Voorwoord. Voor u ligt het ‘eindproduct’ van de werkgroep indicatie. Bij de start van de werkgroep is een aantal vragen geordend en is een start gemaakt met beantwoording ervan. Tijdens beantwoording van deze vragen hebben we steeds het onderscheid aangebracht in wat op hoofdlijnen aan keuzes voorhanden is en wat er feitelijk na het maken van de keuzes aan implementatie moet geschieden. De werkgroep heeft zich over dit laatste niet gebogen, omdat zij volgtijdelijk is op de te maken keuzes. Verder werd gaandeweg het traject duidelijk dat 2007 als ‘overgangsjaar’ gekozen is. Voor de werkgroep betekende dit dat op een aantal keuzes de druk verminderd kon worden en dat –het zal u niet verbazen‐ voorgesteld wordt om 2007 te benutten om (in den lande) kennis en ervaring op te doen, zodat er voor de jaren 2008 en verder beter gefundeerde keuzes gemaakt kunnen worden. Desalniettemin zal er voor 2007 ook het nodige georganiseerd moeten worden. Nu de werkgroep met de presentatie van deze notitie haar opdracht als vervuld beschouwd, biedt zij aan zich de komende periode te richten op het schrijven van een implementatieplan dat als format kan dienen voor de afzonderlijke Kan‐Noord gemeenten. Het gaat dan om zaken als de samenwerking met het CIZ, de scholing van medewerk(st)ers etc.. Wij hopen dat de notitie u een handleiding biedt voor een aantal keuzes die gemaakt moeten worden waar het gaat om de indicatiestellingen straks in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Werkgroep indicatie: Henk Banus Bert Berendsen Jacqueline Berndsen Sonja van Kampen Rob Latten Ineke Wassink Sandra Hoogendoorn (achtervang) Elisa Jolink (achtervang) Irma Ramackers (achtervang)
De werkgroep ‘indicatie’ heeft zich over een viertal vragen gebogen: 1. Biedt het CIZ en/of andere indiceerders de mogelijkheid tot integrale indicering en hoe tevreden zijn gemeenten met hun huidige indiceerders ? 2. Wat is de reikwijdte van de gemeentelijke ondersteuningsverplichting voor mantelzorgers en vrijwilligers als bedoeld in artikel 1 van de WMO? ‐ wat wordt verstaan onder mantelzorg, gebruikelijke zorg, vrijwilige zorg en respijtzorg? ‐ wordt bij de indiceerder rekening gehouden met de aanwezigheid van mantelzorg, gebruikelijke zorg en vrijwillige zorg? ‐ welke rol heeft het Servicecentrum Mantelzorg? ‐ de WMO en hoe verder…? 3. Op welke wijze kunnen WWB‐klanten ingezet worden bij vrijwillige thuishulp? 4. Is er bij gemeenten (behoefte aan) ondersteunend beleid ten aanzien van vrijwilligers en mantelzorgers? De werkgroep heeft langs twee routes getracht antwoord te vinden op bovenvermelde vragen. Er is een enquête gehouden bij een viertal indiceerders en tevens een enquête onder alle KAN‐Noord gemeenten. 1. Integrale indicatiestelling. Alvorens de vraag te kunnen beantwoorden of indiceerders de mogelijkheid bieden tot integrale indicatiestelling is het gewenst duidelijkheid te verschaffen over wat daaronder verstaan wordt. Onder integrale indicatiestelling wordt verstaan het vanuit een breed perspectief analyseren van de hulpvraag van de cliënt, zodat ten behoeve van hem/haar een compleet overzicht ontstaat van alle mogelijkheden die er bestaan om hem/haar te helpen. In het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning beslaat de integrale indicatiestelling het brede domein van wat nu de WVG is (zoals woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen), welzijn en dienstverlening (zoals maaltijdvoorziening, boodschappendienst en alarmering), AWBZ en zorgondersteuning (mantelzorgers en vrijwillige thuiszorg). Indien gewenst zou ook de inkomensondersteuning aan de lijst toegevoegd kunnen worden. In de huidige situatie is het zo dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) de indicatie verleend voor het al dan niet verstrekken van huishoudelijke verzorging en voor alle overige AWBZ‐gerelateerde voorzieningen. (persoonlijke verzorging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, verpleging, behandeling en verblijf). De indicatiestelling voor de WVG‐voorzieningen is in de regio Kan‐Noord bij meerdere indiceerders belegd: Argonaut, Roessingh Dienstengroep, Trivium , Hulpverlening Gelderland‐Midden en het CIZ. Ter beantwoording van de vraag of indiceerders kunnen voldoen aan de wens van integrale indicatiestelling dient het volgende opgemerkt te worden: ‐ Het CIZ heeft laten weten verantwoordelijk te blijven voor de indicatie van AWBZ‐ gerelateerde zorg en deze op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht niet over te kunnen hevelen naar andere marktpartijen. ‐ Het CIZ heeft tot op heden het alleenrecht over de indicering van huishoudelijke hulp gehad, zodat zij in tegenstelling tot de andere indiceerders over de expertise beschikt en een vergelijk met de anderen in dat opzicht mank gaat.
In het onderzoek naar de mogelijkheid van integrale indicatiestelling zijn het CIZ, Roessingh Dienstengroep, Argonaut en Trivium geënquêteerd. Van de enquête is tevens gebruik gemaakt om te onderzoeken of indiceerders bereid zijn maatwerk te leveren, eenvoudige aanvragen middels zogeheten Standaard Informatie Protocollen (SIP’s) en/of beslisbomen af te doen en of zij bij complexe zaken multidisciplinaire onderzoeken verrichten. Voor een verslag van de resultaten wordt verwezen naar bijlage I. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat partijen nauwelijks voor elkaar onder doen. Allemaal bieden ze de mogelijkheid tot integrale indicatiestelling (inkomensondersteuning is niet onderzocht), bij complexe zaken een multidisciplinaire aanpak en maatwerk om met gemeenten over talrijke onderdelen afspraken te maken. Waar het het onderdeel ‘indicatiestelling’ betreft, zijn er twee vragen waarop gemeenten antwoorden moeten geven: a) Bestaat er een voorkeur voor integrale indicatiestelling en hoe breed moet die zijn? b) Wie gaat deze integrale indicatiestelling uitvoeren? Ad a. Voordelen integrale indicatie: • omdat alles vanuit één plek wordt afgehandeld kan goede afstemming plaats vinden tussen aanpalende terreinen, hetgeen de efficiency ten goede komt; • doorlooptijden worden verkort doordat verwijzingen niet meer nodig zijn; • er wordt minder overlappend gewerkt door instanties; • gezamelijke gegevens van instellingen over cliënten kunnen in 1 systeem worden ondergebracht; • aansturing door gemeenten is eenvoudiger te realiseren. Nadelen integrale indicatie: • het opzetten van zo’n systeem vergt veel tijd; • het stelt hoge eisen aan de medewerkers, omdat zij van meerdere markten thuis moeten zijn, ze moeten kunnen informeren, indiceren en adviseren over meerdere terreinen; • het is moeilijk om van alle mogelijkheden het overzicht te bewaren en de kennis van producten en de sociale kaart up‐to‐date te houden. Advies werkgroep. Leidend voor de keuze om integraal te indiceren zou de cliënt moeten zijn. Voorkomen moet worden dat er onnodige bureaucratie, wachttijden en onnodige processen ontstaan. Klantvriendelijkheid, heldere werkprocessen en een efficiente toewijzing van voorzieningen zijn het beste gewaarborgd bij integrale indicatiestellingen. Het advies is dan ook om zo breed mogelijk te indiceren. Ad b. Wie gaat (integrale) indicatiestelling uitvoeren? Er zijn meerdere varianten denkbaar: I. Uitbesteden aan één of meerdere van de indicatiestellers al of niet in samenwerking met meerdere gemeenten. II. Zelf doen, al of niet in samenwerking met meerdere gemeenten.
III. IV. V.
Zelfindicatie door de klant. Uitbesteden aan leveranciers. Een mix van bovenstaande.
Net als voor de ‘breedte’ van de indicatiestelling geldt ook voor de vraag ‘wie de indicatiestelling gaat uitvoeren?’ dat het belang van de klant leidend zou moeten zijn voor het antwoord. Geen onnodige werkprocessen, bureaucratie, wachtlijsten maar een efficiente, klantvriendelijke uitvoering. Om die reden lijkt het voor de hand te liggen om niet te kiezen voor meerdere indicatiestellers, maar juist voor één indiceerder. Daarmee is evenwel nog niet de vraag beantwoord wie dat zou moeten zijn en vervolgens of die indiceerder ‘de kwalificaties’ heeft om integraal te indiceren. In de huidige praktijk werkt iedere gemeente al met het CIZ (voor AWBZ‐gerelateerde hulp). Sommige gemeenten hebben de indicering voor WVG‐voorzieningen ook bij het CIZ belegd. De anderen werken met een ‘eigen’ indiceerder. Gemeenten kunnen er ook voor kiezen om zelf een systeem van indiceringen te ontwerpen. Het voordeel hiervan is dat gemeenten hierdoor over veel sturingsmogelijkheden beschikken en dat zij door de invloed op de incidering ook invloed hebben op kostenbeheersing. Tezelfdertijd ontstaat hierdoor een nadeel, omdat de objectiviteit in gedrang zou kunnen komen. Voor kleinere gemeenten is het daarnaast nog de vraag of de kosten van zelf uitvoeren en de mogelijkheid om expertise op alle terreinen bij te houden opwegen tegen de voordelen. Om een noodzakelijk deskundigheidsniveau te onderhouden is een bepaalde omvang van aanvragen nodig; gemeenten zouden moeten uitzoeken waar het omslagpunt ligt om indicaties zelf uit te voeren. Gegeven de jarenlange expertise die het CIZ opgedaan heeft bij de toewijzing van huishoudelijke hulp lijkt het voor de hand te liggen om van deze expertise gebruik te blijven maken. Overigens zij hierbij direct opgemerkt dat elke gemeente afzonderlijk voor de afweging staat om de indicatie voor huishoudelijke verzorging onder te brengen bij de reeds aanwezige indiceerder. Omdat het CIZ verantwoordelijk blijft voor AWBZ‐gerelateerde voorzieningen en om die reden betrokken zal zijn bij het loket, lijkt het voor de hand te liggen om –vanuit de wens om met één indiceerder te werken‐ voor het CIZ te kiezen. Verder zij opgemerkt dat er ten aanzien van een aantal aspecten van de dienstverlening door het CIZ verbeterpunten genoemd zijn. Over de wijze waarop deze door het CIZ opgepakt zouden moeten worden, zouden heldere afspraken gemaakt moeten worden. Tot slot zijn er nog mogelijkheden om gedeelten van indiceringen door gemeente zelf te laten verrichten of door klanten zelf. Aan de hand van zogeheten Standaardindicatieprotocollen (SIP’s) en zogeheten ‘beslisbomen’ zouden eenvoudige hulpvragen zelf afgedaan kunnen worden. Een beslisboom is een instrument waarbij het antwoord op de vraag de keuze voor de vervolgvraag bepaalt en uiteindelijk na meerdere vragen tot een keuze gekomen wordt. Het CIZ heeft inmiddels ervaring opgedaan met SIP’s en gemeenten worden in de gelegenheid gesteld deze over te nemen. Advies werkgroep. Op basis van de gegevens uit de enquête en gegeven de voorkeur om de indicatie bij één indiceerder te leggen komt de werkgroep tot het advies om voor het CIZ te kiezen. Zij zijn klantvriendelijk, hebben een eenduidige wijze van adviesrapportage, kennen reeds de integrale indicatiestelling waardoor ze sneller en goedkoper kunnen werken en het CIZ blijft vanwege de AWBZ‐uitvoering betrokken bij loket. Tot slot speelt mee dat bij een keuze voor het CIZ er geen aanbestedingsprocedure hoeft te worden doorlopen.
2. Reikwijdte gemeentelijke ondersteuningsverplichting. Vanuit de ‘civil society’‐gedachte, waarin maatschappelijke participatie en het zorg dragen voor elkaar onderdelen zijn, wordt veel waarde gehecht aan de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers. Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft berekend dat het beroep op huishoudelijke verzorging met 200% toeneemt als de mantelzorgers zich zouden terug trekken. Niet verwonderlijk voor wie beseft dat het aantal mantelzorgers op 3,7 miljoen is berekend, waarvan er 750.000 zijn die gemiddeld meer dan 8 uur per week en langer dan drie maanden mantelzorg verlenen. Met de invoering van de WMO wordt aan de gemeente expliciet opgedragen: “het ondersteunen van mantelzorgers daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers” (artikel 1, sub g onder h WMO). Alvorens in te gaan op de rol en betekenis van mantelzorgers en vrijwilligers is het gewenst om over een aantal zaken heldere definities af te spreken. Dit voorkomt niet alleen begripsverwarring maar biedt ook de bouwstenen voor gemeentelijk beleid en daaruit volgend de verordening. Om beleid te ontwikkelen rond hulp in de huishouding zijn de volgende definities van belang: “Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de AWBZ. Het is de normale dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.” (bron: Protocol Gebruikelijke Zorg, CIZ, april 2005). “Bij mantelzorg gaat het om AWBZ‐zorg waarop verzekerde wel aanspraak heeft. Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te verlenen. (bron: Protocol Gebruikelijke Zorg, CIZ, april 2005). Met respijtzorg wordt de zorg bedoeld die ter ondersteuning aan de mantelzorger wordt geboden zodat zij de zorg tijdelijk kunnen onderbreken. Dit kan bijvoorbeeld door het tijdelijk inzetten van vrijwilliger en/of professionele hulp waardoor mantelzorger respijt krijgen om andere dingen te doen. Vrijwillige zorg is zorg die op vrijwillige basis gegeven wordt en die niet voortvloeit uit een sociale relatie of uit wettelijke zorgaanspraken. Waar het om de toekenning van huishoudelijke verzorging gaat, speelt het CIZ op dit moment een sleutelrol. Aan de hand van de zorgvraag verlenen zij al dan niet een indicatie voor het inzetten van huishoudelijke – en/of andere vormen van verzorging, zoals persoonlijke verzorging. Op basis van jarenlang ontwikkelde expertise heeft het CIZ in 2005 een protocol ‘gebruikelijke zorg’ vastgesteld waarin naast de eerder genoemde definities van mantelzorg en gebruikelijke zorg talrijke beleidsregels staan voor de wijze waarop gebruikelijke zorg en mantelzorg bij de indicatiestelling meegenomen moeten worden. Naast het protocol ‘gebruikelijke zorg’ maakt het CIZ bij de toewijzing
van huishoudelijke verzorging ook gebruik van het protocol ‘indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging’. Beide protocollen zorgen er met elkaar voor dat de toegang tot de geïndiceerde huishoudelijke verzorging ‘bewaakt’ wordt en dat daarmee de kosten beheersbaar blijven. Echter, arrangementen op maat zijn door middel van beide protocollen minder goed realiseerbaar. Op de vraag òf en zo ja, hoe het CIZ rekening houdt met de aanwezigheid van mantelzorgers en vrijwilligers lijken er twee werkelijkheden te bestaan. De papieren werkelijkheid geeft duidelijk richtlijnen aan op welke wijze niet alleen de aanwezigheid van mantelzorger moet worden onderzocht, maar ook op welke wijze de (over)belastbaarheid van de mantelzorger moet worden vastgesteld. Echter, gevraagd naar ervaringen in de praktijk stelt het Servicecentrum Mantelzorg dat naar hun indruk de aanwezigheid en betrokkenheid van de mantelzorgers niet of nauwelijks meegenomen wordt. Naar mening van het CIZ wordt er in de praktijk wel gekeken naar de aanwezigheid van mantelzorgers, maar is het voorstelbaar dat dit niet altijd en niet in dezelfde mate gebeurt. Dit geldt hetzelfde voor het onderzoek naar de belastbaarheid van de mantelzorgers. Waar het de aanwezigheid van vrijwilligers betreft is daarvoor in het protocol ‘gebruikelijke zorg’ nauwelijks aandacht. Voor zowel mantelzorgers als vrijwilligers geldt dat er meer rekening gehouden zou moeten worden met hun aanwezigheid, maar uiteraard ook met hun belastbaarheid. Waar het de rol van de huidige indiceerder, CIZ, betreft ligt het voor de hand om de bestaande protocollen te up‐daten aan de naderende WMO en de medewerkers te scholen in het toepassen daarvan. Daarover dadelijk meer. Voor wat betreft de rol van het Servicecentrum Mantelzorg lijkt er een discrepantie te bestaan tussen hetgeen het centrum aanbiedt en de gemeente wenst. Het Servicecentrum Mantelzorg richt zich o.a. samen met lokale Meldpunten Vrijwillige Thuishulp en Mantelzorg op de taak ervoor te zorgen dat ‘de’ mantelzorger herkenning, erkenning en praktische ondersteuning krijgt. Verder biedt het Servicecentrum kennis en expertise die landelijk verzameld wordt over alles wat met de mantelzorg te maken heeft. Verder intensiveert het Servicecentrum haar netwerk om de mantelzorger een plek te kunnen geven in het beleid van de keten van wonen, welzijn, zorg en arbeid en ontwikkelt ze waar gewenst nieuwe diensten en producten. (bron: www.servicecentrummantelzorg.nl). Waar het specifiek de WMO betreft positioneert het Servicecentrum zich als gesprekspartner voor gemeenten. Met de kennis, ervaring en het netwerk dat zij heeft geeft zij voorlichting aan gemeenten over de wensen en behoeften van de zeer diverse groep mantelzorgers. Het servicecentrum kan de gemeenten bijstaan in het maken van efficiënte en effectieve keuzes. Gevraagd aan de direktrice van het Servicecentrum Mantelzorg, Hettie Jacobs, welke rol zij voor de gemeente ziet weggelegd, antwoordt zij dat zij hoopt dat de gemeente de regierol op zich neemt om het versnipperde aanbod aan mantelzorgondersteuning te coördineren en verder vorm te geven. (“Van lappendeken naar fraaie quilt.”) Vanuit de helikopterview die het Servicecentrum biedt, tezamen met de aanwezige kennis en ervaring, kan zij de gemeente behulpzaam zijn bij het zichtbaar maken van de diverse facetten van mantelzorg en mantelzorgondersteuning, bij het ontwikkelen en concretiseren van beleid, en de verantwoordelijkheid voor goede ondersteuning van de mantelzorgers gezamenlijk te dragen. Zetten we daar het verwachtingspatroon van de gemeente tegenover dan leeft daar juist de wens dat het Servicecentrum vanwege haar kennis en expertise de regierol op zich neemt en dat zij de gemeente inzicht geeft in soorten en aantallen ondersteuningsbehoeften bij mantelzorgers, in vormen van respijtzorg, in kosten die daarmee gemoeid zijn etc.. Opgemerkt zij dat het Servicecentrum aangeeft deze inzichten desgevraagd te kunnen verstrekken. Verder geeft het Servicecentrum de gemeente in overweging om eventueel de regierol aan het Servicecentrum uit te besteden.
Gegeven de in de WMO verplichte taak voor de gemeente om te komen tot ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers zal met het Servicecentrum afspraken gemaakt moeten worden over taakverdelingen. Voorkomen moet worden dat er onnodige overlappingen ontstaan of juist blinde vlekken. Om te kunnen voldoen aan de verplichting zoals die ten aanzien van mantelzorg‐ en vrijwilligersondersteuning in de WMO gegeven wordt, is het noodzakelijk dat de gemeente de regierol op zich neemt. De gemeente heeft een aanzienlijk belang bij een goed functionerend netwerk van mantelzorgers en vrijwilligers, hetwelk zij door adequaat ondersteuningsbeleid rechtstreeks kan beïnvloeden. Omdat mantelzorg en vrijwillige zorg een onderdeel vormen van het totaal aan WMO‐ beleid en daarmee onder gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen, is het logisch om de regierol voor ondersteuningsbeleid langs dezelfde weg te ordenen. Waar het gaat om de praktische vertaling en om de feitelijke ondersteuning in de praktijk zouden gemeenten ervoor kunnen kiezen aansluiting te zoeken bij het Servicecentruem en bij lokale steunpunten. Het Servicecentrum ondersteunt o.a. deze lokale steunpunten/satellieten en draagt bij aan een sluitende zorgketen, waaronder mantelzorg en vrijwillige thuiszorg naast het professionele zorgaanbod. Concreet betekent dit dat er een uitdaging ligt voor gemeenten om gevoed vanuit de kennis en ervaring van het Servicecentrum te komen tot een zo integraal mogelijk ondersteuningsbeleid. Het Servicecentrum wordt op deze wijze ook in staat gesteld om te blijven werken aan haar eigen doelstellingen, waarzij ze haar diensten en producten efficiënt in kan zetten. Door constructieve samenwerking ontstaat de synergie die nodig is om de belangen van de mantelzorgers en de vrijwilligers goed te behartigen, hetgeen in ieders belang is. DE WMO en hoe verder ……..? Gemeenten staan voor de uitdagende taak om het aanbieden van hulp in de huishouding in goede banen te leiden. Hierbij spelen meerdere facetten een rol, zoals de tevredenheid van de cliënt, maar ook de financiële beheersbaarheid van de uitvoering. Daarnaast hebben gemeenten er groot belang bij om de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers te continuëren door het vorm geven van gericht ondersteuningsbeleid. Om de toedeling van hulp in de huishouding goed uit te voeren, zijn naar opvatting van de werkgroep de volgende zaken van belang: • Het CIZ heeft zoals reeds gemeld jarenlange ervaring op het gebied van indiceringen voor huishoudelijke verzorging. Om die reden is het verstandig het CIZ de indicatiestelling ook bij de WMO te laten verrichten. • Het CIZ heeft op basis van jarenlange expertise het protocol ‘gebruikelijke zorg’ en het protocol ‘indicatiestelling huishoudelijke verzorging’ ontwikkeld. Beide protocollen bevatten heldere richtlijnen om de vraag naar huishoudelijke verzorging in goede banen te leiden. Uit oogpunt van volumebeheersing en daarmee uit kostenbeheersing verdient het aanbeveling om beide protocollen als startpunt te nemen voor de uitvoering van beleid. • Er dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen de begrippen mantelzorg, gebruikelijke zorg en vrijwillige zorg. De praktijk leert dat discussies over de inzet van mantelzorg, respijtzorg, gebruikelijke zorg en vrijwillige zorg onnodig verwarrend zijn als het begrippenkader niet helder is. Daarbij –en dat is minstens zo belangrijk‐ is het onderscheid nodig om de toedeling van middelen verantwoord te laten plaatsvinden. • Om de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers te waarborgen en te stimuleren dienen met het CIZ goede afspraken gemaakt te worden om beide groepen nadrukkelijk bij de indicatiestelling te betrekken. Van het allergrootste belang daarbij is dat er expliciet aandacht komt voor mogelijke overbelasting van de mantelzorger of de vrijwilliger, waarbij de
•
•
gemeente middelen faciliteren als respijtzorg om de ondersteuningsverplichting vorm en inhoud te kunnen geven. Met het Servicecentrum Mantelzorg dient een heldere taakafbakening afgesproken te worden waarbij het Servicecentrum zich zou moeten concentreren op het (regionaal) behartigen van de belangen van de mantelzorgers, het verder ontwikkelen van regionaal kennis‐ en expertisecentrum, het regionaal verlenen van diensten en leveren van producten en het adviseren van gemeenten op het gebied van te ontwikkelen ondersteuningsbeleid. Waar het het ontwikkelen van het ondersteuningsbeleid betreft moet niet alleen gedacht worden aan de professionele ondersteuning voor de mantelzorger, zodat deze de mantelzorg kan onderbreken (respijtzorg), maar ook aan het toegankelijk maken van kinderopvangmogelijkheden , scholingsmogelijkheden, onkostenvergoedingen etc.. Wellicht in iets mindere mate, maar voor vrijwilligers geldt dat ook zij baat kunnen hebben bij zaken als scholing en kinderopvang. Vanwege de breedte van de ondersteuning dient de gemeente de regierol op zich te nemen voor het vormgeven van dit beleid.
Overigens vraagt de werkgroep nog speciale aandacht voor de reikwijdte van de compensatieplicht in relatie tot het al of niet aanmerken van mantelzorg en/of vrijwillige thuishulp als voorliggende voorziening. Concreet gaat het om de vraag of de gemeente met het aanbieden of ondersteunen van mantelzorg en vrijwilliger voldoet aan de compensatieplicht en zo ja, onder welke voorwaarden dit geëffectueerd kan worden. Welke continuïteitsgaranties kan de gemeente bieden en welke eisen moeten aan de mantelzorger of vrijwilliger gesteld worden? Waar het de mantelzorg betreft, moet hierbij direct opgemerkt worden dat er niet zoiets bestaat als het aanbieden van mantelzorg. Uit een gesprek met Hettie Jacobs, direktrice van het Servicecentrum Mantelzorg, is duidelijk geworden dat er bij een aantal gemeenten ten onrechte het beeld heerst dat er een ‘pool’ van mantelzorgers zou bestaan waaruit gemeenten een aanbod zouden kunnen doen. Mantelzorg ontstaat immers op “vrijwillige” basis in situaties waarin een sociale relatie een rol speelt. Zonder die specifieke sociale relatie zou er van mantelzorg geen sprake zijn. Wanneer een mantelzorger onverhoopt uitvalt staat er geen vervangend mantelzorger klaar. Juist in die gevallen zou er een adequaat vangnet moeten zijn. Terugkomend op de vraag of vrijwillige zorg en mantelzorg als voorliggende voorziening aangemerkt zouden moeten worden, komt de werkgroep tot het advies om dat niet te doen. Argumenten hiervoor zijn, dat vrijwillige zorg en mantelzorg niet afdwingbaar zijn, zodat de continuïteit en kwaliteit van de zorg onvoldoende gewaarborgd kunnen worden. Daarnaast is het voor hulpbehoevende lastiger om vrijwilligers om bepaalde werkzaamheden te vragen. Wat laat je nog door een vrijwilliger doen en wat niet. Waar het de inzet van vrijwilligers betreft kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vorm van boodschappendienst. Overigens is het nu al bestaande praktijk dat incidenteel beroep gedaan kan worden op vrijwillige thuishulp. Lokaal zal onderzocht moeten worden welke organisaties zich bezig houden met vrijwilligers en vrijwillige hulp. Tevens zullen er regels opgesteld moeten worden onder welke condities, door welke vrijwilligers er welke (huishoudelijke) werkzaamheden verricht worden. Een idee uit de werkgroep dat nadere uitwerking verdient is om vrijwilligers in te zetten voor lichte (huishoudelijke) werkzaamheden gedurende een incidentele, korte periode. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan het gebruik maken van een boodschappendienst als iemand na ziekenhuisopname enkele weken moet revalideren. Advies. De werkgroep adviseert de beleidsregels van het protocol ‘gebruikelijke zorg’ onverkort over te nemen, omdat
deze in de praktijk haar nut bewezen heeft bij de toedeling van huishoudelijke hulp. Verder dient er met het CIZ een protocol ontwikkeld te worden waarbij de aandacht voor en het benutten van mantelzorgers en vrijwilligers ingebed worden. Verder zal de gemeente ondersteunend beleid moeten formuleren om mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen door o.a. respijtvoorzieningen, adequatie informatie en advisering. Waar het specifiek de mantelzorgondersteuning betreft wordt voorgesteld om het overgangsjaar 2007 te gebruiken om meer kennis en ervaring op te doen, zodat er voor 2008 en verder gefundeerde keuzes gemaakt kunnen worden. Voor het jaar 2007 wordt voorgesteld gebruik te maken van de bestaande expertise van het Servicecentrum Mantelzorg. 3. Inzet WWB‐uitkeringsgerechtigden. Gemeenten hebben meerdere belangen om bij de uitvoering van de WMO en met name op het specifieke onderdeel van de hulp in de huishouding de inzet van WWB‐uitkeringsgerechtigden te bevorderen. Allereerst voor de uitkeringsgerechtigde zelf zodat hij/zij (nieuw) perspectief krijgt op deelname aan het maatschappelijke verkeer. Op de tweede plaats voor het vormgeven van de civil society‐gedachte, namelijk het vergroten van de sociale samenhang en de onderlinge zorg. Op de derde plaats zijn er financiële belangen mee gemoeid. Minder uitkeringsgerechtigden levert direct een financieel voordeel op voor de gemeente. In het nadenken over mogelijkheden om WWB‐uitkeringsgerechtigden in te zetten zijn de volgende voorstellen de revue gepasseerd: Het verplichten van zorgaanbieders om een x‐percentage van hun personeel uit WWB‐uitkeringsgerechtigden te laten bestaan. Het op lokaal niveau afspraken maken met zorgaanbieders. Inzetten van matchpoint. Het via gunningscriteria afdwingen van de inzet van WWB‐uitkeringsgerechtigden wordt afgeraden. Talrijke projecten waarbij gemeenten en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om uitkeringsgerechtigden aan het werk te krijgen (aspergestekers, bloembollenkwekers, bouwvakkers) zijn mislukt. Veel energie en geld zijn verloren gegaan in ambiteuze plannen. Om niet te stranden op grootschalige projecten ligt het voor de hand om lokaal afspraken te maken met zorgaanbieders voor het inzetten van uitkeringsgerechtigden. Maatwerk is daarbij de sleutel tot succes. Arnhem verkeert in de prettige omstandigheid Matchpoint binnen haar grenzen te hebben. Matchpoint is een samenwerkingsverband tussen de Dienst Inwonerszaken, het Regionaal Opleidingscentrum en het Centrum voor Werk en Inkomen. Matchpoint zet zich in om vraaggericht vanuit de markt de vraag aan arbeidskrachten en het aanbod aan uitkeringsgerechtigden matchend te maken door het onder voorwaarde van een baangarantie bieden van opleidingen. Zo worden er momenteel meerdere koks opgeleid die aansluitend bij een Arnhems restaurant aan het werk kunnen. Inmiddels is ook een eerste verkennend gesprek geweest met één van de vele zorgaanbieders om te komen tot een soortgelijke constructie voor hulpen in de huishouding. Onderzocht zou kunnen worden of het mogelijk is lokaal profijt te kunnen krijgen van het succes van Matchpoint. 4. Behoefte aan ondersteunend beleid. Middels een enquête is onderzocht of er binnen gemeenten ondersteunend beleid is ten aanzien van mantelzorgers en vrijwilligers, en zo nee, of er behoefte is aan het formuleren van ondersteunend beleid.
Het resultaat van de enquête is dat het overgrote deel van de gemeenten geen ondersteunend beleid kent, maar daar wel behoefte aan heeft. Onderwerpen die binnen dit beleid aan de orde gesteld zouden moeten worden zijn: Betrekken mantelzorg en vrijwillige thuishulp bij hulp in de huishouding. Vormen van ondersteuning, zoals respijtzorg, scholing en kinderopvang. Onkostenvergoedingen Lotgenotencontacten Versterken sociale kaart 5. Tot slot. Met het presenteren van deze notitie beschouwt de werkgroep haar opdracht als voltooid, uiteraard daargelaten dat bespreking ervan tot nieuwe inzichten kan leiden en die mogelijk weer tot vervolgopdrachten. Evenwel ervan uitgaande dat met de notitie en de keuzes die erin zijn voorgelegd de werkgroep klaar is, biedt de werkgroep aan zich verder te gaan richten op het schrijven van een implementatieplan van de gemaakte keuzes. De bedoeling is een globale format te ontwikkelen die gemeenten kunnen gebruiken voor hun lokale implementatie. Verder biedt de werkgroep een overkoepelende regierol aan waar het gaat om het maken van afspraken met het CIZ over bijvoorbeeld opleiding, overdrachtsmomenten, werkprocedures etc.. Advies. De werkgroep indicatie opdragen een implementatieplan op hoofdlijnen te ontwikkelen voor wat betreft de samenwerking met het CIZ, alsmede de regierol op zich te nemen om gemeenschappelijke belangen in kaart te brengen en te behartigen, zoals scholing, overdrachtsmomenten, werkprocedures etc..
BIJLAGE I. CIZ
Roessingh Dienstengroep
Trivium
Argonaut
1. Is integrale indicatiestelling mogelijk?
Ja, in de praktijk vindt dat al plaats.
Ja, de expertise is aanwezig.
2. Welke beslisbomen zijn bruikbaar voor eenvoudige indicatiestelling door gemeente? 3. Op welke wijze worden mantel- zorg en gebruikelijke zorg meegenomen bij indicatie?
Beslisboom voor HHV is digitaal al beschikbaar. Verder zijn er Standaard Indicatie Protocollen (SIP) beschikbaar. Er wordt gebruik gemaakt van het protocol ‘gebruikelijke zorg’. Gebruikelijke zorg is een nadrukkelijk onderdeel. Voor mantelzorg ligt dit anders omdat deze niet afdwingbaar is. Er wordt wel naar gekeken. CIZ is bereid aan elke vorm van loket mee te werken. Hebben evenwel voorkeur om de in de backoffice te werken. Hierover wordt binnen het CIZ nagedacht.
Nog geen beslisbomen aanwezig. Wel bereid deze in te passen in werkwijze
Ja, men kiest heel bewust voor integrale benadering. Er zijn meerdere beslisbomen en protocollen beschikbaar.
Ja, de expertise is op alle terreinen aanwezig, ook voor de AWBZ Beslisbomen en standaardindicatieprotocollen zijn in ontwikkeling
Enige ervaring is aanwezig. Zal bij WMO een nadrukkelijker rol gaan spelen.
De belastbaarheid van huisgenoten wordt onderzocht en meegewogen.
Gebruikelijke zorg, mantelzorg en vrijwillige thuiszorg worden meegenomen in het advies
Werkt soms mee in loketten. Geeft daarnaast scholing aan loketmedewerkers.
Men staat positief t.o.v. centraal loket, zowel lokaal als regionaal. Bevordert de stroom- lijning van processen. Ja, wordt in onderling overleg afgestemd.
“u vraagt, wij draaien” luidt het motto
Nog niet bekend.
Nog niet bekend. Wordt nagezonden.
Tarievenlijst is meegezonden
Ja, behoudens AWBZ-aangelegenheden.
Ja, waarbij het wel voorwaarde is dat de loketmedewerkers voldoende geschoold zijn om ‘breed’ te kijken naar de aanvraag.
Onderscheid tussen bestaande en nieuwe cliënten. Bij reeds bekende cliënten wordt met een uurtarief gewerkt. Ja, hierover kunnen onderling afspraken gemaakt worden.
Beide onderdelen zijn speerpunt binnen CIZ. Daarnaast is er de klachten- en bezwaarprocedure om beide onderdelen af te dwingen. Goede onderlinge afspraken te maken en elkaar aan te spreken vanuit het principe afspraak = afspraak.
Hierover worden vooraf afspraken gemaakt.
Ja, gebeurt nu al. Kosten liggen rond de € 200,--.
Ja, wordt nu al gedaan.
Er wordt gewerkt met meerdere specialisten. In principe geldt een doorlooptijd van 20 werkdagen. Men gaat ervan uit dat de doorlooptijden (behoudens zeer complexe zaken) gehaald worden. Ja.
Ja, bij complexe zaken wordt nu al door een team van specialisten een indicatie opgesteld.
Ja, wordt nu al gedaan.
Ja, er wordt al met meerdere disciplines gewerkt.
Er wordt gewerkt met goed, gekwalificeerd personeel; tijdigheid is speerpunt van uitvoering Goede afspraken te maken, goede procesbewaking en goede informatieverstrekking Ja, men beschikt al over 30 jaar expertise Ja, alle specialisten zijn al “in huis”
Er is individuele vrijheid. Anderzijds streeft het CIZ ernaar om met zoveel mogelijk gemeenten uniforme afspraken te maken. Ja, maatwerk is altijd mogelijk.
Wordt vooraf afgesproken.
De gemeente bepaalt de verordening en het verstrekkingenbeleid.
Ja, vanzelfsprekend.
Er wordt nu al gewerkt aan de hand van gemeentelijke verordeningen en protocollen. Blijft mogelijk. Ja, wijzigingen en aanvullingen zijn mogelijk.
Ja, wordt al gedaan.
Ja, wordt al gedaan.
Ja, wordt al gedaan.
Ja
4. Wat is positie t.a.v. lokaal/ regionaal loket? 5. Is er ruimte om slechts op onderdelen indicatie in te kopen? 6. Wat zijn de kosten van integrale indicatiestelling? 7. Is het mogelijk om eenvoudige indicaties terug te mandateren aan de gemeente, ook als het gaat om meerdere, eenvoudige indicaties? 8. Hoe worden kwaliteit en tijdigheid binnen werkprocessen gegarandeerd? 9. Welke invloed heeft de gemeente op het afdwingen van de tijdigheid? 10. Is men bereid selecties te verrichten en tegen welke kosten? 11. Is men bereid in specifieke gevallen een arts, ergotherapeut bij de indicatie te betrekken? 12. Hoeveel beleidsvrijheid hebben individuele gemeenten bij indicatiestelling? 13. Heeft gemeente inspraak op de onderdelen die in een indicatieadvies gegeven worden? 14. Is het mogelijk om eenmalig klantdossier op te bouwen waarna eenvoudige aanvragen schriftelijk afgedaan kunnen worden?
Ja, wordt vooraf doorgesproken.
Goede afspraken te maken.
Ja, er wordt maatwerk geleverd
Nee, men mandaart nooit de gemeente inzake indicering
Ja, uiteraard.
BIJLAGE II.
Samenvatting Inventarisatie indicatiestelling gemeenten KAN-Noord
6 van de 10 gemeenten werken voor de indicatiestelling Wvg met het CIZ. De meeste gemeenten hebben een contract tot eind 2006 en hebben nog geen keuze gemaakt voor de indicatiestelling vanaf 2007. Uitzondering is Overbetuwe, zij heeft voor het CIZ gekozen, en Duiven is dit voornemens te gaan doen. Argumenten om te kiezen voor CIZ (Overbetuwe): - Klantvriendelijk - Eenduidige wijze van adviesrapportage - Integrale indicatiestelling - Sneller i.v.m. integrale indicatiestelling - Goedkoper (i.v.m. integrale indicatiestelling) - Niet aanbestedingsplichtig. Ondersteuningsbeleid mantelzorg: De individuele gemeenten hebben nog beleid ontwikkeld m.b.t. ondersteuning van mantelzorg. Wel worden door een aantal gemeenten subsidies verstrekt aan het MvT en steunpunt mantelzorg. Er is wel behoefte aan het ontwikkelen van ondersteuningsbeleid. Door de meeste gemeenten wordt aangegeven dat een regionale rol nog onduidelijk is en dat het vooral op lokaal niveau ontwikkeld moet worden. Wel is er door een aantal gemeenten aangegeven dat er behoefte is aan kaderstelling vanuit de regio, het uitwerken van modellen of het geven van een opzet waar individuele gemeenten gebruik van kunnen maken bij het maken van keuzes. Kwaliteit CIZ Tevredenheid Bereidheid i.z. kwaliteits Verbetering Doorlooptijden Selectie Procedure Bereikbaarheid
Over het algemeen redelijk Goed, tevreden
Redelijk. Is tijden heel slecht geweest. Doorlooptijden zijn wisselend per periode, maar meestal redelijk in termijn. Bij het opvragen van informatie derden komt er gemiddeld een maand bij. De meeste gemeenten laten de selectie niet uitvoeren door CIZ. Redelijk tot goed, is wel een tijd heel slecht geweest. Ook is het afhankelijk van parttime medewerkers. Doe je een verzoek per mail, krijg je z.s.m. antwoord terug. Bij opvragen info derden komt er gemiddeld een maand bij. Wel zijn er administratieve problemen met facturatie en doorzenden adviezen.
Kennis Indicatiesteller
Matig tot redelijk, zou op een hoger niveau getild moeten worden. Erg persoonsafhankelijk. Specifieke kennis ontbreekt, waardoor vaak extern informatie gevraagd moet worden met als gevolg zeer lange doorlooptijden. CIZ medewerkers ontberen de specifieke Wvg kennis.
Prijs Kwaliteit advies
Er is meer kennis noodzakelijk van de gemeentelijke verordening Redelijk. Prijsniveau is over het zelfde (gemeente Overbetuwe heeft dit eerder uitgezocht) Kwaliteit advies is te mager, wordt wel beter. Verbeterpunten worden aangegeven op de volgende onderdelen: De motivering van de adviezen is voor verbetering vatbaar, zeker wat afwijzingen betreft. Bij negatief advies zou er meer info bij moeten zijn over de redenen. Men moet ook negatief durven adviseren. De adviezen moeten inhoudelijk meer toegespitst zijn op de persoonlijke situatie van de klant. Te vaak word het verhaal van de klant weergegeven en is onduidelijk wat de indicatiesteller zelf vindt. De wijze van rapporteren is altijd afhankelijke geweest van het systeem dat het CIZ hanteert, dit is een afgeleid van wat zij gebruiken voor de AWBZ indicatiestelling. De vorm en inhoud van deze rapportages is niet voldoende Specifieke kennis op de tereinen ergonomie en technische kennis voorzieningen en bouwkundig inzicht is niet voldoende in het huidige CIZ. Dit is een voorwaarde voor goede integrale advisering voor b.v. bouwkundige ingrepen, passing en selectie, pve.