ACTUELE ONTWIKKELINGEN INZAKE MEDE-EIGENDOM Dirk MICHIELS Notaris te Aarschot Gastdocent KU Leuven Inleiding 1.
Mede-eigendom onderscheidt zich van meervoudige eigendom. Meervoudige eigendom is de generieke term voor de verschillende situaties waarin meerdere personen de eigendom hebben van één zaak. De voornaamste categorieën van meervoudige eigendom zijn : a) mede-eigendom, waarbij het eigendomsrecht tussen verschillende medeeigenaars is opgesplitst en waaraan dit hoofdstuk is gewijd; b) collectieve eigendom, waarbij meerdere personen een inbreng doen in een afzonderlijk vermogen met een gemeenschappelijk doel, zonder dat het eigendomsrecht wordt opgesplitst tussen de betrokkenen. Een voorbeeld is de burgerlijke maatschap, een doelgebonden vermogen waarbij een affectio societatis aanwezig is om een welbepaald doel bereiken. De artikelen 577-2 en 815 B.W. zijn niet van toepassing op collectieve mede-eigendom; c) multi-eigendom (deeltijdse eigendom, timesharing), waarbij een onroerend goed toebehoort aan meerdere personen die er ieder gedurende een welomschreven periodiek weerkerende periode gebruik kunnen van maken. Artikel 815 B.W. is hierop evenmin van toepassing.1
2.
Mede-eigendom is de onder meerdere personen verdeelde eigendom over eenzelfde zaak. Die personen heten “mede-eigenaars”. Waar het eigendomsrecht verdeeld is, blijft de zaak echter onverdeeld en materieel intact.2 Het eigendomsrecht wordt daarbij opgesplitst in abstractmathematische aandelen ; bij mede-eigendom komt de zaak m.a.w. ondeelbaar toe aan verschillende personen.3 In ons rechtsstelsel staan mede-eigendom en onverdeeldheid voor dezelfde toestand, maar beschrijven ze de zaken vanuit een andere invalshoek : medeeigendom slaat op de opdeling van het eigendomsrecht in verschillende abstracte delen, terwijl onverdeeldheid verwijst naar de eenheid die het voorwerp van het eigendomsrecht heeft bewaard.4 Heeft de onverdeeldheid betrekking op het eigendomsrecht, dan spreekt men van een onverdeeld eigendomsrecht, een onverdeeldheid of mede-eigendom.5 Mede-eigendom en onverdeeldheid zijn twee kanten van dezelfde medaille.
3.
Mede-eigendom kan ook betrekking hebben op andere zakelijke rechten dan volle eigendom. Telkens wanneer een recht van dezelfde aard (bv. blote eigendom of
1
V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 323 en nrs. 357 e.v.. 2 DEKKERS en DIRIX, Handboek Burgerlijk Recht, II, Intersentia, 2005, 112. Cass. 30 juni 1988, Arr. Cass., 1987-88, 1445, Pas., 1988, I, 1336, R.W., 1988-89, 574. 3 V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 324. 4 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, deel V, nr. 1136 B, Bruylant, 1975. Zie ook : P. DELNOY, “Sur le concept d’indivision”, Rev. not. b. 2010, 547 en J. KOKELENBERG, “Enige verdeelde bedenkingen omtrent onverdeeldheid”, T.B.B.R. 1997, 238 e.v. 5 P. LECOCQ, Manuel de droit des biens, nr. 163.
1
vruchtgebruik) op een zelfde voorwerp (bv. een huis) aan meerdere titularissen toebehoort spreekt men van onverdeeldheid. Een onverdeeldheid veronderstelt wel een recht van dezelfde aard. Zo is er geen onverdeeldheid tussen de vruchtgebruiker en de blote eigenaar van eenzelfde zaak.6 Ook het recht van opstal doet geen onverdeeldheid ontstaan tussen de eigenaar van de grond en de eigenaar van de gebouwen. Wanneer dus door de opstalhouder gebouwen worden opgetrokken, dan blijft de opstalgever eigenaar van de grond waarop die gebouwen worden opgetrokken en bestaat er tussen opstalgever en opstalhouder geen onverdeeldheid.7 4.
De wettelijke regeling inzake de gewone mede-eigendom ligt vervat in artikel 577-2 B.W. Dit artikel is van aanvullend recht zodat partijen er conventioneel van kunnen afwijken, met uitzondering van § 9 die van dwingend recht is. Overeenkomstig artikel 577-2 §2 B.W. worden, behoudens andersluidende overeenkomst of bijzondere bepalingen, de onverdeelde aandelen vermoed gelijk te zijn. Dit is een weerlegbaar vermoeden zodat een afwijkende overeenkomst mogelijk is.8
5.
In het Belgisch recht bestaan er drie soorten van mede-eigendom: i.
De toevallige of gewone mede-eigendom
De toevallige of gewone onverdeeldheid ontstaat toevallig, bijvoorbeeld ingevolge vererving of ingevolge de ontbinding van het gemeenschappelijk vermogen tussen echtgenoten na echtscheiding. De gewone mede-eigendom is niet georganiseerd en is bestemd om te verdwijnen.9 De verdeling kan dan ook te allen tijde worden gevorderd op grond van artikel 815 B.W. ii.
De gedwongen of verplichte mede-eigendom
Bij een verplichte of gedwongen onverdeeldheid sluit de aard of de bestemming van de onverdeelde zaak de idee van verdeling voor langere tijd uit. In deze gevallen is het opportuner om het goed in onverdeeldheid te laten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij mede-eigendom inzake grafkelders en grafmonumenten, de gemene muur (cfr. artikel 661 B.W.),… Deze vorm van onverdeeldheid is niet meer essentieel tijdelijk en is in zekere mate georganiseerd.10 iii.
De vrijwillige of conventionele mede-eigendom
6
Cass. 2 december 1880, Pas. 1881, I, 72; Rb. Luik 15 december 1986, Rev.trim.dr.fam. 1990, 141. J. KOKELENBERG, T. VAN SINAY, V. SAGAERT, R. JANSEN, Overzicht van rechtspraak zakenrecht (2000-2008), TPR 2009, afl. 3, 1205; Gent, 26 maart 2004, NjW 2004, afl. 87, 1170 noot I. VVERVOORT; TFR 2005, afl. 277, 240 en http://tfrnet.larcier.be (11 april 2005), noot J. VERSTAPPEN. 8 H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Story-Scientia, 1997, 13. 9 J. KOKELENBERG, T. VAN SINAY, V. SAGAERT, R. JANSEN, Overzicht van rechtspraak zakenrecht (2000-2008), TPR 2009, afl. 3, 1203. 10 J. KOKELENBERG, T. VAN SINAY, V. SAGAERT, R. JANSEN, Overzicht van rechtspraak zakenrecht (2000-2008), TPR 2009, afl. 3, 1203; H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, V, Brussel, Bruylant, 1975, 1136, p.1002. 7
2
De vrijwillige onverdeeldheid ontstaat door een overeenkomst tussen partijen. Dergelijke onverdeeldheid is gewild en georganiseerd.11 Hierop is artikel 815 B.W. niet van toepassing. 12 Hierna worden deze drie vormen van mede-eigendom uitvoeriger besproken. § 1. Toevallige of gewone mede-eigendom A. Algemeen 6.
De toevallige of gewone mede-eigendom ontstaat buiten de wil van de deelgenoten en hier zijn 2 gevolgen aan verbonden : a) het tijdelijk karakter : deze vorm van mede-eigendom is van voorbijgaande aard en bestemd om uit te monden in een exclusief eigendomsrecht, waarbij iedere deelgenoot (alsook hun schuldeisers) de uit onverdeeldheidtreding kunnen vorderen (artikel 815 B.W.), behoudens overeenkomst om in onverdeeldheid te blijven gedurende maximum 5 jaar (artikel 815, lid 2 B.W.); b) het ongeorganiseerd karakter.13
7.
Wanneer alle mede-eigenaars meerderjarig, tegenwoordig of behoorlijk vertegenwoordigd zijn, kunnen zij te allen tijde de verdeling in onderlinge overeenstemming verrichten zoals zij beslissen (artikel 1205 Ger.W.) Indien niet alle mede-eigenaars met een minnelijke verdeling instemmen, alsook in de gevallen bedoeld in artikel 1206, zesde lid Ger.W. (nl. bij weigering door de Vrederechter van een verdeling met minstens één minderjarige) geschiedt de verdeling gerechtelijk op vordering van de meest gerede partij ingesteld bij de familierechtbank (artikel 1207 Ger.W.).
8.
De meest voorkomende vormen van toevallige mede-eigendom zijn de onverdeeldheid ingevolge het openvallen van een nalatenschap of ingevolge het beëindigen van een relatie (al dan niet binnen het huwelijk).
B. Bevoegdheden van de mede-eigenaars ten aanzien van de onverdeelde zaak 9.
Ingevolge artikel 577-2 B.W. worden er enkele bevoegdheden en plichten toegekend aan elke mede-eigenaar met betrekking tot de onverdeelde zaak.
a. Bijdrage in de lasten (artikel 577-2, §3 en §7 B.W.) 10. De mede-eigenaar heeft deel in de rechten en draagt bij in de lasten van de eigendom naar verhouding van zijn aandeel (artikel 577-2, §3 B.W.). 11
J. KOKELENBERG, T. VAN SINAY, V. SAGAERT, R. JANSEN, Overzicht van rechtspraak zakenrecht (2000-2008), TPR 2009, afl. 3, 1204; H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, V, Brussel, Bruylant, 1975, 1136, p.1002. 12 Cass. 20 september 2013, A.R. C.08.0018, concl. adv.-gen. HENKES, JLMB 2014, 1229, Pas. 2013, 1733, TBO 2014, 122, T.Not. 2014, 224. C. ENGELS, “Vrijwillig aangegane onverdeeldheid : pacta sunt vervanda ?”, T.Not. 2014, 198-207; J. VERSTRAETE, “De vordering om uit onverdeeldheid te treden. Vrijwillige versus toevallige onverdeeldheid.”, T.Not. 2014, 197-197. 13 V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 328.
3
Iedere mede-eigenaar draagt bij in de nuttige uitgaven tot behoud en tot onderhoud, alsook in de kosten van beheer, de belastingen en andere lasten betreffende de gemeenschappelijke zaak (artikel 577-2, §7 B.W.). De onverdeelde aandelen worden vermoed gelijk te zijn (artikel 577-2, § 2), tot bewijs van het tegendeel. Het gaat om een actuele verplichting van iedere deelgenoot die ook reeds tijdens de onverdeeldheid kan worden opgeëist. Indien het gaat om handelingen die bevoegd door één mede-eigenaar gesteld werden of met instemming van alle mede-eigenaars plaatsvonden is er geen discussie mogelijk. In de mate er evenwel werken zijn uitgevoerd door één mede-eigenaar die niet noodzakelijk waren voor het behoud en ook niet kaderen in een voorlopig beheer kan hij hiervoor enkel aanspraak maken op een vergoeding indien de rechter het nut ervan erkent.14 Indien bv. één van de mede-eigenaars een gemeenschappelijk woonkrediet alleen terugbetaalt, dan heeft hij een vordering op de andere mede-eigenaar(s) om diens bijdrage hierin, naar evenredigheid van diens aandeel, op te eisen.15 De desbetreffende mede-eigenaar hoeft dus niet meteen te dagvaarden in uit onverdeeldheidtreding om dergelijke vordering te kunnen stellen. Geschillen inzake gebruik, genot, onderhoud, behoud of beheer van het gemeenschappelijk goed in geval van mede-eigendom behoren tot de exclusieve bevoegdheid van de Vrederechter, ongeacht het bedrag van de vordering (artikel 591, tweede lid Ger.W.). b. Gebruik en genot van de gemeenschappelijke zaak (artikel 577-2, §5, lid 1 B.W.) 11. De mede-eigenaar heeft recht op het gebruik en het genot van de gemeenschappelijke zaak, overeenkomstig haar bestemming en in zover zulks met het recht van zijn deelgenoten verenigbaar is (artikel 577-2, §5, lid 1 B.W.). Zo kan een mede-eigenaar bijvoorbeeld a rato van zijn rechten de natuurlijke en burgerlijke (bv. huurgelden) vruchten die de zaak voortbrengt, innen. Een afwijkende overeenkomst of zelfs de verjaring kan een afwijkende vruchtenverdeling doen ontstaan.16 Het exclusieve gebruik door een deelgenoot van het onverdeeld onroerend goed en het eventueel verschuldigd zijn van een woonstvergoeding wordt hierna uitvoerig besproken onder punt C. Het gaat hier louter om de materiële handelingen van gebruik en genot, niet om de juridische handelingen (bv. de verhuring). Wel kunnen de deelgenoten op basis van dit gebruiks- en genotsrecht rechtsvorderingen instellen zonder instemming van de andere deelgenoten om de uitoefening van die materiële handelingen te vrijwaren, zoals het opeisen van de uitoefening van een erfdienstbaarheid, een vordering tot het uitzetten van krakers of het vorderen van een afpaling.17 c. Daden tot behoud en daden van voorlopig beheer van de gemeenschappelijke zaak (artikel 577-2, §5, lid 2 B.W.)
14
V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 336. Cass. 2 februari 2012, RAGB 2012, 817, noot A. RENIERS, T. Fam. 2012, 207, noot L. VOET, T. Not. 2012, 537, noot S. VAN OOSTHUYSE. 16 H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Story-Scientia, 1997, 33. 17 V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 332. 15
4
12. Daden tot behoud van het goed en daden van voorlopig beheer kan hij (de medeeigenaar) wettig verrichten (artikel 577-2, §5, lid 2 B.W.). Een daad van behoud van het goed is een bewarende handeling die tot doel heeft het bestaan van een recht of van een zaak te vrijwaren of een dringend verlies te voorkomen, bv. : - het herstellen van een dak; - het stuiten van de verjaring; - het verzoek tot verzegeling of inventarisatie; - de premies van verzekeringen of de belastingen in verband met de gemeenschappelijk zaak betalen; - het oogsten van bederfbare vruchten; - … enz.18 Een daad van voorlopig beheer is deze die de andere mede-eigenaars geen noemenswaardig nadeel berokkent doordat zij hen niet verbinden of verarmen, bv. - een eis in kort geding tot aanduiding van een deskundige om een plaatsopname te laten doen; - de verkoop van voor bederf vatbare zaken; - … enz.19 Het onderscheid tussen daden van behoud en daden van voorlopig beheer is in de praktijk niet erg duidelijk. Het Hof van Cassatie geeft er de volgende definitie aan: “daden van behoud en voorlopig beheer zijn handelingen die ertoe strekken de zaak of haar vruchten tegen plotse of voorbijgaande nadelen of gebeurtenissen te beschermen of plotse of voorbijgaande voordelen van de zaak niet te laten voorbijgaan.”20 d. Andere daden van beheer en daden van beschikking van de gemeenschappelijke zaak (artikel 577-2, §6 B.W.) 13. Andere daden van beheer alsmede daden van beschikking moeten, om geldig te zijn, met medewerking van alle mede-eigenaars geschieden. Evenwel kan een der mede-eigenaars de overige noodzaken deel te nemen aan daden van beheer waarvan de rechter de noodzakelijkheid erkent (artikel 577-2, §6 B.W.). Voor wat betreft de andere daden van beheer, heeft deze unanimiteitsregel vooral betrekking op handelingen met betrekking huur- of pachtcontracten. Eén deelgenoot kan niet alleen een huur- of pachtcontract afsluiten met betrekking tot het gehele onverdeelde goed. Dergelijk contract afgesloten door één deelgenoot zal wel geldig zijn, maar niet tegenwerpelijk aan de andere mede-eigenaars.21 De huurder is in principe gebonden tot nakoming van de huurovereenkomst indien de andere mede-eigenaars hiermee akkoord gaan.22 Het instellen van een eis tot vervallenverklaring van het recht op pachthernieuwing bijvoorbeeld vereist de medewerking van alle mede-eigenaars. Indien de deelgenoten hun aandeel in een onverdeeld goed hebben verpacht aan een andere deelgenoot, zal deze als deelgenoot tevens akkoord moeten gaan met 18
H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Mede-eigendom, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Zakenrecht, 38 en de aldaar geciteerde rechtspraak en rechtsleer. 19 Cass. 9 juni 1978, Arr. Cass. 1978, 1191, RW 1978-79, 608; H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, 41 en de verwijzingen aldaar. 20 Cass. 9 juni 1978, Arr. Cass. 1978, 1191, RW 1978-79, 1608. 21 H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Story-Scientia, 1997, 44. 22 Cass. 28 juni 2013, TBO 2013, afl. 5, 228.
5
de eis die tegen hem ingeleid wordt tot vervallenverklaring van het recht op pachtvernieuwing. Wanneer de pachter-deelgenoot weigert zijn medewerking te verlenen, kunnen de andere deelgenoten zich overeenkomstig artikel 577-2, §6, lid 2 B.W. tot de rechter wenden om de deelgenoot te noodzaken zijn medewerking te verlenen indien de rechter de noodzakelijkheid ervan erkent.23 Daden van beheer die worden gesteld zonder het akkoord van de andere medeeigenaars, kunnen, volgens het Hof van Cassatie, toch geldig zijn, indien die deelgenoot bij een latere verdeling de uitsluitende eigendom van het betrokken goed toegewezen krijgt. Dit is het gevolg van het declaratoir karakter van de verdeling.24 Ook om daden van beschikking te stellen (bv. verkoop, schenking, legaat) heeft men, om geldig te zijn, de medewerking van alle andere mede-eigenaars nodig. 14. In principe kan een mede-eigenaar wel, zonder het akkoord van de overige medeeigenaars, beschikken (verkopen, legateren, schenken) over zijn onverdeelde rechten in een bepaald goed ten voordele van een derde, waardoor deze derde de hoedanigheid van mede-eigenaar overneemt (artikel 577-2, §4 B.W.). 15. Hierbij dient evenwel een onderscheid gemaakt te worden tussen een onverdeeldheid met boedel, een zgn. boedelgemeenschap en een onverdeeldheid zonder boedel, een zgn. zaakgemeenschap. Dit onderscheid is naar Belgisch recht van recente makelij.25 i.
Boedelgemeenschap
Een boedelgemeenschap is bv. een nalatenschap, een huwelijksgemeenschap (waarmee men het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen bij echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen kan gelijkstellen26), een maatschap of een feitelijke vereniging.27 Elke deelgenoot heeft een onverdeeld aandeel in alle activa en passiva van de boedel. De eenheid van de verdeling staat centraal in boedelgemeenschappen, wat betekent dat de verdeling van een onroerend goed daar slechts kan geschieden door de volledige boedel te vereffenen en te verdelen28, ook als na partiële vereffening de gemeenschap wordt herleid tot één goed.29 Dit probleem stelt zich niet bij andere vormen van onverdeeldheid, ook al hebben partijen meerdere goederen in onverdeeldheid (bv. de onverdeelde
23
H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, nr. 20, 46 en de verwijzingen aldaar. 24 Cass. 22 mei 1986, Arr. Cass. 1985-86, 1279, J.T. 1987, 352 en Pas. 1986, I, 1150; H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, 46. 25 R. JANSEN, Beschikkingsonbevoegdheid, Intersentia, 2009, nrs. 290 e.v. 26 Het is twijfelachtig of een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen bestaande uit één onroerend goed ook een boedelgemeenschap kan uitmaken. In Nederland heeft de Hoge Raad beslist dat dit niet het geval is; in België is de rechtsleer verdeeld (R. JANSEN, Beschikkingsonbevoegdheid, Intersentia, 2009, voetnoot nr. 739). 27 H. CASMAN, “Enkele open vragen omtrent beschikkingsbevoegdheden over onverdeelde zaken”, in Liber amicorum G. Baeteman, Story-Scientia, 1997, 3-15; R. JANSEN, Beschikkingsonbevoegdheid, Intersentia, 2009, nrs. 269 e.v. 28 R. JANSEN, Beschikkingsonbevoegdheid, Intersentia, 2009, nr. 325. 29 R. JANSEN, Beschikkingsonbevoegdheid, Intersentia, 2009, voetnoot nr. 741.
6
goederen tussen ex-echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen).30 Wij verklaren ons nader met enkele voorbeelden. Verkoop, schenking, legaat of hypotheekstelling van een onverdeelde zaak die afhangt van een boedel Verkoop van een onverdeelde zaak die afhangt van de boedel Een mede-eigenaar die wenst over te gaan tot verkoop van zijn aandeel in een onverdeelde zaak die van een boedel afhangt, kan dit niet zonder meer doen (bv. een onverdeeld aandeel van een onroerend goed dat afhangt van een nalatenschap). Indien de mede-eigenaar overgaat tot verkoop aan een derde van zijn aandeel in een onverdeelde zaak die tot een boedel behoort, zal deze verkoop enkel gevolgen hebben indien dat goed hem bij een latere verdeling wordt toebedeeld. Indien het goed aan een andere deelgenoot wordt toebedeeld, wordt de deelgenootverkoper geacht nooit eigenaar geweest te zijn (ingevolge het declaratief karakter van de verdeling) en had hij zijn onverdeeld deel nooit kunnen verkopen. De ongelukkige koper kan dan een vordering instellen tegen de deelgenoot-verkoper tot vrijwaring wegens uitwinning en de betaling eisen van de koopsom, de kosten en een eventuele schadevergoeding.31 In 2006 heeft het Hof van Cassatie zich moeten uitspreken over een dergelijke zaak in het zgn. tweede Molenaersarrest.32 Het Hof verduidelijkte dat er een onderscheid dient gemaakt te worden tussen de onverdeeldheid zonder boedel en de onverdeeldheid met boedel. In geval van een onverdeeldheid met boedel maakt de onverdeelde zaak deel uit van een onverdeelde boedel (bv. een nalatenschap, een ontbonden gemeenschappelijk vermogen, maatschap of feitelijke vereniging).33 De eenheid van verdeling en de verdeling in natura kunnen in het gedrang komen wanneer een derde de verdeling vordert van het goed waarin hij een aandeel heeft verworven.34 Dit probleem stelt zich niet bij een zaakgemeenschap. Het Hof van Cassatie oordeelde dat, wanneer een mede-erfgenaam zijn onverdeeld aandeel in een goed uit een ruimere nalatenschap verkoopt aan een derde, deze verkoop slechts voorwaardelijk is gelet op de uiteindelijke verdeling van de nalatenschap. De koper is dus slechts schuldeiser van de verkoper, wat hem toelaat overeenkomstig artikel 882 B.W. op de verdeling toe te zien.35 De verkoop van een aandeel dat deel uitmaakt van een ruimere onverdeeldheid kan aldus geen zakenrechtelijke uitwerking krijgen.36 30
A. MICHIELSENS en R. JANSEN, Notarieel executierecht, Intersentia, 2010, nr. 35, met verwijzingen. Artikel 1630 B.W. en Ch. DE WULF, Het opstellen van notariële akten. Deel IIa, Zakenrecht, overheidsvoorschriften vastgoed, Mechelen, Kluwer, 2007, 265. 32 Cass. 22 december 2006, RW 2006-07, 1411, noot S. MOSSELMANS, TBBR 2007, 365, noot R. JANSEN en M.E. STORME, T.Not. 2007, 315, noot; Gent 18 november 2004, TGR-TWR, 2006, 104. 33 R. JANSEN en M.E. STORME, “Zakenrechtelijke perikelen bij de verkoop van een aandeel in medeeigendom: Molenaers revisited”, noot onder Cass. 22 december 2006, TBBR 2007, (373), 377. 34 S. MOSSELMANS, “Verkoop van een onverdeeld aandeel in een nalatenschapsgoed”, noot onder Cass. 22 december 2006, RW 2006-07, (1412), 1412. 35 Over de toepassing van art. 882 B.W. op boedelgemeenschappen, lees : P.-J. DE DECKER, “Art. 882 BW: schuldeisers binnen de verdeling, zwak of machtig?”, RW 2012-13, 82 e.v. 36 R. JANSEN en M.E. STORME, “Zakenrechtelijke perikelen bij de verkoop van een aandeel in medeeigendom: Molenaers revisited”, noot onder Cass. 22 december 2006, TBBR 2007, (373), 378. 31
7
Een andere manier van beschikken over zijn aandeel in de onverdeelde zaak is de afstand van een aandeel in een overdeelde zaak ten voordele van een andere mede-eigenaar. Hierbij maakt het niet uit of het onverdeeld goed deel uitmaakt van een boedel of niet aangezien er geen derde wordt betrokken bij de onverdeeldheid. De eenheid van verdeling en de verdeling in natura komen niet in gedrang. Op dergelijke afstand van onverdeelde delen is het hierboven bespreken cassatie-arrest niet van toepassing. De afstandhouder komt gewoon in de plaats van de afstanddoener. Het blijven steeds de oorspronkelijke deelgenoten, weliswaar met minder in aantal, die nog steeds de verdeling in natura kunnen verkrijgen. 37 Legaat van een onverdeelde zaak die afhangt van de boedel De meerderheidstrekking in de rechtsleer bepaalt dat een legaat van een onverdeelde zaak die afhangt van een boedel enkel uitwerking zal hebben indien het goed bij een latere verdeling in de kavel van de testator wordt gelegd. Het declaratieve karakter van de verdeling (artikel 883 B.W.) is hierop ten volle van toepassing.38 Er bestaat evenwel geen eenduidigheid over de vraag of de legataris recht heeft op de waarde van het gelegateerde aandeel indien het goed niet wordt toebedeeld aan de testator. Er bestaan twee strekkingen in de rechtsleer. De eerste strekking is van oordeel dat de legataris enkel recht heeft op een vervanging in waarde indien dit uitdrukkelijk in het testament is bepaald of duidelijk kan worden afgeleid uit de omstandigheden.39 De andere strekking is van oordeel dat de legataris in principe recht moet hebben op de waarde van het gelegateerde aandeel tenzij het tegendeel is bedongen.40 Vanuit een praktisch oogpunt is het aan te bevelen voor een legaat van een onverdeeld aandeel in een goed dat tot een boedel behoort de vraag te stellen aan de testator en, wanneer dit strookt met zijn inzichten, uitdrukkelijk te vermelden in het testament dat, wanneer het legaat geen uitwerking zou krijgen ten gevolge van de latere verdeling, de waarde van het gelegateerde goed in de plaats komt.41 Schenking van een onverdeelde zaak die afhangt van de boedel Ook ingeval van schenking van een onverdeelde zaak die afhangt van de boedel zal de uitvoering van deze schenking afhankelijk zijn van het resultaat van de latere verdeling (en dit ingevolge het declaratieve karakter van de verdeling – artikel 883 B.W.). Zoals bij een legaat zijn er twee strekkingen over het lot van dergelijke schenking indien het goed niet aan de deelgenoot-schenker wordt toebedeeld en is het aanbevolen in de schenkingsakte te voorzien of de begiftigde
37
Antwerpen, 26 mei 2003, T.Not. 2004, 165; J. KOKELENBERG, T. VAN SINAY, V. SAGAERT, R. JANSEN, Overzicht van rechtspraak zakenrecht (2000-2008), TPR 2009, afl. 3, 1230. 38 Ch. DE WULF, Het opstellen van notariële akten. Deel IIa, Zakenrecht, overheidsvoorschriften vastgoed, Mechelen, Kluwer, 2007, 268-269; Ch. DE WULF, Schenking van onverdeelde rechten, in Verslagen en debatten van het Comité voor Studie en Wetgeving, Bruylant, 2008, dossier 4378, 225. 39 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, Brussel, Bruylant, 1944, 341. 40 A. SCHICKS en A. VANISTERBEEK, Traité Formulaire de la pratique notariale, Dl. IV, Brussel, 1927, 693. 41 Ch. DE WULF, Schenking van onverdeelde rechten, in Verslagen en debatten van het Comité voor Studie en Wetgeving, Bruylant, 2008, dossier 4378, 226.
8
een vergoeding krijgt in waarde wanneer ten gevolge van de verdeling de schenking niet uitvoerbaar is. 42 Hypotheekstelling van een onverdeelde zaak die afhangt van de boedel Als uitgangspunt geldt ook hier dat iedere deelgenoot het recht heeft om zijn aandeel in een onroerend goed met hypotheek te bezwaren (artikel 577-2 § 4 B.W.). Een dergelijke hypotheek is een actuele hypotheek, maar als het onroerend goed bij de verdeling niet valt in de kavel van de deelgenoot die het recht had verleend wordt de hypotheek geacht verleend te zijn door een beschikkingsonbevoegde, waardoor het recht geen uitwerking kan krijgen.43 Bezwaart een deelgenoot zijn aandeel, dan zal de hypothecaire schuldeiser zijn preferentierecht enkel behouden als het goed aan deze deelgenoot wordt toebedeeld, waarbij er in de rechtsleer wel een controverse bestaat over de omvang van de hypotheek (het onverdeeld aandeel of het volledige goed).44 Indien de deelgenoot-hypotheekverlener bij een verdeling in natura van de boedelgemeenschap een ander onroerend goed krijgt toebedeeld treedt er derhalve geen subrogatie in van de hypotheek op het ander verkregen goed. Bij toebedeling aan een andere deelgenoot met opleg voorziet artikel 1561, derde lid Ger.W., in afwijking van het gemeen recht, in subrogatie van de rechten van de hypothecaire schuldeiser op de opleg toekomende aan de deelgenoothypotheekverlener. Dergelijke subrogatie treedt ook op bij veiling, waarbij het goed wordt toebedeeld aan een derde-koper en de prijs vervolgens wordt verdeeld tussen de deelgenoten ; in deze hypothese gaat ingevolge artikel 1561, tweede lid Ger.W. het recht van de hypothecaire schuldeiser over op het aandeel van de deelgenoot-hypotheekverlener in de prijs. Verkoop, schenking, legaat of hypotheekstelling van een aandeel in een boedel Verkoop van een aandeel in een boedel Een aandeel in een gehele boedel (bv. het volledige aandeel in een nalatenschap) kan door een mede-eigenaar verkocht worden zonder medewerking van de andere mede-eigenaars. Indien een erfgenaam zijn aandeel in een nalatenschap wenst te verkopen, kan dit wel het voorwerp uitmaken van “herkoop” of “naasting”. Artikel 841 B.W. bepaalt: “Ieder die, ook al is hij bloedverwant van de overledene, niet zijn erfgerechtigde is, en aan wie een mede-erfgenaam zijn recht op de nalatenschap heeft overgedragen, kan uit de verdeling worden geweerd, hetzij door alle mede-erfgenamen, hetzij door enkele, mits de prijs van de overdracht hem wordt terugbetaald.”
42
Ch. DE WULF, Het opstellen van notariële akten. Deel IIa, Zakenrecht, overheidsvoorschriften vastgoed, Mechelen, Kluwer, 2007, 274; Ch. DE WULF, Schenking van onverdeelde rechten, in Verslagen en debatten van het Comité voor Studie en Wetgeving, Bruylant, 2008, dossier 4378, 219 e.v. 43 R. JANSEN, Beschikkingsonbevoegdheid, Intersentia, 2009, nr. 304. 44 R. JANSEN, Beschikkingsonbevoegdheid, Intersentia, 2009, nr. 307.
9
Dit artikel is enkel van toepassing op de verkoop van erfrechtelijke rechten en bijvoorbeeld niet bij de verkoop van de onverdeelde rechten in een ontbonden huwgemeenschap.45 Deze herkoop of naasting doet geen afbreuk aan de principiële beschikkingsbevoegdheid van de deelgenoot (overeenkomstig artikel 577-2, §4 B.W.). De deelgenoot kan zijn aandeel in de nalatenschap verkopen, maar de overige deelgenoten kunnen de ongewenste inmenging van een derde verhinderen.46 Legaat van een aandeel in een boedel Elke deelgenoot kan zijn aandeel in een boedel geheel of voor een evenredig deel legateren aan een deelgenoot of een derde. Schenking van een aandeel in een boedel Ook kan elke deelgenoot zijn aandeel in een boedel geheel of voor een evenredig aandeel schenken aan een deelgenoot of een derde. De begiftigde wordt dan in de plaats gesteld in al de rechten van de schenker ten aanzien van de verdere verrichtingen van vereffening-verdeling (samenstelling van de kavels, declaratief karakter van de verdeling, enz.).47 Hypotheekstelling van een aandeel in een boedel Men kan, omwille van het specialisatiebeginsel dat eigen is aan alle hypotheken, geen aandeel in een onverdeelde boedel an sich in hypotheek geven.48 Derhalve verwijzen wij naar hogervermelde hypothese van een hypotheekstelling op een onverdeelde zaak die afhangt van de boedel, die hier dus noodzakelijkerwijze mutatis mutandis van toepassing is. ii.
Zaakgemeenschap
Verkoop van een onverdeelde zaak die niet tot een boedel behoort Een mede-eigenaar die zijn aandeel in een onverdeeld goed dat niet tot een boedel behoort wenst te verkopen of af te staan aan een andere mede-eigenaar kan dit doen zonder medewerking van de overige mede-eigenaars. Artikel 883 B.W. betreffende het declaratieve karakter van de verdeling heeft hierop geen invloed. Indien de mede-eigenaar zijn aandeel in het onverdeelde goed dat geen deel uitmaakt van een boedel verkoopt, verdwijnt hij als mede-eigenaar en komt de koper effectief in zijn plaats. 45
Ch. DE WULF, Het opstellen van notariële akten. Deel IIa, Zakenrecht, overheidsvoorschriften vastgoed, Mechelen, Kluwer, 2007, 263. 46 H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Antwerpen, Story-Scientia, 1997, 22. 47 Ch. DE WULF, Schenking van onverdeelde rechten, in Verslagen en debatten van het Comité voor Studie en Wetgeving, Bruylant, 2008, dossier 4378, 219 e.v. 48 De Hypotheekwet voorziet in een formele afbakening van de hypotheek in tweeërlei opzicht : zowel de gehypothekeerde goederen als de bedragen die door de hypotheek worden gewaarborgd moeten, zowel in de akte houdende hypotheekstelling zelf (art. 78 en 80 Hyp. W.) als in de inschrijvingsborderellen (art. 83, 4º en 83, 5º Hyp. W.) vermeld worden.
10
Legaat van een onverdeelde zaak die niet tot een boedel behoort Het legaat van een onverdeelde zaak die niet tot een boedel behoort is geldig. De legataris treedt dan in de rechten en plichten van de testator.49 Schenking van een onverdeelde zaak die niet tot een boedel behoort Ook een schenking van een onverdeelde zaak die niet tot een boedel behoort is geldig.50 Hypotheekstelling van een onverdeelde zaak die niet tot een boedel behoort Dergelijke hypotheek is eveneens geldig, maar er dient rekening te worden gehouden met artikel 1561, tweede en derde lid Ger.W., te weten : “In geval van veiling gaat het recht van de hypothecaire schuldeiser over op het aandeel van de schuldenaar in de prijs, onverschillig wie de verkrijger is, doch met uitzondering van de medeveiler wiens onverdeeld aandeel hypotheek bezwaard was. In geval van verdeling met opleg worden de sommen die de deelgenoot gehouden is uit te keren, aangewend tot voldoening van de bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen die deze eigenschap zouden verliezen, en wel volgens de rang van die schuldvorderingen op het ogenblik van de verdeling.” Dit leidt tot het volgende resultaat : a) bij toebedeling van het goed aan de deelgenoot die de hypotheek had verstrekt is de hypotheek beschikkingsbevoegd gevestigd ; er is wel een controverse in de rechtsleer over de omvang van de hypotheek (het onverdeeld aandeel of het volledige goed);51 b) bij toebedeling van het goed aan een derde-koper, waarbij de prijs wordt verdeeld tussen de deelgenoten, gaat ingevolge artikel 1561, tweede lid Ger.W. het recht van de hypothecaire schuldeiser over op het aandeel van de schuldenaar-hypotheekvestrekker in de prijs (zakelijke subrogatie); c) bij toebedeling van het goed aan een andere deelgenoot dan diegene die op zijn aandeel hypotheek had gevestigd vervalt de hypotheek ; de verkrijgende deelgenoot ontvangt het goed vrij van alle zakelijke lasten die door de andere mede-eigenaars waren gevestigd. Er is wel overwijzing op de oplegsom die toekomt aan de deelgenoothypotheekvestrekker ten behoeve van de hypothecaire schuldeiser ingevolge artikel 1561, derde lid Ger.W.52 C. Exclusieve bewoning door een mede-eigenaar van een onverdeeld onroerend goed – woonstvergoeding
49
Ch. DE WULF, Het opstellen van notariële akten. Deel IIa, Zakenrecht, overheidsvoorschriften vastgoed, Mechelen, Kluwer, 2007, 267. 50 Ch. DE WULF, Het opstellen van notariële akten. Deel IIa, Zakenrecht, overheidsvoorschriften vastgoed, Mechelen, Kluwer, 2007, 272. 51 R. JANSEN, Beschikkingsonbevoegdheid, Intersentia, 2009, nr. 307. 52 R. JANSEN, Beschikkingsonbevoegdheid, Intersentia, 2009, nr. 318.
11
16. Overeenkomstig artikel 577-2, §5 B.W. heeft elke mede-eigenaar het recht om de gemeenschappelijke zaak te gebruiken en het genot ervan te hebben. Elke medeeigenaar heeft aldus het recht om het onroerend goed (voorwerp van de onverdeeldheid) te bewonen. Echter, alle mede-eigenaars hebben dit recht. De vraag stelt zich aldus of een mede-eigenaar die het onroerend goed exclusief bewoont een vergoeding, de zogenaamde woonstvergoeding, verschuldigd is aan de andere mede-eigenaars die geen gebruik kunnen maken van hun recht op bewoning van het onverdeeld onroerend goed ? Er dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen de woonstvergoeding in een niet-huwelijksrechtelijke context en de woonstvergoeding tussen (ex-) echtgenoten in een huwelijksrechtelijke context. 17. Woonstvergoeding in een niet-huwelijksrechtelijke context In het arrest van 19 september 2011 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat “de deelgenoot die alleen het onverdeeld goed heeft gebruikt en het exclusief genot ervan heeft gehad, een vergoeding verschuldigd is aan de andere deelgenoot in verhouding tot hun aandeel in de opbrengstwaarde van dit goed”.53 Het recht op woonstvergoeding wordt door het Hof van Cassatie gesteund op artikel 577-2, §5, eerste lid en artikel 577-2, §3 B.W. De vraag die zich hierbij stelt is of de mede-eigenaar die het onverdeelde goed alleen bewoont wel een vergoeding verschuldigd is wanneer hij geen schuld heeft aan het feit dat de andere mede-eigenaars hun gebruiks- en genotsrecht niet uitoefenen. In het arrest van 19 september 2011 ging het over twee broers die een onroerend goed hadden gekocht (met tontinebeding) en het samen bewoonden. Na enige tijd leert één van de broers een partner kennen die ook in de woning komt wonen. De verstandhouding tussen de broers wordt hierdoor verstoord en de ene broer verlaat het onroerend goed samen met zijn partner. De broer die de woning is blijven bewonen stelt drie jaar later een vordering in tot betaling van de kosten betreffende de woning. De andere broer laat het hier niet bij en stelt op zijn beurt een tegenvordering in tot betaling van een gebruiksvergoeding (de zogenaamde woonstvergoeding) voor de periode waarin de bewonende broer de woning exclusief bewoond heeft. De bewonende broer werpt op dat hij geen schuld heeft aan het feit dat zijn broer geen gebruik in natura heeft genoten, en dat hij een dergelijk gebruik evenmin heeft verhinderd.54 Het Hof van Cassatie oordeelt “dat het onderdeel dat ervan uitgaat dat zelfs als de eiser alleen het genot en het gebruik van de mede-eigendom heeft, aan de verweerder niet het genot van de mede-eigendom kan worden toegekend in de vorm van een vergoeding als de eiser geen schuld heeft aan de omstandigheid dat de verweerder zijn recht op genot en gebruik niet in natura heeft uitgeoefend, faalt naar recht.”
53
Cass. 19 september 2011, RABG 2012, 315, noot B. VERLOOY, RW 2012-13, noot D. MICHIELS, TBO 2012, 110. Hiermee bevestigt het Hof van Cassatie zijn eigen rechtspraak: zie bv. Cass. 18 mei 2009, Arr.Cass. 2009, 1308, concl. R. MORTIER. 54 N. CARETTE en K. SWINNEN, “Actuele ontwikkelingen zakenrecht 2011-2012” in R. BARBAIX en N. CARETTE (eds.), Tendensen vermogensrecht 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 65; B. VERLOOY, “Tontine, mede-eigendom en genotsvergoeding” (noot onder Cass. 19 september 2011), RABG 2012, 316 ev.
12
De omvang van de woonstvergoeding wordt in het algemeen bepaald op basis van de huurwaarde van het onverdeelde goed.55 Volgens het Hof van Cassatie is de mede-eigenaar, die het onverdeelde goed exclusief bewoont, een vergoeding verschuldigd aan de andere mede-eigenaar “in verhouding tot hun aandeel in de opbrengstwaarde” van het onverdeeld goed. 18. Woonstvergoeding in een huwelijksrechtelijke context In het raam van echtelijke moeilijkheden kan de familierechtbank als voorlopige maatregel aan één van de echtgenoten het exclusieve genot van de gemeenschappelijke gezinswoning toekennen. Indien daarna het echtscheidingsvonnis wordt uitgesproken, is het huwelijksvermogensstelsel van gemeenschap van goederen ontbonden en ontstaat er een post-communautaire onverdeeldheid die beheerst wordt door de regels van de gewone medeeigendom.56 Indien men aldus per analogie de principes zou toepassen van de woonstvergoeding zoals hierboven uiteengezet bij de gewone mede-eigendom, zou de ex-echtgenoot die het exclusieve genot heeft gehad voor de periode waarin er tussen de ex-echtgenoten een post-communautaire onverdeeldheid heeft bestaan, een woonstvergoeding verschuldigd zijn aan de andere echtgenoot.57 Het exclusief gebruik van het goed door de ene echtgenoot-deelgenoot doet afbreuk aan de rechten van de andere echtgenoot-deelgenoot en geeft bijgevolg aanleiding tot een vergoeding.58 De rechtspraak en de rechtsleer denken daar evenwel anders over. Dit heeft te maken met het feit dat er tussen echtgenoten een hulp- en bijstandsverplichting geldt (artikel 213 B.W.). Deze regels interfereren met de gemeenrechtelijke regels inzake mede-eigendom, en aldus inzake de woonstvergoeding. De gevolgen van een echtscheiding, enerzijds de persoonsrechtelijke gevolgen van de echtscheiding en anderzijds de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding van de ex-echtgenoten, hebben een verschillende temporele werking. Bij een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting zullen de echtgenoten voor wat hun persoonsrechtelijke gevolgen betreft gehuwd blijven tot 55
K. SWINNEN, “Is een mede-eigenaar die het onverdeelde onroerend goed exclusief bewoont een woonstvergoeding verschuldigd aan de overige mede-eigenaar(s)?”, in W. PINTENS (ed.) en Ch. DECLERCK (ed.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 139 en de verwijzingen aldaar: Rb. Charleroi, 14 oktober 1999, JLMB 2001, 563; Rb. Veurne 8 maart 1991, RW 1991-92, 1470, noot A. VERBEKE; Ch. DECLERCK en S. MOSSELMANS, “Vereffening en verdeling in vraag gesteld”, NFM 2012, 170; W. DE MULDER, “De bezettingsvergoeding verschuldigd wegens het exclusief gebruik van de gezinswoning tijdens de echtscheidingsprocedure”, TBBR 1988, 373; P. HOFSTRÖSSLER, “De woonstvergoeding: enkele kritische bedenkingen”, TPR 1990, 1542; W. PINTENS, Ch. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 264; S. MOSSELMANS, “Tempering van de in beginsel verschuldigde woonstvergoeding in het kader van de vereffening-verdeling van een huwelijksgemeenschap na echtscheiding op grond van bepaalde feiten, NFM 2001, 72-73; B. VERDICKT, “De woonstvergoeding. De klassieke leer (opnieuw) bevestigd”, Nieuwsbrief Notariaat 2010, afl. 5, 3. 56 K. SWINNEN, “Is een mede-eigenaar die het onverdeelde onroerend goed exclusief bewoont een woonstvergoeding verschuldigd aan de overige mede-eigenaar(s)?”, in W. PINTENS (ed.) en Ch. DECLERCK (ed.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 140 en de verwijzingen aldaar. 57 K. SWINNEN, “Is een mede-eigenaar die het onverdeelde onroerend goed exclusief bewoont een woonstvergoeding verschuldigd aan de overige mede-eigenaar(s)?”, in W. PINTENS (ed.) en Ch. DECLERCK (ed.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 141. 58 R. BARBAIX, “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht” in R. BARBAIX en N. CARETTE (eds.), Tendensen vermogensrecht 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 13.
13
de dag waarop het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 1278, eerste lid Ger.W.). Wat de vermogensrechtelijke gevolgen betreft werkt de echtscheiding echter terug tot op de dag waarop de eerste echtscheidingseis werd ingesteld (artikel 1278, tweede lid Ger.W.). Dat de echtscheiding voor wat betreft de vermogensrechtelijke gevolgen terugwerkt tot op de dag van de inleiding van de echtscheidingseis, betekent dat vanaf dat ogenblik het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten ontbonden is en er een post-communautaire onverdeeldheid ontstaat. Dat echtgenoten voor wat betreft de persoonsrechtelijk gevolgen gehuwd blijven tot op de dag van het in het kracht van gewijsde gaan van het vonnis, betekent dat zij elkaar tot dat ogenblik hulp en bijstand verschuldigd zijn.59 Voor de periode tussen het instellen van de eis en het in kracht van gewijsde gaan van het echtscheidingsvonnis, zullen de regels in verband met de persoon van de echtgenoten nog beheerst worden door het huwelijksvermogensrecht, terwijl de goederen van de echtgenoten door de regels inzake de gewone medeeigendom worden beheerst. De hulp- en bijdrageplicht (artikel 213 B.W.) blijft dus gelden tussen de echtgenoten tot het in kracht van gewijsde gaan van het echtscheidingsvonnis. De meest gegoede partij zal aldus de minst gegoede partij in zijn levensstandaard moeten laten delen.60 Dit kan verkregen worden door de betaling van een onderhoudsgeld, maar ook door de verschaffing van het exclusieve genot van de gezinswoning,… De vraag stelt zich dan of de echtgenoot-deelgenoot die de gezinswoning exclusief blijft bewonen dan wel nog een woonstvergoeding verschuldigd is. Het Hof van Cassatie heeft zich hierover uitgesproken in een arrest van 2 februari 2012 61 in volgende bewoordingen : “De enkele omstandigheid dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in zijn beschikking genomen op grond van artikel 1280 Gerechtelijk Wetboek geoordeeld heeft over de bijdrage van de partijen in de kosten voor onderhoud en opvoeding van de kinderen en over de bijdrage in de lasten met betrekking tot het woonkrediet, rekening houdend met alle gegevens waaronder de behuizing van de partijen en het uitsluitend genot van de gezinswoning aan de verweerder toekent, houdt niet in dat de rechter, die uitspraak doet over de vereffening-verdeling, niet kan oordelen dat de echtgenoot die tijdens de echtscheidingsprocedure alleen het genot van de gezinswoning had een vergoeding verschuldigd is voor dit genot.” Het Hof van Cassatie heeft dus geoordeeld dat er een onderscheid gemaakt dient te worden tussen twee situaties. Er dient nagegaan te worden of het exclusieve genot van de gezinswoning als een bijzondere wijze van nakoming van de hulp- en bijstandsverplichting kan beschouwd worden dan wel als een voorlopige bestuursmaatregel werd toegekend. 59
R. BARBAIX, “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht” in R. BARBAIX en N. CARETTE (eds.), Tendensen vermogensrecht 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 13. 60 K. SWINNEN, “Is een mede-eigenaar die het onverdeelde onroerend goed exclusief bewoont een woonstvergoeding verschuldigd aan de overige mede-eigenaar(s)?”, in W. PINTENS (ed.) en Ch. DECLERCK (ed.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 141 en de verwijzingen aldaar: H. CASMAN, “Hoofdstuk 2. Opsomming der huwelijksverplichtingen” in Huwelijksvermogensrecht, I, Mechelen, Kluwer, 1996,10; J. GERLO, “Echtscheiding, onderhoudsgeld en woonstvergoeding. Een poging tot vereenvoudiging” in Liber Amicorum Christian DE WULF, Brugge, die Keure, 2013, 139; P. Senaeve, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2011, 512; A. SIBIET, “De woonstvergoeding, wie ziet het bos nog door de bomen?(1)”, NFM 2006, 311. 61 Cass. 2 februari 2012, RW 2012-13, 1212, Pas. 2012, 243, T.Fam. 2012, 207, noot L. Voet; T.Not. 2012, 537, noot S. VAN OOSTHUYSE.
14
i. Bijzondere wijze nakoming hulp- en bijstandsverplichting Indien de echtgenoot het exclusieve genot van de gezinswoning heeft toegekend gekregen in het raam van de hulp- en bijstandsverplichting, zal dit gebruik en genot dienen aangerekend te worden in de beheersrekening. Hoe gebeurt dit concreet ? De huurwaarde van het goed zal toegevoegd worden aan de vruchten en inkomsten van de post-communautaire onverdeeldheid. Iedere echtgenoot maakt aanspraak op de helft van de totaliteit van deze inkomsten van de postcommunautaire onverdeeldheid. De echtgenoot die het exclusieve gebruik en genot van de gezinswoning uit de post-communautaire onverdeeldheid kreeg, zal deze huurwaarde aanrekenen op zijn aandeel (aldus de helft) in de vruchten en inkomsten van de post-communautaire onverdeeldheid: - indien de genoten huurwaarde lager is dan het aandeel van de echtgenootgenieter in de vruchten en inkomsten van de post-communautaire onverdeeldheid, heeft de echtgenoot-genieter nog recht op het verschil tussen de helft van de vruchten en inkomsten van de post-communautaire onverdeeldheid en de waarde van het reeds genoten voordeel; - indien de genoten huurwaarde even groot is dan het aandeel van de echtgenootgenieter in de vruchten en inkomsten van de post-communautaire onverdeeldheid, hebben de echtgenoten niets meer te vorderen van mekaar; - indien de genoten huurwaarde groter is dan het aandeel van de echtgenootgenieter in de vruchten en inkomsten van de post-communautaire onverdeeldheid, heeft de echtgenoot-genieter geen bijkomende aanspraken meer. De andere echtgenoot heeft echter evenmin een vordering tot teruggave tot beloop van het excedent. Dit excedent is definitief toegekend in het raam van de hulp- en bijdrageplicht van de echtgenoot en vormt dus een bijdrage in natura in de lasten van het huwelijk.62 ii. Voorlopige bestuursmaatregel Indien de exclusieve bewoning van de gezinswoning door één van de echtgenoten-deelgenoten als een voorlopige bestuursmaatregel wordt aanzien, zal er steeds een woonstvergoeding verschuldigd zijn.63 Hierbij dient er gehandeld te worden overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels inzake mede-eigendom. D. Beëindiging van de onverdeeldheid – overeenkomst om in onverdeeldheid te blijven a. Beëindiging van de onverdeeldheid door verdeling (artikel 815, eerste lid B.W.)
62
R. BARBAIX, “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht” in R. BARBAIX en N. CARETTE (eds.), Tendensen vermogensrecht 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 14-15. 63 K. SWINNEN, “Is een mede-eigenaar die het onverdeelde onroerend goed exclusief bewoont een woonstvergoeding verschuldigd aan de overige mede-eigenaar(s)?”, in W. PINTENS (ed.) en Ch. DECLERCK (ed.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 142 en de verwijzingen aldaar: Antwerpen 26 juni 2001, AJT 2001-02, 997, noot S. MOSSELMANS; R. BARBAIX, “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht” in R. BARBAIX en N. CARETTE (eds.), Tendensen vermogensrecht 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013; W. PINTENS, Ch. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 266.
15
19. De onverdeeldheid wordt beëindigd door verdeling.64 Overeenkomstig artikel 577-2, §8 B.W. is de verdeling van de gemeenschappelijke zaak onderworpen aan de regels die bepaald zijn in de titel “Erfenissen” van het Burgerlijk Wetboek. Dit is onder meer artikel 826 B.W. waar het beginsel van de verdeling in natura beschreven staat alsook artikel 883 B.W. aangaande het declaratieve karakter van de verdeling. Ook artikel 815 B.W. maakt deel uit van deze bepalingen. Dit artikel, dat enkel op toevallige en niet op andere onverdeeldheden van toepassing is, bepaalt dat niemand kan gedwongen worden in onverdeeldheid te blijven zodat elke medeeigenaar de verdeling te allen tijde kan vorderen. Deze vordering tot verdeling is onverjaarbaar.65 Het zijn de deelgenoten zelf die zich op deze regel kunnen beroepen alsook, ingevolge artikel 1561, eerste lid Gerechtelijk Wetboek, de persoonlijke schuldeisers. Zij kunnen tevens de verdeling vorderen van de onverdeelde onroerende aandelen op voorwaarde dat zij de onverdeeldheidsovereenkomst gesloten voor de vordering tot verdeling in acht nemen.66 Een belangrijk uitgangspunt bij de verdeling is het principe van de ondeelbaarheid. Dit betekent dat alle deelgenoten en alle goederen van de onverdeeldheid bij de verdeling moeten betrokken worden, zodat een gedeeltelijke verdeling enkel mogelijk is met instemming van alle deelgenoten.67 20. De toepassing van artikel 815 B.W. is in de volgende gevallen door de wetgever uitgesloten, te weten : - onverdeelde goederen ten titel van bijzaak (artikel 577-2, §9 B.W.). Dit zijn onverdeelde onroerende goederen die een bijzaak vormen aan een privatief goed (bijvoorbeeld de gemeenschappelijke delen bij appartementsmedeeigendom zoals de grond, de muren, de daken, de nutsleidingen,…). Zolang deze onverdeelde goederen hun nut behouden voor de individuele goederen, kan artikel 815 B.W. niet van toepassing zijn (zie infra); - artikel 215 B.W.: een echtgenoot kan niet beschikken over zijn onverdeeld aandeel in de gezinswoning zonder toestemming van de andere echtgenoot. Deze bepaling wordt zo geïnterpreteerd dat evenmin eenzijdig de verdeling kan worden geëist van de gezinswoning68; - verdeling van kleine nalatenschappen (artikel 3 wet 16 mei 1900 tot erfregeling van kleine nalatenschappen). Dit artikel bepaalt dat zo er onder de erfgenamen van de eerststervende echtgenoot, één of meer minderjarigen zijn, de onverdeeldheid van de goederen waarop de langstlevende echtgenoot een vruchtgebruik heeft verkregen, door de vrederechter gehandhaafd kan worden voor een termijn of voor achtereenvolgende termijnen, die niet verder zullen gaan dan de meerderjarigheid van de jongste minderjarige; - verdeling van een nalatenschap waarin zich een landbouwbedrijf bevindt (artikel 10 wet 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven); 64
De onverdeeldheid kan ook worden beëindigd door veiling, verjaring,… Gent 27 maart 1958, Rec.gén.enr.not. 1959, 236, T.Not. 1958,152; Rb. Brussel 16 maart 2001, JT 2001,506; H. DE PAGE, Traité, IX, p. 800, nr. 1085. 66 H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Story-Scientia, 1997, 57 en de verwijzingen aldaar. 67 V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 340. 68 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, p. 84, nr. 119. 65
16
-
zeeschepen (artikel 57 Zeewet); intellectuele eigendomsrechten.
21. Op de mogelijkheid steeds te verdeling te kunnen vorderen bestaat nog een uitzondering. De deelgenoten kunnen met name overeenkomen de verdeling voor een periode van ten hoogste vijf jaar uit te stellen. Voor iedere toevallige medeeigendom heeft de wetgever bepaald in artikel 815, tweede lid B.W. dat een beding om in onverdeeldheid te blijven slechts voor maximum vijf jaar verbindende kracht kan hebben tussen de partijen. De overeenkomst om in onverdeeldheid te blijven kan wel worden hernieuwd. Deze rechtsregel is van dwingend recht. Indien partijen aldus een overeenkomst sluiten om langer dan vijf jaar in onverdeeldheid te blijven, is deze overeenkomst niet nietig maar slechts verbindend voor een periode van vijf jaar.69 De overeenkomst zal dan slechts relatief nietig zijn voor de termijn die de vijf jaar overstijgt. b. Beëindiging van de onverdeeldheid door afstand / verdeling 22. De mede-eigendom kan tevens beëindigd worden door afstand. Hierbij doet de ene partij afstand van zijn (mede-eigendoms)recht ten voordele van de andere, waarbij de andere exclusief eigenaar wordt. Dit kan zowel bij zaak- als bij boedelgemeenschappen. Bij de verdeling moet rekening gehouden worden met artikel 887 B.W. waardoor iedere deelgenoot de nietigverklaring van de verdeling kan vorderen indien hij aantoont dat hij voor meer dan een vierde is benadeeld. Deze regel geldt niet bij een verdeling die deel uitmaakt van een EOT.70 De verdeling heeft declaratieve werking (artikel 883 B.W.). Dit betekent dat de verdeling een toestand tot stand brengt die moet worden geacht steeds de onderlinge rechtsverhouding tussen de deelgenoten te hebben weerspiegeld. Iedere mede-eigenaar wordt geacht onmiddellijk en van in den beginne eigenaar te zijn geweest van de goederen die in zijn kavel terechtkomen, en nooit rechten op de andere goederen te hebben gehad. Dit kan verstrekkende gevolgen hebben. Vermits deze declaratieve werking niet van openbare orde is kunnen partijen er contractueel wel van afwijken.71 Buiten de hypothese van de afstand ten behoeve van een andere mede-eigenaar kan ook de eenzijdige afstand vermeld worden als beëindigingswijze van de onverdeeldheid. De gevolgen daarvan zijn evenwel niet duidelijk 72 zodat dit in de praktijk niet echt voorkomt. c. Beëindiging van de onverdeeldheid door verjaring
69
R. JANSEN, ‘Commentaar bij artikel 815 B.W.’, in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl. 27. 70 Cass. 9 november 2012, RW 2012-2013, 1415, noot E. ADRIAENS, T. Fam. 2013, 131, noot V. HULPIAU. Zie ook D. MICHIELS, "Hoe definitief is de EOT-regelingsakte ?", in Patrimonium 2013, W. PINTENS en C. DECLERCK (eds), Intersentia, 2013, 165-176. 71 V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 343. 72 V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 348.
17
23. De onverdeeldheid kan tevens beëindigd worden door verjaring. De deelgenoot moet dan gedurende dertig jaar op ondubbelzinnige wijze bezit hebben genomen van de zaak op een manier die geen twijfel laat bestaan omtrent zijn aanspraken.73 § 2. Gedwongen of verplichte mede-eigendom 24. Bij een gedwongen of verplichte mede-eigendom sluit de aard of de bestemming van de onverdeelde zaak de idee van verdeling voor langere tijd uit (zie supra). Men maakt traditioneel een onderscheid tussen de gedwongen onverdeeldheid van goederen als bijzaak bestemd voor het gemeenschappelijk gebruik van twee of meer erven die aan verschillende personen toebehoren en de gedwongen onverdeeldheid ten titel van hoofdzaak die betrekking heeft op goederen bestemd voor het gebruik van een groep.74 A. Gedwongen mede-eigendom ten titel van hoofdzaak 25. Voorbeelden van gedwongen mede-eigendom ten titel van hoofdzaak zijn: - grafkelders en – monumenten. De grafconcessies worden geregeld door de Wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging. De mede-eigendom van de graftekens ontstaat wanneer de eigendom na het overlijden van de eigenaar op zijn erfgenamen is overgegaan of wanneer de oprichting doorgaat op kosten van meerdere personen. De grafplaats en het grafmonument maken evenwel geen deel uit van de gewone nalatenschap van de vergunninghouder. De naaste verwanten bekomen deze goederen als een vorm van familieonverdeeldheid. De bijzondere aard van deze mede-eigendom verzet zich tegen iedere verdeling75; - familiestukken. Dit zijn de goederen die voor de familie hoofdzakelijk een morele betekenis hebben. Bijvoorbeeld: portretten, diploma’s, … enz. Deze goederen zijn in principe niet onderworpen aan de normale rechtsregels van de erfrechtelijke devolutie. Deze familiestukken blijven in beginsel onverdeeld in handen van de familie (er kan wel testamentair over beschikt worden). Deze stukken dienen meestal in bewaring gegeven te worden aan één persoon76. B. Gedwongen mede-eigendom ten titel van bijzaak 26. Gedwongen mede-eigendom ten titel van bijzaak betreft zaken die accessoir noodzakelijk of nuttig zijn voor het gebruik of exploitatie van onroerende goederen die aan verschillende eigenaars toebehoren (bv. een steegje tussen huizen, een binnenplaats, een put, enz.).77 78 Ook de gemene muur (of mandeligheid) is een voorbeeld van dergelijke mede-eigendom.79
73
H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom Privaatrecht, V, Story-Scientia, 1997, 60 en de verwijzingen aldaar. 74 H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom Privaatrecht, V, Antwerpen, 1997, 66 en de verwijzingen aldaar. 75 H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom Privaatrecht, V, Story-Scientia, 1997, 68 en de verwijzingen aldaar. 76 H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom Privaatrecht, V, Story-Scientia, 1997, 69 en de verwijzingen aldaar. 77 H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom Privaatrecht, V, Story-Scientia, 1997, 70 en de verwijzingen aldaar.
in Beginselen van Belgisch in Beginselen van Belgisch in Beginselen van Belgisch in Beginselen van Belgisch in Beginselen van Belgisch
18
Bij een gedwongen mede-eigendom ten titel van bijzaak is het eigendomsrecht van de gemeenschappelijke zaak accessoir ten aanzien van de respectievelijke eigendomsrechten op de privatieve zaken. Zonder deze laatste kan het eerste eigendomsrecht immers niet bestaan. Ook de aandelen in het eigendomsrecht op de gemeenschappelijke zaak zijn accessoir aan het eigendomsrecht van de privatieve zaak waaraan zij specifiek zijn verbonden.80 27. Artikel 577-2, §9 B.W. bepaalt: “Onverdeelde onroerende goederen die bestemd zijn tot het gemeenschappelijk gebruik van twee of meer onderscheiden en aan verschillende eigenaars toebehorende erven, zijn echter niet vatbaar voor verdeling. Het aandeel in de onverdeelde onroerende goederen kan niet overgedragen, met zakelijke rechten bezwaard of in beslag genomen worden dan samen met het erf waarvan het onafscheidbaar is. De aan deze mede-eigendom verbonden lasten, met name de kosten van onderhoud, herstelling en vernieuwing, moeten worden omgeslagen naar evenredigheid van de respectieve waarde van elk privatief deel, tenzij wanneer de partijen beslissen die kosten om te slaan naar evenredigheid van het nut dat de gemeenschappelijke delen en diensten die deze kosten teweegbrengen, voor elk van de privatieve delen hebben. De partijen kunnen de waarde en het nut als criteria ook combineren. De bepalingen van deze paragraaf zijn van dwingend recht.” Artikel 577-2, §10 B.W. bepaalt verder: “In het geval van §9 staat het elke mede-eigenaar vrij op zijn kosten aan de gemeenschappelijke zaak veranderen aan te brengen, mits hij de bestemming daarvan niet wijzigt en aan de rechten van zijn deelgenoten geen afbreuk doet.” 28. De appartementsmede-eigendom vormt de voornaamste verschijningsvorm van de gedwongen mede-eigendom ten titel van bijzaak, en wordt in een volgend hoofdstuk beschreven (artikelen 577-3 tot 577-14 B.W.). 29. De rechtspraak en de rechtsleer nemen aan dat een losweg (of exploitatieweg) als een vorm van gedwongen mede-eigendom ten titel van bijzaak kan gekwalificeerd worden. Deze weg is gelegen op de grens van verschillende erven, waarvoor ze dienstbaar is, maar niet bestemd is voor doorgaand verkeer. Sinds het Cassatiearrest van 1841 wordt de weg vermoed ontstaan te zijn uit een wederzijdse overeenkomst tussen de eigenaars van de aanliggende erven.81 30. De rechtsregels met betrekking tot de gewone mede-eigendom worden aldus niet onverkort toegepast op deze accessoire en eeuwigdurende gedwongen medeeigendom. De artikelen 577-2, §1 tot 9 B.W. kunnen wel steeds een aanvullende betekenis hebben voor de gedwongen mede-eigendom ten titel van bijzaak. 31. De beschikkingsbevoegdheid van de mede-eigenaars is bij de gedwongen medeeigendom dan ook beperkter. Artikel 577-2, §9 B.W. bepaalt: “het aandeel in de onverdeelde onroerende goederen kan niet overgedragen, met zakelijke rechten 78
We kunnen dit enigszins vergelijken met het statuut van het Bodenmeer : er loopt geen grens door het meer, aangezien het staatkundig een condominium is met een gedeelde soevereiniteit. 79 J. HANSENNE, Les biens. Précis, II, Luik, Collection scientifique de la Faculté de droit de Liège, 1996, 966. 80 K. SWINNEN, Accessoriteit in het vermogensrecht, Intersentia, 2014, nr. 26. 81 H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Antwerpen, Story-Scientia, 1997, 74-75 en de verwijzingen aldaar.
19
bezwaard of in beslag genomen worden dan samen met het erf waarvan het onafscheidbaar is”. 32. De andere bevoegdheden van de verschillende mede-eigenaars zijn bij de gedwongen mede-eigendom ten titel van bijzaak wel ruimer dan bij de gewone mede-eigendom. De bevoegdheden omvatten: - iedere rechtshandeling met betrekking tot de gemene zaak vergt het akkoord van allen; - iedere mede-eigenaar kan de gemeenschappelijke zaak gebruiken en ervan genieten volgens haar bestemming en mits respect voor de rechten van de andere deelgenoten; - de mede-eigenaar kan alle daden van behoud en voorlopig beheer zelf verrichten (artikel 577-2, §5 lid 2 B.W.); - de mede-eigenaar kan de andere deelgenoten noodzaken deel te nemen aan daden van beheer waarvan de rechter de noodzakelijkheid erkent (artikel 5772, §6 B.W.). Naast deze bevoegdheden bepaalt artikel 577-2, §10 B.W. dat iedere medeeigenaar, op zijn kosten, de gemene zaak mag veranderen mits de bestemming en de deelgenotenrechten in acht te nemen. Bovendien wordt uit artikel 577-2, §9 B.W. afgeleid dat iedere medeeigenaar afzonderlijk bevoegd is om aan de gemeenschappelijke zaak werken te laten uitvoeren die strekken tot behoud, herstelling of zelfs vernieuwing.82 Naast de bevoegdheden voor de mede-eigenaars bestaan er tevens plichten voor de mede-eigenaars. Ingevolge artikel 577-2, §10 B.W. moet de medeeigenaar in alle omstandigheden de bestemming van de zaak en de gelijkwaardige rechten van de andere mede-eigenaars eerbiedigen. Wat betreft de bijdrage in de kosten bepaalt artikel 577-2, §9 en §10 B.W. dat “de kosten tot behoud of tot herstelling of tot vernieuwing moeten worden omgeslagen naar evenredigheid van de respectieve waarde van elk privatief deel, tenzij wanneer de partijen beslissen die kosten om te slaan naar evenredigheid van het nut dat de gemeenschappelijke delen en diensten die deze kosten teweegbrengen voor elk van de privatieve delen hebben. De partijen kunnen de waarde en het nut als criteria ook combineren”. 33. De gedwongen mede-eigendom neemt een einde door: - verdeling. Indien het nut van de verplichte mede-eigendom wegvalt, herneemt artikel 815 B.W. haar volle gelding en kan worden overgegaan tot verdeling. In alle andere gevallen is de verdeling uitgesloten; - tenietgaan van de zaak: o de bijzaak alleen gaat teniet: het volledig tenietgaan van de bijzaak kan geen einde kan maken aan de mede-eigendom. Artikel 577-2, §9 B.W. bepaalt uitdrukkelijk dat de deelgenoten moeten bijdragen in de kosten van vernieuwing. Bij gedeeltelijk tenietgaan van de bijzaak dient deze hersteld te worden; o de hoofdzaak alleen gaat teniet: indien de hoofdzaak teniet gaat, verdwijnt de nutsfunctie van de gemene zaak. Artikel 815 B.W. herwint zijn werking. 82
H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Antwerpen, Story-Scientia, 1997, 82-83 en de verwijzingen aldaar; V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 369.
20
o de hoofdzaak en bijzaak gaan samen teniet: in dit geval verdwijnt elk mede-eigendomsrecht.83 34. Er bestaat geen eensgezindheid over de vraag of een deelgenoot kan uittreden uit deze gedwongen mede-eigendom door er afstand van te doen.84 § 3. Vrijwillige mede-eigendom 35. De vrijwillige onverdeeldheid ontstaat door een overeenkomst tussen partijen (zie supra). Hierbij wordt de rechtspositie en de eventuele belangenconflicten veeleer geregeld door de overeenkomst tussen de partijen. Er bestond in het verleden heel wat discussie over het feit of artikel 815 B.W. al dan niet van toepassing is op de vrijwillige mede-eigendom.85 36. Het Hof van Cassatie heeft zich hierover in haar arrest van 20 september 2013 ondubbelzinnig uitgesproken. Het arrest van het Hof van Beroep (alsook het vonnis a quo) had de vordering tot verdeling van een gezamenlijk aangekocht en in het raam van hun beroep aangewend oogheelkundig lasertoestel toegestaan. Het Hof van Cassatie heeft evenwel, in strijd met het arrest van het Hof van Beroep, geoordeeld dat artikel 815 B.W. niet van toepassing is op de vrijwillige medeeigendom door te stellen dat dit artikel “ne s’applique pas à l’indivision volontaire à titre principal” 86 en sluit zich daarmee aan bij de klassieke meerderheidsopvatting. De rechtsleer stelt zich vragen bij de juiste draagwijdte van dit arrest en maakt meteen een aantal kritische bedenkingen.87 37. Een in de notariële praktijk veel voorkomende vorm van vrijwillige medeeigendom is de tontine 88 of het beding van aanwas. 89 Enkele andere voorbeelden van vrijwillige mede-eigendom zijn : a) gemeenschappelijke beleggingsfondsen, zoals gedefinieerd door de wet van 3 augustus 2012. De organisatie van dergelijke vrijwillige mede-eigendom ligt vervat in het beheersreglement van het beleggingsfonds 90; b) schepen aangekocht door verschillende investeerders 91; c) de burgerlijke maatschap. Hoewel het hier een vorm van collectieve eigendom betreft – gelet op de affectio societatis die aan de inbreng door de maten verbonden is – wordt de maatschap vaak tegelijk gezien als een bijzondere vorm van vrijwillige mede-eigendom, een doelgebonden maatschappelijk vermogen. De
83
H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Mede-eigendom, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Story-Scientia, 1997, 91-95 en de verwijzingen aldaar. 84 V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 374. 85 Voor een uitgebreide bespreking hiervan: H. VANDENBERGHE en S. SNAET, Zakenrecht, III, Medeeigendom, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Story-Scientia, 1997, 97-103 en de verwijzingen aldaar. 86 Cass. 20 september 2013, A.R. C.08.0018, concl. adv.-gen. HENKES, JLMB 2014, 1229, Pas. 2013, 1733, TBO 2014, 122, T.Not. 2014, 224. 87 C. ENGELS, “Vrijwillig aangegane onverdeeldheid : pacta sunt vervanda ?”, T.Not. 2014, 198-207; J. VERSTRAETE, “De vordering om uit onverdeeldheid te treden. Vrijwillige versus toevallige onverdeeldheid.”, T.Not. 2014, 197-197. 88 V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nrs. 361 e.v. 89 D. MICHIELS, Tontine en aanwas, Kluwer, 2008. 90 V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 351. 91 V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 352.
21
maatschap geniet daarbij zakenrechtelijke bescherming, aangezien schuldeisers van de maten de toepassing van artikel 1561 Ger.W. niet kunnen vorderen 92; d) intellectuele eigendom, in de hypothese dat verschillende personen hebben bijgedragen aan de totstandkoming van een uitvinding of kunstwerk. Zo bepaalt artikel 4, eerste lid van de wet van 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten dat wanneer het auteursrecht onverdeeld is de uitoefening ervan bij overeenkomst wordt geregeld en dat, bij gebreke van een overeenkomst, geen van de auteurs het recht afzonderlijk mag uitoefenen behoudens rechterlijke beslissing in geval van onenigheid.93 38. Bij vrijwillige mede-eigendom rijst de vraag naar de mogelijkheden tot beëindiging, nu artikel 815 B.W. niet van toepassing is (tenzij conventioneel). Deze problematiek kwam recent nog aan de orde in een arrest van het Hof van Cassatie van 6 maart 2014. De feiten waren de volgende. Op 18 april 1991 kopen twee partners een onroerend goed met een klassieke tontine, waarbij de langstlevende geacht moet worden bij het overlijden van de eerststervende steeds eigenaar te zijn geweest en de eerststervende geacht moet worden nooit eigenaar te zijn geweest. Na een relatiebreuk wenst één van de partijen uit onverdeeldheid te treden, waarbij de andere partij stelt dat een uit onverdeeldheidtreding op grond van artikel 815 B.W. niet mogelijk is gelet op het doelvermogen dat door de tontine tot stand kwam. Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Tongeren van 28 mei 2009 wordt de vordering tot uit onverdeeldheidtreding ingewilligd en wordt een notaris gelast met de openbare verkoop van het onroerend goed indien de verdeling ervan niet mogelijk is. De rechtbank stelt daarbij vast dat de oorzaak-beweegreden van het in de aankoopakte opgenomen tontinebeding – met name de onderliggende burgerlijke en fiscaalrechtelijke verzorgingsgedachte van de ene ten aanzien van de andere samenlevende partner bij het overlijden van één van hen – met het beëindigen van hun samenleving is weggevallen en dat het nastreven van de uitvoering door een medecontractant van een wederkerige overeenkomst die wegens gewijzigde omstandigheden zijn bestaansreden en derhalve zijn oorzaak heeft verloren dient te worden beschouwd als rechtsmisbruik in de zin van artikel 1134 laatste lid B.W.. Deze toestand doet zich, naar het oordeel van de rechtbank, voor indien de overeenkomst of één van haar bedingen ten gevolge van gewijzigde omstandigheden – en niet enkel op basis van de bedoelingen van de contractant op het tijdstip van de contractsluiting – geen reden van bestaan meer heeft of wanneer de feitelijke toestand verdwijnt voor zover de partij voor wie deze feitelijke toestand determinerend was niet gecontracteerd zou hebben wanneer die zou geweten hebben van de feitelijke toestand. Het hof van beroep van Antwerpen bevestigt dit vonnis in haar arrest van 11 maart 2013. Het Hof van Cassatie oordeelt dat het arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 11 maart 2013, dat beslist dat aangezien de oorzaak van de overeenkomst die gelegen is in de affectieve relatie van de deelgenoten met als doel het goed samen te beheren en elkaar rechten te garanderen na het overlijden van één van hen, door de beëindiging van de relatie geen bestaansreden meer heeft, zodat het tontinebeding geen uitwerking meer heeft en er tussen de partijen 92 93
V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 353. V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nr. 354.
22
dienvolgens een gewone onverdeeldheid is ontstaan waardoor de verdeling op grond van artikel 815 B.W. kan worden gevorderd, naar recht is verantwoord. Dit arrest ligt in de lijn van een eerder arrest dat oordeelde dat het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van de overeenkomsten vervat in artikel 1134, derde lid B.W. zich ertegen verzet dat een partij van een andere partij de uitvoering eist van een contractuele bepaling die doelloos is geworden en niet langer verantwoord is.94 Wanneer de bestaansreden van de tontine wegvalt en de overeenkomst geen zin meer heeft vervalt deze, zodat de partij die in deze omstandigheden aandringt op de uitvoering ervan niet te goeder trouw handelt. Hierdoor ontstaat weer een toevallige onverdeeldheid en kan de uit onverdeeldheidtreding worden bevolen door de rechtbank. Heeft het Hof van Cassatie de theorie van het verval van de rechtshandeling wegens het verdwijnen van de oorzaak hiermee terug van onder het stof gehaald en uitgebreid naar overeenkomsten onder bezwarende titel ? Deze draagwijdte kan niet worden verleend aan dit arrest, dat integendeel eerdere rechtspraak bevestigt door uitdrukkelijk te oordelen dat het bestaan van een oorzaak in de zin van de artikelen 1108 en 1131 B.W. in beginsel moet worden beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling waarvan zij een geldigheidsvereiste is, zodat de latere verdwijning ervan in de regel geen gevolgen heeft voor de geldigheid van de rechtshandeling.95 In geval van rechtsmisbruik kan de rechter uiteraard ingrijpen via de matigende werking van de goede trouw. Dit gebeurt dan niet op het niveau van de totstandkoming van de overeenkomst, maar op het niveau van de uitwerking ervan. Door te oordelen dat de tontine ophoudt te bestaan wanneer de onderliggende verhouding een einde neemt, derwijze dat hierdoor aan de verdere uitwerking van de overeenkomst iedere zin wordt ontnomen heeft het Hof van Cassatie, in de lijn met hogervermeld arrest van 21 september 1989, consequent artikel 1134, derde lid B.W. toegepast dat zich verzet zich tegen de uitvoering van contractuele bepalingen die doelloos zijn geworden zodat het aansturen door een van de partijen op de verdere uitvoering ervan niet langer verantwoord is. Het belang van het geannoteerde arrest ligt dan ook in het feit dat het Hof van Cassatie voor het eerst concreet toepassing maakt van de leer van het rechtsmisbruik als autonome grond voor een rechterlijke aanpassingsbevoegdheid van de tontine (als een vorm van vrijwillige onverdeeldheid). 39. Welke zijn, buiten het rechtsmisbruik, de andere mogelijkheden om een vrijwillige mede-eigendom te beëindigen nu het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat artikel 815 B.W. hierop niet van toepassing is ? 96 a) In de rechtsleer werd recent de vraag gesteld of het algemeen rechtsbeginsel luidens hetwelk niemand zich eeuwigdurend kan verbinden zonder opzegmogelijkheid ook niet moet gelden als een remedie tegen niet in de tijd beperkte bedingen van tontine en aanwas. Deze leer kan o.i. uitgebreid worden naar alle vrijwillige onverdeeldheden. Dit rechtsbeginsel is immers ook van toepassing op overeenkomsten die goederenrechtelijke gevolgen beogen, waarbij de zakenrechtelijke verhouding niet 94
Cass. 21 september 1989, Arr. Cass. 1989-90, 92, Pas. 1990, I, 84. Cass. 12 december 2008, RW 2008-2009, 1690, noot R. BARBAIX. 96 V. SAGAERT, Goederenrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Kluwer, 2014, nrs. 355 e.v. 95
23
los kan gezien worden van de verbintenisrechtelijke verhouding. De clausule om tussen deelgenoten conventioneel de verdeling te eeuwigen dage uit te sluiten zou daardoor in strijd met het absoluut vervreemdingsverbod en met de principiële opzegbaarheid van verbintenisrechtelijke verhoudingen. Deze auteur verdedigt dan ook met recht de aankoop door concubanten met een beding dat de verdeling niet kan worden gevorderd zolang de relatie duurt, d.w.z. met een ontbindende termijnbepaling.97 Dergelijke beschouwingen zetten aan tot nadenken, zeker nu het Hof van Cassatie in haar arrest van 20 september 2013 in algemene bewoordingen oordeelde dat artikel 815 B.W. niet van toepassing is op vrijwillige mede-eigendom. Onafgezien van de akten waarin bedingen van tontine of aanwas voorkomen, wordt er in de praktijk regelmatig in onverdeeldheid aangekocht of geschonken en wordt daarbij slechts zelden een contractuele regeling inzake de eventuele latere uit onverdeeldheidtreding opgenomen. Indien de duur van de onverdeeldheid niet bepaald is in de overeenkomst, kan de ad nutum-opzegbaarheid van overeenkomsten van onbepaalde duur dus een oplossing bieden. Een andere auteur 98adviseert de notaris om, bij het opstellen van de authentieke akte, rekening te houden met de zienswijzen die in de arresten van het Hof van Cassatie van 6 maart 2014 verwoord worden en bijgevolg de ratio, i.e. het doel, het nut van de vrijwillig aangegane onverdeeldheid nauwkeurig te omschrijven zodat de rechter, bij een eventuele betwisting, zo weinig mogelijk ruimte heeft om de overeenkomst in een andere zin te interpreteren dan diegene die door de partijen gewild werd, met verwijzing naar een arrest van het Hof van Cassatie van 20 september 1957.99 b) Conventionele opzegbedingen. Het spreekt vanzelf dat hier een belangrijke rol is weggelegd voor de notaris bij de clausulering van akten waarin partijen zich in een vrijwillige onverdeeldheid plaatsen. Men zal deze ofwel in de tijd beperken ofwel aan een ontbindende voorwaarde koppelen, want niet in de tijd beperkte bedingen kunnen eigenlijk niet meer worden geadviseerd, behoudens op uitdrukkelijk verzoek of indien er bijzondere omstandigheden zijn die zulks rechtvaardigen. Persoonlijk gebruiken wij in alle akten waarin partijen (via aankoop, schenking of anderszins) in een vrijwillige mede-eigendom stappen (bv. 2 personen kopen ieder voor de helft of krijgen ieder via schenking de helft van een onroerend goed) de volgende clausule, behalve als het een aankoop betreft met een beding van aanwas (die we voor 2 jaar laten afsluiten, met automatische verlenging met opeenvolgende periodes van 2 jaar bij gebrek aan opzeg minstens 3 maanden voor het einde van de lopende periode 100) : Artikel 815 B.W. Partijen zijn door ondergetekende notaris ingelicht over het feit dat zij zich in een vrijwillige mede-eigendom of onverdeeldheid bevinden (voor zover zij rechten van dezelfde aard in het goed bezitten), waarop artikel 815 van het Burgerlijk Wetboek
97
V. SAGAERT, “De beëindiging van conventionele onverdeeldheden: ja, maar of neen, tenzij ?” in Actuele reflecties over notariële materies (Familie – Vastgoed – Rechtspersoon – Fiscaal), Leuvense Notariële Geschriften, Larcier, 2012, (71), 79-81. 98 C. ENGELS, “Vrijwillig aangegane onverdeeldheid : pacta sunt vervanda ?”, T.Not. 2014, (198), 204. 99 Cass. 20 september 1957, Arr.Cass. 1958, 14, Pas. 1958, I, 15. Volgens dit arrest kan de interpretatie van een overeenkomst eveneens geschieden aan de hand van de “economie” van die overeenkomst. 100 D. MICHIELS, Tontine en aanwas, Kluwer, 2008, 74-75.
24
(dat bepaalt dat niemand kan gedwongen worden in onverdeeldheid te blijven) niet van toepassing is. Hierop verklaren zij dit artikel, op contractuele basis, van overeenkomstige toepassing zodat iedere mede-eigenaar, bij gebrek aan akkoord tussen partijen, de gerechtelijke verdeling kan vorderen overeenkomstig de artikelen 1207 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. #OFWEL (bij gesplitste aankoop of schenking met voorbehoud van vruchtgebruik) : De blote eigendom mag niet worden vervreemd, gehypothekeerd of met welkdanige zakelijke rechten bezwaard, of het voorwerp uitmaken van een akte die om tegenstelbaar te zijn aan derden moet worden in- of overgeschreven op het hypotheekkantoor, gedurende het leven van de vruchtgebruikers, behoudens toestemming van deze laatsten of de langstlevende hunner. Nadien zal een uit onverdeeldheidtreding wél mogelijk zijn overeenkomstig artikel 815 van het Burgerlijk Wetboek dat van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op deze vrijwillige onverdeeldheid. #OFWEL (in alle andere gevallen eventueel toe te voegen als partijen hierom vragen): Zij komen evenwel overeen niet uit onverdeeldheid te treden gedurende een periode van #5 jaar te rekenen vanaf heden (dit kan in principe ook langer dan 5 jaar zijn vermits art. 815 B.W. niet van toepassing is en dus evenmin de daarin bepaalde maximumtermijn van 5 jaar, maar er moet wel een maximumtermijn in staan om rechtsgeldig te zijn, maximum de levensduur van partijen).
25