‘Wie gaat er mee naar Amerika?’ Red Star Line Museum & Museum Eugeen van Mieghem
De geschiedenis van de Red Star Line begint in 1873 wanneer Amerikaanse en Belgische zakenlui de Société Anonyme de Navigation Belge-Américaine (SANBA) oprichtten, de opvolger van een andere maatschappij die twee jaar eerder was gesticht en die zich wou toeleggen op de import van petroleum vanuit de Verenigde Staten. Maar omdat SANBA in haar vlag een rode ster droeg en de officiële naam toch wel wat moeilijk in de oren klonk, werd de maatschappij algemeen bekend als de Red Star Line. Haar dominantie in de passagiervaart naar Amerika maakt dat zij meestal in één adem wordt genoemd met de Belgische emigratie van vóór en na 1900. Haar brede bekendheid heeft echter gezorgd voor een wat vertekend beeld. Het klopt wel dat meer dan de helft van de vertrekkers koos voor de Amerikaans-Belgische rederij. Maar de Red Star Line was niet de enige maatschappij die richtte op landverhuizers naar Amerika. Zo waren er bijvoorbeeld in 1885 in Antwerpen nog een 20-tal andere rederijen actief. Ten tweede doemt bij het beeld van de Red Star al snel het beeld van Ellis Island op, het eiland in New York waar de emigranten voet aan land zetten en de Amerikaanse immigratiedienst gevestigd was. De Red Star Line voer aanvankelijk echter ook op Philadelphia in Pennsylvania, de plaats waar de SANBA werd gesticht. Ook mag men zich niet blindstaren op de uitsluitend Belgische inbreng in de Red Star Line. Het cijfer van ongeveer 2,5 miljoen mensen die vanuit Antwerpen naar de Nieuwe Wereld trokken is natuurlijk gigantisch, maar het aandeel Belgen hierin vormt slechts een fractie (ca. 137.000). De goede ligging van Antwerpen en de interessante verbindingen met Noord-Amerika maakten dat de stad voor Duitsers, Polen, Russen en andere gelukzoekers uit Centraal-Europa als uitvalsbasis interessant was. Tenslotte mag niet worden vergeten dat heel veel Belgen al vóór de bloeiperiode van de Red Star Line hun dorp verlieten. Rond 1850 was de bevolking al volop in beweging: naar de fabriekstad, naar Wallonië of Noord-Frankrijk … en ook naar Amerika. Over deze emigratie tijdens de eerste decennia van België en meer bepaald de rol van de regering hierin handelen de volgende bladzijden. We vinden er de voedingsbodem terug voor het succesverhaal van de Red Star Line.
Le mal des belges België mocht dan wel tijdens de 19de eeuw bekend staan als een van de meest geïndustrialiseerde en welvarende landen van Europa, toch was de werkelijkheid heel wat genuanceerder. De accumulatie van de rijkdom in handen van een burgerlijke elite ging gepaard met een verregaande verarming van het grootste deel van de bevolking. In Wallonië ontwikkelden zich voor die tijd wel nieuwe winstgevende spitssectoren en enkele Vlaamse
steden vonden hun tweede adem door de keuze voor de katoennijverheid, maar de traditionele huisnijverheid op het platteland kreeg zware klappen door de concurrentie met de goedkopere producten uit Groot-Brittannië. Vooral de Vlaamse kleine boeren die hun inkomen tijdens de wintermaanden moesten aanvullen met spinnen en weven kwamen tijdens de jaren 1830 aan de rand van de armoedegrens terecht. De behoeftigheid in de Vlaamse provincies raakte bekend als ‘Le mal des Flandres’. Het deed heel wat landgenoten uitkijken naar andere oorden. Minder bekend is het vertrek van een contingent Luxemburgers, op dat ogenblik Belgische staatsburgers. Tussen 1831 en 1844 kozen 1142 mensen uit de streek van Aarlen voor een nieuwe toekomst in de Verenigde Staten. Ook uit de streek rond Aalst zouden in deze periode enkele honderden personen zijn uitgeweken. Vooral de Amerikaanse staten Ohio en Michigan waren op dat ogenblik populair.
De voormalige gebouwen van de Red Star Line, nu ingericht als museum
Maar het kon nog erger. In 1845 brak een ware armoedeperiode uit die jaren zou aanslepen. Het verhaal is bekend. Bij de bestaande malaise in de linnensector op het platteland voegden zich de catastrofale misoogsten in de aardappel- en roggeteelt. Mensen raakten helemaal verzwakt, sommigen stierven van de honger. Tot overmaat van ramp staken ook cholera en tyfus de kop op. De centrale en lokale overheden zaten met de handen in het haar. Een demografische inzinking stond voor de deur, in de steden dreigde onrust door de ineenstorting van de voedselproductie, dievenbendes en bedelaars trokken door het land, … Het waren inderdaad roerige tijden. Daarbij hing er in 1848 in Europa een parfum van revolutie in de lucht. De Belgische regering was niet zinnens om het land te laten meesleuren in deze gevaarlijke maalstroom en ging op zoek naar oplossingen. De overheid zag onder meer soelaas in een actief emigratiebeleid. Tot deze noodoplossing waren enkele duizenden landgenoten zelf wel al gekomen, maar voor de centrale regering werd het een essentiële pijler in de strijd tegen de crisis. Als men de werkloosheid niet kon oplossen, moest men deze maar exporteren, zo was de redenering. Men had uitgerekend
dat het immers goedkoper was om de emigratie te subsidiëren dan een openbare onderstand uit te bouwen. Canada en de Verenigde Staten, die bijna onafgebroken vragende partij waren voor kolonisten, boden een uitweg. In 1844 kreeg de Belgische ambassade in Washington van minister van Buitenlandse Zaken de Theux de opdracht om na te gaan welke gebieden het best in aanmerking kwamen voor de vestiging van Belgen. In 1847 had minister de Theux reeds plannen om een honderdtal Belgische families naar Missouri te sturen om er een ‘katholieke kolonie’ te bevolken. Zijn liberale opvolger ontwikkelde een campagne om in Pennsylvania de Belgische kolonies New Flanders en New Brabant op te richten. Van overheidswege werden brochures verspreid met verleidelijke boodschappen zoals: ‘Dit schone land biedt aan de landbouwers uitstekende kansen op welslagen (…). Deinst niet terug voor een paar jaar hard werken, vastberaden arbeiders die door uw eigen land niet meer wordt gevoed. Vertrekt zonder vrees’.
Advertentie van D. Tréau de Coeli, door de Canadese overheid aangesteld om landverhuizers aan te trekken (D. Musschoot, Wij gaan naar Amerika)
De overheidscampagne richtte zich op de eerste plaats op de kleine boeren en dagloners op het Vlaamse platteland. Het droeg bij tot ons beeld van de Vlaamse sukkels die hun geluk over de oceaan gingen beproeven. Alhoewel de meeste emigranten tijdens de 19de eeuw inderdaad uit de Vlaamstalige provincies afkomstig waren, meenden ook Franstalige
landgenoten dat Noord-Amerika hen een betere toekomst bood. Vooral Québec droeg hun bijzondere aandacht weg. Hun inwijking werd overigens door de Canadese regering via allerlei publicaties gestimuleerd. De Waalse bevolking sloot volgens haar immers aan bij het ideale profiel van de immigrant: Franstalig en ‘de moraal en de orde genegen’. In WaalsBrabant had men immers in die tijd nogal wat protestantse gemeenschappen die door de plaatselijke dominee werden aangespoord om naar het gelijkgezinde Canada te trekken. Detailstudies over specifieke Waalse gemeenten tonen verder aan dat ook in het Franstalig landsgedeelte de algemene verarming en de botsende bezitsverhoudingen drijfveren voor emigratie waren. Dit bewijst een berekening voor de driehoek Jodoigne-Waver-Gembloux (deel van Waals-Brabant en Namen): tussen 1853 en 1856 verlieten ongeveer 10.000 mensen deze streek om zich in de Amerikaanse staat Wisconsin te vestigen. Ook zij waren arme dompelaars die leden onder de hoge pachtprijzen en de crisis in de vlasnijverheid.
Landverhuizers (E. Van Mieghem) (www.klaproos.be)
Dumpen in de vreemde We keren nog even terug naar de nasleep van de crisisjaren in het midden van de 19de eeuw. Het stimuleringsbeleid van de regering om een nieuw leven in een ander land op te bouwen, had niet echt veel succes. Enkele duizenden waren inderdaad vertrokken, maar al gauw sijpelde door dat niet iedereen er het land van melk en honing terugvond. Aangezien omstreeks 1850 het ergste van armoedeperiode achter de rug leek, was ook de hoogdringendheid verdwenen. Daarbij was midden 19de eeuw de industrialisering opnieuw op kruissnelheid gekomen waardoor de nieuwe nijverheidssectoren nood hadden aan een massa goedkope arbeidskrachten. De burgerlijke elite had dan ook weinig reden om de schare van goedkope arbeidskrachten naar het buitenland te jagen. Het was het begin van de grote plattelandsvlucht naar de fabriekssteden.
Het hoogtepunt van de armoede van 1845-49 was nu wel achter de rug, maar de crisis had wel een legertje van bedelaars, landlopers en kleine criminelen gegenereerd dat zich verschool achter de muren van allerlei strafcentra. Het was immers de periode van de grote landlopers- en bedelaarskolonies. De drie vestigingen van de Colonies agricoles de bienfaisance (Hoogstraten, Merksplas en Wortel) telden duizenden landlopers. Dergelijke concentraties van ‘marginalen’ waren in de ogen van de Belgische overheid onmogelijk om te controleren. Om de druk van de ketel te halen, stuurde zij tussen 1850 en 1855 honderden landlopers naar Amerika. Meestal ging het om ontspoorde elementen die ooit een beroep of een gezin hadden, en in de nieuwe wereld aan hun lot werden overgelaten. Al snel kwamen er uit de Verenigde Staten berichten over het gedrag van deze gedumpte mannen. Het Handelsblad van Antwerpen citeert in 1855 een artikel uit de New York Herald: ‘Twaalf ongelukkige Belgen, passagiers van de Rochambeau, komende van Antwerpen, zijn gisteren by hunne aenkomst aengehouden, beschuldigd van losgelaten gevangenen te zyn. Die aenhouding is verwekt door eenen brief van den consul der Vereenigde Staten te Antwerpen, die met lange opmerkingen geplaetst is in al de dagbladen, en die eene diepen indruk in onze stad heeft gemaekt. Men vraegt met reden, of de gouvernementen van Europa straffeloos ons hunnen landloopers en deugnieten konden verstieren’. Dergelijke exgedetineerden kwamen doorgaans blut in New York aan en raakten er snel in de illegaliteit en criminaliteit. In de Amerikaanse pers werd het Belgische uitwijzingsbeleid een nieuwsitem dat de publieke opinie beroerde. Het ontlokte een Belg in Kansas de uitlating ‘dat de slechte indruk, door het aenkomen van Belgische oud-gevangenen veroorzaakt, alle gedacht te boven gaat (…). Men is verlegen in Amerika te zeggen, dat men een Belg is. Wy zyn er diep door vernederd…’ Mede door de protesten vanuit Amerika besloot de Belgische regering in 1856 om haar emigratiepolitiek stop te zetten. Toch bleef het aandeel van vrijgelaten ex-veroordeelden in het totaal aantal uitwijkelingen nog steeds belangrijk. Dit komt doordat deze voormalige gedetineerden bij hun vrijlating in principe naar hun gemeente terugkeerden waar ze het gemeentebestuur met het probleem van sociale re-integratie opzadelden. In deze jaren ontstond bijgevolg de praktijk dat burgemeesters of gouverneurs aan deze ‘sociaal onaangepasten’ subsidies toekenden indien ze België toch maar wilden verlaten. Door de Belgische regering werd dit nog steeds aangemoedigd. Af en toe kreeg een veroordeelde zelfs de kans om een deel van zijn gevangenisstraf in het buitenland uit te zitten. Zo werd een man uit Emblem bij Lier in 1862 door een Mechelse rechtbank veroordeeld voor aftroggelarij van zijn vader. Hij kreeg een gevangenisstraf van vier maanden of … een verblijf van vijf jaar in een ander land. De veroordeelde verkoos de laatste optie… Emigratie werd door de centrale regering weliswaar niet meer actief gestimuleerd, maar zij liet het dus oogluikend toe. Dat Amerikaanse transportmaatschappijen die zich in Antwerpen wensten te vestigen, allerlei voordelen ontvingen, is in dit verband veelzeggend. De Belgische staat gunde de Red Star Line niet alleen het monopolie op het postverkeer, maar verleende haar ook subsidies. Van de stad Antwerpen kreeg zij vrijstelling van kade- en loodsgelden.
(redstarline-rode.blogspot.be)
‘Daar moede niet werken’ Tijdens de jaren 1850-1870 nestelde de gedachte om te emigreren zich in het hoofd van heel wat mensen, niet meer als een utopie maar als een potentiële – zij het drastische – oplossing om hun materiële situatie te verbeteren. Voortaan kwamen propaganda en voorlichting in de vorm van allerlei brochures vooral van particulieren. Ofwel waren dit Belgen met contacten overzee, ofwel ging het om regelrechte ronselaars die een centje probeerden bij te verdienen. In de publicaties werd de situatie overzee vaak rooskleurig voorgesteld, maar sommige voorlichtingsbladen waarschuwden toch voor overdreven optimisme: ‘Men moet niet naar Canada trekken, met het gedacht er spoedig fortuin te maken, alhoewel het werk, het vooruitzicht en de uitmuntende gelegenheden er u toe kunnen leiden. Zeker is het dat men er tot eene goeden welstand geraken kan’, aldus een bericht in de brochure Canada, het land der toekomst. Meer het waren vooral de verhalen en de brieven van uitgeweken familieleden en kennissen die tot de verbeelding spraken. Niet zelden liep het avontuur verkeerd af, maar dat werd dan vaak verzwegen. Af en toe keerde wel eens een avonturier met zakken vol geld terug en dat was de beste reclame. Herbergiers speelden hier handig op in en nodigden de ‘Amerikaan’ uit om in hun afspanning te komen vertellen. Aanwezigen hingen natuurlijk aan zijn lippen, lieten hun hoofd zot maken en maakten wilde plannen om ook te vertrekken. De volgende dagen hoorde men dan in de straten zingen: Wie gaat er mee naar Amerika? Daar moede niet werken
Eten en drinken op ons gemak, Slapen gelijk een verken Sommigen wisten in hun brieven de nodige nuance te bewaren over het nieuwe leven dat ze opbouwden. Zo schreef Victor Debot vanuit Michigan naar zijn ‘beminde schoonbroeder en zuster’ in Antwerpen: ‘Men moet hier hard werken en de eerste week heeft het mij nog al goed gevaard, maar nu zoude ik in Antwerpen al niet meer willen zijn. Wij beginnen te werken van 7 ure ’s morgens tot ’s middags en van één uur tot zes ’s avonds. Dan heeft niemand u iets meer te zeggen, men doet wat men wil. Ook alle man is hier gelijk, men kan geenen baas uit een werkman herkennen, en nooit zal een baas u het minste zeggen’.
Push & pull Zoals bij elke emigratiegolf in de geschiedenis speelden in België ook de sociaaleconomische omstandigheden een doorslaggevende rol. Naar hedendaagse normen kan het vreemd overkomen dat een regering in geval van een economische crisis een emigratiebeleid stimuleert. Tijdens de 19de eeuw was overheidsinterventie – en zeker niet in de vorm van sociale bijstand – echter geen optie voor de liberale bestuurders. Hun politiek droeg wel bij tot een klimaat waarin emigratie niet langer als een onbereikbare droom werd gezien. De verhalen, de brieven en de mythevorming deden de rest. Al deze elementen kan men omschrijven als push-factoren. Maar daarnaast zijn de zogenaamde pull-factoren. De miljoenenverhuis over de Atlantische Oceaan kan namelijk evenmin verklaard worden zonder de rekruteringscampagnes van de grote Amerikaanse landen,… Vooral de Homestead Act (1862) van de VS oefende een massale aantrekkingskracht uit op Europa. Maar ook de technologische en economische context was voorhanden. De snellere stoomschepen, het betere comfort aan boord, de ticketprijzen die zich op verschillende inkomensgroepen afstemden, het besef bij velen dat men overzee op een kennis of familielid kon terugvallen, de toenemende vraag in de VS naar fabrieksarbeiders, de betere treinverbindingen tussen Antwerpen en Centraal-Europa… Het zijn allemaal factoren die verklaren waarom de emigratie vanaf de jaren 1870 een booming business werd. Door deze golf van intercontinentale mobiliteit heeft de Red Star Line in Antwerpen zichzelf op de kaart kunnen zetten.
Een schilder van het havenvolk Eugeen Van Mieghem (1875-1930) werd geboren in het hart van de Antwerpse haven. Zijn moeder hield er een café open dat vooral door binnenschippers werd gefrequenteerd. Als kind liet hij zich op school als tekenwonder opmerken. Het werd zijn passie en zijn voornaamste bron van inkomen. Van Mieghem vond zijn onderwerpen in de onmiddellijke omgeving: landverhuizers, zwervers, schippers, buildragers, zakkenmaaksters,… Weinigen slaagden er in om het miserabel bestaan van het gewone volk dat werkte en rondhing in de haven zo treffend weer te geven. Schilderen deed hij omdat de rauwe realiteit hem raakte. Koppig zocht hij geen contact met kunstcritici, galerijhouders of kooplustige burgers. Het maakte dat zijn werk lange tijd onderschat bleef. Met de onderbrenging van een groot deel van zijn werk in een Eugeen Van Mieghem Museum krijgt hij vandaag de aandacht die hij verdient. Het museum is ondergebracht in een stijlvolle woning uit 1896 die alleen al omwille van zijn combinatie van art nouveau en Art and Crafts de moeite waard is om te bezoeken.
De thuiskomst (E. Van Mieghem, 1914) (www.klaproos.be)
Geraadpleegde literatuur MORELLI. Belgische emigranten. Berchem, EPO, 1999. D. MUSSCHOOT. Wij gaan naar Amerika. Vlaamse landverhuizers naar de nieuwe wereld 1850-1930. Tielt, Lannoo, 2002. Red Star Line Antwerpen. Leuven, Davidsfonds, 2013. www.redstarline.be www.vanmieghemmuseum.com
Patrick Praet