KU LEUVEN
JAARVERSLAG 2011
Inhoud Inleiding .................................................................................................. i-x Onderwijs .................................................................................................. 1 1. Globale beleidslijnen voor het universitair onderwijs .........................................1 2. Kwaliteitszorg voor het onderwijs .....................................................................4 3. Opleidingenaanbod ........................................................................................13 4. Gebruik van een andere onderwijstaal dan het Nederlands ............................18 5. Onderwijsregeling...........................................................................................21 6. Gegevens over de studenten..........................................................................24 7. Examencontract .............................................................................................25 8. Internationaal beleid .......................................................................................26
Aanmoedigingsfonds ............................................................................ 35 Onderzoek............................................................................................... 37 1. Onderzoeksbeleid ..........................................................................................37 2. Kwaliteitsbewaking .........................................................................................48 3. Financiering....................................................................................................49 4. Personeelsbestand.........................................................................................54 5. Onderzoeksresultaten ....................................................................................56 6. Besluit ............................................................................................................57 Tabellen .............................................................................................................59
Personeel ................................................................................................ 67 1. Een nieuw HR-masterplan ..............................................................................67 2. Personeelsbeleid voor academisch personeel ................................................67 3. Personeelsbeleid voor ATP ............................................................................72 4. Opleidingsaanbod en -beleid ..........................................................................75
Sociale voorzieningen voor studenten ................................................ 77 1. Voorwoord en financiële middelen ..................................................................77 2. Dienst Studentenhuisvesting ..........................................................................77 3. Voedingssector: universiteitsrestaurants Alma ...............................................81 4. Studentenadviesdiensten ...............................................................................83 5. Medisch en Psychotherapeutisch Centrum voor Studenten (MPTC) ..............87
De resultatenrekening van de KU Leuven............................................ 91 1. Inleiding ..........................................................................................................91 2. Bespreking van de resultaten van 2011..........................................................91 3. Financiële opbrengsten en kosten ..................................................................93 4. Uitzonderlijke opbrengsten en kosten .............................................................93 5. Inkomende en uitgaande verrekeningen en overschrijvingen .........................93 tussen afdelingen 6. Overschot (tekort) van het boekjaar................................................................94
De balans van de KU Leuven ................................................................ 99 1. Activa .............................................................................................................99 2. Passiva ........................................................................................................100
Wetenschappelijke dienstverlening ................................................... 105
INLEIDING De rubrieken van het formele verslag dat de universiteiten jaarlijks dienen op te stellen voor de financierende Vlaamse overheid zijn bij decreet in detail vastgelegd. Dat verslag geeft een breed zicht op de opdrachten, ontwikkelingen en resultaten voor de verschillende gebieden waar de universiteit actief is. Het jaarverslag 2011 van de KU Leuven aan de Vlaamse overheid vindt u als bijlage. In aansluiting bij dat gedetailleerde verslag legt de Raad van Bestuur aan de Inrichtende Overheid van de KU Leuven eveneens een beknopt uitvoeringsverslag voor van de grote beleidsopties inclusief een aantal kerncijfers. Per beleidsdomein focussen we op enkele belangrijke actielijnen, zonder daarbij te streven naar volledigheid. Die presentatie laat de Inrichtende Overheid toe haar taak van toezicht uit te oefenen. Dit uitvoeringsverslag omvat vooreerst een overzicht van de belangrijkste activiteiten in de kerndomeinen van het onderwijs en het onderzoek. Vervolgens gaat het verslag nader in op het internationale beleid, de academisering van hogeschoolopleidingen, het diversiteitsbeleid, de maatschappelijke dienstverlening, het personeelsbeleid, de sociale voorzieningen voor studenten, de voorstelling en analyse van de balans en de resultatenrekening 2011, de wetenschappelijke dienstverlening en tot slot de Kulak, de universitaire ziekenhuizen, en de Universitaire Parochie. De Raad van Bestuur evalueert het voorbije werkjaar als positief op alle vlakken. De goede resultaten in dit verslag terug te vinden bemoedigen dan ook om verder te gaan op de ingeslagen weg. Welgemeende gelukwensen en dank aan onze leden van de universitaire gemeenschap die hiertoe hebben bijgedragen is dan ook op zijn plaats
Professor Mark Waer Rector
Professor Herman Daems Voorzitter Raad van Bestuur
i
1. Onderwijs De KU Leuven telde in 2010-2011 41.365 studenten, 5% meer dan het jaar voordien. De universiteit reikte 9.653 bachelor- en masterdiploma’s uit. Ze bood 53 academische bacheloropleidingen, 86 1 Nederlandstalige initiële masteropleidingen en 56 master-na-master opleidingen aan (p. 7) . 36 opleidingen in samenwerking met buitenlandse partners of met de Franse Gemeenschap en 5 Erasmus Mundus opleidingen illustreren het internationale karakter van het onderwijs (p. 13, 14 en 19). Alle 38 accreditatieaanvragen die werden ingediend bij de NVAO, werden goedgekeurd (p. 7). Ook in 2010-2011 stond kwaliteitszorg centraal in het onderwijsbeleid (p. 4-6). In dat kader bereidde de universiteit zich proactief voor op de introductie van de universiteitsbrede instellingsreview vanaf 2015-2016 (p. 2 en p. 4-5). De Academische Raad finaliseerde de visie op onderwijs en leren in verband met basisopleidingen en permanente vorming. (www.kuleuven.be/onderwijs/intranet/vorming_en_opleidingenaanbod.pdf en 2 www.kuleuven.be/onderwijs/beleidsinfo/onderwijsbeleidsplan2010-2013.pdf) Verder keurde de Raad onder meer beleidsnota’s goed over concept, begeleiding en beoordeling van de masterproef, en over het beleid inzake onderwijstalen, wat de kwaliteit van de anderstalige opleidingen moet garanderen. Daarnaast werd een plan van aanpak opgesteld voor de tweejarige masters en legde de Raad de contouren vast van een oriënteringsbeleid voor jongeren bij hun overgang naar het hoger onderwijs (p. 1-2 en 19-21). In 2009-2010 voerde de KU Leuven de diplomaruimte in. Het opleidingsmodel verving het programmajaarmodel. Dat betekent dat men opleidingen - en ook de voortgang van de student daarin - als geheel beschouwt, en niet langer jaar per jaar bekijkt. Om die flexibilisering in goede banen te leiden voerde de universiteit de vervroegde examenplanning in. Die geeft de student een zicht op zijn examenrooster van bij de samenstelling van zijn programma. Tegelijk werden maatregelen ingevoerd om verlenging van de studieduur te vermijden en de studievoortgang te stimuleren. Een aandachtspunt is de toename van de werklast voor het personeel en de toename van het aantal beroepsdossiers van studenten ten gevolge van de flexibilisering (p. 3). De lerarenopleiding werd in 2010-2011 maximaal geïntegreerd in de faculteiten, wat leidde tot een hervorming van het Academisch Vormingscentrum voor Leraren (p. 10-11 en www.kuleuven.be/avl/bestuur.html). 393 studenten behaalden in 2010-2011 hun lerarendiploma tegenover 428 het jaar voordien. In het kader van het doelgroepenbeleid werden 1.010 studenten met een functiebeperking geregistreerd. Het gaat vooral om studenten met een leerstoornis. De universiteit zette belangrijke stappen in verband met digitale toegankelijkheid (p. 23-24). De universiteit besteedde 2.000.000 euro aan projectwerking met het oog op kwaliteitsvol onderwijs en onderwijsinnovatie (p. 4 en p. 16-17, www.kuleuven.be/onderwijs/intranet/goedgekeurdeowp20082011.pdf en www.associatie.kuleuven.be/onderwijs/oof-info/projecten). In 2010-2011 ging tenslotte veel aandacht naar de integratie van de hogeschoolopleidingen in de KU Leuven, die een feit zal zijn in oktober 2013 (p. 14).
academische
2. Onderzoek 3
De totale onderzoeksuitgaven van de KU Leuven bedroegen in 2011 364,56 miljoen euro , 5% meer dan in 2010. Dit cijfer ligt, in een moeilijke conjunctuur, nog steeds hoger dan de inflatie. De KU Leuven houdt dus behoorlijk stand (p. 51 en 59).
1
De verwijzingen tussen haakjes verwijzen naar de betrokken pagina’s in het Jaarverslag 2011. Visie op onderwijs en leren Nota goedgekeurd in 2009: www.kuleuven.be/onderwijs/beleidsinfo/visie_op_onderwijs_en_leren.pdf
2
ii
Een grote meerderheid van de middelen voor wetenschappelijk onderzoek worden verworven op competitieve basis. De KU Leuven scoort opvallend goed in competitieve kanalen. 47,2% van de FWO-projecttoekenningen (Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek) gingen in 2011 naar de KU Leuven (p. 52). De universiteit haalde 67% van het Vlaamse interuniversitaire Odysseusbudget, en kon 5 uitstekende onderzoekers vanuit het buitenland aantrekken (p. 52 en 59). Ze is promotor van 4 Hercules-toekenningen voor zware onderzoeksapparatuur, goed voor bijna 7,5 miljoen euro (p. 52 en 59). De KU Leuven was in 2011 betrokken bij 12 van de 15 projecten voor Strategisch Basisonderzoek en 6 van de 8 projecten voor Toegepast Biomedisch Onderzoek van het IWT (Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie) (p. 53). Ze is ook betrokken bij 19 van de 21 nieuwe Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek van de Vlaamse Overheid (p. 54-55). De uitgaven in het kader van het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF) namen toe met 5,9 % (p. 59). Ook internationaal scoort de KU Leuven goed inzake onderzoeksfinanciering. In totaal was 24,7 miljoen euro of 7% van de onderzoeksmiddelen afkomstig van internationale onderzoeksacties, een stijging met 11,7% tegenover 2010 (p. 55). Het grootste deel (20,4 miljoen) betreft deelname aan het Europese Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (FP7) (p. 55). In de HES-ranking met betrekking tot FP7-contracten staat de KU Leuven op de vijfde plaats na Cambridge, Imperial College, Oxford en ETH Zürich (p. 55). In 2011 ontvingen 13 KU Leuven onderzoekers een ERC-grant (European Research Council), waarvan 7 een advanced grant. De onderzoeksoutput wordt gemeten aan de hand van publicaties, citaties en doctoraten (p. 60): -
het aantal publicaties opgenomen in de Science Citation Index Expanded (SCIE) voor 2010 daalde licht (-2,2%) tot 4.242. Ook over een periode van 10 jaar daalde het marktaandeel van de KU Leuven (41,9%). Dat verdient aandacht omdat dit marktaandeel gereflecteerd wordt in de BOFfinanciering (Bijzonder Onderzoeksfonds) (p. 60);
-
het Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand voor de Humane en Sociale Wetenschappen maakte in 2010 voor het eerst een inventaris van de Vlaamse publicaties in de Sociale en Humane Wetenschappen. De KU Leuven heeft voor de periode 2001-2010 een marktaandeel van 44,6%, hetzelfde als in 2010;
-
de SCIE-citaties over 10 jaar stijgen met 9,1%, een bevestiging van de stijging in 2010. Het aandeel voor álle citaties (SCIE en SCI) in de BOF-sleutel voor de voorbije 10 jaar blijft met 46,5% hoog, maar daalt licht tegenover 2010 (47,4%);
-
625 doctorandi behaalden in 2011 een doctoraat, 23 meer dan in 2010. Deze stijging situeert zich vooral in de Groep Wetenschap en Technologie.
In 2011 werd gestart met een systematische evaluatie van het onderzoek op het niveau van departementen/faculteiten. In 2011 visiteerden 7 panels met in totaal 57 internationale experten de 14 departementen van de Groep Wetenschap en Technologie. De visitatierapporten bevatten wetenschappelijke en strategische adviezen (p. 40 en 47). De universiteit opteert uitdrukkelijk voor een Open Acces-beleid voor wetenschappelijke publicaties. Ze paste de academische bibliografische repository (Lirias) aan om full text publicaties gemakkelijker te kunnen opladen en meer zichtbaar te maken en zette een campagne op voor het eigen personeel in verband met Open Access (p. 41).
3
Dit is inclusief uitgaven via KU Leuven R&D, mandaten FWO en IWT, wetenschappelijke dienstverlening en VIB, exclusief het klinisch onderzoek in de UZ en het onderzoeksaandeel van de primaire universitaire werkingsmiddelen - eerste geldstroom
iii
Globaal genomen is de evolutie van het onderzoek aan de KU Leuven kwalitatief zeer positief en is de onderzoekspositie van de KU Leuven duidelijk versterkt in de laatste tien jaar. 3. Internationaal beleid De Academische Raad en de Raad van Bestuur keurden het Strategisch Plan Internationaal Beleid goed met 6 doelstellingen (p. 27): -
Streven naar een betere internationale positionering door betere branding en communicatie; Betere afstemming van bottom-up and top-down initiatieven inzake internationalisering; Bij het maken van keuzes, kwaliteit verkiezen boven kwantiteit; DIMersity (Diversiteit, Internationalisering, Mobiliteit) nastreven naar inclusief beleid; Sociale en institutionele netwerken beter benutten; Meer wegen op de politieke besluitvorming.
Deze doelstellingen werden vertaald in actielijnen, die sindsdien worden uitgerold. -
De universiteit nam deel aan een select aantal rekruteringsbeurzen in het buitenland. Er werd een pilootproject uitgewerkt rond prescreening en preselectie van PhD-kandidaten uit China. De universiteit zet bij de selectie niet in op kwantiteit maar op de beste master- en PhD-studenten (p. 28).
-
Er is een Arbitragecommissie Risicobestemmingen opgericht voor studenten en personeelsleden uit niet EER-landen (Europese Economische Ruimte). De commissie schat wekelijks het risicogehalte in van missies naar risico-gebieden (p. 27).
-
Een nieuwe Raad Internationaal Beleid werd opgericht. Met 36 leden geeft hij strategisch advies inzake internationalisering (p. 27).
-
Het Leuven EDGE-project werd opgezet (Leuven Education Gateway to Europe). Leuven EDGE wil het onderwijs valoriseren en wil een platform zijn voor samenwerking met prioritaire partners (p. 29).
-
Samen met de stad Leuven, Leuven Inc., VOKA en IMEC werkt de KU Leuven aan onthaalvriendelijkheid, onder meer door de oprichting van een internationale lagere school in Leuven (p. 32). De universiteit zet ook projecten op om de contacten tussen Vlaamse en internationale studenten te intensifiëren (p. 31).
-
Een nieuw strategisch plan Alumnibeleid werd uitgewerkt en voorziet de oprichting van internationale en thematische Alumni-chapters. In dit kader werd een alumni-werking opgezet binnen de Europese instellingen in Brussel (p. 28).
-
De KU Leuven beheert 22 centrale en 132 (bij het International Office geregistreerde) facultaire akkoorden met buitenlandse universiteiten, naast de 300 Erasmusakkoorden. Er werden 6 landenexpertise-werkgroepen (Brazilië, India, China, Ethiopië, Vietnam, Duitsland) opgezet als adviesgroepen voor samenwerking met en in deze landen (p. 33).
-
Met het oog op de internationale valorisatie van maatschappelijke dienstverlening werd een nota rond ontwikkelingssamenwerking uitgewerkt. Zij voorziet een verbreding van de universitaire ontwikkelingssamenwerking (meer en andere financiering, grotere participatie, meer disciplines, leerstoelen) (p. 33-34).
-
De KU Leuven ondertekende het Charter Academische Diplomatie met de Vlaamse regering en zette binnen het International Office een aparte unit Academische Diplomatie op (p. 34).
De KU Leuven telde in 2011 7.932 internationale studenten, waarvan ruim de helft uit de EU. Er waren 116 internationale ZAP-leden, 7,83% van het totale aantal ZAP-ers (p. 29-30). 4. Academisering en integratie De Vlaamse Regering keurde eind 2011 een ontwerp van decreet goed dat de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten regelt. De Associatie KU Leuven speelde een belangrijke en constructieve rol bij de totstandkoming van dit ontwerpdecreet.
iv
Intern tekende de KU Leuven, in overleg met de associatiepartners, de krijtlijnen uit voor een interactief en participatief bestuursmodel. De universiteit en haar hogeschoolpartners beogen een gedecentraliseerd bestuursmodel, met een belangrijke plaats voor de dwarsverbanden met de professionele en de kunstenopleidingen en met maximale bedrijfsmatige unificatie. Op basis van dit model beslisten de associatiepartners om de onderwijsbevoegdheid voor hun academische opleidingen bij de start van het academiejaar 2013-2014 over te dragen aan de universiteit, en besliste de KU Leuven om deze onderwijsbevoegdheid te aanvaarden. De geïntegreerde en geassocieerde faculteiten bereiden de integratie voor op opleidingsniveau. In 2011 ging specifieke aandacht naar aangepaste facultaire bestuursstructuren en adviesraden. Voor de geïntegreerde faculteiten in de Groep Humane Wetenschappen werd een bestuursmodel met regionale subfaculteiten uitgetekend. In de Groep Wetenschap & Technologie (W&T) zette de Geassocieerde Faculteit Industriële en Biowetenschappen (GFIBW) een paritaire beoordelingscommissie op voor advies bij nieuwe aanstellingen in het OP-kader (Onderwijzend Personeel Groep 3, vergelijkbaar met ZAP). De GFIBW startte de werking van verschillende permanente onderwijscommissies en werd omgedoopt tot faculteit Industriële Ingenieurswetenschappen. Voor onderzoek werkte de Groep W&T een model met technologieclusters uit. De clusters groeperen de onderzoeksactiviteiten op de 6 hogeschoolcampussen en zijn gericht op grote industriële sectoren. Dit model wordt stapsgewijs geïmplementeerd samen met de onderzoeksdepartementen van de Groep. Met het oog op de integratie van de architectuuropleidingen werd beslist om een nieuwe Geassocieerde Faculteit Architectuur op te richten binnen de Groep W&T. De integratie zal een aanpassing vergen van de ondersteunende diensten in de KU Leuven en de university colleges en een grote impact hebben op de administratieve processen en de IT-systemen die deze processen ondersteunen. Werkgroepen met leden van de centrale diensten van de KU Leuven en van de hogescholen bereiden het integratieproces binnen de diensten voor. De nodige beslissingen werden genomen om de vereiste IT-aanpassingswerken te kunnen opstarten (Masterplan ICT Associatie KU Leuven). In het vooruitzicht van de integratie werken de opleidingen onverkort verder aan de academisering. In 2011 kregen 21 hogeschoolonderzoekers een aanstelling als geassocieerd (hoofd)docent/hoogleraar van de KU Leuven, wat het totaal aantal geassocieerde professoren aan de KU Leuven in oktober 2011 op 66 brengt. Een nieuw meerjarenplan voor de periode 2012-2017 zal de nieuwe structuren uittekenen voor onderzoeksbeleid en onderzoeksondersteuning na integratie, afspraken vastleggen m.b.t. de besteding van onderzoeksmiddelen, aangepaste meetsleutels en prestatie-indicatoren bepalen, en structuren en statuten voorstellen voor de samenwerking tussen professionele en academische opleidingen op het vlak van onderzoek. 5. Diversiteitsbeleid De KU Leuven stelde een nieuw beleidsplan diversiteit op dat het bestaande beleid wil verderzetten en versterken. De universiteit wil de diversiteitscultuur inbedden in alle kerntaken van de universiteit. De Diversiteitsraad fungeerde voor het eerst als spil in het besluitvormingsproces. De Raad finaliseerde de visietekst, het beleidsplan en het actieplan voor diversiteitsbeleid en stelde adviezen op m.b.t. levensbeschouwelijke diversiteit en kwaliteitsbeleid ten aanzien van studenten met een functiebeperking. Er werden methoden opgesteld voor de structurele opvolging van diversiteitsgegevens rond instroom en doorstroom van studenten. De taakverdeling inzake diversiteit werd verder geëxpliciteerd en de communicatielijnen versterkt. De acties van de facultaire diversiteitsteams werden getoetst aan de visietekst en geïntegreerd in het actieplan. Het netwerk van Diversiteitsteams van de centrale diensten kende een doorstart, onder
v
meer met betrekking tot diversiteit in het personeelsbeleid en tot digitale toegankelijkheid. Er werd een nieuwe training ‘interculturele communicatie’ opgestart. Samen met de stad Leuven, de Leuvense hogescholen en LOKO (Leuvense Overkoepelende Studentenorganisatie) organiseerde de KU Leuven de eerste Partycipation week, een Leuvense actieweek over diversiteit en internationalisering. 6. Maatschappelijke dienstverlening Maatschappelijke dienstverlening is terug te vinden in zowat alle activiteiten van de universiteit. Over de kennis- en technologieoverdracht via LRD en over de dienstverlening in de zorgsector via UZ Leuven wordt apart gerapporteerd. Dienstverlening in de zorgsector gebeurt daarnaast ook via gespecialiseerde diensten zoals de Orthopedagogische Consultatiedienst Leuven (OCL). De interdisciplinaire denktank Metaforum publiceerde opnieuw een reeks rapporten, geformuleerd vanuit de multidisciplinaire expertise binnen de universiteit. Metaforum organiseerde ook een actualiteitscollege rond de financiële crisis in Europa en ondersteunde de debatreeks rond “Universiteit, kerk en samenleving” die binnen de universitaire gemeenschap werd gevoerd (http://www.kuleuven.be/metaforum/page.php?LAN=N&FILE=wg_docs). Centra zoals HIVA, Lucas en de Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek leverden tal van beleidsondersteunende adviezen (zie http://hiva.kuleuven.be/nl/publicaties/ en http://www.kuleuven.be/lucas/pub/Pub_rapporten.html ). Professoren en onderzoekers zijn actief in een breed spectrum van beleids- en adviesverlening, communicatie en debat. Zo publiceerden ze in 2011 150 vrije tribunes over actuele thema’s in Vlaamse kranten en tijdschriften (zie: http://www.kuleuven.be/metaforum/page.php?LAN=N&FILE=opiniestukken. Maatschappelijke dienstverlening gaat zeer breed. Om het engagement van professoren in kaart te brengen werd in 2011 een typologie uitgewerkt en begonnen met inventarisatie. De gegevens zullen worden opgenomen in de personeelsdossiers van de professoren en geaggregeerd op instellingsniveau. Een verdere vertaling van de typologie wordt uitgewerkt voor alle personeelsleden en studenten van de universitaire gemeenschap. 7. Personeel Een nieuw HR-masterplan werd goedgekeurd voor de periode 2011-2015. Het gemeenschappelijk Bureau nam vijf elementen op in zijn beleidsprioriteiten: leiderschap, rekrutering, talentmanagement internationalisering en integratie van de hogeschoolopleidingen (p. 69). Verder werden in 2011 de volgende initiatieven inzake personeelsbeleid genomen: -
Voor het ZAP werd een procedure uitgewerkt voor de tussentijdse beoordeling van tenure trackdocenten. De reglementering rond nevenactiviteiten en rond emeriti met een PR-opdracht werd herwerkt en zal nog verder worden verfijnd (p. 69-70);
-
Een nieuw onderzoekskader biedt onderzoekers de kans om een academische loopbaan uit te bouwen in een BAP-statuut als onderzoeksmanager of onderzoeksexpert (p. 70);
-
Het project organisatie- en functiedesign (OFD) werd in verschillende eenheden verder uitgerold, geüpdatet of opgestart (p. 74);
-
Op 1 januari 2011 trad de nieuwe CAO voor het ATP in werking. Naast een aantal reglementaire wijzigingen besteedt de CAO vooral aandacht aan de verdere uitbouw van loopbaanontwikkeling voor ATP-leden (p. 75-76). De KU Leuven nam verschillende nieuwe initiatieven op het vlak van rekruteringsbeleid voor ATP (p. 76-77);
-
Er werd een nieuwe opleiding ‘Bedrijfsvoering aan de KU Leuven’ opgezet voor nieuwe decanen en departementsvoorzitters, alsook een nieuw opleidingstraject ‘Interculturele samenwerking en communicatie’ (p. 77).
vi
8. Sociale voorzieningen voor studenten In 2011 was een budget van 17 miljoen euro beschikbaar voor studentenvoorzieningen (p. 79). De Raad voor Studentenvoorzieningen keurde een Strategisch Plan Studentenvoorzieningen goed. Het vormt de basis voor een beleidsplan dat nodig zal zijn met het oog op het nieuwe decreet op studentenvoorzieningen dat in principe van kracht wordt op 1 januari 2013 (p. 79). Het nieuwe decreet zal een financieel groeipad voorzien dat een deel van de onrechtvaardige achterstand van de KU Leuven moet wegwerken. Het groeipad zal evenwel pas starten in 2014. Er zal worden nagegaan in hoeverre een aantal nieuwe activiteiten reeds (partieel) kunnen opgestart worden in 2013 met middelen uit de bestemde fondsen Studentenvoorzieningen (p. 79). Het strategisch plan wapent de KU Leuven voor de integratie van de academiserende opleidingen in 2013. In 2011 werden voor de sociale sector al een aantal krachtlijnen afgesproken. Werkgroepen moeten tegen midden 2012 de nodige voorstellen doen om te kunnen starten in 2013 (p. 79). Bijzondere aandacht gaat naar de verdere democratisering van het hoger onderwijs en naar een betere participatie van verschillende kansengroepen, zowel m.b.t. instroom als doorstroom. Een deel van de nieuwe middelen zal hiervoor ingezet worden, net als de middelen uit het Aanmoedigingsfonds p. 79). 9. Jaarrekening van de boekhoudkundige entiteit KU Leuven
4
Onderstaand overzicht geeft de belangrijkste cijfers uit de jaarrekening 2011 weer. -
Per 31 december 2011 toont de KU Leuven een balanstotaal van €1,322 miljard, d.i. een toename met €88,8 miljoen of 7,2% in vergelijking met 2010.
-
De vaste activa vertegenwoordigen met €476,7 miljoen 36,1 % van het balanstotaal. De stijging met €42,2 miljoen is toe te schrijven aan het lopend investeringsprogramma.
-
De vlottende activa vertegenwoordigen €845,7 miljoen of 63,9%. Hun aangroei met €46,7 miljoen is vooral terug te vinden onder de geldbeleggingen door de gunstige evolutie in de middelen die voor onderzoek bestemd zijn.
-
De passiva bestaan voor €1,068 miljard (80,7%) uit eigen vermogen, voor €82,2 miljoen (6,2%) uit voorzieningen voor risico’s en kosten en voor €172,5 miljoen (13,1%) uit schulden.
-
De toename van het eigen vermogen met €63,7 miljoen is voornamelijk toe te schrijven aan de toevoeging van het resultaat van het boekjaar. De voorzieningen dalen met €3,3 miljoen. De toename van de schulden met €28,4 miljoen is vooral het gevolg van hogere, niet-structurele schulden op ten hoogste één jaar.
-
In 2011 realiseert de KU Leuven €770,6 miljoen inkomsten en €730,5 miljoen uitgaven, wat een saldo op cashbasis oplevert van €40,1 miljoen. In de bedrijfseconomische view, d.i. rekening houdend met de begrotingsafdeling VIII, werden €751,3 miljoen opbrengsten en €687,7 miljoen kosten geboekt, wat een positief resultaat van het boekjaar oplevert van €63,6 miljoen. Dit overschot vertegenwoordigt geen vrije beleidsruimte voor het universiteitsbestuur. Er staan een veelheid aan engagementen tegenover in de vorm van kredieten met een bestemming en activa die verder moeten worden afgeschreven. Om het bestemd karakter van dit resultaat voor 2011 (€63,6 miljoen) en de bestemde fondsen van 2010 (€1.002,7 miljoen) opnieuw duidelijk tot uitdrukking te brengen op de balans, heeft de Raad van Bestuur beslist om ze in het kader van de resultatenverwerking 2011 volledig toe te wijzen aan vier fondsen met als bestemming: (in mio €) onroerende investeringen 444,5; wetenschappelijk onderzoek 451,9; andere goedgekeurde middelen voor verworven projecten van groepen/faculteiten/diensten/professoren 159,4; studentenvoorzieningen 10,6.
4
Onder de boekhoudkundige entiteit KU Leuven wordt verstaan, de rechtspersoon KU Leuven zonder UZ Leuven.
vii
De Raad van Bestuur keurde de jaarrekening 2011 goed op zijn vergadering van 29 mei 2012. 10. LRD: wetenschappelijke dienstverlening en technologie transfer KU Leuven Research & Development (LRD) beheert als technologie transfer office de exploitatie van het economisch potentieel van de onderzoeksresultaten. Met een team van 70 medewerkers ondersteunt LRD onderzoekers op het vlak van wetenschappelijke dienstverlening en economische valorisatie van wetenschappelijke onderzoeksresultaten. LRD realiseerde in 2011 een omzet van 163,8 miljoen euro, een stijging met 9,3% tegenover 2010. LRD sloot in 2011 2.021 nieuwe overeenkomsten af, vooral contractonderzoek en onderzoek in consortia, en richtte 7 nieuwe spin-off bedrijven op (p. 47-48). LRD zette samen met diverse partners verder in op de uitbouw van ondersteunende infrastructuur zoals het Arenberg Research Park en de Biotech Cluster in Leuven, de Bio Generator in Tienen en EnergyVille in Genk/Waterschei (p. 49). 11. Kulak Kulak startte het academiejaar 2011-2012 met 657 generatiestudenten, 8,77 % meer dan het jaar voordien. Kulak biedt sinds september 2011 driejarige in plaats van tweejarige bacheloropleidingen aan binnen W&T en Biomedische Wetenschappen en in de hervormde opleiding onderwijskunde. Voor Rechten is een driejarige bachelor uitgerold voor werkstudenten. In het kader van internationalisering sloot Kulak een overeenkomst met de Universiteit Leiden met het oog op onderwijs- en onderzoeksuitwisseling in de derde fase. Met de Université Lille Nord de France en UCL Mons werd een Interregproject Université Métropolitaine / Metropole Universiteit opgezet voor structurele uitwisseling van bachelorstudenten en docenten en organisatie van een grensoverschrijdend Honours College. Er komt een bidiplomering tussen de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, Kulak en de UCL. Op initiatief van de provincie West-Vlaanderen en samen met de West-Vlaamse hogescholen worden projecten opgezet om het onderzoek in West-Vlaanderen te stimuleren. Dit biedt aan Kulak de mogelijkheid om het onderzoek regionaal te verankeren. Onderzoeks- of projectstages in bedrijven kunnen mee de onderzoekscomponent in de nieuwe curricula invullen. De nieuwe curricula met internationalisering en onderzoeksstages vormen de basis van de fondsenwervingscampagne die Kulak midden mei 2011 opstartte. De structuur en de beleidsorganen van Kulak zijn hertekend op basis van het hervormde organiek reglement van de KU Leuven. 12. Universitaire Ziekenhuizen UZ Leuven wil zich verder uitbouwen als toonaangevend Europees academisch-medisch centrum. Dat betekent onder meer dat het de hoogste normen nastreeft op het vlak van zorgkwaliteit en patiëntveiligheid. Vanuit dat perspectief werkt UZ Leuven verder aan de uitbouw van een geïntegreerd kwaliteitsbeleid dat investeert in de opvolging van kwaliteitsoutput, en dit met internationale benchmarks. UZ Leuven heeft zich in 2010 ook onderworpen aan een audit door een externe onafhankelijke accrediterings¬organisatie. De behaalde JCI-accreditering (Joint Commission International) bevestigt de essentie van de bedrijfsfilosofie van UZ Leuven, met name het voortdurend streven naar een betere en veiligere zorg voor de patiënt. In 2011 werd voor een gelijkaardig project de prijs Excellentie in Ziekenhuismanagement behaald. De universitaire ziekenhuizen hebben een belangrijke maatschappelijke, wetenschappelijke en onderwijsopdracht. Zo ontwikkelen ze nieuwe therapeutische en diagnostische inzichten en technieken in het brede domein van de gezondheidszorg. Daartoe hoort hun bijdrage tot het
viii
translationeel onderzoek dat, vaak in een multidisciplinaire en internationale context, de vertaling van wetenschappelijke onderzoeksresultaten naar de klinische praktijk beoogt. Een belangrijke parameter van de intensiteit van het verrichte translationeel onderzoek is het aantal klinische studies dat jaarlijks wordt opgestart. In 2011 waren dat er 829, wat het aantal lopende klinische studies op 2.171 brengt. Hoogkwalitatieve patiëntenzorg en hoogstaand translationeel onderzoek vereisen een adequate infrastructuur. Daartoe wordt in een geïntegreerde aanpak tussen ziekenhuis en universiteit de Health Sciences Campus uitgebouwd op Gasthuisberg die de faciliteiten voor patiëntenzorg, opleiding en onderzoek bijeenbrengt op één site. In 2010 werd hiervoor door de European Investment Bank (EIB), na grondige externe doorlichting, een kredietlijn van 325 miljoen euro toegekend. In februari 2011 werd de ondergrondse parkeergarage met 1.500 plaatsen in gebruik genomen. Boven dit parkeergebouw komen onder meer het psychiatrisch ziekenhuis en de nieuwe kritieke diensten. In mei 2011 werd het nieuwe datacenter in gebruik genomen. UZ Leuven mocht zich voor de vierde keer Top Employer noemen. UZ Leuven won de prijs voor het beste E-Health project met het medisch samenwerkingsverband Nexuz Health. Dankzij Nexuz Health wordt het KWS (klinisch werkstation) van UZ Leuven nu ook gebruikt in acht andere ziekenhuizen. Op het vlak van bedrijfseconomische performantie behaalde UZ Leuven in 2011 opnieuw een positief resultaat, wat ertoe bijdraagt dat UZ de noodzakelijke investeringen kan doen. 13. Universitaire Parochie De Universitaire Parochie (UP) biedt een brede waaier aan van activiteiten rond geloof, gemeenschapsvorming, zingeving en solidariteit met de derde en vierde wereld. Deze activiteiten staan open voor studenten en personeelsleden. Ontmoeting en gemeenschapsvorming krijgen gestalte in de tien studentenhuizen en de 5-daagse onthaalssessies voor eerstejaarsstudenten. Eucharistievieringen, ochtendwakes, Taizégebeden, sessies mindfulness, sessies ‘creatief schrijven’ en een boeddhistisch weekend bieden studenten gelegenheid voor bezinning en diepgang. In de universitaire weekendparochie zijn meer dan 100 vrijwilligers actief zijn. De University Parish International Community biedt een religieuze thuishaven aan een honderdtal internationale studenten. UP biedt, samen met Leuvense sociale organisaties, mogelijkheden tot sociaal engagement en ondersteunde campagnes van Broederlijk Delen en Studio Brussel. De tweede uitgave van iCare nodigde studenten en personeel uit om zich in te zetten voor een project rond microkredieten. UP organiseerde twee derdewereldreizen (Malawi en India) waar inzet voor kansarme kinderen centraal stond. UP ondersteunde ook het nieuwe opleidingsonderdeel Spiritualiteit, leiderschap en professionele integriteit. UP geeft ook impulsen naar het bredere universitaire publiek met onder meer lezingenreeksen en individuele workshops, een tweedaagse zomerschool en de uitgave van boeken zoals een vijfdelige interviewreeks met professoren, onder de titel Wijze woorden. UP startte ook een associatiebreed videointerview-project op onder de naam Onder1hoed en neemt deel aan het Leuvens initiatief Grenzen bewegen, dat de verschillende levensbeschouwingen op een dialogale manier wil samenbrengen.
ix
x
ONDERWIJS 1
Globale beleidslijnen voor het universitair onderwijs
1.1
Algemene strategische beleidsdoelen
De strategische beleidsdoelen voor onderwijs worden geformuleerd in het strategisch plan 2007-2012, in het bijzonder in afdeling 4.1. (http://www.kuleuven.be/overons/pdf/academische_strategie_KULeuven.pdf) en in het Plan onderwijs en studenten 2010-2013 (http://www.kuleuven.be/onderwijs/ beleidsinfo/index.html). De KU Leuven wil de studenten een geïntegreerd vormingsproject aanbieden, waarin zij voor een bepaald wetenschapsdomein of voor twee gerelateerde domeinen grondige kennis en kunde kunnen opbouwen binnen een breed kader. In dit proces ontwikkelen de studenten een onderzoekende houding, waarbij inzicht, vaardigheden, attitudes en dispositie tot integratie komen. Deze geïntegreerde vorming zal hen in staat stellen een eigen project en visie te ontwikkelen, verantwoordelijkheid op te nemen voor zichzelf in een houding van levenslang leren en van openheid voor de samenleving, de maatschappij en de wereld, zich te engageren door constructief en kritisch te handelen. Dit onderwijsproject beoogt de vorming van de student als persoon en van de gemeenschap waarin de student intreedt als burger die zich hierdoor voortdurend vernieuwt. Het project confronteert de student en door hem de samenleving met de grenzen van het weten en richt de focus op het verkrijgen van inzicht in wat weerstand biedt aan het kennen. Het beoogt de student deskundigheid te geven die hem toelaat als partner deel te nemen aan de maatschappelijke ontwikkeling en innovatie. Deze algemene visie vertaalt zich in een aantal doelstellingen op het vlak van het opleidingsaanbod en de onderwijskundige invulling ervan. De bachelor is de plaats om een breed vormingsproject te ontwikkelen. De master geeft op deze brede basis een vorming met sterke focus en het doctoraat laat de student toe actief te participeren aan de ontwikkeling van inzicht en innoverende kennis. De ontwikkeling van deze visie impliceert dat de student en zijn leren centraal staan, maar wel in een constante dialoog met de docent en de medewerkers waarbij de universiteit als gemeenschap die lerend zoekt haar ware vorm krijgt. Bijzondere aandacht is nodig voor de instroom, doorstroom en uitstroom van een steeds meer gevarieerde populatie studenten. Ook de vorming van de docenten en de waardering van de onderwijsopdracht zijn een belangrijke bekommernis van het onderwijsbeleid. In de realisatie van het onderwijs streeft de universiteit uitmuntendheid en uitstraling na. Zij voorziet hiertoe in motiverende structuren, een transparant beslissingskader dat dicht aansluit bij de actoren, docenten en studenten, die de onderwijsopdracht realiseren, en een performante, maar discrete opvolging van de kwaliteit. Hierdoor groeit een diepgewortelde kwaliteitscultuur op het vlak van het onderwijs. De onderwijsopdracht is niet alleen de zaak van studenten en docenten; zij betreft de universiteit als geheel. Een efficiënte ondersteuning door een gemotiveerde en goed gevormde administratie, een vlot werkend informaticasysteem en een goede materiële infrastructuur, waar laboratoria, bibliotheken en leercentra een prominente plaats innemen en zich steeds vernieuwen, is hierbij cruciaal. Ook het uitbouwen van een vast middenkader voor onderwijsondersteuning in de faculteiten en de diensten is een belangrijke doelstelling van het beleid. De financiering van het onderwijs via een duidelijk allocatiemodel en via projecten voor innovatie zijn belangrijke hefbomen. Het onderwijsbeleid van de KU Leuven treedt ook in constante dialoog met de partners in de associatie. Deze dialoog betreft zowel de visie op onderwijs zoals verwoord in het plan voor onderwijsontwikkeling van de associatie, als de daadwerkelijke en succesrijke uitbouw van schakelprogramma’s en andere overstapmogelijkheden. 1.2
Visie op onderwijs
Wat de visie op onderwijs betreft, werd het werk rond de academische vorming en het opleidingenaanbod dat gestart was in 2009 gefinaliseerd. De door de Academische Raad in mei 2010
Onderwijs
1
goedgekeurde nota over de basisopleidingen werd aangevuld met een luik over permanente vorming (goedkeuring AR 31 mei 2011). Deze nota werd nader geconcretiseerd in de nota ‘Leerresultaten aan de KU Leuven: visie en implementatie’ (goedkeuring AR 31 mei 2011) zodat de opleidingen over een bruikbaar instrument kunnen beschikken bij het uittekenen van de curricula. Daarnaast hebben de werkzaamheden van de Onderwijsraad geleid tot belangrijke beleidsnota’s met betrekking tot ‘De masterproef’ (goedkeuring AR mei 2011) die universiteitsbrede afspraken bevat met betrekking tot onder meer het concept, begeleiding, en beoordeling, een ‘Onderwijstalenbeleid’ (goedkeuring AR november 2010) als uitdrukking van de zorg om de kwaliteit van de anderstalige opleidingen, en een ‘Plan van aanpak tweejarige masters’ (goedkeuring AR 13.12.2010). De nota ‘Aanpak oriëntering van studenten naar het hoger onderwijs’ (goedkeuring AR 27 juni 2011) legt de contouren vast waarbinnen diverse initiatieven van de KU Leuven zullen worden ontwikkeld. In het voorjaar van 2011 werd de berekeningswijze voor de onderwijsinzet gefinaliseerd. Vertrekkend van door de Dienst Onderwijsbeleid aangeleverde gegevens, gebruiken de faculteiten het instrument nu voor het in kaart brengen van de eigen situatie. De afstemming met de partners in de associatie was het voorwerp van bijzondere aandacht voor de afgevaardigden van de KU Leuven in de Associatieraad voor onderwijs, waarvan de vicerector onderwijs co-voorzitter is. Het resultaat is een uitgewerkt meerjarenplan voor onderwijs dat goedgekeurd werd door de Academische Raad van de KU Leuven en door de Raad van Bestuur van de Associatie KU Leuven evenals een actieplan voor 2011; de systematische uitvoering van dit plan versterkt de samenwerking inzake onderwijs, in het bijzonder door het multicampusconcept en door de articulatie van de verschillende profielen. 1.3
Kwaliteitszorg in onderwijs
Het streven naar uitmuntendheid en uitstraling in onderwijs en het daartoe rationeel en kwalitatief verantwoord inzetten van middelen, is één van de concrete doelstellingen uit het strategisch plan van de KU Leuven die aan de basis ligt van de activiteiten in het kader van de interne kwaliteitszorg met betrekking tot het onderwijs. Centraal in de realisatie van deze doelstelling staat de verdere ontwikkeling van een cultuur van zorg en engagement voor onderwijs, de waardering van de inspanningen van de leden van de universitaire gemeenschap voor de onderwijsopdracht en de ontwikkeling van de instrumenten die nodig zijn om de kwaliteit van het onderwijs te ontwikkelen en te garanderen. Deze ambities moeten worden gekaderd in een rationele inzet van schaarse middelen. De dialoog tussen alle onderwijsbetrokkenen over wat onderwijskwaliteit is en hoe die verder kan worden ontwikkeld staat centraal. Deze dialoog vindt zowel informeel als formeel plaats binnen diverse gremia, waaronder de Permanente OnderwijsCommissies, Faculteitsraden, de Onderwijsraad en haar werkgroepen. Deze dialoog wordt mee gevoed door centrale en facultaire ondersteuningsdiensten vanuit hun specifieke expertise. Ook in 2010-2011 is het thema kwaliteitszorg één van de meest centrale bekommernissen geweest van het onderwijsbeleid aan de KU Leuven. Door een grondige reflectie over de eigen visie op onderwijs, de explicitering daarvan in visieteksten die een operationele vertaling vinden in beleidsplannen en een kritische evaluatie van het systeem van interne kwaliteitszorg, wil de KU Leuven zich op een proactieve wijze voorbereiden op de introductie van de instellingsreview. De KU Leuven besteedt grote zorg aan de voorbereiding en de opvolging van de visitaties van haar opleidingen. Het uitwerken van de zelfevaluatierapporten wordt ondersteund en de verschillende visitaties worden nauwgezet opgevolgd. In 2010 werd een universiteitsbrede analyse van de visitatierapporten uitgevoerd en werden algemene aandachtspunten en aanbevelingen geformuleerd. Sinds 2008 werd het systeem van kwaliteitszorg aangevuld met een balansmoment vier jaar na de visitatie, dus halfweg de cyclus. Op dat moment treedt de opleiding in dialoog met de diensten onderwijsbeleid en met een commissie bestaande uit externe en interne leden om een stand van zaken op te maken, de evoluties te bespreken en vooral de plannen te toetsen. De eerste balansmomenten hebben plaatsgevonden in 2009 en werden door de opleidingen zeer gunstig onthaald. In 2009 werd een prijs van de Onderwijsraad voor een opmerkelijke realisatie ingesteld; deze is voor de eerste maal toegekend in maart 2010. In 2010-2011 werden 16 realisaties door faculteiten,
Onderwijs
2
onderwijscommissies, groepen docenten en studenten voorgedragen die betrekking hadden op de thema’s studenten als participanten, ontwikkelen en evalueren van academische competenties en gerichtheid van onderwijs op de samenleving. 1.4
Flexibilisering - invoering diplomaruimte - (her)oriënteringsbeleid
Sinds het flexibiliseringsdecreet in 2004 werd ingevoerd, hebben studenten heel wat meer mogelijkheden om op allerlei manieren ‘flexibeler’ te studeren. Zo werden procedures rond de toelating tot een bacheloropleiding zonder diploma secundair onderwijs, de toelating tot geïndividualiseerde trajecten en de EVC-aanvragen ingevoerd. Van deze mogelijkheden wordt gebruik gemaakt, maar de impact van deze maatregelen blijft beperkt tot een vrij klein aantal studenten. In 2010-2011 werden 11 aanvragen voor toelating tot inschrijving voor een bacheloropleiding zonder diploma secundair onderwijs ontvangen, met het oog op instap in 20112012. 8 van deze kandidaten werden toegelaten tot de bacheloropleiding. In de periode 2004-2005 tot 2010-2011 werden 66 aanvragen om afwijkende toelating ingediend. 51 studenten werden in deze periode toegelaten. Van deze 51 schreven er zich 44 in aan de universiteit. Slechts 8 van hen behaalden een studie-efficiëntie van meer dan 50%. Twee studenten die toegang kregen, behaalden inmiddels het bachelordiploma. Het merendeel van de studenten is na één of twee jaar niet meer ingeschreven. Er werden 83 geïndividualiseerde trajecten aangevraagd die allemaal werden goedgekeurd. Tijdens academiejaar 2010-2011 werden er 10 EVC-procedures opgestart, in de zin dat ten minste een intakegesprek met de kandidaat heeft plaatsgevonden. Daarnaast werden een aantal vragen gesteld die niet tot een intakegesprek leidden. De opgestarte procedures resulteerden alle tien in een bewijs van bekwaamheid. Daarnaast behaalden drie kandidaten die al eerder een procedure hadden opgestart, eveneens een bewijs van bekwaamheid. Het flexibiliseringsdecreet creëerde ook een decretaal kader voor het toekennen van vrijstellingen op basis van EVK. In 2009-2010 werden 14.713 vrijstellingen toegekend. Als ‘vrijstelling’ wordt hier geteld elk opleidingsonderdeel dat een individuele student geheel of gedeeltelijk vrijgesteld kreeg. Eén student met vrijstellingen voor drie opleidingsonderdelen telt dus voor drie. Naast deze procedures, die door een eerder beperkt doelpubliek gebruikt worden, werd ook een meer algemene flexibilisering van het onderwijs nagestreefd. Daarom werd gekozen voor een meer geïntegreerde opleidingsbenadering. Studenten worden sinds 2009-2010 niet meer beoordeeld volgens vaste pakketten opgedeeld in jaarstructuren, maar kunnen hun opleidingen vrijer construeren in een opleidingsmodel (aan de KU Leuven diplomaruimte genoemd). De studenten worden ook met tussentijdse progressiecontrole pas finaal beoordeeld over het geheel van een opleiding. Bij dit alles werden nieuwe maatregelen ingevoerd om de studievoortgang van studenten te stimuleren: zo kan studenten de inschrijving geweigerd worden op basis van een bindend studieadvies (als ze geen cumulatieve studie-efficiëntie hebben bereikt over een termijn van twee academiejaren in dezelfde opleiding), kan de inschrijving voor opleidingsonderdelen en de opleidingen waarin ze voorkomen geweigerd worden als de student reeds twee, respectievelijk drie jaar voor hetzelfde opleidingsonderdeel was ingeschreven en is er de weigering tot inschrijving op basis van een onvoldoende leerkrediet. Nu de eerste jaren van implementatie van de meer flexibele systemen achter de rug zijn, wordt duidelijk dat deze operatie een grote impact heeft op de universiteit als organisatie. Niet enkel omdat de structuren waarbinnen studenten studeren veranderd zijn, maar ook omdat de begeleidings- en opvolgingslast voor de universiteit aanzienlijk verzwaard is. Werd initieel nog gedacht dat de grote werklast van overgaande aard zou zijn, dan wordt nu duidelijk dat er structureel een grotere werklast is. Zo is er extra personeel op centraal niveau dat zich louter bezighoudt met de opvolging van flexibiliseringsmaatregelen zoals geïndividualiseerde trajecten, EVC-aanvragen en toelating zonder diploma secundair onderwijs. Daarnaast is er een merkelijke toename in het aantal beroepsdossiers, die niet enkel toe te schrijven valt aan de meer mondige studenten, maar ook aan de grotere mogelijkheden die studenten hebben om uitzonderingen te vragen. Ten slotte is de grootste toename te situeren in faculteiten: de flexibele systemen en hun mogelijkheden creëerden over de hele instelling een nood aan extra begeleiding en informering voor studenten bij het maken van keuzes, het doen van aanvragen, het interpreteren van examenresultaten etc. Alle faculteiten en diensten die met studenten werken, voelen hiervan de effecten.
Onderwijs
3
1.5
Onderwijsinnovatie en -ondersteuning
De KU Leuven is overtuigd van het grote belang om binnen haar werking specifieke posten binnen de begroting te behouden voor de ondersteuning van onderwijs en voor onderwijsinnovatie. Ze heeft daarom beslist een budget dat overeenkomt met 30 VTE structureel in te schrijven voor de creatie van een permanent kader ter ondersteuning van het onderwijs en anderzijds een jaarlijkse som van 2.000.000 euro te bestemmen voor projectwerking. Het initiatief om 30 VTE te bestemmen voor onderwijsondersteuners werd zeer gunstig onthaald door de academische gemeenschap en laat toe een actief beleid inzake onderwijs verder gestalte te geven in diensten en faculteiten. Voor projectwerking onderwijs wordt 2.000.000 euro op jaarbasis voorbehouden. Deze som wordt verdeeld over drie rubrieken: - de onderwijsprojecten - 1.000.000 euro; - het OnderwijsOntwikkelingsFonds van de Associatie KU Leuven (OOF-projecten) - 500.000 euro (of 50% van het OOF); - de impulsprojecten voor onderwijs - 500.000 euro (zie ook 3.5.1). De KU Leuven beschouwt onderwijsinnovatie niet als een doel op zich, maar als een bijdrage tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, als een middel om het leren van de student optimaal te ondersteunen. De onderwijsprojecten en vergelijkbare projecten in de associatie (OOF-projecten) zijn een belangrijke hefboom om onderwijsinnovatie te realiseren. De onderwijsprojecten zijn erop gericht de onderwijsvisie van de KU Leuven verder gestalte te geven. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de consolidatie van de resultaten bereikt in projecten en aan de disseminatie ervan. Alle projecten verbinden zich ertoe om hun bevindingen te documenteren en initiatieven te nemen om ze te verspreiden, zowel intern binnen de eigen opleidingen en de eigen universiteit als extern, buiten de instelling. Expliciete steun van de betrokken POC’s (Permanente OnderwijsCommissies) is een basisvereiste, zodat een integratie in de betreffende curricula kan worden gerealiseerd. Onderwijsprojecten kunnen ook niet los gezien worden van de bredere initiatieven inzake kwaliteitszorg. De uitwerking ervan moet bijdragen tot een meer optimale realisatie van het onderwijskundig referentiekader of van het facultair onderwijsbeleid van één of meer studierichtingen. De OOF-projecten op het niveau van de Associatie KU Leuven vormen eveneens een prioriteit van de KU Leuven. De vicerector onderwijs is voorzitter van het comité dat de OOF-projecten opvolgt en de selectieprocedure organiseert. Het OOF is een belangrijk middel om samenwerking tussen associatiepartners te stimuleren en te concretiseren. Het OOF heeft tot doel de zichtbaarheid van de associatie te vergroten. Net zoals in het kader van de onderwijsprojecten, wordt ook bij de OOFprojecten bijzondere aandacht besteed aan de consolidatie van de projectresultaten en disseminatie, met een specifieke focus op disseminatie binnen de associatie. Ten slotte werd op de rubriek impulsprojecten een aantal initiatieven gefinancierd gericht op de invoering van de diplomaruimte (zowel technische als inhoudelijke aspecten), de implementatie van junior colleges en de voorbereiding van een instellingsaudit. 2
Kwaliteitszorg voor het onderwijs
In 2010-2011 werden verdere stappen gezet, gericht op de versterking van het intern kwaliteitszorgsysteem ten aanzien van het onderwijs. In het vooruitzicht van de invoering van instellingsreviews in Vlaanderen werd een sterkte-zwakte analyse voorbereid van de interne kwaliteitszorg ten aanzien van het onderwijs aan de KU Leuven. Met dit doel voor ogen werd een conceptueel kader ontwikkeld dat moet toelaten de verschillende dimensies van het onderwijs te expliciteren en in verband te brengen met de randvoorwaarden waarbinnen onderwijs vorm krijgt. Daarnaast werd een instrument ontwikkeld voor het uitvoeren van de sterkte-zwakte analyse zelf.
Onderwijs
4
Naast de ontwikkeling van een algemeen kader voor kwaliteitszorg is verder werk gemaakt van de concretisering van de visie en het beleid rond specifieke kwaliteitsaspecten van het onderwijs. Zo werden de principes geactualiseerd die aan de basis liggen van de masterproef en werd een algemene aanpak goedgekeurd rond de kwaliteitszorg ten aanzien van ECTS-fiches. Ten slotte ging veel aandacht uit naar de voorbereiding van het regelgevend kader voor de nieuwe visitatie- en accreditatiesystematiek op het Vlaamse niveau. Intern werden initiatieven genomen om de interne voorbereiding op de visitaties af te stemmen op het nieuwe kader dat evenwel nog in volle ontwikkeling was. 2.1
Interne onderwijskwaliteitszorg
Kwaliteitszorg ten aanzien van het onderwijs is ingebed in de onderwijsvisie van de KU Leuven en stelt het streven naar en stimuleren van een kwaliteitscultuur centraal. Het kwaliteitszorgsysteem volgt de logica van de kwaliteitscyclus en wordt gekenmerkt door een wisselwerking tussen het centrale en decentrale niveau. Op het centrale niveau legt de Academische Raad op voorstel van de Onderwijsraad de algemene contouren vast van het interne kwaliteitszorgsysteem. Binnen dit kader nemen elke faculteit en daarbinnen alle Permanente OnderwijsCommissies (POC’s) op het niveau van de opleidingen hun verantwoordelijkheid en geven zij concreet invulling aan de verschillende componenten van het kwaliteitssysteem. Kwaliteitscultuur impliceert het engagement van alle leden van de universitaire gemeenschap voor de zorg voor de kwaliteit van het onderwijs. Kwalitatief hoogstaand onderwijs wordt concreet gerealiseerd door studenten, docenten en de POC. De docenten, faculteiten, de POC, het beleid en de ondersteunende diensten creëren een klimaat waarin aandacht en zorg voor de kwaliteit van het onderwijs een breed draagvlak hebben en vanzelfsprekend zijn. De kwaliteitszorg aan de KU Leuven doorloopt 4 fasen: de definiëring van de onderwijsvisie, de implementatie van het onderwijs, de evaluatie van het onderwijs en de opvolging ervan. In de eerste fase, de definiëring van de onderwijsvisie, heeft de KU Leuven als instelling omschreven wat zij verstaat onder goed onderwijs en heeft zij aangegeven waar ze met het onderwijs naartoe wil. Elke opleiding heeft dit nader uitgewerkt in het onderwijskundig referentiekader. In deze fase situeren zich ook de initiatieven die opleidingen ondernemen om de kwaliteit van specifieke onderdelen van het onderwijs proactief te waarborgen, zoals de concretisering van het toetsbeleid, de kwaliteit van de masterproef en van de ECTS-fiches. Deze thema’s werden expliciet opgenomen in opvolging van de goedkeuring van beleidsnota’s door de AR (zie 1.2). De implementatie van de plannen gebeurt in de tweede fase. Het behoort tot de directe verantwoordelijkheid van de POC en de docenten die daarbij kunnen rekenen op de ondersteuning van de facultaire onderwijsondersteuners en/of van de centrale onderwijsondersteunende diensten. De derde fase draait rond de evaluatie van het onderwijs zelf. Met de systematische bevraging van curricula en opleidingsonderdelen enerzijds en de uitbouw van een omkadering voor evaluaties ad hoc anderzijds wil de KU Leuven de kwaliteit van het onderwijs systematisch opvolgen. Alle curricula worden geëvalueerd in het kader van een curriculumevaluatie die voorafgaat aan de visitatie. Deze periodieke interne curriculumevaluatie vormt het scharnierpunt tussen de interne kwaliteitszorg en de externe kwaliteitsbewaking. Tussen twee curriculumevaluaties wordt bovendien een stand van zaken opgemaakt in het kader van het zogenaamde balansmoment. Dit houdt een gesprek in tussen de opleidingsverantwoordelijken (decaan, vicedecaan onderwijs en de programmadirecteurs) en een aan de opleiding externe commissie (met onder andere een vertegenwoordiger van het beroepenveld en een extern ZAP-lid). Sinds 2008 wordt tevens een tweejaarlijkse bevraging van alumni over hun onderwijservaringen geïntegreerd in het reeds bestaande loopbaanonderzoek dat door Studieadvies wordt gevoerd. In het najaar van 2010 werd deze bevraging voor de tweede maal georganiseerd. In 2010-2011 werd ten slotte een nieuw instrument voor opleidingsevaluaties geïntroduceerd. Het instrument werd ontwikkeld in het kader van een OOF-project van de Associatie KU Leuven en is gericht op de bevraging van studenten en docenten over de kwaliteit van het onderwijs en de bredere context waarin het onderwijs wordt verzorgd. Op basis van de positieve ervaringen wordt het instrument universiteitsbreed ingezet.
Onderwijs
5
De afzonderlijke opleidingsonderdelen worden universiteitsbreed om de twee jaar geëvalueerd in het kader van de online studentenbevraging. Deze evaluaties zijn erop gericht om de mate waarin binnen een bepaalde context kwaliteitsvol onderwijs wordt geboden, aantoonbaar te maken. De resultaten worden meegenomen in personeelsbeslissingen en in initiatieven die gericht zijn op de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. In 2010-2011 vond de derde universiteitsbrede ronde plaats sinds de invoering van het systeem. Los van de voornoemde periodieke evaluaties nemen faculteiten, POC’s en ook individuele docenten zelf initiatieven om een opleiding, respectievelijk een opleidingsonderdeel, te evalueren (zie ook 2.5.2). De vierde en laatste fase betreft de opvolging van de onderwijsevaluaties. Ook hier zijn in eerste instantie de POC en de individuele docenten de hoofdverantwoordelijken. Zij worden daarin ondersteund door facultaire onderwijsondersteuners en door de centrale onderwijsondersteunende diensten, in het bijzonder DUO en DOWB. Opvolgingsinitiatieven kunnen velerlei vormen aannemen. Zo zijn er initiatieven op het vlak van onderwijskundige vorming en op het vlak van onderwijsinnovatie of curriculumhervorming. 2.2
Visitatierooster van het beschouwde en komende academiejaar
De KU Leuven neemt deel aan de onderwijsvisitaties zoals gepland door de Vlaamse Interuniversitaire Raad en is nauw betrokken bij het interuniversitaire overleg over het nieuwe visitatie- en accreditatiestelsel. In het academiejaar 2010-2011 bezochten volgende visitatiecommissies de KU Leuven: Lichamelijke opvoeding, Tandheelkunde, Farmaceutische wetenschappen, Architectuur. Met het oog op de indiening van de accreditatieaanvraag voor de eengemaakte opleiding bachelor in de ingenieurswetenschappen werd na overleg met VLIR en NVAO een verkorte visitatie ingericht voor de bachelor in de ingenieurswetenschappen (afstudeerrichting werktuigkunde). In hetzelfde academiejaar werden de visitatierapporten gepubliceerd voor de opleidingen: bachelor in de taal- en letterkunde (Leuven-Kortrijk), master in de taal- en letterkunde (met taalvarianten), Master in Estudios Ibéricos e Iberoamericanos, master in de culturele studies, master in de westerse literatuur (met taalvariant), master in de literatuurwetenschappen (interuniversitair, met taalvariant), master in de taalkunde, Master in Advanced Studies in Linguistics (interuniversitair), master in de bedrijfscommunicatie, bachelor in de chemie, master in de chemie (met taalvariant), bachelor in de geologie, master in de geologie, bachelor in de ingenieurswetenschappen: geotechniek en mijnbouwkunde, bachelor in de ingenieurswetenschappen: elektrotechniek, master in de ingenieurswetenschappen: elektrotechniek (met taalvariant), master in de nanowetenschappen en nanotechnologie (met taalvariant), Erasmus Mundus Master of Nanoscience and Nanotechnology, bachelor in de informatica (Leuven-Kortrijk), master in de informatica, master in de toegepaste informatica, bachelor in de ingenieurswetenschappen: computerwetenschappen, master in de ingenieurswetenschappen: computerwetenschappen, master in de ingenieurswetenschappen: wiskundige ingenieurstechnieken, Master of Artificial Intelligence, bachelor in de biochemie/biotechnologie, master in de biochemie/biotechnologie, Master of Molecular and Cellular Biophysics, bachelor in de ingenieurswetenschappen: afstudeerrichting werktuigkunde, bachelor in de tandheelkunde, master in de tandheelkunde, Master of Endodontics, Master of Paediatric Dentistry and Special Dental Care, Master of Orthodontics, Master of Periodontology, Master of Restorative Dentistry, Master of Forensic Odontology, bachelor in de ingenieurswetenschappen: Architectuur, master in de ingenieurswetenschappen: Architectuur, Master of Science in Human Settlements (maHS), Master of Science in Urbanism & Strategic Planning (maUSP), Master of Science in Conservation of Monuments and Sites (mCMS), bachelor in de farmaceutische wetenschappen, master in de farmaceutische zorg, master in de geneesmiddelenontwikkeling, master in de klinische biologie, master in de ziekenhuisfarmacie (interuniversitair), master in de industriële farmacie. 2.3
Opvolging van de aanbevelingen van de visitatiecommissies
Aan de KU Leuven legt elke opleiding uiterlijk één jaar na de publicatie van het visitatierapport een opvolgingsverslag voor aan het Groepsbestuur. Dit verslag bevat een overzicht van de concrete maatregelen die de POC heeft genomen naar aanleiding van de aandachtspunten en knelpunten die
Onderwijs
6
de visitatiecommissie heeft geformuleerd in haar rapport of die men zelf in het zelfevaluatierapport had vermeld. Het bevat tevens een overzicht van eventueel resterende aandachtspunten die in de toekomst nog verder zullen worden opgevolgd. De opvolgingsverslagen worden eerst grondig besproken op centraal niveau samen met de vicerector Onderwijsbeleid, de vicerector van de betrokken groep, decaan, vicedecaan, facultair coördinator en programmadirecteur en een DOWBmedewerker. Nadien volgt een bespreking door het Groepsbestuur, ook over blijvende aandachtspunten. In 2010-2011 werden de opvolgingsverslagen voor de visitaties Geografie, Musicologie en Materiaalkunde-Chemische Technologie behandeld. Vanaf 2008-2009 worden de opleidingen vier jaar na de onderwijsvisitatie geëvalueerd door een balanscommissie. De Dienst Onderwijsbeleid levert een voorbereidend dossier dat een schets geeft van de opleidingen en uitnodigt tot reflectie over mogelijke evoluties. In 2010-2011 werd de balans opgemaakt voor de opleidingen die deel uitmaakten van de volgende visitatieclusters: Communicatiewetenschappen, Fysica, Rechten en Notariaat, Taal- en Regiostudies, manama’s Geneeskunde, Politieke en Sociale Wetenschappen, Toerisme. 2.4
Accreditatie
Het decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen van 3 april 2004 voerde in Vlaanderen een accreditatiestelsel in. Op alle accreditatieaanvragen (in totaal 38) die in 2010-2011 werden ingediend bij de NVAO volgde een positief accreditatiebesluit. In het voorjaar van 2011 werd ook een positief accreditatiebesluit verkregen voor de opleiding Master of Tropical Natural Resources Management na een verkorte visitatieprocedure waarin de visitatiecommissie zich positief had uitgesproken over de resultaten van het verbetertraject. In het academiejaar 2010-2011 werd binnen de KU Leuven verder werk gemaakt van het toewerken naar de introductie van instellingsreviews in Vlaanderen. 2.5
Centrale onderwijsondersteunende diensten en raden
2.5.1 Dienst Onderwijsbeleid (DOWB) De Dienst Onderwijsbeleid is een beleidsdienst onder verantwoordelijkheid van de vicerector Onderwijsbeleid; adviseert de vicerector Onderwijsbeleid en het universiteitsbestuur over alle aspecten van het beleid op het gebied van onderwijs; coördineert en ondersteunt de beleidsadvisering door de Onderwijsraad en werkgroepen; volgt het beleid op; staat de groepen en de faculteiten bij in hun beleidstaken met betrekking tot onderwijs. Deze opdracht betreft in het bijzonder het bepalen van het algemene kader en de reglementering, de concrete implementatie en toepassing ervan, de vertaling van de bepalingen en richtlijnen van externe instanties (Vlaamse Regering, Vlaamse Raad, VLIR, VLOR, NVAO, …) het aanreiken van de nodige data en van managementinformatie, het opzetten en in stand houden van de systemen voor interne kwaliteitszorg, het opvolgen van de middelen die ingezet worden voor de onderwijsondersteuning. Als beleidsdienst richt de dienst zich tot diegenen die verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding, beslissing en uitvoering van het beleid op de verschillende niveaus. De dienst vervult een coördinerende rol ten aanzien van de beleidsadvisering van de Onderwijsraad, de vaste en ad hoc werkgroepen via inhoudelijke input, het verzorgen van het secretariaat en de redactie van adviezen. De dienst ondersteunt ook de KU Leuven in haar relaties met de andere universiteiten en de andere externe actoren en vertegenwoordigt de KU Leuven in onderwijsgerelateerde overlegorganen op het niveau van de Associatie KU Leuven, de VLIR, de VLOR en de overheid. De algemene opdracht wordt gerealiseerd door de werking van de Dienst Onderwijsbeleid te organiseren rond de volgende inhoudelijke pijlers: - onderwijsinnovatie (coördinatie en opvolging van onderwijsinnoverende initiatieven gefinancierd met centrale middelen en overheidsgelden, onder meer het Onderwijsontwikkelingsplan, onderwijsprojecten, …) (zie 3.5.1); - curriculumontwikkeling en onderwijsaanbod (onder meer de coördinatie van de advisering over wijzigingen in het programma-aanbod, coördinatie van de administratieve verwerking en presen-
Onderwijs
7
-
-
-
-
tatie in programmagids en externe databanken, dossierbehandeling externe procedures met betrekking tot wijziging statuut, taal, nieuwe opleiding, …) (zie 3.4); kwaliteitszorg (beleidsmatige omkadering van initiatieven die gericht zijn op de verbetering van de onderwijskwaliteit, onder meer initiatieven gericht op zowel periodieke als ad hoc evaluatie van het onderwijs en de opvolging ervan, voorbereiden van visitatie, begeleiding en opvolging van accreditatieproces, beleidsmatige ondersteuning en verankering van onderwijskundige vorming, …) (zie 2.1, 2.2, 2.3, 2.4 en 3.4.3); onderwijstrajecten en -processen (operationalisering van de taken van de centrale assessmentcommissie met betrekking tot EVC/EVK (Eerder Verworven Competenties/Eerder Verworven Kwalificaties), toekennen van geïndividualiseerde trajecten, toelating tot bacheloropleiding zonder diploma secundair onderwijs; beleidsondersteuning en -opvolging met betrekking tot studietrajectbegeleiding, EVC/EVK en diversiteit; organisatie en optimalisatie van onderwijsadministratieve processen; ondersteuning bij interpretatie van interne en externe regelgeving); datamanagement: informatieverzameling en -analyse en rapportering betreffende studenten, onderwijs en onderwijsbeleid (onder meer actuele gegevens over studentenaantallen, slaagcijfers, marktaandeel, dataverzameling in het licht van de rapporteringsplicht aan de overheid, opvolgen van ontwikkelingen in binnen- en buitenland met betrekking tot onderwijsbeleid, …) (zie 6); juridisch advies (opvolging van decretale en wettelijke ontwikkelingen en verplichtingen, toetsing van (voor)genomen beleidsbeslissingen aan decretale kader, …).
Daarnaast worden bepaalde beleidsthema’s pijleroverstijgend aangepakt zoals bijvoorbeeld antiplagiaatbeleid en leerkrediet. Tijdelijke projecten laten toe om in te spelen op actuele beleidsthema’s (vervroegde examenplanning, berekening onderwijsinzet, zalmprogramma, sterkte-zwakte analyse ter voorbereiding van de instellingsreview). Over de verschillende actiedomeinen heen heeft de Dienst Onderwijsbeleid een belangrijke taak op het vlak van communicatie en informatie over onderwijsbeleid door middel van de website onderwijs, specifieke websites zoals plagiaat, leerkrediet, diplomaruimte, ‘cockpit’ voor onderwijsverantwoordelijken, bijeenkomst decanen, vicedecanen onderwijs en programmadirecteurs, infosessies, presentaties voor externe of buitenlandse bezoekers over (aspecten van) onderwijsbeleid van de KU Leuven, folders, opvolgen van internationale ontwikkelingen in het hoger onderwijs(-beleid), expertiseontwikkeling en beleidsondersteunend onderzoek. 2.5.2 Dienst Universitair Onderwijs (DUO) De Dienst Universitair Onderwijs (DUO) heeft tot doel de kwaliteit van het universitair onderwijs te bevorderen. De dienst doet dit door het belang van kwaliteitsvol onderwijs onder de aandacht te brengen en door kwaliteitsontwikkeling concreet te ondersteunen. Samenwerking met alle onderwijsbetrokkenen is daarbij essentieel. DUO rekent tot zijn partners: individuele docenten en assistenten, (ad hoc samengestelde) groepen van lesgevers, opleidingscommissies, programmadirecteurs, facultaire onderwijsondersteuners, vicedecanen onderwijs en decanen. Het aanbod van de dienst situeert zich op het niveau van individuele opleidingsonderdelen (individuele coaching, onderwijskundige vorming), opleidingen (ondersteuning van curriculumevaluaties, kwaliteitsontwikkelingsinitiatieven) en faculteiten (ondersteuning van facultaire onderwijsoverlegorganen). DUO besteedt bovendien ook veel aandacht aan de afstemming tussen de verschillende ondersteuningsniveaus binnen de faculteiten en de wisselwerking op elk niveau over de faculteiten heen. Op basis van toegepast onderzoek ontwikkelt de dienst instrumenten en strategieën om zijn missie te realiseren. Ten slotte heeft de dienst ook een adviserende functie ten aanzien van beleidsmakers op zowel het centrale als op het facultaire niveau. Tegelijkertijd sluit de ondersteuning van DUO aan op de speerpunten uit het onderwijsbeleidsplan van de universiteit en de onderwijsplannen van de faculteiten. In het academiejaar 2010-2011: - verzorgde DUO de onderwijskundige begeleiding en leverde praktische ondersteuning aan de commissies die de interne algemene onderwijsevaluaties uitvoeren. De dienst tracht vooral te bewerkstelligen dat de uitkomsten van kwaliteitszorginitiatieven gebruikt worden als input voor verdere optimalisering van het onderwijs aan de KU Leuven; - bood DUO ondersteuning bij inhoudelijke vragen in verband met curriculumontwikkeling. Volgende thema’s kwamen daarbij aan de orde: aanboren van en inspelen op nieuwe doelgroepen, het ontwikkelen van specifieke vaardigheden bij studenten, de onderzoeksgebaseerde uitbouw van de
Onderwijs
8
opleiding, de afstemming van opleidingsonderdelen binnen het curriculum en de functie van stage en masterproef daarin; - organiseerde DUO verschillende onderwijskundige vormingen (zie ook 2.6); - bood DUO onderwijskundige ondersteuning bij het uitdenken, ontwikkelen, implementeren of evalueren van (al dan niet gesubsidieerde) onderwijsvernieuwende activiteiten; - verder verleende de dienst op verzoek van docenten, faculteitsverantwoordelijken of POC’s logistieke en onderwijskundige ondersteuning bij onderzoek van onderwijsproblemen, evaluatie van studieprogramma’s, examens en studietijdmetingen (zie 3.4.2). Tijdens het academiejaar 2010-2011 werd geïnvesteerd in de verdere uitbouw van de netwerkfunctie van de dienst. Medewerkers van de dienst zijn vertegenwoordigd in facultaire organen, commissies en werkgroepen. Effectief deel uitmaken van overlegorganen binnen de faculteiten laat de dienst toe snel in te spelen op vragen en de onderwijsondersteuning te integreren in de facultaire onderwijsplannen. Met hetzelfde doel blijft DUO intensief investeren in de samenwerking met facultaire onderwijsondersteuners. 2.5.3 Dienst Media en Leren (DML) AVNet veranderde in april van naam en werd Dienst Media en Leren. De missie bleef echter dezelfde: de dienst ondersteunt het goed gebruik van nieuwe audiovisuele educatieve technologieën en ontwikkelt (hiervoor) multimediaproducten en mediasystemen ten behoeve van multicampusonderwijs en andere communicatieprocessen in het Kennis- en Competentienetwerk KU Leuven. Op het vlak van levenslang leren is Dienst Media en Leren het centraal aanspreekpunt voor permanente vorming en voor het Studiecentrum Open Universiteit. Dienst Media en Leren is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van multimediaproducten. Het ganse proces, van concept tot eindproduct, kan door Dienst Media en Leren zelf gerealiseerd worden. Zo werden er in 2011 door Dienst Media en Leren 103 nieuwe multimediaproducties opgestart. We bieden ook hulp aan de docent (of student) die een deel of het geheel van het multimediaproduct zelf wil realiseren. Dit houdt in: uitlenen van apparatuur (1.000 ontleningen), digitaliseren en kopiëren van audiovisueel materiaal (169 opdrachten), en ter beschikking stellen van videomontagefaciliteiten (189 reservaties). Dienst Media en Leren staat daarnaast in voor het ontwikkelen van mediasystemen voor de presentatie en distributie van multimediaproducten. Zo werden 25 auditoria uitgerust met nieuwe mediasystemen, in samenwerking met de Technische Diensten. We ondersteunden het gebruik van die mediasystemen in 181 activiteiten. Bovendien werden ook 199 videoconferentiesessies ondersteund, waarvan 134 in specifiek daartoe uitgeruste auditoria, buiten Dienst Media en Leren. Met de webconferentieservice, waarmee we videocommunicatie over het web aanbieden, bedienen we een 40-tal gebruikers, verspreid over de Associatie KU Leuven. Het geïntegreerde lesopnamesysteem in auditoria kreeg in 2011 verder vorm; er zijn 13 vaste installaties operationeel: 11 aan KU Leuven, 2 aan Kulak. Binnen de pilootprojecten werden 115 registraties ondersteund. Ten behoeve van het multicampusonderwijs ontwikkelt Dienst Media en Leren ook virtuele mediasystemen. Hiermee wil Dienst Media en Leren de nieuwe technologische mogelijkheden bestuderen, uittesten en mede zorgen voor integratie ervan binnen KU Leuven, om fysieke afstanden met virtuele mobiliteit te helpen overbruggen. Een belangrijk instrument hierbij is Videolab, een online multimediabeheersysteem. Hierin registreerden we 17.492 nieuwe uploads. In totaal waren er zo 26.909 video’s beschikbaar in 2011. Deze werden 450.000 keer afgespeeld door 57.000 unieke bezoekers. Dienst Media en Leren speelt een belangrijke rol in de dienstverlening en ondersteuning inzake permanente vorming. De consulenten staan in voor het bekendmaken van permanente vormingsinitiatieven via de website, de overzichtsbrochure en affiche Permanente Vorming, de e-agenda, beurzen, databanken, advertenties, Campuskrant en verschillende websites. De website voor organisatoren is in 2011 verder verfijnd en aangevuld met informatie voor nieuwe organisatoren en een overzicht van diverse hulpmiddelen voor initiatiefnemers.
Onderwijs
9
In 2011 werd ook een experiment afgerond om het aanbod van reguliere opleidingsonderdelen binnen opleidingen van de Groep Wetenschap & Technologie een plaats te geven in het perspectief van levenslang leren voor het leefmilieu. Er werden beleidsadviezen geformuleerd in verband met mogelijkheden en obstakels van creditcontracten voor levenslang leren. Het Studiecentrum Open Universiteit Leuven biedt aan volwassenen de mogelijkheid om via zelfstudie een universitair diploma te behalen of om een certificaat te behalen voor losse cursussen uit het universitaire programma. Het Studiecentrum geeft voornamelijk informatie en advies aan belangstellenden, maakt het aanbod bekend en organiseert traject-, studie- en examenbegeleiding voor de studenten. In 2011 noteerden we 559 nieuwe inschrijvingen op moduleniveau. Daarmee handhaaft het Studiecentrum Leuven zijn positie in het totaal aantal nieuwe inschrijvingen in 2011 in Vlaanderen, met 13,50% op een vierde plaats. Naast de dienstverlening t.a.v. de ganse universitaire gemeenschap profileert Dienst Media en Leren zich ook als een expertisecentrum, van waaruit de ondersteuningsrol op academische wijze kan gevoed worden. Zo wordt de ondersteuning voor het onderwijs aan de KU Leuven geënt op een eigen ontwikkelde know-how en ervaring, verworven in wetenschappelijk gefundeerd (implementatie- en ontwikkelings-) onderzoek. In 2011 zijn, naast de al lopende projecten, een heel aantal nieuwe projecten gestart, en dit zowel nationaal (regionaal) als internationaal. Op nationaal vlak neemt Dienst Media en Leren, als coördinator of partner, deel aan een aantal projecten uit het onderwijsontwikkelingsfonds, het onderwijsontwikkelingsplan, het Aanmoedigingsfonds en het School of Education Expertisenetwerk. Op internationaal vlak doen we dit voor een aantal projecten in het Lifelong Learning, het EU-US Atlantis, het TEMPUS en het FP7 Programma van de Europese Commissie. Vanuit de opgebouwde expertise werkt Dienst Media en Leren actief mee aan advisering en kennisoverdracht rond multimedia en multicampus. Hiervoor werden trainingen, workshops en seminaries opgezet voor docenten, onderwijsondersteuners en andere begeleiders van de KU Leuven en de Associatie. De vormingsinitiatieven van Dienst Media en Leren zijn alsmaar vaker te volgen via videoconferentie en worden opgenomen om ze achteraf online beschikbaar te stellen. Ten slotte geeft Dienst Media en Leren ook input aan het beleid van KU Leuven rond de thema’s multimedia en multicampus, en is in naam van KU Leuven actief in tal van organisaties en netwerken, zoals LERU, Coimbra, EuroPACE, EDEN, SEFI, IACEE, EUCEN, EUA, EADTU, ... 2.5.4 Academisch Vormingscentrum voor Leraren (AVL) Het Academisch Vormingscentrum voor Leraren (AVL) stond tot het academiejaar 2011-2012 in voor de organisatie – in overleg met de respectieve faculteiten – van de universitaire lerarenopleidingen, richt nascholingen in voor leraren, en stimuleert onderwijskundig onderzoek. De specifieke lerarenopleiding (SLO) van de KU Leuven bestaat uit 11 trajecten, namelijk de SLO godsdienstwetenschappen, de SLO talen, de SLO geschiedenis, kunst en muziek, de SLO maatschappijwetenschappen en filosofie, de SLO gedragswetenschappen, de SLO economie, de SLO natuurwetenschappen, de SLO wiskunde, de SLO technologie, de SLO lichamelijke opvoeding en de SLO gezondheidswetenschappen. Deze SLO’s worden gegroepeerd in 4 Permanente Onderwijscommissies (POC’s). AVL coördineert de trajecten en ondersteunt het onderwijs en de stageactiviteiten in kader van de opleiding. Dat gebeurt onder meer door de praktijklectoren, die door AVL worden gefinancierd en die in de eerste plaats worden ingezet voor de stagebegeleiding. In het academiejaar 2010-2011 waren dat in totaal 90 lectoren, samen goed voor 17,4 voltijdse eenheden. Hiernaast is er het middenkader, bestaande uit een halftijdse medewerker per POC, en daarnaast stafmedewerkers ter ondersteuning van de diversiteitsstage (0,25 VTE), blended learning en eportfolio (0,20 VTE), nascholing (0,20 VTE), de voorbereiding van de visitatie (1 VTE) en de coördinator gedrags- en maatschappijwetenschappen/beheerder van het expertisenetwerk School of Education (1 VTE). Deze laatste kreeg in 2011 ook de functie van stafmedewerker van de stuurgroep onderzoek. In september 2011 besliste de Academische Raad om de lerarenopleiding maximaal te integreren in de faculteiten. Dit leidde tot een hervorming van AVL. De opdracht van AVL betreft vanaf dan de
Onderwijs
10
eerder generieke (opleidingsoverstijgende) elementen van de lerarenopleiding, de ontwikkeling van de daarbij aansluitende expertise, alsook de vertegenwoordiging van de lerarenopleiding als geheel binnen en buiten de KU Leuven. De aansturing van het centrum kwam in handen van een Commissie van decanen, waarvan professor Lieven Boeve werd verkozen als voorzitter. De inhoudelijke afstemming tussen lerarenopleiders uit de verschillende faculteiten gebeurt in drie stuurgroepen: de stuurgroep onderwijs, de stuurgroep onderzoek en de stuurgroep nascholing (LUCON). Inzake onderwijs kan worden gemeld dat in het academiejaar 2010-2011 637 studenten waren ingeschreven in de specifieke lerarenopleiding. Rekening houdende met het aantal studenten dat het voorgaande jaar nog ingeschreven was in de (uitdovende) academische initiële lerarenopleiding, komt dit ongeveer neer op een status quo. 386 studenten behaalden in 2011 hun lerarendiploma. Ruime aandacht ging in 2011 naar de opmaak van het zelfevaluatierapport, het bijsturen van de werkpunten die daaruit ressorteerden, en de voorbereiding van de visitatie in 2012. De nieuwe structuur voor AVL en de SLO was één van die werkpunten. De werkpunten met betrekking tot het curriculum leidden tot een door DUO ondersteunde curriculumhervorming, die in 2013 moet uitmonden in een verbeterd programma. Ter stimulans van het vakdidactisch onderzoek werd de reeks ‘Leuvense seminaries voor vakdidactisch onderzoek’ in 2011 voortgezet, en werd een deel van de werkingsmiddelen gereserveerd voor drie door een beoordelingscommissie geselecteerde vakdidactische onderzoeksprojecten. Het Vliebergh-Senciecentrum (VSC), dat binnen AVL instaat voor de coördinatie van nascholingsinitiatieven voor leraren uit het secundair onderwijs, onderging een restyling en werd omgedoopt tot Leuvens Universitair Centrum voor Onderwijsgerichte Nascholing (LUCON). 2.5.5 Onderwijsraad en andere werkgroepen De Onderwijsraad (OWR) is het centrale adviesorgaan voor onderwijsaangelegenheden en moedigt initiatieven aan om de kwaliteit van het onderwijs aan de KU Leuven te bevorderen. De Onderwijsraad bestaat uit de vicedecanen onderwijs (of facultaire academische onderwijsverantwoordelijken), assistenten, studenten, de vicerector Onderwijsbeleid, de vicerector Studentenbeleid, een onderwijsdeskundige en de directeur van de Dienst Onderwijsbeleid (DOWB). De meeste adviezen van de Onderwijsraad worden voorbereid door werkgroepen die elk voor de voorbereiding en ontwikkeling van een welbepaald thema verantwoordelijk zijn. In het academiejaar 2010-2011 besteedde de Onderwijsraad opnieuw veel aandacht aan de verdere concretisering van de ‘Visie op onderwijs en leren’. Hij keurde een beleidsnota goed waarin de principes die aan de basis liggen van de masterproef werden geactualiseerd. Tevens werd het conceptuele kader vastgelegd voor de formulering van leerresultaten en vormingsdoelen voor de opleidingen aan de KU Leuven en werd een project opgestart rond de stage. De aandacht voor de versterking van de waardering van onderwijs als motor voor het stimuleren van een kwaliteitscultuur kwam tot uiting in de finalisering van een voorstel voor de berekening van de onderwijsinzet en de opstart van de discussie over de invoering van een onderwijsportfolio aan de KU Leuven. Voor de tweede keer werd de ‘Prijs van de OWR’ uitgereikt aan een bijzondere onderwijsrealisatie. De zorg voor de kwaliteit van het onderwijs stond ook centraal in andere dossiers die de OWR behandelde: het beleidsplan onderwijs en studenten 2010-2013, de optimalisering van het reglementair kader voor de werking van de POC en de analyse van visitatierapporten. Ten slotte behandelde de Onderwijsraad volgende thema’s: de evaluatie van de studietrajectbegeleiding, millenniumonderwijs, het onderwijs- en examenreglement, permanente vorming, brede bachelor, tussentijdse toetsen, enz. Sommige van deze thema’s resulteerden in 20102011 in beleidsadviezen aan de Academische Raad (onder andere over de masterproef, de kwaliteitszorg ten aanzien van ECTS-fiches, de introductie van leerresultaten, enz.). Andere thema’s zouden later tot een advies leiden, bv. het onderwijsportfolio. Ten slotte heeft de Onderwijsraad het ook op zich genomen om een aantal dossiers recurrent op te volgen. Zo werd door de faculteiten gerapporteerd over de implementatie van het toetsbeleid en werd aan het einde van het academiejaar een stand van zaken opgemaakt over de implementatie van het beleidsplan. Deze lijn wordt ook naar het volgende werkjaar voortgezet: in het voorjaar van 2012 zullen de faculteiten aan de OWR rapporteren over de implementatie van het toetsbeleid, de beleidsnota masterproef en over de kwaliteitszorg ten aanzien van de ECTS-fiches.
Onderwijs
11
Naast de Onderwijsraad zijn ook een aantal permanente werkgroepen actief: - de Vaste Werkgroep Curriculumhervorming (VWCH) stond tijdens het academiejaar 2010-2011 voor het laatst in voor de advisering van de Academische Raad en de groepsbesturen in verband met de ontwikkeling en de hervorming van onderwijsprogramma's. Met ingang van 2011-2012 worden de adviezen verstrekt door de vicerector Onderwijsbeleid na voorbereiding door de Dienst Onderwijsbeleid. In de loop van 2010-2011 bracht de VWCH een aantal adviezen uit bij nieuwe opleidingen, Erasmus Mundus aanvragen, aanvragen tot wijziging van statuut, onderwijstaal en titel, postgraduaten en enkele bijzondere programmawijzigingen; - de Vaste Werkgroep Kwaliteitszorg heeft als algemene opdracht de activiteiten van de KU Leuven op het vlak van de kwaliteitszorg richting te geven. Hij werkt beleidsvoorstellen uit en begeleidt in een latere fase de implementatie van de genomen beslissingen. Deze werkgroep volgt onder meer de implementatie op van de online studentenbevraging en de alumnibevraging. In 2010-2011 werkte de vaste werkgroep aan voorstellen met betrekking tot de masterproef, een instrument voor opleidingsevaluaties, de invoering van een onderwijsportfolio aan de KU Leuven; - in 2010-2011 werkte de Vaste Werkgroep Studie- en Studentenbegeleiding voornamelijk rond de volgende thema’s: evaluatie van studiebegeleiding in de diplomaruimte en praktijken bij het nietbindend studieadvies, de gevolgen van de vervroegde examenplanning voor ombudsen en studietrajectbegeleiders, het nut en de doeltreffendheid van tussentijdse toetsen, omgang met studentengegevens en privacy van studenten en de bespreking van een visietekst voor studie- en studentenbegeleiding; - de Vaste Werkgroep Onderwijsprojecten stimuleert, selecteert en begeleidt onderwijsprojecten (zie ook 3.5.1); - in academiejaar 2010-2011 ging de ICTO-adviesgroep (adviesgroep voor Informatie en CommunicatieTechnologie in het Onderwijs) die een intern KU Leuven-forum was op in de nieuwe Adviesraad Onderwijs en ICT op het niveau van de Associatie KU Leuven. De korte termijn opdracht van de Adviesraad ICT Onderwijs bestaat uit het adviseren van projecten en de prioriteiten bepalen van projecten. Op lange termijn wordt de groep verwacht mee te denken, vanuit de informatie gecapteerd uit eigen positie, naar mogelijke evoluties en ontwikkelingen op het vlak van het ondersteunen van het onderwijs met behulp van informatica middelen; - in juni 2011 werd in opvolging van een advies van het ICT-strategisch Comité beslist om de Adviesraad ICT-ondersteuning Onderwijs en de Anemoonarchitectuurcel Onderwijs en Studenten samen te voegen tot de ICT-adviesraad Onderwijs en Studenten. 2.6
Onderwijskundige vorming voor docenten en assistenten
Het vormingsaanbod van DUO heeft als belangrijkste doel de implementatie van de ‘Visie op Onderwijs en Leren’ op het niveau van faculteiten, opleidingen en opleidingsonderdelen te ondersteunen. DUO werkt op een geïntegreerde wijze: in een vorming op het niveau van een opleidingsonderdeel (bv. opleiding voor beginnende docenten) zal steeds het curriculumperspectief en met uitbreiding het perspectief van de faculteit in acht genomen worden. Bij vormingen die tot doel hebben de kwaliteit van de opleiding te optimaliseren (bv. docentendag ‘Systematische kwaliteitsontwikkeling: opvolging ZER’ in FaBeR) wordt nauw toegezien op de repercussies voor opleidingsonderdelen en wordt nagegaan hoe dit past in de werking van de faculteit als geheel. Het doelgroepspecifieke aanbod bestond in 2010-2011 uit de volgende opleidingen: - vorming voor beginnende professoren, bestaande uit een collectief startaanbod en modulaire keuzesessies. 29 professoren stroomden in (al naargelang de samenstelling van het persoonlijke opleidingstraject van elke professor, kan de opleiding gespreid zijn over meerdere academiejaren); - vormingen voor vicedecanen onderwijs: ‘Academic Leaderschip & Educational Development’ (i.s.m. Shelda Debowski, University of Western Australia) en de workshop ‘Plagiaat voorkomen en aanpakken’. In beide sessies waren 6 deelnemers; - vorming voor beginnende assistenten in 6 faculteiten ingericht in samenwerking met facultaire onderwijsondersteuners. Deelname aan deze opleidingen werd niet geregistreerd; - vorming voor facultaire onderwijsondersteuners, bestaande uit 5 thematische bijeenkomsten, 3 journal clubs en 3 intervisies. Deze sessies telden gemiddeld 12 deelnemers. Daarnaast investeerde DUO in 2010-2011 in initiatieven die door of in samenwerking met facultaire onderwijsondersteuners binnen verschillende faculteiten op maat werden uitgewerkt. Zoals bv.: de workshop ‘Toetsbeleid’ voor de Faculteit Geneeskunde (ziekenhuishygiëne), de workshop ‘Leerlijn Onderzoeksvaardigheden ontwikkelen’ in de Faculteit Sociale Wetenschappen.
Onderwijs
12
Elk van deze initiatieven laat bij uitstek toe de onderwijskundige vorming in te bedden in andere initiatieven die opleidingen en faculteiten in samenwerking met DUO nemen om de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren (zie 2.5.2). Op associatieniveau ten slotte was DUO als volgt betrokken bij onderwijskundige vorming: de workshop ‘Hoe kom ik tot een goede OOF-projectaanvraag?’ werd uitgewerkt en verzorgd in samenwerking met DOWB. 3
Opleidingenaanbod
3.1
Opleidingen
3.1.1 Bachelor- en initiële masteropleidingen - tweedecyclusopleidingen De KU Leuven organiseerde 40 Nederlandstalige bacheloropleidingen te Leuven. Voor twee hiervan werden ook Engelstalige equivalenten aangeboden. Te Kortrijk werden 11 bacheloropleidingen aangeboden. Eén daarvan, de bachelor in de onderwijskunde, werd enkel te Kortrijk aangeboden; alle overige waren varianten van de Leuvense opleidingen. Op de bachelor in de geneeskunde na werden ze slechts gedeeltelijk aangeboden. Een overzicht geordend per faculteit is beschikbaar in het archief van de programmagids op http://onderwijsaanbod.kuleuven.be/2010/opleidingen/n/. In het academiejaar 2010-2011 werden 86 Nederlandstalige initiële masteropleidingen aangeboden. Er werden ook 32 anderstalige equivalenten aangeboden (waarvan 31 Engelstalige en één Franstalige). 3 opleidingen werden als International Course Programmes (ICP) enkel in het Engels aangeboden. Bovendien waren er vier Erasmus Mundus-opleidingen. Een overzicht geordend per faculteit is beschikbaar in het archief van de programmagids op http://onderwijsaanbod.kuleuven.be/2010/opleidingen/n/. Gelet op de decretale bepalingen werden bij de Erkenningscommissie in 2011 geen aanvragen ingediend. 3.1.2 Master-na-masteropleidingen In 2010-2011 organiseerde de KU Leuven 19 Nederlandstalige master-na-masteropleidingen (waarvan drie ook in een Engelstalige equivalente versie werden aangeboden), 36 Engelstalige (waarvan één International Course Programme) en één Spaanstalige. Bovendien werd één Erasmus Mundus-opleiding aangeboden. Een overzicht geordend per faculteit is beschikbaar in het archief van de programmagids op http://onderwijsaanbod.kuleuven.be/2010/opleidingen/n/. Gelet op de decretale bepalingen werden bij de Erkenningscommissie in 2011 geen aanvragen ingediend. 3.1.3 Doctoraatsopleidingen Alle faculteiten organiseerden voor de doctorandi een gestructureerde doctoraatsopleiding (zie http://onderwijsaanbod.kuleuven.be/2010/opleidingen/n/ voor het overzicht van de opleidingen geordend per faculteit voor het academiejaar 2010-2011). 3.1.4 Specifieke lerarenopleidingen De vernieuwde lerarenopleiding werd tijdens het academiejaar 2010-2011 aangeboden met 11 specifieke lerarenopleidingen. Een overzicht geordend per faculteit is beschikbaar in het archief van de programmagids op http://onderwijsaanbod.kuleuven.be/2010/opleidingen/n/.
Onderwijs
13
3.2
Samenwerking met andere universiteiten en hogescholen
3.2.1 Samenwerking in het kader van de Associatie KU Leuven De Associatie KU Leuven, die bestaat sinds 10 juli 2002, wil een voortrekkersrol spelen in het Vlaamse hoger onderwijs. Door de competenties van de associatiepartners te bundelen beoogt ze een kwaliteitsverbetering van onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. Het zwaartepunt van de werking van de associatie ligt bij een groot aantal raden, stuurgroepen en werkgroepen die specialisten uit de verschillende instellingen samenbrengen en expertise uitwisselen. De structuur van de adviesorganen is opgevat als een matrix, met enerzijds drie algemeen beleidsgerichte raden: met name de Associatieraad voor onderwijs, de Associatieraad voor onderzoek en de Associatieraad voor studentenbeleid. Dwars op deze drie raden werken een aantal thematische groepen die dwarsverbanden bekijken, bv. internationalisering, communicatie, kwaliteitszorg. Deze raden en stuurgroepen sturen op hun beurt werkgroepen aan. De adviesorganen van de associatie zijn actief rond uiteenlopende thema's zoals accreditering en kwaliteitszorg, flexibilisering, lerarenopleiding, ICT & logistiek, onderzoeksplatform kunsten, internationalisering en andere. De samenwerking op onderwijsvlak is een belangrijke prioriteit voor de Associatie KU Leuven en werd geconcretiseerd in het beleidsplan 2010, waarin de associatieleden de volgende acht prioritaire actieterreinen definieerden: 1) academisering en voorbereiding van de integratie; 2) dwarsverbanden tussen het professioneel en academisch hoger onderwijs; 3) innovatie en internationalisering in en door onderzoek en onderwijs; 4) optimalisatie van het onderwijsaanbod; 5) in- en doorstroom van een diverse studentenpopulatie; 6) kwaliteitszorg en professionalisering; 7) betrokkenheid van personeel en studenten; 8) duurzame organisatieontwikkeling. Een belangrijke uitdaging voor de associatie is de verdere academisering van de hogeschoolopleidingen van twee cycli en de voorbereiding van de integratie van deze opleidingen in de universiteit. Dit veronderstelt een stevige verankering in het wetenschappelijk onderzoek dat gerealiseerd moet worden in samenwerking met de universiteit. Naast de onderzoeksmatige inbedding wordt tevens aandacht besteed aan de koppeling onderwijs - onderzoek. Binnen de Associatie KU Leuven is academisering onlosmakelijk verbonden met de toekomstige integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteit. De geïntegreerde en geassocieerde faculteiten bereiden dit proces voor en ondersteunen het, naast thematische georganiseerd overleg (bv. over onderwijs, ICT-aspecten, …). Binnen de Associatie KU Leuven kunnen de studenten kiezen uit een breed, gevarieerd en kwalitatief onderwijsaanbod. Dankzij de intensieve samenwerking en kennis van elkaars curricula kunnen de instellingen aan hun studenten vlotte overstapmogelijkheden aanbieden naar een opleiding die het beste aansluit bij hun interesses en capaciteiten. In samenhang hiermee realiseren de partners een scherpe differentiatie van de opleidingprofielen, zodat studenten duidelijk weten voor welke opleiding ze kiezen. Ook werkt de Associatie KU Leuven over de grenzen van de instellingen heen aan een systeem om elders verworven competenties en eerder verworven kwalificaties te valoriseren, en is er een associatiebrede databank overstapmogelijkheden. Dit zijn slechts enkele illustraties van de inspanningen van de Associatie KU Leuven om flexibeler onderwijs aan te bieden. Daarnaast biedt de associatie de kans om bestaande expertise en ervaring (bv. inzake kwaliteitszorg, onderwijskundige professionalisering, permanente vorming, ...) uit te wisselen. Docenten kunnen onderling afspraken maken over het uitwisselen van studiemateriaal, gezamenlijke projecten, enz. Een concreet voorbeeld is de associatiebrede digitale leeromgeving Toledo. 3.2.2 Samenwerking met universiteiten en hogescholen, ook buiten de Associatie KU Leuven Er was in 2010-2011 interuniversitaire samenwerking in verschillende vormen met buitenlandse partners (Franstalige gemeenschap inbegrepen) voor 36 opleidingen. Van deze 36 opleidingen in samenwerking leidden er 16 tot een bi-diplomering en 9 tot een gezamenlijke diplomering. Tussen
Onderwijs
14
meerdere faculteiten van KU Leuven en UCL bestaat er daarenboven een wederzijds akkoord voor het volgen van aparte opleidingsonderdelen. Voor bepaalde opleidingen bundelt de KU Leuven haar krachten met associatieleden, maar ook met universiteiten en hogescholen uit andere associaties. Zo zijn er 27 interuniversitaire opleidingen met Vlaamse instellingen als partner. Van deze 27 opleidingen zijn er 26 die een gezamenlijk diploma uitreiken. De KU Leuven had in 2010-2011 centrale bilaterale akkoorden met 12 prioritaire buitenlandse partneruniversiteiten in Europa, Noord-Amerika, Azië en Zuid-Afrika (zie ook: http://www.kuleuven.be/ internationaal/akkoorden/centraal_bilateraal_overzicht.html). In het totaal hebben de KU Leuven en de afzonderlijke faculteiten 516 internationale akkoorden voor samenwerking rond onderwijs en onderzoek, uitwisseling en projecten met buitenlandse partners (zie: http://www.kuleuven.be/internationaal/databank/ + selecteer als Type ‘alle akkoorden en projecten’). De KU Leuven heeft onderwijsprojecten met associatiepartners (zie OOF-projecten). Met de Koninklijke Militaire School (KMS) werkt de KU Leuven samen op wetenschappelijk, technisch en pedagogisch vlak. Zo wordt er academisch en technisch personeel uitgewisseld voor concrete opdrachten en voor de organisatie van conferenties. Ook worden studenten uitgewisseld. 3.3
Permanente Vorming
In het voorjaar van 2011 werkte de Dienst Media en Leren mee aan de redactie van de nota ‘Academische vorming en opleidingenaanbod, van visie naar implementatie’. In deze nota werd de permanente vorming als volwaardig onderdeel van het academisch vormings- en opleidingenaanbod gedefinieerd. Permanente vorming betreft alle voortgezette academische vorming die een actualisatie, verbreding of specialisatie beoogt van de competenties verworven bij de voltooiing van een opleiding hoger onderwijs of op basis van ervaring. Zij laat elke deelnemer toe om zich blijvend deskundig in te zetten in een snel veranderende maatschappij. Permanente vorming is een open vormingsaanbod voor afgestudeerden met een diploma van een hogeschool of universiteit (of gelijkwaardig door ervaring). We onderscheiden drie types: het postgraduaat, de permanente vormingsopleiding met getuigschrift en de permanente vormingsactiviteit. Manama’s, doctoraatsopleidingen en de initiële lerarenopleiding maken geen deel uit van de permanente vorming. In 2010-2011 vonden aan de KU Leuven 64 langlopende vormingsprogramma’s van ten minste 90 studie-uren plaats, waarvan 32 een getuigschrift permanente vorming afleverden en 32 een postgraduaatgetuigschrift. Het aantal centraal ingeschreven studenten voor deze langlopende initiatieven bedroeg in totaal 1.334, een stijging met 75 deelnemers in vergelijking met het vorige academiejaar. 3.4
Curriculumbewaking
3.4.1 Doelstellingen van de opleidingen Deze werden opgenomen in het Hoger Onderwijsregister en staan beschreven in de programmagids van de KU Leuven (zie http://onderwijsaanbod.kuleuven.be/2010/opleidingen/n/ voor het overzicht van de opleidingen geordend per faculteit voor het academiejaar 2010-2011). 3.4.2 Wijze van meten van studietijd Aan de KU Leuven worden er 2 kwantitatieve methoden gebruikt voor het meten van de studietijd: het tijdschrijven (dagboekmethode) en het schatten achteraf. Via deze methoden wordt de studietijd van de normstudenten kwantitatief in kaart gebracht. Op basis van de bekomen resultaten kan worden nagegaan of de studiebelasting al dan niet overeenkomt met de normen die het universiteitsdecreet stelt. Daarnaast is er ook de mogelijkheid om via een focusgroepgesprek met studenten een idee te krijgen over de studeerbaarheid van een programma. De keuze voor een bepaalde methode is onder
Onderwijs
15
meer afhankelijk van de onderzoeksvraag (aard van gegevens die een opleiding wil verzamelen), het studentenaantal en de diversiteit binnen de opleiding (studenteninstroom, samenstelling van de opleiding).Tijdens het academiejaar 2010-2011 kwam de nadruk te liggen op het meten van studietijd vanuit een duidelijk geformuleerde vraag. Zo werd bijvoorbeeld nagegaan of de mate van onderzoeksgeïntegreerdheid of de gepercipieerde moeilijkheidsgraad van de opleidingsonderdelen effect heeft op de door studenten gerapporteerde studietijd. De aanpak leent zich goed voor een gerichte bespreking (dikwijls samen met studenten). Gegevens en bijhorende bespreking hebben (waar nodig) geleid tot bijstellingen op zowel het niveau van het opleidingsonderdeel als op het niveau van de opleiding. Studietijdmetingen zijn belastend. Bovendien bestaat het vermoeden dat de betrouwbaarheid afneemt naarmate eenzelfde groep studenten meer metingen invult. Daarom werd geëxperimenteerd met het screenen (aan de hand van één vraag) van de ‘studeerbaarheid van opleidingsonderdelen en/of opleidingen’, om (waar nodig) een en ander meer gericht en in meer detail in kaart te brengen. De eerste ervaringen met deze trapsgewijze aanpak zijn uiterst positief. 3.4.3 Curriculumevaluatie Alle opleidingen aan de KU Leuven worden ter voorbereiding van een visitatie grondig geëvalueerd in het kader van een curriculumevaluatie (cf. punt 2.1). Deze periodieke interne curriculumevaluatie vormt het scharnierpunt tussen de interne kwaliteitszorg enerzijds en de externe kwaliteitsbewaking anderzijds. Zij biedt de POC en alle onderwijsbetrokkenen in de eerste plaats de gelegenheid om de eigen opleiding vanuit het opleidingsspecifiek referentiekader grondig te bekijken. Tegelijkertijd levert de curriculumevaluatie het materiaal dat nodig is voor het opstellen van het zelfevaluatierapport ter voorbereiding van de visitatie. Hoewel het evaluatieproces voor alle curriculumevaluaties aan de KU Leuven een zelfde patroon kent, beslist de subcommissie van de POC autonoom over de aanpak en invulling van de curriculumevaluatie. Zij krijgt daarbij ondersteuning van DUO. In de planning van deze periodieke evaluaties wordt rekening gehouden met het visitatierooster. In 2010-2011 werden curriculumevaluaties opgestart voor de opleidingen die in het najaar van 2012 betrokken zijn bij de visitaties wiskunde en wijsbegeerte. 3.5
Onderwijsvernieuwing
3.5.1 Projectmatige financiering van onderwijsinitiatieven Jaarlijks wordt er aan de KU Leuven een open oproep gelanceerd voor het indienen van onderwijsprojecten (vroegere OI-projecten). De KU Leuven participeert daarnaast ook aan vergelijkbare projecten in de associatie (projecten van het Onderwijsontwikkelingsfonds, OOF). Tijdens het academiejaar 2010-2011 werd voor de vierde keer sinds de herprofilering van de vroegere OI-projecten een open oproep gelanceerd voor het indienen van onderwijsprojecten. Onderwijsprojecten hebben tot doel stimulansen te bieden voor het vernieuwen, het optimaliseren en het ondersteunen van het onderwijs aan de KU Leuven. Op die manier beogen ze een actieve bijdrage aan de kwaliteit van het onderwijs. De oproep voor onderwijsprojecten bouwt verder op een jarenlange traditie van OI-projecten (OnderwijsInnovatieprojecten) en vloeit voort uit een beslissing van de academische overheid om het initiatief van de OI-projecten te verbreden met het oog op een zo dicht mogelijke aansluiting bij de bestaande, facultaire noden op vlak van onderwijsondersteuning en -vernieuwing. Het gaat hierbij zowel om een verbreding van de mogelijke groep van initiatiefnemers als een verbreding van de inhoud van de projecten. Er is sprake van drie projectcategorieën: 1) projecten gericht op het niveau opleidingsonderdeel die hetzij de ontwikkeling van ondersteunend materiaal, hetzij een algemene optimalisering van het opleidingsonderdeel beogen; 2) projecten op curriculumniveau die eerder opleidingsthema’s behandelen (bv. profilering van de opleiding); 3) projecten die ondersteuning beogen voor het leren van specifieke doelgroepen die niet behoren tot de prioritaire doelgroepen van het Aanmoedigingsfonds. Tijdens het academiejaar 2010-2011 werd voor de onderwijsprojecten een budget van 1.000.000 euro voorzien. Er werden 20 projectaanvragen ingediend. Op basis van een uitgebreide selectieprocedure werden 11 projecten geselecteerd met een maximumlooptijd van twee jaar. Deze projecten hebben betrekking op verschillende thema’s waaronder activering van studenten, herprofilering van opleidingsonderdelen en afstandseducatie.
Onderwijs
16
Naast de onderwijsprojecten zijn er ook de OOF-projecten. Dit zijn samenwerkingsprojecten op het vlak van onderwijs waarbij ten minste drie instellingen van de associatie betrokken zijn. De projecten moeten op een innoverende manier een aantoonbare meerwaarde voor het onderwijs binnen de Associatie KU Leuven nastreven. In 2010 formuleerde een ad hoc werkgroep een advies over de toekomst van het OOF en de verdere invulling ervan. Dit advies bevatte twee elementen. Enerzijds werden de beleidsdoelstellingen van het OOF, zoals geformuleerd in 2003, bevestigd. Anderzijds werd beslist om gedurende twee OOF-rondes (2011 en 2012) te opteren voor de combinatie van een volledig open oproep en drie thematische oproepen. Daarna wordt een evaluatie voorzien met het oog op een eventuele bijsturing. Tijdens het academiejaar 2010-2011 werd de negende OOF-ronde georganiseerd. Naast de open oproep voor het indienen van projecten, werden er dus voor het eerst ook drie themaspecifieke oproepen gelanceerd m.b.t. de thema’s: 1) multicampusonderwijs; 2) de integratie van levenslang leren in het reguliere curriculum; 3) het versterken van de interactie tussen Vlaamse en internationale studenten binnen het studietraject. Alle projecten moesten in overeenstemming zijn met de onderwijsvisie van de Associatie KU Leuven en aansluiten bij het Meerjarenplan 2008-2013 van de associatie. Het voorziene budget was 1.000.000 euro. 28 intentieverklaringen werden ingediend. Uiteindelijk werden 9 projecten geselecteerd met een maximumlooptijd van twee jaar. Tot slot liepen in het academiejaar 2010-2011 nog steeds allerlei initiatieven in het kader van resterende OOP-middelen, zowel binnen de faculteiten als op het niveau van de KU Leuven als geheel. Onderwijsbeleid blijft dit opvolgen. 3.5.2 Toledo Tijdens het academiejaar 2010-2011 was een van de meest in het oog springende realisaties de ontwikkeling van de Toledo What’s Recent. Deze module op de homepagina van Toledo toont in een chronologische lijst wat de recente veranderingen in de leeromgeving zijn. In deze lijst vindt een student bijvoorbeeld nieuwe valvenberichten, nieuwe documenten, nieuwe toetsen, enz. terug op één centrale plaats. De mogelijkheid werd ingebouwd om de titels van deze lijst buiten Toledo te raadplegen via RSS of op mobiele toestellen te lezen via de mobiele pagina. De What‘s Recent werd door de studenten aangevraagd op de Adviesraad ICT ondersteuning onderwijs en kan op enorm veel appreciatie rekenen. In navolging van de ondersteuning voor de diplomaruimte werd de mogelijkheid voorzien om communities aan te maken op niveau van vakken of clusters van vakken. Op die manier kan men bepaalde groepen studenten bereiken, die men voor de invoering van de diplomaruimte eenvoudig kon koppelen met het jaar waarin ze studeerden. Deze nieuwe functionaliteit wordt bijvoorbeeld gebruikt om monitoraatscommunities aan te bieden voor alle studenten die basisvak X, Y of Z volgen. De valvenmodule is een applicatie binnen Toledo die de valvenbeheerders van faculteiten de mogelijkheid geeft om e-mail te versturen aan studenten van een opleiding, optie of SOPA studentengroep. Deze applicatie werd uitgebreid met de mogelijkheid om berichten op Toledo te plaatsen voor alle hogergenoemde studentengroepen. De bibliotheek heeft in 2011 Limo in gebruik genomen, dat betekende dat de bestaande koppeling met Toledo aangepast diende te worden, zodat men nu vanuit een vak in Toledo een ‘LibriLink’ kan leggen naar het nieuwe Limo systeem. Naast deze erg in het oog springende aanpassingen, werd er door het Toledoteam ook gewerkt aan niet zichtbare technische verbeteringen, zoals de voorbereiding van de upgrade in 2012 en een stress test framework waarmee tal van projecten al succesvol onder gesimuleerde gebruikersdruk geplaatst werden. Naast bovengenoemde technische verwezenlijkingen werd door het Toledoteam ook ondersteuning en consultancy geboden voor talrijke onderwijsgerelateerde projecten. Alle OOF- en onderwijsprojecten werden gescreend op de haalbaarheid en duurzaamheid van de ICT-componenten indien aanwezig.
Onderwijs
17
4
Gebruik van een andere onderwijstaal dan het Nederlands
4.1
Inleiding
Het Structuurdecreet van 4 april 2003 legt aan de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs op om jaarlijks verantwoording te geven over het gebruik van andere onderwijstalen dan het Nederlands. De nadere regels betreffende de wijze van deze verantwoording zijn bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 (B.S. 8 november 2004). Artikel 91 van het Structuurdecreet (zoals gewijzigd door het decreet betreffende het onderwijs XX, B.S. 31 augustus 2010) legt de instellingen op de taalrapportering niet meer als apart verslag op te stellen, maar als onderdeel in het jaarverslag op te nemen. Onderstaande rapportering komt hieraan tegemoet en bevat voor het academiejaar 2010-2011 een overzicht van alle feitelijke gegevens met betrekking tot het opleidingenaanbod in een andere taal dan het Nederlands, zowel voor de opleidingen in de BAMAstructuur als de opleidingen in de uitdovende structuur. Ze biedt een globaal overzicht van het taalbeleid van de KU Leuven zoals dat binnen de decretale kaders vorm krijgt. 4.2
Doelstellingen en resultaten
De KU Leuven heeft een jarenlange traditie in het aanbieden van opleidingen en opleidingsonderdelen in een andere taal dan het Nederlands. Daarbij is het wetgevend kader dat het gebruik van andere onderwijstalen dan het Nederlands regelt steeds richtinggevend geweest. Dit betekent onder meer dat voor de academische basisopleidingen die in het Engels worden aangeboden ook telkens een Nederlandstalige variant bestaat. Het aanbieden van opleidingen in een andere taal dan het Nederlands (meestal het Engels) heeft tot doel, enerzijds, in te spelen op het groeiende internationale karakter van het studentenpubliek. De KU Leuven oefent immers een belangrijke aantrekkingskracht uit op buitenlandse studenten. Meer dan honderd nationaliteiten zijn vertegenwoordigd in het studentenpubliek van de universiteit; bijna 19% van de studenten heeft niet de Belgische nationaliteit en meer dan 9% een nationaliteit van buiten de Europese Unie. Anderzijds vindt de KU Leuven het ook voor haar eigen Vlaamse studenten van belang dat ze reeds tijdens hun opleiding kunnen kennismaken met een Europese en internationale context. Zo worden zij optimaal voorbereid op een leefwereld en arbeidswereld die ook in toenemende mate Europese en internationale kenmerken vertoont. Dit wordt gerealiseerd door studentenuitwisselingen (onder meer in het kader van Socrates-Erasmus), het aantrekken van gastdocenten en het aanbieden van opleidingen en opleidingsonderdelen in andere talen dan het Nederlands. 4.3
Anderstalige opleidingsonderdelen in initiële opleidingen
De KU Leuven biedt in de academische initiële opleidingen 1.568 ‘unieke’ opleidingsonderdelen aan in een andere onderwijstaal dan het Nederlands (uniek in de zin van een andere code en titel; inhoudelijk kan er wel overlap zijn). Daarbij gaat het om opleidingsonderdelen die een vreemde taal tot onderwerp hebben, opleidingsonderdelen die door gastprofessoren in een andere taal dan het Nederlands gedoceerd worden, opleidingsonderdelen die in anderstalige opleidingen geprogrammeerd zijn en (sporadisch) opleidingsonderdelen waar het onderwerp of het gebruikte studiemateriaal het gebruik van een andere onderwijstaal dan het Nederlands verantwoorden. Naast de algemene motivering om anderstalige opleidingsonderdelen aan te bieden (zie punt 1), zijn voor de opleidingen in de bachelor-masterstructuur ook specifieke motiveringen per opleidingsonderdeel te geven. Het gebruik van een andere taal dan het Nederlands is in bacheloropleidingen decretaal beperkt tot maximaal 10% van het opleidingsprogramma. Voor het bepalen van die grens worden de opleidingsonderdelen die een vreemde taal tot voorwerp hebben, niet meegenomen en evenmin de anderstalige opleidingsonderdelen die studenten aan een andere instelling voor hoger onderwijs volgen. De KU Leuven houdt zich aan deze beperking. De KU Leuven houdt vanaf het academiejaar 2006-2007, louter ten behoeve van de taalrapportering, gegevens bij over de moedertaal van de docenten. De KU Leuven stelt zich garant dat bij de aanstelling van personeel een voldoende kennis van de voor het onderwijs noodzakelijk internationale standaardtaal aanwezig is en dat dit via de interne kwaliteitszorg wordt bewaakt.
Onderwijs
18
Studenten hebben het recht om ook voor anderstalige opleidingsonderdelen examen in het Nederlands af te leggen. Voor alle opleidingen op het niveau van bachelor en initiële master is dit fundamenteel recht ingeschreven in de onderwijsregeling van de KU Leuven (zie punt 4.7.3). 4.4
Anderstalige opleidingsonderdelen in voortgezette opleidingen
In de voortgezette opleidingen is het aandeel niet-Nederlandstalige opleidingsonderdelen groter. Ook hier gaat het in hoofdzaak om opleidingsonderdelen die geprogrammeerd zijn in niet-Nederlandstalige opleidingen. Het gaat om 696 ‘unieke’ opleidingsonderdelen (uniek in de zin van: met een andere code). Sommige opleidingsonderdelen worden evenwel in meer dan één opleiding aangeboden. 4.5
Anderstalige opleidingen
Bij de academische initiële opleidingen bedraagt het aanbod van opleidingen in een andere onderwijstaal dan het Nederlands een dertigtal Engelstalige opleidingen. Ook een aantal voortgezette opleidingen en master-na-masteropleidingen wordt aangeboden in een andere taal dan het Nederlands. Het gaat in totaal om een veertigtal opleidingen, die meestal het Engels als onderwijstaal hanteren. Voor zowel de initiële als de voortgezette opleidingen wordt de herkomst van de studenten bijgehouden. Ook hier geldt de algemene motivering om opleidingen in een andere onderwijstaal dan het Nederlands aan te bieden. De opleidingen richten zich in het algemeen op een internationaal studentenpubliek, wensen voor Vlaamse studenten een internationale ervaring mogelijk te maken en zijn vaak gespecialiseerd in specifieke vakgebieden die het gebruik van een andere onderwijstaal rechtvaardigen. Overigens moet hier opgemerkt worden dat de Erkenningscommissie de wenselijkheid en macrodoelmatigheid van het anderstalig aanbod aan opleidingen heeft onderzocht en goedgekeurd, bovendien zonder dat zij expliciet om een motivering van het gebruik van de onderwijstaal gevraagd heeft. 4.6
Opleidingen met een internationaal karakter
In het academiejaar 2010-2011 werden door de KU Leuven vijf Erasmus Mundus-opleidingen aangeboden: - Erasmus Mundus Master in Adapted Physical Activity; - Erasmus Mundus Master of Nanoscience and Nanotechnology; - Erasmus Mundus Master of Bioethics; - Master of Engineering: Chemical Technology (Engineering Rheology); - Erasmus Mundus Master in Theoretical Chemistry and Computational Modelling. In het academiejaar 2010-2011 werden door de KU Leuven vier ICP-opleidingen aangeboden: - Master of Human Settlements; - Master of Water Resources Engineering; - Master of Food Technology; - Master of Molecular Biology. 4.7
Bijkomende informatie
4.7.1 Informatie over de communicatie De studenten vinden informatie over het taalbeleid van de KU Leuven, waaronder de gedragscode van de universiteit (zie punt 4.7.3), in de online programmagids (http://www.kuleuven.be/onderwijs/ aanbod/opleidingen/N/index.htm). Via het elektronisch leerplatform Toledo kunnen docenten daarbovenop per opleidingsonderdeel bijkomende informatie over de taalregeling geven indien toepasselijk. 4.7.2 Overzicht van de kennistoetsen Voor de anderstalige opleidingen of opleidingsonderdelen worden de taalvereisten bepaald in de onderwijsregeling van de opleiding zoals vermeld in de online programmagids (http://www.kuleuven.
Onderwijs
19
be/onderwijs/aanbod/opleidingen/N/index.htm). Als taalvereisten worden gesteld, gaat het in het algemeen om een minimumscore op de TOEFL-test van 213 op 300 of van 7 op de IELTS-test van de British Council. In een aantal gevallen zijn de eisen echter strenger (http://www.kuleuven.be/ application/requesteddocuments.htm). 4.7.3 Gedragscode met betrekking tot de taalregeling De KU Leuven heeft de decretale vereisten inzake het gebruik van een andere onderwijstaal dan het Nederlands verwerkt in haar interne reglementering. In de onderwijsregeling van de KU Leuven is volgende gedragscode met betrekking tot de taalregeling opgenomen: Artikel 48. Algemene bepaling van onderwijs- en bestuurstaal De onderwijstaal van de KU Leuven is het Nederlands. Om specifieke redenen kunnen, met inachtneming van de wettelijke en decretale voorschriften, andere talen gebruikt worden. Waar dit het geval is, wordt dit expliciet aangegeven. Opleidingsonderdelen die in het Nederlands worden georganiseerd, worden ook in het Nederlands geëvalueerd. Als bestuurstaal hanteert de KU Leuven het Nederlands. Met het oog op een vlotte communicatie met studenten, academici, diensten of instellingen kan ook een internationale forumtaal gebruikt worden. Artikel 49. Opleidingsonderdelen die in elk geval in een andere taal worden georganiseerd De volgende opleidingsonderdelen worden in elk geval grotendeels of geheel georganiseerd in een andere taal dan het Nederlands: - de opleidingsonderdelen die een vreemde levende taal tot onderwerp hebben; - de opleidingsonderdelen die gedoceerd worden door anderstalige gastprofessoren; - de opleidingsonderdelen die in onderlinge overeenstemming tussen de student en de faculteit die verantwoordelijk is voor een opleiding, in de context van een anderstalige universiteit in België of in het buitenland worden gevolgd. Deze opleidingsonderdelen worden geëvalueerd in de taal waarin ze worden onderwezen. Artikel 50. Andere opleidingsonderdelen die in een andere taal worden georganiseerd Zich bewust van het belang om haar studenten voor te bereiden op het functioneren in een internationale context, biedt de KU Leuven in haar Nederlandstalige opleidingen de mogelijkheid aan om andere dan de in artikel 49 vermelde opleidingsonderdelen ook in een andere taal dan het Nederlands te volgen. Deze mogelijkheid wordt bij de opbouw van het programma verantwoord op basis van de meerwaarde voor de student en de functionaliteit van het gebruik van een vreemde taal voor dat opleidingsonderdeel. De opleidingsonderdelen waarvan delen worden gedoceerd in een andere taal dan het Nederlands, staan als zodanig aangegeven in de programmagids en de ECTS-fiches van de opleiding. Conform de decretale bepalingen wordt het aantal van deze mogelijkheden in een bacheloropleiding beperkt tot maximum 10% van de studieomvang. In een initiële masteropleiding wordt het aantal bepaald door de functionaliteit ervan in de opleiding, met een maximum van 50% van de opleiding, masterproef niet inbegrepen. In een master-na-masteropleiding staat het de faculteit vrij om het aantal anderstalige opleidingsonderdelen te bepalen. De student heeft het recht om de examens over deze anderstalige opleidingsonderdelen in het Nederlands af te leggen, behalve in het geval van: - master-na-masteropleidingen; - de inschrijving van een anderstalige opleidingsvariant van een Nederlandstalige opleiding. Als hij gebruik wenst te maken van deze mogelijkheid, meldt hij dit overeenkomstig de facultaire procedure van de opleiding waarin het opleidingsonderdeel zich situeert. Artikel 51. Opleidingen volledig in een andere taal Ten behoeve van het internationale studentenpubliek biedt de KU Leuven op het niveau van de bacheloropleidingen en de masteropleidingen een aantal opleidingen integraal in een andere taal aan.
Onderwijs
20
Voor bacheloropleidingen en initiële masteropleidingen wordt in afspraak met andere instellingen in de Vlaamse Gemeenschap voorzien in een equivalente Nederlandstalige opleiding, waarop de regels onder artikel 49-50 van toepassing zijn. Opleidingen die specifiek zijn uitgewerkt ten behoeve van buitenlandse studenten en die erkend zijn als International Course Programme in het kader van ontwikkelingssamenwerking door de Vlaamse Interuniversitaire Raad of als Erasmus Mundus Master worden als uitzondering volledig in een andere taal gedoceerd en geëxamineerd. Voor anderstalige master-na-masteropleidingen en postgraduaatopleidingen wordt in principe geen Nederlandstalige taalvariant uitgebouwd. Deze opleidingen kunnen zowel door anderstalige studenten als door Nederlandstaligen gevolgd worden. Alle studenten, ook de Nederlandstaligen die deze opleidingen volgen, leggen het examen af in de taal van de opleiding of in de taal van het opleidingsonderdeel als de taal hiervan verschilt van die van de gehele opleiding. Artikel 52. Kwaliteitsbewaking De KU Leuven staat bij de aanstelling van haar personeel ervoor garant dat een voldoende kennis van de voor het onderwijs noodzakelijk internationale standaardtaal aanwezig is. Bij de interne kwaliteitsbewaking van opleidingen wordt dit aspect bewaakt. 5
Onderwijsregeling
5.1
Overzicht studiegelden
Voor alle opleidingen werden in 2010-2011 de interuniversitair afgesproken studiegelden gevraagd. Voor een aantal master-na-masteropleidingen met een duidelijk internationaal of een beroepsvoorbereidend karakter wordt een verhoogd studiegeld gevraagd. Er wordt soms een onderscheid gemaakt tussen studenten die al dan niet komen uit landen die behoren tot de Europese Economische Ruimte (EER). Een verminderd studiegeld is mogelijk voor studenten uit ontwikkelingslanden, voor studenten in het kader van samenwerkingsakkoorden tussen universiteiten en andere instellingen (bv. International Course Programs: ICP), voor studenten die rechtstreeks instromen na hun basisopleiding in de master-na-masteropleidingen en om specifieke sociale redenen. 5.2
Toelatingsvoorwaarden
Voor de bacheloropleidingen golden algemene toelatingsvoorwaarden die zijn opgenomen in de algemene informatie van de programmagids (raadpleegbaar in het archief op https://www.kuleuven.be/onderwijs/oer/2010/#afd32). Voor de masteropleidingen, schakel- en voorbereidingsprogramma’s, postgraduaten en doctoraatsopleidingen werden binnen de decretale bepalingen afzonderlijke voorwaarden uitgewerkt per opleiding. De toelatingsvoorwaarden werden per opleiding opgenomen in het Hoger Onderwijsregister en in de programmagids van de KU Leuven (zie http://onderwijsaanbod.kuleuven.be/ 2010/opleidingen/n/ voor het overzicht van de opleidingen geordend per faculteit voor het academiejaar 2010-2011). 5.3
Informatie en begeleiding van aspirant-studenten
Binnen de Dienst Communicatie, Afdeling Positionering en Marketing richt Onderwijscommunicatie zich exclusief op de potentiële student en zijn omgeving. Zij zorgt voor zowel geschreven als digitale onderwijsinformatie en organiseert activiteiten met de bedoeling de instroom van bachelors en masters aan de KU Leuven te optimaliseren door toekomstige studenten en hun omgeving overtuigende en kwaliteitsvolle informatie aan te bieden via verschillende (collectieve) kanalen. Op basis van studiewerk, analyses, enquêtes en cijfermateriaal werkt zij mee aan een rekruteringsbeleid en bouwt expertise op op vlak van onderwijs, onderwijsaanbod, instroom, studiekeuze, enz. Voor toekomstige bachelors worden de brochures ‘Kiezen voor Leuven’, ‘Opleidingen aan de KU Leuven voor toekomstige bachelorstudenten’, 14 verschillende bachelorbrochures en ‘Starten in Leuven’ ieder jaar bijgestuurd. Voor toekomstige masters werden in 2010-2011 een aantal masterfolders vernieuwd. Samen met International Office en DOWB werd een overzicht gemaakt van de Engelstalige opleidingen. Laatstejaars secundair onderwijs, scholen en CLB’s kregen om de drie
Onderwijs
21
maanden via gerichte mailings algemene informatie over de KU Leuven (Kiezen voor Leuven, Starten in Leuven, Campuskrant). Tevens werden uitnodigingsfolders gestuurd voor de infodagen, de infobeurs ‘Bachelors en co’ (mei en september) en de Openlesweek. Ook de scholen uit Nederland worden nu betrokken in deze mailings. Voor Nederlandse toekomstige studenten wordt een aparte folder en webpagina gemaakt. De webpagina’s voor toekomstige studenten werden verder geoptimaliseerd en er kwam een webpagina in het Frans en het Duits. Voor studiekeuzebegeleiders in scholen en CLB’s werd de e-nieuwsbrief vier keer verstuurd en werd voor de tweede maal opnieuw een Profieldag georganiseerd. Tijdens het academiejaar 2010-2011 werden 40 informatieactiviteiten (presentatie over het Hoger Onderwijs en informatie over de KU Leuven) in scholen georganiseerd, de meeste in samenwerking met een hogeschool uit de associatie, meestal voor zesdejaarsleerlingen en hun ouders, soms ook voor leerkrachten. Daarmee werden 8.538 mensen bereikt. Traditioneel werd met een grote groep informatoren deelgenomen aan de 5 driedaagse Studie-informatiedagen (SIDin), en aan de KISSdagen in Brugge en Kortrijk. In maart 2011 werden alle studierichtingen KU Leuven voorgesteld op 3 specifieke infodagen. 3.919 toekomstige studenten namen hieraan deel. Ouders meegerekend bezochten 9.224 personen de facultaire infodagen. Daarnaast werden 2 infobeurzen ‘Bachelors en co’ (met infomarkt en medewerkers van elke studierichting) georganiseerd (800 respectievelijk 650 deelnemers). Voor de derde maal werd tijdens de herfstvakantie en de krokusvakantie een ‘Openlesweek’ georganiseerd waarbij de laatstejaarsleerlingen les konden volgen, samen met de gewone studenten, verspreid over de verschillende faculteiten. In totaal namen 4.006 leerlingen hieraan deel. Er werden 480 lessen opengesteld die samen 9.914 keer werden gevolgd. In september 2008 kon dankzij het Aanmoedigingsfonds het project ‘Instroom allochtone studenten’ van start gaan. Daardoor werden contacten gelegd met scholen en verenigingen en konden een aantal specifieke infomomenten georganiseerd worden. Dit project werd in 2010-2011 verder uitgebouwd. De folder voor de ouders gemaakt in het Turks en Arabisch werd grondig vernieuwd. Deze folder werd via relevante verenigingen en CLB’s verspreid. Contacten met verenigingen werden uitgebouwd en er werd een ambassadeurswerking opgezet. In 2010-2011 werd voor de vierde maal een masterbeurs georganiseerd samen met de partnerhogescholen uit de associatie, met informatie over masters en bachelor-na-bachelors, master-na-masters en permanente vorming. Een 1.500-tal studenten bezochten de beurs. Ook aan de KaHo St. Lieven in Gent werd een beperktere beurs georganiseerd met een 300-tal bezoekers. In Nederland werd deelgenomen aan de bachelorbeurs en voor de derde maal ook aan de masterbeurs. 5.4
Begeleiding van studenten
Het aanbod aan studiebegeleiding aan de KU Leuven omvat twee belangrijke aspecten: - leerprocesbegeleiding: begeleiding bij het verwerven van adequate studievaardigheden; - studietrajectbegeleiding: begeleiding bij het samenstellen van en het maken van keuze met betrekking tot het studietraject vanaf het moment van instroom tot het moment van uitstroom. Studiebegeleiding wordt aangeboden zowel door facultaire studie(traject)begeleiders als door centrale diensten. Als overlegorgaan tussen diverse begeleiders uit faculteiten en centrale diensten fungeert de vaste werkgroep Studie- en Studentenbegeleiding KU Leuven. In deze werkgroep werden tijdens het academiejaar 2010-2011 volgende thema’s besproken: evaluatie studietrajectbegeleiding in de diplomaruimte, resultaten dropout-enquête, oriënteringsproef voor toekomstige studenten (n.a.v. besprekingen binnen de VLIR), evaluatie niet-bindend studieadvies, doeltreffendheid tussentijdse toetsen, voorstel ontwerp-visietekst studie- en studentenbegeleiding KU Leuven, evaluatie leerkrediet, vervroegde examenplanning. In het kader van de professionalisering van studiebegeleiding werd ook bijzondere aandacht besteed aan de vorming van en ervaringsuitwisseling tussen studie(traject)begeleiders in faculteiten en centrale diensten. Deze vormingsactiviteiten richtten zich zowel naar nieuwe als naar meer ervaren studiebegeleiders. Een aantal activiteiten had eerder een informatief karakter, andere richtten zich op de ervaringsuitwisseling tussen studiebegeleiders, terwijl in een derde categorie gespreksvaardigheden aan bod kwamen die vereist zijn binnen de studiebegeleidingsactiviteiten. Tijdens het academiejaar 2010-2011 contacteerden 6.144 studenten en toekomstige studenten de centrale dienst Studieadvies voor advies of begeleiding. 2.332 van hen (36,9%) studeerden nog niet aan de KU Leuven en zochten advies met betrekking tot hun toekomstig bachelor-, schakel-
Onderwijs
22
voorbereidings- of masterprogramma aan de KU Leuven. Daarnaast waren er contacten met 3.524 KU Leuven-studenten (d.i. 57,4%). De voornaamste vragen van deze groep studenten waren vragen met betrekking tot bijkomende studie-informatie over de eigen studierichtingen of over andere opleidingen aan de KU Leuven (32,4%), algemene vragen met betrekking tot studiebegeleiding (17,9%), vragen met betrekking tot studiekeuze en heroriëntering (16,9%), vragen met betrekking tot studiemethode en -planning (13,4%), vragen met betrekking tot studeren in het buitenland (7,9%), vragen met betrekking tot tewerkstelling (3,6%) en vragen met betrekking tot de bespreking van examenresultaten (2,9%). Bijzondere aandacht werd hierbij besteed aan de groep van de internationale studenten en aan studenten met een multiculturele achtergrond. De Dienst Studieadvies organiseerde ook diverse trainings- en infosessies, zowel met betrekking tot studiemethode en studieplanning, studeren in het buitenland als solliciteren en arbeidsmarkt. In functie van het informeren van zowel toekomstige studenten, studenten als bijna-afgestudeerden was de Dienst Studieadvies ook vertegenwoordigd op diverse beurzen. 5.5
Begeleiding van studenten met een functiebeperking
De Cel Studeren met een Functiebeperking heeft tijdens het academiejaar 2010-2011 een sterke focus gelegd op de kwaliteitszorg van haar reguliere werking. Het beleidskader voor het verlenen van faciliteiten aan studenten met een functiebeperking was reeds in 2009 uitgewerkt in de nota ‘Onderwijs en diversiteit: faciliteiten voor doelgroepstudenten’ (Academische Raad, 6 juli 2009). De interne procedures rond aanmelding, registratie en erkenning, assessment, aanvraag en toekenning examenfaciliteiten werden opgelijst en door een ad-hoc werkgroep in het najaar 2011 op een heldere manier geëxpliciteerd. Verder werd voor elke faculteit een facultaire refertelijst opgesteld in samenwerking met de Dienst Diversiteitsbeleid en de facultaire Diversiteitsteams. Deze refertelijsten zijn een oplijsting van examenfaciliteiten die getoetst zijn op hun haalbaarheid op basis van inhoudelijke-didactische en /of praktische redenen en waar nodig uitgewerkt tot op het niveau van het opleidingsonderdeel. In het voorjaar van 2012 is hierover een facultaire informatieronde gepland door de vicerector Diversiteit met het oog op draagvlak te creëren bij het docententeam en medewerkers van de faculteiten. Verder werden infofiches over vaak voorkomende functiebeperkingen (dyslexie, ADHD en ASS) opgesteld en aangeboden op de website van de cel. De cel was met een delegatie aanwezig op de driejaarlijkse ‘international conference on higher education and disability’ te Innsbruck en reikte er de Myriam VanAcker-award uit. Dankzij de financiering van het Aanmoedigingsfonds en de Raad voor Studentenvoorzieningen konden twee verkennende projecten uitgevoerd worden. Een project rond ‘inclusief onderwijs en steunpunt van beleid’ en een project over ‘wonen op kot voor studenten met een psychiatrische functiebeperking’. Op het vlak van digitale toegankelijkheid heeft de KU Leuven overeenkomsten afgesloten met Acco en Universitaire Pers Leuven om het aanbieden van digitale leermiddelen voor studenten met een functiebeperking correct en efficiënt te laten verlopen. Ten slotte organiseerde de Werkgroep Digitale Toegankelijkheid op 17 november 2010 een studiedag 'Digitale toegankelijkheid aan de KU Leuven'. Tijdens deze studiedag werd de folder ‘Toegankelijke documenten maken. Goede praktijken voor digitale documenten’ voorgesteld en kende het videoproject ‘Studeren met dyslexie’ zijn première. In 2010-2011 werden in totaal 1.010 studenten met een functiebeperking erkend door de Cel Studeren met een functiebeperking, volgens het registratiesysteem uitgewerkt binnen de Vlaamse Onderwijsraad. De studenten zijn als volgt verdeeld over de 8 subgroepen: 37 studenten met een motorische functiebeperking, 25 studenten met een auditieve functiebeperking, 35 studenten met een visuele functiebeperking, 118 studenten met chronische ziekte, 330 studenten met een psychiatrische functiebeperking (waarvan 260 studenten met AD(H)D en autismespectrumstoornis), 62 studenten met meervoudige functiebeperking, 16 studenten met een overige functie-uitval en 386 studenten met een leerstoornis. 5.6
Doorstroming van afgestudeerden van hogescholen
Er is een grote instroom van sociaal werk naar de gelijknamige master, naar sociale en culturele antropologie en criminologische wetenschappen; van toegepaste psychologie naar psychologie; van
Onderwijs
23
verpleegkunde en vroedkunde naar de gelijknamige master; van industriële wetenschappen naar ingenieurswetenschappen; van het studiegebied onderwijs naar pedagogische wetenschappen; van communicatiemanagement naar communicatiewetenschappen; en van toegepaste informatica naar informatica. In de master-na-masteropleidingen is er voornamelijk instroom vanuit architectuuropleidingen (naar o.a. Urbanism and Strategic Planning), vanuit handelswetenschappen (naar financieel/fiscale opleidingen) en vanuit industriële wetenschappen (naar o.a. Safety Engineering, Industrial Management en Artifical Intelligence. Daarnaast valt de doorstroom op vanuit de professionele bacheloropleiding secundair onderwijs naar verkorte bachelorprogramma’s lichamelijke opvoeding en bewegingswetenschappen, geschiedenis en godgeleerdheid en godsdienstwetenschappen. 5.7
Toelating afgestudeerden hogeschoolonderwijs van twee cycli tot doctoraat
Voor een houder van een hogeschooldiploma geldt de algemene toelatingsvoorwaarde voor de inschrijving voor de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift, namelijk het bezit van een diploma van een voor het doctoraatsonderzoek relevante masteropleiding (of een equivalent diploma hoger onderwijs) én zich onderscheiden hebben, hetzij tijdens de studies hetzij na de studies. De kandidaatdoctorandus dient een aanvraag in bij de facultaire doctoraatscommissie die oordeelt over de relevantie van het masterdiploma, de geschiktheid van de kandidaat en de vorm van een eventuele bijkomende toelatingsproef. Het opleggen van een bijkomende toelatingsproef kan voor de houders van een masterdiploma van een hogeschoolopleiding enkel ad hoc, gemotiveerd, dus niet systematisch omwille van het diploma. De status van de toelating kan regulier, provisioneel of predoctoraal zijn: - reguliere status: toelating tot het doctoraatsprogramma met reguliere status wordt verleend wanneer voldoende bewijs geleverd is dat de kandidaat in staat is om het doctoraat met succes af te ronden zonder bijkomende opleiding; - provisionele status: toelating tot het doctoraatsprogramma met provisionele status wordt verleend wanneer een aanvullende opleiding als deel van het doctoraatsprogramma noodzakelijk lijkt. De duur van de provisionele status is maximum één jaar vanaf de inschrijving aan de KU Leuven als doctoraatsstudent. Mits gunstige evaluatie van de aanvullende opleiding, wordt de provisionele status opgeheven en kan het doctoraatsprogramma verdergezet worden; - predoctorale status: wordt verleend wanneer er onvoldoende bewijs is van de relevante academische en professionele geschiktheid van de kandidaat, of wanneer een aanvullende opleiding noodzakelijk geacht wordt om de waarschijnlijkheid te vergroten dat de kandidaat het doctoraat met succes zal voltooien. Gedurende de predoctorale status wordt aan de kandidaat een programma van opleidingsonderdelen en projectonderzoek opgelegd. Bij positieve evaluatie wordt de kandidaat toegelaten tot het doctoraatsprogramma. 6
Gegevens over de studenten
6.1
Opvolging arbeidsloopbaan
Laatstejaarsstudenten werden op diverse manieren voorbereid op hun latere beroepsloopbaan. Hiervoor kunnen ze zowel terecht bij de centrale dienst Studieadvies als bij een aantal facultaire loopbaanbegeleiders. Informatie over deze loopbaanbegeleidingsactiviteiten is gebundeld op de website ‘wegwijs arbeidsmarkt’ (www.kuleuven.be/arbeidsmarkt). In dit kader werden volgende activiteiten georganiseerd: - jobinfodag: een algemene jobinfodag die zich richt naar alle laatstejaarsstudenten uit alle studierichtingen KU Leuven werd georganiseerd op 1 maart 2011. 88 bedrijven en organisaties namen hieraan deel, 1.263 laatstejaars registreerden hun curriculum vitae op de CD-ROM die naar aanleiding van deze Jobinfodag werd aangemaakt en ruim 1.500 studenten bezochten de beurs. In samenwerking met de EURES-dienst van VDAB werden ook loopbaanbegeleiders uit Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland en het Verenigd Koninkrijk op deze beurs uitgenodigd; - infosessies over tewerkstelling binnen verschillende sectoren: naast deze jobinfodag werden ook een aantal informatie-avonden georganiseerd waarop andere sectoren van de arbeidsmarkt
Onderwijs
24
-
-
6.2
werden voorgesteld. Dit omvatte avonden in verband met werken in de culturele sector, werken bij de overheid, werken in diplomatie, EU en VN-instellingen, werken bij de media en werken in een ontwikkelingsland. Afhankelijk van de specifieke avond namen tussen de 100 en 450 studenten hieraan deel. Op de avond in verband met werken in diplomatie, EU en VN-instellingen werd de informatie in verband met EU en VN ook in het Engels gepresenteerd. Deze avond werd ook apart aangekondigd bij de internationale studenten KU Leuven; de KU Leuven-vacaturedatabank bleef functioneren als contactpunt tussen werkgevers en laatstejaarsstudenten voor het doorgeven van vacatures. Bedrijven kunnen op deze databank informatie plaatsen over vacatures en stage-aanbiedingen. Laatstejaarsstudenten, alumni en doctoraatsstudenten kunnen op deze databank hun curriculum vitae plaatsen. Tijdens het academiejaar 2010-2011 werd de databank 27.479 keer geraadpleegd door werkzoekenden, waarvan 77,4% laatstejaarsstudenten, 9% alumni en 6,2% doctorandi. Tijdens dezelfde periode werden 2.657 vacatures en 73 stage-aanbiedingen on-line geplaatst, wat betekent dat gemiddeld per dag 460 vacatures on-line stonden. 5.407 werkgevers zijn momenteel op deze databank geregistreerd; voor de sollicitatietraining ‘Eerste Hulp bij Solliciteren’ werden 6 groepen georganiseerd waaraan in totaal 65 studenten deelnamen; werken in het buitenland: in samenwerking met de EURES-consulent van VDAB werden 4 infomomenten georganiseerd met betrekking tot werken in Europa. 25 studenten namen hieraan deel. Rendement toelatingsproeven
Het rendement van toelatingsproeven kan omwille van de invoering van de diplomaruimte, niet meer zoals voorgaande jaren uitgedrukt worden in termen van slagen na het eerste jaar in de bacheloropleiding. Voortaan beschrijven we de studievoortgang van de student als de verhouding tussen het aantal studiepunten dat verworven is of waarvoor een tolerantie ingezet is en het aantal feitelijk opgenomen studiepunten in een academiejaar binnen eenzelfde opleiding. We spreken van ‘volledige studievoortgang’ als het aantal studiepunten dat verworven is of waarvoor een tolerantie ingezet is gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten. Geneeskunde en tandheelkunde De Vlaamse Overheid organiseert zelf een toelatingsexamen voor de opleidingen arts en tandarts. Voor het eerste bachelorjaar van de opleidingen geneeskunde en tandheelkunde 2010-2011 hadden respectievelijk 83% en 89% van de ingeschreven generatiestudenten een volledige studievoortgang. Vermelden we dat niet alle geslaagden in de toelatingsproef inschrijven voor de opleidingen geneeskunde of tandheelkunde. Sommige studenten beschouwen dit als een bekwaamheidstoets. Ingenieurswetenschappen Vanaf 2004-2005 werd het toelatingsexamen voor burgerlijk ingenieur en burgerlijk ingenieur-architect door de Vlaamse Overheid afgeschaft. Wel bestaat er nog altijd de mogelijkheid voor de geïnteresseerde aspirant-studenten om aan een zelftest deel te nemen. De percentages volledige studievoortgang voor de generatiestudenten in het eerste jaar ingenieurswetenschappen bedroegen in 2010-2011 47% (algemeen) en 50% (architectuur). Ter vergelijking, de slaagpercentages in 2003-2004, toen er nog een toelatingsexamen was, lagen aanzienlijk hoger, namelijk op respectievelijk 70% en 75%. 7
Examencontract
7.1
Reglementering
De studenten kunnen aan de KU Leuven in de meerderheid van de opleidingen kiezen voor een formule van 'examencontract'. De reglementering inzake het bundelen van opleidingsonderdelen en slagen voor entiteiten is identiek als voor een gewone student. De student krijgt echter geen formele begeleiding en ondersteuning, ook niet via de elektronische leeromgeving. Sinds 2009-2010 moeten deze studenten verplicht 50,00 euro betalen om gebruik te maken van die leeromgeving. Op die manier wordt de student in de mogelijkheid gesteld eenvoudiger kennis te nemen van de veronderstelde leerstof en moet een docent ook geen aparte communicatie voeren. Omwille van de bijzondere
Onderwijs
25
intensieve begeleiding die bij sommige opleidingsonderdelen verondersteld wordt, blijven echter een beperkt gedeelte van de opleidingsonderdelen uitgesloten voor het volgen via een examencontract. Via een inschrijving voor een creditcontract kan de student toch nog – dan als volwaardig student – participeren aan die activiteiten. 7.2
Aantal ingeschreven examinandi voor examencontracten
In het totaal schreven in 2010-2011 198 studenten (104 mannen en 94 vrouwen) in met een examencontract. Het merendeel van de studenten is Belg (185 of 93%). Naar leeftijd is er een grotere variatie: van tieners tot veertigers, met een concentratie in de leeftijdsgroep 22-28 jaar. Inzake vooropleiding gaat het om niet-generatiestudenten die overwegend (58%) meer dan een academiejaar geleden een diploma hoger onderwijs behaalden. Zij nemen veelal een hoofdinschrijving (184 of 93%) en zijn vooral te vinden in de studiegebieden rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, politieke en sociale wetenschappen, psychologie en pedagogische wetenschappen en economische en toegepaste economische wetenschappen. 7.3
Resultaten examencontracten
De resultaten van studenten met een examencontract zijn niet erg gunstig. Van de 198 studenten waren er slechts 39 (20%) succesvol voor het geheel waarvoor ze geregistreerd waren in academiejaar 2010-2011. In totaal nemen de studenten met een examencontract 6.357 studiepunten op, waarvan ze voor 1.894 (30%) een credit behalen. 7.4
Evaluatie systematiek examencontract
De KU Leuven ondersteunt formeel een aantal conclusies die in een overheidswerkgroep ter evaluatie van het flexibiliseringsdecreet reeds zijn vooruitgeschoven: - de beoogde doelgroep van het stelsel om te studeren via een examencontract (studenten die heraanknopen bij het hoger onderwijs als tweede kans) wordt onvoldoende bereikt. Studenten gebruiken de systematiek veeleer om maatregelen van studievoortgangsbewaking te ontwijken; - de studieresultaten bij examencontracten zijn laag. De beoogde doelgroep heeft ook weinig aan een systematiek waar men volledig aan het eigen lot wordt overgelaten en behoeft juist een aanpak met meer ondersteuning en aangepaste werkvormen/ tijdstippen. Het behoud van de systematiek van examencontracten moet dus ernstig in vraag worden gesteld. Op zijn minst moet uitgesloten worden dat via deze weg steevast de studievoortgangsbewakingsmaatregelen kunnen omzeild worden. 8
Internationaal beleid
In het Strategisch Plan Internationaal Beleid 2010, dat door de Academische Raad en Raad van Bestuur van de KU Leuven werd goedgekeurd, werden 6 doelstellingen vooropgesteld: 1) streven naar een betere internationale positionering door betere branding en communicatie; 2) betere afstemming van bottom-up and top-down initiatieven inzake internationalisering; 3) in het maken van keuzes, kwaliteit verkiezen boven kwantiteit; 4) DIMersity (Diversiteit, Internationalisering, Mobiliteit) nastreven naar inclusief beleid; 5) sociale en institutionele netwerken beter benutten; 6) meer wegen op de politieke besluitvorming. Deze 6 doelstellingen werden vertaald in 10 actielijnen, die sindsdien systematisch worden uitgerold. 8.1
Actielijn 1: verhogen van de transversaliteit en consistentie van het internationaal beleid
Verschillende beleidsfora werden opgericht en hebben hun werkzaamheden aangevat in 2011. De Raad Internationaal Beleid (36 leden, strategisch advies inzake internationalisering) heeft zich in 2011 in 3 zittingen gebogen over verschillende beleidsnota's, zoals de strategienota's over internationaal beleid, ontwikkelingssamenwerking, het alumnibeleid, de oprichting van landenexpertisewerkgroepen, de nota over de KU Leuven Research and Education Gateway to Europe (de Leuven EDGE).
Onderwijs
26
Het Interfacultair Instituut voor Internationalisering (I3, met alle faculteitsbestuursleden verantwoordelijk voor internationalisering in hun faculteit) vergadert tweemaandelijks. Binnen dit gremium werd ondermeer een omstandige bevraging georganiseerd rond de interactie met de facultaire beleidsplannen, de toekomst en organisatie van het Erasmusprogramma, internationale akkoorden en funding, maar werd ook een begin gemaakt met de implementatie van de verschillende strategienota's. De vergadering van International Liaison Officers van de faculteiten vergadert ook tweemaandelijks en buigt zich voornamelijk over de verschillende administratieve problematieken van internationalisering (toelatingsbeleid, risicobestemmingen, Erasmus). Hier worden ook de facultaire beleidsplannen toegelicht en worden beste praktijken vergeleken. Het recurrent overleg tussen International Office en alle andere diensten van de universiteit werd geïnstitutionaliseerd. 8.2
Actielijn 2: verdere professionalisering van de dienstverlening van het International Office
In 2011 werd de in 2010 aangevatte ‘Organisatie- en Functiedesign’ oefening uitgewerkt en gefinaliseerd. Resultaat is de consolidatie van de eenheden 'Admissions' en 'Ontwikkelingssamenwerking', de heroriëntering van de eenheid 'Internationalisering' naar een eenheid die meer 'ondersteuning' aan de faculteiten en onderwijsprogramma's moet leveren, de creatie van de eenheid 'Academische Diplomatie' (externe positionering van de KU Leuven, inkomende en uitgaande zendingen, internationale rekrutering, de uitbouw van een internationale alumniwerking) en van de eenheid 'Transversale ondersteuning' (waarin de administratieve en logistieke ondersteuning van het International Office gegroepeerd wordt). Een nieuwe directeur werd aangetrokken en de eenheid 'Academische Diplomatie' kreeg een unithoofd. Daarnaast werd de tweede fase van automatisering van het internationale admissionsproces opgestart via SAP voor uitgaande studentenmobiliteit. Deze wordt uitgerold in april 2012. De verplichte registratie van niet-EER mobiliteit voor stafleden van de KU Leuven werd in 2011 reeds volledig geïmplementeerd en geautomatiseerd. Zowel voor studenten als voor staf gebeurt dit mede met het oog op een systematische screening van het risico van bestemmingen van zendingen in dienst- of opleidingsverband. Deze screening gebeurt sinds begin 2011 op het International Office in opdracht van de Arbitragecommissie Risicobestemmingen, die onder leiding staat van de vicerector Internationaal Beleid. Ook de dienstverlening naar programmaverantwoordelijken, die hun onderwijsprogramma’s in consortiumformat willen internationaliseren via het Erasmus Mundus label, werd in 2011 verder gestructureerd en geprofessionaliseerd. Met het oog op een maximale kwaliteitsbetrachting van EMkandidaatsdossiers werd de begeleiding vanuit de door het IO, in samenwerking met DOWB, DUO en Dienst Media en Leren, aangestuurde Ondersteuningsgroep Internationale Programma’s verder geoptimaliseerd en dit met behoorlijk succes tot gevolg. 8.3
Actielijn 3: Corporate Identity, branding en positionering, internationale communicatie
De KU Leuven is een internationaal gerichte onderzoeksuniversiteit in het hart van Europa, die vanuit een zes eeuwen oude traditie werkt aan de toekomst, gericht op excellentie en kwaliteit in onderzoek, onderwijs en dienstverlening. Voortbouwende op en na evaluatie van de initiatieven uit 2009 en 2010, werd in 2011 deelgenomen aan een select aantal strategisch gekozen rekruteringsbeurzen, voornamelijk in Duitsland, de andere buurlanden, Centraal-Europa, Turkije en Latijns-Amerika. Dit telkens in samenwerking met de faculteiten. Waar mogelijk en opportuun werd ook ingeschakeld in binnen Flamenco afgesproken initiatieven in dezelfde lijn. Traditioneel werd in samenwerking met Flamenco en de andere Vlaamse associaties (en Fulbright) ook actief deelgenomen aan de grote professionele netwerkbeurzen EAIE (Kopenhagen) en NAFSA (Kansas City).
Onderwijs
27
Voor het eerst werd een belangrijk pilootproject uitgewerkt en uitgevoerd rond de prescreening en preselectie van PhD-kandidaten uit China. Hiertoe werden in nauwe samenwerking met de doctoraatsscholen, zogenaamde KU Leuven Days opgezet aan zes prioritaire partneruniversiteiten in China. Uiteindelijk werden meer dan 20 geprescreende kandidaten aan de deelnemende onderzoeksgroepen voorgesteld ter appreciatie. Deze oefening wordt in 2012 herhaald en uitgebreid. De beperkte positionering- en brandingoefening die in 2011 werd opgezet in Duitsland (met het oog op rekrutering van kandidaten voor Leuvense master- en PhD-programma’s), heeft bijgedragen tot een stijging met 25% van het aantal Duitse studenten aan de KU Leuven. Deze inspanningen worden in 2012 verder gezet voor Duitsland en uitgebreid naar het Verenigd Koninkrijk en Ierland wat betreft PhD rekrutering. In 2011 werd tevens het Duitslandjaar in 2012 aan de KU Leuven voorbereid. Een verhoogde wederzijdse mobiliteit en verdere intensifiëring van de onderzoekssamenwerking staan hierbij hoog op de agenda, alsmede de betere bekendmaking van de KU Leuven in Duitsland. Er werd een nieuwe, Engelstalige wekelijkse Newsletter gelanceerd en de website van het International Office is volledig hertekend. De in 2010 opgestarte Ambassador´s Lecture Series (ALS) zijn in 2011 uitgegroeid tot een belangrijk internationaal PR-instrument. Hiervoor wordt telkens universiteitsbreed uitgenodigd, alsook alle alumni van de KU Leuven. Volgende ambassadeurs kwamen aan bod: ambassadeur Bettzuege, Duitsland (Germany’s Research and Innovation Policy); ambassadeur Sooklal, Zuid-Afrika (The Link between Sports, Public Health and Integration); ambassadeur Hanney, Ierland (Culture and Identity); ambassadeur Oegroseno, Indonesië (How to Keep a Fast Growing Economy Green?); ambassadeur Gutman, USA (Belgium and the USA: Two Democracy Glasses Half Full?); prins Hassan, Jordanië (The Impact of the Arab Spring); Ambassadeur Boccoz, Frankrijk (L’Energie Nucléaire). Verder werden in 2011 meer dan 50 buitenlandse delegaties ontvangen aan de KU Leuven en werd aan een tiental buitenlandse missies deelgenomen. Zo waren de rector en vicerector onder andere te gast in Tsinghua in het kader van de Centennial festiviteiten van deze belangrijke Chinese partneruniversiteit en werd samen met burgemeester Tobback een verkennend bezoek gebracht aan Perugia. Vicerector De Moor maakte tevens deel uit van de rectorenmissie naar Vietnam, waarbij in een organisatie van VLIR-UOS verscheidene oude en nieuwe partneruniversiteiten werden bezocht. Op het vlak van de internationale alumniwerking kende 2011 de opstart van het eerste institutionele alumninetwerk binnen de Europese instellingen in Brussel. Er werd tevens verder gebouwd aan de chapters van de Leuven-China Alumni Club in Shanghai en Beijing. 8.4
Actielijn 4: mobiliteit intensifiëren in kwantiteit en kwaliteit
8.4.1 Inkomende mobiliteit Het Leuven EDGE-project (KU Leuven's Research and Education Gateway to Europe) heeft twee doelstellingen: enerzijds het onderwijsaanbod van de KU Leuven op een gestructureerde manier te valoriseren via gecustomizeerde en betalende onderwijsvormen (bv. executive seminars, zomerscholen, ...), naast onderwijsvormen in de 'reguliere zone' (bachelor, master, PhD) en onderwijsvormen die zich situeren op 'open access platformen'. Via deze vorm van onderwijsvalorisatie, zullen we ook internationale kandidaat-master en PhD studenten aanspreken. Anderzijds dient de EDGE als platform (een 'Europese hub') waarbinnen de samenwerking met een aantal prioritaire partners op een bredere basis zal vorm gegeven worden en waarop zij een uitvalbasis voor hun Europese activiteiten kunnen enten. Onderhandelingen hierover zijn opgestart met Chinese en Amerikaanse partners en ook met enkele partners uit de buurlanden. Binnen LERU (the League of European Research Universities) werd in 2011 door KU Leuven een concept voorgelegd van genetwerkte en gestructureerde mobiliteit dat als model moet bijdragen tot het behalen van de Europese en Vlaamse mobiliteitsdoelstellingen tegen 2020 op een kwaliteitsvolle en innovatieve manier. Deze nota zal in de loop van 2012 finaal worden goedgekeurd door de LERU 'Rector's Assembly'. Zij correleert ook met de nieuwe plannen van de Europese Commissie rond 'Erasmus4All'.
Onderwijs
28
Er werd ook substantieel bijgedragen tot een adviesnota van Flamenco rond de terminologie en het meten van internationale mobiliteit ('internationaliseringsindicatoren') met het oog op de inpassing in de Vlaamse en Europese doelstellingen ter zake. Betreffende de inkomende mobiliteit zijn twee doelstellingen in het Strategisch Plan Internationaal Beleid belangrijk: we mikken op een verhoging van de kwaliteit van de instroom enerzijds en op een kwalitatieve verbetering van de doorstroom, m.i.v. een verhoogde onthaalvriendelijkheid, anderzijds. Hiervoor zijn er verschillende processen geïnitieerd, ook om de nazorg in het kader van de uitstroom te verbeteren. Voor studenten, doctorandi, postdocs en (buitenlandse) ZAP-leden werden in de verschillende fases van hun betrokkenheid bij de KU Leuven expliciete deelprocessen geïdentificeerd. Voor elk van deze deelprocessen is een werkgroep actief die zich buigt over de kwaliteit van de inhoudelijke werking, de ervaring en de ondersteunende processen. Zo bijvoorbeeld vond in 2011 voor het eerst een prescreening plaats van kandidaat-PhD studenten aan 6 Chinese universiteiten. Dit pilootexperiment werd geëvalueerd als succesvol en zal in 2012 verder uitgebouwd worden. De KU Leuven telde in 2011, op het einde van het academiejaar, 7.932 internationale studenten, waarvan 4.117 EU en 3.815 niet-EU studenten. In deze groep zit een belangrijk aandeel Erasmusstudenten. De top-4 landen van oorsprong van inkomende Erasmusstudenten bestaat uit Spanje, Italië, Polen en Duitsland. De top-4 ontvangende faculteiten wordt gevormd door Rechtsgeleerdheid, Ingenieurswetenschappen, Economie en Bedrijfswetenschappen en Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. In 2011 werden onder de internationale studenten 1.813 doctorandi in opleiding gerekend en 336 in finale doctoraatsfase. Deze zijn als volgt verdeeld: 542 doctorandi in Groep Humane Wetenschappen, waarvan 106 een doctoraat behaalden in 2011; 925 doctorandi in Groep Wetenschap & Technologie, waarvan 178 een doctoraat behaalden in 2011 en 342 doctorandi in Groep Biomedische Wetenschappen, waarvan 51 een doctoraat behaalden in 2011. De Commissie Toelatingsbeleid beslist over de beurstoekenningen van deze doctorandi, voor zover de beurstoekenning niet afhankelijk is van andere raden (IRO, VLIR-UOS, BTC, Vlaamse Gemeenschap, enz. …):
Niet-EER doctoraatsbursalen met RSZ Niet-EER doctoraatsbursalen zonder RSZ Predoc-bursalen International Scholars met beurs Specialisatiestudenten met beurs Masters met beurs Visiting Scholars
830 91 144 88 12 329 819
Daarnaast telde men 583 postdoctoralen van buitenlandse afkomst in 2011, of 40% van het totaal aantal postdocs aan de KU Leuven. Ook het aantal internationale ZAP-leden kende in 2011 een lichte groei, wat het aantal op 116 bracht. Het aandeel buitenlanders blijft in deze categorie met 7,83% relatief laag. 8.4.2 Uitgaande mobiliteit Met betrekking tot uitgaande mobiliteit merken we dat het Erasmusprogramma na 25 jaar aan zijn limieten is gekomen. Studenten hebben een groeiende voorkeur voor verre bestemmingen en faculteiten breiden hun netwerk ook buiten Europa uit. Gedurende de voorbije 25 jaar groeide in dit verband het aantal bilaterale akkoorden voor de KU Leuven sterk (meer dan 300). In het kader van de Erasmusnota Uitgaande Mobiliteit, die in april 2011 werd goedgekeurd door het Gemeenschappelijk Bureau en de Academische Raad, werd de kwaliteitscontrole m.b.t. het afsluiten van nieuwe overeenkomsten opgedreven. Er werd ook gestart met de uitwerking van een plan om te komen tot meer genetwerkte en gestructureerde mobiliteit, waaraan kwaliteitscontrole inherent is. Een nog verdere vorm van samenwerking is de gestructureerde mobiliteit waarbij het Erasmus Mundus Actie 1
Onderwijs
29
programma (waarbij vooraf de mobiliteit tijdens de opleiding wordt vastgelegd) model staat voor de creatie van een internationaal curriculum. Dit plan zal in de loop van 2012 verder ingevuld en geoperationaliseerd worden. Naast de mogelijkheid geboden door het Erasmusprogramma, gaan er elk jaar meer studenten naar ontwikkelingslanden voor een stage of voor onderzoek i.v.m. hun thesis. In 2011 kregen 171 studenten hiertoe een reisbeurs. Dit aantal is niet exhaustief aangezien er ook studenten zonder reisbeurs vertrekken. De populairste Erasmusbestemmingen voor KU Leuvenstudenten zijn Frankrijk (169), Spanje (150) en Duitsland (50). De meeste uitgaande Erasmusmobiliteit wordt genoteerd binnen de faculteiten Economie en Bedrijfswetenschappen, Rechtsgeleerdheid en Letteren. 8.4.3 Overkoepelende onderwijsprogramma’s In het Tempus IV-programma werken verschillende faculteiten en diensten van de KU Leuven samen met partners in de West-Balkan, Oost-Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. De KU Leuven neemt verder deel aan 5 projecten in dit kader: - Video Conferencing Educational Systems (2008); - Development in South-Eastern Europe (2008); - Opening university towards society: Linking Education-Research-Innovation (2008); - Education Policy Study Programme in Serbia and Montenegro (2009); - Development of the Lifelong Learning Concept at the University of Montenegro (2010). In het kader van het ‘Coimbra Group Scholarship Scheme’ ontvingen 3 jonge onderzoekers uit 3 OostEuropese landen een KU Leuven-beurs om gedurende twee maanden onderzoek te doen. Ook waren opnieuw drie beurzen beschikbaar voor Latijns-Amerikaanse onderzoekers als onderdeel van het ‘Coimbra Group Scholarship Programme for Young Professors and Researchers from Latin American Universities’. Voor Atlantis loopt het project ‘Urbanism of Inclusion: A Transatlantic Education Program’ verder, waarbij, tussen oktober 2010 en juni 2014, 10 studenten en 7 stafleden deelnemen aan een gezamenlijke opleiding gefinancierd door de EU met instellingen uit de VS. Dit project wordt gecoördineerd door het departement ASRO van de KU Leuven en de Parsons New School for Design. KU Leuven participeerde in 2011 actief in het ‘Erasmus Mundus Partnership Programme - Action 2’ van de Europese Commissie. Leuven was partner in 9 projecten en coördineerde er zelf één (het project ‘ema2sa’ met Zuid-Afrika). Dankzij de Leuvense deelname aan deze projecten kwamen in 2011 een zeventigtal studenten naar de KU Leuven met een Erasmus Mundus Actie II-beurs en trokken een tiental Leuvense deelnemers naar het buitenland. De KU Leuven neemt deel aan de volgende EMA2-projecten: EMAIL (Israël), Triple I (Russische Federatie), Western Balkans (JOINEUSEU), EXPERTS (Asia Regional), ARTESS (Argentinië), EMERGE (Ukraïne, Moldavië, Belarus), ALRAKIS (Georgië, Armenië, Azerbeidzjan), AREAS (Cambodja, Myanmar, Mongolië, Vietnam, Laos), ema2sa (Zuid-Afrika), Mundus ACP (ACS landen). De KU Leuven voert een actief beleid op het gebied van internationale opleidingen. In 2011 gaf de Europese Commissie de goedkeuring voor één nieuwe Erasmus Mundus masteropleiding waaraan KU Leuven deelneemt, wat het totaal op 10 brengt: EMMA in Nanoscience and Nanotechnology (2005), EMMA in Adapted Physical Activity (2005), EMMA in Bioethics (2006), European Master in Engineering Rheology (2008), EMMA in Theoretical Chemistry and Computational Modelling (2008), EM European Master of Science in Nematology (2008), EM Joint Masters in Economics and Management of Network Industries (2010), EM in Sustainable Territorial Development (2010), EMMA in Membrame Engineering (2010) en MITRA, Médiation interculturelle: identités, mobilités, conflits. Deze Erasmus Mundus masteropleidingen doen bij ontwerp en implementatie een beroep op de Ondersteuningsgroep Opleidingen in Samenwerking, die bestaat uit experten van het International Office, de Dienst Onderwijsbeleid en de Dienst Universitair Onderwijs.
Onderwijs
30
KU Leuven neemt ook verder deel aan het Erasmus Mundus Doctorate on Prevention of Mobility Loss with Ageing en het Erasmus Mundus Doctorate in Membrane Engineering. De Vlaamse Gemeenschap kende aan 3 Leuvense studenten een beurs toe voor een stageperiode aan The Washington Center for Internships and Academic Seminars. Op het niveau van de faculteiten bestaan samenwerkingsverbanden met 136 buitenlandse partneruniversiteiten. Het gaat om afspraken rond studenten- en docentenmobiliteit. Er werden 9 projecten goedgekeurd in het kader van het Latin America Fund en 7 projecten in het kader van het KU Leuven-Tsinghua Fund. De uitvoering van deze projecten start in 2011. 8.5
Actielijn 5: sleutelen aan interculturaliteit
Met 7.932 internationale studenten is de KU Leuven een bijzonder multiculturele gemeenschap. Multicultureel is echter niet hetzelfde als intercultureel: één van onze bevindingen is dat de lokale en internationale gemeenschappen nog te veel naast elkaar leven. Beide gemeenschappen dichter bij elkaar brengen blijft een van de grootste uitdagingen van de universiteit in al haar geledingen. Ook in 2011 zette de Vesta-werking, een geïntegreerd onthaal voor buitenlandse gasten aan de KU Leuven, haar activiteiten verder. Ongeveer 1.300 studenten namen deel aan de september 2011 editie van de Orientation Days voor internationale studenten, die deze keer twee maal werden aangeboden (welkomstdag, praktische infosessies en een dag rond interculturele aspecten van leven en studeren). Daarnaast werd het onthaal nog verbeterd door de Travel Buddy Podcast (http://www.kuleuven.be/english/podcast), die de internationale studenten moest begeleiden van de luchthaven tot in de gebouwen. Van 6 tot 20 september werd voor de tweede maal een Welcome Desk op het Martelarenplein georganiseerd, vnl. getrokken door de Vesta-werking. Nieuwkomers maken niet alleen gebruik van de onthaalactiviteiten, ze kunnen ook een ‘buddy’ vragen, een lokale student die hen tijdens de eerste weken begeleidt en contactpersoon blijft tijdens het verblijf in Leuven. In het voorjaar van 2011 kregen 126 nieuwkomers een buddy, in het najaar waren dat er 520. Naar aanleiding van de eerste Participation Week, gecoördineerd door Diversiteitsbeleid i.s.m. Loko en de stad Leuven, werden in maart interculturele workshops georganiseerd met Dr. Edwin Hoffman, zowel voor studenten (in kader van de buddies dag) als voor personeel. In het najaar werd een algemene training ‘interculturele communicatie’ voor personeel aangeboden i.s.m. de Personeelsdienst. Voor de lezingenreeks ‘About Belgium’ i.s.m. het Dondeynehuis werd geopteerd om de reeks over 2 semesters te spreiden. Het project Sharing Knowledge werd nogmaals gelanceerd in samenwerking met de partners in de associatie. Dit project spoort internationale studenten uit ontwikkelingslanden aan om hun culturele en wetenschappelijke kennis te delen met Vlaamse studenten. Slechts 5 studenten gaven een gastles in een hogeschool. Omwille van deze dalende interesse bij de studenten werd in de loop van het najaar een nieuwe online tool ontwikkeld waardoor docenten in de hogescholen rechtstreeks in contact kunnen treden met de ‘sprekers uit Leuven’ (vanaf januari 2012). Daarnaast gaven 13 buitenlandse studenten een landeninformatiesessie aan reisbeursstudenten. In samenwerking met de Huisvestingsdienst werd een werkgroep ‘cultuurverschillen’ in het leven geroepen om een aantal acties te ondernemen rond intercultureel samenleven op kot. Er werd een avond voor kotbazen georganiseerd over ‘verhuur aan internationale studenten’, alsook een kotcoach in het leven geroepen waarop kotbazen een beroep kunnen doen. Er werden tevens een aantal cartoons ontwikkeld die een aantal mogelijke problemen op een ludieke manier duidelijk maken. Sinds september 2011 werd de wekelijkse e-newsletter vervangen door een Engelstalige e-newsmail, waarbij de Dienst Communicatie deze communicatie qua lay-out afstemt op de Nederlandse nieuwsmail. Het gebruik van Facebook werd ook geïntensifieerd met een eigen profiel van International Office. Vanuit het Charter Leuven platform (een samenwerkingsverband tussen de KU Leuven, Leuven Inc., VOKA, de stad Leuven en IMEC) werd de onthaalvriendelijkheid van Leuven onder de loep genomen
Onderwijs
31
en werd ondermeer de aanzet gegeven tot de opstart van een internationale, Engelstalige lagere school in Leuven. De moeilijke situatie met betrekking tot huisvesting van de sterk groeiende groep buitenlandse studenten werd een plaats gegeven binnen een nieuw overlegplatform tussen de verschillende betrokken diensten van de universiteit, de ‘Monitoringgroep Huisvesting’. 8.6
Actielijn 6: internationale netwerken en partnerships
De KU Leuven heeft een sterk internationaal netwerk van partners uitgebouwd, enerzijds via bilaterale akkoorden, anderzijds via lidmaatschap van institutionele netwerken. Het International Office fungeert als contactpunt voor de deelname van de KU Leuven aan deze internationale netwerken. De Coimbra Group (www.coimbra-group.eu) is een vereniging van traditionele, Europese, multidisciplinaire, internationaal vooraanstaande universiteiten, opgericht met als doel speciale academische en culturele banden tot stand te brengen. LERU (League of European Research Universities) (www.leru.org) werd opgericht in 2002 met als doel een gemeenschappelijk beleidsforum te creëren voor Europese onderzoeksintensieve topuniversiteiten die allen hoogstaand onderwijs aanbieden in een internationaal competitieve onderzoeksomgeving en is een zeer belangrijk forum voor de KU Leuven. Het secretariaat van LERU is trouwens gehuisvest aan de KU Leuven. Sedert 2011 speelt KU Leuven een zeer actieve rol bij het opstarten van een LERU-pilootproject rond genetwerkte en gestructureerde mobiliteit. De European University Association (www.eua.be) heeft als missie bij te dragen tot de ontwikkeling van een coherent systeem voor het Europese hoger onderwijs en onderzoek. De KU Leuven wil als lid van deze organisatie de kwaliteit van het onderwijs aan de beste Europese universiteiten benchmarken. De centrale bilaterale akkoorden bieden aan academische stafleden en doctoraatsstudenten de mogelijkheid om in de partneruniversiteiten onderzoek te doen, onderricht te geven of zich te specialiseren. Collega’s uit het buitenland kunnen zich kandidaat stellen om in Leuven gezamenlijke activiteiten op het touw te zetten. In 2011 maakten 12 Leuvense professoren van deze mogelijkheden gebruik en kwamen 23 buitenlandse collega’s naar Leuven. In het kader van de centrale bilaterale akkoorden hebben 8 partneruniversiteiten in 2011 samengewerkt met de KU Leuven: Kansai University Osaka (JPN), University of Illinois at Urbana Champaign (USA), Catholic University of Lublin (PL), Stellenbosch University (ZA), University of Cape Town (ZA), University of the Free State (ZA), University of the Western Cape (ZA) en Consejo Superior de Investigaciones Científicas (ES). Daarnaast vertrokken in het kader van de bilaterale akkoorden 28 studenten naar China en 21 studenten naar Japan als uitwisselings- of uitzendstudent. Rond zes landen werden in 2011 nieuwe landenexpertengroepen opgericht: Duitsland, Brazilië, Vietnam, China, India en Ethiopië. Deze interdisciplinair samengestelde expertengroepen (intern en extern KU Leuven) hebben tot taak de opportuniteiten tot samenwerking in kaart te brengen en de vicerector en het International Office te adviseren bij het uitzetten van de prioriteiten met betrekking tot deze landen voor de KU Leuven (rekrutering, externe financiering, academische diplomatie, onderzoekssamenwerking, …). 8.7
Actielijn 7: kwantitatieve onderbouwing van het beleid
Er werd gestart met de systematisering van het cijfermateriaal rond internationalisering, alsook rond kwantitatieve internationaliseringsakkoorden. Dit zal leiden tot een jaarlijkse KU Leuven Cijfernota Internationaal Beleid, die voor het eerst zal verschijnen in 2012. 8.8
Actielijn 8: maatschappelijke dienstverlening internationaal valoriseren
8.8.1 Ontwikkelingssamenwerking In de loop van 2011 is een uitvoerige strategienota uitgewerkt, rond een vernieuwde visie op universitaire ontwikkelingssamenwerking aan de associatie. Deze nota werd goedgekeurd op de
Onderwijs
32
verschillende beleidsorganen van universiteiten en associatie. In essentie stelt deze nota actielijnen voor om de werking rond universitaire ontwikkelingssamenwerking te verbreden (meer en andere financiering, grotere participatie, meer disciplines, leerstoelen). Voor de uitwerking van de doelstellingen van deze nota werd een Commissie Ontwikkelingssamenwerking opgericht die zich vanaf 2012 zal buigen over 5 werven: 1) complementariteit en verbreding binnen de associatie; 2) onderwijs en ontwikkelingssamenwerking; 3) participatie in VLIR-UOS; 4) evaluatie interne werking (IRO en interne fondsen KU Leuven); 5) externe financiering. In 2011 werden de eerste voorbereidingen getroffen voor de publicatie van een associatiebrede brochure en een fundraising brochure i.v.m. universitaire ontwikkelingssamenwerking. Tevens zijn er een 15-tal voorstellen voor leerstoelen op naam verzameld in het kader van een fondsenwervingsinitiatief ‘Research for Development’ in nauwe samenwerking met het Leuvens Universiteitsfonds. Als antwoord op een vaak terugkomende vraag van bezoekers uit ‘jonge’ katholieke universiteiten zal een lessenpakket ontwikkeld worden met modules over ‘university management’. De Interfacultaire Raad voor Ontwikkelingssamenwerking (IRO) beschikte in 2011 over een budget van 1.351.681 euro. Van dit budget werd 90% gebruikt ter financiering van 15 nieuwe doctoraatsbeurzen en 47 verlengingen. Daarnaast financierde de IRO 6 specialisatiebeurzen, 2 prospectiereizen naar Uganda en Ghana, en 6 korte onderzoeksverblijven, waarvan 3 naar Congo. Er werden 171 reisbeurzen voor studenten toegekend, waarvan 77 gefinancierd met IRO-budget. Ook heeft de IRO in 2011 opnieuw een groepsreis voor studenten naar de Filippijnen gecofinancierd. Bursalen uit ontwikkelingslanden (met beurzen uit de sector ontwikkelingssamenwerking): Internationale cursussen (ICP’s) ICP-doctorandi IRO: predocs IRO: doctorandi VLIR - institutionele samenwerking VLIR - eigen initiatieven BTC/DGOS Totaal
98 17 5 50 223 39 24 456
Het totale Vlaamse VLIR-UOS budget bedroeg in 2011 34.697.000 euro. Hiervan werd 28% gebruikt voor projecten rond institutionele samenwerking. De KU Leuven coördineert 5 IUS-programma’s met de volgende partners: Mekelle University (Ethiopië), Universidad de Cuenca (Ecuador), Anton de Kom Universiteit (Suriname), Universidad Nacional Agraria de La Molina (Peru) en Université Catholique de Bukavu (RD Congo). De samenwerking met het netwerk van Saint Louis University/Benguet State University (Filippijnen) is in 2011 afgelopen. 13% van het VLIR-UOS budget gaat naar het Eigen Initiatieven programma. Er is geen nieuwe oproep geweest voor grote Eigen Initiatieven projecten maar wel voor Zuidinitiatieven en Congoprojecten. De Associatie KU Leuven scoorde vrij goed met 17 nieuw geselecteerde Zuidinitiatieven en 5 nieuwe Congo-projecten. Deze zullen pas van start gaan in 2012 op voorwaarde dat het budget voor 2012 ter beschikking wordt gesteld. Ook betreffende de Noordwerking werden in 2011 initiatieven ontwikkeld of verdergezet: de onderzoeksplatformen (KLIMOS en PULSE), de ICP master programma’s (Master of Architecture in Human Settlements, Master of Science in Water Resources Engineering, Master of Science in Food Technology en Master of Science in Molecular Biology), 2 internationale conferenties (Ethiopië en Congo), 1 internationaal trainingsprogramma, 1 Vlaamse onderzoeker en 3 afgestudeerden uit ICP´s kregen een doctoraatsbeurs. Daarnaast organiseerde DCU (Development Cooperation Unit) zelf of i.s.m. verschillende partners (studentenverenigingen en middenveld) 20 diverse activiteiten voor
Onderwijs
33
studenten, professoren, docenten en geïnteresseerden (vnl. vorming en sensibilisering). Ruim 2.300 personen namen hieraan deel. 8.9
Actielijn 9: werken aan meer politieke impact
De notie van Academische Diplomatie, die de KU Leuven lanceerde op de diplomatieke dagen van twee jaar geleden, werd definitief vorm gegeven, met o.a. de ondertekening van een Charter Academische Diplomatie met de Vlaamse Regering. Onder leiding van de vicerector, die er voorzitter van is, werd ook het bestuurscomité Internationalisering en Ontwikkelingssamenwerking van de VLUHR (Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad) definitief vorm gegeven, m.i.v. een reoriëntatie van Flamenco v.z.w. Dit bestuurscomité is een samensmelting van de decretaal voorziene commissies Internationalisering en Ontwikkelingssamenwerking en vergaderde reeds enkele malen in 2011. Nieuwe bijkomende financiering voor de werking kwam er van de minister-president (verantwoordelijk voor Buitenlands Beleid) en ook werd het secretariaat van het bestuurscomité verder geprofessionaliseerd. Met betrekking tot universitaire ontwikkelingssamenwerking zal 2012 een belangrijk jaar worden, aangezien de opvolging van het politiek debat rond de 'usurperende' bevoegdheden de nodige aandacht zal vergen. Tot slot wil de KU Leuven een voortrekkersrol spelen op het gebied van de zgn. ‘academische diplomatie’, met o.a. een betere positionering van het Hoger Onderwijs t.o.v. de diplomatieke kanalen van België. Hiertoe werd een nieuwe unit 'Academische Diplomatie' in de schoot van het International Office opgericht. 8.10 Actielijn 10: internationalisering associatiebreed De Stuurgroep Internationalisering van de associatie, die op tweemaandelijkse basis wordt samengeroepen, boog zich in 2011 voornamelijk over de verbreding van het draagvlak voor en de operationele expertise van ontwikkelingssamenwerking binnen de associatie. Ze ging tevens van start met de intense voorbereiding van de integratie van de academische opleidingen van de hogescholen in de universiteit op het vlak van internationalisering. Hiertoe werden verscheidene nieuwe werkgroepen belast met de opvolging van specifieke processen en domeinen: - toelatingsbeleid; - landenbeleid en rekrutering; - uitgaande mobiliteit; - ontwikkelingssamenwerking; - gestructureerde en genetwerkte samenwerking. Zij zullen in de loop van 2012 hun rapportering en actielijnen presenteren. In de Stuurgroep Internationalisering van de associatie zijn naast de KU Leuven alle hogescholen van de associatie vertegenwoordigd via hun internationaliseringverantwoordelijke. De stuurgroep komt tweemaandelijks samen onder voorzitterschap van de vicerector Internationaal Beleid van de KU Leuven en wordt ondersteund door verschillende werkgroepen rond toelatingsbeleid, ontwikkelingssamenwerking en interculturele begeleiding. Recurrent op de agenda staan ondermeer de Erasmusmobiliteit, ontwikkelingssamenwerking en beslissingen van het VLUHR Bestuurscomité Internationalisering en Ontwikkelingssamenwerking.
Onderwijs
34
AANMOEDIGINGSFONDS De KU Leuven heeft in 2011 haar initiatieven in het kader van het Aanmoedigingsfonds gecontinueerd en verder ontplooid. Deze initiatieven zijn gericht op het bevorderen van diversiteit in de studentenpopulatie en worden meer bepaald ingezet ter bevordering van de instroom en doorstroom van studenten uit bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs. In overeenstemming met de doelstellingen van het Aanmoedigingsfonds werden in 2011 de middelen prioritair ingezet voor concrete acties ten aanzien van drie specifieke doelgroepen: 1) studenten uit maatschappelijk kwetsbare gezinnen, inzonderheid allochtone studenten, 2) studenten met een functiebeperking en 3) werkstudenten. In het kader van de verlenging van de beheersovereenkomst 2008-2010 met een extra jaar en met het oog op een duurzame verankering van de initiatieven, werden in 2011 de reeds bestaande universiteitsbrede initiatieven verder ontplooid. De verschillende projecten werden geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd. Concreet betekent dit dat de middelen uit het Aanmoedigingsfonds voor 2011 besteed werden aan de verlenging van de initiatieven m.b.t. het bevorderen van de in- en doorstroom van allochtone studenten, m.b.t. zorgcoördinatie, toegankelijkheid en het streven naar inclusief onderwijs voor studenten met een functiebeperking, m.b.t. academisch Nederlands, m.b.t. het algemene beleid inzake diversiteit en de samenwerking met partners uit de Associatie KU Leuven en stad Leuven en m.b.t. de analyse van de registratiegegevens van de doelgroepen. Tevens werden in 2011 ook initiatieven omtrent vorming m.b.t. diversiteit en omtrent internationale kennisuitwisseling opgestart en werd er gewerkt aan een geïntegreerde aanpak van de onderwijsaspecten m.b.t. werkstudenten. De KU Leuven ontving in 2011 een budget van 637.705,50 euro vanuit de aanvullende werkingsmiddelen in het kader van het Aanmoedigingsfonds. Conform de regelgeving in het decreet werd door de KU Leuven uit eigen middelen matching voorzien ten belope van een gelijkwaardig bedrag.
Aanmoedigingsfonds
35
Aanmoedigingsfonds
36
ONDERZOEK 1
Onderzoeksbeleid
De KU Leuven beschikt over volgende organen voor het voeren van haar onderzoeksbeleid: - de Raad voor Onderzoeksbeleid (ROB) is een overlegorgaan voor de algemene oriëntatie van het onderzoeksbeleid; - de Onderzoeksraad (OR) heeft in hoofdzaak een evaluatieopdracht en geeft advies aan Gebu en AR voor aanvragen in het kader van het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) en voor de rapporten over onderzoek dat met BOF-middelen werd gefinancierd; - de IOF-Raad (Industrieel Onderzoeksfonds) evalueert de aanvragen en toekenningen vanuit het IOF; - de onderzoeksondersteunende diensten zijn de Dienst Onderzoekscoördinatie (DOC) en KU Leuven Research & Development (LRD); - het onderzoeksbeleid van de KU Leuven wordt op verschillende niveaus gearticuleerd met een specifieke rol voor groepsbesturen en faculteiten/departementen. In het kader van de integratiebeweging van de hogescholen spelen de Associatieraad voor Onderzoek (ARO) en de daaraan gekoppelde opvolgingscommissie een belangrijke rol. Het onderzoeksbeleid van de KU Leuven valt onder de bevoegdheid van de vicerector Onderzoeksbeleid. 1.1
Beleidsprioriteiten onderzoek
Het beleidsplan onderzoek voor het tijdsvenster 2011-2015 werd in 2010 goedgekeurd door de Academische Raad en Raad van Bestuur. De verdere implementatie ervan vond plaats in 2011. Het eerste deel van het onderzoeksbeleidsplan definieert de onderzoeksmissie van de KU Leuven, waarin de algemene onderzoeksmissie en visie van de instelling wordt aangevuld met doelstellingen op het vlak van de positionering van de KU Leuven als onderzoeksintensieve universiteit, die een uitstekende kwaliteit op vlak van onderzoek nastreeft en zo tot de beste universiteiten van Europa kan gerekend worden. Het tweede deel beschrijft de indicatoren om de stand van het onderzoek te meten en op te volgen. In de praktijk wordt gebruik gemaakt van: - het oordeel en de appreciatie van vakgenoten; - objectief meetbare gegevens die een onrechtstreekse maat vormen voor kwantiteit, efficiëntie en kwaliteit van onderzoeksresultaten (publicaties, citaten, impact, doctoraten, verwerven van fondsen, deelname aan internationale acties, …); - objectief meetbare gegevens over de vertaling van het onderzoek naar maatschappelijke dienstverlening (patenten, industriële meerwaarde, kwaliteit gezondheidszorg, …). Het derde deel vertaalt de gestelde doelen naar actiepunten voor de volgende beleidsperiode. De hierbij geformuleerde voorstellen en vorderingen werden voorgelegd aan de Raad voor Onderzoeksbeleid van november 2011. Hierbij werd ingegaan op de volgende onderdelen van het beleidsplan: a) Breed basisweefsel voor innovatie en excellentie in onderzoek In 2011 werden de vernieuwde richtlijnen voor BOF-financiering van kracht, hetgeen leidde tot volgende vaststellingen, welke in hoofdzaak gericht zijn op de ondersteuning en loopbaanmogelijkheden voor startende onderzoekers: - de wetenschappelijke ontwikkeling van tenure track mandaathouders en de mogelijkheden die hen daartoe worden aangereikt is van primair belang. Ondanks de beperkte budgettaire mogelijkheden, wordt de mogelijkheid voorzien dat tenure track mandaathouders in aanmerking komen voor CREA-financiering; - de beleidsruimte voor het BOFZAP-kader moet aanzien worden als een hefboom naar vernieuwing waarbij er een evenwicht is tussen vervangingen van geplande emeritaten en intrinsieke wetenschappelijke vernieuwing. Er wordt intensief overleg gepleegd met groepen en onderzoeksdepartementen;
Onderzoek
37
-
in het kader van de vernieuwde formule voor IDO’s werden de ingediende aanvragen eerst onderworpen aan een externe peer-review. Tevens werden de samenvattingen van de voorstellen intern ‘geafficheerd’, hetgeen leidde tot wijzigingen van het initieel voorgestelde consortium en in één geval zelfs uiteindelijk tot een (gedeeltelijk) samenvoegen van twee voorstellen. De doorgevoerde vernieuwing werd als succesvol beoordeeld en zal worden verdergezet.
b) Kwaliteitszorg De Onderzoeksraad, met zijn interdisciplinaire karakter, en de toepassing van (externe) peer review blijft de kern van onderzoeksevaluatie op het niveau van onderzoekers en projecten. Bovendien worden de toegekende projecten nauwgezet opgevolgd. De tussentijdse formele evaluaties en het indienen van verslagen voor de grote financieringen (GOA, Programmafinanciering en Methusalem) worden vervangen door de aanstelling van ‘Scientific Advisory Boards’ (SAB). Een SAB bestaat uit onafhankelijke experten welke ter plaatse inzicht krijgen in de actuele vooruitgang van het onderzoeksproject en rechtstreeks rapporteren aan de betrokken onderzoekers. Zo werden in 2011 in het kader van de Programmafinanciering SAB’s aangesteld door de diverse consortia, na voorlegging aan de Onderzoeksraad. Deze SAB’s zijn exclusief gericht op het geven van nuttige adviezen aan de promotoren van deze projecten. Departementen/faculteiten vormen een belangrijk organisatieniveau op het vlak van intern onderzoeksbeleid en zij vormen zo een essentiële schakel in het verhogen van onderzoeksefficiëntie en -kwaliteit. Vanuit deze optiek is er in 2011 gestart met een systematische cyclische evaluatie van het onderzoek op het niveau van departementen/faculteiten waardoor de rol van de departementen/faculteiten versterkt wordt. In september 2011 werden visitaties georganiseerd van alle departementen van de Groep Wetenschap & Technologie (zie 1.5.3). Tevens werd een planning gemaakt voor de visitaties van de faculteiten Humane Wetenschappen in 2012 en aan de departementen Biomedische Wetenschappen in 2013. In het kader van deze visitaties levert de DOC een verslag met meetbare onderzoeksgegevens van betrokken departementen/faculteiten. Deze data zijn kwalitatief en kwantitatief en richten zich op onderzoeksoutput en -inspanningen. c) Open aanwervingsbeleid ‘Brain mobility’ is een belangrijke pijler van het excellentiebeleid van de KU Leuven. Naast de bestaande inspanningen op het vlak van mobiliteit, zal in de toekomst bijzondere aandacht worden besteed aan ‘brain mobility’ op doctoraats- en postdoc-niveau. De inspanningen van de Vlaamse Regering in het kader van de opleiding en de loopbaanbegeleiding van jonge onderzoekers vormt een bijkomende impuls waartoe specifieke acties worden uitgewerkt. Het daartoe beschikbare budget bedraagt voor de KU Leuven 1,5 miljoen euro voor het eerste werkjaar 2011-2012. d) Zwaartepunten voor excellentie Aan de KU Leuven lopen 30 onderzoeksprogramma’s met grote financiering: 10 Methusalem programma’s, 15 ‘Programmafinancieringen’ (PF) en 5 Odysseus type I financieringen. Elk van die programma’s is het resultaat van een zorgvuldige evaluatie door externe internationale experten. Waar het bij Methusalem- en Odysseusfinanciering om belangrijke initiatieven van de Vlaamse overheid gaat, worden de PF gefinancierd op basis van de zogenaamde defiscalisatiemiddelen van de federale overheid. Deze programma’s met grote financiering moeten de ruggengraat vormen van de ‘Zwaartepunten voor Excellentie’ van de KU Leuven. Een inhoudelijke clustering van de programma’s met grote financiering wordt voorbereid. Daarbij zal een éénvormig communicatieplatform (website) voor de Zwaartepunten ontworpen en geïmplementeerd worden. e) Internationale samenwerking - EU-financiering De deelname aan EU-projecten (kaderprogramma FP7, ERC) vormt een goede ‘benchmark’ voor internationale standing van het onderzoek aan de KU Leuven. Bovendien groeien de EU-budgetten
Onderzoek
38
(FP7: 5,5 miljard euro in 2007, 10,5 miljard euro in 2013). De KU Leuven is bijzonder succesvol in het aantrekken van EU-projecten en wenst haar deelname aan EU-projecten te consolideren en, waar mogelijk, verder uit te breiden. Hiervoor werden aan KU Leuven activiteiten ontwikkeld op verschillende niveaus en met verschillende partners binnen en buiten de KU Leuven: - de ondersteuning van de onderzoeker tijdens het voortraject van de aanvraag en bij een succesvolle aanvraag de administratieve ondersteuning van het natraject; - het verhogen van de proactieve betrokkenheid van KU Leuven onderzoekers bij de implementatie van FP7 door de EU; - voorbereiden van de betrokkenheid van KU Leuven onderzoekers bij consortia voor grote strategische EU-programma’s in voorbereiding of ontwikkeling, bijvoorbeeld FET Flagships, Joint Programming Initiatives, ERC Synergy Grants, de toekomstige oproepen van EIT, …; - bijdragen tot het EU-beleid op vlak van de vereenvoudiging van de administratie van EU-projecten naar het volgende kaderprogramma Horizon 2020 toe; - bijdragen tot het Vlaamse beleid om het Vlaams instrumentarium voor onderzoeksfinanciering op het EU-beleid af te stemmen, bijvoorbeeld voor Joint Programming Initiatives en ESFRI (European Strategy Forum on Research Infrastructures). f) Academisering hogescholen Na de academisering in 2013 wordt de universiteit verantwoordelijk voor de kwaliteitszorg van het onderzoek in de geacademiseerde opleidingen. De ‘academiseringsmiddelen’ (of aanvullende onderzoeksmiddelen vanaf 2014) dienen nog essentieel voor de opbouw van onderzoekscapaciteit in deze opleidingen en blijven gekleurd tot 2023. Dit betekent dat ze verder besteed worden binnen de geïntegreerde academische opleidingen. Er is een groeipad uitgetekend dat uiteindelijk moet leiden tot de volledige integratie van de academische opleidingen. Dit veronderstelt een integratie van zowel onderzoekers, via daartoe te ontwikkelen loopbaanprofielen, als van middelen. Vanaf 2023 is het groeipad voor integratie voltooid en is er voor de KU Leuven, inclusief de geïntegreerde academische opleidingen een gelijke toegang tot de eerste en tweede geldstroom. De logica van de academisering vraagt dat, na voltooiing van het proces, het onderzoeksbeleid van de KU Leuven geen onderscheid meer maakt tussen de universiteit en de geacademiseerde hogescholen, met respect voor het eigen profiel van elke opleiding of onderzoeksdomein. Zo zal binnen het onderzoeksbeleid van de associatie de kans worden geboden tot het verder ontwikkelen van sterktepunten binnen de associatie. Na de integratie in 2013 is het principieel belangrijk onderzoekers toegang te geven tot BOF- en IOF-middelen volgens de richtlijnen hiervoor ontwikkeld. De bestaande standaarden van BOF en IOF blijven hierbij expliciet behouden, aanpassingen aan de richtlijnen gebeuren via de bestaande procedures. g) Specifiek project: Open Access In 2011 werd gestart met de technische aanpassingen in de academische bibliografische repository van de KU Leuven (Lirias) om het opladen en publiek ter beschikking stellen van full text publicaties eenvoudiger en meer zichtbaar te maken. Hiervoor werd samengewerkt met LIBIS en Atmire. Op de Dienst Onderzoekscoördinatie, LIBIS en bij de Universitaire Bibliotheek werd een Open Access-team opgericht met oog op een doorgedreven informatie- en stimuleringscampagne die van start zal gaan in 2012. 1.2 Raden 1.2.1 Raad voor Onderzoeksbeleid (ROB) De vernieuwde ROB werd in 2011 samengesteld. De eerste vergadering van de vernieuwde raad werd ingevuld door de opvolging van het onderzoeksbeleidsplan 2010-2015. Tevens werden er twee werkgroepen opgericht die een ontwerp-advies zullen formuleren rond specifieke thema’s: - werkgroep 1: loopbanen jonge onderzoekers. Deze werkgroep richt zich in hoofdzaak op het formuleren van een advies in het kader van de implementering van nieuwe impulsen om de mobiliteit van jonge onderzoekers te bevorderen; - werkgroep 2: beheer van infrastructuur. Grote wetenschappelijke apparatuur is van vitaal belang voor de verdere ontwikkeling van het onderzoek. Gezien de grootte van de investeringen die
Onderzoek
39
hiermee gepaard gaan, vraagt het beheer van deze apparatuur binnen de universitaire context een geëigende aanpak. De werkgroep zal in die zin een advies formuleren. De voorzitters aangesteld voor deze werkgroepen brengen experten voor deze thema’s samen. 1.2.2 Onderzoeksraad (OR) Conform het Structuurdecreet van 4 april 2003 en het interne reglement (AR 12 februari 2007, 7 juli 2008 en 9 februari 2010) telt de plenaire OR, per 31 december 2011, 25 leden. De aanstellingstermijn is maximaal vier jaar waarvan maximaal twee jaar als lid van het bureau van de Onderzoeksraad (BOR). De rotatie van leden maakt dat meerdere ZAP-leden ervaring kunnen opdoen in de Onderzoeksraad. Tevens wordt de werklast gespreid. Nieuwe leden worden aangesteld door het universiteitsbestuur na een oproep met voorgedefinieerde profielen. De OR speelt, naast de ROB, een essentiële rol in het onderzoeksbeleid van de universiteit en heeft vooral een evaluerende, adviserende en stimulerende taak inzake onderzoeksfinanciering vanuit het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF). De evaluaties kunnen ook betrekking hebben op andere vormen van onderzoeksfinanciering en op meer algemene aspecten van onderzoek (zie verder). Het criterium bij uitstek is de wetenschappelijke kwaliteit van de dossiers; er worden door de OR geen sleutels gehanteerd voor de verdeling tussen de wetenschapsgebieden: noch bij de evaluatie van de dossiers, noch bij de toewijzing van de budgetten. In 2011 werden onder meer 17 Geconcerteerde Onderzoeksactie-dossiers (GOA) behandeld, 102 Onderzoekstoelage-dossiers (OT) en 196 Postdoctorale Mandaat-dossiers (PDMkort). De OR bespreekt jaarlijks de richtlijnen voor de BOF-aanvragen en hun evaluatie, om de nodige aanpassingen voor te stellen. Op een analoge wijze heeft er elk jaar ook een bespreking plaats van het interne reglement van de OR. 1.2.3 IOF-Raad (Industrieel Onderzoeksfonds) De samenstelling van de IOF-Raad werd in 2011 gewijzigd wegens het beëindigen van de lidmaatschapstermijn van 4 raadsleden. Het mandaat voor 8 raadsleden (2 universiteit, 3 hogeschool, 3 industrie) werd verlengd voor een periode van 2 jaar, met ingang vanaf oktober 2011. Vijf nieuwe leden werden aangesteld voor een periode van 4 jaar, waarvan één bijkomend in de geleding Industrie. De samenstelling voldoet aan de voorwaarden van het nieuwe IOF-Interface Besluit en anticipeert op het advies geleverd door EWI naar aanleiding van het strategisch plan en de implementatie ervan. De IOF-richtlijnen bleven in 2011 ongewijzigd, de nieuwe procedure voor IOF-mandaataanvragen die in 2010 werd uitgewerkt werd voor het eerst geïmplementeerd. In een eerste fase wordt een programma goedgekeurd waarna geschikte kandidaten worden aangetrokken via een vacature. In een tweede fase selecteert de IOF-Raad uit de pre-geselecteerde sollicitanten. De IOF-Raad evalueerde in 2011 52 aanvraagdossiers, verdeeld over de drie financieringscategorieën: 13 IOF-mandaten, 9 Kennisplatformen en 30 Hefboomprojecten. 1.2.4 ARO (Associatieraad voor Onderzoek) Een belangrijke opdracht van de Associatieraad voor Onderzoek bestaat uit de opmaak van een nieuw meerjarenplan onderzoek en wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening 20122015. Om dit meerjarenplan vorm te geven werden in 2011 5 werkgroepen samengebracht (waarin naast ARO-leden ook niet-ARO leden zetelden) rond 5 specifieke thema’s om op basis daarvan tot een geïntegreerd voorstel voor een meerjarenplan onderzoek te komen. De 5 specifieke actielijnen voor het meerjarenplan zijn: 1) structuren onderzoeksbeleid; 2) organisatie van ondersteuning onderzoek en valorisatie: functioneren van DOC/LRD; 3) financiering van onderzoek; 4) meerjarenplan onderzoek: opvolging KPI’s/profielen en doelstellingen; 5) dwarsverbanden: samenwerking onderzoek in pBA en ACA-opleidingen.
Onderzoek
40
1.3
Ondersteunende diensten
1.3.1 Dienst Onderzoekscoördinatie (DOC) De activiteiten van de DOC richten zich in hoofdzaak op: - het stimuleren, adviseren en ondersteunen van de onderzoekers bij het verwerven van externe financiering; - de organisatie van onafhankelijke, peer review procedures voor de toekenning van BOF- en IOFmiddelen in lijn met de beleidsdoelstellingen van de KU Leuven en de decretale richtlijnen; - de ondersteuning van het onderzoeksbeleid van de overheid en de KU Leuven op alle niveaus; - integratie van het onderzoeksbeleid binnen de associatie, in samenwerking met de onderzoekers uit de hogescholen, waarbij DOC en LRD zich moeten transformeren tot ondersteunende diensten van de v.z.w. Associatie KU Leuven; - afstemming en samenwerking met de andere ondersteunende diensten van de universiteit/associatie (Personeelsdienst, Financiële Diensten, International Office, groepen). Deze doelstellingen worden in de dagdagelijkse werking van de DOC vertaald in volgende activiteiten: - de DOC richt haar dienstverlening op diverse niveaus: o naar de onderzoekers toe verleent de DOC relevante onderzoeksinformatie en organiseert informatiesessies en workshops rond ‘onderzoeksinformatie en begeleiding’; o naar het interne onderzoeksbeleid toe staat de DOC in voor de algemene uitvoering van het onderzoeksbeleid KU Leuven, hierbij gebruik makend van de opportuniteiten geboden via het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) en het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF); o de opvolging van interne en externe financiering: FWO-, EU- en IWT-dossiers, de dossiers voor Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek en de dossiers van andere publieke instellingen. De opvolging van dossiers met privéfinanciers gebeurt in samenwerking met LRD; o ten opzichte van de externe onderzoeksomgeving is de DOC betrokken in tal van adviesverleningen, in bijzonder via de VLIR, VRWI, meerdere Europese overlegorganen en LERU. - coördinatie van evaluaties en bench marking: de DOC beschikt over een veelheid aan relevante gegevens betreffende het lopende onderzoek, zowel van kwalitatieve als van kwantitatieve aard. Deze gegevens worden aangewend in het kader van evaluaties en beleidsvoering op diverse aggregatieniveaus; - rapportering: het opmaken van het onderzoeksdeel van het jaarverslag KU Leuven vormt een centraal gegeven in de rapporteringsverplichtingen tegenover de Vlaamse overheid. Daarnaast wordt er gerapporteerd in het kader van het onderzoeksportaal FRIS (voorheen IWETO), de publicatie-output welke via het LIRIAS-systeem wordt geregistreerd, de afgelegde doctoraten aan de Dienst Hoger Onderwijs, de BOF- en IOF-sleutel. In de loop van 2011 kreeg de interne organisatie van de DOC bijzondere aandacht en werd de ‘Organisatie- en Functiedesign’-oefening afgewerkt en geïmplementeerd. De personeelsbezetting op de DOC bestond in 2011 uit 23,3 voltijdse equivalenten. 1.3.2 KU Leuven Research & Development KU Leuven R&D (LRD) werd in 1972 opgericht als één van de eerste academische technologietransfereenheden in Europa, met het expliciete doel om het economisch potentieel van de onderzoeksresultaten van de KU Leuven te exploiteren. LRD is een zelfstandige entiteit binnen de KU Leuven, ressorterend onder leiding van het Bestuurscomité van LRD die een substantiële expertise heeft opgebouwd op het vlak van wetenschappelijke dienstverlening en de economische valorisatie van wetenschappelijke bevindingen. LRD beschikt over een multidisciplinair team van 58 VTE medewerkers dat aan alle onderzoekers binnen de universiteit ondersteuning biedt voor wetenschappelijke dienstverlening en economische valorisatie van wetenschappelijke onderzoeksresultaten. Daarnaast bestaat LRD uit 55 LRDonderzoeksdivisies en vele honderden LRD-projectgroepen. Binnen deze onderzoeksdivisies en onderzoeksprojecten vertalen groepen van onderzoekers hun wetenschappelijke kennis in concrete toepassingen en technologische innovaties. Dit gebeurt vooral door het uitvoeren van contractonderzoek in opdracht van of in samenwerking met één of meerdere bedrijven en door de
Onderzoek
41
deelname aan onderzoeksprojecten in consortia. Hieruit komen vaak onderzoeksresultaten voort die bijvoorbeeld door octrooien kunnen beschermd worden. Vervolgens kan deze intellectuele eigendom in licentie gegeven worden of overgedragen worden aan bestaande bedrijven of kan ze een centrale bouwsteen vormen voor een spin-offonderneming. 1.4
Uitvoering
1.4.1 Aanwending middelen Bijzonder Onderzoeksfonds In tabel 1 wordt het financieel overzicht gegeven van enerzijds de totale inkomsten van het BOF in 2011, inclusief de subsidie voor de aanstelling van bijkomende BOFZAP-mandaten en tenure track, en anderzijds de toekenningen in het kader van de diverse financieringscategorieën voor datzelfde jaar. De inkomsten en toekenningen in het kader van het Methusalemprogramma zijn niet opgenomen in tabel 1 en worden apart opgevolgd. De middelen worden toegekend volgens de geldende richtlijnen en procedures voor het Bijzonder Onderzoeksfonds (zie bijlage 3) en alle toekenningen gebeuren op kwalitatieve, competitieve basis na onafhankelijk advies van de multidisciplinaire Onderzoeksraad. 1.4.1.1
Toekenningen binnen de grote financieringscategorieën
Voor de grote projectfinancieringen (GOA, OT, IDO) steunt de OR op adviezen van externe referees. In 2011 werden 12 GOA-projecten goedgekeurd en werd er ook één toelage van bijzondere aard toegekend. Hiervoor werd in totaal een bedrag van 12,98 miljoen euro voorzien op de BOFbegrotingen van 2012 en 2013. Tweederde van de toegekende GOA’s betreffen verlengingen/vernieuwingen. Dit is in lijn met het CREDO-concept waartoe de GOA’s behoren en waarbij continuïteit als voedingsbodem voor kwaliteit en innovatie wordt beoogd. In lijn met het beleid voor ondersteuning van jonge onderzoekers bestaat het budget van GOA uit een bedrag op basis van de OR)-score en een bonus voor het aantal (co)promotoren ZAP leden en voor de (co)promotoren met de graad van docent. Het gemiddelde toegekende budget per jaar per promotor of copromotor is bijna 45.000 euro. Binnen de categorie van de vierjarige Onderzoekstoelagen (OT) werden 38 projecten geselecteerd. Daarnaast werden er 3 toelagen van bijzondere aard toegekend. Voor het OT-programma, dat eveneens behoort tot de CREDO-categorie, werd in totaal ruim 11 miljoen euro toegekend uit het BOF-budget van 2011. Van de toegekende projecten gaat 56% naar nieuwe OT-promotoren. Om fragmentatie van het onderzoekslandschap te vermijden, wordt samenwerking financieel beloond. Er wordt ook extra financiële steun gegeven indien jonge, nieuw benoemde onderzoekers deel uitmaken van het consortium. Het gemiddelde toegekende budget per jaar per promotor of copromotor is iets meer dan 38.000 euro. In het kader van het interdisciplinaire IDO-programma werden 5 projecten geselecteerd voor steunverlening. De IDO’s behoren tot de SPERO-categorie die aan beginnende zelfstandige onderzoekers een stimulans verleent om nieuwe, multi- of interdisciplinaire onderzoekslijnen te ontwikkelen. In 2011 werd 2,14 miljoen euro voor deze categorie gealloceerd. De OR reserveert jaarlijks eveneens een aanzienlijk bedrag voor éénjarige postdoctorale mandaten voor onderzoekers die hun doctoraat aan de KU Leuven behaalden (PDMkort). Er werden 56 aanvragen goedgekeurd voor een totaalbedrag van 4,405 miljoen euro. Dit bedrag werd ingeschreven op de BOF-begroting van 2011. Bij toekenningen binnen de categorieën GOA, OT, IDO en PDMkort moet worden vastgesteld dat het wegens budgettaire beperkingen niet meer mogelijk is om alle aanvragen die volgens de Onderzoeksraad de kwaliteitsnorm halen, ook werkelijk te steunen. Het Methusalem programma voorziet in structurele financiering voor topwetenschappers. Aan de KU Leuven werden 10 Methusalem-projecten toegekend. Daarmee is vanaf 2009 de budgettaire ruimte voor Methusalem volledig ingevuld. In 2011 werden geen nieuwe initiatieven opgestart.
Onderzoek
42
1.4.1.2. Toekenningen binnen de andere financieringscategorieën Hieronder wordt weergegeven hoeveel toekenningen er zijn per financieringscategorie. De beschrijving van de financieringscategorieën zelf is te vinden in de geldende richtlijnen en procedures voor het Bijzonder Onderzoeksfonds (zie bijlage 3). De financiële implicaties staan in tabel 1. Financieringscategorie
Aantal toekenningen
Opmerking(-en)
START
geen
In jaren waarin er geen Odysseusoproep is, kunnen de groepsbesturen onderzoekers die van elders worden aangetrokken, voordragen voor een START-financiering. In 2011 was er een Odysseusoproep. Er waren ook geen BOFZAP-kandidaten die in aanmerking kwamen.
CREA-projecten
6 toekenningen
De ontvankelijkheidscriteria voor aanvragers werden voor 2011 aangepast: CREAfinanciering staat open voor docenten (tenure track), postdoctorale onderzoekers van de KU Leuven met maximaal tien jaar postdoctorale anciënniteit en geaffilieerde onderzoekers uit de Associatie KU Leuven met een doctoraat.
Postdoctorale mandaten van het lange type (PDMlang)
geen
Er is een voorronde met advies over de aanvraag door de vicerector Onderzoeksbeleid en de vicerector van de betrokken groep. Dit advies is niet bindend. Op basis van dit advies hebben 2 kandidaten die een intentie indienden, uiteindelijk geen aanvraag ingediend.
BCoF
1 toekenning (financiering 1ste jaar postdoctoraal mandaat ERC starting grant holder)
Deze nieuwe categorie werkt op basis van precedenten en is gericht op cofinanciering van mandaten die elders werden verworven, maar waarvan de financiering niet toereikend is. Dit is deels een afsplitsing van de categorie PDM-lang maar is ook ruimer.
F+ fellowships
38 toekenningen
SF fellowships
10 toekenningen
Extra doctoraatsbeurzen (FLOF)
217 onderzoekers
Jaarlijks wordt een bedrag op het BOF gealloceerd voor de financiering van KU Leuven doctoraatsbeurzen
Doctorale beleidsmandaten
7 toekenningen na aspirantenronde FWO en 5 toekenningen na IWTronde
Voor opvang gedurende 1 jaar van beloftevolle kandidaat-doctorandi die bij het FWO of IWT geen mandaat verwierven.
Bijzondere doctoraatsmandaten (BDM)
geen
Er waren geen aanvragen in 2011. Er gelden zeer strikte ontvankelijkheidscriteria.
Doctorandusbeurzen voor internationale samenwerking met landen buiten de EER (DBOF)
geen
Deze oproep wordt om de twee jaar gelanceerd. In 2011 was er geen oproep. Toekenningen uit oproepen van de voorgaande jaren werden gespreid geïmputeerd op de BOF budgetten.
Doctorandusbeurzen voor doctorandi uit Centraal- en OostEuropese landen
2 toekenningen
Deze toekenningen zijn de laatste toekenningen binnen dit uitdovende programma. Het programma gaat op in DBOF.
Beurzen voor doctorandi uit LatijnsAmerika en China (SBA)
17 lopende beurzen
Sinds 2008 zijn enkel nog verlengingsaanvragen van reeds lopende beurzen mogelijk. Het programma gaat op in DBOF.
Beurzen voor doctorandi uit Ontwikkelingslanden (IRO)
14 gedoctoreerden
Dit betreft een cofinanciering.
Doctoraatondersteuningsfonds (DOF)
Geen
Voor elk doctoraat met een doctorandus uit een partnerhogeschool kan de promotoreindverantwoordelijke van de KU Leuven op het einde van het doctoraat 5.000 euro aanvragen bij het DOF.
Onderzoek
43
Bilaterale wetenschappelijke samenwerking met Tsinghua en Latijns-Amerika (ISP)
Respectievelijk 9 en 7 toekenningen ihkv Latijns-Amerika en Tsinghua
Vanuit het BOF wordt max. 500.000 euro besteed voor bilaterale samenwerkingakkoorden.
Verkennende Europese Samenwerking (VES)
14 toekenningen
Vanuit het BOF wordt jaarlijks 250.000 euro ter beschikking gesteld.
Diverse onderzoeksacties
10 toekenningen
Initiatieven die niet onder een specifieke categorie onder te brengen zijn, zoals overbruggingskredieten en kredieten in het kader van doctoraatsopleidingen.
Jaarlijks kunnen ook drie Prijzen Onderzoeksraad, elk ter waarde van 5.000 euro, worden toegekend aan jonge, beloftevolle postdoctorale onderzoekers; één prijs binnen elke wetenschapsgroep. In 2011 ging de Prijs Onderzoeksraad in de Groep Humane Wetenschappen naar Koen Luyckx voor zijn onderzoek naar ‘Biopsychosocial functioning and developmental mechanisms through adolescence and emerging adulthood’ binnen de Onderzoekseenheid Psychologie: Schoolpsychologie & Ontwikkelingspsychologie. In de Groep Wetenschap & Technologie ging de prijs naar Tom Van Doorsselaere voor zijn onderzoek naar ‘Dynamics of coronal loop oscillations’ binnen de Afdeling Plasma-astrofysica. In de Groep Biomedische Wetenschappen waren er geen aanvragen. 1.4.2 Aanwending middelen Industrieel Onderzoeksfonds De IOF-raad evalueerde 52 aanvraagdossiers, verdeeld over de drie financieringscategorieën: 13 IOFmandaten, 9 Kennisplatformen en 30 Hefboomprojecten. Voor het IOF-jaar 2011 werden in een eerste ronde 9 aanvragen voor IOF-mandaten ingediend waarvan geen enkel dossier werd geselecteerd. In een tweede ronde werden 4 dossiers ingediend waarvan 2 mandaatdossiers werden geselecteerd en één dossier via een doorloopproject (hefboomproject naar een mandaatpositie) zal gefinancierd worden. De vacature, procedure en finale selectie zal in 2012 verder uitgevoerd worden. Mogelijke verklaring voor het lage slaagpercentage in de eerste ronde van mandaataanvragen is de nieuwe procedure en inhoudelijke invulling van een IOF-Mandaten programma (i.p.v. een specifieke aanvraag vertrekkende vanuit een persoonlijk IOF profiel). De aanvraag- en selectiedrempel blijven weliswaar hoog, ook in de nieuwe procedure, met als gevolg een relatief beperkt aantal aanvragen en een laag slaagpercentage. Naast de 13 aanvragen voor mandaten werden er in 2011 39 aanvragen ingediend voor IOFprojecten. Voor hefboomprojecten werden er voor de twee oproepen van 2011 in totaal 30 hefboomprojecten ingediend (resp. 20 en 10 per oproep), waarvan uiteindelijk 8 voorstellen (resp. 5 en 3) werden geselecteerd voor financiering. Voor de kennisplatformen werden 9 intentiedossiers aangevraagd waarvan 8 volledige dossiers ingediend. Uiteindelijk werden 3 kennisplatformen toegekend. De ‘L(euvense) da Vinci prijs’ werd in 2011 uitgereikt, uit de 4 aanvragen werd Dr. Randy Mellaerts als laureaat geselecteerd voor zijn onderzoek ‘Science-driven formulering van farmacologische actieve stoffen met problematische fysicochemische eigenschappen (FORMAC) ’. 1.4.3 Speciale acties a) Aanwending van de defiscaliseringsmiddelen De 15 lopende projecten in het kader van de programmafinanciering beschikken samen over een jaarbudget van 7,15 miljoen euro gedurende een periode van 7 jaar. In 2011 werden deze projecten (startdatum 1 november 2010; einddatum 31 oktober 2017) verder uitgebouwd, werden bijkomende medewerkers aangetrokken en werden de voorbereidingen getroffen voor een site visit door een Scientific Advisory Board. Bovendien werden defiscalisatiemiddelen aangewend voor de financiering van het CREA-programma (960.000 euro), de impuls Humane Wetenschappen (260.000 euro; zie lager) en voor de administratieve opvolging van de programmafinanciering. In totaal bedraagt het budget voor onderzoeksfinanciering op basis van defiscalisatiemiddelen 8,45 miljoen euro.
Onderzoek
44
In het kader van het bijzonder Impulsprogramma Humane Wetenschappen werden in 2010 drie projectvoorstellen door het groepsbestuur Humane Wetenschappen goedgekeurd, welke in 2011 verder werden uitgebouwd. Er werd in 2011 geen nieuwe oproep binnen dit kader gelanceerd. b) Onderzoeksvisitatie Groep Wetenschap & Technologie Het beleidsplan onderzoek voorziet in de systematische evaluatie van het onderzoek en het onderzoeksmanagement op het organisatieniveau faculteiten/departementen door middel van onderzoeksvisitaties. Onderzoeksvisitaties moeten het onderzoek en de ontwikkeling van een onderzoeksmanagement van faculteiten en departementen steunen. Hun doel is dubbel: enerzijds de ondersteuning van het onderzoeksbeleid binnen faculteiten/departementen en anderzijds een internationale benchmarking. Departementen (W&T, BMW) en faculteiten (HW) zijn het eerste organisatieniveau waar onderzoeksbeleid wordt ontwikkeld dat de individuele onderzoekseenheid overstijgt en vormen zo een essentiële schakel voor het verhogen van onderzoeksefficiëntie en -kwaliteit. De prestaties van de onderzoekseenheden vormen één element van de evaluatie. In september 2011 werd de onderzoeksvisitatie voor de eerste maal uitgerold voor de 14 departementen van de Groep Wetenschap & Technologie. Het algemene kader werd in nauw overleg met het Groepsbestuur uitgewerkt en aangepast aan de specificiteit en de noden van de groep. Als visitatiemodel werd er gekozen om te werken met expertenpanels, aangepast aan de onderzoeksdomeinen van de onderzoekseenheden binnen het departement. Er werd gewerkt met 7 panels om de 14 departementen te visiteren; hiervoor werden er in totaal 57 internationale experten uitgenodigd in Leuven voor een bezoek aan het departement en zijn onderzoeksafdelingen. De panels visiteerden meestal twee of drie departementen. Alle departementen hebben ter voorbereiding van de visitaties hun strategisch beleidsplan uitgewerkt dat functioneerde als zelf-evaluatie rapport, ondersteund door ‘Key Performance Indicators (KPIs)’. Beide documenten werden op voorhand ter beschikking gesteld van de experten. De visitatie was gericht op twee pijlers van evaluatie nl. het geven van een ex post oordeel (kwalitatieve evaluatie) over de onderzoeksprestaties en een ex ante advies over beleid en managementplannen van de departementen. De visitatie focuste op (i) de kwaliteit van de onderzoeksprestaties, (ii) de opleiding van de volgende generaties onderzoekers en (iii) de maatschappelijke en sociale relevantie van het onderzoek. Naast het evalueren van de beleidsplannen en het onderzoeksbeleid van het departement werd aan de visitatiecommissie extra aandacht gevraagd voor het ontwikkelen van studie- en loopbaantrajecten, vooral ook voor jonge onderzoekers in het kader van het aantrekken van talent. Per departement (inclusief zijn onderzoekseenheden) werd een geanonimiseerd evaluatierapport ter beschikking gesteld voor het departementaal bestuur, Gebu en AR. Dit rapport kon, waar nodig, aangevuld worden met commentaar of correcties door het departement. Uit de visitatierapporten vloeiden zowel wetenschappelijke als organisatorische adviezen en suggesties voort van de experten. Deze kunnen binnen de departementen en de groep worden aangewend in de verdere beleidsvoering. 1.4.4 KU Leuven Research & Development (LRD) De totale omzet gerealiseerd door LRD steeg in 2011 met 13,9 miljoen euro tot een bedrag van 163,8 miljoen euro. Dit betekent een stijging van 9,3% ten opzichte van 2010. Hierbij dient vermeld te worden dat deze omzet niet de inkomsten gerealiseerd uit de spin-offwerking bevat, aangezien deze opgenomen worden in de financiële inkomsten. In totaal werden in 2011 2.021 nieuwe overeenkomsten afgesloten. Het overeenkomsten kadert in contractonderzoek en onderzoek in consortia, contracten in het kader van bilateraal onderzoek, 29 raamovereenkomsten, kader van IWT-gesubsidieerd industriegerelateerd onderzoek, en 353
Onderzoek
merendeel van deze zo onder meer: 724 195 contracten in het FP6/FP7 EC/Interreg
45
contracten/consortium/amendment/service agreements/appointment letters. Daarnaast kunnen een aantal meer structurele onderzoekssamenwerkingen rekenen op de nodige aandacht en ondersteuning. Het gaat daarbij om de inbedding van een aantal onderzoeksgroepen in strategische onderzoekscentra en excellentiepolen, zoals IBBT (Instituut voor BreedBandTechnologie), Flanders’ FOOD, het SIM (Strategisch Initiatief Materialen) en de KIC InnoEnergy, verbonden aan EIT (European Institute of Technology), maar ook om de opvolging van de samenwerkingsafspraken met Imec en het VIB waaronder de verdere opstart van NERF. Contractonderzoek en onderzoek in consortia namen in 2011 ongeveer 62% van de totale omzet voor hun rekening. Het EU-team van LRD en DOC volgen de Europese Kaderprojecten op die vallen onder de programma's Cooperation, Capacities en 'Marie Curie'-multipartner. Ook ERC-projecten (Ideas programma) met een sterk valorisatiepotentieel komen bij LRD terecht. In 2011 werden 69 projecten waarin KU Leuven betrokken was, geselecteerd voor Europese financiering onder deze programma's. Dit was in lijn met 2010, toen 70 projecten geselecteerd werden voor funding, het hoogste aantal sinds het begin van het Zevende Kaderprogramma. Tien projecten die in 2011 in onderhandeling gingen, waren projecten waarin KU Leuven het coördinatorschap op zich neemt. Opvallend is dat het aantal EFRO-Interreg projecten sterk toegenomen is in 2011. Tegenover 4 projectaanvragen in 2010 werden nu 9 projectaanvragen (uit verschillende grensoverschrijdende regio’s) begeleid door het EU-team. Het EU-team gaf in 2011 tevens advies in een 5-tal Europese projectaanvragen vanuit hogescholen van de associatie. Het intellectuele eigendomsbeleid waarvan de krachtlijnen bestaan uit (1) bewustmaking van alle betrokkenen, (2) selectiviteit om een kwalitatieve octrooiportefeuille op te bouwen, en (3) een actieve exploitatie en zoektocht naar partners en licentienemers, werd in 2011 op een consequente manier verder geïmplementeerd. Dit leidde in 2011 tot de inleiding van 75 nieuwe octrooifamilies in een octrooiprocedure en een toekenning van 33 nieuwe octrooien. Eind 2011 bevatte de octrooiportefeuille 496 actieve octrooifamilies. Ook in 2011 heeft LRD zich in toenemende mate omringd met het nodige professionele netwerk van octrooigemachtigden, ‘broker’-organisaties en externe adviesverleners teneinde deze octrooiportefeuille maximaal te rendabiliseren. De zoektocht naar licentienemers en exploitatie-inspanningen leverden voor 2011 een resultaat op van 56 licenties en overdrachten (4 octrooi-licentieovereenkomsten, 4 octrooi-overdrachten en 48 licenties op andere intellectuele eigendom). De spin-off creatie en de ondersteuning van de groei van spin-offs evolueert verder gunstig. Hierbij wordt niet enkel aandacht besteed aan het starten van nieuwe spin-offs maar ook aan het ondersteunen van de groei van de spin-offondernemingen, bijvoorbeeld door het uitbouwen van preferentiële relaties met lokale en internationale risicokapitaalverschaffers en business angels. In de periode 1979-2011 werden 98 spin-off bedrijven opgericht, waarvan er eind 2011 nog 86 actief waren. Hierbij was LRD eind 2011 een actieve aandeelhouder in 50 spin-offs. In 2011 werden vanuit LRD 7 nieuwe spin-off bedrijven opgestart (icoMetrix, Anethon, ADX Neuroscience, minDCet, Qaelum, Soundtalks en Ifast). Tevens werd een exclusieve licentie toegekend aan de high-tech start-up Engilico (opgestart in 2011). Ook in 2011 werd de tendens van de voorgaande jaren bevestigd dat de financiële markten een steeds verder doorgedreven en tijdsintensieve ‘due diligence’ vereisen met een aantoonbaar ‘proof-ofconcept’ zowel technologisch als marktgewijs. Dit impliceert dat verder en meer intensief incuberen van spin-off projecten binnen de universiteit noodzakelijk is, en vergt belangrijke investeringen vanuit de betrokken onderzoeksgroepen. In 2011 werd daartoe het Aeschylus filantropieplatform opgezet door de KU Leuven, met de bedoeling om financiering te voorzien via schenkingen, voor maatschappelijk relevant beloftevol toegepast wetenschappelijk onderzoek. Het is een grote troef dat de KU Leuven via het Gemma Frisius Fonds middelen kan blijven ter beschikking stellen om de seed & early stage fases succesvol te kunnen afronden. Hiervoor werden de middelen, gegenereerd via de verkoop van bestaande participaties, ter beschikking gesteld voor nieuwe investeringen. Het bevorderen van ondernemerschap blijft een belangrijk aandachtspunt. In 2011 werden de bestaande initiatieven verdergezet: publicatie van succesvoorbeelden, cursus ’initiatie tot ondernemen‘ en Leuven.Inc evenementen. Bovendien werd in een samenwerking van LRD, IOF en de doctoral schools de opleiding rond de valorisatie van onderzoeksresultaten verder gezet. Deze 5-
Onderzoek
46
daagse cursus dekt alle aspecten van onderzoeksvalorisatie (contractonderzoek/samenwerking met bedrijven, bescherming intellectuele eigendom & licenties, spin-off creatie). Hierbij ontwikkelen de doctoraatsstudenten in kleine teams een eigen valorisatieplan, begeleid door IOF- en LRDmedewerkers. In 2009-2010 namen 7 teams deel; in 2010-2011 waren dat er 21. In nauwe samenwerking met de stad Leuven, Interleuven en de POM werd in 2011 verdere belangrijke vooruitgang geboekt in de uitbouw van ondersteunende infrastructuur. De plannen voor de ICT cluster A (35.000m²) op het Arenberg Research Park werden uitgewerkt. De ICT cluster B (25.000m²) werd volledig afgewerkt en was in 2011 voor 90% bezet. In de Biotech Cluster D is de eerste bio-incubator volledig ingenomen. De tweede bio-incubator werd verder afgewerkt, met zicht op de officiële opening in 2012, en ingevuld voor 78%. Verder werd ook de ruwbouw van de derde bioincubator gerealiseerd. Op regionaal vlak is LRD een actieve partner bij het opstarten en uitbouwen van netwerken die innovatie, kennisintensief ondernemerschap en samenwerking stimuleren en ondersteunen. Een continue ondersteuning van Leuven.Inc vanuit de LRD-ervaringen en -noden blijft hierbij een belangrijke en essentiële component. Via een scala aan activiteiten (ondernemerscafés, visionaire seminaries, management topics, themagerichte events, …), heeft deze samenwerking ook in 2011 een belangrijke bijdrage geleverd aan het regionale innovatielandschap. In 2011 werd eveneens de participatie verdergezet aan Flanders Smart Hub, waarin de economische speerpunten ‘Leuven, kennisregio’ en ‘Halle-Vilvoorde, regio voor slimme logistiek’ samenwerken. Prioriteitsdomeinen zijn logistech, health tech en clean tech. LRD is tevens betrokken bij de werking van het Innovatiecentrum Vlaams-Brabant en onderhoudt een samenwerking met FIT en Charter 2020. De ondersteuning van de uitbouw van de Bio Generator in Tienen en het Wetenschapspark GenkWaterschei, Thor, werd ook verdergezet. In Tienen werd de bouw van de Bio Generator opgestart; de oplevering van het gebouw is voorzien voor begin 2013. De realisatie van het Incubator-gebouw in Genk-Waterschei wordt verwacht tegen einde 2013 en van het EnergyVille gebouw in 2014. In afwachting van de realisatie van deze gebouwen wordt voorlopig een pand in Genk gehuurd door VITO en de KU Leuven. Op internationaal vlak was LRD ook in 2011 nauw betrokken bij internationale initiatieven zoals: - ASTP (Association of European Science & Technology Transfer Professionals), de Europese koepelorganisatie van technologietransferorganisaties; - LERU (League of European Research-Intensive Universities) waarbinnen LRD de contacten met internationale kenniscentra en high-tech regio’s verder uitbouwt; - ELAt (de ‘Eindhoven-Leuven-Aachen Triangle’). Dit netwerk beoogt een gemeenschappelijke innovatiestrategie om zich internationaal succesvol te kunnen positioneren ten opzichte van top high-tech regio’s zoals Cambridge en München. Ondertussen werden onder coördinatie van LRD al zeven edities van de internationale master class in high-tech entrepreneurship georganiseerd, waaraan 69 spin-off teams deelnamen, waarvan 24 vanuit de KU Leuven. Deze intensieve opleiding biedt aan onderzoeksteams uit de regio (Eindhoven, Leuven, Aken - sinds 2009 uitgebreid met Maastricht, Hasselt en Luik en in 2011 met Antwerpen) de mogelijkheid om via praktijkgerichte presentaties, getuigenissen en expertenfeedback hun spin-off idee en ondernemingsplan te verfijnen en uiteindelijk af te toetsen voor een jury van ervaren ondernemers en investeerders. Vanuit dit netwerk werd op 1 oktober 2011 het Interreg-project ‘Incubatorennetwerk(t)’ opgestart. De partners UAntwerpen, UHasselt, Innotek, KU Leuven, Leuven.Inc en TU/e streven naar het opzetten van meer interuniversitaire en grensoverschrijdende valorisatieprojecten, met onder meer het scouten en opvolgen van gezamenlijke projecten, ervaringsuitwisseling en een master class high-tech entrepreneurship voor startende en groeiende spin-offs; - het netwerk Top Technologie Regio (TTR) werd geïnitieerd door de ELAt-provincies. In 2011 werd het Interreg-project ‘Top Technology Clusters’ gestart met als objectief om TTR-ELAt clusternetwerken op te richten in life sciences, materials, energy & ICT, waarbij LRD en de onderzoekscentra vanuit KU Leuven actieve ondersteuning bieden. De verdere uitbouw van het ELAt Virtual Entrepreneurship Centre (onderzoek & training rond high-tech entrepreneurship) werd eveneens ondersteund.
Onderzoek
47
2
Kwaliteitsbewaking
In het kader van de kwaliteitszorg binnen het wetenschappelijk onderzoek ontwikkelde de Dienst Onderzoekscoördinatie belangrijke monitoring-instrumenten. Zo beschikt de DOC over tools voor het genereren van bibliometrierapporten ter aanvulling van het beoordelingsproces door de OR. Onderzoekseenheden (op diverse niveaus) kunnen ook zelf hun publicatielijsten uit Lirias ophalen voor rapportering of ter voorbereiding van de eigen beleidsplannen. Daarnaast startte de DOC in 2011 met de technische uitwerking van een toepassing waarbij via het web kritische performantie indicatoren (KPI’s) inzake publicatie-output, personeelsdata, verworven onderzoeksmiddelen en doctoraatsgegevens in een geïntegreerd formaat ter beschikking gesteld zullen worden van de onderzoekseenheden (faculteiten/departementen). De selectie en definitie van relevante KPI’s in het kader van de onderzoeksvisitaties binnen de groepen worden gebruikt als uitgangspunt bij het ontwikkelen en op punt stellen van deze nieuwe toepassing. 2.1
Junioronderzoekers en doctorandi
2.1.1 Opvolging en begeleiding Aan de KU Leuven zijn er drie doctoraatsscholen die de kwaliteitsbewaking van doctoraten verzekeren: de Doctoral School for Biomedical Sciences, de Arenberg Doctoral School (W&T) en de Doctoral School for Humanities and Social Sciences. Deze doctoraatsscholen zijn verantwoordelijk voor het aanwerven, opleiden en ondersteunen van doctorandi. Om deze taken te verwezenlijken, worden bijzondere inspanningen geleverd: - openstaande doctoraatsposities worden opgenomen in een centrale vacaturedatabank die toegankelijk is via internet (http://www.kuleuven.be/phd/topics.html); - binnen het BOF werd een aparte categorie van beurzen gecreëerd, specifiek om doctorandi van buiten de EER te rekruteren: de DBOF doctoraatsbeurzen; - iedere doctoraatsschool beschikt over een uitgebreide Engelstalige website die praktische informatie binnen de doctoraatsschool bundelt en de drempel voor buitenlandse studenten merkbaar verkleint; - om de visibiliteit van het doctoraatsonderzoek te vergroten en de doctoraatsopleiding beter te structureren, wordt er bij de Doctoral School for Biomedical Sciences vanuit 11 onderzoeksthema’s gewerkt en bij de Arenberg Doctoral School vanuit 12 onderzoekscentra; - in het kader van de doctoraatsopleiding die doctorandi voorbereidt op een verdere loopbaan, zowel binnen als buiten de universiteit, is er een uitgebreid aanbod van lezingen en cursussen. Vaardigheden, essentieel voor het behalen van het doctoraat, worden opgenomen in het verplichte onderdeel van de doctoraatsopleiding: de truncus communis. In het aanvullende gedeelte kan de doctorandus, in overleg met zijn promotor, een keuze maken aan activiteiten en opleidingen voor het bekwamen van competenties in functie van zijn doctoraatsonderzoek en de voorbereiding op het professioneel functioneren binnen of buiten de universiteit. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan interuniversitaire samenwerking op vlak van doctoraten en de doctoraatsopleiding. Zo wordt er vanuit DOC en vanuit de doctoral schools ondersteuning geboden bij het indienen van aanvragen binnen het kader van het Erasmus Mundus Joint Doctorate Programme. Daarnaast wordt de procedure voor gezamenlijke doctoraten voortdurend geoptimaliseerd en bijgesteld. Zowel binnen Vlaanderen als in samenwerking met buitenlandse instellingen verdubbelde het aantal ondertekende samenwerkingsovereenkomsten tot een 50-tal nieuwe gezamenlijke doctoraten in 2011. Indien de juridische regelgeving, van toepassing op de partnerinstelling, het toelaat, opteert KU Leuven hierbij steeds voor het uitreiken van één gezamenlijk diploma door de beide instellingen. 2.1.2 Onderzoek met betrekking tot het proces van doctoreren en doctoraatsefficiëntie Om een zicht te krijgen op de doctoraatsefficiëntie en deze waar nodig bij te sturen, neemt de KU Leuven sinds 1998 deel aan interuniversitair onderzoek. Zo levert de KU Leuven, samen met de andere Vlaamse universiteiten, het Expertisecentrum O&O Monitoring-UGent (ECOOM-UGent) jaarlijks een gegevensbestand aan met betrekking tot afgelegde en lopende doctoraten en personen werkzaam aan de KU Leuven in een doctoraatswaardig statuut. Deze studie, in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, heeft als doel de doctoraatsproductie en de mobiliteit van onderzoekers op te volgen vanaf 1990. Daarnaast worden de beïnvloedende factoren van een doctoraatsdiploma op de
Onderzoek
48
carrière van doctorandi op de arbeidsmarkt opgevolgd. De publicatie ‘Doctoraatstrajecten in Vlaanderen’ die in 2011 werd uitgebracht, beschrijft de resultaten van dit onderzoek voor de periode 1990-2009. 2.2
Zelfstandig academisch personeel (ZAP)
Volgens de decretale bepalingen moeten de activiteiten van elk ZAP-lid met betrekking tot onderzoek, onderwijs en dienstverlening om de vijf jaar geëvalueerd worden. Deze termijn is korter voor ZAPleden die recent werden aangesteld of bevorderd en voor ZAP-leden die bij een voorgaande evaluatie een ‘ondermaatse’ of ‘onvoldoende’ beoordeling kregen. Voor de ronde 2010-2011 gebeurde de evaluatie op basis van dossiers zoals ze voor de bevorderings- of benoemingsaanvragen moeten worden ingediend (via KU Loket) en waarin enkel de laatste 5 volle jaren worden opgenomen. Publicatiegegevens werden daarbij rechtstreeks uit Lirias opgehaald, de overige data vanuit SAP. De workflow gebeurde volledig elektronisch. 2.3
Toekenningen BOF: evaluaties
Door een ruime aandacht voor selectie en permanente evaluatie van onderzoeksprestaties met terugkoppeling naar de onderzoeker(s) wordt een hoog niveau van onderzoekskwaliteit nagestreefd. Zowel de rapporten over de verschillende onderzoeksprojecten, opgesteld door de woordvoerders, als de rapporten van mandaathouders en hun promotoren worden ter evaluatie voorgelegd aan de OR. Tevens wordt in de BOF-richtlijnen duidelijk gesteld dat de evaluatie van eerdere projecten een beoordelingselement is in de evaluatie van nieuwe aanvragen. De eindverslagen van GOA en OT die in 2011 werden geëvalueerd, kregen een zeer positieve evaluatie. Ook de eindverslagen voor CREA en IDO werden geëvalueerd. Met uitzondering van één IDO-project waren ook hier de evaluaties zeer positief. Alle promotoren ontvingen specifieke feedback met het resultaat van de evaluatie. Terwijl voor doctorandi vooral de vordering of het behalen van het doctoraat als criterium wordt gehanteerd, worden voor fellowships en postdoctorale mandaten vooral de publicaties in rekening gebracht. In 2011 werden de doctorandusbeurzen die in 2008 en 2009 op naam werden toegekend voor het afwerken van doctoraatsprojecten geëvalueerd. Hieruit bleek dat 100% van deze toekenningen reeds tot een doctoraat heeft geleid. Daarnaast werden de eerste toekenningen van doctorandusbeurzen voor internationale samenwerking met landen buiten de EER geëvalueerd. Bij nagenoeg alle doctorandi vordert het doctoraatsonderzoek volgens schema. Op basis van de verslagen en de publicaties kreeg 75% van de ingediende verslagen van de senior fellowships die in 2008 werden toegekend een positieve beoordeling en 61,5% van de F+fellowships (maar 30% loopt nog en kon daarom nog niet worden geëvalueerd). Voor de korte postdoctorale mandaten van 2009 was het percentage positieve beoordelingen van ingediende verslagen 82,3%. 3
Financiering e
e
e
Alle middelen bestemd voor wetenschappelijk onderzoek (2 , 3 en 4 geldstroom) worden verworven op competitieve basis. De jaarlijkse en nagenoeg constante groei van de middelen wijst op de algemene slagkracht van het onderzoek aan de KU Leuven. De impulsen voor fundamenteel/basisonderzoek, verder aangevuld met middelen voor meer toepassingsgericht onderzoek (bv. SBO, IOF, EU), bieden aan de universiteit de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een onderzoekspotentieel met zowel een grote diversiteit als een sterke interne verwevenheid. 3.1
Globaal
De onderzoeksuitgaven zijn weergegeven in tabel 2a. De totale onderzoeksuitgaven van de KU Leuven in 2011 bedroegen 364,56 miljoen euro (inclusief uitgaven via KU Leuven R&D, mandaten FWO en IWT, wetenschappelijke dienstverlening en VIB, exclusief het klinisch onderzoek in de UZ en het onderzoeksaandeel van de primaire universitaire werkingsmiddelen - eerste geldstroom).
Onderzoek
49
Dit betekent een toename van 5,03% ten opzichte van 2010. De onderzoeksuitgaven omvatten, naast de onderzoeksuitgaven van de 3 VIB departementen, ook de KU Leuven budgetten van 5 onafhankelijke VIB onderzoekers. 3.2
Per financieringsbron
3.2.1 FWO-Vlaanderen De totale som van de door FWO-Vlaanderen toegekende projectfinanciering (nieuwe projecten, verlengingen en aanpassingen, kredieten aan navorsers, de federale FGWO en IIKW middelen en de actie Levenslijn en Kom op tegen Kanker) vertegenwoordigden in 2011 voor de KU Leuven een bedrag van 46,5 miljoen euro of 47,2% van de FWO-toekenningen. Het toegekende bedrag betreft hier kredieten die in 2011 toegewezen werden voor de volledige duur van het toegekende project en bijgevolg betrekking hebben op meerdere boekjaren. Odysseus Het Odysseusprogramma is een FWO-programma bedoeld voor uitstekende Vlaamse of buitenlandse onderzoekers die gedurende de laatste vijf jaar minstens drie jaar in het buitenland hebben gewerkt en die door een Vlaamse universiteit worden benoemd of ten hoogste 1 jaar benoemd zijn. Het FWO biedt startfinanciering aan onder de vorm van een onderzoeksproject met als doel een onderzoeksgroep uit te bouwen of om een onderzoekslijn op te zetten. In december 2010 werden voor de KU Leuven 8 type I en 6 type II Odysseus aanvragen ingediend bij het FWO. Na beoordeling door de Odysseus jury werden zeven aanvragen voor de KU Leuven weerhouden waarvan 5 kandidaten de financiering opnemen: - Zoe Kourtzi (winnaar interuniversitaire competitie, type I) (4.920.000 euro) (promotor: Peter Janssen, BMW); - Cornelis Van Leeuwen (type I) (4.264.000 euro) (promotor: Johan Wagemans, HW); - Georg Halder (type I) (4.896.472 euro) (promotor: Bart De Strooper, BMW); - Thomas Hertog (type II) (711.000 euro) (promotor: Frederik Denef, W&T); - Tom Van Doorsselaere (type II) (722.700 euro) (promotor: Ronny Keppens, W&T). Zoe Kourtzi en Cornelis Van Leeuwen (partim) worden gefinancierd op het competitieve Vlaamse Odysseus budget (nl. 7,7 miljoen euro). De andere onderzoekers worden gefinancierd op het KU Leuven-deel van het Odysseus budget. In december 2011 werd er tevens een nieuwe Odysseus oproep gelanceerd. De KU Leuven heeft geopteerd om in deze nieuwe ronde het zwaartepunt te leggen op de type II aanvragen. 3.2.2 Herculesstichting De Vlaamse Regering stelt een structureel financieringskanaal ter beschikking voor onderzoeksinfrastructuur (in de brede betekenis) en dit voor 3 types: middelzware onderzoeksinfrastructuur bestaande uit Hercules 1 (apparatuur tussen 150.000 euro en 600.000 euro) en Hercules 2 (apparatuur tussen 600.000 euro en 1,5 miljoen euro) en zware apparatuur nl. Hercules 3 onderzoeksinfrastructuur (apparatuur boven 1,5 miljoen euro). De derde oproep voor middelzware en zware onderzoeksinfrastructuur was een gecombineerde oproep die de middelen van 2011 en 2012 groepeerde. De oproep werd geopend in het voorjaar 2011 en werd begin september 2011 afgesloten. In totaal was voor deze oproep 25 miljoen euro beschikbaar. Voor de middelzware apparatuur werden er 16 aanvragen (3 Hercules 2 aanvragen, 13 Hercules 1 aanvragen) vanuit de Associatie KU Leuven goedgekeurd voor een budget van 7,26 miljoen euro. Tevens werden er op Vlaams niveau (interuniversitaire competitie) 4 Hercules 3 (zware apparatuur) aanvragen goedgekeurd, allen met een KU Leuven-promotor, voor een totaal bedrag aan subsidies van 7,48 miljoen euro.
Onderzoek
50
3.2.3 IWT a) SBO (Strategisch Basisonderzoek) KU Leuven-onderzoekers waren in 2011 opnieuw sterk vertegenwoordigd in de SBO-aanvragen. In het ‘economische luik’ was de KU Leuven coördinator of partner in 34 van de 47 ingediende aanvragen. In het ‘maatschappelijk luik’ was dit het geval in 14 van de 22 aanvragen. De KU Leuven-onderzoeksgroepen verwierven een substantieel aandeel binnen de financiering voor strategisch basisonderzoek. De KU Leuven is betrokken in 9 van de 11 toegekende projecten binnen het economische luik en in 3 van de 4 projecten binnen het maatschappelijke luik. In de SBO-ronde 2011 werd in totaal meer dan 12,22 miljoen euro aan onderzoeksmiddelen toegewezen aan KU Leuven-onderzoeksgroepen. b) TeTra-fonds (TeTra is een programma ter bevordering van technologietransfer door instellingen van hoger onderwijs) In 2011 werden in totaal 64 TeTra-aanvragen ingediend, waarvan 34 in partnerschap(pen) met een lid van de Associatie KU Leuven. Van de 64 aanvragen werden er 20 geselecteerd voor financiering voor een totaal bedrag aan steun van ca. 6,84 miljoen euro. Van de 34 aangevraagde projecten in partnerschap(pen) met een lid van de Associatie KU Leuven werden er 9 projecten geselecteerd voor een budget van ca. 2,6 miljoen euro. Deze 9 geselecteerde projecten met een lid van de Associatie KU Leuven zijn allemaal 2-jarige projecten. c) Toegepast biomedisch onderzoek met primair maatschappelijke finaliteit (TBM) Het financieringsprogramma TBM beoogt de financiering van biomedisch onderzoek dat enerzijds te ver gevorderd is om aanspraak te maken op financiering voor structureel basisonderzoek en waarvoor er anderzijds te weinig interesse is om als toepassingsgericht onderzoek gefinancierd te worden. Voor de oproep 2011 was er 5,7 miljoen euro beschikbaar voor projectmatige steun. Voor de oproep 2011 werden 42 ontvankelijke projectvoorstellen ingediend waarvan 17 door een consortium uit de Associatie KU Leuven/UZ Leuven. In totaal ontvingen 8 projecten steunverlening, waarvan 6 vanuit een consortium uit de Associatie KU Leuven/UZ Leuven. d) Landbouwonderzoek In 2011 werden in totaal 10 projecten goedgekeurd uit de aanvraagronde 2010-2011 waarvan drie projecten waarin de KU Leuven betrokken is als partner. Deze drie projecten vertegenwoordigen samen een bedrag van 262.000 euro, of 34% van het totale budget van het programma voor landbouwonderzoek. Tevens werd het concept van dit programma door het IWT aangepast en omgevormd tot het ‘programma Landbouwtrajecten’. De lancering van dit vernieuwde programma vond plaats in de tweede jaarhelft. e) Baekeland In 2009 creëerde het IWT de Baekeland-mandaten waarmee het individuele onderzoekers de kans wil bieden een doctoraat uit te voeren in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. Het IWT voorziet cofinanciering (50% voor een groot bedrijf) van de personeels- en werkingskosten. Voor 2011 was er slechts één Baekeland-oproep (deadline 5 september 2011). Er werden 19 aanvragen positief gerangschikt en bijna 4.072.000 euro goedgekeurd voor de ganse projectduur (gemiddeld steunbedrag van een 214.000 euro). In totaal verdedigden 44 kandidaten hun aanvraag waarvan 14 vanuit de KU Leuven. 7 KU Leuven doctorandi ontvingen steunverlening. Tot slot biedt het IWT een belangrijke steun aan onderzoeksmandaten voor doctorandi (valorisatiebeurzen) en postdoctorale onderzoekers (navorsingbeurzen). De rapportering hierover gebeurt in de sectie 4. personeelsbestand.
Onderzoek
51
3.2.4 Vlaamse onderzoeksinstituten De totale onderzoeksuitgaven op basis van VIB-financiering voor de drie Leuvense VIBdepartementen groeide in 2011 met 6,5% tot 18 miljoen euro. Dit bedrag bestaat uit 10,9 miljoen euro dotatiemiddelen en 7,1 miljoen euro extern verworven middelen. Naast de financiering aan de drie departementen, heeft de VIB-financiering voor laboratoria van onafhankelijke PI’s (Principal Investigators) een belangrijke impact binnen het universitair onderzoek. Vijf PI’s, aangesteld door het VIB en actief aan de KU Leuven, beschikken ieder over een VIB-jaarbudget van 400.000 euro, verder aangevuld met de middelen welke deze onderzoekers extern aantrekken. In totaal vertegenwoordigt deze projectfinanciering een bedrag van 2,75 miljoen euro, hetgeen de totale onderzoeksuitgaven via het VIB doet oplopen tot 20,76 miljoen euro. In totaal vertegenwoordigt de KU Leuven 43% van het VIB-budget voor strategisch basisonderzoek. Ook op het vlak van de performantie-indicatoren presteren de Leuvense departementen bijzonder sterk. Globaal ligt de performantie van de KU Leuven-departementen meer dan 70% boven de vooropgestelde VIB-norm. De evaluatie van de performantie en de algehele functionering van de VIB-departementen vormt het onderwerp van een grondige evaluatie, welke in 2011 werd afgerond. Deze evaluatie was gunstig voor de drie KU Leuven-departementen en leidde tot een verhoging van de jaarbudgetten van de departementen van Peter Carmeliet (+750.000 euro/jaar) en Bart De Strooper (+665.000 euro/jaar). Voor de nieuwe beheersperiode 2012-2016 werden tevens de voorbereidingen getroffen voor de vernieuwing van enerzijds de beheersovereenkomst tussen VIB en de Vlaamse overheid en anderzijds de raamovereenkomsten met de universiteiten. De onderzoekers van de KU Leuven die deel uitmaken van het Instituut voor BreedBandTechnologie (IBBT) konden hun onderzoeksacties binnen dit domein aanzienlijk uitbreiden. De KU Leuvenonderzoeksactiviteiten in het kader van het IBBT zijn gestructureerd in twee departementen: - het IBBT departement eSecurity, onder leiding van wetenschappelijk directeur Wouter Joosen groepeert onderzoekers uit de onderzoeksgroepen COSIC (Computer Security and Industrial Cryptography), DistriNet (gedistribueerde systemen en computernetwerken) en ICRI (Interdisciplinair Centrum voor Recht en ICT); - het IBBT departement Future Health, onder leiding van wetenschappelijk directeur Bart De Moor, omvat de onderzoeksprojecten van de onderzoekseenheden CUO (Centrum voor User Experience Onderzoek), ITEC (Interdisciplinary Research on Technology, Education & Communication), PSI (Center for Processing Speech and Images) en SISTA (Signals, Identification, System Theory and Automation). De vernieuwde beheersovereenkomst van het IBBT werd in 2011 voorbereid en gaat in op 1 januari 2012 voor een periode van 5 jaar. Ten slotte volgt de KU Leuven met bijzondere aandacht de opstart van de nieuwe initiatieven in de medische sector: CMI (Centrum voor Medische Innovatie), Flanders’ Care en NERF (Center for Neuro-Electronics Research Flanders), centra die inhoudelijk zeer nauw aansluiten bij het lopende basis- en klinisch onderzoek aan de KU Leuven. Hetzelfde kan gezegd worden van het SIM (Strategisch initiatief materialen) dat eveneens in een opstartfase verkeert. Ten slotte worden onderzoeksmogelijkheden opgevolgd die geboden worden via de Vlaamse competentiepolen Flanders' Materials Center v.z.w. (Flamac), Flanders' Mechatronics Technology Center v.z.w. (FMTC), Flanders' Drive, Flanders’ Food , Product Ontwikkeling & Design, Flanders' District of Creativity (Flanders-DC), het Vlaams Instituut voor Mobiliteit, het MilieuInnovatieplatform (MIP), het Vlaams Instituut voor de Logistiek v.z.w. (VIL), het Vlaams Innovatiecentrum voor Grafische Communicatie (VIGC), e.a. De meeste van deze nieuwe centra bieden een eigen organisatiestructuur waarbij beroep wordt gedaan op academici, die aldus betrokken kunnen worden bij de initiatieven van de competentiepolen. Een evaluatie en mogelijke optimalisatie van deze samenwerking is in voorbereiding. 3.2.5 Steunpunten De tweede generatie steunpunten van het Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek begon op 1 januari 2007 en liep af op 31 december 2011. Het Steunpuntenprogramma werd 10 jaar geleden (in 2001) opgestart om het beleid van de Vlaamse overheid wetenschappelijk te ondersteunen door middel van een thematische aanpak met een structurele financiering. De
Onderzoek
52
steunpunten worden gevormd door een samenwerkingsverband tussen onderzoeksgroepen aan universiteiten en hogescholen. In 2011 doorliep de tweede generatie steunpunten een evaluatieprocedure. Dit omvatte een evaluatie van elk steunpunt en van het programma in zijn geheel. Tevens lanceerde het Departement EWI op 1 juli 2011 een oproep tot het indienen van nieuwe voorstellen binnen 21 vooropgestelde thema’s. Na de deadline van 19 september startte de beoordelingsprocedure (internationale beoordeling van de wetenschappelijke kwaliteit en de beleidsrelevantie) en besliste de Vlaamse Regering op 10 november 2011 over de selectie van de kandidaten. Na onderhandelingen omtrent het meerjarenplan ondertekenden de betrokken ministers de beheersovereenkomsten, wat de erkenning als steunpunt bevestigt. De KU Leuven is initiator in 10 van de 21 steunpunten en neemt deel aan negen andere steunpunten. Verschillende leden van de associatie nemen eveneens deel aan de steunpunten (Lessius, Hogeschool-Universiteit Brussel, KHKempen). 3.2.6 Federaal Interuniversitaire attractiepolen (IUAP) De 44 IUAP-netwerken aan de KU Leuven (periode 2007-2011) zijn afgerond. In juli 2011 werd de nieuwe oproep voor IUAP VII gelanceerd. Midden oktober werden de definitieve IUAP-voorstellen bij BELSPO ingewacht waarbij 86 onderzoeksgroepen uit de KU Leuven zich als coördinator of partner hebben aangeboden in 68 netwerken. De 82 IUAP-voorstellen werden allen onderworpen aan een peer-review evaluatie; uiteindelijk zijn er 47 IUAP-voorstellen weerhouden waarvan 40 netwerken met betrokkenheid van KU Leuven onderzoeksgroepen (13 maal als coördinator, 40 maal als partner). Het totale federale budget bedraagt 156,5 miljoen euro, waarvan ruim 34 miljoen voor de KU Leuven groepen is bestemd. De nieuwe IUAP-netwerken gaan van start op 1 april of 1 oktober 2012. 3.2.7 Internationale onderzoeksacties In totaal was 7% (24,7 miljoen euro) van de middelen die de KU Leuven aanwendde voor onderzoek in 2011 afkomstig van internationale onderzoeksacties. In vergelijking met 2010 betreft dit een stijging van 11,7%. Het grootste deel van de uitgaven in internationale acties (82,5%) betreft projectdeelname van onderzoekers aan het Europees Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, waaronder 13,4 miljoen euro binnen FP7-Cooperation, 2,3 miljoen euro binnen het FP7People programma voor Marie Curie Actions en 3,2 miljoen binnen FP7-Ideas/ERC. Rangschikking qua deelnamegraad aan het Kaderprogramma Uit de rapportering van de Vlaamse Administratie (bron: EWI, gegevens tot 1 maart 2012) blijkt dat de KU Leuven een bijzonder sterke positie heeft in het Zevende Kaderprogramma (FP7, 2007-2013): vijfde positie in de HES ranking qua aantal FP7 contracten, na Cambridge, Imperial College, Oxford, en ETH Zürich. Op Belgisch niveau is de KU Leuven de belangrijkste deelnemer met 329 FP7 contracten t.w.v. in totaal 145,3 miljoen euro (d.i. 14,9% van het budget toegekend aan België voor universiteiten, bedrijven en onderzoeksinstellingen). De KU Leuven is betrokken in nagenoeg dubbel zoveel projecten als om het even welke andere Belgische instelling (bron: EWI tussentijdse resultaten, contracten afgesloten tot 1 maart 2012). Zevende Kaderprogramma (FP7), periode 2007-2011 Van 2007 tot en met eind 2011 werden in totaal 335 FP7 projecten toegekend waarin KU Leuven participeert (bron: FP7 Participant Portal, KU Leuven LEAR): 226 projecten in het Cooperation programma, 15 projecten in het Capacities programma, 4 projecten in het Euratom programma (Fission), 88 Marie Curie acties (People programma), waaronder 28 Initial Training Networks en 35 ERC grants (Ideas programma).
Onderzoek
53
European Research Council (ERC) In 2011 ontvingen 5 KU Leuven onderzoekers een ERC Starting Grant, 7 onderzoekers een ERC advanced grant en 1 KU Leuven onderzoeker een ERC Proof of Concept Grant. In totaal heeft de KU Leuven in de periode 2007-2011 35 ERC grants ontvangen, waarvan 8 i.s.m. VIB-KU Leuven: 24 Starting Grants (5 in 2007, 7 in 2009, 7 in 2010, 5 in 2011), waarvan 5 i.s.m. VIB, 10 Advanced Grants (2 in 2008, 2 in 2010, 6 in 2011), waarvan 2 i.s.m. VIB, en 1 Proof of Concept Grant, i.s.m. VIB. KU Leuven bleek bijzonder succesvol voor de Advanced Grants oproep van 2011: in totaal ontvingen 7 KU Leuven professoren deze prestigieuze beurs waarvan 1 i.s.m. ETH Zürich (meer informatie: http://www.kuleuven.be/research/erc/). 4
Personeelsbestand
In dit hoofdstuk wordt een bondig overzicht gegeven van de samenstelling van het personeelsbestand dat betrokken is in onderzoek. Aansluitend worden een aantal categorieën nader toegelicht: de ZAPmandaten van het BOF, de FWO-mandaten en de IWT-specialisatiebeurzen. 4.1
Globaal en per faculteit/departement
Het personeelsbestand dat in 2011 aan de KU Leuven betrokken was in onderzoek bestaat afgerond uit: 1.022 VTE professoren (ZAP en vast wetenschappelijk personeel en gastprofessoren); 487 VTE als assisterend en academisch personeel (AAP) en 3.136 VTE als wetenschappelijk personeel (exclusief extern gefinancierde mandaten). Van deze laatste twee categorieën bereidt het merendeel een doctoraat voor. Samen met de self-supporting doctorandi en de doctoraten die door het International Office worden beheerd, zijn er voor het academiejaar 2010-2011 4.590 ingeschreven doctorandi. Tevens waren er eind februari 2011 1.067,05 VTE postdoctorale onderzoekers (contractuele VTE) tewerkgesteld aan de KU Leuven. In het kader van de competitieve allocatie van personeel en middelen, en met het oog op de vorming van jonge onderzoekers, verdienen de FWO-mandaten en IWT-specialisatiebeurzen bijzondere aandacht. Deze mandaten worden apart vermeld daar de financiering rechtstreeks gebeurt door de betrokken fondsen. Het gewicht van deze mandaten in het onderzoeksbudget wordt ingeschat door een berekening van de tegenwaarde. In het boekjaar 2011 bedroeg deze tegenwaarde 48,33 miljoen euro exclusief de bench fees (2010: 46,05 miljoen euro). 4.2
BOFZAP-mandaten
In het najaar 2010 werd de oproep gelanceerd voor benoemingen in 2011 van voltijdse ZAP-leden met voornamelijk een onderzoeksopdracht (BOFZAP-mandaten). Er zijn twee categorieën nl. de junior BOFZAP-mandaten, voornamelijk met het oog op een tenure track aanstelling, en de senior BOFZAPmandaten, voornamelijk met het oog op een aanstelling als hoofddocent of hoger. Bij de beoordeling ligt het accent bij de juniors op het wetenschappelijk potentieel en bij de seniors op past performance, leiderschap en verworven positie in het domein. Hierbij wordt expliciet rekening gehouden met de duur en de aard van de wetenschappelijke loopbaan. In 2010 werden in totaal 47 pre-aanvragen ingediend, verhoogd met 202 pre-aanvragen uit profielvacatures die aan BOFZAP werden gekoppeld. Na preselectie door het bureau van de BOFZAP-adviescommissie, met advies van beoordelingscommissies voor pre-aanvragen uit profielvacatures, werden uiteindelijk 57 definitieve aanvragen ingediend (22 junior en 35 seniors). Na de bespreking en de selectie kwam de BOF-adviescommissie op basis van internationale refereerapporten uiteindelijk tot het volgende advies: 16 aanvragen kwamen op kwalitatieve gronden niet in aanmerking, 10 aanvragen komen slechts met de grootste restricties in aanmerking, 24 aanvragen werden als zeer goed tot uitstekend beoordeeld. Per 1 oktober 2011 kende het universiteitsbestuur 13 nieuwe BOFZAP-mandaten, inclusief Odysseusmandaten, toe waarvan 4 in Humane Wetenschappen, 4 in Wetenschap & Technologie en 5 in Biomedische Wetenschappen.
Onderzoek
54
Het totale ZAP-korps gefinancierd vanuit het Bijzonder Onderzoeksfonds bestond voor het academiejaar 2011-2012 uit 157 onderzoekers (43 personen die eerder een vaste FWO-aanstelling hadden, 113 BOFZAP-mandaten, en 1 vaste FWO-er) en vertegenwoordigt aldus meer dan 15% van het totale ZAP-kader. Volgens de interne KU Leuven-regeling vallen na 10 jaar de BOFZAP-mandaten volledig ten laste van de faculteit. In 2011 zijn 6 BOFZAP-mandaten, gestart in 2001, overgegaan naar het regulier ZAPkader. Vooral door het BOFZAP-systeem zou een langzame groei van het totale ZAP-kader mogelijk moeten zijn. Globaal beschouwd is in vergelijking met 2006 het aantal ZAP-leden gestegen met 38 VTE. Door de bijkomende middelen is er vanaf 2007 een verdere stijging mogelijk. 4.3
BOF Tenure Track
Bij de invoering van het tenure trackstelstel op bijzondere financiering voor ZAP in het Onderwijsdecreet XVIII, heeft het universiteitsbestuur beslist om vanaf 2009 dit systeem niet alleen toe te passen voor aanstellingen ten laste van de extra middelen van het BOF, maar in principe toe te passen voor alle junior benoemingen in de graad van docent, ongeacht de bron van financiering. De middelen voor de bijkomende tenure trackmandaten worden centraal ter beschikking gesteld via het BOF. Vanuit het universiteitsbestuur werden bij de invulling van deze bijkomende tenure trackmandaten een aantal principes vooropgesteld. Zo moet er een zeer grote inspanning worden geleverd om internationaal te rekruteren. Daarnaast worden deze mandaten prioritair ingezet als hefboom 1) dat aansluit bij een strategisch plan van de drie wetenschapsgroepen, 2) om jonge beloftevolle onderzoekers aan te trekken, 3) om hoge noden te lenigen. De aanstellings- en selectieprocedure verloopt op dezelfde manier als de reguliere profielvacatures. In 2011 zijn in totaal 24 Tenure Track mandaten op deze bijzondere financiering actief. 4.4
Postdoctorale mandaten
Tijdens de toekenningsronde 2011 werden 260 postdoctorale mandaten toegekend. De KU Leuven verwierf 43,9% van de nieuwe mandaten. Het globale slaagpercentage in Vlaanderen voor zowel nieuwe postdocs als verlengingen bedroeg in 2011 36,2% (KU Leuven: 36,7%). Het Leuvense FWOpostdoc korps bestaat tijdens het academiejaar 2011-2012 uit 323 onderzoekers. In februari 2011 vertegenwoordigen de postdoctorale mandaten van het BOF (PDMkort) en de FWO postdoc respectievelijk ongeveer 6% en 28,6% van het totale aantal postdoctorale onderzoekers. Daarnaast zijn er ook nog diverse postdoctorale contracten die via projecten of via de departementen en/of faculteiten worden gefinancierd. 4.5
Doctorandi
De belangrijkste twee externe categorieën die jonge onderzoekers toelaten een doctoraat voor te bereiden, zijn de FWO-aspirantmandaten en de IWT-doctoraatsbeurzen voor strategisch basisonderzoek. a) FWO aspirant-mandaten In 2011 werden door FWO-Vlaanderen 214 nieuwe aspirant-mandaten toegekend (t.o.v. 210 in 2010) en bijkomend 2 aspirantschappen VITO en 2 aspirantschappen L’Oréal-Unesco. De KU Leuven verwierf 39,7% van deze nieuwe mandaten. Het globale slaagpercentage in Vlaanderen is ten opzichte van 2010 gestegen van 21,4% naar 23,8%. Voor de Leuvense kandidaten lag het slaagpercentage in 2011 iets lager, namelijk 23,7%. Voor het academiejaar 2011-2012 financiert het FWO in totaal 343 Leuvense aspiranten.
Onderzoek
55
b) IWT doctoraatsbeurzen voor strategisch basisonderzoek Tijdens de toekenningsronde 2011 verhoogde het aantal nieuwe strategische onderzoeksbeurzen met één beurs tot 201. De KU Leuven heeft 89 bursalen verworven, evenveel als in 2010, wat overeenkomt met 44,28% van het totaal (in 2010 was dit percentage 44,5%). Hiermee wordt de trend die in 2005 werd ingezet bevestigd. Aan vijf kandidaten kende de KU Leuven een beleidsmandaat van 1 jaar toe als ‘overbrugging’ naar een nieuwe aanvraag bij FWO en/of IWT. Voor het academiejaar 2010-2011 financierde het IWT in totaal 346 strategische onderzoeksbeurzen aan de KU Leuven. Omwille van besparingsmaatregelen van de Vlaamse Overheid werd de bench fee van alle bursalen (1e en 2e termijn) in 2011 gereduceerd van 3.718,4 euro naar 3.000 euro per jaar; voor 2012 voorziet het IWT opnieuw het oorspronkelijke bedrag. Dit budget wordt via de centrale Financiële Diensten van de KU Leuven ter beschikking gesteld van de promotor en de bursaal. 5
Onderzoeksresultaten
De evaluatie van de wetenschappelijke output behoort tot de basisopdrachten van het onderzoeksbeleid. Deze evaluatie kan leiden tot concrete aanbevelingen inzake onderzoeksfinanciering, groepsvorming, onderzoeksoriëntatie, enz. De belangrijkste outputindicatoren die gemeten worden, zijn de publicatie-output en het aantal behaalde doctoraatstitels (tabel 5, tabel 6a, 6b en 6c). Deze worden ook als parameter in de BOF-sleutel opgenomen. 5.1
Publicatieoutput
Lirias Lirias (Leuven Institutional Repository and Information Archiving System) werd in 2011 intensief gebruikt voor de aanlevering van data voor het VABB-SHW (zie verder) en voor de validatie van de WoS-gegevens in het kader van de berekening van de BOF-sleutel. Het validatieproces van de in Lirias geïmporteerde items loopt verder: jaarlijks worden de niet volledig gevalideerde records ouder dan 10 jaar niet meer weergegeven in Lirias. Dit geldt niet voor records die door in dienst zijnde onderzoekers na verwittiging alsnog worden gevalideerd. In 2011 is het doorsturen naar de onderzoekers van de niet-gevalideerde records ouder dan 2000 gestart (6,08% van de records in Lirias, april 2012). De cijfers in tabel 6a geven de aantallen publicaties per faculteit van de Groep Humane Wetenschappen volgens (een selectie van) verschillende publicatietypes voor het jaar 2010, berekend op basis van een ‘snapshot’ in april 2012 (bron: Lirias). Tabel 6b geeft, voor dezelfde groep, het aantal door het VABB erkende publicaties gepubliceerd in 2010 weer. In tabel 6c en 6d worden de SCIE, SSCI & A&HI-publicaties die in 2010 in ISI werden opgenomen vermeld voor de departementen in Wetenschap & Technologie en Biomedische Wetenschappen (bron: BOF-CD 2011). Hierbij werden alle publicaties aan een departement toegekend op basis van de onderzoeksmatige affiliatie van de ZAP-leden in 2011. Lirias groeit intussen ook uit als institutioneel archief. Tot hiertoe is het opladen van de volledige tekst van de publicatie niet verplicht. Desondanks neemt het aantal referenties (alle types) met full text toe. Er zijn momenteel zo’n 267.500 referenties in Lirias opgenomen, waarvan 27.900 met een gearchiveerde tekst (meting maart 2012). In 2010 alleen werden ca. 18.000 items in Lirias ingevoerd, waarvan 23% een full text bevat. BOF-sleutel Jaarlijks verzamelt ECOOM-Leuven de publicaties en citaties voor publicaties van het type ‘article’, ‘note’, ‘letter’, ‘review’ en ‘proceedings paper’ uit Web of Science die toegeschreven kunnen worden aan KU Leuven onderzoekers. Die data worden door DOC gevalideerd op basis van Lirias. Voor het aandeel van de VABB-tellingen gebeurt de aanlevering door de DOC vanuit Lirias naar ECOOMAntwerpen. Na validatie worden ook deze data meegenomen in de berekening van de BOF-sleutel. Elk jaar is er dus een gevalideerde dataset beschikbaar voor het voorgaande jaar (in 2011 voor 2010).
Onderzoek
56
Voor de berekening van de BOF-sleutel wordt het nieuwe jaar meegerekend bij het tienjarig venster waarop de sleutel wordt gebaseerd. Dit venster schuift elk jaar met 1 jaar op. Voor de telling van 2011 kwamen dus de jaren 2001 tot 2010 in aanmerking. Op basis van de gevalideerde cijfers van de BOF-telling gelden volgende gegevens voor 2010 en voor het 10-jaar tijdsvenster waarop de BOF-sleutel zich baseert: Publicatie categorie SCIE
SSCI & A&HCI
Proc.
VABB
Tijdsvenster
Aantal publicaties
Vl. Aandeel* publicaties
Aantal citaties
Vl. Aandeel* citaties
Citaties/ publicaties
2010
4.242
40,2%
3.591
43%
Nvt2
2001-2010
35.072
41,9%
508.871
46,5%
14,5
2010
526 (394 SSCI)
39,3%
1051
35%1
Nvt2
2001-2010
3.349 (2.466 SSCI)
46,9%
14.5891
47,1%1
5,91
2010
431
37,0%
Nvt2
Nvt2
Nvt2
2001-2010
4.602
44,8%
Nvt2
Nvt2
Nvt2
2001-2010
10.4993
44,6%3
Nvt
Nvt
Nvt
*
het aandeel van de KU Leuven in Vlaanderen enkel voor publicaties in SSCI althans niet voor de BOF-sleutel 3 gewogen totaal 1 2
5.2
Behaalde doctoraatstitels
Naast de publicatie-output wordt het aantal behaalde doctoraten beschouwd als een belangrijke outputindicator, aangezien de doorstroming van jong talent duidt op de wetenschappelijke dynamiek. In tabel 5 wordt een overzicht gegeven van de 625 doctoraten die voor het academiejaar 2010-2011 aan DHO werden gerapporteerd. Dit betekent een toename van 3,8% vergeleken met 2009–2010, toen werden er 602 doctoraten gerapporteerd 6
Besluit
De totale onderzoeksuitgaven van de KU Leuven in 2011 bedroegen 364,56 miljoen euro en stijgen met 5% in vergelijking met 2010 (inclusief uitgaven via KU Leuven R&D, mandaten FWO en IWT, wetenschappelijke dienstverlening en VIB, exclusief het klinisch onderzoek in de UZ en het onderzoeksaandeel van de primaire universitaire werkingsmiddelen - eerste geldstroom). De KU Leuven houdt dus behoorlijk stand in een moeilijke conjunctuur. Belangrijke elementen die hieraan bijdragen zijn de aandacht van de Vlaamse Overheid voor investeringen in onderzoek en innovatie, het succes van de KU Leuven in competitieve kanalen, de inspanningen van LRD in het kader van de derde en vierde geldstroom en de inspanningen van DOC voor het stimuleren en ondersteunen van financieringsaanvragen van KU Leuven onderzoekers. De KU Leuven wenst als moderne, onderzoeksgerichte universiteit een belangrijke rol te spelen in de toekomstige kennismaatschappij. Meer bepaald wil de KU Leuven een kenniscentrum zijn en de verworven kennis ook ten dienste stellen van maatschappij en industrie. Het projectonderzoek KU Leuven R&D stijgt met 11,95% t.o.v. 2010. Twee opvallende cijfers: de uitgaven op EU-projecten stegen in 2011 met 11,3% en die op bilaterale contracten met 8,2%. Ook de IOF-uitgaven namen toe met 5,9%: er wordt verder geïnvesteerd in innovatie en valorisatie. In 2010 was de stijging van de IOFuitgaven nog 9,3%, dit betekent dat het IOF-fonds na de opstartperiode, bij ongeveer constante input, op kruissnelheid is en dat deze middelen dus maximaal worden ingezet voor innovatie en valorisatie. Het is opvallend dat de KU Leuven goed scoort in competitieve kanalen. Zo haalde de KU Leuven in 2011 67% van het Vlaamse interuniversitaire Odysseus budget. De KU Leuven is promotor van 4 Hercules toekenningen voor zware apparatuur, is betrokken bij 19 van de 21 nieuwe Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek en KU Leuven onderzoekers behaalden 13 ERC grants. Tevens is de
Onderzoek
57
KU Leuven betrokken bij 12/15 toegekende projecten voor Strategisch Basisonderzoek en 6/8 projecten voor Toegepast Biomedisch Onderzoek met een Maatschappelijke Finaliteit. Bij de onderzoeksoutput moet er een verschil worden gemaakt tussen publicaties, citaties, impact en doctoraten: - wat het aantal ISI SCIE publicaties betreft is er in 2010 (het meest recente jaar waarover we gegevens hebben) met 4.242 publicaties een lichte daling van 2,2% t.o.v. 2009. Publicatieaantallen voor één jaar vertonen toevallige variaties. Maar het marktaandeel van de KU Leuven (40,2%) daalt eveneens, en dit is ook het geval indien we een 10 jaar venster beschouwen zoals voor de berekening van de BOF-sleutel het geval is; - het VABB-SHW heeft in 2010 voor het eerst een inventaris gemaakt van de Vlaamse publicaties in de Sociale en Humane Wetenschappen. Hiertoe behoren nu ook de artikels in tijdschriften met peer review die niet in de SCIE, SSCI en A&HCI gegevensbanken voorkomen en boeken bij een geselecteerde groep van wetenschappelijke uitgevers. De KU Leuven heeft voor de periode 20012010 met 10.499 publicaties een marktaandeel van 44,6%. Dit marktaandeel is identiek aan dat van 2010; - de SCIE citaties stijgen (+9,1%), een bevestiging van de stijging van 10,4% vorig jaar. Het aandeel voor citaties in de BOF-sleutel blijft hoog, 46,5%, maar daalt echter licht (47,4% voor 2010). Het grote venster (10 jaar) betekent dat het ook om citaties gaat van publicaties die vele jaren geleden zijn verschenen; - de doctoraten nemen in 2010-2011 toe met 23 eenheden in lijn met de stijging in voorgaande jaren. Deze stijging situeert zich essentieel in de Groep Wetenschap & Technologie. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat de KU Leuven succesvol is in het aantrekken van competitieve onderzoeksmiddelen, wat een aanduiding is voor de hoge kwaliteit van het onderzoek aan de instelling. Een analyse van de kwantitatieve outputgegevens toont dat de groei beperkt is en dat de KU Leuven daar licht aan marktaandeel verliest. Deze output blijft opmerkelijk, want het marktaandeel in Vlaanderen is meestal substantieel hoger dan het aandeel van de KU Leuven in de ZAP-formatie van Vlaanderen. De systematische daling in marktaandeel is echter een reden tot waakzaamheid en bezorgdheid omdat deze gereflecteerd wordt in het KU Leuven aandeel in de BOF-financiering, de belangrijkste hefboom voor het KU Leuven onderzoeksbeleid. Er zijn drie elementen die hier een belangrijke rol spelen: het is duidelijk dat de efficiëntie van de onderzoeksoutput in heel Vlaanderen blijft stijgen, het ZAP kader van de KU Leuven blijft constant en het onderzoekskader neemt slechts marginaal toe en het effect van het stijgend aandeel in competitieve financiering laat wellicht enig tijd op zich wachten. Gegeven dat het volume aan onderzoeksfinanciering en onderzoeksuitgaven blijft stijgen, moeten we ook dit jaar herhalen dat de druk op de ZAP-ers en het onderzoekskader steeds groter wordt, zodat het rendement in gevaar komt. Zo bleef het ZAP-kader in 2011 beperkt tot 1.021,6 VTE, een status quo t.o.v. 2010 en nam het aantal postdoctorale onderzoekers slecht marginaal toe met 15 VTE tot 1.067 VTE. Dit moet eens te meer afgemeten worden tegen een stijging van het aantal doctorandi in 2011 met 200 eenheden of 5%. De KU Leuven zal dus extra aandacht moeten besteden aan een snelle investering van de competitieve middelen in bijkomend onderzoekskader, in het bijzonder postdoctorale onderzoekers. Globaal genomen is de evolutie van het onderzoek aan de KU Leuven kwalitatief zeer positief en is de onderzoekspositie van de KU Leuven duidelijk versterkt in de laatste tien jaar. Samen met de geschetste kwaliteitsbasis bezorgt dit ons een goede positie om actief en competitief bij te dragen aan de realisatie van de ambitieuze plannen van de KU Leuven en de Vlaamse overheid om Vlaanderen een belangrijke rol te laten spelen in de realisatie van de Europese kennismaatschappij en economie.
Onderzoek
58
Tabel 1:
Allocatie van de middelen van het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) 2011
INKOMSTEN EN VOORWAARDEN 2011 Overheidstoelage (initieel) KU Leuven wettelijke bijdrage Subsidie aan het BOF (supplement BOF, tenure track, extra BOFZAP) Totaal bruto BOF KU Leuven vrijwillige bijdrage en gerecupereerde vrij beschikbare middelen Totaal beschikbare BOF Minimum te besteden aan GOA + OT + IDO: 50% van het totaal bruto BOF (zonder tenure track) Minimum te besteden aan BWS: 3,5% van de totale overheidstoelage Maximum te besteden aan ZAP en tenure track: 29,5% van het totaal bruto BOF
(1) (2)
(3) (4)
EUR 45.289.027 5.423.422 6.799.300 57.511.749 745.600 58.257.349 25.356.224 1.585.116 16.965.966
TOEKENNINGEN 2011 Mandaten 9.333.401 340.235
BOF-KU Leuven doctoraatsbeurzen Doctorale beleidsmandaten Centraal- en Oost-Europese initiatieven, Speciale Bilaterale Akkoorden en doctoraatspremie voor IRO-bursalen Doctorandusbeurzen voor internationale samenwerking Totaal doctorale mandaten
547.813 2.434.460 12.655.909 1.390.145 4.405.000 110.277 5.905.422
Fellowships Postdoctorale mandaten Lange postdoctorale mandaten Totaal postdoctorale mandaten Projecten Onderzoekstoelagen (type OT, START 1 en 2, m.a.w. 2 tot 4-jarige projecten) + Odysseus Interdisciplinaire Onderzoeksprogramma’s (2 tot 4-jarige projecten) Bilaterale Wetenschappelijke Samenwerking Verkennende Europese Samenwerking Totaal
11.253.698 2.140.000 479.754 250.000 14.123.452
Geconcerteerde onderzoeksacties (start 01/10/08 of 01/01/09)
12.370.000
Prijzen en andere ondersteuningen Prijs Onderzoeksraad Internationale Wetenschappelijke Bijeenkomsten Diverse onderzoeksacties Totaal ZAP (ex FWO) BOF-ZAP Vast FWO Tenure Track Totaal
(5)
(4)
SUBTOTAAL 1 Werking Dienst Onderzoekscoördinatie Bijdrage aan de universiteit
(4)(6)
(4) (5) (6) (7)
482.177 964.355 1.446.532
ALGEMEEN TOTAAL
(1) (2) (3)
4.201.407 7.976.583 149.602 3.870.300 16.197.892 61.794.570
SUBTOTAAL 2
INKOMSTEN 2011 - TOEKENNINGEN 2011 INKOMSTEN 2010 - TOEKENNINGEN 2010 INKOMSTEN 2009 - TOEKENNINGEN 2009 INKOMSTEN 2008 - TOEKENNINGEN 2008 INKOMSTEN 2007 - TOEKENNINGEN 2007 INKOMSTEN 2006 - TOEKENNINGEN 2006
10.000 0 531.895 541.895
63.241.102 (7)
-4.983.753 -7.438.589 -4.015.911 -7.035.816 - 6.409.352 -9.922.504
Email van Afdeling Hoger Onderwijs dd. 4 mei 2011 Ministerieel besluit d.d. 20.06.2007. BWS staat voor Bilaterale Wetenschappelijke Samenwerking en bestaat uit de financieringscategorieën ‘Bilaterale Wetenschappelijke Samenwerking’, ‘COEi en SBA-doctoraatsbeurzen’ en ‘doctorandusbeurzen voor internationale samenwerking’. Het maximaal te transfereren bedrag naar afdeling werking wordt overschreden met 49.679 euro (excl. vast FWO). In 2011 is de Tenure Track toelage gestegen, waardoor ook het te transfereren bedrag steeg, maar het maximaal percentage werd echter, zoals voorzien in BOF-besluit, niet aangepast. Vanaf 2001 kunnen GOA’s aanvatten per 1 oktober. Het budget van 6 toegekende GOA’s voor 2012 wordt daarom bij het budget van 2011 gevoegd (prof. K. Davidse, L. Verschaffel, D. De Geest, R. D’Hooge, R. Veugelers, L Goossens) en 2 toegekende GOA TBA’s (prof. J. Poblome en J. Dhaene). Bijdrage aan de universiteit ter dekking van algemene uitgaven, zoals voorzien in art. 6§3 van het BOF-besluit. Het negatieve jaarsaldo is het gevolg van de aanhoudende stagnering van de BOF-middelen en opnieuw een vergelijkbaar aantal kwalitatief goede aanvragen ter financiering zowel bij de Onderzoeksprogramma’s en -projecten als bij de mandaten. Het tekort wordt opgevangen met een interne lening.
Onderzoek
59
Tabel 2a:
Uitgaven KU Leuven voor onderzoek in 2011* (x1.000 euro)
Financieringsgroep
1)
Werking
Totaal
Aandeel (%)
Groei tov 2010**
A/ Projectonderzoek en mandaten KU Leuven (excl. KU Leuven R&D) 1. Interne fondsen 45.248,94 2.499,49 2) a) BOF 34.446,65 1.859,03 b) IOF 5.657,11 315,13 3) c) Excellentiefinanciering 5.145,17 325,33 2. FWO-projecten 21.508,69 2.715,00 3. IUAP 5.524,72 111,22 4. Overheden4) 13.396,16 3.512,76 a) Federaal 2.802,67 90,00 b) Regionaal (Vlaams) 9.900,74 3.186,06 waarvan Hercules (gedeeltelijk) 432,95 2.717,62 c) Andere 692,75 236,69 5. Andere Vl.Intermediaire org. 639,04 8,83 5) 6. Internationale organisaties 4.428,30 155,49 7. Privé en Mecenaat 5.259,32 216,43 8. Saldi onderzoeksprojecten 6) 776,91 82,63 9. Wetenschappelijke dienstverl. 494,35 49,74 Totaal 97.276,44 9.351,58
34.534,15 30.735,97 1.355,07 2.443,11 17.011,98 1.847,09 8.058,36 1.758,04 4.312,99 653,07 1.987,33 203,15 1.300,45 2.790,81 583,99 868,48 67.198,45
82.282,58 67.041,66 7.327,31 7.913,62 41.235,67 7.483,02 24.967,29 4.650,72 17.399,80 3.803,64 2.916,77 851,02 5.884,23 8.266,57 1.443,52 1.412,57 173.826,47
23,93% 19,50% 2,13% 2,30% 11,99% 2,18% 7,26% 1,35% 5,06% 1,11% 0,85% 0,25% 1,71% 2,40% 0,42% 0,41% 50,56%
1,79% 2,06% 5,87% -3,80% -2,63% 9,19% -3,80% -11,39% -0,78% 11,18% -7,91%
B/ Projectonderzoek KU Leuven R&D 1. EU 2. Vlaamse agentschappen a) IWT7) b) Hercules (gedeeltelijk) c) Andere Vl.Intermediaire org. 3. Industrie a) Bilaterale contracten b) Contr. industriële IWT-financ. 4. Investeringen in apparatuur 5. Wetenschappelijke dienstverl. Totaal
5.705,91 5.314,36 4.435,01 235,33 644,02 30.655,94 27.717,39 2.938,54 0,00 1.354,95 43.031,16
18.807,16 25.402,80 17.711,87 3.025,23 4.665,70 59.158,94 48.646,96 10.511,98 17,13 18.282,60 121.668,63
5,47% 7,39% 5,15% 0,88% 1,36% 17,21% 14,15% 3,06% 0,00% 5,32% 35,39%
11,33% 24,21% 10,89% 345,07% 22,85% 1,73% 8,23% -20,38%
35.745,52 12.436,67 23.308,85 12.555,60 48.301,12
10,40% 3,62% 6,78% 3,65% 14,05%
5,94% 5,72% 6,07% 1,98% 4,88%
343.796,22
100,00%
4,99%
C/ Mandaten FWO en IWT 8) 1. FWO a) ASP b) PDO 2. IWT SB Totaal
Personeel
12.536,99 16.282,04 12.357,42 33,54 3.891,08 26.191,76 19.009,76 7.182,00 16.882,69 71.893,49 35.745,52 12.436,67 23.308,85 12.555,60 48.301,12
Totaal KU Leuven incl. LRD en mandaten FWO en IWT
Uitrusting
564,26 3.806,40 919,44 2.756,36 130,61 2.311,24 1.919,80 391,44 17,13 44,96 6.743,98
12,21% 15,74% 11,63% -36,74% 0,64%
38,72% 11,95%
9)
D/ VIB 1. VIB departementen 2. VIB projecten Totaal Algemeen totaal 10)
18.009,00 2.751,53 20.760,53
6,48% 1,18% 5,74%
364.556,76
5,03%
* Exclusief 1e geldstroom, ** De procentuele groei wordt enkel berekend voor financieringsgroepen waarbij de onderzoeksuitgaven meer dan 1 miljoen euro bedroegen. 1) De besparing ten gevolge van de inhouding van bedrijfsvoorheffing in het kader van de defiscalisering is niet in mindering gebracht van de hier weergegeven personeelskosten. 2) Voor een verder detail van uitgaven: zie tabel 2b. 3) Acties die gebruik maken van de defiscaliseringsmiddelen die werden gegenereerd door de verlaging van de fiscale bijdrage aan de federale overheid. Het betreft hier doorstorting van defiscaliseringsmiddelen voor het creëren van een beleidsruimte binnen de 3 wetenschapsgroepen, de uitgaven in het kader van de de impulsfinanciering HW, CREA, stimuleringsplan onderzoekscampus Kortrijk en excellentie/programmafinanciering exclusief de infrastructuur voor onderzoek. 4) De groep van overheden werd als volgt ingedeeld: a) federale overheden: onderzoeksacties die rechtstreeks door de federale overheid gefinancierd worden; b) regionale overheden: onderzoeksacties die rechtstreeks door de regionale overheid (Vlaamse gemeenschap of gewest) gefinancierd worden, met inbegrip van het IWT, VITO, Hercules e.a.; c) andere: onderzoeksacties die niet rechtstreeks gefinancierd worden door de federale of regionale overheid, maar via een daartoe geëigend orgaan (VLIR, steden en gemeenten, ...). 5) Omvat onderzoek in opdracht van de Europese Unie (o.a. zoals KP7 projecten), internationale instellingen en andere buitenlandse overheden. 6) Totaal definitief verworven saldo voor onderzoekscontracten uit A/ 2, 3, 4, 5 en 6. Op 3 okt. 2002 werd samen met het Rekenhof beslist dat saldi op onderzoekscontracten uit Andere Onderzoeksfondsen na definitieve afsluiting van de contracten zullen worden overgeboekt op kredieten met een specifieke financieringsbron. Dit leidt tot een overschatting van uitgaven onder Werking via financieringsgroepen A/ 2, 4, 5 en 6, maar wordt hier gecompenseerd door een negatief saldo onder Werking zoals dit in de jaarrekening verschijnt. Deze cijfers mag men aldus vergelijken met de rapportering in voorgaande jaren. 7) Rechtstreekse financiering door IWT. 8) De mandaathouders FWO en IWT zijn rechtstreeks verbonden aan deze fondsen, zodanig dat de financiële tegenwaarde van deze mandaten moet worden toegevoegd aan de boekhoudkundige uitgaven uit financieringsgroep A/ Projectonderzoek en mandaten KU Leuven. De mandaten op FWO- en IWT-projecten en deze gefinancierd door het BOF (zie ook tabel 2b) werden daarentegen wel in financieringsgroep A/ meegerekend. 9) Het cijfer voor VIB geeft de totale uitgaven (op basis van dotatiemiddelen en extern verworven middelen) van 1. de drie KU Leuven-departementen (promotoren P. Carmeliet, J. Thevelein en B. De Strooper) en 2. de laboratoria van 5 onafhankelijke PI’s (principal investigators), aangesteld door het VIB en actief aan de KU Leuven (J.C. Marine, P. Callaerts, K. Verstrepen, A. Liston, A. Sablina). 10) Het verschil van 192.632 euro tussen de uitgaven voor onderzoek gerapporteerd in dit verslag en de totale kosten voor begrotingsafdeling 4.1 en 4.2 zoals opgenomen in de jaarrekening van de KU Leuven heeft hoofdzakelijk betrekking op de eliminatie van de interne doorrekeningen binnen afdeling 4.1. en afdeling 4.2. in de jaarrekening.
Onderzoek
60
Tabel 2b:
Uitgaven Bijzonder Onderzoeksfonds* KU Leuven in 2011 (x1.000 euro) Personeel1)
Uitrusting
a) Projecten Methusalem GOA CREA OT/START IDO Impuls zware app. KU Leuven Andere
20.178,91 4.042,42 6.584,82 196,08 6.770,67 1.500,70 250,56 833,67
1.693,28 421,93 816,68 66,97 345,48 30,74 0,11 11,37
b) Mandaten 2) BOFZAP en BOF tenure track Postdoctorale mandaten Doctorale mandaten
13.546,46
Bijzonder Onderzoeksfonds
c) Algemene onderzoeksinitiatieven
4.580,61 8.965,85 3)
Totaal
Werking
Totaal
11.627,87 2.966,65 4.308,65 189,61 3.105,05 512,66 98,43 446,82
33.500,06 7.431,00 11.710,14 452,66 10.221,20 2.044,10 349,10 1.291,86
17.908,08 16.113,79 69,72 1.724,57
31.454,54 16.113,79 4.650,33 10.690,42
721,28
165,75
1.200,02
2.087,05
34.446,65
1.859,03
30.735,97
67.041,66
* Verder detail van de financieringsgroep BOF uit tabel 2a. 1) 2) 3)
De besparing ten gevolge van de inhouding van bedrijfsvoorheffing in het kader van de defiscalisering is niet in mindering gebracht van de hier weergegeven personeelskosten. Transfers loon ingeZAPte FWO-ers, BOF-ZAP-mandaten en BOF tenure track mandaten. Prijs Onderzoeksraad, Derde Cyclusprogramma’s, Diverse onderzoeksacties.
Tabel 3a:
Totale onderzoeksuitgaven KU Leuven (incl. KU Leuven R&D) en VIB* in 2011 per discipline (x1.000 euro) Personeel 1)
Uitrusting
Werking
Totaal
Aardwetenschappen en aardrijkskunde
2.483,59
97,21
712,50
3.293,30
1,04%
Architectuur, ruimtelijke ordening en stedenbouw
1.628,67
22,12
752,14
2.402,93
0,76%
Discipline
Biologie 2)
Aandeel (%)
4.567,82
912,52
2.317,62
7.797,96
2,47%
32.957,09
3.054,45
31.699,68
67.711,22
21,41%
Bouwkunde
1.311,55
108,30
1.285,46
2.705,31
0,86%
Economie en toegepaste econ. wetenschappen
6.601,58
139,70
2.592,36
9.333,64
2,95%
11.942,24
1.179,06
5.037,14
18.158,44
5,74%
Biomedische wetenschappen
2)
Elektronica en elektrotechniek
3.226,14
551,81
3.177,33
6.955,28
2,20%
29.703,07
2.384,44
15.521,59
47.609,09
15,05%
Historische wetenschappen
3.266,24
144,27
1.200,40
4.610,91
1,46%
Informatica
5.171,41
153,91
1.465,61
6.790,93
2,15%
Letteren
4.906,74
78,62
1.154,40
6.139,76
1,94%
Beweging- en revalidatiewetenschappen
2.159,43
685,04
772,86
3.617,33
1,14%
Materiaaltechnologie
4.027,50
1.890,77
1.805,91
7.724,18
2,44%
Natuurkunde
8.211,33
1.226,58
3.703,65
13.141,56
4,16%
Pedagogische wetenschappen en didactiek
3.205,47
45,55
1.076,01
4.327,04
1,37%
Politieke en sociale wetenschappen
5.213,56
67,25
1.767,68
7.048,49
2,23%
Psychologie
4.585,01
321,20
956,04
5.862,25
1,85%
Rechtswetenschappen
4.544,32
47,39
715,74
5.307,46
1,68%
Scheikunde
5.700,69
1.097,98
3.498,70
10.297,37
3,26%
Sociale gezondheidswetenschappen
3.735,46
48,61
2.060,13
5.844,20
1,85%
Technische en toegepaste scheikunde
1.748,25
620,13
859,31
3.227,69
1,02%
Farmacie Geneeskunde en tandheelkunde
1.222,68
14,19
374,01
1.610,88
0,51%
12.394,35
1.122,38
7.140,16
20.656,89
6,53%
Werktuigkunde
5.525,23
703,47
2.428,92
8.657,63
2,74%
Wijsbegeerte
1.036,40
23,35
225,60
1.285,35
0,41%
Theologie, bijbel en godsdienstwetenschap Toegepaste biologische wetenschappen
Wiskunde
862,13
16,14
378,96
1.257,24
0,40%
Overige 3)
9.117,30
469,93
23.294,08
32.881,31
10,40%
181.055,26
17.226,39
117.973,99
316.255,64
100,00%
Totaal 2) e
* Exclusief mandaten FWO en IWT en exclusief 1 geldstroom. 1) 2) 3)
De besparing ten gevolge van de inhouding van bedrijfsvoorheffing in het kader van de defiscalisering is niet in mindering gebracht van de hier weergegeven personeelskosten. Inclusief VIB uitgaven, procentueel uitgesplitst over P, U en W. Omvat interdisciplinair, administratie, centraal beheer, kosten van ingeZAPte FWOers, BOF-ZAPmandaten en vast FWO.
Onderzoek
61
Tabel 3b:
Totale onderzoeksuitgaven KU Leuven (incl. KU Leuven R&D) en VIB* in 2011 opgedeeld per geldstroom (x1.000 euro) Eerste 1)
Tweede 2)
Derde 3)
Vierde 4)
Eigen 5)
Aardwetenschappen en aardrijkskunde Architectuur, ruimtel. ordening en stedenbouw Biologie Biomedische wetenschappen Bouwkunde Economie en toegep. econ. wetenschappen Elektronica en elektrotechniek Farmacie Geneeskunde en tandheelkunde Historische wetenschappen Informatica Letteren Bewegings- en revalidatiewetenschappen Materiaaltechnologie Natuurkunde Pedagogische wetenschappen en didactiek Politieke en sociale wetenschappen Psychologie Rechtswetenschappen Scheikunde Sociale gezondheidswetenschappen Technische en toegepaste scheikunde Theologie, bijbel en godsdienstwetenschappen Toegepaste biologische wetenschappen Werktuigkunde Wijsbegeerte Wiskunde Overige 6)
612,10 640,00 1.047,79 3.404,41 659,50 2.657,60 1.630,99 1.174,01 6.003,36 984,15 1.054,95 3.286,14 1.678,71 764,46 1.630,26 1.013,85 1.839,16 1.952,19 3.016,74 1.376,44 797,49 497,92 947,72 2.484,07 962,19 949,17 713,14 28.638,57
1.314,74 395,90 3.849,35 19.054,77 727,88 4.274,12 5.078,12 1.850,04 15.720,10 2.989,49 2.047,14 3.156,62 1.660,46 1.240,18 8.424,62 1.276,04 1.468,30 4.489,44 2.473,07 5.269,61 418,62 927,80 1.319,25 5.417,06 1.753,83 1.164,16 978,97 17.835,30
1.182,32 1.707,20 3.458,41 28.333,05 847,06 3.796,87 9.849,05 1.807,02 8.164,29 541,15 4.160,24 1.539,08 1.296,36 4.699,10 3.849,76 2.259,51 4.283,10 736,69 2.209,85 3.459,13 2.731,17 1.780,80 2,20 9.540,14 5.749,27 11,54 153,35 6.364,61
743,37 276,18 301,55 19.623,21 1.096,97 1.060,06 3.004,42 3.181,58 23.140,34 932,31 466,58 1.172,70 560,54 1.752,01 518,18 709,81 1.241,80 410,56 465,39 1.262,55 2.676,26 449,00 189,29 5.331,75 1.044,81 25,89 52,96 6.379,28
52,87 23,66 188,64 700,18 33,39 202,59 226,85 116,64 584,36 147,97 116,97 271,36 99,98 32,88 349,00 81,67 55,30 225,56 159,14 306,07 18,15 70,09 100,14 367,93 109,72 83,76 71,97 2.302,12
Totaal
72.417,08
116.575,01
114.512,33
78.069,34
7.098,96
Aandeel 2011
18,63%
29,99%
29,46%
20,09%
1,83%
Aandeel 2010
18,52%
31,46%
29,58%
18,62%
1,86%
Aandeel 2009
19,09%
31,70%
28,57%
18,61%
2,02%
Aandeel 2008
20,44%
32,99%
27,61%
17,02%
1,94%
Discipline
* Exclusief mandaten FWO en IWT. 1) 2) 3)
4) 5) 6)
De bijdrage voor de eerste geldstroom in wetenschappelijk onderzoek wordt geschat op 25% van de werkingsmiddelen (werkingsuitkeringen, werkgeversbijdragen, uitkering BTC) en verdeeld over de verschillende disciplines in verhouding tot hun respectieve uitgaven op de werkingsmiddelen. De tweede geldstroom omvat overheidsbijdragen voor fundamenteel basisonderzoek (BOF, defiscalisatie, FWO uitgezonderd specialisatiebeurzen, IUAP). De derde geldstroom omvat overheidsbijdragen voor niet gericht wetenschappelijk onderzoek (IOF, Federale overheid uitgezonderd IUAP, Vlaamse gemeenschap: ministerie, IWT uitgezonderd specialisatiebeurzen, andere Vlaamse Interm. Org., Steden en Gemeenten, Provincies, Europese Unie, Internationale instellingen, andere buitenlandse overheden) alsook VIB uitgaven onder de disciplines Biologie en Biomedische wetenschappen. De vierde geldstroom omvat contractonderzoek en wetenschappelijke dienstverlening (bijdragen vanwege de privésector, wetenschappelijke dienstverlening, etc). Wettelijk verplichte eigen bijdrage in het BOF (12%). Omvat interdisciplinair, administratie, centraal beheer, kosten van ingeZAPte FWOers, BOF-ZAPmandaten en vast FWO.
Onderzoek
62
Tabel 4:
Inzet van personele middelen, uitgedrukt in voltijdse equivalenten* over het hele jaar 2011 per wetenschapsdiscipline (KU Leuven incl. KU Leuven R&D**) ZAP-VWP
AAP
ATP
WET MED
Totaal
Aandeel
Aardwetenschappen en Aardrijkskunde
Discipline
17,87
2,75
0,58
57,11
78,31
1,05%
Arch., Ruimt. Ordening en stedenbouw
17,62
5,57
8,06
34,20
65,44
0,88%
Biologie
20,50
3,07
44,09
79,90
147,56
1,99%
Biomedische wet. (incl. Biochemie)
85,55
12,10
238,61
263,61
599,86
8,08%
Bouwkunde
15,82
13,88
39,76
69,46
0,94% 3,61%
Econ. en toeg. econ. wet.
69,54
21,96
23,04
153,63
268,17
Elektronica en Elektrotechniek
36,65
1,46
45,21
306,53
389,85
5,25%
Farmacie
22,13
11,13
34,89
64,44
132,59
1,79%
Geneeskunde en Tandheelkunde
112,38
96,75
211,55
325,42
746,10
10,05%
Historische wetenschappen en kunstgeschiedenis
34,04
10,50
40,07
55,65
140,25
1,89%
Informatica (incl. toegepaste informatica)
30,42
4,42
16,53
126,95
178,32
2,40%
Letteren
77,07
62,42
23,93
114,27
277,69
3,74%
Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie
37,23
31,33
6,33
56,13
131,02
1,76%
Materiaaltechnologie
14,20
31,35
88,99
134,54
1,81%
Natuurkunde (incl. sterrenkunde)
39,89
3,68
45,72
184,69
273,98
3,69%
Pedagogische wetenschappen en didactiek
24,16
18,26
20,33
66,96
129,72
1,75%
Politieke en Sociale wet.
44,98
37,45
14,24
93,05
189,72
2,56%
Psychologie
42,34
36,05
24,45
94,37
197,21
2,66%
Rechtswet. (incl. criminologie en notariaat)
52,86
74,83
25,94
100,38
254,02
3,42%
Scheikunde (incl. biochemie)
31,49
1,08
46,03
158,57
237,17
3,19%
Sociale Gezondheidswet.
19,80
7,73
20,58
68,97
117,07
1,58%
Technische en Toeg. Scheikunde
12,61
8,48
41,46
62,55
0,84%
Theol., Bijbel- en Godsdienstwet.
27,18
1,65
16,63
42,62
88,08
1,19%
Toeg. Biologische wetenschappen
50,95
6,20
101,89
235,60
394,63
5,32%
Werktuigkunde
20,15
4,58
21,99
123,46
170,18
2,29%
Wijsbegeerte (incl. moraalwetenschappen)
25,80
7,92
3,46
32,94
70,11
0,94%
Wiskunde
18,51
8,32
9,00
28,34
64,16
0,86%
19,87
16,08
1.682,95
97,90
1.816,80
24,47%
1.021,58
487,30
2.779,83
3.135,89
7.424,59
100,00%
Overige1) Totaal * In betaalde VTE, gemiddelde over het hele jaar. ** FWO en IWT bursalen zijn niet opgenomen in deze tabel.
ZAP-VWP: zelfstandig academisch personeel (incl. BOF-ZAP en ingeZAPte FWOers), vast benoemd wetenschappelijk personeel en gastprofessoren. AAP: assisterend academisch personeel inclusief wetenschappelijk pedagogische medewerkers en plaatsvervangers. ATP: administratief en technisch personeel. WET MED: bijzonder academisch personeel gefinancierd o.b.v. onderzoeksprojecten, inclusief (vanaf 1/1/2007) doctoraatsbursalen via International Office. 1)
Omvat interdisciplinair, administratie, centraal beheer.
Onderzoek
63
Tabel 5:
Aantal doctoraten uitgereikt aan de KU Leuven tijdens het academiejaar 2010-2011* Belgen
Niet-Belgen
Totaal vast acad.jaar
Groei tov 2009-2010
Totaal DHO
Theologie en Religiewetenschappen
3
30
33
1
32
Hoger Instit. voor Wijsbegeerte
4
12
16
4
15
Kerkelijk Recht
0
3
3
3
3
Rechtsgeleerdheid
15
6
21
0
21
Economie en Bedrijfswetenschappen
23
9
32
10
31
Sociale Wetenschappen
11
9
20
3
23
Letteren
21
11
32
-5
34
Psychol. en Pedag. Wetenschappen
19
5
24
-9
23
Totaal Humane wetenschappen
96
85
181
7
182
Wetenschappen
69
25
94
10
92
Ingenieurswetenschappen
76
70
146
19
149
Bio-ingenieurswetenschappen
46
16
62
8
61
191
111
302
37
302
Geneeskunde
90
26
116
-9
116
Farmaceutische Wetenschappen
11
6
17
4
15
6
4
10
2
10
Faculteit
Totaal Wetenschap & Technologie
Bewegings- en Revalidatiewet. Totaal Biomedische wetenschappen
107
36
143
-3
141
Totaal
394
232
626
41
625
* Het betreft hier de doctoraten afgelegd in vast academiejaar 2010-2011 (i.e. de periode 1/10/2010 t.e.m. 30/09/2011) en de groei van vast academiejaar 2010-2011 t.o.v. vast academiejaar 2009-2010 alsook de afgelegde doctoraten opgenomen in de DHO databank voor academiejaar 2010 (periode 27/09/2010-25/09/2011).
Onderzoek
64
Tabel 6a:
Aantal publicaties in 2010 per faculteit van de Groep Humane Wetenschappen (inclusief 1),2) KULAK) tijdschrift IT
Faculteit Godgeleerdheid
AT
boek auteur
boek editor
boek hoofdstuk
congres paper
congres lezing
IBa
IBe
IHb
IC
IMa
ABa
ABe
AHb
AC
AMa
123
30
10
7
23
8
117
38
6
1
25
5
67
29
5
7
7
4
72
18
1
0
19
8
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
Faculteit Rechtsgeleerdheid
193
70
43
15
38
8
212
23
16
11
74
37
Faculteit Economie en Bedrijfswetensch.
208
39
5
1
8
2
64
20
34
1
205
31
Faculteit Sociale Wetenschappen
148
64
12
28
12
7
86
47
26
2
258
61
Faculteit Letteren
235
66
24
23
45
16
262
78
61
4
176
16
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wet.
363
61
5
14
13
7
57
46
26
2
434
111
Hoger Instituut voor Wijsbegeerte Bijzondere Faculteit Kerkelijk Recht
1) Bron: Lirias april 2012 2) Voor elke publicatiesoort wordt telkens het aantal internationale (I) of eerder lokale (A) publicaties weergegeven. Enkel de gepubliceerde, niet de geaccepteerde publicaties werden in dit overzicht opgenomen.
Tabel 6b:
Aantal publicaties in 2010 erkend door het VABB-SHW per faculteit van de Groep 1), 2), 3) Humane Wetenschappen (inclusief KULAK) VABB-1
VABB-2
VABB-3
VABB-4
VABB-5
Faculteit Godgeleerdheid
31
3
15
49
1
Hoger Instituut voor Wijsbegeerte
12
1
2
19
0
0
0
0
0
0
Faculteit Rechtsgeleerdheid
43
1
1
14
0
Faculteit Economie en Bedrijfswetensch.
22
0
1
10
2
Faculteit Sociale Wetenschappen
46
4
3
22
0
Faculteit Letteren
42
3
17
63
3
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wet.
53
0
3
15
3
Bijzondere Faculteit Kerkelijk Recht
1) Bron: Lirias februari 2012 2) Enkel de gepubliceerde , niet de geaccepteerde publicaties werden in dit overzicht opgenomen. 3) gebruikte codes: VABB-1 = artikelen in tijdschriften VABB-2 =boeken als auteur VABB-3 = boeken als editor VABB-4 =artikelen of gedeelten in boeken VABB-5 = artikelen in proceedings die geen themanummers van tijdschriften of geredigeerde boeken zijn
Onderzoek
65
Tabel 6c:
Aantal SCIE en SSCI/A&H publicaties per departement van de Groep Wetenschap & 1),2) Technologie (incl. KULAK) 2010 Departement Aard- en omgevingswetenschappen Departement Architectuur, stedenbouw en ruimtelijke ordening (ASRO)
134 6
Departement Biologie
128
Departement Biosystemen (BIOSYST)
113
Departement Burgerlijke bouwkunde Departement Chemie
38 193
Departement Chemische ingenieurstechnieken
78
Departement Computerwetenschappen
68
Departement Elektrotechniek (ESAT)
219
Departement Metaalkunde en toegepaste materiaalkunde (MTM)
130
Departement Microbiële en moleculaire systemen (M²S)
188
Departement Natuurkunde en sterrenkunde
230
Departement Werktuigkunde
73
Departement Wiskunde
53
1) Bron: ECOOM ( BOF-CD 2011); 2010 = jaar waarin het artikel in ISI werd opgenomen 2) output enkel voor ZAP-leden, gekoppeld aan een departement o.b.v. onderzoeksmatige affiliatie in 2011
Tabel 6d:
Aantal SCIE en SSCI/A&H publicaties per departement van de Groep Biomedische 1),2) Wetenschappen (incl. KULAK) 2010 Departement Acute medische wetenschappen Departement Biomedische kinesiologie
24 40
Departement Experimentele geneeskunde
153
Departement Farmaceutische wetenschappen
116
Departement Hart- en vaatziekten
125
Departement Heelkunde
70
Departement Humane kinesiologie
14
Departement Maatschappelijke gezondheidszorg
128
Departement Medisch diagnostische wetenschappen
195
Departement Menselijke erfelijkheid
141
Departement Microbiologie en immunologie
138
Departement Moleculaire celbiologie Departement Moleculaire en cellulaire geneeskunde Departement Musculoskeletale wetenschappen Departement Neurowetenschappen Departement Oncologie Departement Pathofysiologie Departement Revalidatiewetenschappen Departement Tandheelkunde, mondziekten en kaakchirurgie Departement Vrouw & kind
64 112 69 157 89 180 62 65 245
1) Bron: ECOOM ( BOF-CD 2011); 2010 = jaar waarin het artikel in ISI werd opgenomen 2) output enkel voor ZAP-leden, gekoppeld aan een departement o.b.v. onderzoeksmatige affiliatie in 2011
Onderzoek
66
PERSONEEL 1
Een nieuw HR-masterplan
Vanuit de Personeelsdienst werd de aanzet gegeven voor een nieuw omvattend HR-masterplan voor de universiteit voor de periode 2011-2015. Uitgaande van een analyse van de uitdagingen die zich stellen, werden acht actiegebieden aangegeven die in het personeelsbeleid van de komende jaren centraal zullen staan. Het betreft: 1) internationalisering; 2) leiderschap; 3) rekrutering; 4) talentmanagement; 5) herdenken van de intermediaire structuren; 6) ontwikkelen van een performantiecultuur; 7) valorisatie van sociaal kapitaal; 8) integratie van de hogeschoolopleidingen. Dit HR-masterplan werd goedgekeurd door de Academische Raad van 29 maart 2011. Het Gemeenschappelijk Bureau nam een aantal elementen uit de actiegebieden van het HRmasterplan op in zijn beleidsprioriteiten, met name: leiderschap, rekrutering, talentmanagement, internationalisering en integratie. In het kader van de door de minister van Onderwijs toegestane vereenvoudiging van het jaarverslag worden sinds vorig jaar geen personeelsstatistieken meer opgenomen in het jaarverslag, omdat deze gebundeld worden aangeleverd en gepubliceerd door de VLIR. Voor de statistieken over 2011, zie: www.vlir.be, en vervolgens: documenten/rapporten en publicaties/personeelsstatistieken. De statistieken van de vorige jaren kunnen worden opgevraagd bij de Personeelsdienst van de KU Leuven. 2
Personeelsbeleid voor academisch personeel
2.1
Beleidsdoelen
2.1.1 Tenuretrack-stelsel voor docenten Aanstellingen van docenten met een minstens halftijdse opdracht gebeuren sinds 2009 in principe via het tenuretrack-stelsel: docenten worden aangesteld voor vijf jaar en worden daarna bij positieve evaluatie vast benoemd in de graad van hoofddocent. Het tenuretrack-stelsel werd wettelijk mogelijk gemaakt door het onderwijsdecreet XVIII van 4 juli 2008 en werd in 2009 aan de KU Leuven algemeen ingevoerd. In 2011 werd een procedure uitgewerkt voor de tussentijdse beoordeling van tenuretrack-docenten in de loop van het derde jaar van hun aanstelling. De tussentijdse beoordeling wordt opgevat als een feedbackmoment i.v.m. de positieve punten in het dossier en de eventuele aandachtspunten, zodat waar nodig kan bijgestuurd worden met het oog op de finale beoordeling na vijf jaar. Aangezien de eerste aanstellingen in het tenuretrack-stelsel zijn ingegaan op 1 oktober 2009, moesten de eerste tussentijdse beoordelingen plaatsvinden in het academiejaar 2011-2012. De universitaire overheid besloot de procedure te volgen van de beslissingen over verlenging van tijdelijke aanstelling, vaste benoeming en bevordering van ZAP. De tenuretrack-docent dient een dossier in dat dezelfde rubrieken bevat als een aanvraag voor verlenging, vaste benoeming of bevordering. Hij baseert zijn motivering expliciet op zijn individuele tenuretrack-criteria die hij bij het begin van zijn aanstelling heeft ontvangen. De beoordelingscommissie formuleert een advies over elk dossier, het Bijzonder Groepsbestuur doet een voorstel en de Bijzondere Academische Raad beslist. Daardoor is de universiteitsbrede afstemming over de betrokken dossiers gegarandeerd. 2.1.2 Nevenactiviteiten: nieuwe reglementering In 2011 vereenvoudigde en verduidelijkte de universiteit de reglementering rond nevenactiviteiten. Alleen leden van het ZAP en het AAP met een aanstelling van minstens 50% moeten hun
Personeel
67
nevenactiviteiten aanvragen. Dit is in overeenstemming met de bepalingen in het universiteitsdecreet en het reglement academisch personeel. De nieuwe reglementering stelt het onderscheid scherp tussen wat een nevenactiviteit is en wat niet, rekening houdend met de bepalingen in het intern reglement wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening en het intern reglement inzake deelname in v.z.w.’s en andere rechtspersonen. Het verduidelijkt ook de financiële aspecten van nevenactiviteiten. Tot slot vereenvoudigt het nieuwe reglement de jaarlijkse procedure voor het aanvragen van nevenactiviteiten. 2.1.3 Emeriti met PR-opdracht: nieuwe reglementering De emeritaatswet van 1986 sluit uit dat emeriti na het academiejaar waarin ze 70 jaar worden, nog formeel met academische opdrachten (onderwijs, onderzoek of wetenschappelijke dienstverlening) worden belast. De KU Leuven voorziet sinds 2008 echter de mogelijkheid om emeriti na het academiejaar waarin ze 70 worden nog aan te zoeken voor PR-taken, bestuursopdrachten of lidmaatschappen van interne en externe commissies, voor zover deze met hun statuut in overeenstemming zijn. Om de uitoefening van deze taken te vergemakkelijken kan aan de betrokken emeriti het statuut worden toegekend van emeritus met PR-opdracht. In 2011 expliciteerde de universitaire overheid de aanstellingsvoorwaarden, procedure en faciliteiten van het statuut van emeritus met PR-opdracht. 2.1.4 Uitbouw van het onderzoekskader In 2008 en 2009 kreeg het onderzoekskader effectief vorm. Het onderzoekskader biedt onderzoekers de kans om een academische loopbaan uit te bouwen in een BAP-statuut aan de universiteit, naast de ZAP-loopbanen. Binnen het onderzoekskader zijn 2 functiefamilies voorzien: onderzoeksmanager en onderzoeksexpert. De onderzoeksmanager draagt bij aan de onderzoeksvisie en implementeert ze mee vanuit een managementrol, o.a. door het aantrekken, coördineren, faciliteren en valoriseren van onderzoek en het begeleiden van onderzoeksteams. De onderzoeksexpert ontwikkelt en bouwt binnen het kader van een gedefinieerde onderzoeksmissie één of meerdere expertises uit die essentieel zijn voor de betrokken onderzoeksentiteit en haar onderzoeksstrategie. Onderzoekers binnen het onderzoekskader krijgen in regel een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en worden aangesloten op een eigen groepsverzekering. Ze worden aangesteld na selectie door een selectiecommissie. Het HR-beleid omtrent het onderzoekskader werd verder uitgewerkt via het concreet uittekenen van de beide functiefamilies, van loopbaanpaden met bevorderingsmogelijkheden en van een verloningssysteem. Het systeem is nu volledig geïmplementeerd. In 2011 maken in totaal 81 personen deel uit van het onderzoekskader, waarvan 25 IOFmandaathouders. 2.1.5 Competentieprofielen In samenspraak met de arbeidsmarkt werd reeds eerder een competentieprofiel voor doctorandi uitgewerkt. Dat profiel moet ervoor zorgen dat er tijdens het doctoraatstraject ook meer aandacht is voor niet-academische vaardigheden, zoals management en communicatie. Het zijn net die vaardigheden waar in de huidige arbeidsmarkt veel nadruk op gelegd wordt. Een goede beheersing ervan is noodzakelijk voor de verdere loopbaan van de doctor zowel binnen als buiten de KU Leuven. Daartoe werd een competentiematrix gemaakt die de doctorandus helpt om doelbewust acties en activiteiten te ondernemen die bepaalde vaardigheden aanscherpen. De matrix somt enerzijds de activiteiten op die een doctorandus onderneemt. Anderzijds geeft de matrix een beeld van de competenties en vaardigheden die noodzakelijk zijn om een doctoraatsonderzoek succesvol te doorlopen of die noodzakelijk of nuttig zijn voor de verdere loopbaan, binnen en buiten de KU Leuven. 2.2
Bevorderingspolitiek en selectiebeleid
De kwalitatieve criteria voor selectie en bevordering in het ZAP zijn in uitvoering van het universiteitsdecreet van 1991 vastgelegd in het reglement van het academisch personeel. Het blijft nuttig deze formele basistekst hier opnieuw in herinnering te brengen. Om tot de onderscheiden graden van het zelfstandig academisch personeel te kunnen worden benoemd of aangesteld, moet de betrokkene: - voor docent: op grond van de voordien geleverde prestaties beantwoorden aan de redelijke
Personeel
68
-
verwachting dat hij degelijk wetenschappelijk onderzoek en onderwijs zal verrichten en verstrekken; voor hoofddocent: bewezen hebben dat hij degelijk wetenschappelijk onderzoek en onderwijs verricht en verstrekt; voor hoogleraar: zich hebben ontwikkeld tot een meer dan gemiddeld creatief en productief onderzoeker en tot een lesgever met didactische kwaliteiten en met een brede onderwijservaring; voor gewoon hoogleraar en buitengewoon hoogleraar: zich hebben ontwikkeld tot een uitstekend onderzoeker die ruime erkenning geniet in zijn vakgebied en tot een lesgever met didactische kwaliteiten en met een brede onderwijservaring, alsmede over leidinggevende kwaliteiten beschikken.
Deze criteria moeten worden benaderd in samenhang met het eigen reglement goedgekeurd door de Raad van Bestuur van 28 november 1995 dat de minimale anciënniteitsvoorwaarden voor zulke benoemingen of bevorderingen bepaalt. Deze reglementaire anciënniteitsvoorwaarden (2 jaar ZAPanciënniteit voor benoeming, aanstelling of bevordering tot hoofddocent, 4 jaar voor hoogleraar en 6 jaar voor gewoon hoogleraar) zijn enkel minimumtermijnen. Iedere graad in het voltijds en deeltijds zelfstandig academisch personeel kan in principe een eindgraad zijn. Naast deze reglementaire anciënniteitscriteria geldt aan de KU Leuven de beleidsnorm dat bevordering in het ZAP in de regel ten vroegste drie jaar na een eerste benoeming of na de vorige bevordering wordt toegekend en dat een bevordering niet kan samenvallen met een vaste benoeming, behalve voor tenuretrack-docenten. Aan de KU Leuven heerst de overtuiging dat bij een eerste benoeming in het ZAP de kwaliteit van het gepresteerde onderzoekswerk centraal moet staan. Daarnaast spelen uiteraard ook didactische aanleg, leidinggevende capaciteiten, bereidheid tot samenwerking en persoonlijkheidskenmerken een rol. Bij benoeming van ZAP-leden wordt gestreefd naar een evenwicht tussen enerzijds extern en internationaal rekruteren en anderzijds het opnemen van getalenteerde jongeren uit eigen midden in het ZAP-kader. Deze laatsten worden sterk gestimuleerd om bij het begin van hun loopbaan buitenlandse ervaring op te doen. Mede daartoe wordt er ook naar gestreefd om de onderwijsbelasting van jonge ZAP-leden binnen de perken te houden. Bij bevorderingen wordt uitgegaan van de kwaliteit van de aanvragen. Die kwaliteit omspant het geheel van de opdracht van de betrokken professoren. Afhankelijk van het wetenschapsgebied worden voor de evaluatie van de onderzoeksactiviteiten de geëigende bibliometrische of andere instrumenten gebruikt. De gegevens die hieruit voortkomen, worden geïnterpreteerd in het ruimere kader van het wetenschappelijke profiel van de kandidaten en de wijze waarop zij dat vorm geven in de uitvoering van hun academische opdrachten. Met betrekking tot onderwijs en vorming wordt uitdrukkelijke aandacht besteed aan de omvang van de onderwijstaak en aan de aangetoonde kwaliteit van de uitvoering ervan. De gegevens van de onderwijsevaluaties worden hierbij betrokken. Onderwijskundige vorming en vernieuwende onderwijsinitiatieven zijn evenzeer van belang. Voor het onderdeel ‘dienstverlening‘ wordt ook aandacht besteed aan de band met onderzoek en onderwijs, waarmee wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening geïntegreerd zijn en vorm krijgen. Verder worden de interne beleids- en bestuursopdrachten of andere taken van interne dienstverlening die in de academische loopbaan worden uitgevoerd op diverse niveaus hierbij betrokken. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de leidinggevende capaciteiten die van de professoren verwacht worden. Voor de promotie tot hoogleraar moet de kandidaat beschikken over aantoonbare leidinggevende capaciteiten. Voor de bevordering tot (buiten)gewoon hoogleraar moeten duidelijk bewezen tekenen van effectief leiderschap aanwezig zijn. 2.3
Prestatiebeloning
In 2011 werd aan 31 personeelsleden een persoonlijke vergoeding voor prestaties van wetenschappelijke dienstverlening toegekend. Dat gebeurde ook dit jaar grotendeels ten laste van de saldi van projecten die gefinancierd worden door het bedrijfsleven. De beslissingen hieromtrent worden genomen in het kader van KU Leuven Research & Development. Daarnaast werd aan 78 personen een vergoeding uitbetaald voor activiteiten van postacademische vorming. In uitvoering van het onderwijsdecreet VIII werden daarnaast vergoedingen toegekend aan 27 emeriti jonger dan 65 jaar die nog taken van onderwijs en/of wetenschappelijk onderzoek verderzetten.
Personeel
69
2.4
Coryfeeëntoeslag
De KU Leuven heeft in 2011, zoals in het verleden, geen initiatieven genomen voor toekenning van de zogenaamde coryfeeëntoeslag (artikel 100, 2e lid universiteitsdecreet) aan leden van het academisch personeel. 2.5
Evaluatie van het academisch personeel
Voor toelichting over de reeds vroeger bestaande initiatieven inzake evaluatie van zowel onderwijs als onderzoek wordt verwezen naar de betrokken gedeelten van het jaarverslag en naar punt 2.2 hierboven inzake de bevorderingspolitiek. Intussen legt het onderwijsdecreet X een periodieke evaluatie van alle AP-leden op, drie jaar na aanstelling of benoeming of na elke bevordering en vervolgens ten minste om de vijf jaar. Het decreet voorziet naast positieve evaluaties in twee mogelijke negatieve beoordelingen: ondermaats en onvoldoende. Aan de KU Leuven worden binnen de positieve evaluaties geen verdere differentiaties voorzien. Voor assistenten, doctor-assistenten, praktijkassistenten, wetenschappelijk medewerkers en doctoraatsbursalen werd door de KU Leuven geen nieuwe evaluatieprocedure opgezet, omdat het reeds bestaande onderzoek voor de hernieuwing van hun aanstelling als evaluatie kan gelden. In het academiejaar 2010-2011 moesten 290 ZAP-leden geëvalueerd worden. Het betrof: - de leden van het ZAP die drie jaar voordien, dus per 1 oktober 2007, benoemd, aangesteld of bevorderd werden. Het betrof hier 210 ZAP-leden; - de ZAP-leden die geëvalueerd werden in 2005-2006 en die sindsdien niet meer geëvalueerd werden. Ze moesten dit jaar in het kader van de gewone vijfjaarlijkse evaluatie opnieuw geëvalueerd worden. Het ging om 74 ZAP-leden; - de leden van het ZAP, die in 2010-2011 vervroegd geëvalueerd werden, hetzij omdat de algemene evaluatiecommissies van de vorige jaren hun volgende evaluatie reeds voor dit jaar hadden vastgelegd, hetzij omdat hun dossier door de betrokken vicerector werd toegevoegd aan de evaluatieronde 2010-2011. Het ging hier om 6 vervroegde evaluaties. Er werden in 2010-2011 bij 26 positieve evaluaties specifieke bemerkingen geformuleerd en tevens werd bij een aantal van deze dossiers beslist tot een vervroegde nieuwe evaluatie. Voor 6 dossiers werd uitstel van evaluatie verleend 2.6
Vorming van het academisch personeel
Hier moet enerzijds worden gewezen op de doctoraatsopleiding voor de assistenten, wetenschappelijk medewerkers en doctoraatsbursalen en de docententraining voor ZAP-leden. Voor verdere toelichting over deze punten wordt verwezen naar de betrokken gedeelten van het jaarverslag. Anderzijds zijn de vormingsactiviteiten die georganiseerd worden vanuit de Personeelsdienst eveneens gericht op leden van het academisch personeel. Zie in dit verband verder onder punt 4. 2.7
Samenwerkingsovereenkomsten met andere universiteiten en hogescholen
In 2011 waren er 66 uitwisselingsovereenkomsten van kracht met andere universiteiten of hogescholen waarvan 27 met hogescholen en 39 met andere universiteiten. Bij de overeenkomsten met andere universiteiten waren er 31 waarbij een personeelslid van de KU Leuven elders een opdracht vervulde, en 8 waarbij vanuit de KU Leuven een beroep gedaan werd op een personeelslid van een andere universiteit. De 27 overeenkomsten met hogescholen waren er allemaal waarbij een personeelslid van een hogeschool een opdracht aan de KU Leuven opnam.
Personeel
70
2.8
Gemiddelde leeftijd bij promoties
De gemiddelde leeftijd bij promoties in de loop van 2011 wordt hieronder per graad weergegeven. Ter vergelijking wordt tussen haakjes de gemiddelde leeftijd bij promotie voor de vijf vorige jaren weergegeven, respectievelijk 2010, 2009, 2008, 2007, 2006. gewoon hoogleraar buitengewoon hoogleraar hoogleraar deeltijds hoogleraar hoofddocent deeltijds hoofddocent
48 (48, 48, 47, 44, 46) 53 (49, 48, 47, 48, 46) 45 (42, 41, 42, 43, 44) 43 (46, 45, 48, 47, 48) 38 (38, 37, 39, 38, 42) 45 (47, 42, 43, 40, 52)
Over de jaren heen vertonen de cijfers echter geen uitgesproken tendensen, enkel beperkte fluctuaties. 2.9
Personeelsverloop
In de tabel hieronder wordt het personeelsverloop weergegeven.
ZAP AAP BAP Totaal
Pensioen
Overlijden
52
3 1 3 7
4 56
Einde mandaat 30 145 1.112 1.287
Ontslag wn (1)
1 1 2
Ontslag wg (2)
2 2
Opzeg onderling overleg 1 42 185 228
Totaal
86 189 1.307 1.582
(1) ontslag door de werknemer (2) ontslag door de werkgever
Het einde van een mandaat blijft zoals de vorige jaren de meest voorkomende reden van verloop. Dit is vooral het geval bij het bijzonder academisch personeel waar de afloop van onderzoekscontracten dikwijls leidt tot het einde van een mandaat. 2.10 Aantal personeelsleden met uitsluitend formele onderwijstaken In 2011-2012 werden 13 nieuwe ZAP-leden aangesteld met uitsluitend een onderwijsopdracht, waarvan de opdracht procentueel uitgedrukt is. Dit aantal is sterk verminderd, omdat ernaar gestreefd wordt de ZAP-leden zoveel mogelijk te benoemen met een gecombineerde opdracht van onderwijs en onderzoek, plus eventueel wetenschappelijke dienstverlening. Op te merken valt dat vrijwel al deze aanstellingen met uitsluitend een formele onderwijsopdracht gebeuren in de Faculteit Geneeskunde, doorgaans in combinatie met een voltijdse klinische opdracht in de Universitaire Ziekenhuizen. 2.11 Aantal AP-leden per afstudeerinstelling 88,75% van de in 2011 tewerkgestelde AP-leden zijn afgestudeerd aan de eigen instelling, 10,2% aan een andere Belgische universiteit en 1,03% aan een buitenlandse universiteit. Meer gedetailleerde informatie is opgenomen in de hierna volgende tabel.
KU Leuven België Buitenland Totaal
Personeel
Totaal 8.209 945 95 9.249
AAP 870 91,68% 75 7,90% 4 0,42% 949 100,00%
BAP 6.219 91,08% 573 8,39% 36 0,53% 6.828 100,00%
ZAP 1.120 76,09% 297 20,18% 55 3,74% 1.472 100,00%
71
2.12 Overzicht van het aantal medewerkers met ervaring buiten de eigen instelling Ruim 25% van de medewerkers tewerkgesteld in 2011 hebben werkervaring in een organisatie buiten de KU Leuven. Voor het zelfstandig academisch personeel is dat 50%, voor het assisterend academisch personeel 15% en voor het bijzonder academisch personeel eveneens 15%. Deze percentages zijn vrijwel identiek als die van de laatste jaren, maar de langere evolutie ervan vertoont een stijgende tendens. 3
Personeelsbeleid voor ATP
3.1
Organisatieontwikkeling
Binnen de KU Leuven worden projecten uitgewerkt die tot doel hebben de missie en strategische prioriteiten van verschillende eenheden en diensten in kaart te brengen en op basis hiervan de organisatiestructuur uit te tekenen. De bijhorende functies worden eveneens beschreven en gewogen volgens de Hay-methodiek. Dit schept duidelijkheid over de verantwoordelijkheden, en resultaatsgebieden en mogelijke verloning binnen elke functie en de relatie tot de organisatiedoelstellingen. Daarnaast worden de diverse loopbaanmogelijkheden in de gehele organisatie in kaart gebracht. De medewerkers worden via functiegesprekken, functioneringsgesprekken en opleidingen in hun ontwikkeling en loopbaan begeleid. 3.2
Loopbaanontwikkeling en -begeleiding
De KU Leuven besteedt aandacht aan loopbaanontwikkeling en -begeleiding. Sommige medewerkers nemen één bepaalde functie op binnen hun loopbaan en kunnen doorgroeien naar een senior-niveau binnen deze functie. Andere medewerkers nemen gedurende hun loopbaan bij de KU Leuven verschillende functies op. Soms gaat het om een horizontale overstap, waarbij de nieuwe functie zich op hetzelfde niveau bevindt van de vorige functie; soms gaat het om een verticale overstap, die gepaard gaat met een promotie. Het opnemen van nieuwe verantwoordelijkheden en het verwerven van nieuwe vaardigheden bevordert de ontwikkeling van de werknemer en de dynamiek van de organisatie. Verder komt dit ook ten goede aan de ‘employability’ of tewerkstelbaarheid van de werknemers binnen de KU Leuven en op de arbeidsmarkt. Het doorstromen naar andere functies is afhankelijk van de beschikbare vacatures enerzijds en van het profiel en de competenties van de medewerker anderzijds. Vacatures worden bekend gemaakt via de jobsite, waar zowel interne als externe kandidaten op kunnen reageren. 3.3
Concrete implementatie van het project organisatie- en functiedesign
Het in 2002 uitgewerkte functieclassificatiesysteem voor het ATP wordt verder systematisch gebruikt bij de aanwerving van nieuwe ATP-medewerkers en bij de behandeling van de bevorderingsaanvragen binnen de jaarlijkse formatie. In 2011 werd het project organisatie- en functiedesign (OFD) in verschillende eenheden binnen de organisatie uitgerold of verder gefinaliseerd: de afdelingen SCD en PSI binnen Departement ESAT, Dienst Onderzoekscoördinatie, International Office, Groepsdiensten Biomedische Wetenschappen, Groepsdiensten Humane Wetenschappen, Faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen, Faculteit Ingenieurswetenschappen, Faculteit Wetenschappen, Departement Burgerlijke Bouwkunde, Departement Werktuigkunde, Hiva, Campusbibliotheek Arenberg en Gasthuisberg, Dienst Interne Audit. Een aantal projecten werden opnieuw bekeken en geüpdatet: LRD, Facilitaire Diensten, Dienst Studentenhuisvesting, managementstructuur ICTS, Faculteit Letteren. De organisatiestructuur werd herbekeken en de functies werden ingepast in het bestaande raamwerk van functiefamilies. Dit raamwerk wordt indien nodig verder uitgebreid en verfijnd. In 2011 werden geen nieuwe functiefamilies gecreëerd. Naar aanleiding van het OFD-project bij de Faculteit
Personeel
72
Wetenschappen wordt de relevantie en wenselijkheid van het creëren van een meer onderwijsgerichte ondersteunende functiefamilie (bv. voor monitoren met een ATP-contract onbepaalde duur) verder onderzocht. 3.4
Nieuwe CAO voor het ATP
In november 2009 waren er onderhandelingen opgestart tussen de werkgevers- en werknemersafvaardiging die geleid hebben tot een nieuwe CAO. Deze werd in september 2010 goedgekeurd door de Raad van Bestuur en trad in werking op 1 januari 2011. Naast een aantal wettelijke en reglementaire wijzigingen wordt er in deze nieuwe CAO vooral aandacht besteed aan de gratis hospitalisatieverzekering, de nieuwe regeling voor het bijkomend verlof, een aantal aanpassingen aan het groepsverzekeringsreglement maar vooral aan de verdere uitbouw van loopbaanontwikkeling, functioneringsbegeleiding en -evaluatie voor ATP-leden. Hierna wordt een overzicht van de belangrijkste wijzigen gegeven. Loopbaanontwikkeling, functioneringsbegeleiding en evaluatie Doorheen de gehele CAO is er meer aandacht gegaan naar de loopbaanontwikkeling en -begeleiding. Zo werd er geëxpliciteerd dat er opleidings- en groeimogelijkheden worden aangeboden, zodat de personeelsleden hun professionele vaardigheden verder kunnen ontwikkelen en dit de tewerkstelbaarheid binnen de evoluerende organisatie bevordert. Ook werd er gesteld dat ondersteuning wordt geboden aan mutaties die de noden van de universiteit ten goede komen én de loopbaanperspectieven van de personeelsleden bevorderen. Er werd meer en explicietere aandacht besteed voor de wederzijdse terugkoppeling tussen diensthoofd en medewerker en aan coaching en opleidingsnoden. Bij een ‘ondermaatse’ of ‘onvoldoende’ beoordeling worden de mogelijke sancties (uitstel/vertraging groei naar volgende salaristrede) geschrapt en wordt er voorzien dat, in overleg met de Personeelsdienst, een begeleidingstraject opgestart kan worden. Loopbaanstructuur De Hay-klassen voor alle niveaus en de verwijzingen naar het project ‘Organisatie- en functiedesign’ (OFD) werden ook opgenomen in de CAO. In de praktijk werden deze al geruimere tijd gehanteerd, in de nieuwe CAO werd dit dan ook formeel opgenomen. Er werd vanuit de organisatie ook het engagement genomen om in het geval van aanwerving in een ingroeigraad van het OFD-kader, uiterlijk na 3 jaar na te gaan wat het loopbaanperspectief is en wat het groeipad naar de modale graad. Uit de uitwerking van de praktische gevolgen van dit artikel kwam de conclusie dat de Personeelsdienst er mee over zal waken dat er voldoende aandacht uitgaat naar iedere medewerker die zich in de ingroeigraad bevindt. Verder volgde er nog een aantal technische aanpassingen in het kader van de jaarlijkse bevorderingsronde met betrekking op de vereiste minimale evaluatie bij bepaalde types van bevorderingen. Opname van een functie van een lagere graad Met de verwijzing naar het OFD-kader en de Hay-klassen werd ook geëxpliciteerd hoe we omgaan met de financiële doorgroei indien er een discrepantie is tussen graad en functie. De nieuwe CAO stelt dat indien een personeelslid een functie van een lagere graad opneemt en zijn hogere graad behoudt, er geen financiële doorgroei meer mogelijk is zolang het salaris van de betrokken medewerker hoger is dan het salaris dat bij de nieuwe functie hoort. Bijkomend verlof Het systeem op basis van leeftijd wordt vervangen door een nieuw systeem op basis van anciënniteit. Het nieuwe systeem is globaal kostenneutraal, is meer afgestemd op de regeling voor het academisch
Personeel
73
personeel en zorgt ervoor dat geen enkel ATP-lid minder bijkomend verlof krijgt dan waar hij/zij recht op had in 2010. Kort verzuim Er werden een aantal beperkte aanpassingen aan de termijnen en modaliteiten van kort verzuim aangebracht. De regeling voor kort verzuim voor het ATP werd meer afgesteld op de regeling voor het AP en bijvoorbeeld uitgebreid met verhuisdagen. Beëindiging van de arbeidsovereenkomst – rol Comité Personeelszaken (CPZ) De rol van het CPZ bij de beëindiging van arbeidsovereenkomsten werd in de nieuwe CAO herbekeken. Zo wordt een voorstel tot ontslag enkel bij het disfunctioneren en mits akkoord van het personeelslid voorgelegd aan het Comité. Het CPZ zal zich niet langer uitspreken over de wenselijkheid van het ontslag maar checkt of er voldoende inspanningen geweest zijn om te remediëren. De algemeen beheerder beslist of er tot ontslag overgegaan wordt. Toelagen en vergoedingen Er werden beperkte aanpassingen aangebracht aan de toelagen voor weekendwerk en werk op feestdagen met het oog op meer billijkheid en duidelijkheid. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen toelagen voor ‘bijzonder prestaties’ en ‘prestatietoelagen’ en het onderscheid tussen functies valt weg voor de bepaling van de bedragen. De verloning van de directiefuncties wordt door het remuneratiecomité bepaald. Hospitalisatieverzekering De personeelsleden van het ATP worden gratis aangesloten bij de sociale formule van de reeds aangeboden hospitalisatieverzekering. Voor degenen die opteren voor de privéformule draagt de werkgever bij, gelijk aan de kostprijs van de sociale formule. In de marge van deze CAO is ook afgesproken dat de hospitalisatieverzekering ook voorzien wordt voor het ZAP, AAP en BAP (inclusief bursalen). Groepsverzekering Voor de CBP-groepsverzekering werd een, in de tijd beperkte (6 maanden), gelijkstelling van een aantal afwezigheden voorzien, o.a. bij carensdag, periodes van gewaarborgd loon, ziekte, deeltijdse ziekte, arbeidsongeval, beroepsziekte, moederschapsrust, vaderschapsverlof, adoptieverlof, borstvoedingsverlof. 3.5
Rekrutering, selectie, aanwerving en onthaal
De coördinatie van en de ondersteuning en adviesformulering bij het rekruteren, de selectie en de aanwerving en het onthaal van nieuwe medewerkers blijft een belangrijke opdracht van de Personeelsdienst. De laatste jaren werd veel aandacht besteed aan het uitwerken van een rekruteringsbeleid. Ook in 2011 vertaalde zich dit in heel wat initiatieven om enerzijds de specifieke vacatures bekend te maken via verschillende print en online media en anderzijds om KU Leuven op de kaart te zetten als een aantrekkelijke werkgever (Employer Branding). In 2011 merken we een kleine toename van het aantal vacatures ATP ten aanzien van 2010. We tellen namelijk 362 vacatures in 2011, in 2010 telden we 330 ATP-vacatures. Opnieuw situeren de vacatures zich voornamelijk binnen de functiedomeinen IT, onderzoek (incl. laboranten), techniek en engineering en administratie. De respons is in 2011 vergelijkbaar met deze van 2010: deze vacatures leverden 7.858 sollicitaties op, wat gemiddeld 22 reacties per vacature betekent. Binnen het ATP werden 376 nieuwe medewerkers aangeworven. Het onthaal van een nieuwe medewerker omvat nog steeds een kort individueel onthaalmoment op de Personeelsdienst, een onthaalsessie en het onthaal op de dienst/afdeling zelf. In 2011 werden 1.085 nieuwe medewerkers
Personeel
74
(ATP en AAP/BAP) ontvangen voor een individueel onthaalmoment, inclusief doctoraatsbursalen. De maandelijkse informatieve onthaalsessie werd bijgewoond door 204 nieuwe ATP’ers. 4
Opleidingsaanbod en -beleid
In 2011 werd het opleidingsbeleid van de voorgaande jaren verder gezet. Zo werden in het open aanbod aan opleidingen in leidinggevende, communicatieve en samenwerkingsvaardigheden 60 workshops en cursussen georganiseerd, met in totaal 625 deelnemers. Het vierdaagse opleidingstraject voor leidinggevenden werd dit jaar 4 keer georganiseerd, zodat een 40-tal diensthoofden en teamleiders een basisopleiding in peoplemanagementvaardigheden kregen. Het aanbod aan leiderschapsopleidingen voor ZAP werd in 2011 uitgebreid met twee nieuwe initiatieven. De driedaagse summer course ‘coachend leidinggeven voor ZAP’ focust specifiek op het peoplemanagement in een academische context. Daarnaast werd de nieuwe opleiding: ‘Bedrijfsvoering aan de KU Leuven’ voor nieuwe decanen en departementsvoorzitters tweemaal georganiseerd. Tijdens twee modules van twee dagen komen alle beleidsdomeinen van de universiteit aan bod. In het eerste jaar waren er 20 deelnemers voor deze opleiding. Een ander nieuw initiatief is het opleidingstraject ‘interculturele samenwerking en communicatie’ dat tweemaal werd georganiseerd, eenmaal voor administratief-technisch en eenmaal voor academisch personeel. Ook hier waren 20 deelnemers. Het aanbod aan workshops in transferable skills voor doctorandi trok 350 deelnemers. Voor de financiering van personeelsopleidingen blijft de subsidie van de Vlaamse Regering in het kader van het sectoraal vormingsfonds hoger onderwijs een substantiële steun. Verschillende van de hierboven vermelde vormingsinitiatieven werden, in overleg met de ondernemingsraad, financieel mogelijk gemaakt door deze subsidie.
Personeel
75
Personeel
76
SOCIALE VOORZIENINGEN VOOR STUDENTEN 1
Voorwoord en financiële middelen
Na de start van de strategieoefening in 2010 werd deze verder gezet en afgewerkt in 2011. De Raad voor Studentenvoorzieningen keurde na grondige besprekingen het totale strategische plan goed dat zorgvuldig werd voorbereid in werkgroepen per werkveld. Op deze wijze zijn we klaar voor de opmaak van een nieuw beleidsplan dat nodig zal zijn in het licht van het nieuwe decreet op de studentenvoorzieningen dat in principe in zal gaan vanaf 1 januari 2013. In dit nieuwe decreet zal normaal ook een nieuwe financiering opgenomen worden waarin een groeipad voorzien wordt dat een deel van de onrechtvaardige achterstand van de KU Leuven zal wegwerken. Weliswaar zal het groeipad van deze nieuwe financiering pas starten in 2014 en niet zoals oorspronkelijk voorzien bij de start van het decreet in 2013. Bij de opmaak van de begroting voor 2013 zal nagegaan worden in hoeverre een aantal nieuwe activiteiten die ook nieuwe middelen vergen eventueel reeds (partieel) kunnen opgestart worden met middelen uit de bestemde fondsen Studentenvoorzieningen. Met dit nieuwe strategisch plan in de hand zijn we goed gewapend voor de grote uitdaging van 2013, nl. de integratie van de academiserende opleidingen in de universiteit vanaf het academiejaar 20132014. In verband met deze integratie werden in 2011 al een aantal krachtlijnen afgesproken over de aanpak binnen de sociale sector. Eind 2011 werden dan per werkveld werkgroepen opgericht die tegen medio 2012 de nodige voorstellen moeten doen om de start in 2013 voor te bereiden. Binnen het strategisch plan én de aanpak rond de integratie van de academiserende opleidingen wordt in de sociale sector extra aandacht besteed aan de verdere democratisering van het hoger onderwijs en aan een betere participatie van verschillende kansengroepen. Hierbij hebben we zowel oog voor de instroom als voor de doorstroom. Een deel van de nieuwe middelen zullen dan ook hiervoor ingezet worden en tevens kunnen we ook blijven rekenen op middelen uit het Aanmoedigingsfonds. De Raad voor Studentenvoorzieningen, samengesteld uit studenten, personeelsleden en academici, wordt voorgezeten door de vicerector Studentenbeleid en waakt over de realisering van deze doelstellingen. De raad neemt initiatieven op de werkterreinen voeding, huisvesting, mobiliteitsadvies, psycho-medisch-sociale begeleiding en studentenleven. Zij beschikte daarvoor in 2011 over een budget van 17.009.700 euro, waarvan 8.381.340 euro toelagen (rechtstreeks van de overheid en vanuit de inschrijvingsgelden) en 8.628.360 euro andere inkomsten. De exploitatie 2011 van Studentenvoorzieningen werd afgesloten met een positief resultaat van 440.405 euro. De totale kosten stegen ten opzichte van 2010 met 4,66% naar 16.565.295 euro. De kosten van het administratieve personeel stegen ten opzichte van 2010 met 8,29% tot 5.547.524 euro. De opbrengsten stegen met 1,66% naar 17.009.700 euro. De inspanningen die de sector levert voor de democratisering van het hoger onderwijs en het invullen van de nodige randvoorwaarden hiertoe zijn in principe en voor de meeste werkterreinen ook letterlijk gelijkaardig voor hogeschool- en universiteitsstudenten uit de Leuvense regio. Voor de werkvelden voeding, privé-huisvesting, psycho-medische en sociaal-juridische diensten geldt een raamovereenkomst afgesloten met de v.z.w.’s voor sociale voorzieningen van de Katholieke Hogeschool Leuven, de Groep T Hogeschool en de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst te Leuven en Vlerick. In ruil betalen de hogescholen hiervoor een gedeelte van hun sociale toelagen (in totaal 706.636 euro). 2
Dienst Studentenhuisvesting
De Dienst Studentenhuisvesting omvat de exploitatie van een aantal eigen studentenresidenties, dienstverlening aan studenten en private kotbazen, de exploitatie van het interculturele ontmoetingscentrum Pangaea en een aantal specifieke acties naar studenten betreffende duurzaamheid. De universele doelstelling is het streven naar een kwalitatief goede huisvesting voor iedereen tegen een aanvaardbare prijs. De selectieve doelstelling bestaat in het leveren van inspanningen naar
Sociale voorzieningen voor studenten
77
specifieke doelgroepen (bv. minvermogenden, studenten met een functiebeperking, buitenlandse studenten, …). 2.1
Studentenresidenties
2.1.1 Capaciteit In december 2011 had Studentenvoorzieningen 29 residenties in eigen beheer, met 3.769 ‘bedden’. Deze bedden zijn verdeeld over 3.265 kamers, 44 dubbele kamers, 146 studio’s, 143 appartementen, 3 gezinswoningen en 62 logeerkamers. Het grootste deel van de bedden in de kamers en dubbele kamers, met uitzondering van die in de logeerkamers, zijn betoelaagd via subsidies van de Vlaamse overheid, KU Leuven en Studentenservice KHLeuven. Deze worden tegen verminderde prijzen aan specifieke doelgroepen verhuurd. De andere kamers verhuren we aan niet-gesubsidieerde prijs. In het verleden beheerde Studentenvoorzieningen zowel gesubsidieerde, als niet-gesubsidieerde residenties. Bij de start van academiejaar 2011-2012 zijn we echter gestart met de afbouw van dit onderscheid: alle residenties van Studentenvoorzieningen worden residenties waar we naast gesubsidieerde ook niet-gesubsidieerde huisvesting kunnen aanbieden. Nieuwe toelatings- en toekenningsvoorwaarden bepalen of een kandidaat-bewoner toegang krijgt tot huisvesting binnen een residentie van Studentenvoorzieningen en of deze daar dan recht heeft op een gesubsidieerde huurprijs. Het overgrote gedeelte van de kamers zal aan een gesubsidieerde prijs verhuurd worden. In 2012-2013 zou deze omschakeling afgerond moeten worden. 2.1.2 Huurprijzen Voor bedden in de gesubsidieerde kamers rekende Residentiebeheer in 2010-2011 een gemiddelde huurprijs van 153 euro aan; in 2011-2012 bedraagt die gemiddelde huurprijs 165 euro. In 2010-2011 varieerde de gesubsidieerde huurprijs tussen 97 en 213 euro, in 2011-2012 varieert de gesubsidieerde huurprijs tussen 100 en 238 euro – telkens voor een huurperiode van 10 maanden. Die gesubsidieerde huurprijs is niet afhankelijk van de kamer, maar wordt berekend op basis van het gezinsinkomen en het aantal personen ten laste van het gezinshoofd. In de niet-gesubsidieerde universitaire residenties van Studentenvoorzieningen is de huurprijs wel afhankelijk van de kwaliteit van de kamer. Deze huurprijs was gemiddeld 256 euro/maand in de eerste helft van 2011. Bij de start van het academiejaar 2011-2012 zijn de niet-gesubsidieerde huurprijzen voor kamers gestandaardiseerd: 275 voor een gewone kamer, 325 voor een kamer in een nieuwe of gerenoveerde residentie met meer comfort. 2.1.3 Bezettingsgraad Een bezettingsgraad van 100% is niet haalbaar, zeker omdat we permanent een zestigtal kamers als logeerkamers inzetten voor verhuring voor korte termijnen. We streven daarom naar een jaarlijkse gemiddelde bezettingsgraad van 97%. Het wordt echter almaar moeilijker om zelfs die 97% te realiseren. Steeds meer Belgische studenten verlaten hun kamer voor een tijdje in de loop van het jaar, meestal omdat ze op Erasmus of op stage gaan. De vervanging van die Belgische studenten door buitenlandse studenten die naar Leuven komen, resulteert in hiaten in de bezetting van heel wat kamers. Daarnaast voorzien we ook steeds meer huisvestingsmogelijkheden voor buitenlandse studenten die voor een beperkte periode naar Leuven komen (twee tot vier maanden), wat natuurlijk in een lagere bezettingsgraad resulteert. De gemiddelde bezettingsgraad voor 2011 bedroeg toch nog 96,2%. Die lage bezettingsgraad is mede veroorzaakt door de specifieke ontwikkelingen in het kamerbestand van Residentiebeheer. Zo bleek dat residentie Guido Gezelle onverwacht één extra academiejaar open zou kunnen blijven. We hebben ervoor geopteerd om de vrijgekomen kamers in te zetten voor de huisvesting van kortverblijvende buitenlandse studenten.
Sociale voorzieningen voor studenten
78
Meer algemeen stellen we vast dat de vraag naar betoelaagde kamers ook in 2011 is blijven stijgen en dat het aandeel aanvragen vanuit gezinnen met lagere inkomens blijft toenemen. Omdat het aantal betoelaagde kamers door de opening van De Vesten met 261 eenheden is uitgebreid, hebben we in 2011 wel heel wat minder mensen moeten teleurstellen. 2.1.4 Omkadering In 2011 waren er 212 studenten actief in omkadering. Omkadering is georganiseerd in 11 van de 29 gesubsidieerde residenties van Studentenvoorzieningen en voorziet aangepaste huisvesting aan studenten met een motorische, visuele of auditieve functiebeperking of met een chronische ziekte. Daarnaast biedt omkadering deze studenten een systeem van dagelijkse assistentie en permanentie door een groep medestudenten die samen met hen op kot zitten. 2.1.5 Aandachtspunten voor het beleid De voorbije jaren is er heel wat aandacht uitgegaan naar een uitbreiding van het kamerbestand. In 2011 heeft die uitbreiding met de opening van De Vesten concreet vorm gekregen (261 kamers, 16 studio’s en 4 appartementen). In 2012 opent residentie Wisteria de deuren (met 99 kamers, 80 studio’s en 18 appartementen). De vraag naar huisvesting zal waarschijnlijk blijven groeien door de toename van het aantal Belgische en vooral buitenlandse studenten. Daarnaast zal ook de vraag naar meer flexibiliteit in de huisvesting toenemen, met vooral vragen naar huisvesting voor kortere, onregelmatige periodes. De nieuwe toelatings- en toekenningsvoorwaarden zullen ons hiervoor meer bewegingsvrijheid geven. Verder blijven we zien dat een groeiende groep studenten het moeilijk heeft om huisvesting te vinden op de private kamermarkt. Gezien de krappe kamermarkt zullen de prijzen hoog blijven of zelfs stijgen, waardoor heel wat studenten met minder financiële middelen het moeilijk hebben. Het betreft zeker niet enkel beursstudenten; ook heel wat net niet-beursstudenten hebben het moeilijk en bovendien ‘missen’ zij een studiebeurs. Het gaat o.a. om studenten uit gezinnen met een laag inkomen of in scheidingsperikelen, om buitenlandse gasten uit ontwikkelingslanden en studenten die een goede woonstructuur en -cultuur nodig hebben om behoorlijk te kunnen functioneren. 2.2
De Huisvestingsdienst
2.2.1 Registratiegegevens consultaties 2009 Aantal consultaties Studenten Verhuurders Anderen
6.399 3.151 295
2010 9.845 65% 32% 3%
9.280 3.401 305
2011 12.986 71% 26% 2%
10.108 4.258 293
14.650 69% 29% 2%
83% van de studenten die op de dienst beroep doet, zijn KU Leuven-studenten, 7% van KHLeuven, 2,1% van Groep T en 0,8% van het Lemmensinstituut (6,9% onbekend of van andere onderwijsinstellingen). In absolute cijfers: 8.411 KU Leuven, 707 KHLeuven, 215 Groep T, 80 Lemmensinstituut. 2.2.2 Registratiegegevens Kotwijs 2009 Aantal zoekopdrachten Aantal gebruikers Zoekopdrachten/gebruiker
2010 286.258 34.391 8,32
2011 317.006 36.191 8,76
342.850 36.134 9,49
In vergelijking met de vorige jaren stellen we een stijging vast van het aantal zoekopdrachten per gebruiker wat erop wijst dat studenten minder gemakkelijk hun kot vonden.
Sociale voorzieningen voor studenten
79
2.2.3 Bezoekdagen voor studentenresidenties op 9/4, 23/4 en 30/4 2011 Er kwamen 3.613 bezoekers langs in de auditoria Jean Monnet en Max Weber voor de infosessies over de huisvestingsmogelijkheden in residenties in Leuven. De vraag naar residenties blijft stijgen. In de niet-gesubsidieerde residenties van de KU Leuven waar men geen engagement van de bewoners verwacht, werden de kamers via loting toegekend. In de residenties met engagement werden de kamers toegekend n.a.v. een motivatiebrief en/of een persoonlijk gesprek. De private residenties werken met wachtlijsten. Hogeschoolstudenten kunnen een kamer huren in de niet-gesubsidieerde residenties van de KU Leuven en in de private residenties. KHLeuvenstudenten kunnen ook terecht in enkele gesubsidieerde residenties van de KU Leuven: De Vesten en Arenberg in Heverlee en Sedes Vlamingenstraat in Leuven. Voor het volgende academiejaar zullen daar Wisteria (voorheen Bijbelinstituut) in Heverlee en Rijschoolstraat 25 in Leuven bijkomen. Studentenresidentie Steil is een gesubsidieerde residentie uitsluitend voor KHLeuvenstudenten. 2.2.4 Kamermarkt In 2011 liet de kamerschaarste zich opnieuw voelen. Zowel bij de start van het tweede semester als in de zomer was het moeilijk voor internationale studenten om goede, betaalbare huisvesting te vinden. Het aanbod was op die momenten zeer beperkt en erg duur. De Huisvestingsdienst legde, zoals in 2010, wachtlijsten aan voor internationale studenten in januari 2011 en augustus 2011. In januari noteerden we 133 internationale studenten op de lijst; in augustus-september waren dat 156 studenten die voor het eerste semester huisvesting zochten en 71 die voor het ganse academiejaar huisvesting nodig hadden. De behoefte naar en de druk op tijdelijke huisvesting stijgt naarmate het vinden van definitieve huisvesting moeilijker wordt. Het was daardoor voor heel wat studenten moeilijk om guesthousing te vinden. Sommige studenten kwamen in financiële moeilijkheden omdat het kostenplaatje voor guesthousing te hoog opliep. 2.2.5 Contractstudie 2009 10-maandencontracten Gebruik Gemiddelde huurprijs/maand kamer basiscomfort Gemiddelde huurprijs/maand kamer extra comfort
44,9% 266 euro Geen gegevens
2010 43% 273 euro 325 euro
36% 281 euro 321 euro
55% 377 euro 441 euro 35%
12-maandencontracten Gebruik Gemiddelde huurprijs/maand kamer basiscomfort Gemiddelde huurprijs/maand kamer extra comfort
Geen gegevens
45% 313 euro 375 euro
Gebruik van modelcontracten bij private verhuur
Geen gegevens
42%
44,8% 310 euro
2011
We zien een forse stijging van het aandeel 12-maandencontracten alsook van de prijs per maand binnen deze contracten, wat duidt op een gevoelige stijging van de kamerprijs de afgelopen jaren. Ook opvallend is het dalende gebruik van het modelcontracten dat door de Huisvestingsdienst ter beschikking wordt gesteld. 2.3
Duurzaamheid
De adviseurs voor wooncultuur, milieu en mobiliteit ontsluiten informatie over hun thema’s aan alle Leuvense studenten in het Nederlands en het Engels. Relevante informatie bezorgen we ook aan betrokken collega’s. We vermelden de nieuwe en belangrijkste acties:
Sociale voorzieningen voor studenten
80
2.3.1 Wooncultuur In 2011 ontstond de werkgroep cultuurverschillen die als doel heeft kotbazen aan te sporen om te verhuren aan buitenlandse studenten. Hieruit vloeide o.a. de kotcoach voort die workshops geeft aan studenten inzake interculturele communicatie, hygiëne, afval… Er wordt zowel een preventieve coaching aangeboden als een interventie bij problemen. Ook ontwikkelde de werkgroep cartoons die op probleemplaatsen in studentenhuizen gehangen kunnen worden. In februari en september speechten we voor de nieuwe buitenlandse studenten over Living in Leuven op de Orientation Days. Op de aansluitende infofairs informeerden we over wooncultuur, afval, energie en mobiliteit. 2.3.2 Mobiliteit Vanuit de deelname aan het projectteam ‘fiets en mobiliteit’ gaven we input m.b.t. fietsbeleid naar het stadsbestuur toe. In samenwerking met Mobiel 21, de politie, de Stad en de gemeenschapswachten werkten we een fotocampagne uit om te sensibiliseren rond toegankelijkheid. Deze tentoonstelling kadert in de Red de Stoepcampagne. Ze was te bezichtigen in Alma 2, Bibliotheek Tweebronnen en Velo. Naar aanleiding van de week van de diversiteit organiseerden we in samenwerking met Stad Leuven een toegankelijkheidsparcours op het Hogeschoolplein. 2.3.3 Milieu Op residentie Camillo Torres verspreidden we deurhangers die sensibiliseren rond energie. We hadden een tweede bijeenkomst met de reinigingsdienst over studentenafval en sluikstort. Het proefproject kotposteren elimineerden we in de Waag wegens gebrek aan opvolging ter plekke. In Edith Stein en Junior House loopt dit project vlot. Ook de ‘groentetas’ loopt dit jaar weer vlot op 7 plaatsen in Leuven. Om de groentetas te promoten ontwierpen we een nieuwe affiche en plaatsten we een 8-tal advertenties in Veto. De groentetas zit ook op Facebook waar we wekelijks de inhoud van de tassen en een recept posten. We zetelen in de werkgroep 'duurzame KU Leuven' die getrokken wordt door de milieudienst. 2.4
Pangaea
Pangaea is een dynamische ontmoetingsplaats voor Belgische en buitenlandse studenten, waar ‘intercultureel’ geen hol adjectief is. Naast een bar, die tussen 12 en 17 uur bemand is door vrijwilligers en daarna door jobstudenten, heeft Pangaea heel wat activiteiten en events te bieden. Zowel uitstappen, conversatiegroepen in 5 verschillende talen, buitenlandse films, culturele presentaties, debatavonden, lezingen als fuiven en landspecifieke themaweken met of zonder exotische schotels. Iedereen is welkom om in de lounge te genieten van de warme en informele sfeer die Pangaea typeert. Er is draadloos internet, buitenlandse kranten, een groot gamma gezelschapsspelen en een pingpongtafel. Daarnaast staat er ook een rustige ruimte ter beschikking waar er gestudeerd kan worden. In het kantoor heerst een lage-drempel-filosofie, men kan er terecht voor alle soorten vragen, initiatieven, plannen, voorstellen, problemen en noden maar ook voor bemiddeling bij (interculturele) conflicten en gewoon voor een soms levensnoodzakelijke babbel. In 2011 telde Pangaea 1.508 leden verdeeld over 110 nationaliteiten. 3
Voedingssector: universiteitsrestaurants Alma
Kerncijfers:
Sociale voorzieningen voor studenten
81
Totale omzet: 14.801.667 euro (inclusief subsidies). Maaltijden: 1.702.002 maaltijden. Aantal zitplaatsen in de studentenrestaurants: 4.051, in cafetaria’s: 580. Gemiddelde prijs van een warme maaltijd in Leuven: 3,61 euro. 3.1
Berekeningswijze van de prijs van een warme maaltijd
De prijscategorieën en gemiddelde maaltijdprijs worden door de Raad van Beheer op advies van de stuurgroep ALMA vastgelegd. De aangeboden maaltijden worden over deze prijscategorieën gespreid zodat in 2011 een gemiddelde maaltijdprijs bereikt werd van 3,24 euro inclusief de broodmaaltijden en van 3,61 euro voor enkel de warme maaltijden. ALMA garandeert dat er in elk restaurant op elk moment een volwaardige warme schotel wordt aangeboden aan de laagste prijs (2,70 euro). In de grote restaurants wordt er tijdens de lesweken steeds één vegetarische schotel aangeboden. Op donderdag is er ook een tweede vegetarische schotel in Alma 2. Alma voerde zoals elk jaar in september 2011 een indexatie door (zie tabel). Tabel: prijs per prijscategorie + procentueel verkocht aantal maaltijden in de categorie (in Leuven). Laagste categorie = broodmaaltijden. Prijs-categ. euro 2009 Links: t.e.m. 21.09.09 Rechts: vanaf 22.09.09
%
Prijs-categ. euro 2010 Links: t.e.m. 21.09.10 Rechts: vanaf 22.09.10
%
Prijs-categ. euro 2011 Links: t.e.m. 21.09.11 Rechts: vanaf 22.09.11
%
2,10
2,10
30,7
2,10
2,20
29,7
2,20
2,30
30,3
2,60
2,60
19,5
2,60
2,60
21,1
2,60
2,70
21,7
3,00
3,10
5,1
3,10
3,10
5,1
3,10
3,20
5,2
3,40
3,40
11,5
3,40
3,50
12,5
3,50
3,60
12,2
3,90
4,10
8,4
4,10
4,10
6,6
4,10
4,20
7,2
4,50
4,60
14,0
4,60
4,60
13,9
4,60
4,70
13,1
4,90
4,90
10,6
4,90
5,00
11,2
5,00
5,10
10,3
De gemiddelde verkoopprijs van alle verkochte maaltijden in 2011 (inclusief broodmaaltijden) (zie tabel hieronder) steeg met 0,05 euro. Deze stijging is het gevolg van de indexatie van september 2011. Gemiddelde prijs 2009
Gemiddelde prijs 2010
Gemiddelde prijs 2011
Sociale voorzieningen voor studenten
met broodmaaltijden
3,16 euro
zonder broodmaaltijden
3,55 euro
met broodmaaltijden
3,19 euro
zonder broodmaaltijden
3,56 euro
met broodmaaltijden
3,24 euro
zonder broodmaaltijden
3,61 euro
82
Aantal verbruikte maaltijden per maand (alle verkooppunten van Alma) (2011) Januari
124.641
Februari
150.130
Maart
222.703
April
132.896
Mei
155.696
Juni
110.312
Juli
47.866
Augustus
60.515
September
122.907
Oktober
224.318
November
190.529
December
159.487
3.2
Beleid
Alma zette in 2011 een belangrijke stap binnen de Associatie KU Leuven. In september 2011 startte Alma met het uitbaten van de drie restaurants van de hogeschool Lessius Mechelen. De samenwerking geschiedt onder de vorm van een in-house constructie: de studentenvoorzieningen van de hogeschool zetelen in de Raad van Bestuur van Alma en bepalen zo mee het beleid. Studentenvoorzieningen legde tesamen met Alma de strategische doelstellingen voor Alma vast voor de komende 5 jaar. Binnen deze doelstellingen krijgt duurzaamheid een belangrijke rol. Alma heeft in 2011 partners gezocht (en gevonden) om de komende periode te helpen het aanbod te verduurzamen. Een eerste concrete verwezenlijking zal een klimaatneutrale maaltijd zijn in de week van de duurzaamheid. Onder meer in het kader van duurzaamheid werden in Alma 2 en Alma 3 investeringen uitgevoerd aan de apparatuur om het energieverbruik terug te dringen. Sinds 2010 worden er op donderdag in Alma 2 2 vegetarische maaltijden gegeven. Tot nu toe betekent dit nog niet dat de verkoop van vegetarische maaltijden er fors stijgt. Er dient onderzocht te worden hoe de belangstelling voor deze maaltijden vergroot kan worden. In Gasthuisberg werd in november 2011 in het nieuwe gebouw O&N4 een proefproject gelanceerd: er werden automaten met onder meer take away maaltijden opgesteld. In 2012 zal dit geëvalueerd worden en onderzocht worden of dit aanbod nog elders kan gelanceerd worden. Alma is (tesamen met een architectenbureau) gestart met het ontwerp van het nieuwe restaurant Gasthuisberg, dat binnen enkele jaren opgeleverd zal worden. Dit zal een serieuze verbetering in dienstverlening op Gasthuisberg betekenen, in vergelijking met het huidige veel te kleine restaurant. 4
Studentenadviesdiensten
4.1
Sociale Dienst
4.1.1 Algemene dienstverlening De Sociale Dienst is een eerstelijnsdienst voor studenten van de KU Leuven en de hogescholen waarmee raamakkoorden zijn afgesloten.
Sociale voorzieningen voor studenten
83
In het academiejaar 2010-2011 waren er 9.704 consultaties van Belgische en internationale studenten van de KU Leuven en van de Leuvense hogescholen. Tijdens de consultaties werden er 14.090 vragen gesteld. Bijna twee derde van de vragen (9.249) gingen over de verschillende mogelijkheden om de studies te financieren. Een groot deel van die vragen betreft de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap: in 4.183 gevallen werd er info gevraagd over de voorwaarden om recht te hebben op een studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap of werd de Sociale Dienst gevraagd om de studietoelage te berekenen. Naar aanleiding van die contacten werden er 202 bemiddelingsdossiers opgestart bij de Afdeling Studietoelagen. 2.047 vragen hadden betrekking op het studiegeld, waarbij aan de Sociale Dienst werd gevraagd om het studiegeld te berekenen of om een tussenkomst te krijgen voor de betaling van het studiegeld. 2.725 studenten contacteerden de Sociale Dienst met het oog op het bekomen van een financiële tussenkomst van de Sociale Dienst zelf (studenten KU Leuven) of van de v.z.w. Studentenservice KHLeuven (studenten KHLeuven). In 196 gevallen werd informatie gevraagd over studiefinanciering vanwege andere instanties (bv. studiefinanciering uit Nederland, Dillemansbeurs, provinciale beurzen). In 98 gevallen werden vragen gesteld over de kostprijs van een jaar studeren en over het budget dat studenten nodig hebben. Ook over huisvesting krijgt de Sociale Dienst veel vragen, voornamelijk - en in toenemende mate - over gesubsidieerde huisvesting, waarbij aan de Sociale Dienst wordt gevraagd om te berekenen of de (meestal toekomstige) student, op basis van het gezinsinkomen, in aanmerking komt voor een kamer in een gesubsidieerde residentie en aan welke huurprijs. In totaal waren er 1.046 dergelijke dossiers. Ook over het sociaal-juridische statuut van de student worden veel vragen gesteld. Zo waren er 530 vragen over kinderbijslag, 379 vragen over fiscaliteit (ten laste blijven van de ouders, gevolgen studentenarbeid, …), 246 vragen over het sociaal statuut in het algemeen, 147 vragen over het recht op leefloon, 122 over de gevolgen voor het sociaal statuut in geval van heroriënteren of stopzetten van de studies, 110 over de rechten in de ziekteverzekering, 100 over het statuut van de schoolverlater, 92 over studeren tijdens de wachttijd of als uitkeringsgerechtigde werkloze, 58 over samenwonen, huwelijk en domicilie, 59 over kinderopvang, 56 over de onderhoudsplicht van de ouders en 51 over consumentenproblemen. Daarnaast waren er ook 293 consultaties voor psycho-sociale problemen en 112 consultaties voor conflicten thuis. 4.1.2 Studiefinanciering aan studenten van de KU Leuven De Sociale Dienst gaf 805 financiële tussenkomsten aan Belgische studenten: - 333 toelagen voor een totaal bedrag van 165.757 euro; - 46 toelagen voor psycho-medische kosten voor een totaal bedrag van 4.616 euro; - 93 leningen lange termijn voor een totaal bedrag van 133.634 euro; - 12 leningen korte termijn voor een totaal bedrag van 8.207 euro; - 321 voorschotten op de studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap voor een totaal bedrag van 291.276 euro. 32 studenten kregen een verminderde therapieprijs op het Psychotherapeutisch Centrum. Zij volgden in totaal 267 individuele therapiegesprekken bij een psycholoog aan een verminderd tarief. De Sociale Dienst betaalde voor deze studenten 2.304 euro aan het Psychotherapeutisch Centrum. 26 studenten kregen jobprioriteit. Internationale studenten komen op grond van het Decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in de Vlaamse Gemeenschap enkel in aanmerking voor niet-structurele hulp in noodsituaties, tenzij het studenten uit ontwikkelingslanden betreft die in het kader van een programma van DGOS studeren. Het Comité Studiefinanciering heeft 26 financiële tussenkomsten verleend aan internationale studenten van de KU Leuven: - 5 toelagen voor een totaal bedrag van 2.360 euro; - 11 leningen korte termijn voor een totaal bedrag van 6.686 euro; - 10 toelagen voor psycho-medische kosten voor een totaal bedrag van 2.973 euro; 10 studenten kregen jobprioriteit.
Sociale voorzieningen voor studenten
84
4.2
Juridische Dienst Studenten
De juridisch adviseur studenten geeft juridisch advies aan studenten van de KU Leuven en van de hogescholen waarmee raamovereenkomsten zijn afgesloten betreffende de sociale voorzieningen. De adviseur kan worden geconsulteerd na afspraak, via mail of na doorverwijzing door een andere dienst binnen Studentenvoorzieningen. Er wordt gespecialiseerd advies verstrekt, voornamelijk over het sociaal-juridische statuut van de student, stages en gerechtsprocedures. Dit jaar waren er 1.185 consulten. 4.3
Jobdienst
De Jobdienst is een expertisecentrum op het gebied van studentenarbeid en biedt dienstverlening aan voor jobstudenten en werkgevers. Binnen de KU Leuven fungeert de dienst als centraal aanspreekpunt voor alles wat studentenarbeid, gepresteerd binnen de eigen instelling, aanbelangt. 4.3.1 Advies en kosteloze arbeidsbemiddeling met betrekking tot studentenarbeid De Jobdienst biedt een professionele service betreffende arbeidsbemiddeling voor studentenarbeid, zowel voor de universiteit als voor de hogescholen waarmee raamakkoorden werden afgesloten. Bijkomend krijgen bijzondere doelgroepen zorg op maat. Elke student kan rekenen op een actieve jobbemiddeling, voor studenten met bijzondere noden is een intensievere jobbegeleiding voorzien. Via de volledig tweetalig (NL/E) opgebouwde Databank Studentenjobs biedt de dienst een ruim, gevarieerd en gecontroleerd aanbod van jobs aan die enkel toegankelijk zijn voor de Leuvense hogeronderwijsstudent. Jobbemiddeling vormt de eerste pijler in de dienstverlening. 9.392 studenten schreven zich in op de Jobdienst en consulteerden samen de Databank Studentenjobs 77.844 keer. 2.487 studenten vervolledigden hun individuele fiche in deze databank. De hierin opgegeven jobinteresse, beschikbaarheid en ervaring wordt gebruikt bij gerichte selecties door de Jobdienst of rechtstreeks door de werkgevers. Er registreerden zich 247 nieuwe werkgevers, hiermee zijn er nu in totaal 4.960 werkgevers opgenomen in de Databank Studentenjobs: 2.318 bedrijven, 583 KU Leuven-opdrachtgevers en 2.059 particulieren. Van de totale groep boden dit jaar 619 werkgevers samen 1.228 jobs aan, waarvoor 3.693 studenten werden gezocht. De tweede pijler in de dienstverlening van de Jobdienst wordt gevormd door de adviesverlening over het sociaal-juridische kader van de jobstudent en studentenarbeid. Hiertoe wordt de website van de Jobdienst permanent geactualiseerd en uitgebreid. Deze website telde dit jaar 43.108 unieke bezoeken. 9.630 unieke gebruikers vonden hun weg naar het Engelstalig equivalent van de website die ook dit jaar werd uitgebreid. Door deze informatie vrij aan te bieden via een website kunnen ook toekomstige studenten al beroep doen op de dienstverlening van de Jobdienst, die hiermee inspeelt op de groeiende internationalisering van het onderwijs. Veel studenten en werkgevers met bijkomende specifieke vragen winnen nadien nog persoonlijk advies in. Er werden in totaal 1.774 1-tot-1-contacten genoteerd (via mail, telefoon of persoonlijk contact tijdens het spreekuur of na afspraak): 1.011 bij studenten, 763 bij werkgevers. Aanvullend werd de Jobdienst 131 keer geconsulteerd door een ‘dienst’, vaak met een meer complexe problematiek en niet onmiddellijk te linken aan één student of één werkgever. 4.3.2 Studententewerkstelling binnen de KU Leuven De Jobdienst staat in voor het totale dossierbeheer, inclusief de loonberekening, van alle studentenarbeid gepresteerd aan de KU Leuven. De Cel Jobadministratie heeft als kerntaak te zorgen voor de volledige en tijdige dossierverwerking van alle overeenkomsten voor de tewerkstelling van jobstudenten. Men verwerkt er secuur de gegevens die dienen als basis voor Dimona- en DMFAaangifte, de maandelijkse loonberekening en voor alle andere werkgeversverplichtingen die uit deze tewerkstelling volgen. Vanuit deze cel wordt tevens de expertise geleverd voor onder meer de ontwikkelingen in SAP gerelateerd aan studentenarbeid.
Sociale voorzieningen voor studenten
85
Binnen de KU Leuven werden 184.780 werkuren gepresteerd door 1.255 verschillende jobstudenten, voor een kostprijs van 2.575.268 euro. Dit arbeidsvolume is vergelijkbaar met het werk van 107 VTE. In totaal werden 2.340 contracten opgesteld voor deze arbeid en 4.567 maandstaten verwerkt. 4.3.3 Dienstverlening aan specifieke doelgroepen De Jobdienst besteedt extra aandacht aan specifieke doelgroepen: - de internationale student: er waren dit jaar 956 internationale studenten ingeschreven, waarvan 68 hogeschoolstudenten. De restrictieve wetgeving en onvoldoende kennis van het Nederlands zorgen ervoor dat slechts 16% van het jobaanbod toegankelijk was voor deze studenten. Binnen de KU Leuven werden 196 internationale studenten tewerkgesteld als jobstudent uit 45 verschillende landen. - de sociale prioriteitsstudent: in het kader van de structurele samenwerking met de Sociale Dienst krijgen sommige studenten na onderzoek van hun dossier door het Comité Studiefinanciering jobprioriteit toegekend. De dienstverlening van de Jobdienst naar deze studenten overstijgt de zuivere jobbemiddeling en wordt gerichte jobbegeleiding. 36 KU Leuven-studenten kregen prioriteit toegekend, ten minste 22 studenten vonden één of meerdere jobs via deze actieve begeleiding, 21 ervan werden onder meer aan de KU Leuven tewerkgesteld. 4.4
Contactpunt Allochtone Studenten
4.4.1 Opvang en ondersteuning van allochtone studenten Bij de start van het academiejaar heeft het Contactpunt meer begeleidingsvragen gekregen van studenten die nood hadden aan extra ondersteuning. Tijdens het academiejaar 2010-2011 hebben 33 toekomstige studenten, 85 huidige KU Leuven studenten, 11 internationale studenten en 5 thesisstudenten beroep gedaan op het Contactpunt (gemiddeld 2 contactopnames per student). In samenwerking met LOKO werden afspraken gemaakt om allochtone studenten, die nood hadden aan een peter of meter, via de faculteitskringen verder te helpen. Tijdens het academiejaar 2010-2011 werden 8 socio-culturele activiteiten gereorganiseerd met een totaal bereik van 297 studenten. Deze activiteiten werden in nauwe samenwerking georganiseerd met twee allochtone studentenverenigingen (Dyma en TSL), LOKO en Politika. Om allochtone studenten beter te informeren over studietrainingen, ontmoetingsactiviteiten, sociaalculturele activiteiten, etc. heeft het Contactpunt alle relevante informatie twee keer in een nieuwsbrief gebundeld en gemaild naar een eigen bestand van geïnteresseerde allochtone studenten. 4.4.2 Activiteiten gericht op KU Leuven personeel De medewerkers van de dienst Studentenvoorzieningen komen vaak in contact met een multicultureel publiek. Het contact met studenten met een zeer diverse culturele achtergrond verloopt niet altijd even vlot, brengt heel wat vragen met zich mee en soms ook wat communicatiestoornissen. Er werd een opleiding uitgewerkt die ingaat op de ontwikkeling van interculturele vaardigheden van de deelnemers. Dit initiatief werd ontwikkeld in een samenwerkingsverband tussen het Contactpunt Allochtone Studenten, de dienst Diversiteitsbeleid, de Personeelsdienst en de International Admissions and Mobility Unit. In het totaal hebben 39 personeelsleden zich ingeschreven voor deze training. Het Psychotherapeutisch Centrum (PTC) heeft een aparte vorming gekregen waarbij de focus lag op ‘interculturele hulpverlening’. Inhoudelijk lag het hoofdaccent op de ontwikkeling van intercultureel bewustzijn. In het totaal waren 17 personeelsleden van het PTC aanwezig. 4.4.3 Beleidsmatig werk Voor het academiejaar 2010-2011 werden o.a. volgende dossiers opgevolgd: - Actieplan Werkgroep Interculturaliteit ‘Oog voor Talent, 2010-2014’;
Sociale voorzieningen voor studenten
86
-
5
Werkgroep ‘faciliteiten o.b.v. religie en/of levensbeschouwing’: het Contactpunt heeft een overzicht gemaakt van alle vragen van studenten die er tot op heden gesteld werden voor het verlenen van (onderwijs)faciliteiten rond religie. Medisch en Psychotherapeutisch Centrum voor Studenten (MPTC)
Het Medisch en Psychotherapeutisch Centrum voor studenten (MPTC) verenigt het Psychotherapeutisch Centrum (PTC) en het Medisch Centrum (MC) in een multidisciplinair gezondheidscentrum voor studenten. Het MPTC werkt studentgericht en laagdrempelig. Mede door een efficiënt werkend, klantvriendelijk onthaal en ruime openingsuren is het centrum goed toegankelijk voor studenten. Het MPTC werkt preventief waar mogelijk. Gezondheidsvoorlichting en psycho-educatie zijn deeltaken in de dienstverlening. MPTC heeft een adviesfunctie naar andere diensten toe betreffende fysieke en mentale gezondheidsthema’s en neemt naar het beleid toe een signaalfunctie op betreffende deze thema’s in de studentenpopulatie. MPTC is een erkend opleidingscentrum voor huisartsen, psychotherapeuten en psychiaters in opleiding. Stafleden van MPTC vormen, samen met externe experten, de medische adviesgroep in het kader van vragen van studenten voor redelijke aanpassingen of uitzonderingen gebaseerd op medische redenen. Het MPTC is toegankelijk voor studenten van KU Leuven, Groep T, Lemmens en Vlerick en werkt in het kader van de integratie mee aan kennisdeling en synergie ten bate van dienstverlening aan studenten. De cijfergegevens die we geven hebben betrekking op het academiejaar 2010-2011 (en niet op het kalenderjaar 2011). 5.1
Onthaal
Het onthaal van het Medisch Centrum en het Psychotherapeutisch Centrum draagt door de ruime openingsuren en de klantvriendelijke werking bij tot een laagdrempelige en toegankelijke dienstverlening. Onze secretariaatsmedewerkers (3 VTE) voorzien in het onthaal en de administratieve ondersteuning van beide teams. 5.2
Medisch Centrum (MC)
Het Medisch Centrum voor studenten is een laagdrempelige eerstelijnsdienst voor studenten van KU Leuven, Groep T, Vlerick en het Lemmensinstituut. In deze curatieve eerstelijnsgezondheidszorg hebben de artsen ruime ervaring met de specifieke gezondheidsproblemen van jongvolwassenen en kunnen deze kaderen in hun onderwijssituatie. Daarnaast hebben ze ook veel ervaring met internationale studenten. Voor hen en hun gezinsleden zijn onze huisartsen de coördinator voor gezondheidszorg hier in België. De tweede kerntaak van het Medisch Centrum betreft de preventieve gezondheidszorg, vooral voor eerstejaarsstudenten in het EersteJaarsOnderzoek (EJO). Hierbij worden eerstejaars generatiestudenten, studenten die zich voor het eerst inschrijven voor hoger onderwijs in de leeftijdscategorie 17-18 jaar, uitgenodigd voor een bio-psychosociale screening. Op deze manier houden wij een vinger aan de pols op vlak van gezondheid in de populatie nieuw startende studenten aan onze instelling. Daarnaast verlenen de artsen gezondheidsvoorlichting en -opvoeding op maat van studenten. Het MC is coördinator van en permanent bereikbaar voor eerste opvang bij schokkende gebeurtenissen op de campus. MC in cijfers academiejaar 2010-2011 Het MC is 3,2 VTE artsen (2,4 voor MC en 0,8 voor EJO), 2 voltijds huisartsen in opleiding (HAIO’s) en 0,5 VTE jobarts voor EJO gedurende 6 maanden sterk.
Sociale voorzieningen voor studenten
87
Curatieve eerstelijnsgezondheidszorg: - 12.551 diagnoses tijdens 11.214 raadplegingen en huisbezoeken bij 5.482 studenten, waarvan 50% nieuw geopende dossiers; - 60 supervisie/intervisiemomenten. We stellen net als vorig academiejaar een stijging van het aantal raadplegingen vast, doch met 4% is de stijging minder uitgesproken dan de voorgaande jaren. De groep internationale studenten blijven ongeveer een derde van ons cliënteel uitmaken (31%). Vooral studenten van KU Leuven (89%) komen op raadpleging in het MC, voor 51% afkomstig uit de Groep Humane Wetenschappen, voor 26% uit Wetenschap & Technologie en voor 23% uit Biomedische Wetenschappen. De andere studenten komen uit Groep T (3%), het Lemmensinstituut (1%) en de Vlerick Management school (0,7%). We zagen 43,5% bachelors, 38,5% masterstudenten en 15% doctoraatsstudenten. Meisjes consulteren vaker dan jongens (60% versus 40%). De belangrijkste redenen voor een consultatie zijn: contraceptie, SOA en gynaecologie (21,5%), virale infecties (16%), orthopedie en trauma (12%), psychische problemen (5%) en dermatologie (9%). Preventieve gezondheidszorg: - 2.395 onderzoeken in het kader van het eerstejaarsonderzoek (EJO); - 600 griepvaccins; - 6,5% van de huisartsconsultaties waren om preventieve redenen, bv. vaccinaties. Er kwamen 2.395 studenten (49,8% van de uitgenodigde generatiestudenten) naar het Eerstejaarsonderzoek (EJO). Het nakijken van vaccinatiegegevens maakt deel uit van het EJO; ontbrekende vaccins worden toegediend en bij twijfel wordt vaccinnet geraadpleegd en zo nodig contact opgenomen met het CLB. Zo zien we dat voor tetanus 58,6% in orde is bij aanmelding op EJO tegenover 82,0% na het EJO. Voor bof bij jongens: 61,7% is in orde bij aanmelding op EJO tegenover 87,1% na het EJO. Voor rubella bij meisjes: 59,3% is in orde bij aanmelding op EJO, 84,9% na EJO. Voor hepatitis B: 54,7% is in orde bij aanmelding op EJO tegenover 86,0% na het EJO. Lichamelijke klachten worden door 27,8% van de studenten op het EJO vermeld. Allergie (22,5%) en rugklachten (10,3%) zijn vaak vermelde problemen. In het verleden polsten we naar ‘huidige’ (op moment van EJO) psychische klachten, doch de laatste jaren peilen we naar de aanwezigheid van psychische klachten momenteel en/of in het verleden. Op deze manier bevraagd vermelden 32,4% van de studenten psychische klachten. Slaapstoornissen (16,9%), familiale of relationele problemen (11,2%) en faalangst (3,8%) worden het vaakst vermeld. 2,2% van de studenten maakt(e) een depressie door en bij 3,0% waren er wel eens zelfmoordgedachten. Reeds 8,2% van de studenten consulteerde al ooit een psycholoog of psychiater. De cijfers voor wat betreft psychische klachten liggen iets lager dan die van het vorig academiejaar. Hierbij is de lagere opkomst voor het EJO een mogelijke verklarende factor. Hypothese hierbij is dat studenten met psychische klachten of problemen minder geneigd zijn in te gaan op de uitnodiging voor het EJO. 42,3% van de studenten is seksueel actief en 93,7% vindt dat hij of zij voldoende kennis heeft over SOA’s. 68,9% van de meisjes gebruikt een hormonale anticonceptiemethode. Bij 52% is het effectief als anticonceptie. Andere redenen zijn voornamelijk menstruatieproblemen en acné. Van de meisjesstudenten heeft 29,1% ondergewicht (BMI < 20) en bij 5,3% noteren wij een BMI lager dan 18. 10% van de meisjes heeft overgewicht (BMI > 25). Van de jongens heeft 26,6% ondergewicht (BMI < 20), waarbij 5,9% een BMI heeft van < 18. 11,2% van de jongens heeft overgewicht (BMI > 25). Het rookgedrag is bij de meisjes licht gedaald en voor beide groepen is het rookgedrag laag in vergelijking met leeftijdsgenoten op populatieniveau. 12% van de jongens rookt (5,5% gelegenheidsrokers, 6,5% echte rokers). 7,3% van de meisjes rookt (3,8% gelegenheidsrooksters, 3,5% echte rooksters). 16% van de jongens experimenteerde ooit met cannabis en 1,7% gebruikt regelmatig. Bij de meisjes experimenteerde 7,2% ooit en gebruikt 0,7% regelmatig cannabis. Dit is een afname in vergelijking met vorig jaar, zeker voor wat het experimenteren met cannabis betreft.
Sociale voorzieningen voor studenten
88
5.3
Psychotherapeutisch Centrum (PTC)
Op het Psychotherapeutisch Centrum (PTC) kunnen studenten van KU Leuven, Groep T, Vlerick en het Lemmensinstituut terecht voor ambulante psychologische en psychiatrische behandeling. Wij willen in de doelgroep studerende jongvolwassenen snelle detectie en vroege interventie kunnen bieden bij psychische klachten en stoornissen teneinde erger te voorkomen en talenten zo optimaal mogelijk te helpen ontplooien. Er worden naast individuele consultaties, psychotherapie en farmacotherapie ook tal van groepstrainingen en -behandelingen georganiseerd. Deze groepen gaan meestal in de avonduren door. Onze personeelsbezetting voor het academiejaar 2010-2011 bestaat uit: het diensthoofd MPTC 0,8 VTE; 6,1 VTE psychologen-psychotherapeuten; 0,8 VTE psychiaters-psychotherapeuten en een psychiater in zelfstandig statuut (2 dagen per week). Daarnaast hadden we 1 assistent-psychiater en 10 psychotherapeuten in opleiding. Deze begeleiden gedurende ongeveer 5 uur per week cliënten en krijgen hiervoor supervisie van een staflid uit de eigen therapieopleiding PTC in cijfers academiejaar 2010-2011 -
-
-
er waren 875 nieuw geopende dossiers; er werden 384 doorlopende behandelingen geregistreerd. Hierbij gaat het om begeleidingen die vorig academiejaar werden opgestart en dit academiejaar verder liepen omwille van de ernst van de problematiek; therapeutische activiteiten: 6.103 individuele contacten en 1.618 groepstherapeutische contacten; er werden ongeveer 1.100 contacten met de cliënt per mail of telefoon geregistreerd; contacten met derden: 400 geregistreerde contacten. Hierbij gaat het om overleg over de begeleiding van een student met een andere studentendienst, de onderwijsinstantie, een externe hulpverlener of andere externe contactpersoon; supervisie/intervisie: 168 geregistreerde momenten. Hierbij gaat het om interne en externe supervisie en intervisie. Supervisie/intervisie maakt, naast vorming en opleiding, deel uit van de zorg voor de beroepsbekwaamheid van de teamleden.
Het aantal nieuw geopende dossiers is gedaald in vergelijking met vorig academiejaar (875 tegenover 977 vorig academiejaar) alhoewel er meer intakes gebeurden (1.208 in vergelijking met 1.051 vorig academiejaar). Deze daling is voor een groot deel te verklaren doordat de stresstraining, een laagdrempelig psycho-educatief aanbod waarvoor studenten zich zonder voorafgaande intake konden inschrijven, dit academiejaar niet doorging. Daarnaast spelen tekorten in bestaffing wellicht een rol in deze afname. Het aantal individuele therapeutische contacten daalde, van 3.343 vorig academiejaar naar 3.094 dit jaar. PTC biedt individuele psychotherapie aan vanuit verschillende therapeutische werkkaders. Zo kan optimaal aangesloten worden bij de verschillende hulpvragen van cliënten. Een individuele begeleiding duurt kort als dat kan en kan langdurig geboden worden wanneer dat nodig is. Gemiddeld consulteert een student in individuele begeleiding 7 keer (mediaan). Het PTC koos ook dit jaar voor een sterk gedifferentieerd aanbod. Naast de individuele begeleidingen werden diverse groepsbehandelingen georganiseerd. Er zijn groepsprogramma’s gericht op studiegebonden psychische problemen (faalangst, procrastinatietraining) en groepsbehandelingen voor algemene psychische problemen (sociale vaardigheidstraining, groepstherapie, groepsbehandeling eetstoornissen, training stressbeheersing, mindfulnesstraining). Dit academiejaar werden er 23 verschillende groepen ingericht met in het totaal 232 groepssessies. Van de 1.259 studenten die consulteerden in het PTC, volgden er 216 een groepsprogramma. Het aantal groepstherapeutische contacten daalde van 2.200 vorig academiejaar naar 1.618 in 2010-2011. In deze contacten zijn een aantal verschuivingen merkbaar: de stresstraining ging niet door (354 contacten in 2009-2010), maar er waren ook opvallend minder deelnemers aan de faalangstgroepen. Daartegenover namen meer studenten deel aan de gesloten groepstherapie, aan de sociale vaardigheidsgroep en aan de training mindfulness. Het ‘open groepstherapie’ aanbod werd verder gezet en uitgewerkt. In tegenstelling tot andere groepsprogramma’s die enkel tijdens de lesweken lopen, is de ‘open groep’ een aanbod dat ook
Sociale voorzieningen voor studenten
89
doorgaat tijdens lesvrije weken en vakantieperiodes. Bedoeling is om jaarrond een laagdrempelig groepsaanbod te kunnen aanbieden. De expertgroep ‘faalangst en uitstelgedrag de baas’ werd opnieuw opgestart. Nadat studenten de faalangsttraining, uitstelgroep of combi-training doorlopen hebben, stellen we de expertgroep voor als aanbod. Studenten kunnen vrijblijvend deelnemen, dienen met andere woorden vooraf aan- of afwezigheid niet te melden. Bedoeling is de faalangst en het uitstelgedrag verder onder de loep te nemen en te verfijnen. Op basis van de analyse van overgebleven klachten, kunnen ze het arsenaal aan vaardigheden verder uitbouwen. De ervaring leert ons dat net het blijvend terugblikken op prestatiesituaties verandering met zich meebrengt. Ook de groepsbehandeling voor studenten met eetproblemen werd opnieuw opgestart onder de naam ‘mindful eten’. Mindful eten is een groepsprogramma dat studenten helpt meer bewuste keuzes te maken in eet- en leefpatroon. Daarnaast richt de groep zich ook op het leren accepteren van zichzelf. 92% van de consulterende studenten is afkomstig van de KU Leuven. 4% van ons cliënteel zijn studenten van Groep T, 2% komt van het Lemmensinstituut. Vrouwen (68%) consulteren meer dan mannen (32%). 88% van de studenten die in PTC consulteerden hebben de Belgische nationaliteit. De belangrijkste aanmeldingsklachten waren ook dit jaar studiegerelateerde problemen (faalangst, uitstelgedrag, concentratieproblemen), depressieve stemming, angstklachten, problemen met het omgaan met stress en relationele problemen met ouders of partner. 21% van de studenten die op intake kwamen heeft ouders met psychiatrische of ernstige psychische problemen (de zogenaamde KOPP-kinderen) en 13% heeft een broer of zus met psychiatrische problemen. Deze cijfers zijn wellicht nog een onderschatting van de feitelijkheid. Deze problematiek komt immers niet steeds even duidelijk van bij het eerste gesprek aan de oppervlakte. Net als voorgaande jaren zien we dat studenten die eerder al psychische problemen vertoonden sterk vertegenwoordigd zijn in onze populatie. Eén derde van onze cliënten deed voordien al beroep op ambulante hulpverlening voor psychische problemen en 6% van onze cliënten werd omwille van psychische problemen al gehospitaliseerd.
Sociale voorzieningen voor studenten
90
DE RESULTATENREKENING VAN DE KU LEUVEN 1
Inleiding
Conform het universitair boekhoudbesluit van 21 december 2007 zijn de universiteiten gehouden om een financiële administratie te voeren die een volwaardige bedrijfseconomische view geeft op de financiële data, op basis van opbrengsten en kosten. Tevens moet de jaarrekening, aanvullend op de controles door het Rekenhof, de regeringscommissaris en de inspecteur van Financiën, geattesteerd worden door een bedrijfsrevisor. De jaarrekening 2011 die door de Raad van Bestuur van de universiteit werd goedgekeurd op 29 mei 2012 en waarvan de belangrijkste staten hierna kort worden besproken, werd opgesteld overeenkomstig dit regelgevend kader en kreeg van de bedrijfsrevisor een goedkeurende verklaring zonder voorbehoud. 2
Bespreking van de resultaten 2011
2.1
Bedrijfsopbrengsten
In 2011 heeft de KU Leuven bedrijfsopbrengsten gerealiseerd voor €720,6 miljoen, een stijging met 19,5 miljoen of 2,8% ten opzichte van 2010. Van dit totaalbedrag hebben €672,9 miljoen of 93,4% betrekking op onderwijs, onderzoek en dienstverlening, -€10,1 miljoen (opbrengst met negatief teken) of -1,4% op waardewijzigingen op projecten in uitvoering, €9,2 miljoen of 1,3% op giften, schenkingen en legaten en €48,5 miljoen of 6,7% op andere bedrijfsopbrengsten (o.a. recuperaties kosten van derden en huuropbrengsten niet-sociale sector). Binnen de opbrengsten verbonden aan onderwijs, onderzoek en dienstverlening kan een verder onderscheid worden gemaakt naar de verschillende geldstromen. ste
De 1 geldstroom betreft hoofdzakelijk de werkingsuitkeringen conform het decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen d.d. 14 maart 2008 voor €268,7 miljoen, de investeringstoelage €11,2 miljoen en de sociale toelage €5,3 miljoen. Aanvullend ontvangt de universiteit jaarlijks een uitkering van DGD (Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking; voorheen DGOS) om de opleidingskosten te financieren van studenten uit landen in ontwikkeling, in 2011 €1,7 miljoen. de
De 2 geldstroom heeft betrekking op de overheidsbijdragen voor fundamenteel basisonderzoek. De belangrijkste componenten hierin zijn de BOF-middelen (€60,5 miljoen), projectfinanciering van het FWO (€45,3 miljoen), de middelen voor de Interuniversitaire attractiepolen (IUAP voor €5,8 miljoen) en bench fees in het kader van specialisatiebeurzen van IWT (€1,0 miljoen). De overheidsbijdragen ontvangen binnen het toegepast wetenschappelijk onderzoek (zowel van de nationale als internationale overheden) worden onder de 3 geldstroom gecatalogeerd en bedragen €108,9 miljoen. de
De 4 geldstroom betreft contractonderzoek dienstverlening voor €114,8 miljoen.
met
de
privé-sector
en
wetenschappelijke
De andere opbrengsten verbonden aan onderwijs, onderzoek en dienstverlening bedragen €49,7 miljoen en betreffen hoofdzakelijk reguliere en andere inschrijvingsgelden (€22,7 miljoen), huuropbrengsten van de sociale sector (€7,0 miljoen), onderwijstoelagen (€8,5 miljoen vervat in code 7045), de opbrengsten in het kader van de Economische herstelwet d.d. 27 maart 2009 (B.S. 07.04.2009/€3,5 miljoen vervat in code 7045), aanrekeningen in het kader van de uitbouw van gezamenlijke informaticasystemen m.b.t. onderwijs, onderzoek en dienstverlening voor de associatie (€2,1 miljoen onder code 7045) en de verkoop van proefdieren (€1,4 miljoen onder code 7045). De afname met €14,0 miljoen onder rubriek A.5.6 Andere betreft voornamelijk de daling van de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van wetenschappelijke medewerkers ter stimulering door de Belgische overheid van het wetenschappelijk onderzoek, door een gewijzigde boekingspraktijk in de bedrijfseconomische view. Tijdens 2011 werden voor de eerste maal, conform het boekhoudkundig overeenstemmingsprincipe, de betreffende ingehouden bedrijfsvoorheffingen die
Resultatenrekening
91
nog niet waren uitgegeven op de programmafinanciering, via de overlopende rekeningen van het passief overgedragen naar het volgende boekjaar. 2.2
Bedrijfskosten
De bedrijfskosten bedragen in 2011 €677,9 miljoen en nemen toe met €12,7 miljoen of 1,9% in vergelijking met 2010. Gedetailleerd naar kostensoorten zien de bedrijfskosten er als volgt uit:
-
aankoop goederen diensten en diverse goederen bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen afschrijvingen waardeverminderingen op voorraden en handelsvorderingen voorzieningen voor risico’s en kosten andere bedrijfskosten Totaal
Miljoenen € 14,4 176,2
% 2,1% 26,0%
445,6 35,7
65,7% 5,3%
0,0 -3,3 9,3 677,9
0,0% -0,5% 1,4% 100,0%
De €12,7 miljoen toename versus 2010 is de resultante van verschillende bewegingen die mekaar deels compenseren. De aankopen van goederen nemen in 2011 toe met €0,7 miljoen of 4,9% t.o.v. 2010 vooral als gevolg van hogere niet-geactiveerde investeringsuitgaven. De diensten en diverse goederen nemen in 2011 toe met €8,0 miljoen of 4,7% t.o.v. 2010. Belangrijkste stijgingen: hogere te ontvangen facturen UZ Leuven (+€2,7 miljoen), nutsvoorzieningen (+€2,1 miljoen), bursalen niet (volledig) onderworpen aan RSZ (+€1,5 miljoen) en kosten m.b.t. roerende goederen zoals o.a. klein onderhoud en herstelling van uitrusting, huurkosten m.b.t. informatica (+€1,3 miljoen), … De bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen stijgen in 2011 met €24,3 miljoen of 5,8%: - €10,4 miljoen of 2,5% van de toename is het gevolg van het doorwerken van de indexsprong van oktober 2010 en de nieuwe indexering van juni 2011, die niet volledig gecompenseerd werden aan de opbrengstenzijde; - €5,4 miljoen of 1,3% betreft de eenmalige kost van de overgang van staats- naar privévakantiegeld voor bepaalde statuten; - €4,0 miljoen of 0,9% is het gevolg van hogere kosten voor uitvindersaandelen en bijwedden; - €3,3 miljoen of 0,8% wordt verklaard door een VTE-toename met 63,97 eenheden, van 6.863,17 in 1 2010 tot 6.927,14 in 2011; - €2,7 miljoen of 0,6% betreft wijzigingen in de mix van het personeelsbestand, als gevolg van de inen uitstroom van medewerkers, tredeverhogingen en promoties; - €0,9 miljoen of 0,2% betreft de invoering van de hospitalisatieverzekering voor alle statuten en de overlijdensverzekering voor jonge ZAP-leden; - deze stijgingen worden voor €2,4 miljoen of 0,5% gecompenseerd door o.a. een minkost op RSZ (de cijfers 2010 waren opgehoogd door een herziening) en een daling van overige niet-VTE gerelateerde personeelskosten. De stijging van het aantal VTE (+63,97 eenheden) situeert zich voornamelijk binnen de bursalen onderworpen aan RSZ (+27,64 VTE), het ATP (+43,38 VTE) en het contractueel ATP (+3,20 VTE). Ze wordt gecompenseerd door kleine dalingen in het AAP en het contractueel AP. De afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa bedragen in 2011 €35,7 miljoen en worden geboekt conform de waarderingsregels. Ze nemen toe met €4,9 miljoen t.o.v. 2010 ingevolge toegenomen investeringen zoals voorzien binnen het Vijfjarenplan van het Fonds onroerende investeringen (FOI) en van het Fonds onroerende 1
Noteer dat deze VTE-cijfers uitsluitend betrekking hebben op verbruiks-VTE voor bezoldigde personeelsleden.
Resultatenrekening
92
investeringen - Patrimonium (FOIP), de inhuizing van Gasthuisberg Onderwijs en Navorsing 4 en de ingebruikname van studentenresidentie De Vesten. De voorzieningen voor risico’s en kosten bedragen in 2011 -€3,3 miljoen (kosten met een negatief teken) en nemen af met €25,0 miljoen: - vorig jaar werd de voorziening voor polis 53003065 (groepsverzekering met te bereiken doel voor ATP-medewerkers) verhoogd met €14,2 miljoen ingevolge bijgestelde berekeningshypothesen na advies van een extern bureau. Dit jaar wordt een terugname van €1,8 miljoen geregistreerd. Vandaar de daling van de kost 2011 versus 2010 (-€16,0 miljoen); - tijdens 2010 werd voor de eerste maal een voorziening aangelegd voor de verwachte projectuitgaven in het kader van de integratie (€7,1 miljoen). In 2011 is er een toevoeging aan de voorziening geboekt van €3,0 miljoen (effect op de kosten 2011 versus 2010: -€4,1 miljoen); - einde 2009 stond op balans een voorziening van €4,7 miljoen ingeschreven voor de regularisatie van privévakantiegeld voor een aantal personeelsstatuten. In het boekjaar 2010 werd een terugname geregistreerd van €0,9 miljoen. Vanaf 2011 wordt het betreffende vakantiegeld aangelegd in de loonmotor, waardoor de resterende voorziening (€3,8 miljoen op balans) volledig kan worden teruggenomen (impact op de kosten 2011 versus 2010: -€2,9 miljoen); - de voorziening voor uitvindersaandelen neemt in 2011 af met €2,1 miljoen, terwijl deze in 2010 een kleine stijging van €0,2 miljoen kende (impact op de kosten 2011 versus 2010: -€2,3 miljoen); - de overige wijzigingen compenseren elkaar grotendeels (meerkosten 2011 versus 2010: +€0,3 miljoen). De overige bedrijfskosten blijven vrij stabiel t.o.v. 2010: - de waardeverminderingen op voorraden en handelsvorderingen nemen af met €0,6 miljoen; - de andere bedrijfskosten nemen toe met €0,4 miljoen. 3
Financiële opbrengsten en kosten
De financiële opbrengsten bedragen €29,0 miljoen en nemen toe met €1,8 miljoen of 6,7% t.o.v. 2010. De financiële opbrengsten 2011 betreffen hoofdzakelijk: - interesten op obligaties, schatkistcertificaten en termijnrekeningen voor €17,9 miljoen; - gerealiseerde meerwaarden op verkoop geldbeleggingen voor €9,7 miljoen; - gerealiseerde positieve wisselkoersresultaten voor €0,5 miljoen; - interesten op liquide middelen voor €0,4 miljoen; - inbrengen in natura in spin-offs voor €0,3 miljoen. De financiële kosten bedragen €7,6 miljoen en betreffen hoofdzakelijk: - waardeverminderingen op geldbeleggingen voor €5,1 miljoen; - gerealiseerde minderwaarden voor €1,6 miljoen; - gerealiseerde negatieve wisselkoersresultaten voor €0,6 miljoen. 4
Uitzonderlijke opbrengsten en kosten
De uitzonderlijke opbrengsten bedragen in 2011 €1,7 miljoen en betreffen: - €0,7 miljoen terugname van waardeverminderingen op financiële vaste activa (code 761); - €0,4 miljoen uitzonderlijk resultaat door de stopzetting in 2011 van de erfpacht betreffende het Guido Gezelle huis (code 764/9); - €0,6 miljoen opbrengsten ingevolge een fiscale schuld die is komen te vervallen (code 764/9). Er werden in 2011 €2,2 miljoen uitzonderlijke kosten geboekt voor: - de afwaardering van participaties in financiële vaste activa (€2,1 miljoen); - uitzonderlijke afschrijvingen op uitrusting (€0,1 miljoen). 5
Inkomende en uitgaande verrekeningen en overschrijvingen tussen afdelingen
Inkomende en uitgaande verrekeningen en overschrijvingen betreffen interne KU Leuven-transacties die elkaar op instellingsniveau compenseren.
Resultatenrekening
93
6
Overschot (tekort) van het boekjaar
Zoals blijkt uit de tabel ‘Resultatenrekening 2011 versus 2010 – totaalbeeld KU Leuven verbijzonderd naar de afdelingen’ boekt de KU Leuven in 2011 in de bedrijfseconomische view een overschot van het boekjaar van €63,6 miljoen versus €58,9 miljoen in 2010. Het totaalresultaat in de cash view daalt met €27,5 miljoen tegenover 2010 terwijl het resultaat in de Bedrijfseconomische afdeling VIII toeneemt met €32,3 miljoen. De dalers in de cashview zijn: - afdeling I Werking (-€5,7 miljoen) ingevolge het gestegen kostenpeil ten opzichte van de opbrengsten verkregen uit de werkingstoelage; - afdeling II Investeringen (-€7,4 miljoen) en afdeling V Patrimonium (-€22,9 miljoen) door belangrijke investeringsuitgaven overeenkomstig het Vijfjarenplan onroerende investeringen; - afdeling III Sociale voorzieningen voor studenten (-€0,4 miljoen) ingevolge hogere personeelskosten en uitgaande verrekeningen; - afdeling VI Voor orde (-€5,5 miljoen) door toegenomen doorstortingen aan derden. Tegenover deze dalers staan: - een toename van het resultaat in afdeling IV.1 Bijzonder Onderzoeksfonds (+€4,7 miljoen) ingevolge het niet doortrekken in 2011 van de besparingsmaatregelen 2010 op Vlaams niveau; - een toename van het resultaat in afdeling IV.2 Andere onderzoeksfondsen (+€9,8 miljoen) door gestegen onderzoeksinkomsten. De toename van het resultaat binnen afdeling VIII (+€32,2 miljoen) wordt vooral verklaard door: - de toevoegingen/terugnemingen aan de voorzieningen (zowel nieuwe als bestaande) in de loop van het boekjaar; in 2010 bedroegen de toevoegingen netto €21,7 miljoen, in 2011 werden netto €3,3 miljoen voorzieningen teruggenomen; zodoende daalden de betreffende kosten met €25,0 miljoen; - de toename met €23,2 miljoen van de kost met een negatief teken m.b.t. aankopen van goederen, van -€57,7 miljoen in 2010 naar -€80,9 miljoen in 2011; deze toename is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de toegenomen investeringen die via afdeling VIII uit resultaat worden gehaald en op de balans geplaatst (effect: +€23,2 miljoen). Deze beide ontwikkelingen worden gedeeltelijk (voor €16,0 miljoen) gecompenseerd door hogere overgedragen opbrengsten naar een volgend boekjaar. Tijdens 2011 werden zoals eerder aangehaald voor de eerste maal, conform het boekhoudkundig overeenstemmingsprincipe, de ingehouden bedrijfsvoorheffingen op de bezoldigingen van wetenschappelijke medewerkers ter stimulering van het wetenschappelijk onderzoek en die nog niet waren uitgegeven op de programmafinanciering, via de overlopende rekeningen van het passief, overgedragen naar het volgende boekjaar (voor een bedrag van €15,7 miljoen). Het globaal overschot van het boekjaar 2011 in de bedrijfseconomische view (€63,6 miljoen) draagt bij tot een aangroei van het eigen vermogen van €1.004 miljoen op 31 december 2010 tot €1.068 miljoen 2 einde 2011. Zie ook topic 2.1 Eigen vermogen onder de bespreking van ‘De balans van de KU Leuven’. Bij de interpretatie van dit resultaat en van de evolutie van het eigen vermogen moet uitermate grote voorzichtigheid worden aan de dag gelegd. De overschotten van het boekjaar en het eigen vermogen vertegenwoordigen immers geen vrije beleidsruimte voor het universiteitsbestuur. Via eerder genomen punctuele beslissingen en de engagementen aangegaan tegenover een veelheid aan opdrachtgevers en projectfinanciers zijn deze middelen reeds bestemd.
2
Noteer dat het eigen vermogen in 2010 en 2011 kapitaalsubsidies bevat ter waarde van respectievelijk €1,2 en €1,3 miljoen m.b.t. het pand De Kabouterberg en de nieuwbouw Babyhome.
Resultatenrekening
94
Resultatenrekening 2011 – bedrijfseconomische view – totaalbeeld KU Leuven (1/2)
(in euro) I. Bedrijfsopbrengsten (+) A. Opbrengsten verbonden aan onderwijs, onderzoek en dienstverlening A.1. Overheidstoelagen en subsidies - basisfinanciering (1ste geldstroom) A.1.1. Werkingsuitkeringen A.1.2. Uitkeringen DGD A.1.3. Investeringsuitkeringen A.1.4. Sociale toelagen A.1.5. Andere overheidstoelagen en subsidies A.2. Overheidsbijdrage fundamenteel basisonderzoek (2de geldstroom) A.2.1. BOF A.2.2. IUAP A.2.3. FWO A.2.4. IWT: bench fee (specialisatiebeurzen) A.3. Overheidsbijdragen toegepast wetenschappelijk onderzoek (3de geldstroom) A.3.1. Federale overheid excl. IUAP A.3.2. Vlaamse gemeenschap A.3.2.1. Ministerie Vlaamse Gemeenschap A.3.2.2. IWT A.3.2.3. IOF A.3.2.4. Andere Vlaamse intermediaire organisaties A.3.2.5. Andere bijdragen Vlaamse gemeenschap A.3.3. Steden en provincies A.3.4. Internationale organen A.3.4.1. Europese Unie A.3.4.2. Internationale instellingen A.3.4.3. Andere buitenlandse overheden A.3.5. Andere overheidsbijdragen toegepast wetenschappelijk onderzoek A.4. Contractonderzoek met de privé - sector en wetenschappelijke dienstverlening (4de geldstroom) A.4.1. Contractonderzoek met de privé - sector A.4.1.1 Contractonderzoek - non profit organisaties A.4.1.2 Contractonderzoek - vennootschappen A.4.1.2.1. Contractonderzoek vennootschappen A.4.1.2.2. Contractonderzoek vennootschappen - klinische trials - pre klinisch A.4.1.2.3. Contractonderzoek vennootschappen - klinische trials - fase I & II A.4.1.2.4. Contractonderzoek vennootschappen - klinische trials - fase III en IV A.4.2. Contractonderzoek met de privé - sector met overheidssteun A.4.3. Wetenschappelijke dienstverlening (zonder contract) A.4.4. Valorisatie onderzoeksresultaten A.5. Andere opbrengsten verbonden aan onderwijs, onderzoek en dienstverlening A.5.1. Reguliere inschrijvingsgelden A.5.2. Andere inschrijvingsgelden A.5.3. Huuropbrengsten sociale sector A.5.4. Opbrengsten studentenrestaurants A.5.5. Opbrengsten boeken en cursussen A.5.6. Andere B. Waardewijziging projecten in uitvoering C. Geproduceerde vaste activa D. Giften, schenkingen en legaten E. Andere bedrijfsopbrengsten II. Bedrijfskosten (-) A. Aankoop goederen B. Diensten en diverse goederen C. Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (toelichting XI, A2) C.1. ZAP C.2. AAP/BAP C.3. ATP C.4. Gastprofessoren C.5. Contractueel AP C.6. Contractueel ATP C.7. Bursalen onderworpen aan RSZ D. Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa
codes
Boekjaar 2010
E. Waardeverminderingen op voorraden en handelsvorderingen (toevoegingen +, terugnemingen -) (toelichting XI, B)
631/3
720.631.780 672.914.059 286.845.080 268.684.796 1.668.440 11.215.000 5.276.845 0 112.623.473 60.467.727 5.828.981 45.322.575 1.004.190 108.913.024 9.166.940 63.293.600 13.019.194 27.535.915 7.844.500 8.148.239 6.745.752 325.875 36.126.609 31.843.263 3.739.034 544.312 0 114.813.856 41.400.734 20.752.734 20.648.000 18.482.831 0 2.097.603 67.566 9.880.797 3.490.638 60.041.688 49.718.625 16.598.941 6.048.052 7.039.896 0 189.387 19.842.350 -10.048.495 0 9.230.502 48.535.714 677.897.267 14.354.715 176.241.783 445.644.702 116.032.015 112.274.981 155.332.452 1.821.499 641.611 2.640.928 56.901.215 35.744.999 -30.356
F. Voorzieningen voor risico's en kosten (toevoegingen +, bestedingen en terugnemingen -) (toelichting XI, A3 en C)
634/9
-3.313.938
21.663.374,44
G. Andere bedrijfskosten III. Bedrijfsoverschot (bedrijfstekort)
640/9 70/64
9.255.362 42.734.513
8.884.619,27 35.925.361
Resultatenrekening
70/74 70 700 7000 7001 7002 7003 7004 701 7010 7011 7012 7013 702 7020 7021 70210 70211 70212 70213 70214 7022 7023 70230 70231 70232 7024 703 7030 70300 70301 703010 703011 703012 703013 7031 7032 7033 704 7040 7041 7042 7043 7044 7045 71 72 73 74 60/64 60 61 62 620 621 622 623 624 625 626 630
Boekjaar 2011
701.104.528 648.134.240 279.116.672 261.434.102 1.365.386 11.215.000 5.102.184 0 105.567.886 54.954.870 5.810.715 43.608.140 1.194.161 99.680.248 10.660.260 56.777.342 15.563.805 21.154.436 7.329.400 7.959.092 4.770.608 431.895 31.652.085 28.213.336 3.072.060 366.689 158.667 101.222.481 36.830.940 16.916.306 19.914.634 16.442.459 0 3.472.175 0 8.165.178 3.504.992 52.721.371 62.546.952 15.548.947 6.554.348 6.388.885 0 234.942 33.819.830 -2.261.856 0 9.518.740 45.713.404 665.179.167 13.681.155 168.269.291 421.295.288 108.839.461 105.787.050 149.899.016 1.748.018 809.732 2.417.272 51.794.739 30.816.759 568.680
95
Resultatenrekening 2011 – bedrijfseconomische view – totaalbeeld KU Leuven (2/2) (in euro)
codes
IV. Financiële opbrengsten (+) A. Opbrengsten uit financiële vaste activa B. Opbrengsten uit vlottende activa C. Andere financiële opbrengsten (toelichting XII, A) V. Financiële kosten (-) A. Kosten van schulden (toelichting XII, B en C) B. Waardeverminderingen op vlottende activa andere dan bedoeld onder II.E. (toevoegingen +, terugnemingen -) (toelichting XII, D)
75 750 751 752/9 65 650
C. Andere financiële kosten (toelichting XII, E) VI. Overschot (tekort) uit de gewone activiteiten VII. Uitzonderlijke opbrengsten (+) A. Terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen op immateriële en materiële vaste activa
Boekjaar 2011
Boekjaar 2010
651
28.995.948 30.979 17.967.394 10.997.576 7.613.639 53.846 5.136.331
27.187.971 55.255 12.061.765,73 15.070.949,85 2.235.078 69.351 -186.436
B. Terugneming van waardeverminderingen op financiële vaste activa C. Terugneming van voorzieningen voor uitzonderlijke risico's en kosten D. Meerwaarden bij de realisatie van vaste activa E. Andere uitzonderlijke opbrengsten (toelichting XIII, A) VIII. Uitzonderlijke kosten (-) A. Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa B. Waardeverminderingen op financiële vaste activa C. Voorzieningen voor uitzonderlijke risico's en kosten D. Minderwaarden bij de realisatie van vaste activa E. Andere uitzonderlijke kosten (toelichting XIII, B) F. Uitzonderlijke kosten als herstructureringskosten opgenomen onder de activa (-) IX. Inkomende verrekeningen en overschrijvingen tussen afdelingen (+) A. Verrekeningen B. Overschrijvingen X. Uitgaande verrekeningen en overschrijvingen tussen afdelingen (-) A. Verrekeningen B. Overschrijvingen XI. Overschot (tekort) van het boekjaar
652/9 70/65 76 760 761 762 763 764/9 66 660 661 662 663 664/8 669 9 93 94 8 83 84 70/66
2.423.462 64.116.823 1.650.684 0 676.050 0 2.369 972.265 2.148.437 39.120 2.109.317 0 0 0 0 83.834.403 41.557.063 42.277.339 83.834.403 41.557.063 42.277.339 63.619.070
2.352.163 60.878.253 1.592.386 0 388.687 0 1.203.699 0 3.600.873 378.235 1.443.288 1.629.780 149.570 0 0 73.508.522 31.450.408 42.058.115 73.508.522 31.450.408 42.058.115 58.869.766
Resultatenverwerking
codes
A. Te bestemmen overschot (te verwerken tekort) 1. Te bestemmen overschot van het boekjaar 2. Te verwerken tekort van het boekjaar 3. Overgedragen overschot van het vorige boekjaar 4. Overgedragen tekort van het vorig boekjaar
70/66 66/70 790 690
B. Onttrekking aan de eigen middelen (+) 1. aan het gevormd vermogen 2. aan de bestemde fondsen - onroerende investeringen - wetenschappelijk onderzoek - andere goedgek eurde middelen voor verworven projecten van groepen / depart. / faculteiten / diensten / prof. - studentenvoorzieningen C. Toevoeging aan de eigen middelen (-) 1. aan het gevormd vermogen 2. aan de bestemde fondsen - onroerende investeringen - wetenschappelijk onderzoek - andere goedgek eurde middelen voor verworven projecten van groepen / depart. / faculteiten / diensten / prof. - studentenvoorzieningen D. Over te dragen overschot (tekort)
Resultatenrekening
791 792
691 692
693/793
Boekjaar 2011
Boekjaar 2010
63.619.070 0
58.869.766 0 0
2.272.379 0 0 2.272.379 0
45.845.400 0 0 45.845.399 0
65.891.449 14.494.286 50.008.059 0 1.389.104 0
104.715.165 66.451.078 36.468.808 0 1.795.279 0
96
Resultatenrekening
97
(in euro)
Studentenvoorzieningen
Andere goedgekeurde middelen voor verworven projecten van groepen / departementen / faculteiten / diensten / professoren
Wetenschappelijk onderzoek
Onroerende investeringen
Bestemde fondsen - einde boekjaar 2010
Overschot (tekort) van het boekjaar
41.960.661
41.960.661
5.396.731
15.910.347 21.586.566
Inkomende verrekeningen en overschrijvingen tussen afdelingen
0
Uitgaande verrekeningen en overschrijvingen tussen afdelingen
0
Uitzonderlijke kosten
11.072.950
39.291
0
Uitzonderlijke opbrengsten
Overschot (tekort) uit de gewone activiteiten
Financiële kosten
Financiële opbrengsten
11.112.241
251.526.328
Bedrijfskosten
Bedrijfsoverschot (bedrijfstekort)
262.638.569
36.563.930
Afdeling I Werking
41.648.089
41.648.089
-312.572
Bedrijfsopbrengsten
Bestemde fondsen - einde boekjaar 2009
Studentenvoorzieningen
Andere goedgekeurde middelen voor verworven projecten van groepen / departementen / faculteiten / diensten / professoren
Wetenschappelijk onderzoek
Onroerende investeringen
Bestemde fondsen - einde boekjaar 2011
Overschot (tekort) van het boekjaar
18.689.335 22.169.155
Inkomende verrekeningen en overschrijvingen tussen afdelingen
Uitgaande verrekeningen en overschrijvingen tussen afdelingen
0 0
Uitzonderlijke opbrengsten
3.167.248
21.050
0
Uitzonderlijke kosten
Overschot (tekort) uit de gewone activiteiten
Financiële kosten
Financiële opbrengsten
3.188.298
266.998.059
Bedrijfskosten
Bedrijfsoverschot (bedrijfstekort)
270.186.357
41.960.661
Afdeling I Werking
Bedrijfsopbrengsten
Bestemde fondsen - einde boekjaar 2010
(in euro)
25.661.641
25.661.641
-600.711
287.065
8.549.810
0
0
-8.863.456
37.478
79.492
-8.905.469
21.851.007
12.945.537
26.262.352
Afdeling II Investeringen
17.668.715
17.668.715
-7.992.926
337.983
6.502.055
0
0
-14.156.998
20.475
235.190
-14.371.713
26.660.089
12.288.376
25.661.641
Afdeling II Investeringen
9.176.600
9.176.600
1.795.279
2.348.302
4.048.585
0
0
94.996
419.333
75.310
439.019
12.832.525
13.271.543
7.381.321
Afdeling III Soc. Voorz. voor Studenten
10.565.704
10.565.704
1.389.104
2.897.741
3.551.544
0
0
735.301
406.295
126.239
1.015.357
13.004.185
14.019.542
9.176.600
Afdeling III Soc. Voorz. voor Studenten
71.663.958
71.663.958
-5.990.915
18.374.204
4.647.228
0
0
7.736.061
0
0
7.736.061
47.247.850
54.983.910
77.654.873
Afdeling IV.1 Bijzonder Onderzoeksfonds
70.338.579
70.338.579
-1.325.379
20.401.510
5.407.231
0
0
13.668.900
0
0
13.668.900
46.816.553
60.485.453
71.663.958
Afdeling IV.1 Bijzonder Onderzoeksfonds
276.360.204
276.360.204
38.594.920
11.564.770
-7.693.029
145.700
1.022.359
56.976.059
198.765
68.813
57.106.012
201.871.065
258.977.076
237.765.283
Afdeling IV.2 Andere Onderzoeks-fondsen
127.749.650
79.702.242
64.911.144
272.363.036
24.701.946
19.347.616
48.045.580
0
1.120.956
-5.116.974
3.785.432
27.718.834
-29.050.376
130.222.443
101.172.068
247.661.090
Afdeling V Patrimonium
138.119.873
88.297.990
47.705.073
274.122.936
1.759.900
23.290.611
55.709.081
0
1.020.005
-31.678.575
5.526.060
25.595.303
-51.747.818
157.295.872
105.548.053
272.363.036
Afdeling V Patrimonium
BOEKJAAR 2010
324.697.484
324.697.484
48.337.281
14.737.402
-6.024.844
0
276.821
68.822.706
457.572
45.894
69.234.383
213.274.696
282.509.079
276.360.204
Afdeling IV.2 Andere Onderzoeks-fondsen
BOEKJAAR 2011
Resultatenrekening 2011 versus 2010 – totaalbeeld KU Leuven verbijzonderd naar de afdelingen
15.583.245
15.583.245
3.709.447
0
0
0
0
3.709.447
0
882
3.708.564
0
3.708.564
11.873.799
Afdeling VI Voor Orde
13.804.302
13.804.302
-1.778.944
0
0
0
0
-1.778.944
0
-1.765
-1.777.179
0
-1.777.179
15.583.245
Afdeling VI Voor Orde
9.176.600
169.710.311
443.309.649
90.572.785
712.769.345
67.606.696
73.508.522
73.508.522
145.700
2.143.315
65.609.082
4.480.299
27.943.331
42.146.050
665.551.218
707.697.268
645.162.648
Totaal Cashview
10.565.704
179.767.962
497.138.355
65.373.788
752.845.808
40.076.464
83.834.403
83.834.403
0
1.296.826
38.779.638
6.431.452
26.000.862
19.210.228
724.049.454
743.259.682
712.769.345
Totaal Cashview
-8.049.808
-41.459.552
339.474.024
289.964.664
-8.736.932
0
0
3.455.173
-550.929
-4.730.829
-2.245.221
-755.360
-6.220.690
-372.050
-6.592.740
298.701.596
Afdeling VIII Bedrijfsecon. afdeling
-20.379.838
-45.280.199
379.167.307
313.507.271
23.542.606
0
0
2.148.437
353.858
25.337.185
1.182.187
2.995.087
23.524.285
-46.152.187
-22.627.902
289.964.664
Afdeling VIII Bedrijfsecon. afdeling
9.176.600
161.660.508
401.850.093
430.046.808
1.002.734.010
58.869.764
73.508.522
73.508.522
3.600.873
1.592.386
60.878.253
2.235.078
27.187.971
35.925.361
665.179.167
701.104.528
943.864.243
Totaal Bedrijfsecon. View
10.565.704
159.388.129
451.858.152
444.541.094
1.066.353.080
63.619.070
83.834.403
83.834.403
2.148.437
1.650.684
64.116.823
7.613.639
28.995.948
42.734.513
677.897.267
720.631.780
1.002.734.009
Totaal Bedrijfsecon. View
Resultatenrekening
98
DE BALANS VAN DE KU LEUVEN 1
Activa
De totale balanswaarde van de KU Leuven bedraagt eind 2011 €1,322 miljard versus €1,234 miljard einde 2010, d.i. een stijging met €88,8 miljoen of 7,2%. 1.1
Vaste activa
De vaste activa bedragen eind 2011 €476,7 miljoen en nemen toe met €42,2 miljoen of 9,7% tegenover 2010. De stijging doet zich vooral voor bij de materiële vaste activa (+€41,6 miljoen) als gevolg van belangrijke nieuwe investeringen. De toename van de materiële vaste activa is vooral terug te vinden onder de rubriek terreinen en gebouwen die stijgt van €304,9 miljoen op 31 december 2010 naar €364,2 miljoen einde 2011 (+€59,4 miljoen of +19,5%). Deze toename wordt gedeeltelijk gecompenseerd door de rubriek vaste activa in aanbouw die daalt van €39,7 miljoen eind 2010 naar €17,1 miljoen op jaareinde 2011 ingevolge de inhuizing van grote nieuwbouwprojecten (-€22,6 miljoen of -56,9%). De rubriek meubilair en rollend materieel stijgt van €11,6 miljoen op 31 december 2010 naar €16,0 miljoen op jaareinde 2011 (+€4,4 miljoen of +38,2%). De financiële vaste activa bedragen op jaareinde 2011 €7,3 miljoen en stijgen met €0,7 miljoen. Ze staan op de balans ingeschreven onder drie rubrieken: Verbonden entiteiten (€3,7 miljoen), Andere rechtspersonen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat (€2,2 miljoen) en Andere financiële vaste activa (€1,3 miljoen) en bestaan uit participaties (deelnemingen en aandelen voor €6,4 miljoen), vorderingen (€0,5 miljoenen) en borgtochten (€0,3 miljoen). 1.2
Vlottende activa
De vlottende activa stijgen in 2011 met €46,7 miljoen of 5,8% tot €845,7 miljoen, als resultante van verschillende ontwikkelingen. De overige vorderingen op meer dan één jaar bestaan hoofdzakelijk uit studieleningen en uit leningen toegekend aan v.z.w.’s en andere gerelateerde partijen. Deze vorderingen bedragen eind 2011 €1,0 miljoen. Ze dalen met €0,5 miljoen t.a.v. 2010 ingevolge hogere studieleningen (+€0,1 miljoen) en de normale jaarlijkse herclassificatie van de vorderingen van lange naar korte termijn (-€0,6 miljoen). De voorraden en projecten in uitvoering tonen in 2011 een afname met €0,5 miljoen tot €1,5 miljoen. Eind 2011 bedraagt de voorraadrotatie 52 dagen, wat betekent dat over alle magazijnen heen, de voorraaditems gemiddeld 52 dagen op stock liggen. Dit resultaat is een verbetering t.o.v. het reeds goede cijfer voor 2010 (72 dagen). De handelsvorderingen op ten hoogste één jaar nemen af met €9,8 miljoen of 14,7% van €66,5 miljoen in 2010 tot €56,7 miljoen op jaareinde 2011. Het aantal dagen klantenkrediet bedraagt in 2011 71 dagen, tegenover 91 dagen in 2010. Het hoger aantal dagen klantenkrediet van 2010 wordt vooral verklaard door de gesystematiseerde registratie van schuldvorderingen (ook t.a.v. overheden) door KU Leuven Research & Development. Bij eliminatie van dit effect over 2010 bedroeg het aantal dagen klantenkrediet 75 dagen, wat in lijn ligt met het huidig boekjaar 2011. Aanvullend kan worden opgemerkt dat van het totaal van de €56,7 miljoen handelsvorderingen op ten hoogste één jaar, circa 49% betrekking heeft op publieke overheden en non-profit organisaties waarvan het betalingsgedrag slechts moeilijk kan worden beïnvloed. De daling van de handelsvorderingen met €9,8 miljoen in combinatie met het toegenomen activiteitenpeil, is een blijk van een nauwgezette opvolging van de openstaande vorderingen binnen de diensten Debiteurenadministratie. De overige vorderingen op ten hoogste één jaar nemen eind 2011 in vergelijking met 2010 toe met €4,3 miljoen of 9,2% tot €51,3 miljoen. Belangrijkste ontwikkelingen: - toename met €2,6 miljoen van de vordering ten aanzien van de Vlaamse Overheid m.b.t. vakantiegeld, ingevolge de overgang van staats- naar privévakantiegeld voor bepaalde statuten en de gestegen personeelskosten; deze vordering wordt opgezet als compensatie voor het in kost
Balans
99
boeken van het vakantiegeld dat zal uitbetaald worden in 2012 op de prestaties van 2011; ze betreft het dubbel vakantiegeld voor personeelsleden ten laste van de werkingstoelagen die recht hebben op staatsvakantiegeld en het enkel en dubbel vakantiegeld en de RSZ op enkel vakantiegeld voor personeelsleden die recht hebben op privévakantiegeld ten laste van de formatie op afdeling I Werking en afdeling III Sociale voorzieningen voor studenten; - hoger bedrag aan te recupereren BTW (+€1,1 miljoen); - herclassificatie van de vorderingen van lange naar korte termijn (+€0,6 miljoen). De overige bewegingen compenseren elkaar volledig. De geldbeleggingen stijgen met €48,1 miljoen of 7,2% van €671,7 miljoen in 2010 naar €719,8 miljoen op 31 december 2011. Deze stijging is in belangrijke mate te verklaren door de gunstige evolutie in de middelen die voor onderzoeks- en voor dienstverleningscontracten bestemd zijn. De geldbeleggingen worden voorzichtig beheerd conform het strategisch kader voor het beheer van de financiële middelen van de KU Leuven, van KU Leuven Research & Development en van de UZ Leuven zoals goedgekeurd op de Raad van Bestuur van 19 juli 2005 en geactualiseerd op de Raad van Bestuur van 21 december 2010. Dit beheer gebeurt onder toezicht van het Beleggings- en Thesauriecomité KU Leuven, KU Leuven Research & Development en UZ Leuven dat is ingesteld door de Raad van Bestuur van de universiteit op 22 februari 2005. De liquide middelen bedragen eind 2011 €4,4 miljoen. De stijging met €1,8 miljoen versus 2010 is niet structureel van aard, maar wordt verklaard door korte termijn geldbewegingen op jaareinde. De overlopende rekeningen van het actief stijgen met €3,2 miljoen van €7,7 miljoen in 2010 tot €10,9 miljoen op 31 december 2011. Belangrijkste verklaringen: - hogere verworven nog niet ontvangen interesten op de beleggingsportefeuille en de liquide middelen in lijn met de gewijzigde beleggingsmix (+€2,7 miljoen); - hogere over te dragen kosten (+€0,5 miljoen). 2
Passiva
2.1
Eigen vermogen
Het eigen vermogen van de KU Leuven bedraagt einde 2011 €1,068 miljard, d.i. een toename met €63,7 miljoen of 6,4%. De mutatie 2011 wordt voor €63,6 miljoen verklaard door het opnemen in het eigen vermogen van het (volledig bestemde) overschot van het boekjaar. Bij de interpretatie van de jaarresultaten en van de evolutie van het eigen vermogen dient uitermate grote voorzichtigheid aan de dag te worden gelegd. De overschotten van het boekjaar en het eigen vermogen vertegenwoordigen immers geen vrije beleidsruimte voor het universiteitsbestuur. Via eerder genomen punctuele beslissingen en de engagementen aangegaan tegenover een veelheid aan opdrachtgevers en projectfinanciers zijn deze middelen reeds bestemd. De analyse van de bestemmingen op 31 december 2011 geeft het volgende beeld: Bestemde fondsen 31/12/2011 In K€ - onroerende investeringen 444.541; - wetenschappelijk onderzoek 451.858; - andere goedgekeurde middelen voor verworven projecten van groepen/faculteiten/diensten/professoren 159.388; - studentenvoorzieningen 10.566. De Raad van Bestuur heeft deze bestemmingen bevestigd bij de goedkeuring van de jaarrekening 2011. Er staan op 31 december 2011 €1,3 miljoen kapitaalsubsidies geregistreerd voor het gebouw De Kabouterberg en de nieuwbouw Babyhome. De kapitaalsubsidies stijgen met €0,1 miljoen t.a.v. 2010 ingevolge de ontvangst van de eerste schijf kapitaalsubsidies voor de nieuwbouw Babyhome (+€0,2 miljoen) en de afbouw van de kapitaalsubsidies pro rata de afschrijvingen op de betreffende activa (-€0,1 miljoen).
Balans
100
2.2
Voorzieningen voor risico’s en kosten
De voorzieningen zijn opnieuw geïnventariseerd en gewaardeerd na een grondige, universiteitsbrede consultatieronde die erop gericht is om de volledigheid zo goed mogelijk te waarborgen en die er moet voor zorgen dat de boekhoudkundige gegevens een getrouwe weergave zijn van de economische realiteit. In totaal dalen de voorzieningen per jaareinde 2011 in vergelijking met 2010 met €3,3 miljoen tot €82,2 miljoen. Deze daling werd toegelicht bij de bespreking van de resultatenrekening. 2.3
Schulden
De schulden op meer dan één jaar bedragen €4,5 miljoen op jaareinde 2011 versus €5,2 miljoen in 2010, d.i. een afname met €0,7 miljoen of 13,8%. Deze schulden bestaan hoofdzakelijk uit financiële schulden ten aanzien van kredietinstellingen voor €3,3 miljoen en uit leasingschulden voor €1,2 miljoen m.b.t. de huurkoop van het Collegium Pro America Latina (COPAL). De daling van de schulden op meer dan één jaar wordt verklaard door de stopzetting van de erfpacht betreffende het Guido Gezelle huis (-€0,4 miljoen) en de jaarlijkse herclassificaties van lange naar korte termijn (-€0,3 miljoen). In 2011 werden geen nieuwe leningen aangegaan. De schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen bedragen €0,3 miljoen. Ze zijn het gevolg van de normale jaarlijkse herclassificaties van de schulden van lange naar korte termijn en nemen af met €0,1 miljoen t.o.v. 2010. De handelsschulden nemen af met €3,3 miljoen, van €31,4 miljoen in 2010 tot €28,1 miljoen in 2011. Deze daling wordt hoofdzakelijk verklaard door: - een daling van de leveranciersschulden (-€2,2 miljoen); - een lagere eindejaarsregistratie m.b.t. te ontvangen facturen (-€0,9 miljoen). Het aantal dagen leverancierskrediet bedraagt 54 dagen. Het globale overschot aan opbrengsten ten opzichte van kosten betreffende onderzoeks- en dienstverleningscontracten van bepaalde duur waarbij geen jaarlijkse facturatie plaatsvindt per einde boekjaar, wordt conform artikel 62 van het boekhoudbesluit van 21 december 2007 opgenomen onder ontvangen vooruitbetalingen op projecten. Dit saldo bedraagt op jaareinde 2011 €22,2 miljoen, wat een stijging betekent met €10,1 miljoen in vergelijking met 2010. De schulden m.b.t. belastingen betreffen te betalen BTW, roerende en onroerende voorheffing, rechtspersonenbelasting en bedrijfsvoorheffing. Deze schulden stijgen van €15,3 miljoen einde 2010 naar €16,7 miljoen op jaareinde 2011. De toename met €1,4 miljoen (+9,2%) wordt vooral verklaard door hogere roerende voorheffing ingehouden op ontvangen royalty’s en geldbeleggingen (+€0,9 miljoen) en hogere te betalen BTW (+€0,5 miljoen). De schulden m.b.t. bezoldigingen en sociale lasten bedragen €53,3 miljoen eind 2011. De toename met €6,1 miljoen of 12,8% t.o.v. 2010 wordt vooral verklaard door: - de hogere provisie voor vakantiegeld (+€6,2 miljoen) ingevolge: o de overgang van staats- naar privévakantiegeld voor bepaalde statuten (+€5,4 miljoen); o de indexering van de lonen (+€0,9 miljoen); o de evolutie en de gewijzigde mix van het personeelsbestand (-€0,1 miljoen); - overige kleinere wijzigingen (-€0,1 miljoen). De overige schulden bedragen €25,0 miljoen en betreffen vooral de diverse schulden in het kader van onderzoeksactiviteiten binnen KU Leuven Research & Development en de door te storten bedragen aan partners in het kader van contractuele onderwijs- en onderzoeksactiviteiten. De overige schulden nemen licht af t.a.v. vorig jaar met €0,2 miljoen. De overlopende rekeningen van het passief bedragen €22,6 miljoen per einde boekjaar en bestaan hoofdzakelijk uit over te dragen opbrengsten. De toename met €15,2 miljoen wordt vooral verklaard door de gewijzigde boekingspraktijk waarbij in 2011, zoals eerder aangehaald, voor de eerste maal de ingehouden bedrijfsvoorheffingen op de bezoldigingen van wetenschappelijke medewerkers ter stimulering van het wetenschappelijk onderzoek en die nog niet waren uitgegeven op de programmafinanciering, via de overlopende rekeningen van het passief zijn overgedragen naar het volgende boekjaar. Balans
101
BALANS KU LEUVEN (1/2)
ACTIVA
(in euro)
VASTE ACTIVA I. Oprichtingskosten (toelichting I) II. Immateriële vaste activa (toelichting II) III. Materiële vaste activa (toelichting III) A. Terreinen en gebouwen B. Installaties, machines en uitrusting C. Meubilair en rollend materieel D. Vaste activa in leasing of op grond van een soortgelijk recht E. Andere materiële vaste activa F. Vaste activa in aanbouw en vooruitbetalingen IV. Financiële vaste activa (toelichting IV) A. Verbonden entiteiten 1. deelnemingen 2. vorderingen B. Andere rechtspersonen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat 1. deelnemingen 2. vorderingen C. Andere financiële vaste activa 1. aandelen 2. vorderingen en borgtochten in contanten VLOTTENDE ACTIVA V. Vorderingen op meer dan een jaar A. Handelsvorderingen B. Overige vorderingen VI. Voorraden en projecten in uitvoering (toelichting V) A. Voorraden B. Projecten in uitvoering VII. Vorderingen op ten hoogste één jaar A. Handelsvorderingen B. Overige vorderingen VIII. Geldbeleggingen (toelichting VI) IX. Liquide middelen X. Overlopende rekeningen (toelichting VII) TOTAAL DER ACTIVA
Balans
codes 20/28 20 21 22/27 22 23 24 25 26 27 28 280/1 280 281 282/3 282 283 284/8 284 285/8 29/58 29 290 291 30/37 30 37 40/41 40 41 51/53 54/58 490/491
Eindbalans 2011 476.663.838 0 849.260 468.567.994 364.203.227 61.255.105 16.033.176 1.465.456 8.499.873 17.111.157 7.246.584 3.734.107 3.300.000 434.107 2.194.187 2.111.592 82.595 1.318.290 982.663 335.627 845.678.699 1.029.731 0 1.029.731 1.532.655 1.532.655 0 108.011.901 56.745.637 51.266.265 719.796.208 4.381.324 10.926.880 1.322.342.538
Eindbalans 2010 434.502.194 0 947.209 426.954.504 304.848.577 60.742.041 11.600.478 1.767.827 8.338.475 39.657.105 6.600.482 3.832.403 3.300.000 532.403 1.749.232 1.666.637 82.595 1.018.846 652.989 365.858 799.026.832 1.532.453 0 1.532.453 2.062.278 2.062.278 0 113.475.304 66.533.678 46.941.626 671.700.959 2.576.784 7.679.054 1.233.529.026
102
BALANS KU LEUVEN (2/2)
PASSIVA
(in euro)
EIGEN VERMOGEN I. Gevormd vermogen III. Herwaarderingsmeerwaarden IV. Bestemde fondsen Onroerende investeringen Wetenschappelijk onderzoek Andere goedgekeurde middelen voor verworven projecten van groepen / departementen / faculteiten / diensten / professoren Studentenvoorzieningen V. Overgedragen overschot (overgedragen tekort) VI. Kapitaalsubsidies VOORZIENINGEN VII. Voorzieningen voor risico's en kosten A. pensioenen en soortgelijke verplichtingen B. belastingen C. grote herstellings- en onderhoudswerken D. sociaal passief E. veiligheid en milieu verplichtingen F. overige risico's en kosten (toelichting VIII) SCHULDEN VIII. Schulden op meer dan een jaar (toelichting IX) A. Financiële schulden 1. achtergestelde leningen 2. niet achtergestelde obligatieleningen 3. leasingschulden en soortgelijke schulden 4. kredietinstellingen 5. overige leningen B. Handelsschulden C. Overige schulden IX. Schulden op ten hoogste één jaar (toelichting IX) A. Schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen B. Financiële schulden 1. kredietinstellingen 2. overige leningen C. Handelsschulden D. Ontvangen vooruitbetalingen op projecten E. Schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigingen en sociale lasten 1. belastingen 2. bezoldigingen en sociale lasten. F. Overige schulden X. Overlopende rekeningen (toelichting X) TOTAAL DER PASSIVA
Balans
codes 10/15 10 12 13
14 15 16 160/5 160 161 162 163 164 165 17/49 17 170/4 170 171 172 173 174 175 178/9 42/48 42 43 430/8 439 44 46 45 450/3 454/9 48 492/3
Eindbalans 2011
Eindbalans 2010
1.067.664.242 0 0 1.066.353.079 444.541.094 451.858.153
1.003.934.292 0 0 1.002.734.009 430.046.808 401.850.093
159.388.129 10.565.704 0 1.311.163 82.170.439 82.170.439 45.789.677 0 0 0 1.329.566 35.051.196 172.507.857 4.477.188 4.465.688 0 0 1.178.000 3.287.688 0 0 11.500 145.442.335 340.260 0 0 0 28.048.305 22.148.705 69.975.604 16.720.466 53.255.138 24.929.461 22.588.334 1.322.342.538
161.660.508 9.176.600 0 1.200.283 85.484.377 85.484.377 47.972.998 0 0 0 1.474.797 36.036.582 144.110.357 5.189.289 5.177.789 0 0 1.611.840 3.565.948 0 0 11.500 131.523.837 406.275 0 0 0 31.348.997 12.091.669 62.520.711 15.316.251 47.204.460 25.156.185 7.397.231 1.233.529.026
103
Balans
104
WETENSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING De wetenschappelijke dienstverlening behoort, naast onderwijs en onderzoek, tot de kerntaken van de universiteit. Zij omvat de ruime waaier van activiteiten die de universiteit levert ten bate van de maatschappij. Ze omvat de kennis- en technologieoverdracht naar de gemeenschap en de bedrijfswereld. De technologie transfer office, KU Leuven Research & Development (LRD), beheert de exploitatie van het economisch potentieel van de onderzoeksresultaten. LRD beschikt over een multidisciplinair team van 70 medewerkers dat aan alle onderzoekers binnen de universiteit ondersteuning biedt op vlak van de verschillende aspecten van wetenschappelijke dienstverlening en economische valorisatie van wetenschappelijke onderzoeksresultaten. Op het volume aan contractonderzoek wordt in het hoofdstuk Onderzoeksverslag van dit rapport verder ingegaan. Het financieel volume m.b.t. contractonderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, uitgedrukt in bedrijfsopbrengsten, bedraagt in 2011 €114,8 miljoen. Hiervan heeft €41,4 miljoen betrekking op contractonderzoek met de privésector, €9,9 miljoen op contractonderzoek met de privésector met overheidssteun, €3,5 miljoen op wetenschappelijke dienstverlening zonder contract en betreft €60,0 miljoen de valorisatie van onderzoeksresultaten. Binnen UZ Leuven werden in 2011 in totaal 829 clinical trials opgestart, waarvan 307 gesponsord en 522 geïnitieerd door de onderzoeker zelf. Deze trials zijn grotendeels geclusterd rond translationele research topics als oncologie, cardiovasculaire aandoeningen, neurodegeneratieve aandoeningen, inflammatoire/immunologische mechanismen en reproductie.
Wetenschappelijke dienstverlening
105
Wetenschappelijke dienstverlening
106
Het jaarverslag 2011 wordt gepubliceerd ter uitvoering van artikel 162 van het Decreet betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap van 12 juni 1991.
Eindredactie en coördinatie: F. Jochmans, A. Boeckmans, T. Boon, K. Lammertyn, C. Michiels
Redactieadres: KU Leuven Rectoraat Naamsestraat 22 bus 5000 3000 Leuven
Verantwoordelijke uitgever: P. Knapen Oude Markt 13 bus 5005 3000 Leuven