan relatie en oorzaak bij partner (Tabellenboek b, tabel 4.1 a en b). In onze analyses beschouwen we dit niet als echte uitstroom. De 5637 uitkeringen zijn dus langer dan 35 dagen beeindigd.
TNO rapport |10536
4.2.1
26
Verschil beëindiging uitkering met of zonder traject In de eerste evaluatie van de Werkplaats en AGU-trajecten beschreven we dat het trajectaanbod in Dordrecht vanwege 'De Kortste weg naar werk' een duidelijke toegevoegde waarde heeft5. Sinds 1 januari 2005 zijn er in totaal 2351 uitkeringen permanent beëindigd (dat wil zeggen voor een langere duur dan 35 dagen). Er zijn 1105 uitkeringen beëindigd van uitkeringsgerechtigden die een trajectaanbod kregen (Werkplaats, Springplank, Brug, AGU en/of taaltrajecten). 1246 uitkeringsgerechtigden beëindigden hun uitkering zonder dat zij een trajectaanbod kregen. Uit de analyse van de bruto-uitstroom blijkt dat een trajectaanbod een positieve samenhang vertoont met beëindiging van de uitkering. In 2005 tot augustus 2006 stroomde een beduidend groter deel van de uitkeringsgerechtigden met een traject uit naar arbeid (44%) dan van degenen zonder traject (17%). De bijdrage van het instrument Springplank bij het bereiken van deze positieve resultaten is waarschijnlijk gering, omdat slechts 18 uitkeringen zijn beëindigd volgend op een Springplanktraject. Tabel 4.1. Reden van uitstroom uit uitkering (tot sept. 2006) van cliënten met een Springplanktraject Reden uitstroom Activerende redenen Arb. dienstbetrekking Andere inkomensbron Vermogensopbrengsten Overige Redenen Aangaan relatie Verhuizing andere gemeente Andere oorzaak Wijziging dossier Geen inlichtingen Totaal
beëindigde uitkeringen aantal % 6
33
1
6
2 1 3 2 3 18
11 6 17 11 17 100%
Bij 1 op de 3 is de uitkering beëindigd vanwege een arbeidsdienstbetrekking. Aanvaarden van een dienstbetrekking betekent niet altijd dat ook de uitkering wordt gestaakt. Wij veronderstellen dat veel meer uitkeringsgerechtigden aan het werk zijn gekomen in deeltijdbanen en een gedeeltelijke bijstandsuitkering behouden. In de volgende paragraaf gaan we nader in op de door- en uitstroomresultaten. 4.3
4.3.1
Resultaten van De Springplank
Resultaten van De Springplank tot nu toe In totaal zijn 368 uitkeringsgerechtigden aangemeld voor een Springplanktraject (tabel 4.2). Daarvan vielen 30 uit tijdens de intake, zodat 338 trajecten daadwerkelijk zijn begonnen met een eerste proefmaand. Van de 338 trajecten die zijn gestart, zijn eind augustus 182 trajecten beëindigd en nog 156 trajecten actief. De meeste uitkeringsgerechtigden zijn aangemeld bij DWO (149), de minste bij Sagenn (94). Sagenn heeft relatief de meeste uitkeringsgerechtigden die na aanmelding niet met het traject zijn gestart (12 van de 94). Hudson heeft het grootste aandeel uitkeringsgerechtigden dat nog niet is uitgestroomd (67 van 156).
5
De Vos en Fermin, 2006.
TNO rapport |10536
27
Tabel 4.2 Reden van uitstroom na aanmelding voor De Springplank DWO/PAD 149 10 139
Hudson 125 8 117
Sagenn 94 12 82
TOTAAL 368 30 338
Aanmelding AGU uitkering Aanmelding AGUdienstverband Uitstroom naar regulier werk Aanmelding Brug Uitstroom naar project Uitstroom naar werk of vervolgtraject
14 1
6 0
2 0
22 1
9 12 0 36
4 4 0 14
12 9 1 24
25 25 1 74
Overig (verhuizing, etc) Geen recht meer op uitkering Verwijtbaar gedrag Beëindigd ivm (tijdelijke) ontheffing Niet door na proeftijd Uitstroom andere reden
1 13
1 12
1 9
3 34
5 11
6 6
4 7
15 24
16 46
11 36
5 26
32 108
Totaal beëindigd
82
50
50
182
Nog in traject
57
67
32
156
Totaal aangemeld Uitval tijdens intake Werkelijk gestart
Van de 182 Springplanktrajecten die in de periode april 2005 tot en met augustus 2006 zijn beëindigd, hebben 74 trajecten (41%) geresulteerd in regulier werk of een vervolgtraject. Als we deze 74 afgesloten trajecten nader bekijken, zien we dat 25 uitkeringsgerechtigden regulier werk hebben gevonden (14% van de totale uitstroom) en 23 uitkeringsgerechtigden zijn aangemeld voor een AGU-vervolgtraject (13% van de totale uitstroom). Van deze laatste groep is slechts 1 uitkeringsgerechtigde aangemeld voor een AGU-dienstbetrekking (AGU-2). De overigen (22) zijn aangemeld voor een AGU1 traject. Daarnaast zijn 25 uitkeringsgerechtigden (14% van de totale uitstroom) aangemeld voor de Brug. We zien kleine verschillen tussen de re-integratiebedrijven in uitstroom naar werk en AGU-vervolgtraject. DWO is relatief succesvol met 30% uitstroom naar werk of AGU. Hudson is tot dusver weinig succesvol (18%), maar daar staat tegenover dat Hudson nog relatief veel uitkeringsgerechtigden in een traject heeft. Ruim de helft (108 uitkeringsgerechtigden) van de trajecten zijn beëindigd zonder dat het heeft geresulteerd in werk of een vervolgtraject. Daarvan kwamen 32 uitkeringsgerechtigden niet door hun proeftijd heen. 34 uitkeringsgerechtigden kwamen niet langer in aanmerking voor een uitkering en beëindigden daarom hun traject, 24 kregen een (tijdelijke) ontheffing (vaak op medische gronden) en 15 vertoonden verwijtbaar gedrag, waardoor hun traject werd beëindigd6. De gemeente Dordrecht rekent deze uitstroom door zogeheten ‘externe oorzaken’ niet toe aan de re-integratiebedrijven7. Bij 6
TNO onderzoekt in opdracht van de gemeente momenteel het beleid en de uitvoering van de medische keuringen die ten grondslag liggen aan de ontheffingen. 7 Zie de Kwartaalrapportages.
TNO rapport |10536
28
Hudson was er relatief vaak sprake van uitstroom vanwege 'externe omstandigheden': 72% tegen gemiddeld 59% bij de drie bedrijven samen. Als we de trajecten die wegens ‘externe oorzaken’ zijn afgesloten buiten beschouwing laten, dan krijgen de resultaten die de re-integratiebedrijven worden toegerekend een ander gewicht. Van de 74 beëindigde trajecten vindt dan gemiddeld 33% regulier werk, 31% wordt aangemeld voor een AGU-traject en 34% gaat naar de Brug. Als we alleen kijken naar beëindiging vanwege werkaanvaarding dan is Sagenn relatief succesvol. In de volgende paragrafen zoeken we naar verklaringen voor de hierboven beschreven (bruto) resultaten. 4.4
4.4.1
Klantstromen
Fluctuaties in de instroom De instroom van uitkeringsgerechtigden in De Springplank kwam pas na de zomer van 2005 goed op gang. Onderstaande figuur 4.1 geeft de frequentie van aanmelding van uitkeringsgerechtigden per 28 dagen weer. Figuur 4.1 Instroom in traject Springplank na aanmelding In s tro o m
30
25
F r e q u e n t i e
20
15
10
5
0 01012005
01042005
01072005
01102005
01012006
01042006
01072006
01102006
01012007
01042007
01072007
01102007
N =352
De instroom piekt na de zomer van 2005 en in het voorjaar van 2006. Rond de jaarwisseling zijn relatief weinig uitkeringsgerechtigden verwezen. De daling van het aantal aanmeldingen vanaf april 2006 is waarschijnlijk mede het gevolg van (de melding van) capaciteitsproblemen bij re-integratiebedrijven. De plaatsen bij de reintegratiebedrijven waren toen volledig bezet. 4.4.2
Doorlooptijden Om de duur van het traject Springplank vast te stellen hebben we doorlooptijden berekend van de tot dusver beëindigde trajecten (figuur 4.2). Gemiddeld duurden de beëindigde trajecten 125 dagen. De meeste beëindigingen hebben plaats binnen honderd dagen. Per definitie eindigen ook veel trajecten na 365 dagen, zodat we rechts in de figuur een piek zien. In de 1ste maand na de administratieve start (en dus instroom) van het traject vielen er circa 40 aangemelde personen af. Bij een meerderheid van hen (32) werd gemeld dat zij niet door de proefmaand kwamen (zie tabel 4.2). In de eerste 60 dagen is de uitstroom uit het traject groot, 90 uitkeringsgerechtigden beëindigen dan De Springplank.
TNO rapport |10536
29
Als we kijken naar de doorlooptijden van trajecten die nog niet zijn beëindigd, zien we veel trajecten die nu al langer duren dan het gemiddelde van 125 dagen. Er zijn ook trajecten bij die al langer lopen dan een jaar, maar die (administratief) nog niet zijn afgesloten. Wij verwachten dan ook dat de gemiddelde duur van alle gestarte trajecten zal gaan oplopen tot boven de 250 dagen. Figuur 4.2 Doorlooptijden van de beëindigde Springplanktrajecten
Doorlooptijd in dagen
50
40
F r e q u e n t i e
30
20
10
0 0,00
4.4.3
200,00
400,00
Trajecten voor en na De Springplank Het succes van De Springplank wordt bepaald door de toegevoegde waarde die het instrument biedt binnen het gehele instrumentarium van Dordrecht. Daarom hebben we gekeken welke trajecten uitkeringsgerechtigden voorafgaand aan en aansluitend op De Springplank volgden. In figuur 4.3 zijn de routes van Springplankcliënten door de Dordtse re-integratieladder schematisch weergegeven. Opvallend is dat ruim eenderde van de uitkeringsgerechtigden (namelijk 121) de 'Koninklijke weg' volgde en na de Werkplaats doorstroomde naar De Springplank. Zij hebben waarschijnlijk een indicatie ontvangen op basis van de 'dynamische diagnose'. Dat geldt ook voor een deel van de 48 uitkeringsgerechtigden die zijn terugverwezen vanuit de AGU naar De Springplank. Overigens is dit aantal opvallend groot. 22 volgden voorafgaand aan De Springplank een taalcursus. Van de instromers hadden verder 16 eerder een Springplanktraject gevolgd en een enkeling De Brug (Participatiebaan 3, praktijkstage 1). Bijna de helft van de instroom (namelijk 151 van de 368) is direct doorverwezen door de klantmanager zonder een traject vooraf te hebben gevolgd. We veronderstellen dat een deel van deze groep direct vanuit het 'zittend bestand' naar De Springplank is doorverwezen.
TNO rapport |10536
30
Figuur 4.3: Trajecten voorafgaand aan en volgend op het Springplanktraject Trajecten voorafgaand aan Springplank
Trajecten volgend op Springplank
Werkplaats
Werkplaats
AGU met uitkering
127
20
48
Taalonderwijs
Taalonderwijs
23
22
Springplank Praktijkstage
AGU met uitkering
5
1
4 16
16
Springplank
Praktijkstage
Springplank 3
9
Participatiebaan Participatiebaan
151
Direct doorverwezen
21
Vrijwilligerswerk
Als we kijken naar de vervolgtrajecten na De Springplank dan valt op dat veel uitkeringsgerechtigden (alsnog) worden aangemeld voor een taaltraining (23). Opvallend is ook dat 16 ‘Springplankers’ opnieuw instromen bij een ander re-integratiebedrijf dat De Springplank uitvoert. Mogelijk waren zij eerder 'niet goed geplaatst'. Volgend op De Springplank startten veel uitkeringsgerechtigden een AGU1-traject (20), maar veel meer gingen over naar De Brug (34), namelijk naar een Praktijkstage (4), een Participatiebaan (9) of Vrijwilligerswerk (21). De negen uitkeringsgerechtigden met een participatiebaan stroomden waarschijnlijk ook uit de uitkering8. Deze exercitie onderbouwt onze indruk dat te vaak een ‘verkeerd’ instrument is ingezet, waardoor de uitkeringsduur onnodig wordt verlengd. In de volgende paragraaf gaan we na voor welke uitkeringsgerechtigden De Springplank is ingezet en of dat van invloed is geweest op de resultaten.
8
Waarschijnlijk betreft het hier uitstroom naar Welkas.
TNO rapport |10536
31
4.5
Welke uitkeringsgerechtigden kregen een Springplank trajectaanbod?
4.5.1
Wordt de juiste doelgroep verwezen? Welk deel van het bestand een Springplanktraject kreeg aangeboden lezen we af uit tabel 4.3. Daar staan de kenmerken van degenen die al dan niet een traject (Werkplaats, AGU, Brug) of Springplanktrajectaanbod kregen. Hieronder vatten we enkele van de belangrijkste bevindingen samen9.. In Dordrecht ontvangen meer vrouwen (55%) dan mannen (45%) een bijstandsuitkering. Toch krijgen mannen relatief vaker een re-integratietraject aangeboden (van de uitkeringsgerechtigden met een trajectaanbod is 54% man). Opvallend het grote aandeel vrouwen dat een Springplanktraject krijgt aangeboden (67%). Verder valt op dat uitkeringsgerechtigden die een Springplanktraject krijgen aangeboden relatief wat ouder zijn en een laag opleidingsniveau hebben. Driekwart heeft LBOniveau en lager, maar verschilt daarmee overigens nauwelijks van andere bijstandsgerechtigden. Uitkeringsgerechtigden met een Springplanktraject hebben ook een wat grotere afstand tot de arbeidsmarkt: 55% is in fase 4 ingedeeld tegen 46% bij alle andere uitkeringsgerechtigden die een traject volgen. Als laatste merken we op dat ‘Sprinkplankers’ wat vaker 'nooit gehuwd zijn geweest' (66%) dan degenen zonder traject aanbod (54%).
9
In deze paragraaf beschrijven we de populatie opnieuw op trajectniveau en niet op individueel cliëntniveau. Dit betekent dat 16 cliënten die twee keer voor Springplank zijn aangemeld twee keer in de telling voorkomen.
TNO rapport |10536
32
Tabel 4.3 Aantal cliënten met trajectaanbod, waaronder Springplank en zonder trajectaanbod naar kenmerken (periode 2004-medio 2006) Kenmerk
cliënten met traject
cliënten met Springplank
cliënten zonder traject
n
%
n
%
n
%
geslacht man vrouw
1217 1042
54 46
115 237
33 67
2644 3187
45 55
leeftijd 16-22 23-29 30-36 37-43 44-50 51-57 58-65
256 654 474 408 322 137 8
11 29 21 18 14 6 0
26 89 79 71 67 20
7 25 22 20 19 6
533 1146 1061 942 761 594 795
9 20 18 16 13 10 14
opleiding Geen basisopleiding Basisniveau LBO/MAVO niveau MBO/HAVO/VWO niveau HBO/wo-niveau Onbekend
183 300 613 381 73 619
8 13 27 17 3 31
37 46 106 52 12 99
11 13 30 15 3 28
732 884 1462 876 224 1554
13 15 25 15 4 28
burgerlijke staat ongehuwd/ en nooit gehuwd geweest gehuwd gescheiden weduwe (naar) partnerschap partnerschap beëindigd achtergebleven partner
1490 341 364 13 12 13 24
66 15 16 1 1 1 1
232 44 68
66 13 19
1 2 4
0 1 1
3134 1079 1507 48 12 20 24
54 19 26 1 0 0 0
fasering 1 2 3 4 onbekend
256 216 456 1041 290
11 10 20 46 13
22 27 71 193 39
6 8 20 55 11
627 294 658 3092 1161
11 5 11 53 19
nationaliteit niet-Nederlands Nederlands Totaal
361 1898 2259
16 84 100%
53 299 352
15 85 100%
779 5053 5832
13 87 100%
TNO rapport |10536
33
Uit onderzoek blijkt dat kenmerken zoals een hogere leeftijd, een laag opleidingsniveau, niet gehuwd zijn en het vrouwelijk geslacht een negatieve invloed hebben op de kans om vanuit werkloosheid aan het werk te komen10. We concluderen daarom dat de uitkeringsgerechtigden die een Springplanktraject krijgen aangeboden een aantal kenmerken hebben van de doelgroep waarvoor het instrument is bedoeld. 4.5.2
Uitkeringsgerechtigden met medische of psychische beperkingen Het aandeel uitkeringsgerechtigden dat deelneemt aan De Springplank en een ontheffing of vrijstelling is toegekend (20%), verschilt niet met de populatie die aan alle trajecten deelneemt (18%). De re-integratiebedrijven die De Springplank uitvoeren krijgen dus niet relatief vaker uitkeringsgerechtigden met beperkingen aangeboden dan de bedrijven die andere instrumenten uitvoeren.
4.6
Verklaring voor verschillen: Welk bedrijf krijgt welk aanbod? Instroom DWO/PAD kreeg relatief wat vaker de hoger opgeleide wat oudere vrouwen toegewezen, Hudson vaker de jongere vrouwen met weinig opleiding en niet-Nederlandse nationaliteit en Sagenn de 'oudere' mannen met een lage opleiding (Zie Tabellenboek tabel b4.3) . Alle drie bedrijven hebben echter nagenoeg in dezelfde mate te maken met een moeilijke doelgroep van overwegend laag opgeleide vrouwen. Uitstroom Als we de kenmerken vergelijken van de 48 personen die 'succesvol' uitstroomden met de kenmerken van de uitkeringsgerechtigden die voor De Springplank worden aangemeld zien we dat mannen duidelijk succesvoller zijn dan vrouwen (Zie Tabellenboek tabel b4.5). Wat opvalt, is dat Sagenn een relatief grote instroom van mannen heeft, maar juist veel vrouwen succesvol laat uitstromen. Jongeren worden (uiteraard) relatief vaker succesvol uitgeplaatst evenals de wat hoger opgeleiden.
4.7
Conclusie: Onvoldoende prestaties Springplank We vinden in de kwantitatieve gegevens namelijk geen onderbouwing voor de toegevoegde waarde van het instrument. De prestaties zijn in kwantitatieve zin ver onder de verwachting van de Sociale Dienst. De verwachte instroom in Springplanktrajecten van 75% na de proefmaand blijkt geen probleem. De dienst eist echter ook dat 50% van deze groep na het Springplanktraject uiteindelijk zal doorstromen naar een AGU2. Deze percentages zijn althans het uitgangspunt bij deze evaluatie en de keuze om tot verlenging van contracten na twee jaar over te gaan. Tot nu toe is slechts 1 uitkeringsgerechtigde aangemeld voor een AGU2traject. Maar ook het aantal aanmeldingen voor een AGU1-traject blijft onder de maat (circa 13% van de totale uitstroom). De hoge uitstroom naar taaltrajecten en de Brug, evenals het grote aantal personen dat regulier aan het werk gaat, wijst er op dat er onvoldoende uitkeringsgerechtigden op het juiste moment naar het juiste traject zijn verwijzen. De mate van uitstroom naar werk of een AGU-dienstverband leidt niet tot de beoogde gunstige kosteneffectiviteit. In het meest gunstige geval heeft een Springplank aanbod tot beëindiging van een uitkering geleid, namelijk in 18 gevallen. Op jaarbasis zou dat 10
Zie onder meer M. De Graaf-Zijl, I. Groot en J.P. Hop. De weg naar werk: Onderzoek naar de doorstroom tussen WW, bijstand en werk vóór en na de SUWI-operatie. In Opdracht van de Raad voor werk en inkomen. Amsterdam: SEO, 2006.
TNO rapport |10536
34
een besparing van rond de 200.000 euro kunnen opleveren. Daarnaast zal een tiental uitkeringen zijn verlaagd omdat de uitkeringsgerechtigde gedeeltelijk in eigen inkomen is gaan voorzien door het verrichten van deeltijdarbeid. In totaal kan de besparing van de dienst dan zijn opgelopen tot circa 260.000 euro per jaar. Daar staat tegenover dat voor een deel van de uitkeringsgerechtigden de uitkeringsduur waarschijnlijk is verlengd. De totale opbrengsten vallen hoe dan ook in het niet bij de geschatte kosten van het instrument, rond de 1 miljoen euro. Betekenis van de resultaten De resultaten laten zien dat de eis van de opdrachtgever (50% doorstroom naar AGU2) niet is gerealiseerd. De relatief hoge uitstroom naar regulier werk en De Brug wijst er bovendien op dat veel cliënten niet op het juiste traject zijn gezet. Behalve uit deze 'weeffout' van het instrument Springplank in de re-integratieladder en de kwaliteit van de diagnostiek, zijn de tegenvallende resultaten ook te verklaren uit de kwaliteit van de begeleiding van de re-integratiebedrijven en de (verkeerde prikkels in de) ketensamenwerking. In hoofdstuk 5 gaan wij hier nader op in, door de proces- en effectevaluatie met elkaar te verbinden. Tevens bespreken we de mogelijkheden om de prestaties te verbeteren.
TNO rapport |10536
5
35
Aanbevelingen De ervaringen met de uitvoering van De Springplank zijn beschreven in hoofdstuk 3 en de resultaten in hoofdstuk 4. Daaruit blijkt dat de contracteisen, beschreven in hoofdstuk 2, niet worden gerealiseerd. In dit slothoofdstuk vatten we conclusies uit de voorafgaande hoofdstukken samen en doen we aanbevelingen voor het verbeteren van de Work First aanpak.
5.1
Tegenvallende resultaten Van de uitkeringsgerechtigden met een aanbod voor een Springplanktraject (352) stroomde 52 procent (182) uit. Daarvan vond een relatief groot deel (25) een reguliere baan of werd aangemeld voor een AGU1- traject (22). Slechts 1 uitkeringsgerechtigde kwam in aanmerking voor een AGU-2 baan. De doelstelling van de gemeente om 50% vanuit De Springplank te laten doorstromen naar de AGU-2 bleek niet haalbaar. Bovendien is er sprake van een hoge uitval wegens ‘externe factoren’ (bijna 60% van de uitstroom). Deze uitkomst geeft aan dat niet het juiste instrument voor de doelgroep is ingezet en de kosteneffectiviteit laag is. Het onderzoek van TNO bevestigt het beeld van de Sociale Dienst dat de (uitvoering van de) Springplank niet voldoet aan de verwachtingen. De betrokkenen beoordelen de communicatie en samenwerking tussen de re-integratiebedrijven en gemeente positief, maar de resultaten blijven ver achter bij de doelstelling. Als voor een uitkeringsgerechtigde de AGU een stap te ver is, maar er wel potentie is om 100% loonvormende arbeid te verrichten dan zal extra ruimte binnen de trajecten moeten worden gerealiseerd. Die ruimte moet bestaan uit extra trajectduur en een intensieve(re) begeleiding gericht op het wegnemen van in de persoon gelegen belemmeringen. De huidige vormgeving daarvan in De Springplank blijkt daarvoor niet de beste oplossing. De analyses van de resultaten tonen niet aan dat de beoogde resultaten op termijn wel worden gerealiseerd. Het manco zit vooral in een onvoldoende aansluiting van het instrument Springplank op de eisen van de AGU, en daarmee op de eisen van de arbeidsmarkt. De Dordtse aanpak van 'De kortste weg naar werk' omvat voortdurende monitoring, evaluatie en verbetering van de aanpak. Wanneer het systeem in de praktijk niet optimaal functioneert, dient het model volgens de Sociale Dienst te worden aangepast. Daarom zijn verbetervoorstellen van alle ketenpartners serieus onderzocht. De vraag was of het huidige model en de uitvoering verbeterd kan worden of dat contracten moeten worden opgezegd en gekozen moet worden voor een nieuw model. Gezien de belangrijkste tekortkomingen en de oordelen van de betrokkenen sorteert het aanpassen van het model het meeste effect. Ook naar ons oordeel is het doelmatig om De Springplank te vervangen door een nieuw model. In de volgende paragraaf 5.2 vatten we de oorzaken samen voor de tegenvallende resultaten in de drie belangrijkste knelpunten. In paragraaf 5.3 benoemen we een nieuwe model dat De Springplank kan vervangen. De eventuele afbouw van De Springplak moet zorgvuldig gebeuren. In de Bijlage A staat daarom ons oordeel over de huidige uitvoering van De Springplank en de aandacht- en verbeterpunten. Deze lijst kan de gemeente gebruiken als basis voor de optimalisering tot het eind van de lopende contractperiode.
TNO rapport |10536
5.2
36
Verklaringen voor de onvoldoende resultaten van De Springplank
Drie belangrijkste knelpunten De omvang van succesvolle uitstroom blijkt minder dan verwacht. TNO vroeg de gemeente en re-integratiebedrijven naar verklaringen hiervoor. De drie belangrijkste knelpunten zijn de volgende: 1. De Springplank- en AGU-trajecten sluiten wat betreft werksoort en aanpak onvoldoende bij elkaar aan. 2. Het succes wordt belemmerd door onvoldoende en verkeerde contractuele prikkels en door de verschillen in de contractuele verbintenis tussen respectievelijk De Springplank- en AGU-bedrijven en de gemeente. 3. Het blijkt problematisch voor de opdrachtnemers en de klantmanagers om de cliënt op het juiste moment op het juiste traject te plaatsen. Hieronder lichten we de drie knelpunten toe. 1. Onvoldoende aansluiting Springplank en AGU (en andere instrumenten) Volgens een groot deel van de geïnterviewden is de overgang tussen Springplank en de AGU te groot om een goede doorstroming te bereiken (Zie hoofdstuk 3). Dit wordt veroorzaakt door: • Verschil in werkaanbod • Verschil in arbeidsuren en werktijden • Verschil in begeleiding en regime Volgens de klantmanagers zijn deze verschillen tussen De Springplank en de AGU voor vrouwen en dan vooral voor alleenstaande vrouwen met kinderen vaak een groot probleem. De opvatting leeft dat vrouwen minder geschikt zijn voor het productiewerk in de AGU en vaker problemen hebben met de werktijden. Maar ook als dit geen probleem is, sluit de ‘beschermde en vertrouwde’ omgeving van De Springplank niet goed aan bij de eisen van een AGU2 baan of regulier werk. De kritiek dat de AGU met het productiewerk een te eenzijdig werkaanbod biedt (bijvoorbeeld voor vrouwen), wordt weerlegd met het argument dat veel van deze uitkeringsgerechtigden met hun beperkte werkervaring, opleidingskwalificaties en persoonskenmerken uiteindelijk aangewezen zijn op (licht) productiewerk. Het zou daarom beter zijn als het voortraject zich wat betreft arbeidsuren, werkdruk en werkaanbod meer nadrukkelijk richt op werk in de profit-sector. 2. Contractuele prikkels en verschillen in contractuele verbintenis. De onvoldoende aansluiting van de instrumenten Springplank en AGU is mede het gevolg van onvoldoende of verkeerde prikkels in de contracten en het gegeven dat het opknippen van het beleid in verschillende (deel)instrumenten leidt tot verschillen in contractuele verbintenissen en onnodige complexiteit. Prikkels De Springplank bevat voor zowel re-integratiebedrijf als voor de uitkeringsgerechtigde onvoldoende prikkels om te kiezen voor ‘de kortste weg naar werk’. Bij afronding van het traject krijgt het re-integratiebedrijf namelijk 100% van de kosten vergoed. Het reintegratiebedrijf kan daar bovenop 15% bonus krijgen bij uitstroom van een uitkeringsgerechtigde naar regulier werk of een AGU-2-contract. Dit bonusbedrag (circa 300 euro) lijkt de re-integratiebedrijven niet voldoende te prikkelen tot extra inspanning. Het gevolg is dat, als duidelijk wordt dat de uitkeringsgerechtigde niet kan uit-
TNO rapport |10536
37
stromen naar regulier werk of een AGU-traject, zowel re-integratiebedrijf als uitkeringsgerechtigde ‘profiteren’ van de maximaal toegestane duur van het traject. Contractuele verbintenis Het opknippen van het re-integratiebeleid in verschillende instrumenten en het separaat aanbesteden, leidt tot verschillende contractuele verbintenissen met partijen in dezelfde keten. Hierdoor nemen de transactiekosten toe (o.a. door toename van informatieoverdracht en afstemming) en kunnen ongewenste prikkels ontstaan. Door de uitvoering van De Springplank en de AGU (contractueel) te scheiden ontstaat in de praktijk een probleem in de doorstroming. 3. Diagnostiek en het juiste traject op het juiste moment Het vormgeven van het re-integratiebeleid in meerdere instrumenten en contractpartners, betekent ook dat de diagnostiek op basis waarvan wordt verwezen naar de verschillende instrumenten voldoende ‘verfijnd’ moet zijn. Voor de klantmanagers geldt dat zij voor de ‘nieuwe instroom’ de adviezen van de Werkplaats moeten beoordelen. Voor het ‘zittende bestand’ moeten zij zelf in staat zijn tot een gedegen diagnose. Het feit dat een aanzienlijk deel van de succesvolle uitstroom van De Springplank ‘reguliere plaatsingen’ betreft, is een aanwijzing dat er een verkeerde diagnose is afgegeven. 5.3
Voorstel voor een aangepast model Een aangepast model dient tegemoet te komen aan de 'weeffouten' in de 'Kortste weg naar werk', namelijk de onvoldoende aansluiting tussen Springplank en de AGU en de verschillen in contractuele verbintenissen (zie paragraaf 5.2). Een oplossing voor de knelpunten is het uitbreiden van de mogelijkheden van de AGU-trajecten en de functies van De Springplank hierin te integreren. Hierdoor ontstaat een aangepast model, zonder een separaat gecontracteerde en georganiseerde Springplank (zie figuur 5.1). Figuur 5.1 Een aangepast model met AGU 0 of AGU Opstap
regulier werk geschikt voor de arbeidsmarkt
De Werkplaats
AGU 0
AGU 1
AGU 2
potentie
< 1,5 jaar
< 1 jaar
Doelgroep: geschikt voor de arbeidsmarkt binnen 2,5 jaar
(nog) niet geschikt voor de reguliere arbeidsmarkt / geen 100% loonvormend vermogen
De Brug Voor uitkeringsgerechtigden met potentie om op termijn 100% loonvormende arbeid te verrichten, maar voor wie de AGU1 een stap te ver is, kan de gemeente een nieuwe mogelijkheid creëren om hen te begeleiden naar dit niveau. Dit kan eenvoudig gecreeerd worden door het uitbreiden van de AGU-trajecten met een AGU Opstap of een AGU 0. Het voordeel is dat uitkeringsgerechtigden ‘onder één contract blijven’ en de
TNO rapport |10536
38
Sociale Dienst meer sluitende afspraken kan maken met de uitvoerder. Het AGUbedrijf kan het werkaanbod gedurende het traject beter op elkaar afstemmen, de arbeidsgewenning in uren opvoeren en ook hetzelfde regime (ten aanzien van te laat komen, verzuim en anderszins) laten gelden. Het gevolg is dat uitkeringsgerechtigden ‘dwingender’ binnen de lijn van de ‘Kortste weg naar werk’ blijven en de overdrachtsmomenten worden beperkt. Daarbij is het wel van belang dat: • De diagnostiek en het volgen van de ontwikkelingen van uitkeringsgerechtigden verbetert. • De sterke punten van de huidige Springplank worden meegenomen, namelijk het wegnemen van belemmeringen, (ruimte voor) activering en socialisering. • In de contracten financiële prikkels worden ingebouwd om de weg naar werk zo kort mogelijk te houden. 5.4
Verbeteren van de bestaande situatie: oordeel per evaluatiecriterium In Bijlage A zijn de oordelen over de uitvoering van De Springplank samengevat en aandacht- en verbeterpunten benoemd. Deze zijn beschreven aan de hand van de evaluatiecriteria genoemd in hoofdstuk 2. Deze lijst kan de gemeente gebruiken als basis voor de optimalisering tot aan het eind van de contractperiode van de lopende contracten.
TNO rapport |10536
39
Onderzoeksliteratuur Fermin, B. Sanders J. 2005. Evaluatie uitvoering re-integratie gemeente Delft. TNO, Hoofddorp, Genabeek, J. van, Vos E.L. de en Zwinkels W. 2004. De besteding door gemeenten van het werkdeel van de WWB in 2004, BOREA. Hekelaar, A. Zwinkels, W. Braat, A. 2006. De juiste klant op het juiste traject. Een onderzoek naar de netto-effectiviteit van het Rotterdamse re-integratiebeleid voor het ontwikkelen van klantprofielen, Gemeente Rotterdam, SWA, TNO. Smitskam, CJ. Vos, EL de. 2006, Re-integratie-instrumenten voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten PS-special, Kluwer, Deventer 2006. Brouwer, P, W.S. Zwinkels en J. Van Genabeek (2006), Maatschappelijke kosten en baten van gesubsidieerde arbeid en sociale activering, TNO, Hoofddorp. De Vos, EL. en Fermin BMF 2006 Prestaties van het re-integratiebedrijf. Evaluatie van de kortste weg naar werk in Dordrecht, TNO-rapport 20786/11415 TNO, Hoofdorp. Vos, EL de (redactie). Wevers, CWJ. Fermin, BMF. ea. 2002. Daadwerkelijk effectief: prestatiemeting van re-integratie en activering. TNO Arbeid, Hoofddorp, Vos, EL de (redactie), Genabeek, JAGM van., Koning PWC. ea. 2005. Verraderlijk effectief: prestatiemeting van re-integratie en activering deel 2. TNO, Hoofddorp. Vos, EL de. 2003. Voorspellende Waarde van de Fasering, Ministerie van SZW, TNO Hoofddorp. Vries, S de. Andriessen, S. 2004. Methodiekontwikkeling Reïntegratie Turkse en Marokkaanse Arbeidsgehandicapten: Evaluatie, TNO, Hoofddorp. Wevers, CWJ , Genabeek JAGM van. Fermin B. en Vos E de. 2006. Evaluatie SUWI 2006, perceel 2: Werk boven uitkering 'Er is veel bereikt, maar er moet nog veel gebeuren, Ministerie van SZW.
TNO rapport |10536
A
40
Oordelen en aandachtpunten voor lopende contracten
Evaluatiecriteria Kwaliteit personeel
Instroom
Intake Diagnose/oriëntatie
Leerdoelen/actieplan
Werkaanbod Leer/werkplaatsen
Oordeel: • DWO, Sagenn en Hudson werken alle met ervaren en deskundig personeel op HBO-niveau. • Personeel van DWO en Sagenn heeft van oudsher ervaring met gemeente Dordrecht en de doelgroep. Hudson is een relatieve nieuwkomer. • De taken en verantwoordelijkheden zijn voldoende helder verdeeld. • De personele capaciteit is voldoende, maar staat onder druk van fluctuaties in de aanmeldingen (dalen en pieken). Zeker in combinatie met personele wisselingen (zoals bij Hudson) kan dat gevolgen hebben voor de continuïteit van de dienstverlening. Aandachtspunt: Blijven bewaken dat personele capaciteit in relatie tot (veranderingen in) de verwachte instroom geen belemmering vormt voor realisatie doelstellingen gemeentelijk reintegratiebeleid. Oordeel: • Verwijzing naar re-integratiebedrijven gebeurt volgens afspraak op basis van weekindeling (een RIB krijgt dus 1 x in drie weken aanmeldingen). De fluctuaties zijn echter (te) groot. In praktijk wijken klantmanagers soms gemotiveerd af van weekindeling. Aandachtspunt: Bij de beoordeling van prestaties dient rekening te worden gehouden met kenmerken van uitkeringsgerechtigden (o.a. oververtegenwoordiging uitkeringsgerechtigden met meervoudige belemmeringen). Oordeel: • Klantmanagers maken tijdens gesprek met uitkeringsgerechtigde een inschatting van duur tot regulier werk op basis van kennis en ervaring. Bij directe doorverwijzing van het zittend bestand naar Springplank wordt weinig gebruik gemaakt van een diagnose-instrument of (structurele) casuïstiek bespreking. Verbeterpunt: Diagnostiek van klantmanagers en re-integratiebedrijven versterken door objectivering van beoordeling, aangevuld met casuïstiekbespreking en/of intervisie. Oordeel: • Kenmerk van leerdoelen in de Springplank is dat het lastig is de realisatie objectief te meten en vooraf te bepalen op welke termijn de doelen worden bereikt. Succesvolle uitstroom uit De Springplank in een AGU-traject kan dan vervolgens alleen op basis van een subjectieve beoordeling door een AGU-bedrijf. Verbeterpunt: Streef naar verder objectivering van leerdoelen die voor zowel Springplank- als AGUbedrijven acceptabel is. Dit is extra van belang omdat de twee instrumenten door twee verschillende re-integratiebedrijven worden uitgevoerd. Oordeel: • Bij het verwerven van de werkplekken ontstaat niet gewenste concurrentie met de verwerving van plekken voor andere instrumenten zoals de Brug en AGU. • Werkaanbod (non-profit) en opzet (20 u/pw, gunstige begintijden, assistent functies, veel begeleiding) sluiten onvoldoende aan op eisen van AGU en regulier werk in de profitsector. Verbeterpunt: Onderzoek mogelijkheden om Springplank verder uit te breiden tot profitsector. De eisen aan de leerwerkplek zouden aan het eind van het traject meer moeten aansluiten op het vervolgtraject: bijvoorbeeld het aantal uren laten oplopen tot 32 u/pw en hoger (meer regulier) werktempo of werkdruk.
TNO rapport |10536
Duur
Begeleiding Werkbegeleiding
Coaching/training
Bemiddeling
Scholing Scholing
Taalcursussen
41
Oordeel: • In individuele gevallen is vooraf bekend dat de termijn om leerdoelen te bereiken langer is dan een jaar worden. Sommige uitkeringsgerechtigden hebben dus een te lange tijd nodig. • De Springplank bevat beperkte financiële prikkels om duur van de ‘tewerkstelling’ zo kort mogelijk te houden. Verbeterpunt: Zorg voor sterkere financiële prikkels voor ‘de kortste weg naar werk’. Verruim mogelijkheden om traject te verlengen voor uitkeringsgerechtigden die aan 1 jaar niet genoeg hebben, maar voor wie doorstroom naar AGU binnen afzienbare tijd wel reëel is. Oordeel: • Klantmanagers hebben onvoldoende er zicht op dat de werkbegeleiding voldoende is. Dit gebeurt op basis van rapportages en cliëntcontacten. Zij onderhouden immers geen contacten met de werkbegeleiding (contact loopt via reintegratiebedrijf). • Door het ontbreken van werkelijk zicht op de werkbegeleiding en het gegeven dat de leerwerkplekken over vele plekken van de stad zijn verspreid, bestaat het risico dat afspraken die zijn gemaakt in het kader van het ‘afstemmingsbeleid’ onvoldoende worden nageleefd. Aandachtspunt: Onderzoek mogelijkheden om afspraken binnen het afstemmingsbeleid beter te borgen; bijvoorbeeld door periodiek overzicht van ziekmeldingen, tijdige aanwezigheid etc. Nu wordt alleen ongeoorloofd verzuim gemeld. Oordeel: • De meeste trainingen zijn bedoeld voor alle uitkeringsgerechtigden. In de praktijk bestaat er bij uitkeringsgerechtigden en re-integratiebedrijven de behoefte om daarnaast ook maatwerktrainingen in te zetten. • De kwaliteit van de trainingen en begeleiding wordt door vrijwel alle betrokken als ruim voldoende beoordeeld. Wel wordt de aanpak in relatie tot regulier werk en de AGU als ‘te soft’ gezien. Aandachtspunt: Blijvende aandacht voor aansluiting van begeleidingsvorm op het vervolgtraject. Oordeel: • AGU-bedrijven streven er naar om Springplankcliënten in te laten stromen in AGU1. De indruk bestaat dat De Springplankbedrijven een uitkeringsgerechtigde liever bemiddelen naar regulier werk dan naar AGU1 (reguliere plaatsing wordt beloond met een bonus van 15%). In dat geval krijgen ze een bonus die zij bij uitstroom naar AGU1 niet krijgen. Doorstroom naar regulier werk is weliswaar einddoel, maar betrokkenen twijfelen in deze gevallen aan de duurzaamheid van de plaatsing. Aandachtspunt: Heroverweeg op basis van de ervaringen de financiële prikkels in de contracten. Oordeel: • Voor een groot deel van uitkeringsgerechtigden is scholing geen reële optie omdat schoolbaarheid in de schoolbanken laag is. Training ‘on the job’ is wel mogelijk. • Voor een beperkt aantal uitkeringsgerechtigden zou scholing een uitkomst bieden om kansen op arbeidsmarkt te versterken. Dat geldt zeker voor uitkeringsgerechtigden met een fysieke beperking. Aandachtspunt: Hoewel De Springplank volgens management en beleid primair is bedoeld voor arbeidsgewenning, is scholing in individuele gevallen zinvol. Oordeel: • Uitkeringsgerechtigden moeten afgesproken minimumniveau van taalbeheersing hebben bij aanmelding. In de praktijk is dat volgens Springplankbedrijven niet altijd het geval. Er is dan ook te veel doorstroom vanuit Springplank naar taaltrajecten.
TNO rapport |10536
Vervolgtraject-advies
Nazorg Communicatie en samenwerking Samenwerking reintegratiebedrijf met Sociale Dienst (gesprekken en rapportages)
Horizontale samenwerking tussen Springplankbedrijven
Verticale samenwerking tussen reintegratiebedrijven
11
42
Aandachtspunt: Blijvende aandacht bij diagnose en verwijzing voor (maximaal haalbaar) niveau taalbeheersing. Oordeel: • De individuele eindrapportage/advies van Springplank voldoen niet. AGU-bedrijven vinden eindrapportage/advies te beperkt. Door het nagenoeg ontbreken van objectieve eind- en begintermen, hebben zij behoefte aan een meer gefundeerde onderbouwing van het advies; een uitgebreider verslag van ervaringen, ontwikkelingen en belemmeringen gedurende trajectperiode, overzicht van o.a. verzuim en aanwezigheid en eventuele daaropvolgende acties en resultaten. Verbeterpunt: Stel met betrokken uitvoerders richtlijnen op voor een meer geobjectiveerd eindadvies.11 • Aandachtspunt: Individuele nazorg is bij overgang naar vervolgtraject niet zinvol, maar bij plaatsing op een reguliere arbeidsplaats wel. Oordeel: • Gemeente en re-integratiebedrijven zijn over het algemeen tevreden over de wijze hoe de communicatie verloopt en hoe partijen zich daarin opstellen (‘een open opstelling’). Partijen wijzen op het belang van persoonlijk contact via telefoon of faceto-face gesprekken. • In praktijk zijn het aantal contacten te beperkt (door beperkt aantal uitkeringsgerechtigden en beperkt aantal vaste rapportagemomenten). Sommige klantmanagers hebben behoefte aan meer contact. • Verhogen van het aantal rapportagemomenten door re-integratiebedrijven wordt niet zinvol geacht. • De financieringssystematiek van het Springplankcontract is ingewikkeld nu de plaatsing in AGU2 niet wordt gerealiseerd. • Verbeterpunten: Zorg voor eenduidigheid in de afspraken bij alle betrokken, zeker als deze tijdens looptijd van het contract veranderen of de interpretatie van de afspraken verandert. Het zelfde geldt voor de financiële afspraken. Oordeel: • Er is nauwelijks tot geen onderlinge samenwerking. Bij start hadden ze wel de intentie, maar dat is door commerciële belangen en verschillen in visies niet gelukt. Aandachtspunt: De gemeente verlangt samenwerking maar het is de vraag of samenwerking hier nodig is. Oordeel: • Er is onvoldoende samenwerking. Bij overdracht van uitkeringsgerechtigde van Werkplaats naar Springplank en van Springplank naar AGU is er vaak wel sprake van contact. Voor het overige is er nauwelijks samenwerking. Ook niet bij het (structureel) afstemmen van eind- en begintermen tussen Springplank en AGU. • Samenwerking wordt vooral belemmerd door commerciële belangen, resultaatfinanciering en afschermen van schaarse werkplekken. Het grote aantal instrumenten en uitvoerders, maakt dat intensieve samenwerking al snel te arbeidsintensief is. Aandachtspunt: Samenwerking tussen re-integratiebedrijven komt (zonder wederzijdse belangen) niet vanzelfsprekend op gang. In plaats van samenwerking in het algemeen te verlangen, moet gemeente nagaan welke vorm(en) van samenwerking minimaal noodzakelijk zijn om beleidsdoelstellingen van gemeente te realiseren. Die vormen van samenwerking moet dan minder vrijblijvend georganiseerd of opgelegd worden.
De sociale dienst heeft inmiddels een nieuw diagnose-instrument ontwikkeld, Werk4All. De invoering van dit instrument wordt nog ingepland.
TNO rapport |10536
43
Resultaatverplichtingen Aanname verplichting Oordeel: • De 3 re-integratiebedrijven voldoen aan de opnameplicht van ten minste 75%. Aandachtspunt: Onderzoek of terugverwijzing om medische/psychische redenen niet wordt gebruikt als ‘vluchtweg’ voor cliënt en/of re-integratiebedrijf. Evenals bij de adviezen voor vervolgtraject, is het bij terugverwijzing zinvol om in het kader van kwaliteitsverbetering te monitoren of het advies (een voorspelling) uiteindelijk ook juist blijkt. Plaatsingsresultaten AGU
Plaatsing in reguliere arbeid
Oordeel: • De overeengekomen plaatsingsresultaten (50% AGU2) worden door geen van de 3 re-integratiebedrijven gehaald. • De realisatie van de leerdoelen biedt onvoldoende garantie dat de resultaatafspraken voor De Springplank worden behaald. Mede door het ontbreken van objectief meetbare einddoelen zijn De Springplankbedrijven voor succes afhankelijk van het subjectieve oordeel van de AGU-bedrijven. • De plaatsingsresultaten (AGU) worden negatief beïnvloed door o.a. het onvoldoende aansluiten van werkaanbod en opzet van Springplank- en AGU-trajecten, het financiële risico voor AGU-bedrijven bij aanbod detacheringscontract, verschillende juridische verbintenissen en een onvoldoende geobjectiveerde diagnostiek. Verbetervoorstel: Versterk prikkels voor alle actoren om uitkeringsgerechtigde via de korst mogelijk weg naar werk te begeleiden. In paragraaf 5.3. en 5.4. gaan we hier nader op in. Oordeel: • In de praktijk worden meer uitkeringsgerechtigden regulier geplaatst (25) dan op een AGU1-traject (22) en AGU 2 (1) tezamen. Hiervoor zijn verschillende verklaringen. Springplankbedrijven plaatsen door de bonus liever regulier dan op een AGU1. Maar mogelijk is ook sprake van een verkeerde diagnose bij aanvang Springplank. Verbeterpunt: Onderzocht moet worden in hoeverre dit wordt veroorzaakt door een onvoldoende verfijnde diagnostiek.
Ongeschikt voor AGU- Oordeel: vervolgtraject • Een groot deel van de huidige Springplankcliënten zal niet in aanmerking komen voor een AGU2-traject of een reguliere baan. • De klantmanagers moeten in dat geval beslissen welk traject vervolgens aan de uitkeringsgerechtigde aangeboden wordt . Aandachtspunt: De klantmanagers moeten ondersteunt bij hun beslissingen over het vervolgtraject.
TNO rapport |10536
44