Bijlage 4: KU Leuven OVERHEIDSOPDRACHT ETHISCH VERANTWOORD SPORTEN 2012-2014
Internationaal Centrum Ethiek in de Sport Waterkluiskaai 16 - 9040 Sint-Amandsberg/Gent www.ethicsandsport.com -
[email protected]
Bijlage 4.0 Aanbevelingen & korte inhoud bijlagen deelproject 1 & 2
Inhoud Inleiding ................................................................................................................................................... 5 Deelproject 1 (2012-2013) ....................................................................................................................... 5 Bijlage 4.1: Tussentijds rapport KU Leuven deelproject 1 ................................................................... 5 Appendices Deelproject 1 .................................................................................................................... 5 Appendix 1 Overzicht kinderrechtenorganisaties en initiatieven in Vlaanderen ............................ 5 Appendix 2 Verslag expertenseminarie Sport, ethiek en integriteit (Ethische perspectieven, 2013) ................................................................................................................................................ 5 Appendix 3 Naar een conceptueel kader ........................................................................................ 5 Appendix 4 Integratie conceptueel kader U Gent, KU Leuven & ICES............................................. 6 Appendix 5 Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport ................................................................................................................................................. 6 Appendix 6 Monitor en evaluatiesystemen voor sportorganisaties ............................................... 6 Appendix 7 Integriteitstrainingen .................................................................................................... 6 Appendix 8 Klachtensystemen, whistle-blowing, naspeuring en sanctionering ............................. 6 Appendix 9 Overkoepelend tuchtrecht en registratiesysteem ....................................................... 6 Appendix 10 Nota rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers............................ 6 Appendix 11 Affiche publieke sessies Sport, ethiek en integriteit maart 2013............................... 7 Appendix 12 Luyten C, 2013, Eerstejaarsstudenten van KU Leuven bevraagd in 2012 over seksueel grensoverschrijdend gedrag, thesis. ................................................................................. 7 Appendix 13 Eckhardt L, 2013, Eerstejaarsstudenten bewegings- en revalidatiewetenschappen over seksueel grensoverschrijdend gedrag - vergelijking van bevragingen uit 2004, 2005 en 2012, thesis. ............................................................................................................................................... 7 Appendix 14 Cuylaert E, 2013, Operationalisering van het concept seksueel grensoverschrijdend gedrag - vergelijking van drie onderzoeksmethoden, thesis. .......................................................... 7 Appendix 15 Perfido E; Schreurs B; De Kock A; Vanden Auweele Y & Tolleneer J, 2013, Onderzoek naar redenen waarom inbreuken op seksuele integriteit niet gemeld worden, poster.7 Deelproject 2 (2013-2014) ....................................................................................................................... 7 Bijlage 4.2: Lijst van risico-verhogende en –verlagende factoren ....................................................... 7 Bijlage 4.3: Rapport ethische en integriteitsproblemen in de sport ................................................... 7 Bijlage 4.4: Rapport interviews en focusgesprekken omtrent maatregelen en percepties hieromtrent in jeugdtopsport.............................................................................................................. 7
Bijlage 4.5: Vermindering van integriteitsrisico’s gebaseerd op de kerndoelstellingen van de jeugdsport ............................................................................................................................................ 8 Bijlage 4.6: Janssen H; Van Leeuwen R; De Kock A & Tolleneer J, 2014, Bescherming van integriteit van jonge topvoetballers, poster. ........................................................................................................ 8 Bijlage 4.7: Van Bavel C; De Ridder E; De Kock A & Tolleneer J, 2014, Integriteitsmanagement in het topvoetbal bij Vlaamse meisjes, poster. .............................................................................................. 8 Bijlage 4.8: Affiche publieke sessies Sport, ethiek en integriteit maart 2014 ..................................... 8 Bijlage 4.9: Lezingen, vormingen & congressen KU Leuven onderzoeksgroep 2012-2014 ................. 8 Bijlage 4.10: Lijst van bachelor- en masterproeven ............................................................................ 8 Aanbevelingen naar sportsector.............................................................................................................. 9 Instrumenten ....................................................................................................................................... 9 Bepalen, definiëren en operationaliseren van integriteit ............................................................... 9 Leiden/coachen naar integriteit: streven naar een zo breed mogelijk draagvlak voor integriteits maatregelen bij alle actoren. ........................................................................................................... 9 Monitoren van integriteit .............................................................................................................. 10 Afdwingen van integriteit .............................................................................................................. 11 Processen ........................................................................................................................................... 11 Structuren .......................................................................................................................................... 11 Aanbevelingen voor verder onderzoek ................................................................................................. 11
Inleiding De KU Leuven-onderzoeksgroep Sport, ethiek en integriteit voerde in het kader van de overheidsopdracht twee deelprojecten uit waarbij de hoofdfocus telkens lag op enerzijds de bescherming van de integriteit van de sporter en anderzijds het moreel handelen door individuen en sportorganisaties. Deelproject 1 bestond uit een comparatief onderzoek naar theoretische concepten en beleidsinitiatieven in andere landen met betrekking tot het bestrijden en voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld in de sport. Naast verschillende nota’s die onderzoeksbevindingen samenvatten m.b.t. instrumenten, processen en structuren van het integriteitsmanagement, werd er ook een replicatie uitgevoerd van het onderzoek uit 2004 naar seksueel grensoverschrijdend gedrag bij student-atleten aan de KU Leuven. Deze nota’s en dit onderzoek resulteerden in de handleiding Ethische criteria voor een sportief kwaliteitslabel. Deelproject 2 legde een specifieke focus op de elementen jeugd, topsport, integriteit en integriteitsmanagement. Dit gebeurde via drie onderzoeksvragen: 1) welke zijn de risicofactoren voor inbreuken op de fysieke, psychische en seksuele integriteit, 2) welke specifieke inbreuken doen zich voor in de jeugdsport in Vlaanderen, en 3) welke maatregelen worden reeds genomen om de jeugdtopsporters te beschermen en hoe worden ze gepercipieerd? Onderzoeksmethodologisch lag de klemtoon op respectievelijk 1) literatuurstudie, 2) webenquête, en 3) interviews en focusgesprekken. Dit document bevat alle bijlagen en appendices van deelproject 1 & 2, daarnaast zal er bij elk document een korte uitleg gegeven worden zodat de lezer weet waarover iedere bijlage gaat. Tot slot worden in de laatste hoofdstukken overkoepelende aanbevelingen geformuleerd, zowel naar de sportsector als naar toekomstig onderzoek.
Deelproject 1 (2012-2013) Bijlage 4.1: Tussentijds rapport KU Leuven deelproject 1 In het tussentijds rapport worden de verschillende nota’s, thesissen, onderzoekstageposters en projecten die tijdens deelproject 1 werden uitgevoerd, samengevat. Het integriteitsmanagement met zijn instrumenten, processen en structuren vormt de rode draad van dit rapport. De appendices die bij dit tussentijds rapport horen, bevatten de gedetailleerde nota’s en thesissen die als fundamenten dienden voor het schrijven van het samenvattende rapport.
Appendices Deelproject 1 Appendix 1 Overzicht kinderrechtenorganisaties en initiatieven in Vlaanderen Dit document geeft een overzicht van de kinderrechtenorganisaties en initiatieven in Vlaanderen. Telkens wordt een korte uitleg gegeven over hun belangrijkste doelstellingen. Appendix 2 Verslag expertenseminarie Sport, ethiek en integriteit (Ethische perspectieven, 2013) Op 13 maart 2013 werd een expertenseminarie gehouden over seksuele integriteit in de sport. Sprekers vanuit verschillende disciplines gaven hun kijk op deze problematiek. De inhoud van dit expertenseminarie werd gepubliceerd in het tijdschrift ethische perspectieven. Appendix 3 Naar een conceptueel kader In functie van het nieuwe decreet en de overheidsopdracht werd een conceptueel kader ontwikkeld op basis van bestaande literatuur. De KU Leuven werkgroep focuste specifiek op het begrip integriteit en gerelateerde concepten.
Appendix 4 Integratie conceptueel kader U Gent, KU Leuven & ICES In deze nota worden de belangrijkste begrippen van de overheidsopdracht samengevat. Appendix 5 Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport Deze nota heeft tot doel om verschillende systematische aanpakken op vlak van bescherming van fysieke, psychische en seksuele integriteit op te lijsten en op basis van de bevindingen aanbevelingen te doen voor Vlaanderen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een comparatief kader waarbij verschillende landen worden bestudeerd. Appendix 6 Monitor en evaluatiesystemen voor sportorganisaties In deze nota worden een aantal voorbeelden uit andere landen beschreven waaraan Vlaanderen zich kan spiegelen op vlak van monitoring en evaluatie. Zowel initiatieven die focussen op sportfederaties als op sportclubs worden besproken. Daarnaast wordt er ook gekeken naar de voor-en nadelen van de verschillende initiatieven. Appendix 7 Integriteitstrainingen Een interessant instrument om integer handelen door leden van een organisatie te bevorderen, is het organiseren van integriteitstrainingen. Dergelijke trainingen kunnen op verschillende manieren ingevuld worden gaande van een lezing tot interactieve discussiesessies. Een belangrijke vraag die men zich echter moet stellen, is hoe integriteitstrainingen georganiseerd moeten worden opdat ze effectief zijn. Via een literatuurstudie van internationaal onderzoek wordt getracht hierop een antwoord te vinden. Appendix 8 Klachtensystemen, whistle-blowing, naspeuring en sanctionering Deze nota kadert in het interdisciplinair samenwerkingsverband “Sport, ethiek en integriteit” en concentreert zich rond de juridische omgeving en de functie van klachtensystemen, meldsystemen en vertrouwenspersonen. Achtereenvolgens worden volgende onderwerpen behandeld: Vereisten voor een klachtensysteem; huidig strafrechtelijk klachtensysteem en haar beperkingen; bestaande klachtensystemen; transponeerbaarheid van reeds bestaande klachtensystemen & enkele aanbevelingen; bestaande systemen voor whistle-blowing; transponeerbaarheid van reeds bestaande systemen voor whistle-blowing & enkele aanbevelingen; voornaamste aandachtspunten. Appendix 9 Overkoepelend tuchtrecht en registratiesysteem In deze nota wordt op basis van een vergelijkend onderzoek met de UK en Nederland verkend welke interessante initiatieven in verband met tuchtrecht eventueel nuttig kunnen zijn voor Vlaanderen. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan hoe men recidieven kan voorkomen. Recent werd immers een registratiesysteem voor plegers van seksuele intimidatie in de sport ingevoerd in Nederland. Dit systeem wordt uitgebreid besproken in deze nota. Appendix 10 Nota rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers Bij rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen waarbij minderjarigen deelnemen aan de activiteiten, wordt veelal de vraag gesteld in welke mate en op welke manier men de minderjarigen zou kunnen beschermen tegen trainers en begeleiders met eventuele gerechtelijke antecedenten ten opzichte van minderjarigen. Zo wordt vaak geopperd om te vereisen dat de kandidaat-trainer of –begeleider een zogenaamd “blanco strafblad” zou kunnen voorleggen. Daarbij rijst de vraag echter of het vereisen van het voorleggen van een “blanco strafblad” niet zou indruisen tegen de privacy-rechten van de kandidaat-trainer of –begeleider. In deze nota worden de principes onderzocht en uiteengezet op basis van welke men dergelijk vereiste zou kunnen invoeren. Het eerste deel behandelt in het algemeen het recht op privacy en de verwerking van persoonsgegevens waarna dieper wordt ingegaan op het vereisen van uittreksels uit het strafregister. Vervolgens worden enkele conclusies en aanbevelingen geformuleerd voor de Belgische praktijk waarna er een korte vergelijking met het Nederlandse systeem wordt uiteengezet.
Appendix 11 Affiche publieke sessies Sport, ethiek en integriteit maart 2013 Op 13 en 14 maart 2013 organiseerde de KU Leuven twee openbare lezingen respectievelijk over seksuele integriteit en doping in de sport. Appendix 12 Luyten C, 2013, Eerstejaarsstudenten van KU Leuven bevraagd in 2012 over seksueel grensoverschrijdend gedrag, thesis. In het kader van een masterproef worden in deze thesis de antwoorden van eerstejaarsstudenten van de KU Leuven op een vragenlijst omtrent percepties en incidentie van seksueel grensoverschrijdend gedrag weergegeven. Appendix 13 Eckhardt L, 2013, Eerstejaarsstudenten bewegings- en revalidatiewetenschappen over seksueel grensoverschrijdend gedrag - vergelijking van bevragingen uit 2004, 2005 en 2012, thesis. Deze masterproef maakt een vergelijking tussen drie bevragingen met dezelfde vragenlijst omtrent percepties en incidentie van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij eerstejaarsstudenten van de Faculteit Bewegings-en Revalidatiewetenschappen. Appendix 14 Cuylaerts E, 2013, Operationalisering van het concept seksueel grensoverschrijdend gedrag - vergelijking van drie onderzoeksmethoden, thesis. Deze masterproef tracht op basis van een bevraging omtrent percepties en incidentie van seksueel grensoverschrijdend gedrag het concept seksueel grensoverschrijdend gedrag te operationaliseren. Hierbij worden drie onderzoeksmethodes vergeleken. Appendix 15 Perfido E; Schreurs B; De Kock A; Vanden Auweele Y & Tolleneer J, 2013, Onderzoek naar redenen waarom inbreuken op seksuele integriteit niet gemeld worden, poster. e In het kader van de onderzoekstage van 3 fase LO-studenten werd onderzocht welke redenen gegeven worden waarom inbreuken op de seksuele integriteit niet gemeld worden. De resultaten worden weergegeven via een poster.
Deelproject 2 (2013-2014) Bijlage 4.2: Lijst van risico-verhogende en –verlagende factoren In kader van deelproject 2 Topsport bij de jeugd en integriteit werd een lijst opgesteld met factoren die de kwetsbaarheid van een individu of organisatie voor grensoverschrijdend gedrag verhogen. Daarnaast werd ook gekeken welke factoren ervoor kunnen zorgen dat dit risico verlaagd wordt.
Bijlage 4.3: Rapport ethische en integriteitsproblemen in de sport Dit rapport geeft de resultaten weer van een enquête over ethische en integriteitsproblemen in de sport die werd uitgevoerd bij trainers en atleten.
Bijlage 4.4: Rapport interviews en focusgesprekken omtrent maatregelen en percepties hieromtrent in jeugdtopsport Dit rapport geeft de resultaten weer van interviews en focusgesprekken die werden uitgevoerd bij topsportcoördinatoren, trainers en atleten. Er werd enerzijds gevraagd naar welke maatregelen worden genomen om de fysieke, psychische en seksuele integriteit van jonge topsportbelofteatleten te beschermen. Anderzijds werd ook gekeken welke percepties men heeft van deze maatregelen.
Bijlage 4.5: Vermindering van kerndoelstellingen van de jeugdsport
integriteitsrisico’s
gebaseerd
op
de
Geïnspireerd door de eindtermen van de LO-context en het integriteitsmanagement worden in deze nota concrete aanbevelingen samengevat op basis van de onderzoeksresultaten die uit deelproject 1 & 2 voortkwamen.
Bijlage 4.6: Janssen H; Van Leeuwen R; De Kock A & Tolleneer J, 2014, Bescherming van integriteit van jonge topvoetballers, poster. e
In het kader van de onderzoekstage van 3 fase LO-studenten werd onderzocht in welke mate de integriteit van jonge topvoetballers beschermd wordt. Hiervoor werden interviews en focusgesprekken afgenomen met actoren uit de voetbalwereld. De resultaten worden weergegeven via een poster.
Bijlage 4.7: Van Bavel C; De Ridder E; De Kock A & Tolleneer J, 2014, Integriteitsmanagement in het topvoetbal bij Vlaamse meisjes, poster. e
In het kader van de onderzoekstage van 3 fase LO-studenten werd onderzocht in welke mate de maatregelen van het integriteitsmanagement reeds zijn doorgevoerd in het meisjesvoetbal. Hiervoor werden interviews en focusgesprekken afgenomen met actoren uit de voetbalwereld. De resultaten worden weergegeven via een poster.
Bijlage 4.8: Affiche publieke sessies Sport, ethiek en integriteit maart 2014 Op 12 en 13 maart 2014 organiseerde de KU Leuven twee openbare lezingen respectievelijk over seksuele integriteit en doping in de sport.
Bijlage 4.9: Lezingen, vormingen & congressen KU Leuven onderzoeksgroep 20122014 Deze bijlage vat kort samen welke lezingen, vormingen & congressen gevolgd en gegeven werden door leden van de KU Leuven onderzoeksgroep in het kader van de overheidsopdracht Ethisch verantwoord sporten.
Bijlage 4.10: Lijst van bachelor- en masterproeven Deze bijlage geeft een overzicht van alle bachelor-en masterproeven die onder leiding van Prof. Tolleneer worden uitgevoerd.
Aanbevelingen naar sportsector Op basis van de resultaten van deelproject 1 & 2 van de KU Leuven onderzoeksgroep Sport, ethiek en integriteit kunnen verschillende aanbevelingen geformuleerd worden. Deze aanbevelingen kunnen binnen de drie pilaren van het integriteitsmanagement gecategoriseerd worden, nl. instrumenten, processen en structuren. Belangrijk hierbij is dat de aandacht van een organisatie zich niet enkel toespitst op de relatie begeleider-atleet, maar eveneens rekening houdt met alle relaties tussen de diverse actoren in het complexe sportlandschap en ook rekening houdt met hun verschillende verantwoordelijkheden en mogelijkheden (cf. integriteitsmatrix). Speciale aandacht moet worden gegeven aan de relatie atleet-atleet aangezien ons onderzoek uitwijst dat integriteitsproblemen heel vaak “tussen” atleten onderling voorkomen.
Instrumenten Bepalen, definiëren en operationaliseren van integriteit Uit het comparatieve onderzoek bleek dat belangrijke instrumenten voor de bepaling, definiëring of operationalisering van integriteit gedragscodes of standaarden zijn. Ook zijn er uitgewerkte documenten voor het nagaan van goed gedrag en zeden. Ze kennen verschillende verschijningsvormen en verschillende gradaties van concretisering en omschrijven de contouren van wat in de club of federatie wordt verstaan onder integriteit. Wat betreft gedragscodes moet voldoende aandacht gaan naar de implementatie ervan, aangezien uit het onderzoek naar maatregelen bij topsport bleek dat weinig mensen de inhoud kennen. Door de gedragscode te verspreiden onder alle actoren op wie deze van toepassing is en het regelmatig onder de aandacht brengen ervan, ondermeer door het laten ondertekenen en het op te nemen in het huishoudelijk reglement kan men de implementatie bevorderen. Naast het ontwikkelen en implementeren van gedragscodes, moet er gestreefd worden naar uitgewerkte formele procedures om als sportorganisatie vrijwilligers en werknemers te rekruteren. Uit de interviews met trainers en topsportcoördinatoren blijkt immers dat er nog steeds trainers worden aangenomen zonder dat hier een formeel gesprek aan voorafgaat waarin gepeild wordt naar de achtergrond, kennis, motivaties, etc. Verder moet ‘niet enkel’ gerekruteerd worden op basis van de goede prestaties die een trainer levert met atleten, maar ook op basis van de mate waarin een trainer het fysieke, psychische en seksuele welzijn van de atleet prioritair stelt (pedagogische kwaliteiten). Leiden/coachen naar integriteit: streven naar een zo breed mogelijk draagvlak voor integriteitsmaatregelen bij alle actoren. Het comparatieve onderzoek wees uit dat opleiding (workshops), verplichten van een integriteitbeleid en het aanstellen van aanspreekpunten integriteit (API) en/of een algemeen Vertrouwenspunt instrumenten zijn die integer gedrag kunnen bevorderen. Daarnaast raadt men aan dat verschillende integriteitsactoren (trainers, ouders, atleten, medisch team…) moeten opgeleid (workshops) en geïnstrueerd worden o.m. via brochures om signalen van geweld te herkennen en op een gepast wijze te kunnen reageren. Verder moet er aandacht gaan naar het progressief (naargelang van de leeftijd) opnemen van verantwoordelijkheid door de atleet, gedeelde besluitvorming en ontwikkeling van een positief klimaat waarin fair play & respect centraal staan. Dit kan zowel gaan om inspraak in de trainingen, de competitieagenda en het bestuur van de club. Op basis van de resultaten van de interviews, focusgesprekken en de webenquête ‘ethische en integriteitsproblemen in de jeugdsport’ blijkt dat zowel ouders als trainers te veel druk leggen op de jonge sporters en/of te hoge verwachtingen stellen. Gedragscodes voor beide partijen en workshops omtrent de gevolgen van overmatige druk op de jonge sporter (gradueel meer naarmate de jongere een hoger niveau bereikt) zouden al een eerste stap kunnen zijn om dit probleem aan te pakken. Daarnaast zouden
de ouders actiever betrokken moeten worden bij bepaalde aspecten van de begeleiding zonder te interfereren met het werk van de trainer. Men mag de ouders niet zonder meer verwijderen als lastposten, maar men moet ook beletten dat ze het werk van de trainer bemoeilijken. Uit de interviews met topsportcoördinatoren en trainers bleek eveneens dat projecten specifiek naar ouders toe, zoals Topouders van Topsport Bloso, positief onthaald worden om ouders te sensibiliseren, hoewel men sceptisch is of dit gedragsveranderingen zal teweeg brengen. Naar de toekomst toe is het dan ook belangrijk om dergelijke projecten te evalueren op hun doeltreffendheid en waar nodig aan te passen. Betreffende blessures en overbelasting op het topsportbelofteniveau (topsportscholen) blijkt dat de communicatie in verband met trainingsbelasting tussen topsportscholen en clubs voor topsportbelofte-atleten moet geoptimaliseerd worden zodat overtraining en blessures in de mate van het mogelijke vermeden worden. Een topsportagenda die dient als communicatie tussen clubs en topsportscholen is een goed idee, maar dan moeten alle partijen overtuigd zijn van het nut. Nu bleek uit de interviews en focusgesprekken dat dit in de praktijk niet of nauwelijks bekeken wordt door clubs. Uit de gevoerde focusgesprekken bleek ook dat atleten niet altijd onmiddellijk (willen of durven) zeggen dat ze hevige pijn of een blessure hebben. Het lijkt dan ook belangrijk dat atleten bewust worden gemaakt via workshops dat spelen met pijn en blessures contraproductief is. Daarnaast moeten ze gewapend en weerbaar worden met de vaardigheden om dit te durven zeggen aan de entourage. Zowel op topsportbelofte- als op recreatief niveau blijkt uit de webenquête ‘ethische en integriteitsproblemen in de jeugdsport’ dat er meer creativiteit aan de dag moet gelegd worden om de verschillen in maturiteit en competentie op te vangen, door meer te differentiëren. Gebrek aan differentiatie blijkt zelfs de meest frequent vernoemde klacht te zijn zowel van atleten als trainers. Dit kan blessures in de hand werken en spelplezier verminderen. Dit is een klacht die reeds lang wordt onderkend, maar waar weinig of niets wordt aan gedaan. Men zou hier kunnen spreken van een geïnstitutionaliseerd frustreren van onze jongeren. Uit de webenquête ‘ethische en integriteitsproblemen in de jeugdsport’ bleek eveneens dat atleten vaak betrokken zijn bij het plegen van bedrog en het bewust overtreden van regels. Een speciale opleiding voor scheidsrechters in jeugdwedstrijden lijkt aangewezen om hier op een pedagogisch verantwoorde manier mee om te gaan. Daarnaast moeten jongeren ook zelf kennismaken met de regels & betekenis van fair play bv. door hen nu en dan als scheidsrechter te laten optreden tijdens wedstrijden. Tot slot bleek uit zowel de webenquête ‘ethische en integriteitsproblemen in de jeugdsport’ als de interviews en focusgesprekken dat het gedrag van trainers door andere trainers en atleten niet altijd als ethisch verantwoord wordt bekeken. Vooral een te grote focus op winnen en favoritisme wordt regelmatig ervaren. Trainers moeten via opleidingen en workshops bewust worden gemaakt dat het welzijn van de atleet en spelplezier primeert. In het milieu van de competitiesport worden jongeren geconfronteerd met een veelvoudige moraal. Deze veelvoudige moraal bestaat erin dat de sport niet enkel door ouders en trainers maar ook door sponsors, bondsbesturen en media, met wisselende waarden-rang-ordeningen wordt benaderd. Verschil in waarden schaal geeft verschil in denken en handelen. Van alle actoren wordt daarom een hoogstaand en modelmatig voorgeleefd moreel gedrag verwacht, wars van corruptie, allerhande vormen van misbruik en het gedogen of minimaliseren van het overtreden van de sportregels. Monitoren van integriteit Op basis van het comparatieve onderzoek wordt betreffende het monitoren van maatregelen voorgesteld: regelmatige evaluatie door de overheid, ontwikkelen van een zelfevaluatie-instrument voor organisaties, invoeren van een kwaliteitslabel inzake integriteit en regelmatig evalueren van de klachten die via een soort vertrouwenspunt sport binnen komen. Om federaties te ondersteunen bij het ontwikkelen van een kwaliteitslabel waarin ook ethische criteria vervat zitten, werd samen met ICES een handleiding ‘Ethische
criteria voor een sportief kwaliteitslabel’ opgesteld. Sportorganisaties moeten een uitgewerkt integriteit beleid hebben. Afdwingen van integriteit Uit de interviews met topsportcoördinatoren en trainers blijkt dat er nood is aan juridisch correcte informatie en een voor iedereen duidelijke procedure voor sportorganisaties die te maken krijgen met (zwaar) grensoverschrijdend gedrag. Overkoepelende Vlaamse tuchtrechtregels zijn essentieel om problemen op een consequente en eenduidige manier tuchtrechtelijk strafbaar te stellen, te onderzoeken en te sanctioneren. Federaties kunnen dit overnemen, aanpassen en gebruiken. Hierbij moet zowel aandacht gaan naar respect voor de rechten van het slachtoffer als de aangewezen dader. De gevolgen van seksueel misbruik voor het later relatieleven van de slachtoffers worden nu pas duidelijk. Angsten, depressies en zelfmoorneigingen, het moeilijk komen tot intimiteit met de partner zijn veel geuite klachten. Niettegenstaande de installatie van het meldingspunt 1712 (Vanden Auweele is lid van de opvolgingscommissie 1712 bij het ministerie van Welzijn) blijft de vraag: hoe de grote decalage in tijd tussen feiten en melding kleiner maken? Uit het replicatieonderzoek seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport blijken volgende redenen waarom het moeilijk is om over schendingen van de seksuele integriteit te spreken. Schaamte en angst worden het vaakst genoemd. De kloof tussen feiten en de melding ervan moet volgens ons gedicht worden niet enkel door de meldingsdrempel voor de slachtoffers te verlagen, maar ook door de verschillende actoren in de sportcontext te blijven mobiliseren en de psychologische hinderpalen voor de slachtoffers weg te nemen.
Processen Uit het comparatieve onderzoek blijkt dat een krachtige procesmatige aanpak erin bestaat dat het geven van (nationale) subsidies gekoppeld wordt aan een evaluatie van de ingevoerde integriteitsmaatregelen en dat deadlines worden gesteld aan het invoeren van maatregelen. Via een kwaliteitslabel zijn federaties eveneens in staat om het ethisch beleid van sportclubs te evalueren en bij te sturen (zie ‘Ethische criteria voor een sportief kwaliteitslabel’).
Structuren Het comparatieve onderzoek wijst uit dat op structureel vlak het vooral gaat over het installeren van API’s en een overkoepelende instantie die de werking van deze personen coördineert. Dat hier nood aan is, blijkt zowel uit de interviews als focusgesprekken. Op basis van de resultaten van de webenquête ‘ethische en integriteitsproblemen in de jeugdsport’ die uitwijzen dat er in jeugdsport nog heel wat ethische en integriteitsproblemen voorvallen, bevelen we tot slot aan om een speciaal statuut van jeugdtrainer te ontwikkelen & een visie op de taken van een jeugdtrainer met eindtermen op fysiek en psychisch vlak naast het technische en tactische (bijlage 4.3). De opleiding van (toekomstige) jeugdsportbegeleiders kan verder geoptimaliseerd worden door in de opleidingscursussen en specifieke bijscholingen voldoende aandacht te besteden aan ethisch verantwoord begeleiden van de sporter, omgaan met ethische dilemma’s en oplossen van conflicten.
Aanbevelingen voor verder onderzoek Ten eerste zou onderzoek naar de verhoudingen tussen Ministerie van Sport, BLOSO administratie, BOIC, sportfederaties, VSF, sportclubs in kaart moeten worden gebracht. Een overkoepelende cel (op ministrieel niveau) zou een en ander moeten kunnen coördineren. Ten tweede is er nood aan een evaluatie van de werking van beleid ter stimulering van EVS en verschillende instrumenten en structuren zoals gedragscodes, API, extra opleidingen van begeleiders, communicatie met ouders… Aangezien we op dit moment niet weten welke maatregelen werken en welke niet.
Bijlage 4.1 Tussentijds rapport KU Leuven Deelproject 1
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN GROEP BIOMEDISCHE WETENSCHAPPEN
FACULTEIT BEWEGINGS- EN REVALIDATIEWETENSCHAPPEN
Tussentijds rapport KU Leuven onderzoeksgroep Sport, ethiek en integriteit Opgesteld in het kader van de overheidsopdracht “Verstrekken van expertise op het vlak van ethisch verantwoord sporten, met inbegrip van de problematiek aangaande integriteit, seksueel misbruik en geweld” Toegekend aan het Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES vzw)
Mevr. An De Kock Prof. Dr. Jan Tolleneer i.s.m. de KU Leuven onderzoeksgroep (Prof. Em. Yves Vanden Auweele, Prof. Dr. Frank Hendrickx, Prof. Dr. Andreas De Block, Dhr. Jochem Martens, Mevr. Anouck Elen)
LEUVEN, juli 2013
Inhoud Inleiding ................................................................................................................................................... 4 1.
Methodologie .................................................................................................................................. 5
2.
Situering ........................................................................................................................................... 6 2.1.
Internationale ontwikkelingen................................................................................................. 6
2.2.
Europese ontwikkelingen ........................................................................................................ 8
2.3.
Vlaamse ontwikkelingen .......................................................................................................... 9
3.
Conceptueel-theoretisch kader ..................................................................................................... 10 3.1.
Wat is integriteit? .................................................................................................................. 10
3.2.
Geweld als overkoepelende term.......................................................................................... 14
3.3.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag ................................................................................... 14
3.4.
Besluit .................................................................................................................................... 15
4.
Integriteitsmanagement in de sport .............................................................................................. 15 4.1.
Instrumenten ......................................................................................................................... 16
4.1.1.
Bepalen en definiëren van integriteit ............................................................................ 16
4.1.2.
Leiden naar integriteit ................................................................................................... 18
4.1.3.
Monitoren van integriteit .............................................................................................. 20
4.1.4.
Afdwingen van integriteit .............................................................................................. 23
4.2.
Processen ............................................................................................................................... 24
4.3.
Structuren .............................................................................................................................. 24
5.
Besluit ........................................................................................................................................ 25
Referenties............................................................................................................................................. 29
Appendix 1 Overzicht kinderrechtenorganisaties en initiatieven in Vlaanderen Appendix 2 Verslag expertenseminarie Sport, ethiek en integriteit (Ethische perspectieven, 2013) Appendix 3 Naar een conceptueel kader Appendix 4 Integratie conceptueel kader Ugent, KULeuven & ICES Appendix 5 Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport Appendix 6 Monitor en evaluatiesystemen voor sportorganisaties Appendix 7 Integriteitstrainingen Appendix 8 Klachtensystemen, whistle-blowing, naspeuring en sanctionering Appendix 9 Overkoepelend tuchtrecht en registratiesysteem Appendix 10 Nota rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers 2
Appendix 11 Affiche publieke sessies Sport, ethiek en integriteit Appendix 12, Luyten C, (2013), Eerstejaarsstudenten van KU Leuven bevraagd in 2012 over seksueel grensoverschrijdend gedrag, thesis. Appendix 13, Eckhardt L, (2013), Eerstejaarsstudenten bewegings- en revalidatiewetenschappen over seksueel grensoverschrijdend gedrag - vergelijking van bevragingen uit 2004, 2005 en 2012, thesis. Appendix 14, Cuylaertss E, (2013), Operationalisering van het concept seksueel grensoverschrijdend gedrag - vergelijking van drie onderzoeksmethoden, thesis. Appendix 15 Poster Eva Perfido & Bert Schreurs (2013)
3
Inleiding Sport en ethiek zijn twee belangrijke concepten die nauw met elkaar verbonden zijn. Het medisch en ethisch verantwoord sporten decreet (MEVS) van 2007 zet dit reeds in de kijker en ook in het toekomstige nieuwe decreet zal ethisch verantwoord sporten centraal staan. Deze decreten betekenen een positieve evolutie voor de sport. Vaak heeft men immers de neiging om te stellen dat sport inherent goed is en enkel positieve gevolgen heeft voor sportbeoefenaars. Dat sport een goede invloed op de ontwikkeling kan hebben, is inderdaad waar, maar dit hangt af van de manier waarop men de sport aanbiedt aan de sportbeoefenaars. Er zijn immers de laatste jaren heel wat getuigenissen geweest van (jonge) sporters die tijdens hun sportcarrière te maken kregen met geweld1 (Moget & Weber, 2006; Donnelly, 2007; Heitinga & Köhler, 2013). Hierbij ging het om getuigenissen van elitesporters die heel wat media-aandacht hebben gekregen. In enkele landen zorgden deze getuigenissen voor een kantelmoment waardoor overheden aandacht begonnen te besteden aan de problematiek geweld in de sport. Momenteel coördineert het Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES vzw), in opdracht van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM), een tweejarig project (2012-2014) om rond ethisch verantwoord sporten, met inbegrip van de problematiek aangaande integriteit, seksueel misbruik en geweld, expertise te verstrekken aan het sportbeleid en -sector. Dit project bestaat uit wetenschappelijk onderzoek dat vertaald wordt naar de praktijk waarbij ICES ook een begeleidende en ondersteunde rol zal spelen voor de sportwereld. Hiervoor werkt ICES samen met vier universiteiten (Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit Antwerpen, Universiteit Gent en Vrij Universiteit Brussel) en met andere partners gerelateerd aan het Vlaams sportlandschap (VSF, Panathlon Vlaanderen...). Deelproject 1 van de KU Leuven werkgroep onderzoekt via een comparatieve studie de verschillende beleidsinitiatieven in andere landen omtrent ethiek in de sport en dan vooral het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld in de sport. Verscheidene aspecten van een goed integriteitsbeleid worden belicht via afzonderlijke nota’s en dit tussentijds rapport tracht deze verschillende nota’s in één coherente tekst samen te vatten. Vanuit de overkoepelende tekst wordt er steeds verwezen naar de respectievelijke nota’s. Deelproject 2 dat van start zal gaan eind september 2013 zal een specifieke focus leggen op integriteit en topsport bij de jeugd. Enerzijds zullen er structurele maatregelen van sportfederaties geïnventariseerd worden. Anderzijds zullen de risicofactoren voor schendingen van fysieke en psychische integriteit van jeugdtopsportatleten in kaart worden gebracht. Tijdens het eerste jaar van de overheidsopdracht (september – mei 2013) werd er via de masterthesis van Luyten (2013) al aandacht besteed aan deelproject 2, namelijk door na te gaan in welke mate er verschillen zijn tussen recreatieve en competitieve atleten wat betreft meningen en ervaringen met al dan niet grensoverschrijdende coachgedragingen.
1
Geweld wordt hier als een koepelbegrip bekeken en slaat zowel op schendingen van fysieke en psychische als seksuele integriteit.
4
1. Methodologie Dit eerste KU Leuven-deelproject hanteert een macro-benadering en gebruikt de methode van comparatieve analyse om de verschillende facetten van de problematiek in Vlaanderen te situeren in de ideeënkaders, en vooral de acties en beslissingen uit andere landen. Dit project benadert fysiek, psychisch en seksueel misbruik vanuit verschillende disciplines (juridisch, ethisch, psychologisch, pedagogisch en filosofisch). De fysieke en psychische integriteit van het sportindividu staat centraal, maar we beperken ons niet alleen tot de jonge atleten. De aandacht gaat naar iedereen die pedagogische verantwoordelijkheid draagt: trainers, ouders, federaties, media, artsen, ... Het doel van dit project is aanbevelingen geven voor beleid en sportveld op basis van voorbeelden uit het buitenland. Op vlak van de inhoud ligt de klemtoon op het bestuderen en evalueren van beleidsvoorstellen en -beslissingen (op structureel, educatief gebied) uit andere, systematisch selecteerde, (buur)landen en op het bestuderen van haalbaarheid (juridisch) en efficiëntie in de praktijk. De focus ligt op “fysieke en psychische integriteit, met misbruik als case”: hoe gaat men er elders (buitenland) juridisch, beleidsmatig (structureel) en opvoedkundig mee om? Het materiaal dat bestudeerd werd, bestond enerzijds uit primaire en secundaire (overheids-)geschriften, internationale rapporten en wetenschappelijke literatuur. Anderzijds werd er indien nodig ook contact opgenomen met belangrijke actoren in het buitenland om meer informatie over bepaalde beleidsbeslissingen te verkrijgen. We selecteerden vier landen die al een grote weg hebben afgelegd op vlak van beleid ter voorkoming van grensoverschrijdend gedrag in de sport. Er werd gekozen voor Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Canada en Australië op basis van enkele internationale en Europese rapporten (Unicef, 2010; Brackenridge, 2012; Deutsche Sportjugend, 2012). Deze landen werden ook gekozen vanwege pragmatische redenen, aangezien heel wat beleidsgeschriften enkel beschikbaar zijn in de nationale taal van een land. Voor dit deelproject 1 werd er eveneens op 13 en 14 maart 2013 een expertenseminarie en een publieke lezing georganiseerd over Sport, ethiek en integriteit (Voor meer informatie zie Appendix 2 Verslag expertenseminarie). Het expertenseminarie had tot doel om experts met een verschillende disciplinaire achtergrond samen te brengen om over beleidsaanbevelingen te discussiëren. Daarnaast kwamen er tijdens een aansluitende publieke sessie drie buitenlandse sprekers aan bod die over goede praktijken in verband met het beschermen van de seksuele integriteit in de sport een lezing gaven (zie Appendix 11 Affiche publieke sessies). In functie van de Leuvense belangstelling en de overheidsopdracht werden aan de KU Leuven tevens een aantal specifieke onderzoeksprojecten op touw gezet. Claire Luyten, Laura Eckhardt en Eva Cuylaerts voerden in december 2012 een replicatieonderzoek uit van de masterstudies uitgevoerd door Van Kelst (2004) en Indigne (2005) onder leiding van Prof. Em. Yves Vanden Auweele en die gepubliceerd werden als Unwanted sexual experiences in sport. Perceptions and reported prevalence among Flemish female student athletes (Vanden Auweele et al. 2008). De rapportering van dit replicatieonderzoek werd opgedeeld in drie subthema’s. Het eerste thema werd bestudeerd door Luyten (2013; abstract zie Appendix 12) en behandelt de volledige proefgroep, namelijk alle eerstefasestudenten van de KU Leuven. De opzet van dit onderzoek is nagaan of het niveau, geslacht en sporttak van de proefpersoon een effect heeft op de mening en de prevalentie van al dan niet grensoverschrijdende coachgedragingen. Het tweede thema 5
werd onderzocht door Eckhardt (2013; abstract zie Appendix 13) en maakt een vergelijking tussen de resultaten van de studies uit 2004, 2005 en 2012 omtrent meningen en ervaringen met coachgedragingen bij eerstejaarsstudenten bewegings-en revalidatiewetenschappen. Het laatste thema werd behandeld door Cuylaerts (2013: abstract zie Appendix 14). In deze masterthesis maakt men een vergelijking tussen drie methodes om gradaties in opinies omtrent seksueel grensoverschrijdend gedrag te operationaliseren. Hierbij wordt vooral de nadruk gelegd op de verschillen in incidentie van misbruik die deze drie verschillende methodes van operationaliseren opleveren. Naast masterstudenten werden er eveneens enkele bachelorstudenten betrokken bij het onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld in de sport in de context van hun onderzoekstage (derde bachelor LO&BW). Eva Perfido en Bert Schreurs verwerkten enerzijds de antwoorden op de Panathlonbevraging die naar alle Panathlonleden in Vlaanderen werd gestuurd als aanzet van een bredere, internationale studie. Deze Panathlonbevraging bevatte drie open vragen. Ten eerste vroeg men om twee praktijken of attitudes in het huidige sportmanagement en/of de sportpraktijk op te noemen die men bedenkelijk vindt vanuit ethisch standpunt. Ten tweede vroeg men om twee praktijken of attitudes te bespreken die goede veranderingen op vlak van ethiek bemoeilijken. Tot slotte vroeg men om twee praktijken of attitudes te geven die zouden moeten kunnen aangebracht of versterkt worden in het huidig sportmanagement en/of de sportpraktijk. De twee onderzoekstagestudenten vatten de resultaten samen in een korte paper (Schreurs & Perfido, 2013). Daarnaast verwerkten ze eveneens in het kader van het replicatieonderzoek de kwalitatieve gegevens van de vragenlijst die handelden over waarom inbreuken op de seksuele integriteit niet worden gemeld. De resultaten van hun onderzoek werden via een poster voorgesteld (Schreurs e.a., 2013). Het resultaat van deze comparatieve studie bestaat uit een aantal nota’s die verscheidene aspecten van een goed integriteitsmanagement belichten door voorbeelden uit het buitenland te bespreken. Dit integriteitsmanagement werd in 2008 door Jeroen Maesschalck en Janos Bertok voor de overheidscontext ontwikkeld. Jeroen Maesschalck heeft dit integriteitsmanagement eveneens voorgesteld op het expertenseminarie (14 maart 2013). Voor een kort verslag van deze presentatie verwijzen we naar Appendix 2 (Verslag expertenseminarie p. 2-3). Als structuur van deze overkoepelende tekst zullen we dan ook gebruik maken van het integriteitsmanagement, bestaande uit 1) instrumenten, 2) processen en 3) structuren. De initiatieven uit de verschillende landen zullen binnen deze drie pilaren kort besproken worden en voor meer informatie zal u doorverwezen worden naar de respectievelijke nota’s.
2. Situering 2.1.
Internationale ontwikkelingen
Vooral kinderen en jongeren zijn kwetsbaar voor misbruik en men dient hier dan ook voldoende aandacht aan te besteden. Dit wordt benadrukt door het internationaal verdrag voor de rechten van het kind dat goedgekeurd werd door de Verenigde Naties in 1989 (United Nations, 1989). Dit verdrag dat ook door België werd ondertekend, stelt dat wanneer er maatregelen betreffende kinderen worden genomen de belangen van het kind op de eerste plaats komen (Art. 3). 6
Daarnaast moeten staten die dit verdrag onderschrijven, passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de rechten van het kind niet in het gedrang komen (Art. 4). Verder staat er in Artikel 5 dat kinderen recht hebben op aangepaste begeleiding en leiding die een positieve invloed hebben op hun ontwikkeling. Artikel 12 en 13 benadrukken dat kinderen recht hebben om hun stem te laten horen. Daarnaast moet men ook informatie en materiaal voorzien die tot doel hebben het sociale, psychisch en moreel welzijn en de lichamelijke en geestelijke gezondheid van het kind te bevorderen (Art. 17). Alle staten zijn eveneens verplicht om de nodige wettelijke, bestuurlijke, opvoedkundige en sociale maatregelen te nemen die kinderen beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld en uitbuiting (Art. 19 & 36). Artikel 34 benadrukt dat kinderen ook beschermd dienen te worden tegen alle vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Daarnaast heeft elk kind recht op de grootst mogelijke mate van gezondheid (Art. 24). Artikel 31 benadrukt dat kinderen recht hebben op rust en vrije tijd en deelneming aan spel en recreatieve bezigheden die passen bij de leeftijd van het kind. Zoals men merkt zijn er heel wat artikels uit het Internationaal verdrag voor de rechten van het kind ook toepasbaar in een sportcontext. In 1978 ontstond een samenwerking tussen Panathlon International en Unesco inzake sport en ethiek. Datzelfde jaar keurde Unesco ook het internationaal handvest voor lichamelijke opvoeding en sport goed. Dit handvest is gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dat stelt dat iedere mens dezelfde rechten en vrijheden heeft ongeacht het geslacht, ras, afkomst, religie, leeftijd, enz. Volgens het handvest moeten mensen de mogelijkheden krijgen om hun fysieke, intellectuele en morele capaciteiten ten volle te ontwikkelen om volwaardig van hun rechten te kunnen genieten. Sport kan hier een belangrijke factor in spelen en iedere mens moet kansen krijgen om sport te beoefenen. Daarnaast benadrukt men dat sport en fysieke activiteiten kunnen bijdragen tot een samenleving waarin solidariteit en wederzijds respect centraal staan (Inghelbrecht & Tolleneer, 2003). Panathlon International heeft in 2004 de kinderrechten vertaald naar de sportcontext via het Panathlon-charter. Deze organisatie zag in 1951 het levenslicht in Italië en wil vooral de ethische en culturele waarden van de sport promoten. Zo ijvert ze er wereldwijd voor om het begrip en de wederzijdse waardering binnen de sportwereld te bevorderen en de ergste uitspattingen zoals geweld, doping, kindermisbruik en commercialisering aan te pakken. Via de Panathlon declaratie wil Panathlon International ervoor zorgen dat ethiek in de jeugdsport niet enkel iets op papier is, maar effectief wordt omgezet in de praktijk door middel van een aantal gedragsregels. Daarom streeft men ernaar dat zoveel mogelijk overheden, sportfederaties, sportclubs, sportgoederenfabrikanten, media, sportwetenschappers, sportmanagers, trainers, ouders en kinderen deze verklaring onderschrijven (Panathlon International, 2004). Ook Unicef besteedt aandacht aan de sportcontext. Unicef is een organisatie die sterk ijvert voor de rechten van het kind in vrije tijd en spel. Deze organisatie erkent de intrinsieke waarde die sport heeft in het promoten van de gezondheid en het welzijn van kinderen, sociale inclusie en hun opvoeding en ontwikkeling. Het werk van Unicef wordt gedragen door verschillende agentschappen en nationale settings en Unicef kan dan ook beschouwd worden als ’s werelds grootste organisatie voor de bescherming van kinderen. Op vlak van sport heeft het onderzoekscentrum van Unicef in 2010 het onderzoeksrapport uitgebracht Protecting Children from violence in sport: a review with a focus on industrialised countries. Dit rapport dat tot stand 7
kwam door een samenwerking met verschillende experts concludeerde dat ook de sportsector niet ontsnapt aan geweld. Daarnaast werd hierin ook het preventiebeleid dat rond deze thematiek wordt gevoerd in een aantal landen samengevat. In 2012 lanceerde Unicef de International standards for safeguarding and protecting children in sport op de Beyond Sport Summit in Londen. Deze werden opgesteld door de Unicef’s Child Protection Through Sport werkgroep (Brackenridge e.a., 2012). Het Internationaal Olympisch Comité (IOC) stelde in 2007 haar consensusverklaring voor over seksueel grensoverschrijdend gedrag en misbruik in de sport. In dit document beschrijft men de problemen die zich in de sport voordoen, identificeert men een aantal risicofactoren en geeft men een aantal richtlijnen voor de preventie van en optreden tegen wangedrag in de sport. Met deze verklaring maakt het IOC een belangrijk statement, enerzijds maken ze duidelijk dat seksueel grensoverschrijdend gedrag en misbruik ook in de sportcontext kan gebeuren. Anderzijds wil deze invloedrijke organisatie ook iets doen aan deze problemen via een effectief beleid (IOC, 2007). Uit voorgaande bevindingen blijkt dat er op internationaal vlak organisaties zijn die ijveren voor de bescherming van de rechten van het kind. Deze organisaties hebben reeds interessante charters en documenten geschreven die inspirerend kunnen zijn voor sportorganisaties die een eigen beleid ter bescherming van de integriteit van kinderen en jongeren willen uitwerken.
2.2.
Europese ontwikkelingen
Op Europees niveau werd er eveneens aandacht besteed aan de rechten van de mens en het kind. In 1949 richtte men de Raad van Europa op waarvan 47 Europese landen lid zijn. Dit is een intergouvernementele organisatie die tot doel heeft om de mensenrechten te beschermen, de culturele verscheidenheid te bevorderen en rassendiscriminatie en onverdraagzaamheid te bestrijden. Deze organisatie was ook verantwoordelijk voor het opstellen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (Vlaamse overheid, 2013). De Raad van Europa is actief op verschillende terreinen en besteedt ook aandacht aan cultuur en sport. In 1966 was zij een pionier op vlak van Sport-voor-Allen, daarnaast had de Raad ook aandacht voor ethiek in de sport. Dit leidde tot twee verdragen: ‘The European convention on Spectator Violence’ (1985) en ‘The Anti-doping Convention’ (1990) (Council of Europe, 2013). In 1992 ging men nog een stapje verder en werden zowel een Europees sporthandvest als een Code voor sportethiek goedgekeurd door het comité van ministers van de lidstaten. Het Europees Sporthandvest erkent het fundamenteel recht van iedereen om sport te beoefenen en de bijdrage van sportbeoefening aan de socioculturele ontwikkeling. Verder wordt er de nadruk gelegd op verantwoordelijkheden van overheden op vlak van het sportbeleid en dat deze maatregelen moeten nemen om sportbeoefenaars te beschermen tegen uitbuiting en misbruiken. Dit handvest pleit er dan ook voor dat overheden zorgen voor een veilige en gezonde sportomgeving met respect voor de morele en ethische waarden van de sport. De Code voor Sportethiek bouwt hierop verder. Het uitgangspunt van deze code is dat fair-play integraal deel moet uitmaken van een sportbeleid en alle sportactiviteiten en dit zowel op recreatief als competitief niveau. Fair-play wordt heel ruim gedefinieerd: enerzijds slaat het op concepten als vriendschap, respect voor anderen en met de juiste ingesteldheid spelen. Anderzijds houdt fair-play ook in dat men problemen zoals valsspelen, doping, fysiek en verbaal geweld, seksueel grensoverschrijdend gedrag en misbruik, 8
uitbuiting, oneerlijke kansen, overdreven commercialisatie en corruptie bestrijdt (Maes, 2007; Council of Europe, 2001). Hieruit blijkt dat men ook op Europees niveau ijvert voor een ethisch verantwoorde sport. Europese overheden moeten dan ook hun verantwoordelijkheid opnemen en via beleidsmaatregelen de verschillende sportorganisaties bewust maken van de belangrijke rol die ze spelen om sport op een ethisch verantwoorde manier te organiseren.
2.3.
Vlaamse ontwikkelingen
In 1991 keurde het Vlaamse parlement het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) goed. Dit wordt gebruikt als een juridisch instrument en leidraad voor de verhoudingen tussen volwassenen en minderjarigen. Als gevolg van deze goedkeuring moet het Vlaams parlement om de vijf jaar een rapport uitbrengen over hoe zij de implementatie van het verdrag hebben bewerkstelligd. Daarnaast wordt er o.l.v. de Kinderrechtencoalitie een alternatief rapport opgesteld over de bescherming van de rechten van het kind in Vlaanderen. In Vlaanderen is de minister van Jeugd bevoegd voor de coördinatie van het kinderrechtenbeleid. Dit beleid wordt ondersteund door de aanspreekpunten kinderrechten die gecoördineerd worden door de administratie gezin & maatschappelijk welzijn. Verder is er ook een coördinator Kinderrechten aangesteld bij het agentschap cultureel & sociaal werk en werkt men samen met de kinderrechtencoalitie (Agentschap, 2013; De Bodt, 2008). Op dit moment loopt er tijdens de periode 2011-2014 een Vlaams actieplan Kinderrechten. Met dit actieplan wil de Vlaamse overheid haar gecoördineerde aanpak van kinderrechten versterken. De aanpak van geweld tegen kinderen en jongeren en aandacht voor gezondheid en welzijn zijn voorbeelden van prioritaire aandachtspunten (Agentschap, 2013). Een belangrijk Vlaams orgaan is het Kinderrechtencommissariaat, een officiële en onafhankelijke instantie van het Vlaams parlement die instaat voor de verdediging van rechten en belangen van minderjarigen. Haar hoofdopdracht bestaat uit het bekendmaken van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en toezien op de naleving ervan. Ze waakt erover dat de nodige instrumenten, kanalen en voorzieningen worden uitgebouwd en dat er kwalitatief werk geleverd wordt. Enerzijds adviseren zij via adviezen, standpunten, knelpuntnota’s en memoranda het Vlaams parlement en andere beleidsactoren. Anderzijds detecteren zij signalen van kinderen, jongeren en professionals via een klachtenlijn. Ze bemiddelen, onderzoeken de klachten en adviseren het beleid. De klachtenlijn is er voor jongeren onder de 18 jaar en hun belangenbehartigers. Zij kunnen klachten indienen over de schending van de kinderrechten en dit op verschillende terreinen zoals gezondheidszorg, sport, milieu, onderwijs, tewerkstelling, justitie, mobiliteit, gezin, ruimtelijke ordening, wonen, voorzieningen, seks en drugs. Het Kinderrechtencommissariaat fungeert als een tweedelijnsdienst voor minderjarigen en heeft geen dwingende functie. Wanneer men te maken krijgt met slachtoffers van geweld worden deze doorverwezen naar de hiervoor bevoegde instanties zoals de Vertrouwenscentra Kindermishandeling (Kinderrechtencommissariaat, 2013; Klachtenlijn, 2013). In Vlaanderen zijn er ook heel wat vrijwilligersorganisaties die zich actief inzetten voor de rechten van kinderen. Voor een kort overzicht verwijzen we naar Appendix 1 (p.24).
9
Specifiek voor de sport zijn er eveneens een aantal organisaties die aandacht vragen voor de rechten van het kind. Panathlon Vlaanderen vzw werd opgericht in 1987 en is een club die het doel heeft om normen en waarden en fairplay in de sport te verdedigen, te beschermen en te promoten. Momenteel zijn er vijf clubs actief: Limburg, Brussel, Leuven, Antwerpen en Gent waarvan de activiteiten door Panathlon International Vlaanderen vzw worden gecoördineerd. Samen met de Vlaamse sportfederatie heeft Panathlon ook een samenwerking tot stand gebracht, genaamd ‘Sport op Jongerenmaat’. Via een website geeft men informatie over de Panathlonverklaring en is er ook de mogelijkheid om deze elektronisch te ondertekenen. Panathlon organiseert ook jaarlijks samen met de Nationale loterij een Stipendium. Verder wordt er elk jaar een nationale fair-play trofee uitgereikt. Een andere organisatie die ijvert voor een ethisch verantwoorde sportomgeving is ICES. Het Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES) zet zich sinds 2009 in voor een ethische bewustwording in de sportsector. ICES is een onafhankelijke vereniging die experts in de wereld van ethiek in de sport en lichamelijke opvoeding samenbrengt, hun kennis en ervaring verzamelt en ter beschikking stelt. ICES wil de sportwereld stimuleren tot ethische bewustwording. Het wil een kenniscentrum zijn waar informatie vergaard en verspreid wordt ( gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en good practices) en dat begeleiding en opleiding aanbiedt aan alle actoren in de sport. ICES was in 2012 samen met Sensoa verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het Raamwerk Lichamelijke en seksuele integriteit en beleid in de sport, een Handleiding voor sportclubs en het Vlaggensysteem “Sport, een spel met grenzen” (Vandevivre, 2012; ICES, 2013).
3. Conceptueel-theoretisch kader Adviezen verlenen voor verbeteringen van beleid en werking kan niet zonder een doordacht conceptueel-theoretisch kader. Een eerste opdracht van de KU Leuven werkgroep was het uitschrijven van operationele definities van integriteit en gerelateerde concepten (Zie Appendix 3: Naar een conceptueel kader). Vervolgens werden deze definities in een gemeenschappelijke nota van KU Leuven, U Gent en ICES gegoten zodat er één overkoepelend document ontstond voor alle definities. In de volgende paragrafen worden de bevindingen kort samengevat. Voor meer informatie verwijzen we u door naar Appendix 4: Integratie conceptueel kader KU Leuven, U Gent & ICES.
3.1.
Wat is integriteit?
Het thema integriteit heeft een tweepolige definitie: enerzijds wordt het begrip vereenzelvigd met rechtschapenheid, met iets dat versterkt dient te worden met het oog op beter functioneren (morele integriteit). Anderzijds slaat het op een ongeschonden toestand van het individu (of organisatie), op iets dat beschermd dient te worden (fysieke, psychische en seksuele integriteit). Om deze tweepolige definitie te verduidelijken, spreken we van subject- en objectintegriteit (zie fig. 1; voor meer informatie zie Appendix 3: Naar een conceptueel kader KU Leuven p 2-3).
10
Subjectintegriteit Morele onaantastbaarheid van personen en organisaties
Objectintegriteit Personen: psychische, fysieke & seksuele ongeschondenheid Organisaties: onbeschadigde & souvereine staat
Figuur 1: Integriteit van personen of organisaties. Naar een tweepolige definitie: subjectintegriteit en objectintegriteit
Wanneer men dieper inzoomt op de objectintegriteit van personen, ziet men dat dit zowel fysieke, psychische als seksuele integriteit kan omvatten. Fysieke, psychische en seksuele integriteit verwijzen in dit kader naar de waarden van personen die door moreel laakbaar gedrag van anderen (geweld: zie verder) kunnen beschadigd worden. De drie vormen van integriteit staan niet gewoon naast elkaar. De hoofdcategorieën zijn fysieke en psychische integriteit, terwijl seksuele integriteit een subcategorie is van beide anderen (en van hun doorsnede) zoals weergegeven in figuur 2 (voor meer informatie zie Appendix 3: nota Naar een conceptueel kader KU Leuven p 8-9).
11
Objectintegriteit van personen
Fysieke integriteit
Psychische integriteit
Seksuele integriteit
Figuur 2: Objectintegriteit van personen: en seksuele integriteit en hun samenhang
fysieke
integriteit,
psychische
integriteit
Men denkt vaak spontaan aan de (oudere) trainer en de (jonge) atleet wanneer men het heeft over de schending van de fysieke, psychische of seksuele integriteit wegens een gebrek aan morele integriteit (subject). Dit is echter een stereotiep beeld en men moet aandacht hebben voor het hele spectrum aan integriteitsactoren in de sport wanneer men een beleid wil ontwikkelen. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van figuur 3: Matrix van zestien sportactoren. Personen, organisaties en hun onderlinge relaties vanuit het oogpunt van object- en subjectintegriteit.
12
1
Figuur 3. Matrix van zestien sportactoren. Personen, organisaties en hun onderlinge relaties vanuit het oogpunt van subjectintegriteit en objectintegriteit
13
3.2.
Geweld als overkoepelende term
Het begrip ‘geweld’ wordt als een holistische term gebruikt en slaat op elke handeling of situatie die een inbreuk en/of een bedreiging betekent voor de fysieke en psychische2 integriteit van een jong persoon (Ambrassade, zie verslag ICES 2013). Hieronder vallen alle mogelijke soorten van fysieke en/of psychische mishandeling, seksueel misbruik maar ook verwaarlozing, nalatige behandeling of commerciële of andere uitbuiting (zie Appendix 3: naar een conceptueel kader p 10). Enkele sportspecifieke voorbeelden van fysiek geweld zijn “overmatig intensieve training, systematisch onvoldoende rust, lichamelijke straffen, zware voedingsdiëten, aanmoedigen van hard spelen of ‘speel om pijn te doen’-attitudes, opleggen van gebruik van doping, pestgeweld t.o.v. leeftijdsgenoten”, … Overmatige druk, verbaal geweld en emotioneel misbruik zijn voorbeelden van psychisch geweld of schendingen van de psychische integriteit. Verbale commentaren, fysieke avances, vernederend aanraken, gedwongen geslachtsgemeenschap zijn dan weer voorbeelden van schendingen van de seksuele integriteit van de sporter (David, 2010).
3.3.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag
Brackenridge (2001) geeft seksuele uitbuiting als een continuüm weer omdat elk slachtoffer uitbuiting op een andere manier ervaart en vanuit die optiek is het dan ook moeilijk om een onderscheid te maken tussen de drie termen. Op dit continuüm worden drie categorieën voorgesteld: seksuele discriminatie, seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik. Seksuele discriminatie slaat op institutionele praktijken die het vertrouwen, de prestatie en progressievooruitzichten van een individu ondermijnen. Een voorbeeld is het gebrek aan rapporteringskanalen voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het is dus gebaseerd op de collectieve beleidsbeslissingen en praktijken die worden gemaakt door organisaties. De term seksueel grensoverschrijdend gedrag 3 komt zowel uit het persoonlijk als institutioneel seksisme. Het gaat hier om iedere vorm van seksueel gedrag of seksuele toenadering, verbaal, non-verbaal of fysiek, opzettelijk of onopzettelijk, die door de persoon die het ondergaat als ongewenst of gedwongen wordt ervaren. Meestal gaat het om een individu of kleine groep als dader ten opzichte van één persoon. Dit ongewenst gedrag kan zowel fysiek en psychologisch (of emotioneel) zijn en komt voor in interpersoonlijke relaties gedurende een bepaalde tijdsperiode (Moget & Weber, 2008). Onder de term seksueel misbruik kan men verkrachting, aanranding en incest categoriseren, maar het blijft een moeilijke opdracht gezien, opnieuw, de verschillen in individuele 2
Ambrassade spreekt van emotionele integriteit. In deze tekst stellen wij psychische integriteit gelijk aan emotionele integriteit. 3 Sexual harassment wordt vaak vertaald als seksuele intimidatie. Om in lijn te blijven met het Raamwerk lichamelijke en seksuele integriteit en beleid in de sport van Sensoa (2012) kiezen we voor de vertaling seksueel grensoverschrijdend gedrag.
14
omstandigheden en culturele interpretaties. We kiezen ervoor seksueel grensoverschrijdend gedrag te beschouwen als een bredere term waaronder dan seksueel misbruik kan gerangschikt worden. Seksueel misbruik is de meest extreme vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag en wordt specifiek gekenmerkt door een proces van dwang en grooming (Brackenridge, 2001; Fasting, 2012). Dit laatste is een proces waarbij de dader zijn slachtoffer gaat isoleren en voorbereiden op misbruik. Het slachtoffer ondergaat dit groomingproces zonder dit op te merken en geleidelijk aan zullen grenzen vervagen. Er worden vier stappen beschreven: ten eerste een potentieel slachtoffer in het vizier hebben, ten tweede vriendschap en vertrouwen opbouwen, ten derde isoleren, controle opbouwen en loyaliteit creëren en ten vierde seksueel misbruik aanvatten en ervoor zorgen dat het geheim blijft.
3.4.
Besluit
In voorgaande paragrafen werden de verschillende ontwikkelde definities over integriteit kort weergegeven. Definities maken deel uit van beleidsdocumenten omdat deze duidelijk maken wat de organisatie juist bedoelt met concepten als integriteit, geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Op die manier kan men misinterpretaties vermijden.
4. Integriteitsmanagement in de sport In de jeugdsport doen er zich ethische problemen voor waaraan men als sportactor aandacht moet besteden. Enerzijds zijn er heel wat bewijzen over ernstige vormen van kindermisbruik die een krachtdadige aanpak vereisen. Anderzijds krijgt men ook te maken met eerder subtiele ethische dilemma’s waarbij men niet altijd weet hoe men hierop moet reageren. Dergelijke ethische problemen vragen om een goed management waardoor actoren in de sport weten hoe te handelen in situaties waar bepaalde waarden op het spel staan. Er zijn immers al heel wat goede intenties merkbaar (zie de situering), maar de implementatie ervan blijft vaak een struikelpunt. Het integriteitsmanagement dat oorspronkelijk in een overheidscontext ontwikkeld werd, kan mits een aantal aanpassingen deze implementatie bevorderen doordat het een duidelijke omkadering biedt. Het doel van dergelijk management is tweeledig: enerzijds voorkomen van serieuze integriteitsschendingen. Anderzijds het promoten van integriteit door het begrijpen van, de toewijding voor en vaardigheden van ethische besluitvorming te stimuleren. Belangrijk bij de ontwikkeling van een integriteitsmanagement is dat men op zoek gaat naar een goede balans tussen enerzijds controlerende en anderzijds stimulerende maatregelen. Controlerende maatregelen zorgen voor een minimum niveau van ethisch gedrag. Terwijl stimulerende maatregelen de minimum inspanningen naar een hoger niveau tillen (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013; Maesschalck & Bertok, 2008) . Een integriteitsmanagement bestaat uit drie pijlers, namelijk instrumenten, processen en structuren. Instrumenten zijn allerlei maatregelen en initiatieven die men neemt om integer handelen te stimuleren. Instrumenten kunnen vervolgens nog eens onderverdeeld worden naargelang hun functie. Ten eerste bepalen en definiëren van integriteit. Ten tweede leiden naar integriteit. Een derde functie is het monitoren van integriteit en tot slotte heeft men instrumenten die integriteit afdwingen.
15
Deze instrumenten moeten via processen geïntegreerd worden in het dagelijkse reilen en zeilen van de organisatie (plannen, implementeren, evalueren en aanpassen). Daarnaast zijn er structuren nodig om de verankering van het integriteitsmanagement te verzekeren. Deze structuren maken duidelijk wie verantwoordelijk is voor wat. Tevens zorgen deze voor een eenduidige coördinatie zodat er sprake is van een consistente aanpak om integer handelen te bevorderen. In principe kan men dit kader voor alle sportorganisaties gebruiken: van lokaal tot nationaal tot internationaal niveau. De grootte en mankracht van de sportorganisatie zal echter een invloed hebben op de mate van ontwikkeling van dit integriteitsmanagement. Toch kan men met een minimum aan structuren, processen en instrumenten al heel wat bereiken (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013; Maesschalck & Bertok, 2008). Voor meer informatie over hoe men een beleid in een sportorganisatie tot stand kan brengen, verwijzen we naar het raamwerk lichamelijke en seksuele integriteit, de handleiding voor sportclubs omtrent lichamelijke en seksuele integriteit en het vlaggensysteem die ontwikkeld werden door ICES in samenwerking met Sensoa (http://www.ethicsandsport.com/nl/x/427/instrumenten).
4.1.
Instrumenten
In verschillende landen zijn er reeds instrumenten ontwikkeld om integer handelen binnen sportorganisaties te stimuleren. Deze zullen kort besproken worden in dit hoofdstuk en voor meer informatie verwijzen we u door naar de desbetreffende nota in Appendix. 4.1.1. Bepalen en definiëren van integriteit Volgens Maesschalck & Vanden Auweele (2013) zijn er verschillende instrumenten die gebruikt kunnen worden om te bepalen wat integriteit betekent voor de sportorganisatie en hoe dit gedefinieerd moet worden. Eerst en vooral kan men als organisatie gebruik maken van de techiek ‘risicoanalyse’ waarbij men nagaat op welke vlakken de organisatie kwetsbaar is voor integriteitsschendingen. Op basis van de bevindingen kan men dan aanbevelingen doen over hoe men deze kwetsbaarheden kan wegwerken. Voorbeelden van risicovolle situaties in de sport zijn sporten waarin competitie een belangrijke rol speelt, topsport, reizen naar internationale competities en stages met kinderen, transport van en naar training van kinderen, sporten waarvoor men een bepaald streefgewicht moet hebben, werken met sportdeelnemers met een beperking, aankleden voor het sporten, inwijdingsrituelen, sportkampen, privémomenten tussen atleten en personen met autoriteit (coaches, managers, fysiotherapeuten, …) enz. (Abuse and Harassment Committee; Brackenridge, 2004; Donnelly, 2007; David, 2010; Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). Een tweede instrument voor het bepalen en definiëren van integriteit is een analyse van ethische dilemma’s die zich in de sportorganisatie voordoen. Hierbij gaat men uit van de assumptie dat ethische dilemma’s onvermijdelijk zijn en dat het niet altijd een goed plan is om deze te vermijden. Men moet juist de leden van de organisatie leren hoe men hiermee om kan gaan. Een voorbeeld van hoe men deze analyse kan gebruiken, vindt men in Canada bij de Canadese coaching associatie. Deze organisatie biedt zowel workshops voor ethische besluitvorming aan via e-learning als in klasvorm aan coaches. Nadat men een workshop gevolgd heeft, krijgt men een certificaat (Coaching Association of Canada, 2013). Een ander voorbeeld vindt men terug in Australië. Hier biedt het onafhankelijke St. James Ethics Centre de dienst Ethi-call aan. Dit is een 16
telefonische hulplijn die mensen begeleidt die te maken hebben met een ethisch dilemma (Ethicall, 2013; zie ook Appendix 5: Nota Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport p. 8). Men kan ook ethische dilemmatrainingen organiseren waarbij men eerst door alle deelnemers dilemma’s laat noteren waarmee men geconfronteerd wordt. Vervolgens kan men deze dilemma’s bespreken in dilemma-analyse sessies (Maesschalck & Bertok, 2008). Een derde instrument is een gedragscode of ethische code. Belangrijk hierbij is dat men als organisatie niet zomaar een code overneemt, maar deze aanpast aan de specifieke noden en situatie van de organisatie. Daarnaast betrekt men best zoveel mogelijk mensen bij het opstellen van de code zodat men een groot draagvlak creëert (Maesschalck & Schram, 2006). Men moet er eveneens voor zorgen dat de ethische code gemakkelijk toegankelijk is voor alle leden van de organisatie (Maesschalck & Bertok, 2008). In 1994 nam de Coaching Association of Canada een ethische code aan voor trainers die gebaseerd was op een ethische code voor psychologen (Haney e.a., 1998). In 1998 ontwikkelde NOC*NSF een gedragscode voor sportleiders (Vertommen, 2012). De Child Protection in Sport Unit (CPSU) van het Verenigd Koninkrijk heeft dan weer 10 standaards opgesteld waaraan men als nationale sportorganisatie moet voldoen als men subsidies wil ontvangen. Standaard 4 gaat specifiek over ethische codes en als sportorganisatie is men verplicht om een gedragscode op te stellen (zie Appendix 6: nota Monitor- en evaluatiesystemen voor sportorganisaties p 13). Voordelen van het opstellen van een ethische code of gedragscode is dat het duidelijkheid creëert, leden kunnen makkelijker aangesproken worden op hun gedrag en verantwoordelijkheden, het stuurt gedrag (indien deze effectief wordt geïmplementeerd) en het stimuleert de betrokkenheid en loyaliteit (Maesschalck & Schram,2006). Natuurlijk kan men maar van deze voordelen profiteren indien de code geen dode letter blijft en ook werkelijk geïmplementeerd wordt. Enkele tips om de implementatie van de gedrags- of ethische code te bevorderen worden gegeven door Maesschalck en Schram (2006). Ten eerste moet men voldoende aandacht besteden aan het proces ter ontwikkeling van de code. Een belangrijke vraag die men zich moet stellen is of de code relevant is voor de dagelijkse praktijken van de organisatie. Dit doet men door bijvoorbeeld workshops te organiseren waarin men verschillende relevante actoren de ontwerpcode laat bespreken en luistert naar hun suggesties ter verbetering van de code. Wanneer de code opgesteld is, moet ten eerste de top van de organisatie (bestuur) expliciet hun steun betuigen aan de code en het goede voorbeeld geven. Ten tweede kan men de code gebruiken tijdens dilemmatrainingen en workshops. Ten derde kan men ook alle leden van de organisatie een integriteitsverklaring laten ondertekenen waarin men verklaart de code te zullen naleven. Ten vierde moet men proberen om in de interne communicatie voldoende aandacht te besteden aan het integriteitsbeleid. Men kan bijvoorbeeld in elke nieuwsbrief een bepaald dilemma voorleggen en op een forum de mogelijkheid bieden om hierover te discussiëren. Een belangrijk aandachtspunt is om de aandacht voor de code en het integriteitsbeleid levendig te houden via opfrissessies, regelmatige communicatie, etc. In het begin heeft men immers vaak heel wat aandacht voor nieuwigheden, maar dit kan snel uitdoven indien er onvoldoende stimulansen zijn. Andere instrumenten waarbij integriteit niet het hoofddoel is, maar die wel een invloed kunnen hebben op het integer handelen moeten eveneens in het achterhoofd gehouden worden. Een belangrijk aspect dat schendingen van de integriteit kan voorkomen is een goede selectieprocedure voor vrijwilligers en werknemers. In Nederland is er de mogelijkheid voor 17
sportbonden om een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) aan te vragen van een vrijwilliger. Op die manier kan men nagaan of een bepaalde persoon wel geschikt is om te werken met kinderen. Om de drempel te verlagen heeft men ervoor gezorgd dat men een elektronische aanvraag kan doen en dat de administratieve kosten in het jaar 2012 en 2013 terugbetaald worden. Deze maatregel is niet verplicht, maar sportverenigingen kunnen wel zelf beslissen om dit al dan niet te verplichten (NOC*NSF, 2013; zie Appendix 10 p 13). In Australië heeft men een gelijkaardig initiatief verplicht via de wetgeving. In 2004 werd er een wet goedgekeurd die vastlegt dat werknemers, jobstudenten, vrijwilligers en onbetaalde werkkrachten die met kinderen werken eerst een ‘working with children check’ moeten ondergaan vooraleer men aangesteld mag worden (Play by the rules, 2004, zie ook Appendix 5: Nota Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport p 9-10). Een aparte nota van de Leuvense onderzoeksgroep onderzocht in welke mate dergelijke initiatieven ook in Vlaanderen toepasbaar zouden zijn. In de nota rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers (zie Appendix 10) wordt nagegaan in welke mate het mogelijk is om te eisen dat elke kandidaat-trainer of –begeleider een blanco strafblad moet voorleggen. Bij het beantwoorden van deze vraag moet men allereerst rekening houden met de Belgische privacywetgeving. Een inbreuk op de privacy is immers enkel toegelaten wanneer het gaat om een inbreuk die in overeenstemming is met een bestaande, duidelijke en toegankelijke norm. Daarnaast moet de werkgever een legitieme doelstelling hebben, namelijk de noodzaak om een fundamenteel recht te beschermen. Tot slotte moet de inbreuk op de privacy proportioneel zijn wat betekent dat dit enkel toegelaten is als deze in verhouding is tot de doelstellingen waarvoor ze wordt gesteld. Volgens de Belgische wetgeving vormt de bescherming van kinderen tegen seksuele delinquentie en kindermisbruik een gerechtvaardigd doel om de privacy te beperken. Indien men informatie wil bekomen over het strafrechtelijk verleden van een kandidaat-trainer kan men een uittreksel van het strafregister model 2 aanvragen. Dit zou men eventueel via een decreet kunnen verplichten, maar men moet hierbij de vraag stellen of dergelijke maatregel proportioneel is met het na te streven doel, namelijk de bescherming van kinderen tegen seksuele delinquentie en kindermisbruik. Ten tweede werken sportorganisaties heel vaak met vrijwilligers en kan dit een extra last betekenen voor deze mensen. Ten derde zijn er efficiëntere methoden zoals de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) uit Nederland die reeds in de vorige paragraaf werd besproken. Men zou kunnen overwegen om een dergelijk systeem ook in Vlaanderen te introduceren. 4.1.2. Leiden naar integriteit Voorgaande instrumenten zijn niet voldoende om integer handelen door leden van de sportorganisatie te stimuleren. Immers het feit dat een ethische code zegt dat men integer moet handelen, is geen garantie dat men dit werkelijk doet. Men moet met andere woorden proberen om dit integer handelen tot een vanzelfsprekendheid te maken voor alle leden van de organisatie. Dit is geen sinecure, maar er zijn wel een aantal instrumenten die hierbij kunnen helpen. Ten eerste is het belangrijk om als organisatie een goed ethisch beleid uit te bouwen. Hierbij is het een aanrader om zoveel mogelijk actoren van de sport te betrekken bij het uitstippelen ervan (Moget & Weber, 2006). Dit begint al op het hoogste niveau bij de overheid. Zowel in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Australië als Canada subsidieert de overheid voor de uitwerking van een beleid ter creatie van een veilige sportomgeving organisaties die zich hier 18
specifiek voor engageren. Deze organisaties werken samen met verscheidene relevante actoren voor de sportsector opdat een zo breed mogelijk draagvlak wordt gecreëerd. In het Verenigd Koninkrijk is de Child Protection in Sport Unit (CPSU) verantwoordelijk voor de uitwerking van een beleid, de ontwikkeling van verschillende instrumenten zoals opleidingen en het monitoren en evalueren van de implementatie van het beleid. In Nederland speelt NOC*NSF een belangrijke rol bij het begeleiden van de sportsector naar een veiliger sportklimaat. In Australië werkte de Australian Sport Commission eveneens samen met verscheidene partners om het project ‘Play by the rules’ op te starten en te promoten. Het Canadees beleid ter voorkoming van grensoverschrijdend gedrag in de sport was dan weer het resultaat van de opstart van een werkgroep die bestond uit verschillende vertegenwoordigers van sportorganisaties (voor meer informatie zie Appendix 5: Nota Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport). De organisaties die instaan voor de ontwikkeling van een beleid moeten voldoende aandacht besteden aan de verspreiding ervan via verschillende kanalen zoals nieuwsbrieven, folders, handleidingen, een website, enz. Uit onderzoek naar de implementatie van een beleid rond het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag in de sport blijkt immers dat de doorstroom van informatie, beleid en goede praktijken vaak onvoldoende gebeurt (Brackenridge, 2002; Van den Brink, 2012). Vooral organisaties op het lokale niveau (sportclubs, …) zijn moeilijk bereikbaar. Niet alleen de respectievelijke sportfederaties, maar ook gemeentes zouden een goede begeleiding moeten krijgen opdat ze mechanismen ontwikkelen om het lokale niveau te sensibiliseren en mobiliseren en de afstand tussen zichzelf en de sportclubs te verkleinen. Men moet zich ook bewust zijn van het feit dat sportclubs vaak bang zijn van onderwerpen zoals seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld in een sportcontext omdat ze door hier aandacht aan te besteden, vrezen voor negatieve publiciteit. Door de organisatie van een landelijke voorlichtingscampagne kan men proberen dit taboe te doorbreken opdat het voor sportclubs gemakkelijker is de problematiek binnen hun vereniging op de agenda te plaatsen (Van den Brink, 2012). Een tweede belangrijk instrument om integriteit in het dagelijkse handelen van alle leden te weerspiegelen is de organisatie van integriteitstrainingen. Deze trainingen kunnen op verschillende manieren gegeven worden en men kan deze plaatsen op een continuüm van een puur-op-regels-gebaseerde naar een puur-op-waarden-gebaseerde training. Eerstgenoemde vorm wordt meestal op een klassieke manier gegeven, waarbij de instructeur uitlegt wat er van de leden van de organisatie verwacht wordt volgens de wetten, regels en codes en wat de gevolgen zijn indien men zich hier niet aan houdt. Echter uit onderzoek blijkt dat dergelijke aanpak niet wordt geprefereerd door deelnemers (Jones e.a., 2010). De andere zijde van het continuüm bevat de waardegebaseerde trainingen. Deze worden ook wel eens discussiesessies genoemd en de instructeur fungeert voornamelijk als een facilitator van de discussies. Daartussen heeft men enkele vormen die de twee combineren zoals dilemmatrainingssessies. Bij dergelijke sessies gaat men er van uit dat ethische dilemma’s onvermijdelijk zijn en tracht men de deelnemers bepaalde technieken en procedures bij te brengen om hiermee om te gaan (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). Via integriteitstrainingen kan men immers het moreel redeneren, de ethische bewustwording en besluitvorming van mensen verbeteren. Volgens enkele wetenschappelijke studies worden goede integriteitstrainingen gekenmerkt door een interactief format, authentieke casussen, het aanbieden van procedures om een ethisch dilemma 19
aan te pakken en een voldoende intensief karakter. Daarnaast moet men ook op regelmatige basis herhalingstrainingen organiseren opdat de effectiviteit van deze trainingssessies toeneemt en de verworven vaardigheden behouden blijven (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). Voor meer informatie hierover, verwijzen we u door naar Appendix 7: nota integriteitstrainingen en het artikel van Maesschalck (2004) dat een concreet voorbeeld geeft van hoe een dilemmatraining eruit kan zien. Een derde instrument dat een belangrijke invloed kan hebben op het integriteitsbeleid van een organisatie is de aanstelling van een persoon of meerdere personen die steun moeten bieden aan vrijwilligers en werknemers die worstelen met een ethisch probleem. In het raamwerk ontwikkeld door Sensoa en ICES wordt dit een Aanspreekpunt Integriteit (API) genoemd (Sensoa, 2012). In de verschillende bestudeerde landen blijkt dit een belangrijke pijler te zijn van het integriteitsbeleid. In Nederland heeft NOC*NSF een poule van vertrouwenspersonen opgeleid die verenigingen, slachtoffers en beschuldigden kunnen begeleiden en adviseren op vlak van problemen of vragen over seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast is elke sportbond verplicht om een vertrouwenscontactpersoon aan te stellen die beschikbaar is als eerste aanspreekpunt (Vertommen, 2012). In Australië promoot de Australian Sports Commission heel sterk de opleiding van ‘member protection information officers’ (MPIO’s) die verantwoordelijk zijn voor het opvangen van individuen met klachten over grensoverschrijdend gedrag. Men voorziet ook opleidingen om deze mensen voldoende voor te bereiden op hun taken (MPIO education, 2013). Ook het Verenigd Koninkrijk heeft een systeem uitgewerkt waarbij men werkt met welfare officers. Men heeft zowel welfare officers op nationaal, provinciaal/regionaal en clubniveau en deze hebben elk hun eigen takenpakket (Proudlove, 2013). In Canada is men dan weer verplicht om als nationale en provinciale sportorganisatie een harassment officer aan te stellen. Dit is één van de voorwaarden om een subsidie te krijgen. Uit Canadees onderzoek van Donnelly e.a. (2012) blijkt echter dat bij veel sportorganisaties deze harassment officer iemand is die nauw verbonden is met de organisatie. Volgens deze onderzoekers is het echter beter om aan een onafhankelijk persoon deze functie te geven omdat atleten en andere actoren anders geremd zouden zijn om bepaalde feiten te melden. Men raadt eveneens aan om te werken met een pool van vertrouwenspersonen die ter beschikking staan van de sportorganisaties net zoals in Nederland het geval is omdat deze mensen geen rechtstreekse banden hebben met de sportorganisaties en dus meer vertrouwelijkheid uitstralen. Men geeft ook de tip dat de organisatie enkele oud-atleten kunnen aanduiden die als een contactpunt dienen voor huidige atleten. Als men met een bepaald probleem zit, kan men terecht bij een oud-atleet die op basis van zijn ervaring tips en hulp kan bieden (Voor meer informatie zie Appendix 5: Nota Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport). 4.1.3. Monitoren van integriteit Naast instrumenten voor het definiëren en determineren van en leiden naar integriteit moet men eveneens instrumenten voorzien die nagaan in welke mate het beleid geïmplementeerd wordt. Op basis van deze bevindingen kan men vervolgens het integriteitsbeleid aanpassen indien men tekortkomingen vaststelt. Daarnaast kan men ook kijken naar welke initiatieven werken en dus nog versterkt mogen worden (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013).
20
Ten eerste kan de overheid voor het evalueren van het integriteitsbeleid van sportorganisaties gebruik maken van richtlijnen of standaards waaraan men als sportorganisatie moet voldoen. Voorbeelden hiervan vindt men in Australië, Canada en het Verenigd Koninkrijk (voor meer informatie zie Appendix 6: nota monitor- en evaluatiesystemen voor sportorganisaties). In het Verenigd Koninkrijk ontwikkelde de Child Protection in Sport Unit (CPSU) tien standaards die men op drie verschillende niveaus (beginnend, gemiddeld en gevorderd) kan behalen. Om na te gaan of de nationale sportorganisaties wel degelijk goede inspanningen doen, werkt de overheid samen met de CPSU die jaarlijks de beleidsinspanningen evalueert. De CPSU zorgt ook via handleidingen, meetings, etc. voor voldoende begeleiding en informatie opdat de sportorganisaties weten hoe ze dit kunnen aanpakken. Organisaties die reeds alle tien standaards bereikt hebben op het gevorderd niveau blijven eveneens niet in de kou staan. Momenteel werkt men met deze organisaties samen voor een zelfevaluatieproject zodat sportorganisaties hun beleidsmaatregelen via een zelfevaluatietool kunnen evalueren om nadien op basis van de bevindingen een planning op te stellen voor het wegwerken van zwakke en versterken van de stevige punten van een beleid. Hierbij wordt sterk de nadruk gelegd op een evaluatie door verschillende actoren van de organisatie (ook jongeren!) omdat iedereen de impact van een beleid op een andere manier ervaart. De nieuwe plannen worden vervolgens via reviewgesprekken geëvalueerd door de CPSU, die op haar beurt haar bevindingen doorgeeft aan de verantwoordelijke subsidieorganen (Tiivas, 2013, CPSU, 2012). Dergelijke ontwikkelingen zijn inspirerend als voorbeeld omdat men op die manier de sportorganisaties meer autonomie verschaft en toch nog enige controle blijft behouden. Ten tweede kan men voor het monitoren van de integriteit gebruik maken van meldkanalen. Hulplijnen/meldpunten kunnen volgens Donnelly e.a. (2012) heilzaam zijn omdat deze onafhankelijk van een bepaalde sportorganisatie worden georganiseerd. Dergelijke hulplijn/meldpunt kan ofwel specifiek voor de sport georganiseerd worden zoals in Nederland het geval is of overkoepelend over verschillende sectoren (vb. meldpunt 1712 in Vlaanderen en het noodnummer van Child Focus 116 000). In 2012 lanceerde Child focus een nieuw meldingskanaal: de chatlijn voor jongeren (www.nupraatikerover.be). Deze chatlijn heeft een belangrijke invloed op het melden van situaties van seksueel misbruik door het slachtoffer zelf. Voor de lancering in 2011 meldde slechts in 7% van de behandelde dossiers de slachtoffers het misbruik zelf, terwijl dit percentage na de lancering in 2012 steeg naar 23% (p. 27). Deze stijging zou te wijten zijn aan het feit dat jongeren makkelijker contact leggen over delicate onderwerpen als seksueel misbruik via online communicatiemiddelen. Ook uit een Nederlands rapport blijkt dat een chatlijn als meldkanaal effectiever is om jongeren hun verhaal te laten doen dan een telefonische hulplijn. Jongeren vinden de chat soms beter omdat dit ervoor zorgt dat ze in alle rust en privacy over hun intieme problemen kunnen vertellen. Daarnaast hebben ze meer tijd om na te denken over wat ze willen zeggen en blijft de vrijwilliger op afstand. Verder vinden sommige jongeren het niet leuk dat ze moeten huilen tijdens een telefoonsessie, terwijl dit niet opvalt tijdens een chatsessie. Na een chatsessie voelen kinderen en jongeren zich beter en vinden ze dat hun problemen minder zwaar aanvoelen. Na een telefoonsessie ervaart men dit eveneens, maar in een iets beperktere mate. Er zijn echter kinderen en jongeren die de telefoonsessies verkiezen boven chatsessies en omgekeerd. Door beiden aan te bieden, kan men aan ieders voorkeur voldoen (Fukkink &Hermanns, 2007). Dergelijke telefonische of
21
chatgestuurde meldpunten worden door een onafhankelijke organisatie georganiseerd. Men kan echter ook binnen de organisatie zorgen voor meldingsmogelijkheden. Binnen een sportorganisatie kan men werken met vertrouwenspersonen of aanspreekpunten integriteit (API), zie ook het hoofdstuk 4.1.2. Leiden naar integriteit. Net zoals in Nederland en het Verenigd Koninkrijk kan men bijvoorbeeld werken met contactpersonen op clubniveau als eerste aanspreekpunt, vervolgens contactpersonen op sportfederatie/ gemeentelijk niveau en daarnaast nog eens een poule van contactpersonen op nationaal niveau. Deze contactpersonen kunnen sportactoren met een bepaald probleem helpen door naar hen te luisteren, de juiste informatie te geven en hen te begeleiden indien men verdere stappen wil ondernemen. Op clubniveau zal de contactpersoon vooral een eerste aanspreekpunt zijn die de leden doorverwijst naar de instanties die voor hen het meest relevant zijn. Van contactpersonen op een hoger niveau zou men kunnen verwachten dat zij op de hoogte zijn van de verschillende juridische en tuchtrechtelijke mogelijkheden en de leden op een gepaste manier kunnen bijstaan. Opdat deze mensen hun werk goed zouden doen, moet men voldoende opleidingen en bijscholingen organiseren zodat ze steeds op de hoogte zijn van de nieuwste juridische en andere ontwikkelingen. Enkele buitenlandse voorbeelden van klachtensystemen en whistle-blowing kanalen kan men terugvinden in Appendix 8: nota Klachtensystemen, whistle-blowing, naspeuring en sanctionering. Specifiek voor de sportwereld raadt men aan om een integratief systeem te ontwikkelen waarbij de klokkenluidersregeling in het klachtensysteem vervat zit. Hoe dit meldsysteem er precies moet uitzien en met welke wetten men rekening moet houden, vindt men terug op p. 13-17. De voornaamste aandachtspunten van zulk systeem zijn laagdrempeligheid, vertrouwelijkheid, opvolging en bijstand ‘klager’, opvolging en bijstand vermeende ‘dader’, garanties om misbruik van het klachtenrecht te voorkomen, differentiaties in niveaus en een beschermde registratie op meldingsniveau (p. 17). Vlaamse sportfederaties zouden eveneens op zoek moeten gaan naar manieren om de impact van hun beleidsmaatregelen te meten ter hoogte van de lokale sportclubs. Interessante voorbeelden vindt men terug in Canada, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Elaine Raakman ontwikkelde voor Canadese sportorganisaties het just-play internetprogramma dat sportorganisaties in staat stelt te weten hoe verschillende actoren (coaches, spelers en supporters) zich gedragen tijdens wedstrijden. Scheidsrechters van deelnemende sportorganisaties moeten immers na elke match enkele vragen oplossen over negatief en positief gedrag door deze sportactoren. Aan de hand van de ingegeven informatie kunnen de beheerders van de Just-Play website allerhande grafieken verkrijgen die in beeld brengen wie het meeste probleemgedrag stelt, tijdens welke wedstrijden dit gebeurt, hoe tevreden scheidsrechters zijn, enz. Alle verzamelde gegevens worden maandelijks in een rapport samengevat en doorgestuurd naar de deelnemende sportorganisaties. Op die manier weet men waar de zwakke plekken liggen en kan men hier gepaste maatregelen voor implementeren. Daarnaast kan men voor een stuk ook nagaan of de geïmplementeerde maatregelen een effect hebben op het gedrag van sportactoren (Raakman, 2013). In het Verenigd Koninkrijk en Denemarken werkt men dan weer met een soort keurmerk voor sportclubs. Indien clubs aan bepaalde voorwaarden voldoen zoals de uitwerking van een beleid ter bescherming van de veiligheid van sporters, krijgt men een keurmerk als bewijs van de inspanningen. Via dergelijk systeem zijn sportorganisaties in staat om na te gaan welke 22
sportclubs goede inspanningen leveren en waar er nog ruimte is voor verbetering. Een keurmerk kan mits veel publiciteit uitgroeien tot iets wat clubs graag willen hebben omdat bijvoorbeeld ouders liever kiezen voor een kwaliteitsvolle club. Om een keurmerk voldoende meerwaarde te geven, is het een aanrader om hetzelfde keurmerk voor alle verschillende sporttakken te gebruiken. Zo kunnen de verschillende sportorganisaties samen een systeem uitwerken dat op stevige fundamenten steunt. Verder moet men clubs ook blijven stimuleren om hun best te doen opdat ethisch verantwoord sporten deel is van de dagelijkse praktijk. Dit kan door ervoor te zorgen dat men na enkele jaren het keurmerk moet hernieuwen. Men kan ook voor clubs een soort certificatieprogramma ontwikkelen zoals men in Denemarken heeft gedaan. Hierbij kan men focussen op de ontwikkeling van een integriteitsbeleid, kinderen en jongeren een stem geven in de club, etc. Dergelijke proactieve acties zijn belangrijk omdat deze ethisch verantwoord sporten vanuit een positieve invalshoek benaderen in tegenstelling tot monitorsystemen zoals meldkanalen. Het kan echter moeilijk zijn om clubs te motiveren het keurmerk te behalen (Toftegaard Stockel, 2012). Daarom moet men zoveel mogelijk de nodige papierwinkel beperkt houden en focussen op de ontwikkeling van een laagdrempelig systeem. Voor meer informatie over deze verschillende instrumenten verwijzen we u door naar Appendix 6: Monitor- en evaluatiesystemen voor sportorganisaties. 4.1.4. Afdwingen van integriteit Preventie en richtlijnen zijn belangrijk, maar daarnaast moet men ook bepaalde systemen voorzien om integriteit af te dwingen. Immers indien de gedragsregels en het integriteitsbeleid voor alle leden duidelijk zijn, moet men bij overtredingen hiervan kunnen optreden opdat de geloofwaardigheid behouden blijft. Een belangrijke richtlijn die Maesschalck & Vanden Auweele (2013) hierbij geven is dat de sancties als rechtvaardig moeten beschouwd worden door alle leden van de organisatie. Een manier om op een rechtvaardige manier op te treden tegen schendingen van de integriteit is door als sportorganisatie een tuchtrecht te organiseren. In Nederland ondersteunt men sportorganisaties hierbij door een ‘blauwdruk tuchtrecht seksuele intimidatie’ ter beschikking te stellen. Dit omvat een model tuchtrecht waar men zich kan aan spiegelen (NOC*NSF, 2013). In het Verenigd Koninkrijk moeten alle gesubsidieerde nationale sportorganisaties als deel van hun kinderbeschermingsbeleid klachtensystemen en tuchtprocedures voorzien. Om deze sportorganisaties te ondersteunen bij het ontwikkelen van klacht- en tuchtprocedures, werkt men eveneens online tools, hulpmiddelen en face-to-face trainingen uit (Tiivas, 2013). Een andere mogelijkheid die de overheid heeft, is het organiseren van een nationaal of Vlaams tuchtrecht voor grensoverschrijdend gedrag in de sport. Dit kan men bijvoorbeeld doen door samen te werken met een gespecialiseerde onafhankelijke organisatie. Voorbeelden van zulke systemen vindt men zowel in het Verenigd Koninkrijk als Nederland terug. In het VK verzorgt de organisatie Sport Resolutions een nationaal tuchtrecht via een nationaal kinderbeschermingspanel. Dit panel wordt georganiseerd voor de zwaarste zaken wat betreft inbreuken op de veiligheid van kinderen. Vaak beschikken sportorganisaties immers over onvoldoende expertise om zaken rond seksueel misbruik tuchtrechtelijk aan te pakken en dan kan het nationaal kinderbeschermingspanel soelaas bieden. Daarnaast kan Sport Resolutions ook helpen bij het aanstellen van een onafhankelijke expert die een onderzoek naar verdachte zaken 23
instelt (Rhind, 2012). In Nederland kan men als sportorganisatie bij de Stichting Instituut Sportrechtspraak terecht om een tuchtzaak te laten afhandelen door een onafhankelijk orgaan. Deze organisatie voorziet eveneens een tuchtreglement voor zaken rond seksuele intimidatie. Wanneer men in Nederland tuchtrechtelijk veroordeeld wordt voor seksuele intimidatie door het onafhankelijk orgaan van het Instituut Sportrechtspraak of door de disciplinaire commissie van een sportbond die werkt volgens de blauwdruk tuchtrecht of het tuchtreglement seksuele intimidatie van het instituut Sportrechtspraak, komt men eveneens op de zogenaamde zwarte lijst terecht. Dit is een registratiesysteem voor plegers van seksuele intimidatie en kan door de sportbonden geraadpleegd worden om na te gaan of een vrijwilliger of werknemer ooit feiten van seksuele intimidatie heeft gepleegd (Instituut sportrechtspraak, 2013; voor meer informatie zie Appendix 9: Nota overkoepelend tuchtrecht en registratiesysteem in Vlaanderen).
4.2.
Processen
Instrumenten zijn een belangrijk deel van het integriteitsmanagement, maar volstaan niet om het integer handelen van leden van de sportorganisatie te garanderen. Men heeft immers ontwikkelingsprocessen nodig om de implementatie, institutionalisering en verbetering van het integriteitsmanagement te bewerkstelligen. Een mogelijkheid om de instrumenten tot leven te brengen en in stand te houden is het gebruik van de Demingcyclus: Plan, Do, Check, Adapt (Maesschalck & Bertok, 2008). Zoals eerder gezegd is het niet alleen belangrijk dat men een beleidsplan opstelt en uitvoert, maar ook nagaat of het een positief effect heeft. Indien er zich bepaalde tekorten voordoen, kan men vervolgens op basis van de evaluatie het beleidsplan aanpassen (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). Maesschalck & Vanden Auweele (2013) raden eveneens aan om een samenwerking tussen de vele verscheidene sportorganisaties (regionaal, nationaal, internationaal, competitief en recreationeel) tot stand te brengen om een gezamenlijk integriteitsplan te ontwikkelen. Immers als alle verschillende sportactoren hiervoor samenkomen en allen betrokken worden bij de implementatie en evaluatie van het gezamenlijk integriteitsplan kan dit een verdere samenwerking stimuleren. Daarnaast zorgt dit ervoor dat de instrumenten elkaar aanvullen en passen binnen een overkoepelende strategie. In verschillende landen zorgt men reeds voor zulke processen om de implementatie van de instrumenten te bevorderen. In het Verenigd Koninkrijk evalueert de CPSU jaarlijks of nationale sportorganisaties de tien standaards voor een veilige sportomgeving nastreven en begeleidt men hen bij de verbetering van de beleidsplannen (Tiivas, 2013). In Australië moet men in ruil voor subsidies eveneens kunnen aantonen of men een beleid en procedures ontwikkeld heeft, deze geïmplementeerd en regelmatig geëvalueerd en aangepast worden (Australian Sports Commission, 2013). Voor meer informatie hierover zie Appendix 6: Nota monitor- en evaluatiesystemen voor sportorganisaties.
4.3.
Structuren
Structuren die bepalen wie verantwoordelijk is voor wat binnen het integriteitsmanagement en hoe de taken verdeeld zullen worden, zijn noodzakelijk (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). De bestuursleden van de sportorganisaties spelen een eerste belangrijke rol omdat zij het goede voorbeeld moeten geven door zelf integer te handelen. Zij zijn als het ware de ambassadeurs van het integriteitsmanagement. Daarnaast kan men als sportorganisatie een aanspreekpunt 24
integriteit of een integriteitsteam aanstellen die verantwoordelijk zijn voor de uitwerking van het integriteitsmanagement via beleidsdocumenten, gedragscodes, tucht- en meldprocedures, communicatie, enz. Zoals eerder aangehaald in het hoofdstuk ‘leiden naar integriteit’ is het in landen zoals het Verenigd Koninkrijk en Canada verplicht om een welfare officer of harassment officer aan te stellen als voorwaarde voor subsidies. Deze personen fungeren enerzijds als eerste aanspreekpunt bij klachten, maar kunnen daarnaast ook een rol spelen in de uitwerking van een integriteitsbeleid. Essentieel voor een integriteitsmanagement is dat het een zichtbare plaats krijgt in de organisatiestructuur. Enkel een persoon aanstellen die verantwoordelijk is voor het managen van klachten is niet voldoende. Men moet ook effectief iemand hebben die instaat voor de ontwikkeling en implementatie van instrumenten, integriteitstrainingen, een beleid, evaluatiemomenten, etc. De redenen hiervoor zijn dat dit ten eerste zorgt voor een betere coördinatie tussen de instrumenten van het integriteitsmanagement. Ten tweede zorgt dit ervoor dat de expertise omtrent integriteit gelokaliseerd is binnen de organisatie. Ten derde zorgt dit voor continuïteit van het integriteitsmanagement zodat het niet bij enkele eenmalige acties blijft. Ten vierde heeft deze aanstelling ook een symbolische waarde, namelijk dat integriteit belangrijk is binnen de organisatie. Tot slotte krijgt het integriteitsmanagement een eigen identiteit door de aanstelling van een verantwoordelijke (Maesschalck & Bertok, 2008). Hoe deze institutionalisering georganiseerd wordt, zal afhangen van de grootte van de organisatie, maar een minimumvereiste is dat één persoon zich formeel bezighoudt met integriteit. Men dient zich echter te behoeden voor een belangrijke valkuil. Door de aanstelling van één verantwoordelijke voor integriteit kunnen andere leden van de organisatie de gedachte hebben dat zij zich hier niet mee moeten bezighouden. Cruciaal echter voor het welslagen van een integriteitsmanagement is dat iedereen dit opvat als een gezamenlijke opdracht waar iedereen zijn steentje toe bijdraagt. Dit kan men bewerkstelligen door alle leden voldoende te betrekken bij het integriteitsmanagement en integer handelen in de dagelijkse activiteiten te integreren (Maesschalck & Bertok, 2008; Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). Naast een verantwoordelijke voor integriteit binnen de organisatie is het eveneens aan te raden dat er een overkoepelende structuur wordt voorzien die alle sportorganisaties kan helpen bij het uitwerken van een beleid, ontwikkeling van procedures en het organiseren van workshops. In zowel Nederland, het Verenigd Koninkrijk als Australië zijn er dergelijke overkoepelende structuren (denk maar aan NOC*NSF, CPSU, Playing by the rules). Op die manier wordt alles gecoördineerd en behoudt men een overzicht van de verschillende beleidsbeslissingen en initiatieven. Daarnaast kan een overkoepelende organisatie evaluatietools ontwikkelen en rapporteren aan de overheid over de vooruitgang van de sportorganisaties wat betreft de bescherming van de integriteit van de (jonge) sporter.
5. Besluit Dit tussentijds rapport is een samenvatting van alle nota’s die door de KU Leuven-werkgroep werden geschreven voor deelproject 1 in het kader van de overheidsopdracht Verstrekken van expertise op het vlak van ethisch verantwoord sporten, met inbegrip van de problematiek aangaande integriteit, seksueel misbruik en geweld dat toegekend werd aan het Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES vzw). De klemtoon lag hierbij op het bestuderen van 25
beleidsvoorstellen en –beslissingen m.b.t. het voorkomen van schendingen van de fysieke, psychische en seksuele integriteit uit systematisch geselecteerde landen, namelijk het Verenigd Koninkrijk, Canada, Australië en Nederland. Een belangrijke vraag die werd gesteld is hoe die landen juridisch, opvoedkundig en beleidsmatig hiermee omgaan. Vanaf september 2013 start deelproject 2 waarbij de KU Leuven werkgroep zich interdisciplinair toelegt op integriteit en topsport bij de jeugd. Enerzijds zullen structurele maatregelen van topsportfederaties geïnventariseerd worden en anderzijds zullen de risicofactoren m.b.t. de fysieke en psychische integriteit van topsportatleten geduid worden. De bevindingen van beide deelprojecten zullen uiteindelijk in de vorm van een eindrapport afgeleverd worden. Het integriteitsmanagement vormt de rode draad van dit tussentijds rapport en steunt op drie pijlers: instrumenten, processen en structuren. Immers de ontwikkeling van een ethisch klimaat en het aanpakken van ethische problemen en dilemma’s vragen om een goed management. Dit integriteitsmanagement heeft een tweeledig doel: enerzijds voorkomen van integriteitschendingen en anderzijds het promoten van integer handelen. Hierbij moet men oog hebben voor een optimale balans tussen controlerende en stimulerende maatregelen. In dit tussentijds rapport werd getracht aan de hand van buitenlandse voorbeelden het integriteitsmanagement toepasbaar te maken voor de sport. Daarnaast maakten we gebruik van relevante wetenschappelijke literatuur om tips en aanbevelingen voor Vlaanderen te formuleren. Een belangrijke opmerking hierbij is dat men niet enkel de ontwikkeling van een beleid en andere instrumenten ter bevordering van het integer handelen van een trainer ten aanzien van een atleet voor ogen moet hebben, maar ook aandacht moet besteden aan integer handelen tussen atleten onderling, tussen supporters en scheidsrechters, etc. Men moet met andere woorden het volledige sportlandschap bekijken met de diverse actoren. Dit wordt ook verduidelijkt via de matrix van zestien sportactoren op p. 12. Wanneer er gekeken wordt naar mogelijke instrumenten blijkt dat deze in vier groepen gecategoriseerd kunnen worden. Allereerst zijn er die instrumenten die vooral belangrijk zijn voor het bepalen en definiëren van integriteit. Om te beginnen kan een sportorganisatie een risicoanalyse uitvoeren waarbij men op zoek gaat naar de zwakke plekken van de organisatie. Daarnaast kan men eveneens de leden bevragen om op die manier de heersende ethische dilemma’s te leren kennen. Deze kunnen als basis dienen voor integriteitstrainingen omdat men op die manier levensechte dilemma’s kan behandelen die aansluiten bij de ervaringen van de leden. Het is immers belangrijk dat men als sportactor op een goede manier ethische beslissingen leert nemen en dit kan bevorderd worden via integriteitstrainingen. Net zoals in Canada zou men bijvoorbeeld laagdrempelige internettrainingen kunnen aanbieden die aan de hand van levensechte casussen focussen op een goede ethische besluitvorming. Een ander belangrijk instrument om integriteit te bepalen en te definiëren is een gedragscode. Zowel het Nederlands Olympisch comité* Nederlandse Sportfederatie (NOC*NSF) van Nederland als de Child Protection in Sport Unit (CPSU) uit het Verenigd Koninkrijk trachten sportorganisaties aan te zetten tot het opstellen van een gedragscode. Uiteraard moet men deze woorden ook omzetten in daden en enkel door effectief werk te maken van de implementatie kan een gedragscode integer handelen stimuleren. Een mogelijk instrument dat niet als hoofddoel de integriteit wil bevorderen, is het selecteren van trainers en vrijwilligers waarbij de aandacht ook gaat naar hun integer handelen. Dit kan gebeuren door als sportclub een formulier te vragen dat weergeeft of iemand in het verleden reeds bezwaarlijke feiten met kinderen heeft gepleegd. In 26
Nederland kan men bijvoorbeeld als sportorganisatie een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) vragen vooraleer men een vrijwilliger aanneemt en ook in Australië voerde men dergelijk systeem in. Zulke systemen lijken ook interessant om in te voeren in Vlaanderen. Ten tweede zijn er die instrumenten die voornamelijk tot doel hebben leden van de organisatie te leiden naar integriteit. Hiertoe behoort onder andere de uitwerking van een goed ethisch beleid door de sportorganisatie. In verscheidene landen wordt dit gestuurd via een overkoepelende organisatie vb. NOC*NSF in Nederland en CPSU in het Verenigd Koninkrijk. Dergelijke instellingen kunnen sportorganisaties helpen bij het opstellen van een degelijk beleid via richtlijnen, cursussen en het regelmatig monitoren van de resultaten. Speciale aandacht moet hierbij gaan naar de doorstroom van informatie van nationaal naar lokaal niveau. Immers uit onderzoek blijkt dat dit vaak een knelpunt is bij de uitbouw van een integriteitsbeleid. In Vlaanderen wordt hier via ICES en Sensoa sinds eind 2012 aandacht aan besteed via het raamwerk Lichamelijke en seksuele integriteit en beleid in de sport dat sportfederaties, gemeentes en sportclubs bijstaat bij de ontwikkeling van een beleid rond integriteit. Daarnaast is men eveneens een laagdrempelige managementbrochure in samenwerking met UGent aan het ontwikkelen die in het najaar 2013 gelanceerd zal worden. Het leiden naar integriteit kan ook gebeuren via de organisatie van integriteitstrainingen. Een goed format wordt gekenmerkt door interactiviteit, authentieke casussen, het aanbieden van procedures, voldoende intensiviteit en regelmatige heropfrissingssessies. Daarnaast kan men een verantwoordelijke voor integriteit aanstellen binnen de sportorganisatie. Zowel in het Verenigd Koninkrijk, Australië, Nederland als Canada wordt dit sterk aangemoedigd omdat men op die manier integriteit verankert in de organisatiestructuur. Een derde categorie van instrumenten zijn deze die het monitoren van integriteit als hoofddoel hebben. In het Verenigd Koninkrijk heeft de CPSU met verscheidene sportactoren standaards opgesteld die men als nationale sportorganisatie moet behalen indien men subsidies wenst te krijgen. Jaarlijks controleert men de beleidsinspanningen van al deze organisaties zodat men weet welke vlakken extra aandacht verdienen en wat al heel goed gaat. Een tweede manier om integriteit te monitoren is de introductie van een meldkanaal binnen en/of buiten de sportorganisatie. In Nederland voorziet NOC*NSF een hulplijn voor sporters die te maken krijgen met een schending van hun seksuele integriteit. Men kan echter ook sectoroverkoepelend werken. Voorbeelden hiervan zijn het meldpunt 1712 of Childfocus. Binnen de sportorganisatie heeft men dan weer de mogelijkheid om te werken met vertrouwenspersonen die als eerste aanspreekpunt dienen voor leden van wie de fysieke, psychische en/of seksuele integriteit wordt geschonden. Door de oproepen goed bij te houden kan men monitoren in welke mate een organisatie te maken krijgt met inbreuken op de integriteit. Vervolgens neem de sportorganisatie aan de hand van deze informatie de gepaste maatregelen. Een ander voorbeeld uit het buitenland is het Just Play programma van de Canadese onderzoekster Elaine Raakman dat scheidsrechters inschakelt om via een internetprogramma informatie aangaande het al dan niet negatieve gedrag van coaches, spelers en supporters op het veld te verzamelen en vervolgens te gebruiken om sportorganisaties te informeren en actie te doen ondernemen. Een eerder positieve manier van monitoren is het werken met een keurmerk of certificaat voor clubs zoals in het VK en Denemarken gebeurt. Sportclubs kunnen dit keurmerk of certificaat behalen wanneer ze een aantal criteria op vlak van het stimuleren van integer handelen en voorkomen van
27
integriteitschendingen hebben behaald. Door van dit keurmerk een wijdverspreid kwaliteitslabel te maken, kan dit een enorme stimulans zijn voor clubs om werkelijk iets rond integriteit te doen. Ten vierde heeft men die instrumenten die integer handelen gaan afdwingen indien men zich niet houdt aan de geschreven en ongeschreven ethische regels van de sportorganisatie. Deze instrumenten fungeren als een stok achter de deur en moeten door iedereen als rechtvaardig gepercipieerd worden. Een voorbeeld hiervan is de organisatie van een tuchtrecht door de sportorganisatie of een overkoepelende organisatie voor integriteitschendingen. NOC*NSF ontwikkelde een blauwdruk tuchtrecht seksuele intimidatie voor sportorganisaties zodat deze een leidraad hebben voor het tot stand brengen van een eigen tuchtrechtsysteem. Ook in het VK wordt dit als een deel van het integriteitsmanagement gezien en is men verplicht om als nationale sportorganisatie tuchtprocedures te voorzien in ruil voor subsidies. Omdat sommige sportorganisaties over onvoldoende kennis en capaciteit beschikken om dit zelf te organiseren, voorziet men in beide landen ook een nationaal tuchtrecht via gespecialiseerde organisaties (cfr. Sport Resolutions in het VK en Stichting Instituut Sportrechtspraak in Nederland). In Nederland gaat men zelfs nog een stap verder en introduceerde men een registratiesysteem. Indien men via het strafrecht of tuchtrecht veroordeeld wordt voor seksuele intimidatie, wordt men voor een bepaalde tijd geregistreerd en sportbonden kunnen deze lijst raadplegen via een strikte procedure. Dergelijk systeem kan eventueel nuttig zijn voor Vlaanderen mits men de privacywetgeving geen geweld aandoet. Naast instrumenten moet men ook aandacht hebben voor processen en structuren. Processen zorgen ervoor dat de geplande activiteiten wel degelijk worden uitgevoerd. Hiervoor kan men een gekend patroon van plannen, doen, evalueren en aanpassen volgen waarbij men de periodes waarin de verschillende stappen moeten gebeuren op voorhand vastlegt. Een doeltreffend proces vindt men in het Verenigd Koninkrijk waar de CPSU jaarlijks de sportorganisaties evalueert om na te gaan wie subsidies mag krijgen en welke organisaties hun beleid nog moeten verbeteren. De tien standaards die behaald moeten worden, geven duidelijk aan wat sportfederaties moeten doen opdat men voldoet aan de normen voor subsidies. Naast instrumenten en processen zijn er ook structuren nodig binnen en buiten de organisatie opdat integriteit wel degelijk deel wordt van het dagelijkse reilen en zeilen van een sportorganisatie. Dit kan bijvoorbeeld door een aanspreekpunt integriteit aan te stellen of in grotere organisaties een werkgroep integriteit. Belangrijk is dat men ervoor zorgt dat integriteit een zichtbare plaats krijgt in de organisatie en dat men actief aandacht besteedt aan de implementatie ervan. Een overkoepelende structuur (cfr. NOC*NSF, CPSU) voor alle sportorganisaties kan dan weer zijn nut hebben omdat deze trainingen en workshops kan organiseren en de sportorganisaties kan bijstaan bij het opzetten van een integriteitsbeleid. Op 28 mei 2013 werd er reeds een vergadering met Lore Vandevivre van ICES gehouden met als doel te brainstormen over praktische toepassingen die uit de KU Leuven-nota’s kunnen voortvloeien. Een eerste idee is de ontwikkeling van een kwaliteitslabel voor sportclubs zoals men ook terugvindt in het Verenigd Koninkrijk (Clubmark) en Denemarken. Dit houdt in dat als sportclubs aan bepaalde vereisten voldoen (vb. het opstellen van een ethische code, het uitwerken van een ethisch beleid, …) zij voor deze inspanningen een kwaliteitslabel ontvangen dat ze kunnen gebruiken om hun sportclub te promoten. Er zijn reeds een aantal sportfederaties zoals de Vlaamse Paardenliga, Gymfed en FROS en gemeentelijke sportdiensten (Harelbeke) die 28
een dergelijk kwaliteitslabel ontwikkeld hebben en het lijkt ons nuttig om met deze partners, VSF en ISB samen te zitten om uit hun ervaringen te leren en deze vervolgens te gebruiken om andere sportorganisaties te inspireren. Het doel van deze gesprekken is brede aanbevelingen over kwaliteitslabels voor sportorganisaties op te stellen en te promoten die men dan op een eigen creatieve manier kan invullen. Concreet houdt dit in dat er tijdens de VSF-studiedag een workshop rond kwaliteitslabels zal georganiseerd worden en er nadien ook een blauwdruk over kwaliteitslabels zal opgesteld worden. Een tweede idee was de ontwikkeling van dilemmatrainingen die via een e-tool aangeboden worden. Dergelijke trainingsprogramma’s vindt men al terug in Canada en Australië. Door dilemmatrainingen via internetmodules aan te bieden, zorgt men voor een laagdrempelige manier om de ethische besluitvorming van sportactoren te verhogen. Men kan immers de dilemmatraining vanachter het computerscherm volgen en verderzetten op elk moment van de dag. Op die manier kan men ook die vrijwilligers bereiken die niet de tijd hebben om een workshop van drie uur te volgen. De VUB zal in het kader van de overheidsopdracht onderzoek doen naar het stimuleren van de ethische besluitvorming. Voorgaande illustreert dat men heel wat kan opsteken van goede praktijken uit het buitenland. De kunst is nu om deze buitenlandse initiatieven te vertalen naar haalbare Vlaamse initiatieven die een groot deel van de sportsector bereiken. Om een groot draagvlak te creëren, is het eveneens belangrijk dat men met zoveel mogelijk relevante actoren samenwerkt om nieuwe tools te ontwikkelen, we denken hierbij zowel aan sportfederaties, sportclubs als sportdiensten. Daarnaast moeten deze initiatieven op regelmatige basis geëvalueerd en aangepast worden zodat ze optimale effecten bewerkstelligen.
Referenties Abuse and harassment committee, You can make a difference: a guide to preventing and responding to abuse and harassment in sport and recreation. Agentschap Sociaal-Cultureel werk, 2013, Vlaams actieplan kinderrechten, http://www.sociaalcultureel.be/jeugd/covlaanderen_vak.aspx (laatst bezocht op 15/01/2013). Australian sport commission, 2013, National member protection policy template, http://www.ausport.gov.au/supporting/integrity_in_sport/resources/national_member_protection_ policy_template (laatst bezocht op 6/04/2013). Brackenridge C, 2001, Spoilsports. Understanding and preventing sexual exploitation in sport, Routledge, p. 29. Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), 2012, Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press. Brackenridge, 2004, Sexual abuse in youth sport: evidence and action, in Vanden Auweele Y (ed), Ethics in youth sport: analyses and recommendations, Lannoo Campus. Child focus, 2012, Jaarverslag 2012, 1-56. 29
Council of Europe, 2001, European Sports Charter & Code of Sports Ethics: revised versions, Pre-press Unit – DPPD, 1-23. Council of Europe, 2013, Sport conventions, http://www.coe.int/t/DG4/sport/default_en.asp (laatst bezocht op 22/01/2013). CPSU, 2012, The framework for maintaining and embedding safeguarding for children in and through sport, 1-5. Cuylaerts E, 2013, Sport ethiek en integriteit. Operationalisering van het concept seksueel grensoverschrijdend gedrag. Vergelijking van drie onderzoeksmethoden (ongepubliceerde masterthesis), KU Leuven. David P, 2010, Sharp practice, intensive training and child abuse,in McNamee M, The ethics of sport, Routledge, p. 428. Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), 2012, Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond. Eckhardt L, 2013, Sport ethiek en integriteit. Eerstejaarsstudenten bewegings- en revalidatiewetenschappen over seksueel grensoverschrijdend gedrag. Vergelijking van bevragingen uit 2004, 2005 en 2012 (ongepubliceerde masterthesis), KU Leuven. Ethi-call, 16/04/2013, http://www.ethics.org.au/content/ Fasting K, 2012, What do we know about sexual harassment and abuse in sport in Europe? (powerpointpresentatie), Berlin.
Fukkink RG; Hermanns JMA, 2007, Ervaringen van kinderen met de kindertelefoon: een vergelijking tussen de ondersteuning via de chat en de telefoon, Landelijk bureau kindertelefoon, 1-53.
Haney CJ; Long BC; Howell-Jones G, 1998, Coaching as profession: ethical concerns, Journal of applied sport psychology, 10: 240-250. ICES, 2013, Lees meer over ICES, http://www.ethicsandsport.com/nl/x/240/leer-meer-over-ices (Laatst bezocht op 11/02/2013). Indigne C, 2006, Perceptions and experiences of sexual harassment and abuse in sport (Unpublished master’s thesis), KU Leuven. Inghelbrecht A; Tolleneer J, 2003, Kinderrechten en bewegingscultuur. Juridische context, ethische betekenis en gevalstudies (ongepubliceerde masterthesis), KU Leuven. Instituut Sportrechtspraak, 2013, Tuchtreglement seksuele intimidatie Instituut sportrechtspraak. 30
Kinderrechtencommissariaat, 2013, Wat doen we?, http://www.kinderrechtencommissariaat.be/wat-doen-we (laatst bezocht op 25/01/2013). Klachtenlijn, 2013, Wat kan de klachtenlijn voor jou doen, http://www.kinderrechten.be/wat-kan-deklachtenlijn-voor-jou-doen (laatst bezocht op25/01/2013). Luyten C, 2013, Sport ethiek en integriteit. Eerstejaarsstudenten van KU Leuven bevraagd in 2012 over seksueel grensoverschrijdend gedrag (ongepubliceerde masterthesis), KU Leuven. Maes M,2007, hoofdstuk 7: Sport en ethiek in Europees perspectief, in Scheerder J; van Tuyckom C; Vermeersch A (eds), Europa in beweging: sport vanuit Europees perspectief, Academia press, 308321. Maesschalck J, 2004, Een aanpak voor dilemmatrainingen: een stappenmodel voor ethische besluitvorming, Vlaams tijdschrift voor overheidsmanagement, 9(4): 7-19. Maesschalck J; Bertok J, 2008, Towards a sound integrity framework: instruments, processes, structures and conditions for implementation, 1-100. Maesschalck J; Schram F, 2006, Meer dan een brochure of affiche: de deontologische code als kernelement van een effectief ambtelijk integriteitsbeleid, Burger bestuur & beleid, 3(1): 49-61. Maesschalck J; Vanden Auweele Y, 2013, Managing ethics in youth sport: an application of the integrity management framework, in Harvey S & Light RL (eds), Ethics in youth sport: policy and pedagogical applications, Routledge, 9-24. Moget PCM; Weber M, 2006, Project “seksuele intimidatie in de sport” van NOC*NSF Nederland: 1996-2006, Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, 3: 14-26. NOC*NSF, 2013, Achtergrond VOG in de sport, http://www.nocnsf.nl/cms/showpage.aspx?id=10143 (laatst bezocht op 14/05/2013). NOC*NSF, 2013, Sociaal veilige sportomgeving. Beleid ter preventie en repressie van seksuele intimidatie in de sport. Panathlon Vlaanderen, 2013, Doelstellingen van Panathlon, http://www.panathlonvlaanderen.be/node/4 (laatst bezocht op 29/01/2013). Play by the rules, 2004, Working with children checks Western Australia, p 1-4. Proudlove S, 2013, National lead officer task grid, e-mail. Proudlove S, 2013, Role of regional/county welfare officers and club welfare officers, e-mail. Raakman E, 2013, Lezing de-mytholgizing sport: the justplay management program, Leuven. Rhind D, 2012, Establishing the National Child Safeguarding in Sport Panel, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention 31
of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 54-56. Schreurs B; Perfido E, 2013, Verwerking enquête Panathlon (ongepubliceerd), KU Leuven. Schreurs B; Perfido E; De Kock A; Vanden Auweele Y, Tolleneer J, 2013, Sport, ethiek en integriteit. Onderzoek naar redenen waarom inbreuken op seksuele integriteit niet gemeld worden (poster), KU Leuven. Sensoa, 2012, Raamwerk lichamelijke en seksuele integriteit en beleid in de sport. Sport op jongerenmaat, 2013, Sport op jongerenmaat, http://www.sportopjongerenmaat.be/joomlaoverview (laatst bezocht op 29/01/2013). The coaching association of Canada, 2013, Who we are, http://www.coach.ca/who-we-are-s13411 (laatst bezocht op 14/05/2013) Tiivas A, 2013, Interview, Leuven. Toftegaard Stockel J, 2012, Good sport environments for children, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 51-53. Unicef, 2010, Protecting children from violence in sport: a review with a focus on industrialized countries, Unicef innoncenti research centre, 1-54. Vanden Auweele Y; Opdenacker J; Vertommen T; Boen F; Van Niekerk L; De Martelaer K; De Cuyper B, 2008, Unwanted Sexual Experiences in Sport. Perceptions and Reported Prevalence among Flemish Female Student-Athletes, International Journal of Sport and Exercise Psychology, 6 (4): 354365. Vandevivre L, 2012, Rol van ICES, ongepubliceerd. Van Kelst K, 2005, Seksueel misbruik en ongewenste intimiteiten in de Vlaamse sportwereld: Meningen en ervaringen van 445 FaBeR-studenten (Unpublished master’s thesis), KU Leuven. Vertommen T, 2012, Helpline for sexual harassment in sports, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 6770. Vlaamse overheid, 2013, Raad van Europa, http://www.vlaanderen.be/nl/overheid/werkingvlaamse-overheid/internationale-werking/raad-van-europa (laatst bezocht op 22/01/2013).
32
Appendix 1 Overzicht kinderrechtenorganisaties en initiatieven in Vlaanderen
Wat doen ze? De kinderrechtencoalitie in Vlaanderen werd opgericht in 1996 en bestaat uit een netwerk van 28 niet-gouvernementele kinderrechtenorganisaties. De vaste leden van de Kinderrechtencoalitie zijn Unicef, Awel, Child Focus, DCIVlaanderen, Beweging voor Kinderen zonder Papieren, Crefi, Plan België, Kinderrechtenhuis vzw, Liga voor mensenrechten, Gezinsbond, Kinderrechtswinkels, Uit de marge en Vivès. Daarnaast zijn er ook een aantal toegetreden leden. De kinderrechtencoalitie wordt sinds december 2000 financieel gesteund door de federale en Vlaamse overheid. Deze organisatie wil er op toezien dat het IVRK wordt nageleefd, daarnaast willen zij actief bijdragen aan de promotie van de rechten van het kind en het rapportageproces in verband met de naleving van het IVRK. Ze doet dit door enerzijds het overleg tussen de verschillende NGO’s te bevorderen en anderzijds door in gesprek te gaan met de overheid, nationale en internationale organisaties en met de kinderen en jongeren zelf. Concreet bundelen zij informatie en expertise i.v.m. de toepassing van het IVRK. Verder trachten zij het netwerk van NGO’s die actief zijn m.b.t. kinderrechten uit te bouwen en te verstevigen. Tot slot zijn ook belangenbehartiging, lobbywerk, monitoring van het beleid en het bekendmaken van de visie en aanbevelingen van de NGO’s deel van hun opdracht. Doordat zij als gezamenlijke gesprekspartner naar buiten komen, verhogen ze hun slagkracht en impact (Kinderrechtencoalitie, 2013; De Bodt, 2008). De vertrouwenscentra kindermishandeling (VK) werden in 1987 opgericht naar aanleiding van een uitvoeringsbesluit van de Vlaamse regering en zijn terug te vinden in elke Vlaamse provincie en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zij fungeren als een eerstelijnsdienst en krijgen subsidies via Kind en Gezin. Alle mogelijke situaties van geweld op kinderen kunnen gemeld worden bij deze VK’s. De vertrouwenscentra werken op een
Kinderrechtenorganisatie/ initiatief Kinderrechtencoalitie Vlaanderen vzw
Vertrouwenscentra kindermishandeling
Appendix 1: overzicht kinderrechtenorganisaties en initiatieven in Vlaanderen
Kinderrechtswinkel
Het kinderrechtenhuis
Awel
De organisatie Awel werd vroeger de Kinder- en jongerentelefoon genoemd en heeft als missie een contactpunt te zijn voor alle kinderen en jongeren over alles wat hen bezighoudt door met hen mee te luisteren, te voelen en te denken. Awel is bereikbaar via telefoon, mail, chat en een forum en is volledig gratis en anoniem. Van elk gesprek wordt een verslag bijgehouden die eventueel kunnen gebruikt worden voor verder onderzoek. Daarnaast maken zij elk jaar een jaarverslag van alle situaties waarmee ze te maken hebben gekregen (Awel, 2013). Het kinderrechtenhuis werd opgericht in 1999 en stelde zich tot doel om te streven naar een kindvriendelijke samenleving. Deze kleine vrijwilligersorganisatie fungeert als educatiecentrum en werkt met klassen, scholengemeenschappen en lerarenopleidingen. Haar werking steunt op vier pijlers. Ten eerste willen zij inspireren, adviseren, motiveren, informeren en verbinden. Ten tweede ontwikkelen en begeleiden zij projecten en kinderrechtentrajecten. Ten derde geven zij vormingen en workshops en als laatste ontwikkelen zij vormingsproducten en pedagogisch-vakdidactisch materiaal. Zij werken rond vier centrale thema’s: Anne Frank, persoonlijkheidsontwikkeling en veerkracht, mensenrechten en kinderrechten en racisme, migratie en multicultureel samenleven (Kinderrechtenhuis, 2013). De kinderrechtswinkel werd opgericht in 1987 en heeft als primaire doelstelling de rechtspositie van minderjarigen in Vlaanderen te beschermen
multidisciplinaire manier en hebben zowel een medische, psychologische, pedagogische als een sociale functie. Ze zijn bereikbaar tussen 9 en 17u en er is eveneens een telefonische wachtdienst voor tijdens de avond en weekends om dringende situaties te behandelen. Meldingen zijn meestal afkomstig van hulpverleners of burgers die doorverwezen werden door het meldpunt 1712. Naast het behandelen van de meldingen doen de VK’s ook aan vorming en sensibilisering en brengen zij de bevoegde instanties systematisch op de hoogte in verband met ontwikkelingen en knelpunten, tekorten en behoeften inzake hulpverlening rond kindermishandeling (Vertrouwenscentra Kindermishandeling, 2012).
besliste
vijf
vormingsorganisaties
om
een
Begin
Vzw Zijn
1995
De Ambrassade is een samensmelting van drie bestaande jeugdorganisaties: Steunpunt Jeugd, VIP Jeugd en de Vlaamse Jeugdraad. Deze gloednieuwe organisatie fungeert als een schakel tussen de overheid, het middenveld en de jeugd. In 2013 gaat ze aan de slag met de zes strategische doelstellingen van de oorspronkelijke drie organisaties. De Vlaamse Jeugdraad blijft een adviesorgaan en spreekbuis voor kinderen en jongeren en wordt door de Ambrassade ondersteund. De missie van de Ambrassade is om de jeugd, het jeugdwerk, jeugdinformatie en het jeugdbeleid op de kaart te zetten. Verder wil ze de positie van kinderen en jongeren versterken en een positieve impact hebben op hun levenskwaliteit. Tot slot streeft men ook naar de versterking van kansen en de kwaliteit van het jeugdwerk, jeugdinformatie en het jeugdbeleid. Ze profileren zich als dé referentie voor alles wat kinderen, jongeren en hun organisaties aanbelangt. Op hun website kunnen deze doelgroepen een heleboel websites, databanken en projecten terugvinden die voor hen interessant zijn. Daarnaast verzorgt de Ambrassade ook een uitgebreid aanbod van studiedagen en vormingen (De Ambrassade, 2012).
De Ambrassade
en te verbeteren. Ze willen dat minderjarigen rechten hebben, over deze rechten geïnformeerd worden, hun rechten kunnen uitoefenen, indien nodig hun rechten kunnen afdwingen en voor hun belangen kunnen opkomen. De kinderrechtswinkel richt zich op drie groepen. Enerzijds kunnen minderjarigen bij hen terecht met vragen i.v.m. kinderrechten, advies i.v.m. het Belgisch jeugdrecht en bijstand in zeer concrete situaties. Anderzijds staan zij ook ten dienste van volwassenen uit de omgeving van minderjarigen. Ten slotte hebben zij ook een juridische helpdesk (’t Zitemzo Jeugdrecht) ontwikkeld voor professionelen die met minderjarigen werken. Hier kan men rechtstreeks terecht bij de juristen van de Kinderrechtswinkel met alle juridische vragen en casussen m.b.t. minderjarigen. Voor deze doelgroep organiseren zij ook juridische workshops over belangrijke thema’s uit het Belgisch jeugdrecht (de kinderrechtswinkel, 2013).
Meldpunt 1712
Jongerenadviescentra’s (JAC’s)
Het meldpunt ‘misbruik, geweld en kindermishandeling’ werd op 12 maart
samenwerkingsverband op te richten onder de naam ‘Motief’. In 1997 verliet de Stichting Vrouwen tegen Mishandeling dit samenwerkingsverband en werd er een nieuwe werkgroep ‘Zijn’ opgericht binnen Motief die het vormingswerk rond geweld en misbruik in een familiale context op zich nam. Zij breidde haar werking uit naar mannen en kinderen en begon meer en meer een belangrijke rol te spelen binnen het maatschappelijk denken over geweld binnen vertrouwensrelaties. In 2003 besloot ‘Zijn’ op eigen benen te staan en uiteindelijk startte vzw Zijn op 1 januari 2005 als beweging tegen geweld. Zij beoogt een maatschappelijke verandering door actief te zijn op het vlak van sensibilisatie, maatschappelijke actie en educatie. Vzw Zijn is op verschillende terreinen actief (partnergeweld, kindermisbruik, geweld op het werk, …) en heeft een netwerk uitgebouwd met verschillende organisaties die hier ook aandacht aan besteden. Samen organiseren ze verschillende acties en campagnes en meerdere malen per jaar worden er studiedagen en vormingen op poten gezet. Verder wil vzw Zijn ook wegen op het beleid zodat de politieke agenda hier blijft aandacht aan besteden en beleidsmakers de verantwoordelijkheid nemen voor de ontwikkeling van een geïntegreerde aanpak. In de JAC’s kan ieder persoon jonger dan 25 jaar terecht voor informatie over onderwerpen zoals ‘School en vrije tijd’, ‘Relatie en seks’ en andere kwesties waar jongeren vragen over hebben. Bij een JAC kan men advies krijgen over een bepaalde vraag of een probleem en er is de mogelijkheid om meerdere gesprekken te hebben met één begeleider die ook een dossier bijhoudt hierover. Zij werken via meerdere kanalen: JAC’s zijn bereikbaar via mail, chat, telefoon of op afspraak.Daarnaast werkt men ook met jeugdadviseurs. Dit zijn jongeren die zich engageren om andere jongeren te helpen. Indien men in echte crisissituatie zit, kan het JAC crisishulp aanbieden. Andere diensten van het JAC zijn een uitgebreid uitleenaanbod, vormingen organiseren en projecten opzetten. De JAC’s werken gratis en anoniem en zijn een deelwerking van de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW’s) die dezelfde diensten aanbieden, maar voor volwassenen (JAC’s, 2013).
Child focus organiseert eveneens een telefonisch meldpunt en een chatkanaal voor seksueel uitgebuite kinderen en jongeren. Daarnaast is het eveneens een expertisecentrum dat seksuele uitbuiting van minderjarigen bestrijdt en voorkomt door het uitvoeren van studies, preventieprojecten en beleidsbeïnvloedend werk (Child focus, 2012). Sensoa is een expertisecentrum dat de seksuele gezondheid in Vlaanderen wil bevorderen en opkomt voor de bescherming van de seksuele rechten. Dit wordt bewerkstelligd via actieprogramma’s voor specifieke doelgroepen, het verstrekken van informatie en advies, de organisatie van vormingen, opleidingen en trainingen. Daarnaast wil men ook het draagvlak voor seksuele gezondheid en rechten vergroten via o.a. sensibiliseringscampagnes. Tot slot biedt men ook ondersteuning aan betreffende het beleid van de overheid of van andere sectoren en instellingen (Sensoa, 2011).
De Ambrassade, 2012, Missie, visie en uitgangspunten De Ambrassade.
Child focus, 2012, Jaarverslag 2012, 1-56.
Awel, 2013, Info & contact, http://www.awel.be/contacteer-awel (laatst bezocht op 21/01/2013).
Referenties
Sensoa
Child focus
2012 gelanceerd en ontstond door een samenwerking tussen de ministers van Welzijn, Onderwijs, Jeugd en Sport. Dit meldpunt integreert de bestaande meldpunten, aanspreekpunten, onthaalwerkingen van de vertrouwenscentra kindermishandeling en de centra algemeen welzijnswerk en functioneert voor alle vormen van geweld, misbruik en kindermishandeling. Momenteel is dit meldpunt enkel telefonisch bereikbaar op werkdagen tussen 9 en 17u, maar men wil in de toekomst ook werken met een chatkanaal. Via een informatie en sensibiliseringscampagne tracht men het meldpunt bekend te maken bij de burgers.
Vzw Zijn, 2013, Onze activiteiten, http://www.vzwzijn.be (laatst bezocht op 22/01/2013).
Vertrouwenscentra Kindermishandeling, 2012, Werking VK.
Sensoa, 2011, Over Sensoa.
Sensoa, 2011, Missie en visie.
Sensoa, 2011, Activiteiten.
Meldpunt 1712, 2013, Meldpunt misbruik, geweld en kindermishandeling, http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/welzijnensamenleving/1712/Paginas/default.aspx (laatst bezocht op 11/02/2013).
Klachtenlijn, 2013, Wat kan de klachtenlijn voor jou doen?http://www.kinderrechten.be/wat-kan-de-klachtenlijn-voor-jou-doen (laatst bezocht op 25/01/2013).
Kinderrechtswinkel, 2013, De kinderrechtswinkel vzw, http://www.kinderrechtswinkel.be/index.php?ID=43579 (laatst bezocht op 22/01/2013).
Kinderrechtenhuis, 2013, Vormingshuis, http://www.kinderrechtenhuis.be/ (laatst bezocht op 21/01/2013).
Kinderrechtencommissariaat, 2013, Wat doen we? http://www.kinderrechtencommissariaat.be/wat-doen-we (laatst bezocht op 25/01/2013).
Kinderrechtencoalitie, 2013, Organisatie, http://www.kinderrechtencoalitie.be/content.aspx?l=003.001 (laatst bezocht op 15/01/2013).
JAC’s, 2013, Aanbod, www.jac.be (laatst bezocht op 21/01/2013).
De Bodt M, 2008, Onderzoek, ethiek en beleid rond sexual harassment in sport. Een vergelijkende studie van Nederland en Vlaanderen (ongepubliceerde masterthesis), KU Leuven.
Appendix 2 Verslag expertenseminarie Sport, ethiek en integriteit
WETENSCHAP EN ETHIEK FABER – SPORT, ETHIEK EN INTEGRITEIT In maart 2013 coördineerde het Overlegcentrum voor Ethiek voor de achtste keer het project Wetenschap en Ethiek. Binnen dit project krijgt elke faculteit, elk departement en elke onderzoeksgroep van de Associatie KU Leuven de gelegenheid om een activiteit te organiseren over een ethisch thema dat relevant is voor het eigen vakgebied. Deze activiteit kan de vorm aannemen van een interne discussie, een lezing of een debat voor docenten, studenten of een breed geïnteresseerd publiek. De faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen (FaBeR) van de KU Leuven organiseerde onder andere een expertseminarie over het thema ‘Sport, ethiek en integriteit’ (14 maart 2013). Het doel van dit seminarie was om experten met een verschillende academische achtergrond bij elkaar te brengen om op die manier een interdisciplinair licht te werpen op de onderwerpen integriteit, seksueel misbruik en geweld. Om de interactie te bevorderen werd de groep genodigden beperkt gehouden. Elk van de tien sprekers gaf een korte presentatie, waarna er ruime mogelijkheid was voor discussie. An De Kock en Jan Tolleneer brengen hierover verslag uit. 1. Naar een conceptueel kader – An De Kock en Jan Tolleneer De begrippen ‘fysieke, psychische, seksuele en morele integriteit’ worden regelmatig in allerlei contexten gebruikt zonder dat men weet wat er precies mee bedoeld wordt. Wanneer men in woordenboeken het begrip ‘integriteit’ opzoekt, stuit men op twee betekenissen: enerzijds ‘rechtschapenheid’ en anderzijds ‘ongeschonden toestand’. Er is met andere woorden een tweepolige definitie en deze wordt via de begrippen ‘subject- en objectintegriteit’ beter uitgeklaard. Op het eerste gezicht lijken de benamingen ‘subject- en objectintegriteit’ enigszins abstract, maar de achterliggende gedachte is vrij eenvoudig. Het subject of onderwerp voert een bepaalde handeling uit die al dan niet getuigt van rechtschapenheid (morele integriteit). Het object of voorwerp van deze gerichtheid of deze handeling kan
Ethische Perspectieven 23 (2), 175-189, doi: 10.2143/EPN.23.2.2981501 © 2013 by Ethische Perspectieven. All rights reserved.
96450_05_Mededelingen.indd 175
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
hierdoor al dan niet beschadigd worden in zijn fysieke, psychische en/of seksuele integriteit. Zowel personen als organisaties kunnen hierbij als subject of object betrokken zijn. Een belangrijke opmerking hierbij is echter dat wanneer organisaties worden bekeken als het subject van een handeling dit ervoor kan zorgen dat mensen onethische handelingen afschuiven op anderen ‘het was de organisatie die niet integer was, ik heb hier niets mee te maken.’ In de sport wordt het managen van integriteit vaak bekeken als het managen van de relatie coach-atleet. Er zijn echter heel wat meer integriteitsactoren in de sport en daarom werd een matrix ontwikkeld die tracht de verschillende actoren en hun onderlinge relaties in de sportcontext te verduidelijken (figuur 1).
Figuur 1: matrix van 16 sportactoren. Personen, organisaties en hun onderlinge relaties vanuit het oogpunt van subjectintegriteit en objectintegriteit
Wanneer men de matrix van dichterbij bekijkt, ziet men dat er zowel vanuit objectintegriteit als subjectintegriteit gefocust wordt op zestien actoren uit de sport, zowel op personen als op organisaties. In deze matrix worden de relaties van deze personen en organisaties ten opzichte van elkaar in elke cel aangeduid met een code om op die manier per cel, rij of kolom specifieke voorbeelden te kunnen geven. Daarnaast kan men via deze matrix ook nakijken voor welke cel, rij of kolom er maatregelen
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 176
96450_05_Mededelingen.indd 176
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
genomen moeten worden om de integriteit te stimuleren. We belichten enkele cellen zodat men een concreter beeld krijgt van deze matrix. Cel 01\02 bekijkt de sporter als object en de coach als subject. Dit betekent dat het rechtschapen handelen van de coach een voorwaarde is voor de ongeschondenheid van de fysieke, psychische en seksuele integriteit van de atleet. Een balletlesgeefster die haar balletdanseresjes verplicht op een streng dieet stuurt, handelt op een niet-integere manier en zal zo de fysieke en psychische integriteit van haar pupillen schaden. Een ander actueel voorbeeld vindt men ter hoogte van cel 03\08 waarin de scheidsrechter het object is en het familielid het subject. Wanneer een familielid een scheidsrechter in elkaar slaat omdat hij vindt dat deze zijn job niet goed doet, is er sprake van een actor die zich niet moreel integer gedraagt. Ook hier zal de fysieke en psychische integriteit van de scheidsrechter beschadigd worden. Cel 01\09 focust dan weer op de atleet als object en de leverancier als subject. Deze relatie is belangrijk in het kader van de dopingproblematiek. Men kan zich immers afvragen in welke mate een leverancier van dopingproducten integer handelt ten aanzien van de atleet. 2. Het aanbieden van dopingproducten. Onderzoek in de wielersport – Bertrand Fincoeur Als men naar de morele verantwoordelijkheid van de leveranciers kijkt, kan men stellen dat deze bijzonder hoog is. Toch zijn er bepaalde artsen die dopinggebruik rechtvaardigen omdat het juist beter zou zijn voor de gezondheid van de atleet. Artsen die om deze reden doping voorschrijven aan atleten doen dit omdat de gezondheid van de atleet voor hen primeert op respect voor de WADA-regels. Hier gaat het gezondheidsargument dat WADA gebruikt in zijn strijd tegen doping niet op. Verder blijkt dat de gezondheidsrisico’s van doping bij topsporters niet zo hoog zijn door de professionele omkadering. Dit is echter niet het geval bij andere gebruikers dan topsporters die vaak op basis van gegevens vanop het internet allerhande dopingproducten gebruiken. Men kan zich afvragen in welke mate het huidige dopingbeleid de gewenste effecten heeft. Als men de leveranciers van dopingproducten in kaart brengt, ziet men dat de betrokkenheid van bepaalde actoren evolueert. In het begin behoorden de leveranciers tot de omgeving van de atleet (bijvoorbeeld de teammanager), maar door de medicalisering van de (top)sport werden meer en meer medische begeleiders ook dopingleveranciers. Op dit moment wordt doping nog steeds door medische begeleiders geleverd,
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 177
96450_05_Mededelingen.indd 177
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
maar dit is door de huidige antidopingcultuur uitgegroeid tot een individueler en geheimer proces. Verder is de aankoop van dopingproducten via internet aan een grote opmars bezig en deze laatste trend is zeer verontrustend. In feite kunnen we stellen dat door de criminalisering van het gebruik de rol van het aantal niet-experten als aanbieder is gestegen en dit zorgt voor hogere risico’s voor de gezondheid van de sporters. We kunnen dus concluderen dat men in plaats van te focussen op de individuele atleet vooral de aandacht moet vestigen op de dopinghandel. Momenteel zijn er immers weinig veroordelingen van dopinghandelaars en als ze veroordeeld worden, zijn de straffen te laag. De rol van de douane is heel belangrijk bij de bestrijding van doping en deze zou dan ook meer bevoegdheden moeten krijgen. Daarnaast moet men ook trachten de samenwerking met de internetproviders te versterken. Door een georganiseerde bestrijding van de dopinghandel zou men immers de dopingproblemen in de sport op een betere manier kunnen aanpakken. Een derde aanbeveling die men kan doen is om het integer handelen van actoren binnen de organisatie te stimuleren via integriteitsmanagement. Hierbij focust men aldus op de subjectintegriteit van de verschillende actoren binnen de sportwereld. 3. Het ‘integrity management framework’: nuttig voor de sportsector? – Jeroen Maesschalck Het integriteitsmanagementkader is vanuit een bestuurskundige invalshoek ontwikkeld. Het (evaluatie)onderzoek naar integriteitsbeleid is nog maar in beperkte mate gestart, dus dit model is maar gedeeltelijk gebaseerd op empirisch onderzoek. Het is vooral gebaseerd op prescriptieve literatuur en kan worden beschouwd als een poging tot het samenbrengen van de inzichten uit die literatuur in één kader. Een integriteitsbeleid wordt gedefinieerd als het ‘geheel van beleidsinstrumenten dat erop gericht is de integriteit van de organisatie in haar geheel en het integer handelen van individuen afzonderlijk te bevorderen’. Zoals men merkt, wil integriteitsmanagement vooral iets doen aan het handelen van personen en/of organisaties. Hierbij maakt men gebruik van twee benaderingen: de controlerende en de stimulerende benadering. Eerstgenoemde vertrekt vanuit een negatief mensbeeld, namelijk dat een mens gericht is op zijn eigenbelang. Dergelijke benadering legt een focus op externe controle, bijvoorbeeld via wetgeving. Hiertegenover staat de stimulerende benadering die ervan uitgaat dat de mens geneigd is om het goede te doen, maar niet altijd weet wat het goede precies is. Hierbij neemt men dus een fundamenteel andere
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 178
96450_05_Mededelingen.indd 178
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
houding aan die gebaseerd is op vertrouwen en ondersteunen. Een voorbeeld van dergelijke aanpak is het geven van dilemmatrainingen. Deze twee benaderingen mogen niet los van elkaar worden bekeken: vaak gaat het over een en/en-verhaal. Het integriteitsmanagementkader bevat drie belangrijke componenten: instrumenten, processen en structuren. Instrumenten hebben vier functies. Zij moeten, ten eerste, nagaan wat de problemen juist zijn en vervolgens morele richtlijnen bepalen. Vervolgens dienen zij via trainingen, coaching, communicatie enzovoort de integriteit te ondersteunen en te sturen. Ten derde moeten zij de situatie monitoren en, ten slotte, wie het integriteitsbeleid niet naleeft, hiertoe dwingen via bijvoorbeeld een terechtwijzing, schorsing en desnoods ontslag. Een beleid dat enkel steunt op instrumenten is nochtans niet voldoende: men moet ook een plan hebben. Hierbij moet men regelmatig nagaan of het plan ook effectief wordt toegepast. Een derde belangrijke component van het integriteitsbeleid is de verankering in structuren. Zelfs op sportclubniveau zou er binnen de organisatie iemand moeten zijn die zich bezighoudt met integriteit, bijvoorbeeld een aanspreekpunt integriteit uit het raamwerk lichamelijke en seksuele integriteit (Sensoa, 2012). Men moet er wel over waken dat door de aanstelling van een dergelijk persoon, mensen niet denken dat zij zelf niets meer hoeven te doen. In grotere organisaties kan men eventueel werken met een integriteitsteam zodat de verantwoordelijkheid verdeeld wordt. Maar ook hier is het belangrijk dat elk lid van de organisatie zijn steentje bijdraagt. Van subject- naar objectintegriteit Uit het voorgaande kan men opmaken dat het integriteitsmanagement voornamelijk focust op het bevorderen van de subjectintegriteit. In de volgende paragrafen zal er meer aandacht worden besteed aan de andere kant van de medaille, namelijk aan de objectintegriteit. Deze integriteitspool kan verder worden opgesplitst in fysieke en psychische integriteit. Seksuele integriteit kan worden gezien als een subcategorie van beide andere. Door binnen de organisatie integer handelen te stimuleren tracht men een schending van de fysieke en psychische integriteit, met inbegrip van seksuele integriteit, te voorkomen. Gebrek aan morele integriteit (aan de kant van het subject) kan immers leiden tot grensoverschrijdend gedrag, dat wil zeggen tot handelingen die een persoon (als object) fysiek, psychisch of seksueel kunnen ‘raken’ en dus zijn of haar fysieke, psychische of seksuele integriteit kunnen aantasten. Geweld wordt als
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 179
96450_05_Mededelingen.indd 179
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
koepelbegrip gekozen voor dit soort schendingen, die apart of samen kunnen voorkomen. Deze vormen van grensoverschrijdend gedrag dienen via drie pijlers voorkomen en bestreden te worden, namelijk door remediëring, preventie en een alles overkoepelende kwaliteitszorg. 4. Lichamelijkheid en ethiek in de kinesitherapie – Jan Tolleneer In de sport zijn er heel wat aanrakingen noodzakelijk, maar de vraag is welke die sportspecifieke aanrakingen juist zijn en hoe men omgaat met de confrontatie met iemands lichamelijkheid. In de kinesitherapie heeft men aan deze lichamelijkheid al aandacht besteed via wetenschappelijk onderzoek. Deze bevindingen zullen worden gebruikt om over sportspecifieke aanrakingen na te denken en te bepalen vanaf welke grens de fysieke integriteit wordt aangetast. In de kinesitherapeutische setting wordt een patiënt met zijn eigen lichamelijkheid, en worden therapeut en patiënt met elkaars lichaam geconfronteerd. Dit kan worden doorgetrokken naar de sportcontext waar een atleet en een trainer dezelfde confrontaties aangaan met lichamelijkheid, bijvoorbeeld bij stretchoefeningen, inoefenen van een beweging, ondersteuning ten behoeve van veiligheid enzovoort. Voorts kunnen atleten ook met elkaars lichamelijkheid worden geconfronteerd, bijvoorbeeld bij judo, waar men bijna continu met elkaars lichaam in aanraking komt. Wanneer men nu met elkaars lichamelijkheid te maken krijgt, kan dit bepaalde gevoelens opwekken afhankelijk van hoe men met de situatie omgaat. Uit onderzoek aan de KU Leuven blijkt dat kinesitherapiestudenten het bij het begin van hun studies moeilijk hebben met de confrontatie met die lichamelijkheid tijdens hun practica. Dit ongemakkelijke gevoel verdwijnt echter met de tijd en studenten ervaren dit proces ook als heel nuttig. De aanrakingen tijdens een kinesitherapiesessie kunnen worden ingedeeld in pragmatische of systematische aanrakingen, helpende aanrakingen, oriënterende aanrakingen, sociale of speelse aanrakingen en andere – zoals aandachtsaanrakingen, accidentele aanrakingen enzovoort. Deze indeling kunnen we eveneens vertalen naar de sport: in de gymnastiek heeft men bijvoorbeeld heel wat helpende aanrakingen. Daarnaast kan een coach soms een schouderklopje geven (speelse aanraking) of kan men per ongeluk iemand aanraken tijdens een oefening. Wanneer men spreekt over seksuele integriteit is dit echter steeds een verhaal dat in twee richtingen bekeken moet worden. Een kinesitherapeut kan immers ook op de proef gesteld worden door een
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 180
96450_05_Mededelingen.indd 180
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
patiënt die hem/haar tracht te verleiden. Dit kan ook van toepassing zijn in de sport. Zeker wanneer het leeftijdsverschil tussen de coach en atleet niet zo groot is, kan het gebeuren dat een atleet verliefd wordt op zijn of haar trainer. Het ethisch-filosofisch verhaal van het personalisme werpt een licht op deze lichamelijkheid en de seksuele integriteit. In dit verhaal zijn er drie grondwaarden: uniciteit, intersubjectiviteit en solidariteit. Daarnaast zijn er ook normen (gedragsregels, het realiseren van zoveel mogelijk waarden). Deze normen kunnen steeds veranderen en zijn dus historisch en relatief. Hierdoor is een ethische keuze steeds afhankelijk van de situatie en de context. De grote uitdaging is dan ook om het verhaal van het personalisme te vertalen naar de sportcontext. Tijdens de (geprofessionaliseerde) opleidingen kinesitherapie wordt men, volgens sommigen toch, voldoende voorbereid op de lichamelijkheid, maar in de sport ziet men daarentegen vaak heel wat (vrijwillige) begeleiders met een minimale opleiding. Wanneer deze mensen geconfronteerd worden met lichamelijkheid kan dit soms moeilijk zijn. Men moet tijdens de trainersopleidingen dan ook voldoende aandacht besteden aan lichamelijkheid, want de confrontatie lijkt vanzelfsprekend maar is het vaak niet. Een belangrijke vraag is dan welke aanrakingen en handelingen in de sport grensoverschrijdend zijn en wat men hier aan kan doen. 5. Trauma, seksualiteit en integriteit – Andreas De Block Wat is nu het verband tussen een trauma en seksueel misbruik en hoe bepaalt men of er een psychisch trauma veroorzaakt werd? Deze vragen worden via een historisch-filosofische blik kritisch bekeken. Dit deel maakt vooral duidelijk hoe moeilijk het soms is om in deze context bepaalde termen te definiëren. Men kan stellen dat seksueel misbruik het prototype is van een schending van de seksuele integriteit. Daarom is het belangrijk om vanuit dit prototype te vertrekken om na te gaan wat nu precies een ‘schending van de seksuele integriteit’ inhoudt. Uit klinische studies komt naar voor dat er een verband zou bestaan tussen een trauma en seksueel misbruik. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat het hier gaat om een klinische populatie, waardoor deze bevindingen niet gegeneraliseerd kunnen worden voor andere populaties. In 1998 publiceerde Rind e.a. een zeer controversiële studie waarbij men tot de conclusie kwam dat seksueel kindermisbruik niet altijd heel schadelijk is voor het kind. Zolang het kind dit als een positieve ervaring bekijkt, zou dit zelfs geen schadelijke effecten tot gevolg hebben. Dergelijke conclusies werden
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 181
96450_05_Mededelingen.indd 181
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
echter fel bekritiseerd. Zo stelde men onder andere dat het feit dat bepaalde kinderen seksueel kindermisbruik als een positieve ervaring bekeken juist een bewijs van schade is. Deze studie wijst op een aantal conceptuele problemen. Men kan zich vooreerst de vraag stellen wat nu eigenlijk geldt als kindermisbruik: kan er sprake zijn van echt kindermisbruik als er geen schade is of veronderstelt kindermisbruik altijd schade. Daarbij komt dat er zich doorheen de geschiedenis ook een aantal betekenisverschuivingen voorgedaan hebben. Een eerste betekenisverschuiving houdt in dat men bij het horen van het woord ‘kindermisbruik’ vandaag meteen denkt aan seksueel kindermisbruik. In de negentiende eeuw werd kindermisbruik nog in de eerste plaats begrepen als geweld en kinderarbeid. Vandaag is dit niet meer het eerste waaraan men denkt, ook al kunnen sommige topsportpraktijken wel degelijk doen denken aan kinderarbeid. Een tweede betekenisverschuiving heeft te maken met het feit dat men elk intergenerationeel seksueel contact meteen ook ziet als kindermisbruik. Ook dat is een redelijk recent fenomeen. Een derde betekenisverschuiving heeft zich bij ‘trauma’ voorgedaan. Vroeger was trauma gelijk aan een fysieke kwetsuur. Vandaag kan een trauma ook psychisch zijn. De vraag is echter wat een psychische wonde nu eigenlijk precies is, en welk effect ze op lange termijn heeft. De trauma-sceptici brengen dan ook naar voor dat een psychisch trauma voornamelijk gerelateerd is aan het morele. Seksueel kindermisbruik wordt niet enkel bekeken als schadelijk door het trauma, maar wel doordat het op zich gemoraliseerd wordt: het zorgt voor een trauma omdat er een asymmetrische relatie is, omdat het taboe is of ongewild. Bij dit laatste kan men zich afvragen of het feitelijk ongewild is door het kind of dat het ongewild is omdat dit juridisch wordt vastgelegd. Een kind kan immers in België voor zijn 16 jaar juridisch gezien niet instemmen met seksuele betrekkingen met een oudere persoon, maar dat juridisch vastgelegd onvermogen hoeft natuurlijk niet een psychologisch onvermogen te impliceren. Welke impact kan dit hebben op het beleid? Misschien moeten we proberen om bepaalde handelingen een beetje te demoraliseren. Het vlaggensysteem ‘Sport, een spel met grenzen’ (Sensoa 2012) kan hierbij al een rol spelen doordat het benadrukt dat niet alle seksuele handelingen even fout zijn (indien voldaan wordt aan een aantal zaken zoals vrijwilligheid enzovoort). Dit wil echter niet zeggen dat men grove schendingen van de seksuele integriteit niet mag veroordelen, maar men moet trachten een evenwicht te zoeken tussen de-dramatiseren en het benadrukken van het problematische. Door het onderwerp meer bespreekbaar te maken kan de schade voor het slachtoffer
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 182
96450_05_Mededelingen.indd 182
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
misschien meer worden beperkt. Immers door bepaalde dingen te veel te moraliseren kan men het moeilijker maken. De moralisatie van doping bijvoorbeeld heeft gezorgd voor een aantal ongewenste effecten. Dedramatisering zou ook het melden van bepaalde feiten kunnen vergemakkelijken omdat het taboe dan minder groot is. 6. Strafbaar seksueel gedrag en hoe te reageren – Liesbet Stevens De aanranding van de eerbaarheid wordt door het strafwetboek bekeken als een basismisdrijf. Als men kijkt naar het gekwalificeerde gedrag bij een aanranding van de eerbaarheid ziet men dat er in het strafwetboek geen echte definitie aanwezig is. De eerbaarheid van een persoon wordt zeer algemeen omschreven en is afhankelijk van het collectieve bewustzijn van een bepaalde maatschappij op een bepaald tijdstip. Verder is er sprake van een aanranding van deze eerbaarheid wanneer er voldoende ernstige feiten zijn. Specifieker gaat het om gedragingen die gericht zijn op het aanraken of (doen) ontbloten van de vrouwelijke of mannelijke geslachtsorganen of van de borsten van een vrouw. Zowel het geslacht van als de relatie tussen dader en slachtoffer is niet relevant. Vooraleer iets tot het strafrecht behoort, moet het strafrechtelijk bepaald zijn. Daarom probeert men zo exhaustief mogelijk te zijn wanneer men spreekt over de betrokkenheid van het slachtoffer. Wanneer er sprake is van geweld, bedreiging, verrassing of een list kan men iemand betichten van aanranding van de eerbaarheid. De laatste jaren wordt men ook meer en meer geconfronteerd met problemen van voyeurisme, zoals bijvoorbeeld een man die een camera in een handtas stopt om onder de rokken van vrouwen te filmen. Het probleem hiermee is dat dit zeer moeilijk te controleren valt. Verkrachting als basismisdrijf werd pas heel laat gedefinieerd in het strafwetboek. Het gaat hier om een seksuele penetratie van welke aard en met welk middel ook op een persoon die daar niet in toestemt. Als men hierbij kijkt naar het gekwalificeerd gedrag ziet men dat er vragen worden gesteld bij hoe men een opgedrongen tongzoen dan precies moet kwalificeren. Hierrond werd in de senaat heel wat gediscussieerd en uiteindelijk werd besloten dat een tongzoen niet beschouwd kan worden als iets seksueel. Bij deze definitie is ook weer het geslacht van en de relatie tussen dader en slachtoffer niet relevant. Het verschil met een aanranding van de eerbaarheid is dat het hier wel degelijk gaat om zaken die op het lichaam van het slachtoffer gebeuren.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 183
96450_05_Mededelingen.indd 183
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
Als men bij verkrachting kijkt naar de betrokkenheid van het slachtoffer ziet men dat er geen sprake is van toestemming; er wordt ook rekening gehouden met een niet-limitatieve lijst van wilsgebreken. Ook dwang behoort hiertoe. Dwang wordt gebruikt in een ruimere context dan geweld en slaat bijvoorbeeld ook op economische bedreigingen. Volgens de huidige Belgische wetgeving kan een persoon vanaf 14 jaar geldig toestemming geven voor een seksuele penetratie zodat dit niet als verkrachting wordt aanzien. Tussen 14 en 16 jaar wordt een seksuele penetratie wel als een aanranding van de eerbaarheid bekeken. Vanaf 16 jaar kan men een geldige toestemming geven voor andere seksuele handelingen die voor de leeftijd van 16 jaar als aanranding van de eerbaarheid worden beschouwd. Wanneer een zaak rond verkrachting of aanranding van de eerbaarheid wordt bekeken, zijn er een aantal mogelijke verzwarende omstandigheden. Deze gaan meespelen in het bepalen van de waarde van de straf. Voorbeelden die relevant zijn voor de sport zijn de volgende: de jeugdige leeftijd van het slachtoffer; opsluiting (bijvoorbeeld een kleedkamer op slot doen waardoor het onmogelijk is voor het slachtoffer om zich van die plaats te verwijderen); de kwetsbaarheid van het slachtoffer (bijvoorbeeld bij G-sport); de gezagsrelatie; het misbruik van zijn functie. Wanneer er in een sportclub een aanranding van de eerbaarheid of een verkrachting plaatsvindt, is het niet zo dat het slachtoffer zelf actie moet ondernemen. De sportclub kan ook zelf hiertegen optreden en is dit soms zelfs verplicht omdat ze anders aangeklaagd kan worden wegens schuldig verzuim. Uitspraken zoals ‘we hadden geen bewijs’ zijn eveneens geen geldig excuus om het niet te melden. Verder is het zo dat sommigen zich inderdaad moeten houden aan hun beroepsgeheim, maar tevens bestaat er zoiets als spreekrecht waardoor men in bepaalde gevallen niet vervolgd wordt als men bepaalde feiten toch meldt. De belangrijkste opdracht voor elke organisatie is om op voorhand al een handelingsprocedure uit te werken zodat iedereen weet hoe er gereageerd moet worden in dergelijke misbruiksituaties. Een voorbeeld van een procedure is de uitwerking van een klacht- of meldsysteem. 7. Klacht- en meldsystemen in de sport – Frank Hendrickx Een juridische maatregel is altijd het resultaat van een afweging: Is hij relevant? Is hij noodzakelijk? Daarnaast moet men ook rekening houden met de privacywetgeving.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 184
96450_05_Mededelingen.indd 184
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
Klacht- en meldsystemen kunnen zeker hun nut hebben voor de sport, maar er zijn wel beperkingen. Er moet immers sprake zijn van een zwaarwichtig belang dat afgewogen moet worden ten opzichte van de privacy van personen. Het verschil tussen een klacht- en een meldsysteem is dat eerstgenoemde vooral voor slachtoffers bedoeld is, terwijl een meldsysteem door iedereen gebruikt kan worden. De Pestwet die reeds in het arbeidsrecht bestaat, kan een model zijn waaraan de sport zich kan spiegelen. Deze Pestwet vertrekt vanuit de notie ‘welzijn’ en is al van toepassing op professionele clubs waarbij werknemers betrokken zijn. Deze wet bepaalt dat er een aantal sleutelfiguren zijn zoals een preventieadviseur en een vertrouwenspersoon. Een vertrouwenspersoon heeft vier functies waardoor de klager de controle kan behouden over zijn klacht. Wanneer de klager beslist dat de klacht formeel mag worden doorgegeven aan de organisatie is deze verplicht om hier iets mee te doen. Dit klinkt allemaal heel mooi, maar vooraleer men een vertrouwenspersoon kan aanstellen is het belangrijk om als organisatie een goede omkadering te voorzien. Een vertrouwenspersoon kan namelijk soms in een moreel en juridisch moeilijke situatie terechtkomen wanneer hij of zij een melding krijgt van zeer ernstige feiten en de klager niet wil dat er stappen ondernomen worden. Enerzijds wil men tegemoet komen aan het slachtoffer, maar anderzijds kan dit moreel zwaar zijn omdat men vindt dat de dader aangepakt moet worden zodat er geen andere slachtoffers kunnen vallen. Juridisch is dit eveneens een moeilijke situatie omdat men van schuldig verzuim beticht kan worden indien men niets doet met de melding. Voor dergelijke situaties moet men dan ook een duidelijke procedure hebben. Naast een klacht- en meldsysteem dat vooral aansluit bij een reactief beleid is het ook belangrijk om preventief te werk te gaan. Een mogelijkheid die voor de sport overwogen moet worden is of er bij de rekrutering en selectie van trainers een getuigschrift van goed gedrag en zeden gevraagd kan worden. 8. Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen – Jochem Martens Enige achtergrondinformatie van trainers en begeleiders kan nuttig zijn, maar de vraag is hoe men dit op een juridisch correcte manier kan bewerkstelligen. Immers, de inperking van de privacy moet een rechtsgrond hebben. In elke situatie moet men
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 185
96450_05_Mededelingen.indd 185
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
echter ook rekening houden met redelijke privacyverwachtingen. Zo kan iemand bijvoorbeeld niet bij een burgemeester gaan klagen dat iemands privacy geschonden wordt door de camera’s die op openbare plekken hangen. Sinds 1992 is er een wet voor de verwerking van persoonsgegevens die zowel handelt over het verzamelen als het raadplegen ervan. Voor een mogelijke verwerking van persoonsgegevens is uiteraard ook een rechtsgrond nodig. In het arbeidsrecht is er reeds een cao 38 waarbij men als werkgever vragen mag stellen over het privéleven indien dit relevant is om de functie uit te oefenen. Deze cao wordt echter dagelijks met voeten getreden door werkgevers omdat zij vaak heel wat niet relevante vragen stellen. Dergelijke regeling kan eventueel nuttig zijn voor het nieuwe decreet over gezond en ethisch sporten. Wanneer men algemene privégegevens wil verzamelen wordt dit eveneens beperkt door de Wet op de verwerking van persoonsgegevens. Wanneer men de toestemming krijgt van de betrokken persoon moet men eerst de vragen beantwoorden over de verenigbaar met het doel (finaliteit) en de evenredigheid (proportionaliteit). Als de persoon in kwestie geen toestemming geeft en men beslist daarom hem of haar niet aan te stellen, kan de sportvereniging worden aangeklaagd. Voor specifieke of gevoelige gegevens, bijvoorbeeld of een persoon een voorkeur heeft voor kinderen, moet er al sprake zijn van een schriftelijke toestemming. Men kan dit alles omzeilen door enkel mondelinge vragen te stellen en niets te noteren (dan is er geen specifieke verwerking), maar dit is uiteraard geen goede optie. Een andere vraag die men kan stellen is of er voor de werkgever een mogelijkheid bestaat om een getuigschrift van goed gedrag en zeden aan te vragen. Dit kan echter niet zomaar en momenteel is er een verbod om dit te doen. Wanneer men naar Nederland kijkt, kan men heel wat leren. Daar wordt er gewerkt met een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Voorts voert Nederland ook een zwarte lijst in voor seksuele misdrijven in de sport. Vlaanderen kan dan ook Nederland als inspiratiebron nemen. Men moet echter steeds de vraag stellen of de mogelijke acties relevant en noodzakelijk zijn. Naast juridische acties is het ook belangrijk dat er meer stimulerende maatregelen worden genomen. Dit werd ook door het huidige decreet over medisch en ethisch verantwoord sporten via zes thema’s en bijhorende richtsnoeren opgelegd aan de sportfederaties.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 186
96450_05_Mededelingen.indd 186
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
9. Beleid, acties en hindernissen in Vlaamse jeugdsportclubs betreffende ethisch verantwoord sporten – Jan Seghers Het monitoren van integriteit is een belangrijk instrument van het integriteitsbeleid en dit kan onder meer gebeuren via wetenschappelijke studies. In 2012 brachten de onderzoeksafdelingen Bewegingsopvoeding & Sportpedagogie, Sociale kinesiologie & Sportmanagement en Sport & Bewegingspsychologie en Coaching van de KU Leuven twee BMS-rapporten uit waarin de resultaten werden beschreven van een studie die naging in welke mate jeugdsportclubs acties en een beleid ontwikkelden omtrent ethisch verantwoord sporten en wat de belangrijkste hindernissen waren. Deze studie bestond uit een kwalitatief en een kwantitatief luik. Een belangrijke opmerking die bij deze studie gegeven moet worden is dat enkel de bestuurders van de jeugdsportclubs ondervraagd werden. De vraag is in welke mate hun perceptie overeenkomt met die van de spelers. Het is immers mogelijk dat de bestuurders een mooier beeld schetsen van het EVS-verhaal in hun sportclub dan hun leden. Uit de resultaten van de studie bleek dat er wel degelijk een draagvlak is voor het EVS-verhaal. Zo gaat 91,2% van de clubs akkoord met de stelling dat EVS een belangrijke taak is voor de jeugdsportclubs. Over de houding van ouders en spelers ten aanzien van het EVS-verhaal zijn de bestuurders iets minder positief. Slechts iets meer dan 50% van deze groepen zou een positieve houding hebben ten overstaan van EVS. Een verklaring hiervoor kan zijn dat ouders in de eerste plaats het accent leggen op het sportspecifieke bij het kiezen van een sportclub. Uiteraard wil men ook dat hun kind goed behandeld wordt, maar dit ethische is niet de hoofdfocus wanneer men op zoek gaat naar een geschikte sportclub. Op het vlak van beleid kan men opmerken dat bij een minderheid van de sportclubs de ethische thema’s uit het MEVS-decreet in hun beleidsplan, actieplan of jeugdplan werden opgenomen. Fair play is het meest populaire thema, wat waarschijnlijk te verklaren valt doordat dit het dichtst bij de sportpraktijk zelf staat. Het tweede meest genoemde thema is integriteit. Uit de onderzoeksgegevens bleek echter dat in de beleidsplannen integriteit voornamelijk als fysieke integriteit wordt bekeken en er vooral acties rond blessurepreventie werden gedaan. Op de psychische en seksuele integriteit werd er veel minder gefocust.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 187
96450_05_Mededelingen.indd 187
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
Verder is er een discrepantie tussen enerzijds voldoende aandacht besteden aan een ethisch thema en anderzijds concrete acties ondernemen met betrekking tot dit thema. De verantwoordelijkheid voor het nemen van acties lijkt weggeschoven te worden naar anderen. Wanneer er dan gekeken wordt naar de belangrijkste hindernissen voor de implementatie van EVS blijkt een gebrek aan kennis en expertise de voornaamste struikelpaal te zijn. Op de tweede plaats komt een gebrek aan tijd en op de derde plaats staat onvoldoende geld. Enkele zaken zorgen ervoor dat er een beter beleid en meer acties worden gevoerd, namelijk de aanstelling van een verantwoordelijke voor (M)EVS, de aanwezigheid van een beleidsplan voor jeugdsport, de aanwezigheid van een jeugdsportcoördinator, het lidmaatschap van een sportfederatie en veel jeugdleden hebben. Uit deze resultaten blijkt dan ook dat een structurele omkadering en werking van de jeugdsportclub een belangrijke factor is voor het welslagen van EVS. Als er gekeken wordt naar welke soort clubs zich het meest engageren op het vlak van beleid en acties inzake EVS valt op dat recreatieve clubs hier het minst goed op scoren. Clubs die zowel een competitief als een recreatief aanbod hebben, zijn de koplopers wat betreft beleid en acties. Verder heeft ook de attitude van een club ten aanzien van competitie een effect op het beleid en acties. Wanneer competitie als belangrijker wordt bekeken dan de EVS-thema’s heeft dit een negatief effect, terwijl de clubs die competitie evenveel waarde geven als EVS het beter doen. Zo blijkt onder andere dat clubs die competitie het belangrijkst vinden, minder vaak een meldpunt en een gedragscode hebben dan clubs die competitie niet als het belangrijkst percipiëren. Deze resultaten tonen enerzijds aan dat men de goede weg opgaat in de sportwereld op vlak van ethisch verantwoord sporten. Anderzijds lijkt de implementatie van concrete acties nog een brug te ver voor heel wat sportclubs. Vanuit de overheid, sportdiensten en sportfederaties moet men dan ook aandacht blijven besteden aan dit thema en vooral aan de implementatie ervan ter hoogte van de basis. Ook organisaties zoals Panathlon International kunnen hier een steentje toe bijdragen. Panathlon International is één van de organisaties die ethiek op de sportkaart wou zetten en onder andere de Panathlondeclaratie heeft ontworpen.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 188
96450_05_Mededelingen.indd 188
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
10. Panathlon International en ethiek in de jeugdsport – Yves Vanden Auweele De Panathlondeclaratie is gebaseerd op het boek Ethics in youth sport waaraan verschillende auteurs hebben bijgedragen. Het charter zelf heeft heel wat gemeenschappelijk met andere charters en is gebaseerd op twee benaderingen: de noden- en rechtenbenadering. Het unieke van deze declaratie is dat ze al door heel veel mensen ondertekend werd. Dit is echter niet voldoende, want de echte doelstelling is de implementering van dit charter. Er gebeuren al heel wat losse acties, maar er is nood aan een meer structurele inbedding waarbij de federaties een belangrijke rol spelen. Momenteel doen Yves Vanden Auweele en Jan Tolleneer ook een replicatieonderzoek waarbij ze een studie uit 2004 en 2005 rond ongewenste intimiteiten in de sport opnieuw uitvoert. Er werd in december van vorig jaar een vragenlijst verzonden naar alle eerstejaars van de KU Leuven waarbij men de mening vroeg van de studenten die een georganiseerde sport beoefenden over verschillende concrete coachgedragingen die al dan niet als ongewenst beschouwd kunnen worden. Anderzijds werd eveneens nagegaan wie deze gedragingen reeds ervaren heeft. Het doel was dus niet om een representatief onderzoek te doen, maar wel te kijken welke intimiteiten men vandaag al dan niet als ongewenst beschouwt om zo verschillende graden van ernst te definiëren en dit ook te kunnen vergelijken met het eerder gebeurd onderzoek. Verder tracht men ook het groomingproces beter in kaart te brengen. De resultaten van deze studie zullen eind juni bekend worden gemaakt.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 189
96450_05_Mededelingen.indd 189
25/06/13 15:52
Appendix 3 Naar een conceptueel kader
AN DE KOCK TERVUURSEVEST 101 3000 LEUVEN
AAN VAN DATUM C.C. AANTAL BLZ.
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer 2012-12-24 Prof. Em. Yves Vanden Auweele, Prof. Dr. Andreas De Block, Prof. Dr. Frank Hendrickx 13
NOTA
Naar een conceptueel kader
Inleiding We trachten in deze nota een omvattend conceptueel-theoretisch kader te construeren voor de uitvoering van de overheidsopdracht ‘Verstrekken van expertise op het vlak van ethisch verantwoord sporten, met inbegrip van de problematiek aangaande integriteit, seksueel misbruik en geweld’. Integriteit wordt hier als sleutelbegrip beschouwd. Het vormt als het ware een brug tussen enerzijds het brede aandachtspunt van ethisch bewustzijn en anderzijds het specifieke aandachtspunt van seksueel grensoverschrijdend gedrag. We dienen het concept ‘integriteit’ eerst echter zelf scherp te stellen.
1. Tweepolige definitie van integriteit
In de wetenschappelijke literatuur wordt het begrip integriteit niet altijd eenduidig gedefinieerd. Grosso modo onderscheiden we twee polen. Dit conceptueel-theoretisch kader tracht beide te verzoenen. Over welke polen gaat het? In de literatuur rond management en leiderschap wordt integriteit vaak vereenzelvigd met rechtschapenheid, met iets dat dient ‘versterkt’ te worden met het oog op beter functioneren. Binnen een sportcontext denkt men spontaan aan de (oudere) trainer. In de literatuur rond mensenrechten en seksuologie wordt integriteit meestal anders verstaan: daar slaat het eerder op een ongeschonden toestand van een individu, op iets dat dus ‘beschermd’ dient te worden. Binnen de sport denkt men onmiddellijk aan de (jongere) atleet. De etymologische betekenis van het Latijnse woord ‘integer’ helpt om de beide polen te verenigen. Integer verwijst immers vooral naar iets dat heel is, iets dat volledig is . Integriteit van de sporter duidt dan op de ongeschonden en volkomen toestand van zijn persoon (een toestand die kan beschouwd worden vanuit psychisch, fysiek, seksueel … oogpunt). Integriteit van de leider of de trainer duidt evenzeer op een soort toestand van compleetheid. Een uitdrukking als ‘een man uit één stuk’ refereert trouwens aan die gaafheid en ongeschondenheid. Ter hoogte van deze conceptuele pool gaat het dus over morele onkreukbaarheid, over morele integriteit.
BLZ.
2
AAN
Departement CJSM
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
In figuur 1 wordt deze morele onkreukbaarheid aan de kant van het subject aangeduid met het begrip ‘subjectintegriteit’, waarmee niet alleen gedacht wordt aan de handelwijze van personen zoals functionarissen maar in overdrachtelijke zin ook aan die van organisaties.
Subjectintegriteit Morele onaantastbaarheid van personen en organisaties
Objectintegriteit Personen: psychische, fysieke & seksuele ongeschondenheid Organisaties: onbeschadigde & souvereine staat
Figuur 1. Integriteit van personen of organisaties. Naar een tweepolige definitie: subjectintegriteit en objectintegriteit. Daartegenover wordt het begrip ‘objectintegriteit’ geplaatst, dat verwijst naar de omgang met het kwetsbare ‘object’ dat de andere is. Object wordt gebruikt in zijn filosofische betekenis en doelt op het voorwerp van de handeling die uitgaat van een subject. De kwetsbaarheid van de persoon staat hier centraal. Die heeft uiteenlopende aspecten. Op de fysieke, psychische en seksuele integriteit en op hun verschillen en onderlinge samenhang komen we terug verder in de tekst. Objectintegriteit kan ook betrekking hebben op onschendbaarheid of soevereiniteit van een organisatie. Of het nu gaat over personen of over organisaties, het is het streven naar een soort gaafheid of volkomenheid dat beide polen, subjectintegriteit en objectintegriteit, weet te verzoenen. Vanzelfsprekend biedt de hierboven opgeroepen interactie tussen de oudere trainer (subject) en de jongere atleet (object) slechts een zeer partieel beeld. Het integriteitsvraagstuk heeft immers te maken met alle actoren van de sport en met alle relaties tussen deze actoren (in hun hoedanigheid van subject zowel als van object). Dit wordt weergegeven in Figuur 2. Matrix van vijftien sportactoren. Personen, organisaties en hun onderlinge relaties vanuit het oogpunt van subjectintegriteit en objectintegriteit.
NOTA
Figuur 2. Matrix van vijftien sportactoren. Personen, organisaties en hun onderlinge relaties vanuit het oogpunt van subjectintegriteit en objectintegriteit
AN DE KOCK TERVUURSEVEST 101 3000 LEUVEN
AN DE KOCK TERVUURSEVEST 101 3000 LEUVEN
NOTA De actoren die in de matrix (figuur 2) onderscheiden worden zijn 01.sporter, 02.trainer (en coach), 03.scheidsrechter (en alle officials), 04.verzorger (en kinesitherapeut), 05.arts, 06.bestuurder (en stafmedewerker), 07.supporter (en omstaander), 08.familielid (en kennis) en 09.leverancier . In de kolommen en de rijen van de genoemde matrix worden niet alleen de individuele actoren vermeld maar ook de belanghebbende organisaties: 10.sportvereniging, 11.sportfederatie, 12.sportkoepel (VSF, SVS, ISB), 13.sponsor, 14.media, 15.overheid (lokaal, provinciaal, nationaal, internationaal). De twee dimensies van de matrix maken het mogelijk om de relaties tussen deze actoren nauwkeurig in kaart te brengen: in de cel [01\02] vindt men de aanduiding van de relatie waarover we het eerder hadden: [sporter als object \ trainer als subject]. De morele integriteit van de trainer is een voorwaarde voor de fysieke-psychische-seksuele integriteit van de sporter. Of anders uitgedrukt: een gebrek aan morele integriteit van de ene kan leiden tot een inbreuk op de integriteit van de andere.
We beperken ons hier tot twee bijkomende voorbeelden: cel [03/08] kan betrekking hebben op fysieke letsels die een scheidsrechter (object) oploopt als slachtoffer van geweld uitgeoefend door de vader (subject) van een jonge speler, terwijl cel [06/14] kan slaan op de inbreuk die een krant pleegt op de bestuurder van een wielerploeg door hem ten onrechte te beschuldigen van aanzet tot dopinggebruik: gebrek aan morele integriteit van de krant (subject) kan hier dus leiden tot beschadiging van de goede naam en de psychische integriteit van de wielerbestuurder (object).
De matrix fungeert dus als een heuristisch model om te attenderen op de veelheid aan relaties en als een hulpmiddel om elke specifieke relatie te duiden in termen van subject- en objectintegriteit. Handelwijzen van de ene actor kunnen zo in verband gebracht worden met nadelen (inbreuk op diverse soorten integriteit) of voordelen (kwaliteit van sportbeoefening en algemeen welvinden) voor de andere actor, en per cel kan dan gespecifieerd worden waarover het precies gaat. Dit verheldert niet alleen het begrip van de complexe werkelijkheid van het sportgebeuren , het is behulpzaam bij verder onderzoek bijvoorbeeld naar praktijk en regelgeving in andere landen of bij de vergelijkende studie van topsport en breedtesport. Vooral is het behulpzaam bij de concretisering van preventie, remediëring en kwaliteitszorg en voor de verfijning van wat in algemene termen ‘integriteitsmanagement’ genoemd wordt.
BLZ.
5
AAN
Departement CJSM
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
2. Naar operationalisering met het begrip integriteitsmanagement
Het samengestelde begrip integriteitsmanagement vertaalt de tweepolige betekenis van integriteit in concrete actie: enerzijds het rechtschapen handelen van sportverantwoordelijken bevorderen en anderzijds de ongeschondenheid van de sportbeoefenaar en de organisatie beveiligen. Het integriteitsmanagement beoogt de morele integriteit van de organisatie en de verantwoordelijken binnen die organisatie te stimuleren en tegelijk de fysieke en psychische integriteit van de atleet te beschermen. Daartoe worden instrumenten ontwikkeld of gebruikt die moeten resulteren in een optimalisering / bescherming van beide vormen van integriteit. Het spreekt voor zich dat dit management efficiënter en succesvoller zal zijn naarmate het meer zicht heeft op alle factoren die binnen en buiten de organisatie invloed hebben op zowel de morele als de fysieke en psychische integriteit, alsook op de waarden die door de belanghebbenden worden nagestreefd. Specifiek voor de sport kunnen we stellen dat een integriteitsbeleid het geheel van instrumenten, processen en structuren is die erop gericht zijn de integriteit van de sportsector op alle organisatorische niveaus tot en met het integere optreden van elke individuele belanghebbende afzonderlijk te bevorderen. De analytische en integrerende matrix in figuur 2 kan hier diensten leveren door per rij, kolom of cel het accent te leggen op instrumenten (I), processen (P) en/of structuren (S). Het ultieme doel is immers om integriteit te implementeren in het dagelijkse handelen van alle leden van de sportgemeenschap.
3. Trapeziummodel: ethiek, integriteit en seksuele integriteit
Welke zijn, vanuit het oogpunt van filosofische fundering en van praktische bruikbaarheid, de sterke en zwakke punten van dit gebruik van integriteit en integriteitsmanagement? En op welke wijze dienen ze aangevuld te worden met andere ethische thema’s? Integriteit is binnen de ethiek vaak een passe-partout term. Dat impliceert dat het niet altijd even duidelijk is wat het verschil is met noties als autonomie en waardigheid. In meer technische zin wordt de notie in de filosofie vooral gebruikt in de context van de waardenethiek, waarbij integriteit gezien wordt als een moreel relevante eigenschap (of een verzameling van uiteenlopende eigenschappen) van het karakter van een persoon. Bij het uitwerken van het conceptueel kader naar aanleiding van de overheidsopdracht Verstrekken van expertise op het vlak van ethisch verantwoord sporten, met inbegrip van de problematiek aangaande integriteit, seksueel misbruik en geweld wordt die meerzinnigheid van de notie geëxploiteerd en is ze - in een bepaald opzicht - een voordeel. De term is enerzijds een koepel waaronder tal van relevante waarden voor het sporten kunnen worden geplaatst. Anderzijds laat het ook toe om de moreel relevante relaties tussen de verschillende participanten en organisatoren te
BLZ.
6
AAN
Departement CJSM
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
expliciteren en na te denken over hoe deze relaties moeten worden gestuurd (behouden, wijzigen, stimuleren, bestraffen, …). Zo kan men de schending van bepaalde kinderrechten (vb. het recht op inspraak) zien als een schending van de (psychische) integriteit die deels kan worden geremedieerd door de morele integriteit van de organisatoren van de sport verder te vormen (of door het gebrek van morele integriteit van die belanghebbende te bestraffen). Om het ad hoc-karakter van dergelijke instrumenten-benadering te overstijgen is er nood aan een bredere proces- en structuren-aanpak en aan wat we een rechtenbenadering noemen. Hoe nuttig en hoe operationaliseerbaar de begrippen integriteit en integriteitsmanagement ook zijn in de context van de genoemde overheidsopdracht, ze zijn niet helemaal toereikend met het oog op een brede invulling van moraliteit en ethiek. In de context van een ethisch-filosofische oefening die breder gaat dan die van de overheidsopdracht, en in de context van de voorbereiding van een brede regelgeving dient ‘integriteit’ als conceptueel-theoretische sleutel aangevuld te worden met andere noties zoals fairplay en sociale rechtvaardigheid. Wat dit laatste betreft dient bijvoorbeeld voldoende aandacht te gaan naar de structurele, politieke, en collectieve dimensie van noties als kinderrechten, diversiteit, inclusie en solidariteit. De operationalisering van de filosofische notie sociale rechtvaardigheid blijft een uitdaging. Fairplay is het andere begrip dat niet mag ontbreken in het bredere perspectief. Zowel formele fairplay als informele fairplay zijn constitutieve elementen van het eigensoortige fenomeen dat sport is. Ook al is hun bespreking en operationalisering in integriteits-termen nuttig en nodig, ze verdienen tevens een afzonderlijke plaats in een omvattende ethiek en ethisch management. Het verband tussen ethiek, integriteit en seksuele integriteit wordt in figuur 3 geïllustreerd. De figuur maakt ook melding van de overeenkomstige begrippen ethisch management, integriteitsmanagement en seksuele integriteitsmanagement.
BLZ.
7
AAN
Departement CJSM
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
ETHIEK INTEGRITEIT SEKSUELE INTEGRITEIT
Seksuele integriteitsmanagement
Integriteitsmanagement
Ethisch management
Figuur 3. Trapeziummodel van ethiek, integriteit en seksuele integriteit en van het management ervan.
4.
Fysieke, psychische en seksuele integriteit
Fysieke, psychische en seksuele integriteit verwijzen in ons kader naar de waarden van personen die door moreel laakbaar gedrag (geweld; zie verder) van anderen kunnen beschadigd worden. De drie vormen van integriteit staan niet gewoon naast elkaar. De hoofdcategorieën zijn fysieke en psychische integriteit, terwijl seksuele integriteit een subcategorie is van beide anderen (en van hun doorsnede) zoals weergegeven in figuur 4. Deze laatste is een uitdieping van figuur 1. In figuur 4 wordt meer bepaald ingezoomd op personen en op objectintegriteit.
BLZ.
8
AAN
Departement CJSM
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Objectintegriteit van personen
Fysieke integriteit
Psychische integriteit
Seksuele integriteit
Figuur 4. Objectintegriteit van personen: fysieke integriteit, psychische integriteit en seksuele integriteit en hun samenhang.
Fysieke integriteit staat voor de onschendbaarheid van het lichaam en benadrukt het belang van persoonlijke autonomie: de personen beslissen zelf wat er met hun lichaam gebeurt. Het benadrukt ook het vermogen om hun lichaam vrij van de ene naar de andere plaats te bewegen. Hun lichamelijke grenzen worden als soeverein beschouwd. Dit betekent dat ze in staat zijn zich te beschermen tegen alle vormen van aanranding, zowel seksuele aanranding, seksueel misbruik en huiselijk geweld. Fysieke integriteit is een belangrijke vrijheid op zich en dient eveneens als instrument voor het verkrijgen van andere vrijheden en economische kansen. De integriteit van het lichaam wordt geschonden wanneer mensen gedwongen worden om hun lichaam ongewild te laten aanraken (of ongewild te laten bekijken). Voorbeelden van fysiek geweld zijn: slagen, schoppen, verwonden met voorwerpen, breken van ledematen, doen struikelen of vallen, doden. Psychische integriteit is beschermd wanneer een persoon in zijn interactie en communicatie met een andere persoon geen schade ondervindt. De psychische integriteit kan geschonden worden door bedreigingen, pesterijen, vernederingen, stalken … . Bij dit soort psychisch geweld is het vaak een probleem om tastbare bewijzen op tafel te leggen.
BLZ.
9
AAN
Departement CJSM
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Seksuele gezondheid wordt door het WHO gedefinieerd als een status van fysiek, emotioneel, mentaal, en sociaal welzijn en dus niet enkel de afwezigheid van ziekte, dysfunctie of stoornissen. Seksuele gezondheid vereist een positieve en respectvolle benadering ten opzichte van seksualiteit en seksuele relaties alsook de mogelijkheid om leuke en veilige seksuele ervaringen te hebben, vrij van dwang, discriminatie en geweld. Om seksuele gezondheid te hebben en te behouden, moeten de seksuele rechten van alle personen gerespecteerd, beschermd en vervuld worden (WHO, 2002). Volgens deze definitie heeft de seksuele integriteit van een persoon zowel fysieke als psychische aspecten die vanzelfsprekend met elkaar vervlochten zijn. In die zin is er geen seksuele integriteit los van lichamelijke en psychische integriteit. Concreet betekent dit dat schendingen van de seksuele integriteit vaak een schending van de fysieke en psychische integriteit inhouden. Deze integriteit wordt beschermd in die mate dat er sprake is van toestemming, vrijwilligheid en gelijkwaardigheid. Daarnaast moetenhandelingen context- en leeftijdsadequaat zijn en mag men geen zelfbeschadiging ondervinden. Men moet echter waarschuwen voor twee voor de hand liggende misvattingen. Uit de nauwe verwevenheid van het lichamelijke en het psychische bij het seksuele (figuur 4) kan ten eerste niet afgeleid worden dat de schending van de seksuele integriteit altijd een inbreuk op de fysieke integriteit moet zijn (al vermoeden we dat elke schending van de seksuele integriteit wel degelijk een schending van de psychische integriteit met zich mee moet brengen). Het feit dat seksuele integriteit deels fysieke en deels psychische integriteit omvat betekent evenmin, ten tweede, dat bij het seksuele geen bijzondere aspecten van lichamelijke (of psychische) integriteit in het geding zouden zijn en dat er geen nood zou zijn aan specifieke aandacht en maatregelen. Heldere definities van de verschillende vormen van integriteit zijn onmisbare elementen voor de verdere operationalisering van het begrip integriteitsmanagement voor sportbeoefening, sportbestuur en sportbeleid. Opnieuw verwijzen we naar de matrix van de sportactoren en naar de mogelijkheid om voor (grotere of kleinere delen van) de tabel te specifiëren wat er ten gronde op het spel staat: fysieke integriteit (f), psychische integriteit (p) en seksuele integriteit (s) van de personen, aan te vullen overigens met organisatie-integriteit (o) voor de organisaties. Inbreuk op al deze soorten integriteit willen we in wat volgt gelijk schakelen met wat in de literatuur ‘geweld’ genoemd wordt.
5. Geweld en grensoverschrijdend gedrag
Gebrek aan morele integriteit (aan de kant van het subject) kan zoals gezegd leiden tot grensoverschrijdend gedrag d.w.z. handelingen die een persoon (als object) fysiek, psychisch of seksueel kunnen ‘raken’ en de fysieke, psychische of seksuele integriteit van een persoon dus kunnen aantasten (met Becker e.a. merken we trouwens op dat de term integriteit ook inhoudelijk en etymologisch verwant is met intactheid, afgeleid van ‘tangere’, het Latijnse woord voor raken,
BLZ.
10
AAN
Departement CJSM
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
betasten, slaan in de fysieke betekenis, treffen in de psychische betekenis ). In de wetenschappelijke literatuur verschijnt het begrip ‘geweld’ als een holistische term die slaat op de ‘aantasting’ van de genoemde vormen van integriteit: alle mogelijke soorten van fysieke en/of psychische mishandeling, seksueel misbruik maar ook verwaarlozing, nalatige behandeling of commerciële of andere uitbuiting. Deze vormen van geweld kunnen (mogelijke) schade brengen aan de gezondheid, de waardigheid en het welbevinden, en kunnen de ontwikkeling en het leven zelf in gevaar brengen. Geweld of potentieel geweld wordt door onderzoekers steeds gerelateerd aan specifieke relaties en specifieke contexten: de concepten verantwoordelijkheid, vertrouwen en macht zijn er inherent aan. In de lijn van de voorgaande paragrafen onderscheiden we verschillende vormen van geweld die zowel samen als apart kunnen voorkomen. We onderscheiden fysiek geweld, psychologisch geweld en seksueel geweld en we koppelen er sportspecifieke voorbeelden aan die eerder door David (2010) werden gegeven. Fysiek geweld, of de beschadiging van lichamelijke integriteit, kan bijvoorbeeld gaan over lichamelijke verwondingen, vergiftiging inbegrepen, waarbij geweten is of vermoed wordt dat de verwonding opzettelijk werd toegebracht. Enkele schematische voorbeelden uit de sport: “overmatig intensieve training, systematisch onvoldoende rust, lichamelijke straffen, zware voedingsdiëten, aanmoedigen van hard spelen of ‘speel om pijn te doen’-attitudes, opleggen van gebruik van doping, pestgeweld t.o.v. leeftijdsgenoten”, … Psychisch geweld, of wat EUPEA emotioneel misbruik genoemd heeft, slaat op de beschadiging van de psychische integriteit en kan kwalijke gevolgen hebben voor het gedrag en de emotionele ontwikkeling, veroorzaakt door aanhoudende of ernstige emotionele mishandeling of afwijzing of blootstelling aan huiselijk geweld. “Overmatige druk, verbaal geweld en emotioneel misbruik” zijn beknopte illustraties uit de sport. Seksueel geweld heeft de beschadiging van seksuele integriteit (alsmede psychische en/of fysieke integriteit) tot gevolg. Dit kan vele vormen aannemen en omvat verkrachting en andere seksuele aanrandingen, waarbij men tegen zijn zin seksuele daden moet bekijken of eraan blootgesteld wordt, of waarbij men ongewild betrokken wordt bij pornografie, exhibitionisme, enz. Ook hier enkele sportvoorbeelden zoals die door David worden gegeven: “verbale commentaren, fysieke avances, vernederend aanraken, gedwongen geslachtsgemeenschap”. Aan deze driedeling voegt Paolo nog een vierde geweldscategorie toe: die van ‘verwaarlozing’. Dit betreft het voortdurend of ernstig verwaarlozen (van een kind) op vlak van slechte voeding, kledij, hygiëne, sanitair, emotionele en opvoeding gerelateerde noden, bewust of onopzettelijk, dat
BLZ.
11
AAN
Departement CJSM
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
resulteert in ernstige psychologische aantasting van de gezondheid, de ontwikkeling of welzijn (van het kind). Sportverantwoordelijken kunnen hier in de fout gaan met: “falen om voldoende aandacht en zorg te voorzien, weloverwogen nalatigheid, opgelegde isolatie”, … Het begrip verwaarlozing laten we in deze nota – hoe belangrijk ook - verder rusten, maar het mag duidelijk zijn dat dit in figuur 4 een verzameling zou vormen die zich eveneens uitstrekt over fysieke integriteit en psychische integriteit en hun overlappend gebied. Organisatie-integriteit, ten slotte, is een vorm van objectintegriteit die we hier niet mogen vergeten. Deze vindt zijn tegenhanger in wat we zouden kunnen definiëren als organisatie-geweld, de inbreuk dus op de ongeschondenheid van een organisatie. Al deze vormen van geweld remediëren en eventueel bestraffen is soms het eerste waaraan regelgevers denken. We willen in deze conceptueel-theoretische oefening ook het belang beklemtonen van preventie en van brede kwaliteitszorg. Een laatste keer brengen we de werkbaarheid van onze matrix (figuur 2) in herinnering. De tabel helpt ook hier om tussen de bomen het bos te blijven zien. Per relatie (cel) of groep van relaties (groep van cellen) kan gespecifieerd worden waaraan gedacht of gewerkt wordt: remediëring (ρ), preventie (π) en kwaliteitszorg (κ). De actualiteitswaarde van deze drie aandachtspunten en van de begrippen integriteit en integriteitsmanagement hangt nauw samen met recente ontwikkelingen in Vlaanderen met betrekking tot kwaliteitszorg en bewustmaking rond seksualiteit en tot remediëring en preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
6. Seksueel grensoverschrijdend gedrag
Omdat het bestuderen van seksueel grensoverschrijdend gedrag deel uitmaakt van de overheidsopdracht wordt er in wat volgt nog kort aandacht besteed aan het conceptueel kader van deze begrippen. Als overkoepelende term voor seksuele discriminatie, seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik wordt seksuele uitbuiting gebruikt. Deze begrippen worden door Brackenridge op een continuüm weergegeven uitgaande van de idee dat elk slachtoffer uitbuiting op een andere manier ervaart en dat het vanuit die optiek moeilijk is een duidelijk onderscheid te maken tussen deze drie termen. We vatten de redenering samen in figuur 5.
BLZ.
12
AAN
Departement CJSM
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Figuur 5. Continuüm van seksuele uitbuiting: seksuele discriminatie, seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik (Brackenridge 2001: 29)
Seksuele discriminatie slaat op institutionele praktijken die het vertrouwen, de prestatie en progressievooruitzichten van een individu ondermijnen. Een voorbeeld is het gebrek aan rapporteringskanalen voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het is dus gebaseerd op de collectieve beleidsbeslissingen en praktijken die worden gemaakt door organisaties. De term seksueel grensoverschrijdend gedrag komt zowel uit het persoonlijk als institutioneel seksisme. Het gaat hier om iedere vorm van seksueel gedrag of seksuele toenadering, verbaal, nonverbaal of fysiek, opzettelijk of onopzettelijk, die door de persoon die het ondergaat als ongewenst of gedwongen wordt ervaren. Meestal gaat het om een individu of kleine groep als dader ten opzichte van één persoon. Dit ongewenst gedrag kan zowel fysiek en psychologisch (of emotioneel) zijn en komt voor in interpersoonlijke relaties gedurende een bepaalde tijdsperiode. Onder de term seksueel misbruik kan men verkrachting, aanranding en incest categoriseren, maar het blijft een moeilijke opdracht gezien, opnieuw, de verschillen in individuele omstandigheden en culturele interpretaties. We kiezen ervoor seksueel grensoverschrijdend gedrag te beschouwen als een bredere term waaronder dan seksueel misbruik kan gerangschikt worden. Seksueel misbruik is de meest extreme vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag en wordt specifiek gekenmerkt door een proces van dwang en grooming. Dit laatste is een proces waarbij de dader zijn slachtoffer gaat isoleren en voorbereiden op misbruik. Het slachtoffer ondergaat dit groomingsproces zonder dit op te merken en geleidelijk aan zullen grenzen vervagen. Er worden vier stappen beschreven: ten eerste een potentieel slachtoffer in het vizier hebben, ten tweede vriendschap en vertrouwen opbouwen, ten derde isoleren, controle opbouwen en loyaliteit creëren en ten vierde seksueel misbruik aanvatten en ervoor zorgen dat het geheim blijft.
BLZ.
13
AAN
Departement CJSM
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Met deze behandeling en contextualisering van het begrip seksueel grensoverschrijdend gedrag sluiten we de bespreking van de vormen van geweld op personen af, vormen van inbreuk op de integriteit van personen, vormen van inbreuk die we ook gerelateerd hebben aan gebrek aan morele integriteit aan de kant van de actoren uit de sportgemeenschap.
7. Besluit
Deze conceptueel-theoretische oefening had de ambitie om samenhangend en ethisch-filosofisch solide te zijn. Ze dient het pad te effenen voor het verder onderzoek, waarbij we vooral denken aan de Leuvense deelprojecten: internationaal-comparatieve studie en het topsport-breedtesportonderzoek. In de eerste plaats hopen we een nuttig en werkbaar kader geconstrueerd te hebben waarin toekomstige initiatieven en regelgeving kunnen geplaatst worden. Tegelijkertijd zijn we ons bewust van het voorlopige karakter ervan. Het uitgewerkte kader dient nu, in een tweede stap, verder geïntegreerd te worden met de oefeningen van de onderzoekers uit de partner-universiteiten. We denken in de eerste plaats aan de definities van ethiek en ethisch management (UGent) en van seksueel grensoverschrijdend gedrag (UAntwerpen). Op deze wijze evolueren we samen naar een goed uitgewerkte fundering voor de tussentijdse (2013) en eindadviezen (2014) aan het beleid en aan de sportgemeenschap.
Appendix 4 Integratie conceptueel kader U Gent, KU Leuven & ICES
INTEGRATIE CONCEPTUEEL KADER KULEUVEN EN UGENT OPGESTELD IN HET KADER VAN DE OVERHEIDSOPDRACHT TOEGEKEND AAN HET INTERNATIONAAL CENTRUM VOOR ETHIEK IN DE SPORT (ICES) “ VERSTREKKE N
VAN E XPERTISE OP HET VLAK VAN ET HISCH VERANT WOORD SPORTEN, MET INBEGRIP VAN DE PROBLEMATIEK AANGAANDE INTEGRITEIT , SEKSUEEL MISBRUIK E N GEWELD”
JENS DE RYCKE, IGNAAS DEVISCH, ANNICK WILLEM, AN DE KOCK, JAN TOLLENEER, ANDREAS DE BLOCK, YVES VAN DEN AUWEELE, KRISTINE DE MARTELAER, LORE VANDEVIVRE, TINE VERTOMMEN APRIL 2013
1
INLEIDING In het kader van de overheidsopdracht ‘Verstrekken van expertise op het vlak van ethisch verantwoord sporten, met inbegrip van de problematiek aangaande integriteit, seksueel misbruik en geweld' werd deze conceptuele afbakening opgesteld. Deze afbakening is bruikbaar in verder wetenschappelijk onderzoek. Ook in het kader van het GES-decreet is het belangrijk om goede definities te voorzien van concepten als ethiek, ethisch klimaat, ethisch management, integriteitsmanagement, integriteit, fair play en sociale rechtvaardigheid.
NEGENVELDENMODEL “ETHISCH MANAGEMENT” Ter visualisatie van wat men precies met het decreet wil bewerkstelligen ontwikkelde het internationaal centrum voor ethiek in de sport (ICES), KU Leuven, UGent en VUB het negenveldenmodel (figuur 1). Ethisch management slaat op het management van de drie thema’s, namelijk sociale rechtvaardigheid, integriteit en fair play. Deze thema’s vormen de eerste dimensie van het negenveldenmodel. Dit management kan gebeuren volgens de principes die door Jeroen Maesschalck ontwikkeld werden in een overheidscontext (zie ook het verslag van het expertenseminarie p. 2-3). Wat hij integriteitsmanagement noemt heeft drie belangrijke componenten, namelijk: structuren, instrumenten en processen. Verbreed naar ethisch management vormen ze de tweede dimensie van het negenveldenmodel. De derde dimensie van dit model bestaat uit de drie b’s: beleid (macro), bestuur (meso) en begeleiding (micro).
FIGUUR 1: NEGENVELDENMODEL “ETHISCH MANAGEMENT”
CONCEPTUEEL-THEORETISCH KADER Aangezien het huidige voorstel voor de titel van het nieuwe decreet ‘Gezond en ethisch sporten’ is, lijkt een definitie van ethiek noodzakelijk. In de nota van UGent wordt ethiek als volgt gedefinieerd (De Rycke e.a., 2012, p.3): “Ethiek of moraalwetenschap is een tak van de filosofie die zich kritisch richt op de fundamentele principes en begrippen in het morele debat. Ethiek is het nadenken over waarden. Het onderzoekt het menselijk handelen en zijn motiveren. Het gaat daarbij niet zozeer om de feitelijke vaststelling 2
van wat goed of slecht is maar vooral om de beschouwingen daarrond en de redeneringen daarachter, de argumentatie.” De thema’s sociale rechtvaardigheid, integriteit en fair play vallen alle drie onder het begrip ethiek. Werking ontplooien rond deze drie thema’s wordt in deze conceptueel-theoretische oefening gelijkgeschakeld met het begrip ‘ethisch management’. Ethisch management valt eenvoudig samen met die initiatieven die leiden naar optimalisering van gedragingen, attitudes, ideeën en bewustzijn van individuen en groepen op alle niveaus. Een belangrijke gedachte hierbij is dat het cultuurfenomeen sport als zodanig niet noodzakelijk naar meer ethiek leidt maar dat het de betrokken actoren zijn die het verschil maken. In de context van het negenveldenmodel geven we de volgende brede definitie aan ethisch management: het in praktijk brengen van de ethische waarden, sociale rechtvaardigheid, integriteit en fair play door structuren te creëren, instrumenten te gebruiken en processen te doorlopen op alle niveaus van de sportwereld: van de face-to-face begeleiding (micro), over het bestuur door clubs, federaties, gemeentelijke en provinciale sportdiensten tot het beleid van (inter)nationale overheden. Ethisch management heeft in dit opzicht invloed op gebruiken en handelingen die binnen de sportwereld verwacht, ondersteund, en beloond worden met betrekking tot ethiek. Via ethische besluitvorming en het creëren van een ethisch klimaat (definitie: zie verder) wordt geprobeerd om ethisch verantwoord gedrag te stimuleren op elk van verschillende niveaus van de sportwereld. Sociale rechtvaardigheid Het thema sociale rechtvaardigheid omvat de vroegere thema’s inclusie, solidariteit, diversiteit en rechten van het kind. Sociale rechtvaardigheid kan dan ook als volgt gedefinieerd worden waar het gaat over sociale rechtvaardigheid in en via sport (Tolleneer, 2006): Ieder individu de mogelijkheid geven volwaardig deel te nemen aan de sport. Het afwegen van de voor-en nadelen van beslissingen voor alle sportactoren, resulterend in een eerlijke sportomgeving en een rechtvaardige ordening van de sportwereld. Sociale rechtvaardigheid wordt gekenmerkt door: (1) eerlijkheid; (2) gelijkheid in de verdeling van macht, middelen en processen die de tevredenheid over de sociale determinanten van gezondheid beïnvloeden; (3) rechtsinstanties, systemen, structuren, beleid en processen; (4) gelijkheid op vlak van menselijke ontwikkeling, rechten en duurzaamheid; en (5) de voorziening van welzijn (Buettner-Schmidt & Lobo, 2011). Integriteit Het thema integriteit heeft een tweepolige definitie: enerzijds wordt het begrip vereenzelvigd met rechtschapenheid, met iets dat versterkt dient te worden met het oog op beter functioneren (morele integriteit). Anderzijds slaat het op een ongeschonden toestand van het individu (of organisatie), op iets dat beschermd dient te worden (fysieke, psychische en seksuele integriteit). In figuur 2 spreekt men over subjectintegriteit en objectintegriteit om de tweepolige definitie te verduidelijken. ‘Subjectintegriteit’ slaat op de morele onkreukbaarheid van het subject waarmee niet alleen gedacht wordt aan de handelwijze van personen maar in brede zin ook aan die van organisaties. Daartegenover wordt het begrip ‘objectintegriteit’ geplaatst, dat verwijst naar de omgang met het kwetsbare ‘object’ dat de andere is. Object wordt gebruikt in zijn filosofische betekenis en doelt op het voorwerp van de handeling die uitgaat van een subject. De kwetsbaarheid van de persoon staat hier centraal. Objectintegriteit kan ook betrekking hebben op onschendbaarheid of soevereiniteit van een organisatie (De Kock e.a., 2012, p 2-3).
3
Figuur 2: Integriteit van personen of organisaties. Naar een tweepolige definitie: subjectintegriteit en objectintegriteit (De Kock e.a., 2012, p3)
Organisaties: onbeschadigde & souvereine staat
Personen: psychische, fysieke & seksuele ongeschondenheid
Objectintegriteit
Morele onaantastbaarheid van personen en organisaties
Subjectintegriteit
Psychische integriteit
Figuur 3: Objectintegriteit van personen: fysieke integriteit, psychische integriteit en seksuele integriteit en hun samenhang (De Kock e.a., 2012, p8)
Seksuele integriteit
Fysieke integriteit
Objectintegriteit van personen
4
Wanneer men dieper inzoomt op de objectintegriteit van personen, ziet men dat dit zowel fysieke, psychische als seksuele integriteit kan omvatten. Fysieke, psychische en seksuele integriteit verwijzen in dit kader naar de waarden van personen die door moreel laakbaar gedrag van anderen (geweld: zie verder) kunnen beschadigd worden. De drie vormen van integriteit staan niet gewoon naast elkaar. De hoofdcategorieën zijn fysieke en psychische integriteit, terwijl seksuele integriteit een subcategorie is van beide anderen (en van hun doorsnede) zoals weergegeven in figuur 3 (De Kock e.a., 2012, p 8). Fysieke integriteit staat voor de onschendbaarheid van het lichaam en benadrukt het belang van persoonlijke autonomie: de individuen beslissen zelf wat er met hun lichaam gebeurt. Het benadrukt ook het vermogen om hun lichaam vrij van de ene naar de andere plaats te bewegen. Hun lichamelijke grenzen worden als soeverein beschouwd. Dit betekent dat ze in staat zijn zich te beschermen tegen alle vormen van aanranding, zowel seksuele aanranding, seksueel misbruik en huiselijk geweld. Fysieke integriteit is een belangrijke vrijheid op zich en dient eveneens als instrument voor het verkrijgen van andere vrijheden en economische kansen. De integriteit van het lichaam wordt geschonden wanneer mensen gedwongen worden om hun lichaam ongewild te laten aanraken (of ongewild te laten bekijken). Voorbeelden van fysiek geweld zijn: slagen, schoppen, verwonden met voorwerpen, breken van ledematen, doen struikelen of vallen, doden (De Kock e.a., 2012, p 8). Psychische integriteit is beschermd wanneer een persoon in zijn interactie en communicatie met een andere persoon geen schade ondervindt. De psychische integriteit kan geschonden worden door bedreigingen, pesterijen, vernederingen, stalken … . Bij dit soort psychisch geweld is het vaak een probleem om tastbare bewijzen op tafel te leggen (De Kock e.a., 2012, p 9). Seksuele gezondheid wordt door het WHO gedefinieerd als een status van fysiek, emotioneel, mentaal, en sociaal welzijn en dus niet enkel de afwezigheid van ziekte, dysfunctie of stoornissen. Seksuele gezondheid vereist een positieve en respectvolle benadering ten opzichte van seksualiteit en seksuele relaties alsook de mogelijkheid om leuke en veilige seksuele ervaringen te hebben, vrij van dwang, discriminatie en geweld. Om seksuele gezondheid te hebben en te behouden, moeten de seksuele rechten van alle personen gerespecteerd, beschermd en vervuld worden (WHO, 2002). Volgens deze definitie heeft de seksuele integriteit van een persoon zowel fysieke als psychische aspecten die vanzelfsprekend met elkaar vervlochten zijn. In die zin is er geen seksuele integriteit los van lichamelijke en psychische integriteit. Concreet betekent dit dat schendingen van de seksuele integriteit vaak een schending van de fysieke en psychische integriteit inhouden. Deze integriteit wordt beschermd in die mate dat er sprake is van toestemming, vrijwilligheid en gelijkwaardigheid. Daarnaast moetenhandelingen context- en leeftijdsadequaat zijn en mag men geen zelfbeschadiging ondervinden (De Kock e.a., 2012, p 9; Sensoa, 2012, p 25-26).
5
Objectintegriteit personen en organisaties
[02\01]
[10\01] [11\01] [12\01] [13\01] [14\01] [15\01] [16\01]
07 08 09 10 11 12 13 14 15 16
Bestuurder
Supporter
Familielid
Leverancier
Sportvereniging
Sportfederatie
Sportkoepel
Sponsor
Media
Overheid
[05\01]
Train er
[16\02]
[15\02]
[14\02]
[13\02]
[12\02]
[11\02]
[10\02]
[09\02]
[08\02]
[07\02]
[06\02]
[05\02]
[04\02]
[03\02]
[02\02]
02 [01\02] [02\03]
[16\03]
[15\03]
[14\03]
[13\03]
[12\03]
[11\03]
[10\03]
[09\03]
[08\03]
[07\03]
[06\03]
[05\03]
[04\03]
[03\03]
Verzo rger
[16\04]
[15\04]
[14\04]
[13\04]
[12\04]
[11\04]
[10\04]
[09\04]
[08\04]
[07\04]
[06\04]
[05\04]
[04\04]
[03\04]
[02\04]
04 [01\04]
Arts
[16\05]
[15\05]
[14\05]
[13\05]
[12\05]
[11\05]
[10\05]
[09\05]
[08\05]
[07\05]
[06\05]
[05\05]
[04\05]
[03\05]
[02\05]
05 [01\05]
ker
[02\06]
[16\06]
[15\06]
[14\06]
[13\06]
[12\06]
[11\06]
[10\06]
[09\06]
[08\06]
[07\06]
[06\06]
[05\06]
[04\06]
[03\06]
Bestu urder
[16\07]
[15\07]
[14\07]
[13\07]
[12\07]
[11\07]
[10\07]
[09\07]
[08\07]
[07\07]
[06\07]
[05\07]
[04\07]
[03\07]
[02\07]
07 [01\07]
ew er (Vrijw illig) m ed
06 [01\06]
S upp or te r
[16\08]
[15\08]
[14\08]
[13\08]
[12\08]
[11\08]
[10\08]
[09\08]
[08\08]
[07\08]
[06\08]
[05\08]
[04\08]
[03\08]
[02\08]
08 [01\08]
lid
[16\09]
[15\09]
[14\09]
[13\09]
[12\09]
[11\09]
[10\09]
[09\09]
[08\09]
[07\09]
[06\09]
[05\09]
[04\09]
[03\09]
[02\09]
09 [01\09]
Famil ie
r reche Sche ids
03 [01\03]
[16\10]
[15\10]
[14\10]
[13\10]
[12\10]
[11\10]
[10\10]
[09\10]
[08\10]
[07\10]
[06\10]
[05\10]
[04\10]
[03\10]
[02\10]
10 [01\10]
[16\11]
[15\11]
[14\11]
[13\11]
[12\11]
[11\11]
[10\11]
[09\11]
[08\11]
[07\11]
[06\11]
[05\11]
[04\11]
[03\11]
[02\11]
11 [01\11]
[16\12]
[15\12]
[14\12]
[13\12]
[12\12]
[11\12]
[10\12]
[09\12]
[08\12]
[07\12]
[06\12]
[05\12]
[04\12]
[03\12]
[02\12]
12 [01\12]
[16\13]
[15\13]
[14\13]
[13\13]
[12\13]
[11\13]
[10\13]
[09\13]
[08\13]
[07\13]
[06\13]
[05\13]
[04\13]
[03\13]
[02\13]
13 [01\13]
Sport koep el
[16\14]
[15\14]
[14\14]
[13\14]
[12\14]
[11\14]
[10\14]
[09\14]
[08\14]
[07\14]
[06\14]
[05\14]
[04\14]
[03\14]
[02\14]
14 [01\14]
FIGUUR 4. MATRIX VAN ZESTIEN SPORTACTOREN. PERSONEN, ORGANISATIES1 EN HUN ONDERLINGE RELATIES VANUIT HET OOGPUNT VAN SUBJECTINTEGRITEIT EN OBJECTINTEGRITEIT
[09\01]
[08\01]
[07\01]
[06\01]
05 06
Arts
(Vrijwillig) medewerker
[04\01]
04
[03\01]
Verzorger
02 03
Trainer
01 [01\01]
S p or te r
Scheidsrechter
01
Sporter
Lever ancie r
Wie is moreel integer c.q. pleegt geweld ?
veren iging Sport
derat ie Sport fe
sor Spon
Subjectintegriteit personen en organisaties
[16\15]
[15\15]
[14\15]
[13\15]
[11\15]
[11\15]
[10\15]
[09\15]
[08\15]
[07\15]
[06\15]
[05\15]
[04\15]
[03\15]
[02\15]
15 [01\15]
Media
[16\16]
[15\16]
[14\16]
[13\16]
[11\16]
[11\16]
[10\16]
[09\16]
[08\16]
[07\16]
[06\16]
[05\16]
[04\16]
[03\16]
[02\16]
16 [01\16]
‘Sportkoepel’ kan verwijzen naar instellingen zoals Vlaamse sportfederatie of Instituut voor Sportbeheer, maar ook naar internationale sportorganisaties van het type zoals besproken op het Brussels congres van 8 april jongsleden (AGGIS 2013)
1
Wiens integriteit wordt beschermd c.q. geschonden?
Over heid
6
Een gebrek aan morele integriteit (aan de kant van het subject) kan leiden tot grensoverschrijdend gedrag d.w.z. handelingen die een persoon (als object) fysiek, psychisch of seksueel kunnen ‘raken’ en de fysieke, psychische of seksuele integriteit van een persoon dus kunnen aantasten. Het begrip ‘geweld’ wordt als een holistische term gebruikt en slaat op elke handeling of situatie die een inbreuk en/of een bedreiging betekent voor de fysieke en emotionele integriteit van een jong persoon (Ambrassade, zie verslag ICES 2013). Hieronder vallen alle mogelijke soorten van fysieke en/of psychische mishandeling, seksueel misbruik maar ook verwaarlozing, nalatige behandeling of commerciële of andere uitbuiting (De Kock e.a., 2012, p 10). Waar het gaat over een gebrek aan morele integriteit (subject) en de schending van (seksuele) integriteit (object) wordt vaak spontaan gedacht aan de oudere trainer enerzijds en de jongere atleet anderzijds. Dit is uiteraard slechts een zeer partieel en stereotiep beeld. Het integriteitsvraagstuk heeft immers te maken met alle actoren van de sport en met alle relaties tussen deze actoren (in hun hoedanigheid van subject zowel als van object). Dit wordt weergegeven in figuur 4: Matrix van zestien sportactoren. Personen, organisaties en hun onderlinge relaties vanuit het oogpunt van subjectintegriteit en objectintegriteit. We verwijzen naar de zestien kolommen voor de vraag “wie is moreel integer c.q. pleegt geweld?” (subjectintegriteit) en naar de zestien rijen “wiens integriteit wordt beschermd c.q. geschonden? (objectintegriteit)”.
Fair play Het derde thema waarrond men in het kader van ethisch verantwoord sporten zal werken is fair play. Fair play (eerlijk spel(en)) is het moreel juist beoefenen van sport, tot uitdrukking komend in het zich houden aan de geschreven en ongeschreven regels, een goede onderlinge omgang en het streven naar kansengelijkheid. Fair play wordt ook beschouwd als het gedrag dat gesteld wordt tijdens wedstrijden door de direct betrokkenen. Sportiviteit en respect daarentegen slaan op het gedrag buiten wedstrijden, en het gedrag tijdens wedstrijden van mensen die er indirect aan deelnemen (De Rycke e.a., 2012, p14). Veelal wordt een onderscheid gemaakt tussen formele fair play (het volgen van de uitgeschreven spelregels) en informele fair play (gedrag volgens de ‘geest’ van de spelregels en de verwachtingen van de spelgemeenschap, zoals hand schudden als respectbetuiging) (Loland & McNamee, 2000). Een opmerkelijke derde betekenis overstijgt het hier-en-nu-karakter van het spel tussen de lijnen: “financiële fair play” waarbij het micro-spelelement de metafoor levert voor (on)ethisch gedrag op andere niveaus (cf. Brussels congres van 8 april jongstleden: AGGIS 2013).
Terug naar het negenveldenmodel Uit het negenveldenmodel blijkt dat voor elk van de drie hierboven besproken thema’s, sociale rechtvaardigheid, integriteit en fair play, het kader van het integriteitsmanagement of ethisch management gebruikt kan worden: structuren in het leven roepen, instrumenten creëren en processen doorlopen. Het begrip ethisch management vertaalt al het voorgaande dan in concrete actie: 1) sociale rechtvaardigheid garanderen op het niveau van sportkamp, speelplein en sportveld, op het niveau van clubbestuur, projectwerking en bewind van (inter)nationale federaties en wedstrijd- en eventorganisaties en op het niveau van regionale, nationale en internationale overheden, 2) morele integriteit of rechtschapen handelen van de actoren op alle niveaus stimuleren om de integriteit van alle personen en organisaties maximaal te beschermen en 3) formele en informele fair play bevorderen bij alle ‘medespelers’ tussen de lijnen en, breder, bij alle actoren en (financiële) stakeholders op de andere niveaus. Het ultieme doel van de aanpak die samengevat 7
wordt in het negenveldenmodel is om ethiek te implementeren in het dagelijkse handelen van alle leden van de sportgemeenschap (De Kock e.a., 2012, p. 5-6). De derde dimensie van het negenveldenmodel betreft zoals gezegd de drie b’s: begeleiding (micro), bestuur (meso) en beleid (macro), in wezen een continuüm dat ook reeds vervat ligt in de matrix van sportactoren (bv. van de trainer over de federatie naar de overheid). Het negenveldenmodel kan, theoretisch en praktisch, verrijkt worden door een relevante extra (of vervangende) dimensie toe te voegen, namelijk de driedeling reactie, preventie en kwaliteitsbeleid. Laatstgenoemde(n) wordt in verband gebracht met het begrip ’ethisch klimaat’, d.i. de weerspiegeling van de ethische waarden op beleid, bestuur en begeleiding en op zowel principes als concrete handelingen. Het is het gezamenlijke besef van wat ethisch correct gedrag is en hoe ethische dilemma’s aangepakt zouden moeten worden. Het ethisch klimaat van een gemeenschap beïnvloedt het ethisch gedrag van zijn leden. (naar De Rycke e.a., 2012, p. 8- 9). Ethisch gedrag, ten slotte, is geen vanzelfsprekendheid, zelfs niet in de sportcontext. Een belangrijk instrument van ethisch- of integriteitsmanagement is daarom vorming en opleiding. Waardenbesef, goed gedrag en juiste beslissingen kunnen grotendeels aangeleerd worden aan de verschillende sportactoren. Dit wordt morele opvoeding of waardevorming genoemd. Het is het aanbrengen van kennis en het ondersteunen van de emotionele ontwikkeling. In die mate dat men kritisch kan nadenken over morele zaken, rationele morele beslissingen kan nemen en deze kan omzetten naar gepast gedrag. Belangrijke factoren van morele educatie zijn het vormen van moreel verantwoorde gewoontes en het verwerven van bekwaamheid in het moreel denken (De Rycke e.a.,2012, p 11). We beschouwen dit als een sleutelinstrument van ethisch management op (middel)lange termijn. Als zodanig is sport te beschouwen als een ethisch-neutraal domein in de samenleving. Het zijn de sportactoren en vooral de professionals van de toekomst die denkbeelden en gedragingen kunnen optimaliseren: denkend aan het niveau van de begeleiding: “sport doesn’t bring character, people do”; en denkend aan de niveaus van bestuur en beleid: “sport doesn’t bring peace, people do” (cf. Tolleneer 2007). Laat ons de verantwoordelijken op die niveaus zo opleiden dat ze morgen de juiste structuren, processen en instrumenten kunnen ontwerpen en gebruiken om ethiek te bevorderen niet alleen in maar ook via de sport.
BESLUIT Deze nota trachtte de belangrijkste definities uit de teksten van UGent en KU Leuven samen te brengen in één gezamenlijke en samenhangende nota waar de hele consortiumgroep achterstaat. Hierbij werd vooral gekeken naar welke definities belangrijk zijn voor het toekomstige GES-decreet. Voor meer informatie omtrent deze conceptuele kaders wordt verwezen naar de respectievelijke nota’s van UGent en KU Leuven.
REFERENTIES AGGIS, 2013, The challenge for Europe in the governance of sport, Monday 8 April, Conference Brussels. See also: Alm J, 2013, Action for Good Governance in International Sports Organisations. Final report, Copenhagen: Play the Game / Danish Institute for Sports Studies, 239 p. Allen A, 2011, Privacy and medicine, The Stanford encyclopedia of philosophy. Privacy and medicine, http://plato.stanford.edu/archives/spr2011/entries/privacy-medicine, 6/11/2012.
8
Global ethics: capability approach, http://www.iep.utm.edu/ge-capab, 6/11/2012. Arnaud A.; Schminke M, 2011, The ethical climate and context of organizations: A comprehensive model. Barrow R, 2007, An Introduction to Moral Philosophy and Moral Education, New York: Routledge. Bax H; Van Den Heuvel A, 1999, Ethiek in beweging: bewegen en ethiek in onderwijs, sport en gezondheidscentra, Van Gorcum. Becker M; van Stokkem B; van Tongeren P; Wils J-P (eds), 2007, Lexicon van de ethiek, Assen: Van Gorkum, p. 166-169. Bodily Integrity, http://en.wikipedia.org/wiki/Bodily_integrity, 6/11/2012. Buettner-Schmidt K; Lobo ML, 2011, Social justice: a concept analysis, Journal of advanced nursing, 948-958. Daft L, 2004, Organization theory and design. Organizational culture and ethical values. Part 5, chapter 10. Daft L, 2004, Organization theory and design. Organizational culture and ethical values. Part 5, chapter 10. De Kock A; Tolleneer J; De Block A; Vanden Auweele Y, 2012, Naar een conceptueel-theoretisch kader, 1-13. De Rycke J; Devisch I; Willem A, 2012, Ethisch verantwoord sporten: conceptuele afbakening, 1-17. DeSensi J; Rosenberg D, 1996, Ethics in Sport Management. Major ethical theories. Chapter 8, 145157. Drew SB, 2000, The logical connection between moral education and physical education, J. Curriculum Studies, Vol. 32, No. 4, 561-573 EUPEA, 2003, Ethische code en goed gedrag gids voor lichamelijke opvoeding, Gent: Publicatiefonds voor Lichamelijke Opvoeding. Freeman RE; Harrison JS , Wicks AC, 2007, Managing for stakeholders: Survival, reputation, success, New Haven, CT: Yale University Press. Fritzsche J, 2000, Ethical Climates and the Ethical Dimension of Decision Making. Journal of Business Ethics. 24, 125–140. ICES, Verslag vergadering 4 en 5 maart (definitie Ambrassade geweld), p1. Institute of Business Ethics. Retrieved from http://www.awics.co.uk/documents/other/About%20%20What%20is%20Ethical%20Management.pdf Kakabadse A; e.a., 2003, Ethics, values and behaviours: comparison of three case studies examining the paucity of leadership in government.
9
Laratta R, 2011, Ethical climate and accountability in non-profit organizations, Public Management Review, Vol. 13 Issue 1, 43–63. Loland S; McNamee M, 2000, Fair play and the ethos of sports: an eclectic philosophical framework, Journal of philosophy of sport, 27(1): 63-80. Martin KD, Cullen, JB, 2006, Continuities and extensions of ethical climate theory: A meta-analytic review, J. Bus. Ethics, 69(2) 175-194. Meakin DC, 1982, Moral values and physical education, Physical Education Review, 5 (1 ), 62-82. Miles JA, 2012, Management and organization theory. Ethical theory. Chapter 12, 105-113. Muller F; Renkema EH, 1970, Beknopt Latijns-Nederlands woordenboek, Groningen: WoltersNoordhof, p. 472. Peterson DK, 2004, The Relationship between Unethical Behavior and the Dimensions of the Ethical Climate Questionnaire, Journal of Business Ethics, 41, 313–326. Public Governance Committee, 2008, Towards a sound integrity framework: instruments, processes, structures and conditions for implementation, p. 10. Maesschalck J; Vanden Auweele Y, 2010, Integrity management in sport, Journal of community and health sciences (5) 1: 1-9. Scheerder J; Van Tuyckom C; Vermeersch A, 2007, Europa in beweging. Sport vanuit Europees perspectief, in Marc Maes (ed), Sport en ethiek in Europees perspectief, Hoofdstuk 7. Sensoa, 2012, Raamwerk lichamelijke en seksuele integriteit en beleid in de sport, 25-26. Shin Y, 2012, CEO Ethical Leadership, Ethical Climate, Climate Strength, and Collective Organizational Citizenship Behavior, J Bus Ethics, 108:299–312 Steutel JW, 1997, The virtue approach to moral education: some conceptual clarifications, Journal of Philosophy of Educatio, Vol. 31, nr. 3. Tolleneer J, 2006, Sport als bruggenhoofd: in het complexe veld van sociale verandering is sport een actieve speler. Karakter: Tijdschrift van Wetenschap, 13, 25-27. Tolleneer J, 2007, Fight for peace and development: moral-pedagogical contexts for local movement culture and global sport, in Sports and peace: an interdisciplinary approach to the world peace through sports. International Workshop International Peace Research Association (IPRA), Leuven, 2122 September 2007. Tolleneer J, 2010, Waardevorming, sport en bewegingswetenschappen, Ethische Perspectieven 20(2), 173-178. Unicef, 2010, Protecting children from violence in sport, a review with a focus on industrialized countries, ABC Tipografia, p. 3. Van Driessche R, 1991, Historisch overzicht van de wijsbegeerte en de ethiek. Van de Oudheid tot en met Kant, Leuven-Apeldoorn. Garant.
10
Verstraeten J; Van Liedekerke L, 2008, Business en ethiek: spelregels voor ethisch ondernemen, Leuven: LannooCampus, p. 10, 35. Victor B; Cullen JB, 1988, The Organizational Bases of Ethical Work Climates’, Administrative Science Quarterly, 33, 101–125. Victor B; Cullen JB, 1987, ‘A Theory and Measure of Ethical Climate in Organizations’, in W. C. Frederick (ed.), Research in Corporate Social Performance and Policy 9, 51–57. Watson M, 2008, Developmental Discipline and Moral Education, In L. Nucci & D. Narvaez (Eds.), Handbook of Moral and Character Education. pp. 175-203, New York: Routledge. WHO, 2002, Defining sexual health. Report of a technical consultation on sexual health 28 – 31 january 2002, Geneva.
11
Appendix 5 Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport
AN DE KOCK TERVUURSEVEST 101 3000 LEUVEN
AAN VAN DATUM C.C. AANTAL BLZ.
Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer 2013-05-24 Prof. Em. Yves Vanden Auweele, Prof. Dr. Andreas De Block, Prof. Dr. Frank Hendrickx
NOTA
25 (inclusief annexen)
Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport
Inleiding Geweld op kinderen is van alle tijden en kan gebeuren in verschillende contexten. Lange tijd werd sport bekeken als een context die vrij was van dergelijke afkeurenswaardige praktijken. Men heeft echter vastgesteld dat dit allesbehalve het geval is en verschillende landen hebben dan ook een beleid uitgebouwd om integriteitschendingen van kinderen en jongeren in de sport te voorkomen en/of te bestraffen. Daarnaast zijn er heel wat onderzoekers die rond deze thematiek onderzoek verrichten. Zo pleiten Stirling & Kerr (2012) voor een aanpak die bestaat uit verschillende facetten en de ontwikkeling van een atleetgerichte sport. Atleten mogen niet bekeken worden als passieve spelers die alles doen wat de trainer hen opdraagt. Zij moeten daarentegen op een actieve wijze betrokken worden bij de sportervaring waarbij hun sociale, psychologische, spirituele en fysieke ontwikkeling centraal moet staan. De prestatie van de atleet is m.a.w. ondergeschikt aan zijn gezondheid en welzijn. Beleid, procedures en programma’s moeten hier dan ook de focus op leggen (Stirling & Kerr, 2012; Donnelly, 2012). Heel wat actoren in de sport zijn van mening dat dergelijke holistische aanpak zorgt voor suboptimale prestaties. Aanhangers van een atleetgericht sportmodel verdedigen echter hun standpunt met het argument dat men slechts zijn optimale prestatieniveau kan bereiken wanneer de persoonlijke ontwikkeling eveneens optimaal is. Dergelijke aanpak is volgens hen eveneens toepasbaar op elitesporters en een atleetgericht sportmodel zou dan ook in een hoge prestatieomgeving kunnen gebruikt worden. In dit atleetgericht model spelen coaches en trainers een belangrijke rol. De coachatleet relatie is in deze benadering een partnerschap waarbij er sprake is van gedeelde verantwoordelijkheid op vlak van planning, beslissingen nemen en evaluatie (Stirling & Kerr, 2012; Donnelly, 2012). Om dit atleetgericht model te gebruiken in functie van de bescherming van de integriteit van kinderen is er nood aan een aanpak die op verschillende met elkaar gerelateerde pilaren steunt, namelijk beleid, opvoeding, onderzoek en pleidooi (Stirling & Kerr, 2012). Om een goed beleid rond bescherming van de integriteit van de (jonge) atleet te ontwikkelen is het onder andere belangrijk om voorbeelden uit andere landen in kaart te brengen (Stirling & Kerr, 2012). Deze nota heeft dan ook tot doel om verschillende systematische aanpakken op vlak van bescherming van fysieke, psychische en seksuele integriteit op te lijsten en op basis van de bevindingen aanbevelingen te doen voor
BLZ. AAN VAN
2 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Vlaanderen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een comparatief kader waarbij verschillende landen worden bestudeerd. Opvallend is dat in heel wat landen pas een beleid werd ontwikkeld nadat er zich grote misbruikcases in de sport hadden voorgedaan. Vaak ging het hier over eliteatleten die seksueel misbruikt werden door hun coach. Seksueel grensoverschrijdend gedrag is echter niet het enige waar men de aandacht moet op richten in de sport. Immers de laatste jaren gebeurt ook meer en meer onderzoek naar emotioneel misbruik van atleten (Stirling & Kerr, 2012). Daarnaast komen ook thema’s zoals ontgroeningsrituelen en pesten in sport meer en meer aan bod (Crow & Macintosh, 2009; Stirling, 2008). Bij al deze onderwerpen ligt echter nog vaak de focus op de relatie tussen atleet en coach. Toch moet men zich ook bewust zijn van alle andere actoren in de sport die eveneens de aandacht verdienen van een beleid dat streeft naar een veilige sportomgeving (zie matrix actoren). Het integriteitsmanagement kan als een handige omkadering gebruikt worden om de diverse actoren te bereiken. Een goed integriteitsmanagement bestaat uit meerdere instrumenten, processen en structuren. Beleid is één van de instrumenten die belangrijk zijn voor de strijd tegen grensoverschrijdend gedrag in de sport, maar is geen voldoende factor zo blijkt uit de studie van Leahy e.a. ( 2002). Een beleid kan echter bekeken worden als een belangrijke basis voor verdere acties zoals opleidingen en moet op zowel internationaal, nationaal, provinciaal als lokaal niveau geïmplementeerd worden. De doelstelling van een beleid is om een verandering in attitudes en gedrag teweeg te brengen. Men wil als het ware dat het beleid deel wordt van de dagelijkse overtuigingen die de gedragingen van mensen leiden. Om dit te bereiken zijn training en vorming essentieel. Disciplinaire mechanismen daarentegen zijn enkel nodig als de vormingen geen effect hebben op gedragingen en attitudes van actoren in de sportorganisatie (CAAWS, 1994). 1. Beleidsmaatregelen in Nederland, Canada, Australië en Verenigd Koninkrijk Landen zoals Nederland, Canada, Australië en het Verenigd Koninkrijk kunnen als belangrijke voorbeelden beschouwd worden voor Vlaanderen als het gaat over de ontwikkeling van een beleid ter bescherming van de fysieke en psychische integriteit van actoren in de sportcontext. De overheden van deze landen ondersteunen onafhankelijke organisaties of ontwikkelen zelf initiatieven om structurele maatregelen te nemen met als doel het sporten in een veilige en leuke omgeving te laten doorgaan. In wat volgt zal er kort per land besproken worden welk beleid men voert. Vervolgens zal er ingezoomd worden op resultaten van studies die de impact van de verschillende beleidsmaatregelen geëvalueerd hebben. Tot slot zullen er aanbevelingen gedaan worden naar de sportsector toe. 1.1. Beleid in Nederland In Nederland is men vanaf de jaren ’90 heel wat aandacht beginnen besteden aan het voorkomen van schendingen van de seksuele integriteit in de sport. 1996 was een schakelmoment omdat drie topjudoka een klacht neerlegden over seksueel misbruik. Dit leidde tot de formulering van gedragsregels voor de sport. In 1997 startte men met het project “seksuele intimidatie in de sport“.
2
BLZ. AAN VAN
3 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Het doel van dit project was om de sportwereld te ondersteunen bij het opzetten van een preventiebeleid en het formuleren van een aantal procedures waarmee feitelijke incidenten konden worden aangepakt. De drijvende kracht achter dit project was het Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sportfederatie (NOC*NSF). Het NOC*NSF overkoepelt de Nederlandse georganiseerde sport. Er zijn 90 landelijke sportorganisaties bij aangesloten die ongeveer 27000 verenigingen en 4,7 miljoen georganiseerde sporters vertegenwoordigen (NOC*NSF, 2013). Deze organisatie heeft in Nederland een belangrijke rol gespeeld op vlak van initiatieven voor de aanpak van seksueel misbruik in de sport. Zo installeerden zij in 1998 reeds een gedragscode voor alle sportleiders. Verder ontwikkelden zij een blauwdruk disciplinair recht om sportfederaties te ondersteunen bij de ontwikkeling van disciplinaire regels voor het sanctioneren van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Sinds 2013 is er eveneens een registratiesysteem van start gegaan dat daders die veroordeeld worden door een disciplinaire commissie registreert. Andere instrumenten zijn (Vertommen, 2012):
-
-
Een poule van vertrouwenspersonen en adviseurs (Sinds 1 januari 2013 moet elke bond beschikken over een door het NOC*NSF opgeleide vertrouwenscontactpersoon (Bestuur NOC*NSF, 2011).) Een meldpunt seksuele intimidatie (Bestuur NOC*NSF, 2011) Een opleidingsmodule seksuele intimidatie voor niveaus 2, 3 en 4 en in het kader van Kwalificatiestructuur Sport (KSS)(Bestuur NOC*NSF, 2011) Een internet-leer-module voor sportleiders over beleidsontwikkeling Jaarlijkse training van lokale contactpersonen in clubs en federaties zodat zij hun sportclub kunnen sensibiliseren over het probleem en kunnen dienen als een eerste contactpersoon Een toolkit voor sportclubs om een preventie en reactiebeleid op te zetten Een ‘leidraad preventiebeleid’ die gebaseerd is op onderzoek naar risicofactoren die seksuele intimidatie in de sport in de hand werken. Een informatiecampagne via allerhande folders en dit zowel voor de kinderen, ouders, trainers en sporters in binnen-en buitenland. Een film om seksuele intimidatie en de gevolgen ervan voor de slachtoffers duidelijk te maken
Een belangrijke stap die door het NOC*NSF werd genomen was het opleiden en aanstellen van een groep van vertrouwenspersonen en adviseurs. Deze poule heeft twee taken: enerzijds het adviseren en ondersteunen van slachtoffers van seksuele intimidatie, ouders, beschuldigden, sportbonden en sportverenigingen indien er zich een incident heeft voorgedaan. Anderzijds steun bieden bij het opzetten van een preventiebeleid door sportbonden en sportverenigingen. Deze poule wordt door NOC*NSF zelf opgeleid en gecoördineerd. De taken van de vertrouwenspersonen en de adviseurs worden strikt gescheiden gehouden. Vertrouwenspersonen worden opgeleid om morele en/of praktische hulp te bieden aan zowel slachtoffers als mogelijke daders en dit tot een informele
3
BLZ. AAN VAN
4 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
beslissing wordt gevonden binnen de club of tot er formele stappen worden gezet. De adviseurs zijn mensen die vertrouwd zijn met regels en wetten uit de sportwereld en zij kunnen diegene die gebruik maakt van hun diensten informeren over welke procedurele stappen mogelijk zijn. De adviseurs en vertrouwenspersonen geven ook regelmatig vormingen waardoor hun functie niet enkel reactief is, maar ook preventief (Vertommen, 2012; Bestuur NOC*NSF, 2011). Naast een poule van vertrouwenspersonen en adviseurs van NOC*NSF zelf, heeft ook elke bond een Vertrouwenscontactpersoon (VCP) die beschikbaar is als eerste aanspreekpunt in geval van een incident. Verder zijn er ook meer en meer verenigingen die ook zelf een vertrouwenscontactpersoon aanstellen. Het voordeel van dit initiatief is dat deze personen laagdrempelig aanspreekbaar zijn wanneer er zich een incident voordoet en dat zij ook kunnen meehelpen bij het opzetten van een beleid rond seksueel grensoverschrijdend gedrag. Naast de poule van vertrouwenspersonen heeft het NOC*NSF ook procedures ontwikkeld voor de behandeling van klachten (Vertommen & Borneman, 2012).
Dader
slachtoffer
Lokale vertrouwenscontactpersoon (vereniging/ bond)
Vertrouwenspersonen NOC*NSF (via hulplijn)
Clubbestuur
Adviseur NOC*NSF
politie
Rechtbank En/of
Schuldig (geen blanco strafblad)
Niet schuldig (blanco strafblad)
Disciplinaire commissie van de sportfederatie/ instituut voor sportrechtspraak
Schuldig (op zwarte lijst)
Niet schuldig (geen gevolgen)
4
BLZ. AAN VAN
5 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Een recent initiatief in Nederland is de invoering van een registratiesysteem van daders dat normaal in het tweede kwartaal van 2013 van start zal gaan en besproken wordt in de nota over tuchtrecht (NOC*NSF, 2012; Nota overkoepelend tuchtrecht en registratiesysteem in Vlaanderen). Seksueel grensoverschrijdend gedrag is immers niet altijd te voorkomen. In dit geval is secundaire preventie zeer belangrijk, namelijk voorkomen dat een dader recidiveert. Een groot probleem in de sportwereld is echter dat klachten vaak binnenskamers worden gehouden waardoor de dader gemakkelijk in een andere sportvereniging aan de slag kan (Moget & Weber, 2006). De sportsector in Nederland heeft ook een eigen telefonische hulplijn die van 8u tot 22u bereikbaar is. Op die manier kan men een snellere en gerichtere ondersteuning bieden aan zowel slachtoffers, ouders, vermoedelijke daders of omstanders. Deze hulplijn heeft ook directe contacten met alle vertrouwenspersonen of andere diensten zoals zorgorganisaties, politie, advocaten of publieke aanklagers en kan indien nodig de bellers verder doorverwijzen naar de juiste instanties. Daarnaast voorziet het NOC*NSF ook een aparte interne voorziening bestaande uit een expertteam met interne en externe leden. Deze voorziening behandelt die incidenten die niet via een reguliere klachtenprocedure behandeld kunnen worden, maar wel zo ernstig zijn dat er iets moet gebeuren (vb. anonieme meldingen) (Moget & Weber, 2006; Vertommen, 2012). Al deze initiatieven zijn specifiek ontwikkeld om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan. Omdat dit niet de enige integriteitsschending in de sport is, heeft men in 2011 een nieuw actieplan ontwikkeld, genaamd ‘Naar een veiliger sportklimaat’ in opdracht van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers. Dit actieplan is het resultaat van een samenwerking tussen het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ministerie van Veiligheid, ministerie van justitie, NOC*NSF, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), de Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de maatschappelijke ondernemersgroep (MO-groep). Tot en met 2016 krijgt NOC*NSF 7 miljoen euro per jaar ter beschikking voor de uitvoering van dit actieplan. Het is echter de bedoeling dat dit actieplan blijvende effecten bewerkstelligt, ook na 2016. Daarom wordt er van bij het begin ingezet op de implementatie en borging bij de sportbonden en andere organisaties. Het doel is dat de sportbonden zich de thematiek eigen maken en zelf de kracht en ervaring opbouwen om de nodige acties in de toekomst te blijven uitvoeren (Schippers, 2011; NOC*NSF, 2012). Dit Actieplan ‘Naar een veiliger sportklimaat’ is van toepassing op alle sporten, zowel breedtesport als topsport. Enerzijds bevat het maatregelen om ongewenst gedrag te voorkomen en gewenst gedrag te stimuleren. Anderzijds pleit men voor een stevige aanpak van excessen en ongewenst gedrag. De maatregelen gelden voor de verschillende actoren in de sport: sporters van alle leeftijden, ouders, supporters, sportverenigingen en –bonden, sportbestuurders, trainers, coaches en scheidsrechters. Het uitgangspunt van dit actieplan is dat iedereen in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor sportief gedrag en hier ook op aangesproken kan worden. De maatregelen die in het actieplan worden geformuleerd dienen echter om ervoor te zorgen dat sportbonden en – verenigingen voorwaarden kunnen scheppen waarin het voor iedereen makkelijker of
5
BLZ. AAN VAN
6 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
vanzelfsprekender wordt om aan sportief gedrag te werken. Men besteedt aandacht aan volgende zaken: spelregels, tuchtrecht, gedragsregels, sport & excessen, politie en justitie & excessen, vrijwilligers in de sport en aansluiting van sport bij een integraal veiligheidsbeleid. In annex 1 wordt het doel van de verschillende maatregelen weergegeven. Daarnaast wordt er telkens een select aantal voorbeelden gegeven van mogelijke acties, bijvoorbeeld: om organisaties te helpen een degelijk tuchtrecht te ontwikkelen, heeft NOC*NSF een blauwdruk tuchtrecht opgesteld (Schippers, 2011). 1.2. Beleid in Canada Net zoals in Nederland begon men pas met een beleid rond seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport nadat er zich een groot incident had voorgedaan. In 1997 werd voormalige hockeycoach Graham James schuldig bevonden aan seksueel misbruik van twee van zijn hockeyspelers. Midden ’70 tot begin ’80 zouden jongens in de kleedkamers gelokt worden door werknemers van de Gardens met de belofte van een ontmoeting met spelers, … Verder werd een zwemcoach van de Simon Fraser University ontslagen na een beschuldiging van seksuele intimidatie van een student. Nadien bleek echter dat de zwemcoach zelf slachtoffer was van intimidatie van die student. Deze drie cases hebben toendertijd voor heel wat media-aandacht gezorgd in Canada en leidde ertoe dat de sporten recreatiewereld eindelijk in actie schoot via de ontwikkeling van een beleid en andere preventieacties (Donnelly, 2007). In Canada wordt er aan kinderen extra aandacht besteed omdat zij uiterst kwetsbaar zijn voor personen in een machtspositie. De laatste jaren doen ook steeds meer kinderen en jongeren op een professionele manier aan sport via specifieke en intense trainingen en dit draagt eveneens bij aan hun kwetsbaarheid. Seksueel misbruik valt in de Canadese wetgeving onder de ‘Criminal Code’. Het probleem is echter dat de leeftijd waarop men seks met toestemming van beide partijen mag hebben op 14 jaar werd vastgesteld. Echter voor seksuele relaties waarbij één van de twee een autoriteitsfiguur is, werden er extra legale richtlijnen ontwikkeld die onder andere inhouden dat er maximum een leeftijdsverschil van drie jaar mag zijn. Dergelijke relaties worden immers bekeken als bijzonder kwetsbaar voor grensoverschrijdend gedrag (Donnelly, 2007). In vergelijking met Vlaanderen kunnen we stellen dat er in Canada reeds vroeg aandacht werd gegeven aan de ontwikkeling van een beleid (maar natuurlijk nog steeds te laat voor alle slachtoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag voor de jaren ’90). In 1994 produceerde de werkgroep van de Canadian Association for the Advancement of Woman and Sport and Physical Activity (CAAWS) het document ‘Harassment in sport: a guide to policies, procedures and resources’ dat verspreid werd onder de Canadese sportgemeenschap en zelfs internationaal. Eind 1995 hadden al 22 nationale sportorganisaties een beleid ontwikkeld. Dit volstond echter niet en steeds luider werd de roep om zogenaamde ‘harassment officers’ op te leiden. Net als in het Verenigd Koninkrijk (Tiivas, 2013) linkte men in 1996 het krijgen van federale overheidssteun via Sport Canada aan de ontwikkeling van een beleid rond grensoverschrijdend gedrag en het aanstellen van ‘harassment
6
BLZ. AAN VAN
7 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
officers’. Deze mensen werden opgeleid via specifieke workshops. Deze verplichtingen zijn anno 2013 nog steeds van kracht (Donnelly, 2012 & 2007; CAAWS, 1994). In 1997 werd de CAAWS-werkgroep uitgebreid van 14 organisaties naar 25 organisaties en zo werd ook de bredere amateursportgemeenschap betrokken bij de initiatieven om grensoverschrijdend gedrag in de sport te voorkomen. Het CAAWS veranderde van naam en werd het ‘Harassment and abuse in sport collective’. Dit collectief hielp sportorganisaties bij de ontwikkeling van een beleid specifiek voor hun sport, promootte provinciale initiatieven, onderhandelde over de beschikbaarheid van een ‘kids help phone’ voor jonge atleten en maakte reclame voor allerhande publicaties over sport en ethiek. Verder werden er verschillende gidsen en brochures opgesteld om de bewustwording te verhogen over grensoverschrijdend gedrag in de sport (Donnelly, 2007). 1.3. Beleid in Australië De Australische sportsector is in de loop der jaren meer en meer aandacht beginnen besteden aan het beschermen van kinderen in de sport. Enerzijds kwam dit omdat verschillende staten in Australië een nieuwe kinderbeschermingswet hadden opgesteld en anderzijds waren een aantal belangrijke zaken in de media rond misbruik van kinderen in de sport een belangrijke trigger voor de bewustwording. De verschillende overheden hebben gereageerd door het opstellen van subsidiecriteria op vlak van kinderbescherming waaraan men als sportorganisatie moet voldoen (Simms, 2012). Alle initiatieven passen in de ‘Harassment-free sport strategy’ van de Australian Sport Commission die sinds 1997 startte. Het doel hiervan was om alle grensoverschrijdend gedrag in de sport te bannen en dit zowel op clubniveau als nationaal sportorganisatieniveau als op recreatief en topniveau (Leahy e.a., 2002). Misbruik is echter niet het enige onderwerp waarop men in Australië focust. Andere integriteitsproblemen zoals doping en recreatief druggebruik, geweld op en van het veld, racisme, homofobie, gokken en bepaalde coachpraktijken krijgen ook heel wat aandacht. De Australische Sport Commissie heeft immers een unit die zich specifiek met integriteit bezighoudt. Het doel van deze unit is de creatie van een faire, inclusieve en veilige sportomgeving. Via projecten ondersteunt zij de nationale sportorganisaties en verder biedt ze specifieke hulp bij het opstellen en implementeren van een integriteitsbeleid, training en bewustwording. Voor de ontwikkeling van een National Integrity in Sport Strategy (NISS) werkt de integriteitsunit samen met wetenschappers. Zo werd er een review van de literatuur uitgevoerd in 2011 door onderzoekers van de universiteit van Adelaide over integriteit in sport. Daarnaast werd er in 2010 ook een studie gedaan die op zoek ging naar welke ethische en integriteitsproblemen voorkwamen in de Australische sporten. De onderzoekers spelen ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van de verschillende materialen (About, 2013; Treagus, 2011). De Australian Sport Commission promoot ook de opleiding van de zogenoemde ‘Member Protection Information Officer ’ (MPIO). Dergelijke persoon is verantwoordelijk voor het opvangen van individuen met een klacht of bezorgdheid door hen op de hoogte te stellen van hun rechten,
7
BLZ. AAN VAN
8 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
verantwoordelijkheden en mogelijke kanalen voor de behandeling van de klacht of bezorgdheid. Daarnaast kunnen ook sportbestuurders en klachtenbehandelaars terecht bij de MPIO indien ze informatie willen over het ledenbeschermingsbeleid van de sportorganisatie. De MPIO zal echter zelf geen klachten behandelen of onderzoeken en blijft zo onpartijdig mogelijk. Verder ziet een MPIO er ook op toe dat het ledenbeschermingsbeleid wel degelijk wordt geïmplementeerd in de organisatie. Wanneer iemand zich geroepen voelt om MPIO te worden moet hij allereerst een online opleiding volgen die vier uur duurt en op elk moment hervat kan worden. Nadat deze opleiding vervolmaakt is, ontvangt men een certificaat als bewijs. Vervolgens moet men nog een face-to-face workshop volgen en als men deze met succes heeft afgerond, krijgt men een tweede certificatienummer. Pas wanneer men beide certificaten in het bezit heeft, kan men zich als MPIO laten registreren (MPIO education, 2013). De Australische overheid subsidieert eveneens een aantal projecten die de integriteit in sport proberen te bevorderen. Zo startte men een project ‘Play by the Rules’ op door samen te werken met de Australian Sport Commission, Australian Human Rights Commission, de staats- en provinciedepartementen van sport en recreatie, de staats- en provincie departementen van de antidiscriminatie- en mensenrechtenagentschappen, de NSW commission for Children and young people en de Australische en Nieuw-Zeelandse Sportrechtassociatie. De verschillende partners promoten via hun eigen netwerken het ‘Play by the Rules’ programma. Dit project wil waarden zoals eerlijkheid, inclusie en veiligheid op en naast het veld stimuleren door informatie, tools, hulpbronnen en online-trainingen te voorzien. Hierbij focust men niet alleen op trainers, maar ook op bestuurders, atleten, supporters en scheidsrechters. De verschillende actoren uit de Leuvense matrix van sportactoren worden dus betrokken om zo het draagvlak te vergroten. De aangereikte tools helpen de sportactoren zowel reactief als proactief om te gaan met onderwerpen als discriminatie, grensoverschrijdend gedrag en veiligheid van kinderen in de sport. Concreet maakt men gebruik van een up-to-date website (http://www.playbytherules.net.au/), sociale media en netwerkplatforms, een gratis online trainingsopleiding over kinderbescherming, grensoverschrijdend gedrag en discriminatie in de sport, templates voor beleid en procedures die aansluiten bij nationale en internationale richtlijnen, gratis nieuwsbrief en verspreiding van posters, nationale aankondigingen via bekende topsporters, mediacampagnes, face-to-face forums en presentaties om positieve waarden te promoten. Dit project tracht de verschillende materialen op een zo laagdrempelig mogelijke manier aan te reiken zodat het verstaanbaar is voor iedereen. Men werkt dus niet met technische definities, maar men probeert zo veel mogelijk aan te sluiten bij de ervaringen uit de sportwereld (Play by the rules, 2013; Duncan, 2012). Een ander interessant initiatief dat eveneens door de Australian Sports Commission wordt gepromoot is ethi-call. Deze dienst wordt door het onafhankelijke St. James Ethics Centre georganiseerd. Dit centrum spitst zich toe op toegepaste ethiek en wil mensen aanmoedigen en bijstaan om ethiek in hun dagelijkse handelen toe te passen. Ethi-call is een instrument dat hieraan kan bijdragen. Mensen die te maken krijgen met een ethisch dilemma op het werk of in de privésfeer kunnen na het maken van een afspraak naar de getrainde Ethi-call begeleiders bellen. Deze
8
BLZ. AAN VAN
9 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
begeleiders zullen vervolgens de beller helpen bij het exploreren van zijn dilemma en het zoeken naar een oplossing die past bij de omstandigheden, waarden en principes van de beller. Alle ethische begeleiders hebben een 80-uur durende opleiding gevolgd en werken vrijwillig voor het ethisch centrum. De dilemma-gebaseerde begeleidingsmethode van het ethisch centrum omvat verschillende disciplines zoals filosofie, psychologie, management en sociologie (Ethi-call, 2013). In Australië heeft men ook een aantal juridische initiatieven genomen om de veiligheid van kinderen in de sport en andere contexten te verhogen. Zo heeft men in de meeste staten juridische maatregelen goedgekeurd die vastleggen wie zijn strafblad moet voorleggen wanneer men met kinderen werkt. Men wil met deze regels enerzijds procedures voorzien voor het nagaan van het strafblad van mensen die werken met kinderen onder de 18 jaar of dit in de nabije toekomst van plan zijn. Anderzijds wil men voorkomen dat mensen die van bepaalde feiten schuldig werden bevonden in een sector aan de slag gaan waarbij men met kinderen in contact komt. Deze maatregelen gelden in de meeste staten voor zowel werknemers, jobstudenten als vrijwilligers en onbetaalde mensen, maar de doelgroepen verschillen per staat (Australian institute of family studies, 2012). Men heeft twee programma’s ontwikkeld om mensen te screenen. Enerzijds is er in sommige staten een systeem waarbij werkgevers verplicht zijn om de achtergrond van toekomstige werknemers en vrijwilligers na te gaan. Anderzijds is er in een aantal staten een certificatieprogramma waarbij men voor enkele jaren een certificaat krijgt dat toestaat dat men met kinderen mag werken (‘working with children check’). Omdat dit certificaat slechts voor een beperkt aantal jaar geldt, is er de mogelijkheid om werknemers en vrijwilligers op regelmatige basis te evalueren op hun geschiktheid om met kinderen te werken. Daarnaast stelt men werkgevers ook op de hoogte wanneer een werknemer of vrijwilliger tijdens de geldigheidstermijn een relevante criminele daad heeft begaan of onderwerp is van een disciplinaire procedure. Bij ernstige feiten kan men de mogelijkheid om met kinderen te werken veranderen of ontnemen. Er is echter geen nationaal kader wat betekent dat de procedures en vereisten omtrent deze programma’s in elke staat verschillend zijn (Australian institute of family studies, 2012). Het grote verschil tussen een ‘police check’ en een ‘working with children check’ is dat laatstgenoemde uitgebreider is. Een police check geeft enkel relevante historische criminele informatie zoals veroordelingen en lopende rechtszaken weer, maar heeft zijn beperkingen (vb. veroordelingen van meer dan tien jaar geleden worden niet meer vermeld). Een ‘working with children check’ daarentegen wil nagaan in welke mate een persoon een risico vormt voor de veiligheid van kinderen. Om deze informatie te verzamelen, gebruikt men verschillende bronnen: veroordelingen, aanhoudingen voor geweld, beschuldigingen, politieonderzoeken, disciplinaire veroordelingen, enz. Tussen de staten zijn er echter verschillen voor wat betreft de inhoud van een ‘working with children check’ (Australian institute of family studies, 2012). In heel wat staten is het ook verplicht om als werknemer of vrijwilliger in een sportorganisatie een ‘working with children’ check te ondergaan en wanneer men goedgekeurd wordt, krijgt men hiervan een bewijs. De baas van de organisatie moet erop toezien dat deze ‘working with children check’ wel
9
BLZ. AAN VAN
10 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
degelijk gebeurt, want anders kunnen er sancties volgen. Het is echter wel zo dat de ‘working with children check’ niet steeds opnieuw moet worden aangevraagd wanneer men in een nieuwe positie start. Elke staat heeft ook andere regels vastgelegd met betrekking tot de periode dat een ‘working with children check’ geldig is en procedures om dit te vernieuwen (Play by the rules, 2004; National crime check, 2011). Men wijst er echter op dat screenings zoals hierboven beschreven weliswaar een belangrijke rol spelen om de veiligheid van kinderen te beschermen, maar geen garantie zijn van deze veiligheid. Dergelijke maatregel moet gepaard gaan met het checken van referenties, interviews, de ontwikkeling van een beleid voor de bescherming van kinderen en procedures om op een verantwoordelijke manier met klachten om te gaan (Australian institute of family studies, 2012). 1.4. Beleid in het Verenigd Koninkrijk Net zoals in Nederland, Canada en Australië werd er na een reeks schandalen van seksueel misbruik in de sport besloten om tot actie over te gaan. In 1999 richtte Sport England, het nationaal subsidiëringsorgaan voor sport in Engeland, een werkgroep bestaande uit relevante actoren uit de sportsector, op om te brainstormen over de bescherming van kinderen in de sport. Dit leidde tot de productie van een actieplan voor bescherming van kinderen in de sport waarin men de kwetsbare punten van sport noteerde. Vervolgens werd de organisatie ‘Child Protection in Sport Unit’ (CPSU) opgericht in 2001, het resultaat van een partnerschap tussen de National Society for the Prevention of Cruelty to Children (NSPCC) en Sport England. De CPSU valt onder de verantwoordelijkheid van het departement voor Cultuur, Media en Sport (Hartill & Prescott, 2007). Het doel van deze organisatie is het promoten van praktijken binnen sportorganisaties die de risico’s op schade aan kinderen en jongeren in de sport minimaliseren. Enerzijds wil men de incidentie van misbruik in de sport doen dalen, anderzijds wil men ervoor zorgen dat kinderen betere opportuniteiten hebben om succes te behalen in een sport. Kort na de oprichting van de CPSU zond men een vragenlijst naar alle nationale sportfederaties om na te gaan hoever men al stond op vlak van integriteitsbescherming van jonge atleten. Uit deze vragenlijst bleek dat er nog heel wat diende te gebeuren en op basis van de resultaten werd het businessplan van de CPSU uitgestippeld. Een volgende stap die werd genomen, was de ontwikkeling van een kader voor beleidsontwikkelingen en benchmarks. Dit leidde tot de formulering van een aantal standaards voor de garantie van veiligheid en bescherming van kinderen in de sport. Andere initiatieven die werden genomen, waren (Boocook, 2012, 2004): - De verplichte aanstelling van welzijnsambtenaren door nationale sportorganisaties en sportprovinciepartnerschappen (CPSU, 2012 & 2002) - De ontwikkeling van een afdeling die zich bezig houdt met de behandeling klachten - Voorzien van een centrum waar men terecht kan met allerlei vragen omtrent bescherming van kinderen tegen geweld - Procedures die gevolgd moeten worden bij rekrutering nieuw personeel en vrijwilligers - Kinderbeschermingsopleidingen en trainingsprogramma’s voor coaches - Promotie van telefoonhulplijnen - Bewustwording rond de problematiek creëren
10
BLZ. AAN VAN
11 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
-
Kennisontwikkeling met betrekking tot de incidentie van kindermisbruik, de natuur ervan in de sport en hoe dit gereduceerd kan worden Ervoor zorgen dat individuen met verkeerde intenties minder gemakkelijk toegang krijgen tot de sportwereld Keurmerk voor clubs (Clubmark, 2013)
Een belangrijke taak van de CPSU was de ontwikkeling van een aantal criteria en minimumstandaards voor de garantie van veiligheid en bescherming van kinderen die de sportorganisaties moesten bereiken. Deze standaards kan men op drie niveaus bereiken: een begin-, gemiddeld en gevorderd niveau. Er werd ook een duidelijke tijdstabel gekoppeld aan het behalen van de verschillende niveaus (Hartill & Prescott, 2007). Afhankelijk van de gedane inspanningen voor een beleid rond kinderbescherming werden nationale sportorganisaties al dan niet gesubsidieerd door de overheid. Door de koppeling van een actief beleid rond kinderbescherming aan subsidies heeft men ervoor gezorgd dat het aantal nationale sportorganisaties met een beleid steeg (CPSU, 2012; Brackenridge, 2002). Om organisaties te helpen bij het bereiken van de minimumstandaards en criteria werd er ook een consultatiedienst opgericht en daarnaast ontwikkelde men een mechanisme om te evalueren in welke mate deze standaards wel degelijk geïmplementeerd werden (Boocook, 2012). In de ontwikkelde standaards vindt men o.a. terug dat elke nationale sportorganisatie iemand moet aanstellen die verantwoordelijk is voor het beschermen van veiligheid van kinderen, een zogenaamde Lead Child protection officer. Daarnaast is het eveneens de bedoeling dat men ook op regionaal/ provinciaal en op clubniveau een welfare officer aanstelt. Voor al deze functies heeft de CPSU duidelijke rolomschrijvingen ontwikkeld die de verwachte kennis, vaardigheden en taken duidelijk maken. Deze mensen spelen een zeer belangrijke rol in de ontwikkeling van een beleid rond bescherming van kinderen, de implementatie ervan, omgaan met klachten en integriteitsschendingen, contacten met andere relevante organisaties (welzijnsorganisaties, politie, gerecht, …), evalueren van de beleidsmaatregelen, etc. (Proudlove, 2013). In 2012 werd er een vervolg op deze standaards wereldkundig gemaakt. Er zijn immers al een aantal nationale sportfederaties die de tien standaards op het derde niveau bereikt hebben en dus nood hebben aan een nieuwe impuls op vlak van de bescherming van kinderen in de sport. Hun focus verschuift van het invoeren van de standaards in hun organisatie naar het behoud en verdere ontwikkeling van hun beleid en procedures. Zo is er bijvoorbeeld nood aan het doorsijpelen van de initiatieven tot de basis (lokale clubs). Dit kader dat verder bouwt op de bestaande instrumenten geeft ook meer autonomie aan de nationale sportorganisaties via de introductie van een zelfbeoordelingstool (dit wordt meer in detail besproken in de nota monitor- en evaluatiesystemen voor sportorganisaties).
11
BLZ. AAN VAN
12 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Figuur 1: The safeguarding framework process (CPSU, 2012, p5)
Een tweede belangrijke focus van de CPSU is voorkomen dat individuen met oneerbare intenties toegang krijgen tot sportfuncties waarbij men met kinderen in contact komt. Aangezien sportverenigingen en –organisaties hoofdzakelijk met vrijwilligers werken is dit niet gemakkelijk omdat men vaak al blij is als iemand bereid is om bv. een aantal uren training te geven aan de leden. Een eerste initiatief dat men nam, was ervoor zorgen dat sportorganisaties en –verenigingen de mogelijkheid kregen om het strafblad van hun vrijwilligers te bekijken. Dit was echter niet voldoende want er zijn altijd mensen die nooit veroordeeld werden voor gepleegde oneerbare feiten. Daarom wil de CPSU ook focussen op de ontwikkeling van gidsen, tools en trainingen die sportorganisaties helpen bij het rekruteren en het maken van een risicobeoordeling van vrijwilligers die zich bij de organisatie aanmelden (Boocook, 2012).
12
BLZ. AAN VAN
13 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Een ander initiatief dat de CPSU ondernam was de ontwikkeling van het concept ‘welfare planning’ waarbij men ervoor wou zorgen dat evenementen voor jeugdsporters zo veilig mogelijk worden georganiseerd. Celia Brackenridge concretiseerde dit concept voor de eerste keer voor de United Kingdom’s Millenium Youth Games in 1999. Vervolgens pasten de CPSU en Sport England dit toe op de organisatie van jeugdsportkampen. Ze ontwikkelden een template zodat zowel de organiserende instanties, sportverenigingen, ouders als de deelnemers een kader hadden om ervoor te zorgen dat de kampen zo veilig mogelijk verliepen via goed ontwikkelde plannen. Elk plan werd nauwkeurig onderzocht door de CPSU en de implementatie ervan werd zorgvuldig opgevolgd, opgemeten en geëvalueerd. Daarnaast zorgde men ook voor trainingen voor de organisators en het welzijnspersoneel. In 2003 ontwikkelde men eveneens een ‘veilige sportevenementen’ gids die alle stakeholders bij de organisatie van jeugdsportevenementen (recreatief tot topniveau) kon bijstaan en men voorzag ook een trainingspakket voor één dag (Tiivas, 2012). Voorgaande initiatieven focussen zich voornamelijk op de georganiseerde sport. In het Verenigd Koninkrijk heeft men echter ook een programma ontwikkeld dat zich onder andere concentreert op niet-georganiseerde sport en vooral de contexten waarin dit gebeurt zoals kinderen die voor hun plezier eens gaan zwemmen. Forensisch psychiater Don Grubin en de organisatie Derwent Initiative zetten een samenwerking op poten en hieruit groeide het concept ‘Leisurewatch’. Dit concept heeft een drievoudig doel (Brackenridge, 2012): 1) De bewustwording verhogen over het mogelijk risico dat kinderen lopen om seksueel uitgebuit te worden in publieke vrijetijdscontexten; 2) De risico’s verminderen door verantwoordelijke groepen van de gemeenschap op te leiden; 3) De verantwoordelijke groepen in staat te stellen om actie te ondernemen. Leisurewatch legt vooral de nadruk op het opleiden van personeel in vrijetijdscontexten om bijvoorbeeld het typische grooming gedrag en tekenen van seksuele uitbuiting te herkennen. Daarnaast leren ze ook waar ze terechtkunnen wanneer ze iets verdacht opmerken en op welke manier ze moeten reageren bij verdachte situaties. Hiervoor werkt men ook samen met de plaatselijke verantwoordelijke van de politie. Dit is ook een belangrijke pilaar van het initiatief, namelijk samenwerkingsverbanden en het mee betrekken van de gemeenschap. De assumptie voor dit project is dat men hierdoor vroegtijdig potentiële seksuele uitbuiting kan tegenhouden en potentiële seksuele uitbuiters kan detecteren (Brackenridge, 2012). Dit initiatief leert ons ook dat slechts kleine veranderingen in bijvoorbeeld de indeling van de sporthal, reeds een impact kunnen hebben. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan het verhogen van de zichtbaarheid van allerhande handelingen. Zo kan men de EHBO-plek verhuizen naar de kant van het zwembad zodat wanneer iemand verzorgd wordt, iedereen dit kan zien. Men heeft dit initiatief ook geëvalueerd en hieruit bleek dat alle soorten criminaliteiten in en rond vrijetijdsfaciliteiten en zwembaden daalden (Brackenridge, 2012).
13
BLZ. AAN VAN
14 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
2. Evaluatie beleidsmaatregelen Zowel Nederland, Canada, Australië als het Verenigd Koninkrijk hebben al grote stappen vooruitgezet op vlak van maatregelen om van sporten een veilige en leuke gebeurtenis te make vrij van integriteitschendingen. Men moet zich echter afvragen of al deze beleidsmaatregelen en initiatieven de gewenste effecten veroorzaken. Nationale sportorganisaties kan men immers wel een aantal verplichtingen opleggen in ruil voor subsidies, maar de lokale sportclubs zijn dan weer moeilijker bereikbaar voor de overheden. Verschillende wetenschappers hebben onderzoek verricht naar de mate van implementatie van de beleidsmaatregelen door sportorganisaties. Deze bevindingen worden in de volgende paragrafen beschreven zodat Vlaanderen hieruit conclusies kan destilleren voor haar eigen beleid. 2.1. Evaluatie beleidsmaatregelen via wetenschappelijk onderzoek Uit onderzoek blijkt dat de doorstroom van informatie, beleid en goede praktijken vanuit sportfederaties naar sportclubs toe vaak onvoldoende gebeurt (Brackenridge, 2002; Van den Brink, 2012). Een recente studie in Nederland kwam tot de conclusie dat 70% van de sportclubs (N = 382) nog steeds geen preventiebeleid voor seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben. 66% van de ondervraagde sportclubs hadden nog geen reactiebeleid indien er zich grensoverschrijdende incidenten voor zouden doen (Vertommen, 2012, p69). Verder blijkt slechts 14% van de verenigingen goed op de hoogte te zijn van de ondersteunende beleidsinstrumenten die NOC*NSF ontwikkeld heeft (Van den Brink, 2012, p4). Brackenridge (2002) kwam in haar onderzoek eveneens tot de conclusie dat nog heel wat clubs zich relatief ongeïnformeerd voelden en dat ouders over onvoldoende kennis beschikten over problemen m.b.t. grensoverschrijdend gedrag in de sport. Clubs in het Verenigd Koninkrijk vonden de beschikbare informatie ook moeilijk bereikbaar, te complex en te overvloedig (Brackenridge, 2002). Sportverenigingen hebben enerzijds de perceptie dat seksueel grensoverschrijdend gedrag nauwelijks voorkomt in de sport en anderzijds zijn ze bang dat wanneer ze er aandacht aan zouden besteden via preventie dit voor slechte publiciteit zou zorgen. Het zou volgens bestuurders immers de indruk kunnen wekken bij ouders dat er wel iets aan de hand moet zijn als er folders over verspreid worden (Van den Brink, 2012). Daarnaast zijn sportorganisaties ook niet happig om zaken over ongepast gedrag door atleten, coaches en medewerkers aan te pakken omdat men bang heeft voor een slecht imago, verlies van subsidies, moeilijkheden om nieuwe atleten te rekruteren, enz. Slecht gedrag door coaches of atleten wordt soms ook getolereerd omdat men hen ziet als kritieke succesfactoren voor de organisatie. Verder heerst er ook een soort omerta tussen coaches en atleten waarbij grensoverschrijdend gedrag dat binnen de organisatie gebeurt, verzwegen wordt (Donnelly, 2012). De studie van Brackenridge (2002) concludeerde dat clubs enerzijds bang zijn om te weinig te doen aan het probleem van grensoverschrijdend gedrag. Anderzijds hebben ze schrik om potentiële leden af te schrikken door een teveel aan maatregelen.
14
BLZ. AAN VAN
15 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Als de doorstroom van informatie van sportfederatie naar sportclub wel gebeurt, blijkt dat sportclubs weinig eigen initiatief nemen. Brackenridge (2002) concludeerde dat heel wat sportclubs in het VK de gedragscode van hun sportfederatie klakkeloos overnamen net als de beleidsdocumenten over grensoverschrijdend gedrag van de sportfederaties. Verder bleek dat de sportclubs enkel naar ouders en leden toe bepaalde ethische verwachtingen kenbaar maakten, terwijl coaches en vrijwilligers vergeten werden. Een positieve conclusie uit het onderzoek in Nederland is dat verenigingen die bekend zijn met de instrumenten van NOC*NSF deze een positieve beoordeling geven. Men vindt vooral de vertrouwenscontactpersoon en de gedragsregels effectief (Van den Brink, 2012). Verder heeft men ook het gevoel dat het beleid succesvol is om ongewenst seksueel gedrag te voorkomen en aan te pakken in de sport. Brackenridge (2002) concludeerde ook dat sportclubs die een gedragscode en een integriteitsbeleid hadden, zich meer zelfzeker voelden dan clubs die hier niet over beschikten in situaties waarin grensoverschrijdend gedrag was gebeurd. Op vlak van rekrutering bleek uit het onderzoek van Brackenridge (2002) dat dit vaak via mond-opmond reclame gebeurde en in de meeste gevallen werd dit op een informele manier geregeld. Slechts heel weinig sportclubs gebruikten bewijs van iemands strafblad, referenties en informele vragen voor ze met een kandidaat een afspraak maakten. Een argument dat men naar voor bracht om dit niet te doen, was dat vrijwilligers en trainers moeilijk te vinden zijn en dat je ze op die manier nog meer zou afschrikken. Verder bleek ook dat jonge leden en kwetsbare volwassenen nauwelijks inspraak kregen wanneer er belangrijke beslissingen genomen moesten worden. Nochtans is de ontwikkeling van de autonomie belangrijk in de preventie van uitbuiting. Daarnaast bleek ook dat ouders vaak buiten het sportgebeuren worden gehouden. Nochtans zijn transparantie en openheid belangrijke pijlers van een integriteitsbeleid. Dat een overheid de implementatie van het beleid door sportorganisaties voldoende moet controleren blijkt uit de studie van Donnelly e.a. (2012) bij sportorganisaties van Sportalliantie Ontario. Ondanks dat nationale en provinciale sportorganisaties verplicht zijn een beleid te hebben over grensoverschrijdend gedrag en een ‘harassment officer’ aan te stellen in ruil voor subsidies, kwam men tot de conclusie dat slechts 12% van de nationale en 7% van de provinciale sportorganisaties onafhankelijke harassment officers hadden aangesteld. In de meeste gevallen is deze harassment officer de uitvoerende directeur of president van de organisatie wat voor leden een grotere stap kan betekenen om bepaalde klachten of bezorgdheden te rapporteren. Daarnaast zijn bij slechts 7% van de nationale en 5% van de provinciale sportorganisaties de contactgegevens van deze vertrouwenspersoon online beschikbaar. Opvallend was ook dat 19% van de nationale en 26% van de provinciale sportorganisaties nog steeds geen beleid hebben voor de bescherming van de integriteit van atleten (Donnelly e.a., 2012). Donnelly e.a. (2012) hebben ook contact opgenomen met Sport Canada die de subsidies verdeelt. Uit dit contact blijkt dat Sport Canada onvoldoende het naleven van de richtlijnen voor subsidies afdwingt bij de sportorganisaties. Jaarlijks gaan zij immers enkel na of er een beleid bestaat, maar de
15
BLZ. AAN VAN
16 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
kwaliteit van het beleid wordt niet beoordeeld. De evaluatie bestaat enkel uit het vragen aan de sportorganisaties of ze een beleid en harassment officers hebben, wat ze allemaal beamen ook al klopt dit volgens deze studie niet. Hieruit blijkt dat het beleid dat reeds in de jaren ’90 werd opgesteld niet meer werkt zoals men initieel voor ogen had. Vele nationale en provinciale sportorganisaties bekijken de beleidsmaatregelen ook meer als een extra last en sommigen rapporteren jaarlijks onterecht dat ze voldoen aan de richtlijnen voor subsidies. Daarnaast vinden heel wat sportorganisaties dergelijke maatregelen nutteloos omdat grensoverschrijdend gedrag zich volgens hen niet voordoet in de sport. Dit zorgt er echter voor dat atleten geen goede middelen ter beschikking hebben wanneer ze hiermee te maken krijgen. De sportwereld wordt volgens de auteurs ook gekenmerkt door een grote mate van zelfcontrole, autonomie en een vrijstelling van overheidsregulering en rechterlijke macht. Deze controle wordt al duidelijk bij de aanstelling van de harassment officers die in zeer weinig gevallen onafhankelijk zijn van de organisatie (Donnelly e.a., 2012). Via verschillende vragenlijsten werd het Australische project ‘Play by the rules’ in 2012 geëvalueerd. Deze evaluatie bevestigde het positieve effect van dit project. Zo waren de ondervraagden zich heel sterk bewust van het bestaan van het programma. Verder was men ook zeer tevreden met de website en had men het gevoel dat het wel degelijk effectief was. De succesformule van dit project is dat men de krachten en kennis van professionals uit de sport-, recreatie- en mensenrechtenwereld bundelt om zo tot meer inclusie, eerlijkheid en veiligheid in de sport te komen (Play by the rules, 2013). Een ander positief element aan dit project is dat er niet enkel gefocust wordt op het beschermen van de seksuele integriteit, maar dat men ook andere relevante problemen in de sport tracht aan te pakken. Verder lijken de gratis online trainingen een interessante maatregel omdat men hierdoor thuis meer kan leren over het beschermen van kinderen en voorkomen van grensoverschrijdend gedrag en discriminatie in de sport. Als organisatie kan men zo de kosten drukken omdat men geen lokaal, eten en personeel ter beschikking moet hebben én men bereikt ook meer mensen omdat het zeer gemakkelijk toegankelijk is. De gebruiker van de interactieve trainingen kan ook meteen na de sessie de training evalueren waardoor men op basis van de feedback de scenario’s nog meer kan verbeteren. Dergelijke opties zijn belangrijk omdat men op die manier de gebruiker ook inspraak geeft. 2.2. Aanbevelingen voor Vlaanderen In Vlaanderen is men reeds op de goede weg om ethisch verantwoord sporten op de sportkaart te plaatsen. Het decreet van 13 juli 2007 inzake medische en ethische verantwoorde sportbeoefening speelde hierbij een belangrijke rol omdat men sportfederaties verplichtte aandacht te besteden aan EVS. Verder werd er in 2012 een raamwerk lichamelijke en seksuele integriteit en beleid in de sport ontwikkeld om sportorganisaties een leidraad te geven voor het uitwerken van een beleid. Voor kleinere sportverenigingen maakte men een kortere en eenvoudige handleiding zodat men hier ook op clubniveau een beleid over kan uitwerken. Een vlaggensysteem dat actoren in de sport op een gepaste manier leert reageren op al dan niet grensoverschrijdende gebeurtenissen maakt dit trio
16
BLZ. AAN VAN
17 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
compleet (Sensoa, 2012). We kunnen dan ook trots zijn dat de Vlaamse overheid met grote hulp van ICES en Sensoa ethisch verantwoord sporten op die manier een pak concreter maakt. Op basis van de evaluatie van de beleidsmaatregelen in andere landen blijkt dat dergelijke instrumenten een meerwaarde kunnen betekenen om sportactoren te sensibiliseren rond ethisch verantwoord sporten. Een belangrijke taak zal nu zijn om zoveel mogelijk sportfederaties en sportclubs te bereiken zodat de ontwikkelde instrumenten ook werkelijk gebruikt worden. Hierbij moet men voor voldoende begeleiding zorgen zoals we zien in het Verenigd Koninkrijk (CPSU), Australië (Play by the rules) en Nederland (NOC*NSF). Verder is het ook belangrijk om via allerhande media de sportorganisaties op de hoogte te brengen van de instrumenten. Uit Nederlands onderzoek bleek immers dat ondanks alle inspanningen van NOC*NSF er nog heel wat verenigingen waren die niet vertrouwd waren met de vele ontwikkelde instrumenten voor seksuele intimidatie (Van den Brink, 2012). Men moet dan ook op voorhand goed nadenken op welke manier men deze initiatieven gaat promoten en de effectiviteit monitoren en evalueren. Een belangrijk startpunt volgens Moget & Weber (2006) is zorgen voor een voldoende groot draagvlak. Vaak is er slechts een smalle basis (bond en verenigingsbestuur) die de problematiek erkent en heeft men onvoldoende tijd om hiermee bezig te zijn. In het Verenigd Koninkrijk tracht men dit probleem aan te pakken door zoveel mogelijk sportactoren te betrekken bij het opstellen van de minimumstandaards (CPSU, 2002). Een ander aandachtspunt is het wegwerken van het taboe rond seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport. Sportbestuurders zijn bang voor negatieve publiciteit als ze hier in hun club aandacht aan zouden besteden. Als oplossing hiervoor zou men dit in een breder beleid kunnen kaderen waarbij er ook aandacht besteed wordt aan andere ethische thema’s zoals fair-play, veiligheid, inclusie en pesten (Moget & Weber, 2006). Een andere manier om het taboe enigszins weg te werken, is het opstarten van een landelijke voorlichtingscampagne. Op die manier is het voor sportclubs gemakkelijker om de problematiek binnen hun vereniging op de agenda te zetten (Van den Brink, 2012). Om de doorstroom van informatie, beleid en procedures naar de sportclubs te verhogen, is de ondersteuning door sportfederaties een belangrijke factor. Sportfederaties kunnen gedragscodes en een integriteitsbeleid ontwikkelen als leidraad voor de sportclubs, maar men moet hen wel begeleiden opdat sportclubs de gedragscode en het integriteitsbeleid aan hun specifieke situatie aanpassen. Daarnaast zou men sportclubs ook moeten wijzen op de veelheid aan actoren in de sport die allen gewezen moeten worden op een aantal ethische verwachtingen (ouders, coaches, spelers, supporters, vrijwilligers, scheidsrechters, sponsors, …) (Brackenridge, 2002). Een goede communicatie is onontbeerlijk zo blijkt uit onderzoek in Nederland. Zowel de beleidsmakers als sportfederaties en sportverenigingen moeten voldoende met elkaar communiceren over ethische onderwerpen en het preventiebeleid zodat men het bos door de bomen blijft zien. Dit kan gebeuren via nieuwsbrieven, posteracties, workshops, informatiepakketten en landelijke campagnes (Van den Brink, 2012; Donnelly e.a., 2012). Wanneer men instrumenten ontwikkelt, moet men vooral letten op de gebruiksvriendelijkheid. Aandacht voor bereikbaarheid en een eenvoudig ontwerp is belangrijk. Een mooi voorbeeld is het project ‘Play by the rules’ in Australië waar men gebruikt maakt van
17
BLZ. AAN VAN
18 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
trainingsprogramma’s die men op de site kan volgen. Via verschillende herkenbare scenario’s leert men omgaan met bepaalde ethische dilemma’s. Dergelijke instrumenten zijn drempelverlagend en kunnen een meerwaarde betekenen om ethisch verantwoord sporten in sportclubs te implementeren. Andere zaken waar men zeker moet op focussen in een beleid is de rekrutering van vrijwilligers en trainers. In Australië worden hieromtrent een aantal verplichtingen opgelegd voor alle vrijwilligersorganisaties die met kinderen werken. Ook in het Verenigd Koninkrijk besteedt men hier aandacht aan via folders, tools en trainingen. Verder kan men ook aan specifieke (kwetsbare) sportsituaties aandacht besteden, denk maar aan sportkampen. In het VK heeft men hiervoor het initiatief ‘welfare planning’ op poten gezet met als doel om allerlei sportevenementen zo veilig mogelijk te laten doorgaan. Men moet echter wel oppassen voor het overladen van sportclubs met allerhande informatie en tools (Van den Brink, 2012, Brackenridge, 2002). In de studie van Brackenridge (2002) suggereerden sommige sportclubs ook dat het beter zou zijn wanneer een verantwoordelijke van de overkoepelende sportorganisatie bepaalde workshops rond een ethisch thema volgt en vervolgens de verworven informatie via persoonlijk contact overbrengt aan de clubs. Het is immers moeilijk om vrijwilligers in de sportclub te vinden die de tijd willen nemen om naar een workshop te gaan. Een andere oplossing die wordt gesuggereerd is het vergoeden van de reiskosten of beloningen te voorzien indien men als club een bepaalde workshop volgt. Als overheid is het ook belangrijk dat men niet enkel de kwantiteit controleert, maar ook de kwaliteit indien men verwacht van sportfederaties dat ze een integriteitsbeleid ontwikkelen in ruil voor subsidies. Daarnaast moet men ook op regelmatige basis nagaan of het gevoerde beleid de gewenste effecten bewerkstelligt. In Canada is het gevoerde sportbeleid ter preventie van grensoverschrijdend gedrag op papier heel indrukwekkend, maar uit een studie van Donnelly e.a. (2012) bleek dat er nog heel wat sportorganisaties waren die niet voldeden aan de voorwaarden voor subsidie. Een goed voorbeeld vindt men in het Verenigd Koninkrijk waar de Child Protection in Sport Unit regelmatig het beleid van alle nationale sportorganisaties en provinciale sportpartnerschappen grondig doorlicht en vervolgens rapporteert aan UK Sport en de afzonderlijke sportoverheden (Tiivas, 2013; zie ook nota over monitor- en evaluatiesystemen). Volgens Donnelly e.a. (2012) bestaat een goed integriteitsbeleid uit 1) Een beschrijving van de rol van de organisatie op vlak van preventie en interventie bij zaken van grensoverschrijdend gedrag; 2) Een gedetailleerde beschrijving van welk gedrag grensoverschrijdend is (gedragscode); 3) Een duidelijke stap-voor-stap gids waarin staat welke stappen men kan ondernemen bij een ervaring met grensoverschrijdend gedrag; 4) Een beschrijving van de rol van een aanspreekpunt voor integriteit en het openbaar ter beschikking stellen van de contactgegevens van deze persoon (vb. op de website). De rol van Vlaanderen bestaat er nu uit om te leren uit de fouten van andere landen om op die manier een beleid met allerhande instrumenten uit te bouwen. Veel aandacht zal moeten gaan naar de implementatie van de initiatieven ter hoogte van het lokale clubniveau. Laagdrempelige
18
BLZ. AAN VAN
19 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
initiatieven lijken de beste manier om bij de vele vrijwilligers ethisch verantwoord sporten hoog op de agenda te plaatsen. 3. Bronnen Sensoa, 2012, Raamwerk lichamelijke en seksuele integriteit en beleid in de sport. About, 2/04/2013, http://www.ausport.gov.au/supporting/integrity_in_sport/about Albury K; Carmody M; Evers C; Lumby C, 2011, Playing by the rules: researching, teaching and learning sexual ethics with young men in the Australian National Rugby League, Sex education, 11(3): 339-351. Bestuur NOC*NSF, 2011, Notitie ter besluitvorming: Beleid ter preventie van & repressie van seksuele intimidatie in de sport, 1-12. Boocook S, 2002, The child protection in sport unit, Journal of sexual aggression: an international, interdisciplinary forum for research, theory and practice, 8(2): 99-106. Boocook S, 2004, Child abuse in sport- developing a strategic response in the UK , in Vanden Auweele Y (ed), Ethics in youth sport – analysis and recommendations, lannoo campus. Boocook S, 2012, The United Kingdom’s child protection in sport unit, in Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press, 1 – 203. Brackenridge C, 2002, “… so what?” Attitudes of the voluntary sector towards child protection in sports clubs, Managing leisure, 1-30. Brackenridge C, 2012, Leisurewatch: preventing sexual abuse in leisure facilities, in Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press, 1 – 203. Brady J, 2012, Preventing sexual harassment in Rugby League, in Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press, p 192-193. Canadian Association for the Advancement of Woman and Sport and Physical Activity (CAAWS), 1994, Harassment in sport: a guide to policies, procedures and resources. Clubmark, About clubmark, 12/03/2013, http://www.clubmark.org.uk/about/about-clubmark CPSU, 2002, Standards for safeguarding and protecting children in sport, 1-28.
19
BLZ. AAN VAN
20 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
CPSU, 2012, The framework for maintaining and embedding safeguarding for children in and through sport, 1-5. Donelly P, 2007, Who’s fair game? Sport, Sexual harassment and abuse, in Young K & White P (2nd edition), Sport and gender in Canada, Oxford university press, 279 – 301. Donnelly P; Kerr G; diCarlo D; Heron A, 2012, A report on the status of harassment policy in provincial (Ontario) and national sport organisations, Faculty of kinesiology and physical education, University of Toronto, 1-22. Duncan M, 2012, Play by the rules: teaching sportclubs to prevent child abuse, in Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press, p 186-187. Ethi-call, 16/04/2013, http://www.ethics.org.au/content/ Hartill M, 2012, Evaluating child protection and safeguarding within a national governing body, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 78-80. Hartill M; Prescott P, 2007, Serious business or ‘any other business’? Safeguarding and child protection policy in Rugby Football League, Child abuse review, 16: 237-251. Leahy T; Pretty G; Tenenbaum G, 2002, Prevalence of sexual abuse in organized competitive sport in Australia, Journal of sexual aggression: an international, interdisciplinary forum for research, theory and practice, 8(2): 16-36. Martin P; Martin M, 2012, The FA respect and licensed coach scheme, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 73-77. Moget PCM; Weber M, 2006, Project “seksuele intimidatie in de sport” van NOC*NSF Nederland: 1996-2006, Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3, 14-26. MPIO Education, 16/04/2013, http://www.ausport.gov.au/supporting/integrity_in_sport/resources/mpio_education NOC*NSF, 2012, voortgangsrapportage naar een veiliger sportklimaat NOC*NSF, laatst bezocht op 12/2/2013, http://www.nocnsf.nl/over-nocnsf/ Play by the rules, 2/04/2013, http://www.ausport.gov.au/supporting/integrity_in_sport/get_involved/play_by_the_rules
20
BLZ. AAN VAN
21 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Play by the rules, 2004, Working with children checks Western Australia, p 1-4. Play by the rules, Reporting child abuse Western Australia, p 1-3. Proudlove S, 2013, Role of regional/county welfare officers and club welfare officers, e-mail. Proudlove S, 2013, National lead officer task grid, e-mail. Rhind D, 2012, Establishing the National Child Safeguarding in Sport Panel, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 54-56. Schippers EI, 2011, Uitwerking actieplan ‘Naar een veiliger sportklimaat’ Simms D, 2012, The Australian approach to child protection in sport, in Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press, p 77-82. Sport England, About us, 12/03/2013, http://www.sportengland.org/about_us/what_we_do.aspx Sport resolutions, 2013, www.sportresolutions.co.uk (laatst bezocht op 3/03/2013) Stirling A; Kerr GA, 2012, Emotional abuse in Canadian sport, in Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press, 06-111. Stirling A; Kerr GA, 2012, Protecting children in sport through an athlete-centered sport system, in Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press, 1 – 203. Tiivas A, 2012, Safe sport events: welfare planning for youth sport events, in Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press, 1 – 203. Tiivas A, 2013, Interview, Leuven. Treagus M; Cover R; Beasley C, 2011, Integrity in sport literature review, Australian sports commission, p 1-78. Van den Brink C, 2012, Seksuele intimidatie: de praktijk bezien, het beleid beoordeeld, Repro NOC*NSF, 722: 1-5. Vertommen T ; Borneman M, (2012), dealing with the aftermath, the NOC*NSF helpline, ppt.
21
BLZ. AAN VAN
22 Department CJSM Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Vertommen T, 2012, Helpline for sexual harassment in sports, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 6770. National crime check, 2011, Working with children checks in Australia, https://www.nationalcrimecheck.com.au/police-checksindividuals/resources/working_with_children_checks_in_australia (laatst bezocht op 21/05/2013) Australian institute of family studies, 2012, Pre-employement screening: working with children checks and police checks, http://www.aifs.gov.au/cfca/pubs/factsheets/a141887/index.html (laatst bezocht op 21/05/2013)
22
AANTAL BLZ.
C.C.
DATUM
VAN
AAN
Doel Ontwikkeling structureel systeem voor bijbrengen en onderhouden van spelregelkennis bij leden
Organisatie van een transparant en uniform tuchtsysteem en goed georganiseerd tuchtcollege
leden weten welk gedrag gepast is en houvast bieden om mensen aan te spreken bij ongepast gedrag
Ontwikkeling goede en effectieve procedures voor aanpak én preventie
Maatregel Spelregels
tuchtrecht
gedragsregels
Aanpak excessen in de sport
Annex 1: maatregelen Naar een veiliger sportklimaat (Schippers, 2011)
Annexen
NOTA
Voorbeelden van acties • Publiceren van spelregels op website van bonden en clubs • Cursussen spel- en gedragsregels • Invoering verplicht spelregelbewijs, spelbewijs en/of scheidsrechterlicentie voor sporters • Ontwikkeling blauwdruk tuchtrecht • Uitbreiding samenwerking met het overig vrijwilligerswerk in tuchtrechtspraak en registratiesysteem voor seksuele intimidatie • Opstellen sportbreed format voor gedragsregels in de sport die door bonden/clubs specifiek voor hun vereniging worden aangepast • In kaart brengen van welke bonden met welke excessen worden geconfronteerd • Ontwikkeling registratiesysteem voor
AN DE KOCK TERVUURSEVEST 101 3000 LEUVEN
Veilig kunnen sporten bij de sportvereniging zonder last te hebben van intimidatie of geweld
Bewustwording van gewenst gedrag
Aansluiting bij integraal veiligheidsbeleid
Ondersteuning vrijwilligers in de sport
Ondersteunen van trainers en coaches
Ondersteuning van sportbestuurders
Hardere aanpak van geweld tegen gezagsdragers en hulpverleners
Aanpak excessen op terrein van politie en justitie
24 Department CJSM Departement CJSM VAN An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
AAN
BLZ.
•
• •
•
•
•
•
•
•
• •
•
•
•
24
excessen met meldingsplicht en bestraffing en begeleiding van risicovolle verenigingen Verplichte aangifte van excessen bij politie en tuchtcommissie Ontwikkeling zwarte lijst voor plegers van ongewenst gedrag Uitbreiding opleiding vertrouwenscontactpersonen naar grensoverschrijdend gedrag en omgaan met excessen Oppakken en behandelen van aangiften Zwaardere bestraffing van dader(s) bij geweld tegen scheidsrechters Ontwikkelen en verspreiden van heldere richtlijnen voor aanpak excessen Samenwerking tussen sport en politie/justitie Opnemen van de setting sport door Veiligheid en Justitie Lokale afspraken tussen sport, politie, justitie, welzijnsorganisaties en gemeenten Organisatie workshops, gesprekken, bijeenkomsten Aanstelling persoon binnen vereniging verantwoordelijk voor dit onderwerp Rolmodellen (nationale teams) Onwikkeling handboek, toolkit en opleidingen ‘sportief besturen’ Organiseren van opleidingen rond positief coachen en omgaan met ongewenst gedrag
Ondersteunen van scheidsrechters
25 Department CJSM Departement CJSM VAN An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
AAN
BLZ.
•
•
•
•
Inbedding in reguliere opleidingen voor trainers en coaches door bonden Opstellen van kwaliteitseisen m.b.t. trainers en coaches Ontwikkeling module weerbaarheid voor opleiding scheidsrechters + via e-learning Opstellen van protocol bij molestaties
25
Appendix 6 Monitor en evaluatiesystemen voor sportorganisaties
AN DE KOCK TERVUURSEVEST 101 3000 LEUVEN
AAN VAN DATUM C.C. AANTAL BLZ.
Departement Cultuur Jeugd Sport en Media An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer 2013-05-24 Prof. Em. Yves Vanden Auweele, Prof. Dr. Andreas De Block, Prof. Dr. Frank Hendrickx 19 (inclusief annexen)
NOTA
Mogelijke monitor- en evaluatiesystemen voor sportorganisaties en sportclubs Inleiding Regelgeving opstellen en vragen aan sportactoren om ethische acties te ondernemen is één ding, maar het monitoren en evalueren van de verschillende acties is niet altijd even gemakkelijk. Daarnaast kan de overheid de sportfederaties wel bepaalde verplichtingen opleggen inzake rapportering, maar naar de clubs toe is dit al moeilijker. In deze nota zullen een aantal voorbeelden uit andere landen beschreven worden waaraan Vlaanderen zich kan spiegelen op vlak van monitoring en evaluatie. Er zullen zowel initiatieven die focussen op sportfederaties als op sportclubs worden besproken. Daarnaast zal er ook gekeken worden naar de voor-en nadelen van de verschillende initiatieven. 1. Standaards en subsidiëring Zowel in het Verenigd Koninkrijk, Canada als in Australië werkt men met een aantal standaards op vlak van het beschermen van kinderen in de sport die de nationale sportorganisaties moeten behalen om subsidies te krijgen (Simms, 2012; Boocook, 2012; Donnelly e.a., 2012). Deze aanpakken zullen hieronder kort besproken worden waarbij er voornamelijk aandacht zal gaan naar het Verenigd Koninkrijk. 1.1. Australië In Australië is men wettelijke verplicht om als sportorganisatie via een beleid aandacht te besteden aan grensoverschrijdend gedrag, discriminatie en bescherming van kinderen. Indien een nationale sportorganisatie erkend wil worden en subsidies wil krijgen, moet men een beleid en procedures ontwikkelen, implementeren en regelmatig evalueren en aanpassen om leden te helpen tegemoet te komen aan de wettelijke verplichtingen inzake een veilige sportomgeving (Australian sports commission, 2013). Zo staat er in de criteria voor de nationale sportorganisaties dat men als organisatie ethisch verantwoorde sportprogramma’s, beleid en diensten moet voorzien. Daarnaast moet men ook een operationeel beleid hebben omtrent grensoverschrijdend gedrag en bescherming van leden dat consistent is met de template die de Australian sport commission hiervoor heeft opgesteld. Wanneer men een aanvraag doet om erkend te worden en eventueel nadien gesubsidieerd te worden, moet men schriftelijke bewijzen aanleveren voor alle criteria (Australian sports commission, 2009).
BLZ. AAN VAN
2 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
1.2. Canada In Canada is men als nationale en provinciale sportorganisatie verplicht om een beleid rond grensoverschrijdend gedrag op te stellen en een ‘harassment officer’ te hebben in ruil voor subsidies van Sport Canada (Donnelly e.a., 2012). Uit onderzoek van Donnelly e.a. (2012) blijkt echter dat Sport Canada onvoldoende controleert of sportorganisaties hier werkelijk aan voldoen. Men vertrouwt er immers op dat sportorganisaties de waarheid spreken wanneer ze verkondigen dat ze een beleid en harassment officer hebben, terwijl bleek uit de studie van Donnelly e.a. (2012) dat dit niet altijd het geval was. Uit deze bevindingen blijkt dat men als evaluerende instantie voldoende de kwaliteit moet monitoren en evalueren in plaats van enkele te kijken naar de kwantiteit. 1.3. Verenigd Koninkrijk Ter bescherming van kinderen in de sport werd de organisatie ‘Child Protection in Sport Unit (CPSU)’ opgericht in 2001. Deze organisatie is een samenwerking tussen de National society for the Prevention of Cruelty to Children (NSPCC), Sport England, Sport Northern Ireland en Sports Wales. Het doel van deze organisatie is het promoten van praktijken binnen sportorganisaties die de risico’s op schade aan kinderen en jongeren in de sport minimaliseren. Enerzijds wil men de incidentie van misbruik in de sport doen dalen, anderzijds wil men ervoor zorgen dat kinderen betere opportuniteiten hebben om succes te behalen in een sport. Dit doet ze door samen te werken met de UK Sports Councils, nationale sportorganisaties, County sport partnerships (provinciesportpartnerschappen) en andere organisaties. De CPSU heeft onder andere meegewerkt aan de ontwikkeling van minimumstandaards voor het beschermen van kinderen in de sport. De ontwikkelde standaards zijn gebaseerd op good-practices die effectief bleken voor het beschermen van kinderen in de sport. Verschillende actoren hebben meegewerkt aan de ontwikkeling van deze standaards zodat een groot draagvlak werd gecreëerd. Een groot voordeel van dergelijke standaards is dat men een nationaal benchmark voorziet waar men als sportorganisatie naar toe kan werken. Enerzijds verhogen deze standaards de bewustwording en anderzijds helpen ze de betrokken actoren de weg te vinden naar een sportomgeving die veiligheid en bescherming van kinderen garandeert. Daarnaast promoten deze standaards de ontwikkeling van good-practices en gaan ze praktijken tegen die schadelijk zijn voor kinderen. Belangrijk aan deze standaards is dat deze overkoepelend zijn voor alle georganiseerde sporten op alle niveaus. In tabel 1 (zie annex 1, p10) worden de tien standaards van Engeland kort besproken waarbij aandacht wordt besteed aan wat de standaard betekent, welke de criteria zijn waaraan men moet voldoen en hoe men dit ten aanzien van de overheid moet bewijzen (CPSU, 2002). De CPSU controleert of de nationale sportorganisaties en provinciesportpartnerschappen de standaards halen. Deze zijn dit immers verplicht om subsidies te kunnen ontvangen van de afzonderlijke sportoverheden (vb. Sport England). Vervolgens rapporteert de CPSU haar bevindingen aan UK sport en de afzonderlijke sportoverheden. Indien nationale sportorganisaties of provinciesportpartnerschappen de criteria voor subsidies niet halen, wordt er gesnoeid in hun
BLZ. AAN VAN
3 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
subsidies. Elke standaard bestaat uit drie niveaus: een beginnend, gemiddeld en gevorderd niveau. De CPSU bekijkt enkel wat de nationale sportorganisaties en provinciesportpartnerschappen op het beginnend niveau bereiken en geeft hen hiervoor een onderscheiding. Voor de beoordeling van het al dan niet behalen van gemiddelde en gevorderde niveaus maakt men gebruik van onafhankelijke beoordelaars of een onafhankelijk panel. Volgens Anne Tiivas, directeur van de CPSU, duurt het gemiddeld vijf tot zeven jaar vooraleer een sportorganisatie een sportbeleid, procedures en plannen voor de bescherming van kinderen op het derde niveau bereikt. In theorie houdt dit in dat men van de basis (vb. sportclub) tot het hoogste niveau (vb. nationale sportorganisatie) een beleid, procedures en een plan heeft. Het probleem is echter dat de CPSU onvoldoende personeel heeft om ter hoogte van de basis te onderzoeken of dit wel degelijk het geval is. Men heeft hier echter iets op gevonden, namelijk het clubmark systeem dat in het volgende hoofdstuk besproken zal worden (Tiivas, 2013). Deze standaards zijn niet het eindpunt van het beleid dat men voert in de UK rond het beschermen van kinderen in de sport. Belangrijk is dat men deze standaards blijft onderhouden en dat deze ook steeds meer doordringen tot aan de basis. Daarom heeft de CPSU samen met enkele universiteiten en in samenspraak met de nationale sportorganisaties en provinciesportpartnerschappen een systeem ontwikkeld dat continue verbetering moet faciliteren. Dit systeem maakt gebruik van een zelfbeoordelingstool en werd getest door een pilootgroep van nationale sportorganisaties en provinciesportpartnerschappen die reeds alle standaards behaald hebben. De tool wordt gebruikt om de implementatieplannen van de organisatie volledig te herbekijken en aan te passen waar nodig. De focus van deze zelfbeoordelingstool ligt op het nagaan in hoeverre het beleid en procedures van de nationale sportfederaties en sportprovinciepartnerschappen ook ter hoogte van het lokaal niveau worden geïmplementeerd. Het omvat zowel de richtlijnen die men moet volgen om subsidies te krijgen van Sport England als de ‘safeguarding’ richtlijnen die werden opgesteld door het Departement voor Educatie in het document ‘Working together’. De tool is zo eenvoudig mogelijk opgesteld en wordt ondersteund via een leidend document met voorbeelden en interpretaties zodat men weet hoe men dit in de praktijk moet gebruiken. Er wordt eveneens een elektronische versie ter beschikking gesteld zodat de nationale sportorganisaties en provinciale sportpartnerschappen er in slagen dit instrument op alle niveaus te gebruiken. Interessant is dat de zelfevaluatietool door verschillende actoren van de organisatie moet ingevuld moet worden (o.a. ook door kinderen en jongeren). Dit omdat niet iedereen dezelfde perceptie heeft over de implementatie van beleid en procedures. Nadat de organisatie zijn beleid en procedures beoordeeld heeft, moeten de organisaties nieuwe implementatieplannen opstellen als een voorwaarde voor het krijgen van subsidies. Dit gebeurt in samenspraak met de CPSU, Sport England en jongeren. Enige controle wordt behouden doordat de CPSU jaarlijks ook één-op-één meetings organiseert met de nationale sportorganisaties om de nieuwe plannen te bespreken. De bevindingen van deze reviewgesprekken worden vervolgens gerapporteerd aan Sport England (Tiivas, 2013; CPSU, 2012). Daarnaast worden er ook stuurgroepen, leergroepen, workshops en regionale bijeenkomsten georganiseerd die ervoor zorgen dat er een continu begeleiding is waarbij de sportorganisaties van elkaar kunnen leren (CPSU, 2012).
BLZ. AAN VAN
4 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
1.4. Voor- en nadelen Een voordeel van een aanpak zoals in Australië, Canada en het Verenigd Koninkrijk is dat men als sportorganisatie initiatieven moet ondernemen rond ethisch verantwoord sporten. In ruil krijgt men subsidies wat een goede stimulans kan geven om hier aandacht aan te besteden. Dit vraagt natuurlijk wel een bepaalde inzet van de overheid. In de drie landen worden de sportorganisaties ondersteund via allerhande informatie zoals een template om een goed beleid te voeren, brochures, een informatieve website en allerhande workshops en trainingen. Indien men deze ondersteuning aanbiedt, kan dit voor sportorganisaties een extra stimulans zijn om hier werkelijk iets rond te doen. Zeker op vlak van implementatie van het ontwikkelde beleid en de procedures moeten zij voldoende geholpen worden. Een organisatie zoals ICES kan een belangrijke rol spelen bij dit hele proces. Een nadeel van het werken met minimumstandaards gekoppeld aan subsidies is dat sommige sportorganisaties enkel een beleid en procedures ontwikkelen om de subsidies te krijgen en niet omdat men werkelijk gelooft in het nut van een beleid en procedures voor bescherming van hun leden. Uit onderzoek van Donnelly e.a. (2012) bleek dat heel wat sportorganisaties de Canadese beleidsmaatregelen als een extra last beschouwen in plaats van een aanwinst. Verder zijn er sportorganisaties die liegen over hun inspanningen omtrent een beleid en de aanstelling van een harassment officer (Donnelly e.a., 2012). Het feit dat deze sportorganisaties wel subsidies krijgen, benadrukt het belang van goede evaluatiemechanismen. Een subsidiesysteem kan immers zorgen voor heel wat administratie voor zowel de sportfederaties als de overheid die moet controleren of men voldoet aan de minimumstandaards en men moet dan ook op voorhand goed nagaan of men dit op een degelijke manier kan organiseren. Een mogelijkheid is om samen te werken met een organisatie die zich toelegt op voorkomen van grensoverschrijdend gedrag in de sport zoals de CPSU in het Verenigd Koninkrijk. Dergelijke organisatie kan de sportorganisaties ondersteunen bij de uitbouw van een beleid via de organisatie van workshops, reviewgesprekken, werkgroepen, etc. 2. Monitoring op clubniveau In het voorgaande hoofdstuk werd er gefocust op het monitoren en evalueren van beleid, procedures en plannen van nationale sportorganisaties en provinciesportpartnerschappen. Het doel van al deze inspanningen is echter om positieve veranderingen teweeg te brengen ter hoogte van de sportclubs op vlak van een veilige sportomgeving voor kinderen. Als overheid is het een quasi onmogelijke opdracht om elke club te controleren. Een aantal landen hebben geprobeerd om aan dit probleem tegemoet te komen. Drie initiatieven uit respectievelijk het Verenigd Koninkrijk, Canada en Denemarken zullen in dit hoofdstuk besproken worden. 2.1. Verenigd Koninkrijk In 2002 introduceerde Sport England een ‘Clubmark’ (keurmerk) dat clubs accrediteert die aan bepaalde minimumcriteria voldoen. Op dit moment wordt dit keurmerk zowel in Engeland als NoordIerland gebruikt. Hiervoor werkt men samen met nationale sportorganisaties en andere partners. Als
BLZ. AAN VAN
5 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
nationale sportorganisatie moet men verbonden zijn aan Sport England en moet men eveneens beschikken over een licentie om een club te kunnen accrediteren. Dergelijke licentie moet men als nationale sportorganisatie verdienen door een opleiding te volgen. Elke twee jaar moet deze licentie vernieuwd worden om op die manier kwaliteit te kunnen blijven garanderen. Er werd ook een licentieovereenkomst ontwikkeld waarin staat wat er van nationale sportorganisaties met een licentie verwacht wordt. Indien een club aangesloten is bij een nationale sportorganisatie die geen licentie heeft, kan men terecht bij een aantal gelicentieerde provinciesportpartnerschappen die ook sportclubs mogen accrediteren. Op die manier krijgt elke sportclub de kans om te appliqueren voor het clubkeurmerk. Om het niveau van dit keurmerk hoog te houden, werkt men samen met een management consultancy bureau. Zijn staan onder andere in voor het bekendmaken van dit initiatief, het licentieproces, de trainingen, etc. Met dit initiatief heeft Sport England vier doelstellingen voor ogen. Allereerst is het de bedoeling dat alle partners op basis van dezelfde criteria al dan niet een accreditatie toewijzen aan een club. Daarnaast wil men ouders helpen in het kiezen van een goede club voor hun kinderen. Verder wil men via ‘branding’ ervoor zorgen dat er wel degelijk waarde wordt gehecht aan een accreditatie. En als laatste wil men sportorganisaties samenbrengen rond een bepaalde focus om op die manier good-practices in sportclubs te stimuleren. Dit keurmerk is niet verplicht, maar men is als nationale sportorganisatie door de wetgeving wel verplicht om aan bepaalde criteria voor de creatie van een veilige sportomgeving te voldoen. Dit keurmerk is dan ook een dankbaar middel om ter hoogte van de basis de implementatie van een beleid en procedures voor een veilige sportomgeving te bewerkstelligen. De sportclubs worden dan ook door de nationale sportorganisaties gestimuleerd om dit keurmerk te behalen. Vooraleer een sportclub de accreditatie krijgt, moet men op vier vlakken inspanningen leveren (Tiivas, 2013; Clubmark, 2013): 1) Het sportprogramma 2) zorgplicht met betrekking tot het beveiligen en beschermen van kinderen in de sport 3) kennis van de club en zijn omgeving 4) Clubmanagement Door een dergelijk systeem te introduceren, toont Sport England dat clubs die zich inzetten voor het aanbieden van kwaliteit en het creëren van een leuke sportomgeving erkend en gewaardeerd worden. Sportclubs kunnen hulp vragen aan hun nationale sportorganisatie of andere partners van Sportmark om hun accreditatie aan te vragen en men probeert het bijkomende papierwerk voor de clubs te beperken (Clubmark, 2013). Dit keurmerksysteem zorgt ervoor dat het voor nationale sportorganisaties makkelijker is om na te gaan of er ook werkelijk initiatieven ter hoogte van de basis worden genomen om een veilige sportomgeving te bewerkstelligen (Tiivas, 2013). Aangezien hier
BLZ. AAN VAN
6 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
heel wat nationale sportorganisaties aan meewerken, heeft dit keurmerk ook een zeker aanzien gekregen waardoor het een meerwaarde is als sportclubs dit verkrijgen. 2.2. Canada In Canada zijn er sinds de jaren ’90 ook al heel wat initiatieven genomen op vlak van beleid en procedures om de sport veiliger te maken. Er was echter een belangrijk deel dat ontbrak in het hele plan: monitoring en evaluatie ter hoogte van de basis. Om hieraan tegemoet te komen ontwikkelde Elaine Raakman het Justplay Management Program. Dit online programma zorgt ervoor dat er continu de mogelijkheid is voor het monitoren van teamsporten. Sportorganisaties die meedoen aan het Justplay programma verplichten hun scheidsrechters om na elke match het gedrag van de spelers, coaches en supporters te beoordelen. Dit gebeurt via een kaartje waarop ze enkele eenvoudige vraagjes beantwoorden. Vervolgens geven ze deze antwoorden in via het internetprogramma. Daarnaast moeten de scheidsrechters ook aanduiden in welke mate ze tevreden zijn over de wedstrijd en er is de mogelijkheid om positieve of negatieve feedback over de wedstrijd achter te laten. Door op deze manier te werken heeft men van elke deelnemende sport de meest recente informatie (Raakman, 2013). Het ingenieuze programma verwerkt meteen de ingevoerde informatie van de scheidsrechters. Zo is het voor de programmamakers mogelijk om verschillende grafieken te bekijken van de gegevens. Op die manier kan men nagaan welke ploegen voor problemen zorgen en wie de meest storende factor is (vb. uit gegevens blijkt dat 43% van de coaches verantwoordelijk is voor het slechte gedrag). Verder kan men ook nagaan in welke mate scheidsrechters zich goed voelen en welke impact incidenten op het veld kunnen hebben (vb. 30% van de hockeyscheidsrechters stoppen door zware incidenten). Al deze gegevens worden maandelijks in een rapport gegoten en doorgestuurd naar de deelnemende sportorganisaties (Raakman, 2013). Het interessante aan dit programma is dat sportorganisaties dankzij de maandelijkse rapportage over welke de grootste problemen zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is, weten waarop men best focust in het beleid voor een veilige sportomgeving. Verder ziet men ook op welke vlakken men het al goed doet en kan men ook nagaan of bepaalde beleidsbeslissingen hun vruchten afwerpen (Justplay, 2013). Een nadeel is dat men enkel de percepties van de scheidsrechters kent. Op dit moment loopt er echter in samenwerking met een Canadese universiteit een project rond pesten waarbij men op dezelfde manier als bij de scheidsrechters de spelertjes zelf bevraagt over incidenten en positieve gebeurtenissen op het veld. De spelertjes kunnen thuis een aantal vragen beantwoorden over bijvoorbeeld door wie ze gepest worden (coach, speler, referee). Men is momenteel ook op zoek naar partners om dit programma in Europa te implementeren (Raakman, 2013).
BLZ. AAN VAN
7 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
2.3. Denemarken In Denemarken hebben ze een gelijkaardig initiatief als in het Verenigd Koninkrijk waarbij clubs een certificaat kunnen behalen wanneer ze een certificatieprogramma volgen. Dit vijf maand durend programma is bedoeld voor het sportclubbestuur of het jeugdcommité. De nationale sportorganisaties spelen een belangrijke rol omdat zij samen met de deelnemende clubs bepaalde doelen gaan stellen. Men heeft als club de mogelijkheid om te kiezen tussen twee programma’s: een programma dat focust op kinderen tot twaalf jaar of een programma waarbij de jeugd tussen dertien en achttien jaar centraal staat. Zaken die aan bod komen in beide programma’s zijn: de ontwikkeling van een beleid, kinderen en jongeren een stem geven in de club, een goede samenwerking met de ouders, kenmerken van een goede volwassene (persoonlijke en sportspecifieke kwalificaties), samenwerking met andere lokale en regionale organisaties, zorgen dat iedereen succes ervaart en een gezonde sportomgeving zowel op fysiek, mentaal als sociaal vlak (Toftegaard Stockel, 2012). Een positief punt aan dit programma is dat het hier gaat om een proactieve aanpak waarbij clubs geholpen worden om een positief beleid te voeren. Daarnaast kan men het verworven certificaat gebruiken als publiciteit voor de club. De beperkingen van dergelijk programma is dat de effectiviteit ervan nog niet bewezen is in functie van het beschermen van kinderen. Verder vermeldt Toftegaard Stockel (2012) dat er sinds 2003 slechts 130 van de 6500 clubs in Denemarken dit certificatieprogramma hebben gevolgd. Het lijkt dus nog steeds een grote stap voor sportclubs om aan dergelijke programma’s mee te doen. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat heel wat sportclubs door vrijwilligers worden geleid die ook nog een job, kinderen en andere activiteiten hebben. 2.4. Voor- en nadelen Zowel de keurmerksystemen van Denemarken en het Verenigd Koninkrijk als het Just Play programma van Canada kunnen een meerwaarde betekenen voor sportclubs. Er gebeurt immers heel wat op federatieniveau omdat men allerhande decreten moet volgen, maar vaak hebben federaties problemen om sportclubs te stimuleren een beleid te voeren rond integriteit, fairplay en sociale rechtvaardigheid. Door te werken met een keurmerksysteem vangt men twee vliegen in één klap. Enerzijds kunnen sportclubs gestimuleerd worden dit keurmerk te behalen omdat het een soort kwaliteitslabel is. Anderzijds kunnen federaties ook beter opvolgen welke clubs goed bezig zijn en wie er nog meer gestimuleerd moet worden. Dit systeem vraagt echter wel heel wat inzet én samenwerking van de sportfederaties en andere diensten (gemeenten, …). Men moet allereerst bepalen welke de criteria zijn voor het behalen van een keurmerk. Daarnaast moet men er ook voor zorgen dat er aan dit keurmerk wel degelijk waarde wordt gehecht (via branding, reclame, …). Men opteert ook best voor een systeem waarbij men om de zoveel jaar dit keurmerk moet hernieuwen zodat sportclubs blijvend aandacht besteden aan integriteit, fairplay en sociale rechtvaardigheid. Het justplay programma uit Canada kan dan weer een meerwaarde betekenen omdat dit up-to-date informatie bezorgt over het gedrag van verschillende stakeholders tijdens wedstrijden. Op die manier
BLZ. AAN VAN
8 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
heeft men als sportorganisatie een tool in handen die men kan gebruiken om het beleid te evalueren en indien nodig aan te passen. Dit programma vraagt natuurlijk wel heel wat organisatie. Zo moet men mensen vinden die dit in Vlaanderen willen opstarten en zal er ook reclame moeten gemaakt worden bij sportorganisaties. Dergelijk programma zal ook heel wat kosten met zich meebrengen en vermoedelijk zal men aan sportorganisaties een bijdrage moeten vragen als ze dit willen gebruiken. In Canada zijn de sportorganisaties echter enthousiast over de meerwaarde en mits subsidies kan men de kosten trachten te beperken zodat alle sportorganisaties de mogelijkheid hebben om dit programma te gebruiken. Samenvatting Monitoring & Evaluatie
Federatieniveau
Clubniveau
1) Werken met standaards die men moet bereiken
1) Werken met een keurmerk/ certificaat -
Er hangen geen subsidies aan vast
Verplichtingen worden vastgelegd in de wetgeving
-
Gestimuleerd door sportfederaties andere grote sportorganisaties
Standaards kunnen op drie niveaus behaald worden: beginners-, gemiddeld en gevorderd niveau
-
Beoordeling door sportorganisaties
-
Koppeling aan subsidies
-
Kan gekoppeld worden aan het volgen van een programma
-
Overheid/ organisatie zorgt voor blauwdrukken, informatie, … als hulpinstrumenten voor de federaties
-
-
-
-
Controle van beleid en implementatie door de sportorganisaties door overheid of organisatie in opdracht van de overheid (vb. CPSU) Zelfevaluatiesysteem voor sportorganisaties in combinatie met reviewgesprekken
of
gelicentieerde
2) Monitoring via scheidsrechters -
Programma via internet
-
Organisaties deelname
-
Gegevens zijn steeds up-to-date
-
Gegevens kunnen beleid sturen en impact van beleid weergeven
betalen
bijdrage
voor
BLZ. AAN VAN
9 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Bronnen Australian sport commission, 2013, National member protection policy template, http://www.ausport.gov.au/supporting/integrity_in_sport/resources/national_member_protection_ policy_template , laatst bezocht op 6/04/2013. Australian sports commission, 2009, Eligibility criteria for the recognition of national sporting organisations by the Australian sports commission 2009-2013, 1-7. Clubmark, About clubmark, 12/03/2013, http://www.clubmark.org.uk/about/about-clubmark CPSU, 2002, Standards for safeguarding and protecting children in sport, 1-28. CPSU, Sports safeguarding framework self assessment tool quick start guide. CPSU, 2012, The framework for maintaining and embedding safeguarding for children in and through sport, 1-5. Justplay, 2013, What is justplay?, http://www.wejustplay.com/the_justplay_program/what_is_justplay/, laatst bezocht op 7/04/2013. Raakman E, 2013, Lezing de-mytholgizing sport: the justplay management program, Leuven. Tiivas A, 2013, Interview, Leuven. Toftegaard Stockel J, 2012, Good sport environments for children, in Deutsche sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund (eds), prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, 51-53.
Beleid
Procedures en systemen
1.
2.
Standaard
•
•
Wat?
Annex 1: Standaards in Engeland
procedures zorgen voor duidelijke richtlijnen over wat men moet doen in bepaalde omstandigheden. Zo geven ze duidelijk weer
Een statement waarin men aantoont dat men zich engageert om kinderen te beschermen tegen schade door sport.
•
•
•
•
•
•
•
Criteria
Duidelijke en eenduidige procedures aanwezig die weergeven welke stappen genomen moeten worden wanneer er bezorgdheden zijn over het welzijn en de veiligheid
de organisatie heeft een beleid voor de bescherming van kinderen het beleid is in een duidelijke en eenvoudige taal geschreven het beleid is gepubliceerd, gepromoot en verspreid via relevante kanalen het beleid is goedgekeurd en wordt ondersteund door het management het beleid is verplicht voor personeel en vrijwilligers het beleid wordt om de drie jaar herbekeken of wanneer er zich belangrijke veranderingen voordien in de organisatie
AN DE KOCK TERVUURSEVEST 101 3000 LEUVEN
•
• •
•
•
•
• •
Bewijs
Kopie van de procedures Een flow-chart of procesmap Doorgeven van de namen en verantwoordelijkheden
kopie van het beleid een lijst die aantoont naar wie het beleid werd verspreid voorbeelden van hoe het beleid gepromoot werd een getekend statement waarin men het beleid goedkeurt geschreven bewijzen of proces en een tijdstabel voor het reviewproces
NOTA
VAN
AAN
BLZ.
3.
Preventie
wie verantwoordelijk is voor wat. systemen worden ontwikkeld om met informatie en klachten om te gaan.
Maatregelen die de kans
•
11 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
•
•
•
•
•
•
•
Er is een beleid en procedure voor
van kinderen De procedures zijn voor iedereen beschikbaar (ook ouders en kinderen) en worden actief gepromoot Er is consistentie van de procedures zowel met ontwikkelde procedures op nationaal niveau als op lokaal niveau Er is een persoon aangesteld die verantwoordelijk is voor de bescherming van kinderen en zijn rol en verantwoordelijkheid is duidelijk beschreven Er is een systeem voor het oplijsten van incidenten, bezorgdheden, … en om hier op een veilige manier mee om te gaan conform de wetgeving Er is een klachtensysteem, toegankelijk voor ouders, kinderen, … met duidelijke tijdstabel om met de klacht om te gaan. Er zijn richtlijnen over vertrouwelijkheid en het delen van informatie •
•
Een kopie van het
van de aangeduide personen op verschillende niveaus Een voorbeeld van een formulier voor klachten
VAN
AAN
BLZ.
verminderen dat kinderen door een persoon die ze vertrouwen misbruikt worden.
12 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
•
•
•
•
het rekruteren van personeel en vrijwilligers die in contact komen met kinderen en voor het beoordelen van hun geschiktheid voor deze taak. Al diegenen die significant contact hebben met kinderen ondertekenen een zelfverklaring over vroegere veroordelingen en worden ook onderworpen aan veiligheid checks (verplicht door wetgeving) en deze worden op een goede manier verzameld. Er zijn verschillende mogelijkheden om als personeelslid of vrijwilliger bepaalde bezorgdheden te uiten (indien nodig vertrouwelijk) over ongewenst gedrag van ander personeel of vrijwilligers. Deze houden ook externe contacten in. Er bestaat een veiligheidsplan en richtsnoeren voor het transport van kinderen of wanneer men met hen op stage gaat, naar een toernooi, … Er zijn geoperationaliseerde standaards die garanderen dat de kinderen op elk moment op een adequate manier gesuperviseerd •
•
•
•
rekruteringsbeleid en de procedures. Voorbeelden van applicatie-, referentieen verklaringsformulieren. Een kopie van het klokkenluidersysteem en bewijzen dat dit publiek werd gemaakt. Voorbeelden van een kindwelzijnsplan omtrent het transport van kinderen Registratie met of toegang tot het Criminal Record bureau
VAN
AAN
BLZ.
Gedragscodes en code voor goede praktijken
Rechtvaardigheid
4.
5. Maatregelen die garanderen dat de noden van alle kinderen (ook kinderen met een beperking, …) om beschermd te worden tegen misbruik geadresseerd zijn.
Dergelijke codes beschrijven welk gedrag en goede praktijken gepast zijn.
13 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
•
•
•
•
•
• •
Het kinderbeschermingsbeleid maakt duidelijk dat alle kinderen gelijke rechten hebben om beschermd te worden De procedures, richtlijnen en trainingen helpen het personeel en vrijwilligers de extra kwetsbaarheid van sommige kinderen te herkennen en de extra obstakels die ze tegenkomen
Er is een ethische code De organisatie bezorgt richtlijnen over wat gepast gedrag is van volwassenen ten opzichte van kinderen en jongeren en tussen kinderen en jongeren onderling. Er zijn processen om ongepast gedrag aan te pakken. Alle disciplinaire maatregelen/ straffen zijn geweldloos en houden niet het vernederen van kinderen en jongeren in. De managers en het bestuur promoten een cultuur waarin er geluisterd wordt naar de kinderen en ze gerespecteerd worden als individu.
worden.
•
•
•
•
•
Een rechtvaardigheidsbeleid of statement Kopies van relevante beleidsdoc, procedures en gedragscodes Voorbeelden van hoe trainingsprogramma’s zaken zoals gelijkheid en bescherming van
Kopie van de gedragscodes Richtlijnen over fysiek contact
VAN
AAN
BLZ.
6.
Communicatie Manieren om iedereen te informeren, mensen te consulteren en te luisteren naar alle relevante betrokkenen over hoe kinderen in de sport beschermd kunnen worden.
14 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
•
•
•
•
•
Informatie over het engagement van de organisatie om kinderen en jongeren te beschermen is beschikbaar en openlijk zichtbaar voor iedereen. Kinderen en jonge mensen worden bewust gemaakt van hun recht om vrij te zijn van misbruik.
omwille van hun ras, geslacht, leeftijd, religie of beperking, seksuele oriëntatie, sociale achtergrond en cultuur. De gedragscodes bevatten statements over de verantwoordelijkheid van volwassenen en kinderen om anderen met respect, waardigheid, gevoeligheid en eerlijkheid te behandelen. De gedragscodes maken duidelijk dat discriminerend, aanvallend en gewelddadig gedrag onaanvaardbaar zijn en dat er bij klachten opgetreden zal worden. de processen om met klachten om te gaan en zijn eerlijk en kunnen ook betwist worden via een soort van beroepsproces.
•
•
•
Voorbeelden van informatieproducten Aantonen van het bestaan van mechanismen om te luisteren naar de kinderen
kinderen benadrukken. Kopie van klachten- en beroepsprocedures
VAN
AAN
BLZ.
7.
Opleiding en training Mogelijkheden aanbieden om de juiste vaardigheden en bewustwording te ontwikkelen en te onderhouden m.b.t. de bescherming van kinderen.
15 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
•
•
•
•
•
•
•
Er is een proces dat ervoor zorgt dat al het personeel en de vrijwilligers die in contact komen met kinderen weten wat het beleid en de procedures rond bescherming van kinderen inhouden. Al het personeel en vrijwilligers krijgen de kans om te leren hoe ze
Kinderen en ouders worden geïnformeerd over waar ze terechtkunnen bij misbruik. De informatie wordt in een duidelijke en eenvoudige taal weergegeven zodat iedereen dit verstaat. Iedereen in de organisatie weet wie de persoon is die aangesteld werd voor kinderbescherming en hoe ze deze kunnen contacteren. Contactdetails van andere instanties zoals de helplijn, politie en medische hulp worden ook duidelijk zichtbaar gemaakt voor iedereen Er worden stappen ondernomen om na te gaan wat men vindt van het beleid en de procedures.
•
•
•
•
Een kopie van trainingsplannen en/of programma’s. Statistieken van aanwezigen op de trainingen Documenten over de richtlijnen Evaluaties van de
VAN
AAN
BLZ.
8.
Toegang tot advies en ondersteuning Regelingen die essentiële informatie en ondersteuning aanbieden aan diegenen die verantwoordelijk zijn voor het beschermen van kinderen. Kinderen en jonge mensen die het slachtoffer werden van misbruik worden op een goede manier ondersteund.
16 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
•
•
•
•
•
Kinderen worden geïnformeerd over waar ze terechtkunnen met zaken die betrekking hebben op misbruik, pesten en grensoverschrijdend gedrag. Het personeel dat aangeduid werd om zich met het beschermen van kinderen bezig te houden, hebben toegang tot gespecialiseerd advies,
bezorgdheden rond kindermisbruik moeten herkennen en hierop moeten reageren. Personeel en vrijwilligers die bepaalde taken hebben rond bescherming van kinderen moeten training krijgen om de juiste vaardigheden en kennis te ontwikkelen en om dit regelmatig up te daten. Er worden trainingen voorzien voor diegenen die met klachten moeten omgaan en disciplinaire maatregelen moeten ondernemen. Diegenen die instaan voor het rekruteren van personeel of vrijwilligers krijgen geschreven richtlijnen en training om dit op een veiligere manier te doen.
•
•
•
Kopie van info voor kinderen over steun en instanties waar ze terechtkunnen. Informatie over training, advies en steun. Lijst van contacten voor gespecialiseerd advies en info.
trainingen
VAN
AAN
BLZ.
9.
Implementatie en monitoring Acties die ervoor zorgen dat de goede intenties van de organisatie ook echt gebeuren en dat deze geëvalueerd worden op vlak van effectiviteit.
17 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
•
•
•
•
•
•
•
Er is een plan dat zegt welke stappen er genomen zullen worden, wie verantwoordelijk is voor wat en wanneer dit zal gebeuren. De middelen die nodig zijn voor de implementatie van het plan zijn beschikbaar Beleid en praktijken worden op regelmatige basis herbekeken, best om de drie jaar en de nodige aanpassingen worden gedaan. Er zijn procedures en mechanismen om ook kinderen en ouders hun mening te vragen over
steun en informatie. Er worden contacten opgezet op nationaal en/of lokaal niveau met de belangrijkste organisaties op vlak van kinderbescherming. Er zijn regelingen die hulp bieden aan diegenen die slachtoffer werden van misbruik, pesten of grensoverschrijdend gedrag. Er wordt ook supervisie en steun geboden aan personeel en vrijwilligers tijdens en na een incident of beschuldiging
•
•
•
Een kopie van het kinderbeschermingsplan Planning van de data voor het herbekijken van beleid en procedures en wie hiervoor verantwoordelijk is. Een geanonimiseerde samenvatting van het aantal incidenten en klachten.
VAN
AAN
BLZ.
10. beïnvloeding Acties ondernomen door de organisatie om partnerorganisaties te beïnvloeden en aan te moedigen om acties voor de bescherming van kinderen te adopteren en te implementeren.
18 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
•
•
•
•
•
•
De standpunten over beschermen van kinderen worden aan alle partners duidelijk gemaakt. Criteria voor partnerschap, subsidies, … houden ook de verplichting in om zich bezig te houden met beschermen van kinderen. De organisatie promoot actief het beschermen van kinderen binnen al partnerwerkgroepen en zoeken ook manier om een minimum aan standaards te ontwikkelen. De organisatie voorziet middelen voor de partnerorganisaties om rond bescherming van kinderen te werken.
het beleid en de praktijken. Alle incidenten, beschuldigingen en klachten van misbruik worden bijgehouden en gemonitord. Er worden stappen ondernomen om na te gaan in hoeverre er afstemming is tussen beleid, procedures en rekruterings- en selectieprocedures en beleid.
•
•
•
•
Voorbeelden van overeenkomsten waarin duidelijk staat dat men als partner moet werken rond kinderbescherming Informatie over de standpunten rond kinderbescherming die gecommuniceerd werden naar de partners Voorbeelden van middelen die ter beschikking werden gesteld aan de organisaties om rond kinderbescherming te werken. Verslagen van lokale partnerschapsgroepen
VAN
AAN
BLZ.
Tabel 1: Standaards uit Engeland voor bescherming van kinderen in de sport (CPSU, 2002)
19 Departement CJSM An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer die rond kinderbescherming werken of andere relevante fora.
Appendix 7 Integriteitstrainingen
AN DE KOCK TERVUURSEVEST 101 3000 LEUVEN
AAN VAN DATUM C.C. AANTAL BLZ.
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer 2013-05-24 Prof. Em. Yves Van den Auweele, Prof. Dr. Andreas De Block, Prof. Dr. Frank Hendrickx
NOTA
6
Integriteitstrainingen Inleiding Een interessant instrument om integer handelen door leden van een organisatie te bevorderen, is het organiseren van integriteitstrainingen. Dergelijke trainingen kunnen op verschillende manieren ingevuld worden gaande van een lezing tot interactieve discussiesessies. Uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat er voor heel wat verschillende domeinen onderzoek is gebeurd naar het effect van integriteitstrainingen op de morele besluitvorming. Zo werden er reeds trainingen ontwikkeld voor militairen in oorlogsgebied, bedrijfswerknemers, dokters in opleiding, studenten en wetenschappers (Warner e.a., 2011, Seiler e.a., 2011; Saat e.a., 2012; Waples e.a., 2009; Harkrider e.a., 2012; Craft, 2010; Richards, 1999; Mumford e.a., 2008; Al-Jalahma & Fakhroo, 2004; Jones e.a., 2010). Uit een studie van Popescu (2010) over morele training in prestatiesporten blijkt dat atleten zich bewust zijn van het gegeven dat morele trainingen belangrijk zijn. Volgens deze onderzoekster is morele opvoeding van de atleet noodzakelijk en zou dit tot meer fair gedrag op het veld zorgen. Een belangrijke vraag die men zich echter moet stellen, is hoe integriteitstrainingen georganiseerd moeten worden opdat ze effectief zijn. Via een literatuurstudie van internationaal onderzoek wordt getracht hierop een antwoord te vinden. 1. Effectiviteit van integriteitstrainingen Dat de effectiviteit van integriteitstrainingen afhankelijk is van het gebruikte format blijkt uit de meta-analyse van Waples e.a. (2009). Deze onderzoekers deden onderzoek naar instructieprogramma’s over business ethiek. Enerzijds stelde men de vraag of deze effectief zijn, anderzijds onderzocht men hoe men de effectiviteit van dergelijke programma’s kon verhogen. Waples e.a. (2009) kwamen tot de conclusie dat de onderzochte instructieprogramma’s slechts beperkt effectief zijn om ethische doelen bij studenten en bedrijfswerknemers te bereiken. Een eerste minpunt van de onderzochte ethische instructieprogramma’s was het gebrek aan duidelijke doelstellingen. Mogelijke doelen van dergelijke programma’s zijn: de ethische bewustwording verhogen, de ethische besluitvorming verbeteren, het moreel redeneren verbeteren, veranderen van ethische percepties en verhogen van ethisch gedrag. Op basis van hun meta-analyse formuleerde men een aantal aanbevelingen om de effectiviteit van dergelijke programma’s te verhogen. Deze worden in het volgende hoofdstuk besproken.
BLZ. AAN VAN
2
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Een voorbeeld van een effectief integriteits-trainingsprogramma wordt in de studie van Seiler e.a. (2011) aangereikt. Via een quasi-experimentele studie ging men na wat de impact op de morele besluitvorming was van ethische trainingen bij Zwitserse militairen. Deze onderzoekers ontwierpen een trainingsprogramma gebaseerd op het ‘interactional dual-process model of moral decision making (Seiler, 2010). Dit model stelt dat men 1) gebruik moet maken van authentieke situaties, 2) zowel moet focussen op cognitieve als intuïtieve processen, 3) sociale interactie moet bewerkstelligen en 4) niet enkel mag focussen op de uitkomst van de morele besluitvorming, maar ook op de manier waarop men hier toe komt. De trainingen duurden één week en men kreeg zes uur instructie per dag. De trainingen bestonden uit gestructureerde analyses van levensechte ethische dilemma’s waarbij er heel wat aandacht ging naar sociale interactie binnen groepjes bestaande uit militairen van hetzelfde niveau (peers). Daarnaast kreeg men ook dagelijks een theorieles over ethiek. De evaluatie van deze trainingsaanpak gebeurde via een pre-, post- en retentietest waarbij men de impact op de individuele morele besluitvorming onderzocht. Daarnaast werd er ook een vergelijking gedaan met een groep die geen enkele training had ontvangen. De resultaten van deze studie waren positief. Zo bleek dat dergelijke training een positief effect heeft op zowel de inhoud als de totstandkoming van de morele besluitvorming. Immers indien men de pre- met de posttest vergeleek bleek dat men op een meer gestructureerde manier tot een besluit kwam. De resultaten waren echter wel afhankelijk van de zwaarwichtigheid van het ethische probleem: hoe minder schade er berokkend werd aan de ander, hoe minder de kwaliteit van het proces om tot de besluitvorming te komen. Er werden ook positieve langetermijneffecten waargenomen: bij de retentietest (na zes maand) was er nog steeds een hogere morele bewustwording ten opzichte van de pre-test. Het proces van morele besluitvorming was eveneens beter dan tijdens de pre-test. Wanneer men de resultaten van de retentietest ten opzichte van de post-test bekijkt, blijkt dat deze gedaald zijn. Dit betekent dat ethische trainingen voldoende herhaald moeten worden opdat men de vaardigheden voor ethische besluitvorming onderhoudt. Daarnaast plaatsten de onderzoekers ook een kanttekening bij hun onderzoek: een goede morele besluitvorming is belangrijk, maar de vraag is in welke mate dit ook leidt tot ethisch gedrag (Seiler e.a., 2011). 2. Voorbeelden in de sport Ook in de sport zijn er reeds voorbeelden van seminaries die ethisch denken en handelen bij atleten willen stimuleren. In Australië startte de Rugby Football League (RFL) in 2004 met het ‘Playing by the rules’ – project. Dit project kwam er nadat zes spelers van de RFL beschuldigd werden van seksuele aanranding en men in een grote mediastorm terechtkwam. In een eerste fase werden er verschillende experts aangesteld die een onderzoekscomité vormden. Men startte vervolgens met het interviewen van spelers van alle professionele rugbyclubs in het land om zo hun opvattingen over consensuele seks te onderzoeken. Daarnaast hield men ook discussieforums met allerhande actoren zoals bestuurders, spelersvrouwen, vrouwen die in de RFL werkten, journalisten en andere leden van de rugbyclubs. Het doel hiervan was om na te gaan wat de attitudes waren van huidige en vroegere spelers en welke percepties aanwezig waren in een dominante mannelijke cultuur (Brady, 2012).
BLZ. AAN VAN
3
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoekscomité startte men in 2005 met het houden van seminaries op een rugbykamp die attitudes en gedragingen ten aanzien van vrouwen trachten te veranderen. Deze seminaries hadden niet het doel om te zeggen wat goed of slecht seksueel gedrag is, maar wouden wel een kritische geest ontwikkelen waardoor men kritisch terug kon kijken op voorbije seksuele ontmoetingen en op basis daarvan toekomstige seksuele ontmoetingen anders bekijkt. Daarnaast wou men de deelnemers ook aanmoedigen om relaties te ontwikkelen waarbij zorg (voor hun teamgenoten en seksuele partners) centraal staat. Een laatste doelstelling was hen laten nadenken over welke rol ze kunnen spelen als ethische omstaander in situaties waarin een ander het risico loopt om gewelddadig, onethisch of beledigend behandeld te worden. De seminaries werden gegeven door een vrouw die niet binnen de RFL werkte en een ex-rugbyspeler die voor de RFL werkte als trainer of manager. Het programma bestond uit verschillende werkvormen die reflectie, kritisch denken en verandering wouden bewerkstelligen. Zo maakte men tijdens het seminarie gebruik van korte lezingen, kleine groepsdiscussies, discussies in kleine en grote groepen over bepaalde situaties die iemand voor een dilemma plaatsen, fysieke spelen die gebruik maken van een akkoord/niet akkoord continuüm en probeerde men via trial-and-error bepaalde vaardigheden en strategieën te identificeren die nuttig kunnen zijn tijdens verschillende sociale en seksuele interacties (Albury e.a., 2011). Deze seminaries werden enthousiast onthaald en de deelnemers van dit kamp vroegen zelfs om gelijkaardige seminaries voor alle eerste klasse teams te organiseren. Dit initiatief heeft doorheen de jaren een evolutie ondergaan en steeds meer spelers kunnen dit seminarie volgen. Men ging ook andere onderwerpen behandelen naast een juiste omgang met vrouwen zoals het gebruik van illegale substanties en alcohol. Men zorgt in de RFL ook voor ondersteunende structuren zoals een begeleidingsservice die vertrouwelijke ondersteuning biedt wanneer er zich een probleem voordoet. Verder zijn er in elke club welzijnsambtenaren om de spelers te leiden richting goed gedrag en attitudes (Brady, 2012). Om trainingsprogramma’s laagdrempeliger te maken, zijn er reeds organisaties die werken met online-trainingsprogramma’s die rond ethische problemen werken. In Canada heeft de Sheldon Kennedy Foundation en het Canadian Red Cross een online programma ontworpen met als doel om coaches, managers, bestuurders, trainers, vrijwilligers en ouders meer bewustwording bij te brengen over ethische problemen zoals pesten, misbruik, grensoverschrijdend gedrag en verwaarlozing. Daarnaast wil men de verschillende sportactoren de nodige kennis en hulpmiddelen aanbieden om deze ethische problemen te herkennen en ermee om te gaan. Men maakt hen ook bewust van hun wettelijke opties en verplichtingen. Hiervoor maakt men gebruik van een interactief multi-media programma dat bestaat uit begrijpbare informatie over de verschillende ethische probleemstellingen, animaties die voorbeelden geven van slecht gedrag en presentaties over hoe men op een goede manier om kan gaan met de situatie. Verder werkt men ook met het stellen van vragen aan de gebruikers om hen actief te doen nadenken over de verschillende situaties. Actoren die het programma hebben afgelegd ontvangen ook een certificaat (Montserrat, 2012). Eenzelfde aanpak zien we ook weer in Australië waar men eveneens allerlei internet-leermodules aanbiedt over bescherming van kinderen, grensoverschrijdend gedrag en discriminatie in de sport om de
BLZ. AAN VAN
4
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
bewustwording, kennis en vaardigheden om met ethische problemen om te gaan, te verbeteren (Play by the rules, 2013; Duncan, 2012). Succesfactoren Integriteitstrainingen hebben niet altijd de gewenste effecten op de ethische bewustwording, besluitvorming en het moreel redeneren en handelen van mensen. Vaak hebben dergelijke trainingen enkel kortetermijneffecten en zijn de effecten afhankelijk van de manier waarop de lessen worden aangeboden (Richards, 1999; Saat e.a., 2012; Seiler e.a., 2011; Waples e.a., 2009). Ook kan men zich afvragen in welke mate men de geleerde ethische vaardigheden ook werkelijk in de praktijk implementeert (Seiler e.a., 2011). In dit hoofdstuk trachten we kort samen te vatten welke factoren bijdragen tot goede resultaten van een integriteitstraining. Allereerst is het belangrijk dat integriteitstrainingen op een interactieve manier worden gegeven (Warner e.a., 2011; Seiler e.a., 2011; Mumford e.a., 2008). Een format waarbij men bepaalde ethische casussen in kleine groepjes bediscussieerd, lijkt het meest efficiënt (Al-Jalahma & Fakhroo, 2004; Warner e.a., 2011). Uit de studie van Jones e.a. (2010) blijkt ook dat een leerling-gestuurde benadering door de deelnemers zelf verkozen wordt boven een leraar-gestuurde aanpak. Ten tweede moeten deze trainingen voldoende intensief zijn opdat er niet enkel kortetermijneffecten worden bereikt (Seiler e.a., 2011; Richards, 1999). In de literatuur vindt men voorbeelden terug van trainingen die enkele dagen (Harkrider e.a., 2012; Mumford e.a., 2008) of zelfs een hele week duren (Seiler e.a., 2011). Uit de meta-analyse van Waples e.a. (2009) blijkt dat trainingen voor een gemengd publiek, met beperkte duur en geleverd in een weekend- of workshop- format het meest effectief zijn om de ethische doelstellingen te behalen. Om de trainingssessies vorm te geven, werkt men best met reële casussen (Seiler e.a., 2011; Waples e.a., 2009; Mumford e.a., 2008; Al-Jalahma & Fakhroo, 2004). Daarnaast raadt men aan om tijdens de trainingen te verwijzen naar ethische regels, principes en richtlijnen. Uit de studie van Harkrider e.a. (2012) blijkt dat indien men in een bepaalde casus ook de gedragscode beschrijft en de context (vb. wat de gevolgen zijn voor anderen wanneer men zich hier niet aan houdt) dit een significant positief effect heeft op de kennis om een ethische beslissing te nemen. Daarnaast maakt men ook gebruik van zinvollere processen (vb. hulp zoeken, op voorhand nadenken over de gevolgen van een beslissing, …) en is de ethische besluitvorming beter dan bij casussen zonder een beschrijving van de gedragscode. Naast een gedragscode kan men eveneens in de casus korte- en langetermijngevolgen van bepaalde beslissingen voorspellen (vb. Door resultaten te vervalsen bij een onderzoek kan dit later voor een slecht imago zorgen). Deze toevoeging zorgt voor meer kennis enerzijds en anderzijds voor een beter gebruik van zinvolle processen in vergelijking met een casus zonder korte- en langetermijn voorspellingen. Dit heeft echter geen positief significant effect op de ethische besluitvorming. De reden waarom een gedragscode en voorspellingen in een casus voor betere resultaten zorgen, is dat men een breed kader aanreikt aan de deelnemers. Zonder dit kader is men geneigd om vooral te
BLZ. AAN VAN
5
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
focussen op de details van de casus in plaats van deze in een ruimere context te plaatsen. Daardoor kan men de opgedane ervaring niet gebruiken voor andere probleemstellingen (Harkrider e.a., 2012). Tijdens integriteitstrainingen is het eveneens bevorderlijk om strategieën aan te reiken voor het oplossen van ethische dilemma’s. Hierbij moet er vooral gefocust worden op het activeren van kritische denk- en gedragsprocessen om het ethisch probleem binnen de specifieke context te begrijpen en op te lossen (Waples e.a., 2009). In het onderzoek van Seiler e.a. (2011) kregen de participanten een aantal vragen voorgeschoteld die hen moesten helpen om de situatie op een gestructureerde manier te analyseren. Dergelijke aanpak zorgde voor een verbetering van de manier waarop men tot een bepaalde beslissing kwam. Mumford e.a. (2008) ontwikkelden voor hun studie een nieuw model dat gebaseerd is op coöperatief leren en casussen waarbij de nadruk ligt op het ontwikkelen van efficiënte strategieën om ethische problemen op te lossen. De hierop gebaseerde integriteitstraining voor jonge onderzoekers zorgde voor een significante winst op vlak van ethische besluitvorming. Dit kon verklaard worden doordat men meer effectieve metacognitieve strategieën toepaste bij het oplossen van ethische problemen. Daarnaast is het ook belangrijk dat men voldoende aandacht besteed aan het heropfrissen en het verbeteren van de morele vaardigheden door steeds gebruik te maken van nieuwe casussen, situaties en omstandigheden (Craft, 2010). Besluit Integriteitstrainingen kunnen hun nut hebben om het integer handelen van leden van de sportorganisatie te verbeteren. De effectiviteit is echter afhankelijk van de inhoud en vorm van de trainingen. Deze literatuurstudie trachtte een overzicht te geven van studies die al dan niet een positief effect aantoonden van integriteitstrainingen. Daarnaast werd er ook ingezoomd op welk type trainingen het meest effectief worden bevonden. Een belangrijke opmerking hierbij is dat deze trainingen in een andere context dan de sportcontext werden gebruikt. Er is dan ook nood aan onderzoek dat zich specifiek richt op de sportwereld om de effectiviteit van integriteitstrainingen na te gaan. Bronnen Al-Jalahma M; Fakhroo E, 2004, Teaching medical ethics: implementation and evaluation of a new course during residence training in Bahrain, Education for health, 17(1): 62-72. Brady J, 2012, Preventing sexual harassment in Rugby League, in Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press, p 192-193. Craft JL, 2010, Making the case for ongoing and interactive organizational ethics training, Human resource development international, 13(5): 599-606.
BLZ. AAN VAN
6
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
Duncan M, 2012, Play by the rules: teaching sportclubs to prevent child abuse, in Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press, p 186-187. Harkrider LN; Thiel CE; Bagdasarov Z; Mumford MD; Johnson JF; Connelly S; Devenport LD, (2012), Improving case-based ethics training with codes of conduct and forecasting content, Ethics and behavior, 22(4): 258-280. Jones NL; Peiffer AM; Lambros A; Eldridge JC, 2010, Problem-based learning for professionalism and scientific integrity training of biomedical graduate students: process evaluation, Journal of medical ethics, 36: 620-626. Montserrat M, 2012, Respect in Sport, Canada’s online programme, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 37-39. Mumford MD; Connelly S; Brown RP; Murphy ST; Hill JH; Antes AL; Waples EP; Devenport LD, 2008, A sensemaking approach to ethics training for scientists: preliminary evidence of training effectiveness, Ethics & behavior, 18(4): 315-339. Play by the rules, 2/04/2013, http://www.ausport.gov.au/supporting/integrity_in_sport/get_involved/play_by_the_rules Popescu Veronica, 2010, The importance of moral training in sports performance, Procedia social and behavioral sciences, 2: 869-874. Richards C, 1999, The transient effects of limited ethics training, Journal of education for business, 74(6): 332-334. Saat MM; Rahman HA; Rajab A, 2012, The impact of industrial training on ethical awareness and ethical judgement, Procedia- Social and behavioral sciences, 69: 1676-1683. Seiler S; Fischer A; Voegtli SA, 2011, Developing moral decision-making competence: a quasiexperimental intervention study in the swiss armed forces, Ethics & behavior, 21(6): 452-470. Waples EP; Antes AL; Murphy ST; Connelly S; Mumford MD, 2009, A meta-analytic investigation of business ethics instruction, Journal of business ethics, 87: 133-151. Warner CH; Appenzeller GN; Mobbs A; Parker JR; Warner CM; Grieger T; Hoge CW, 2011, Effectiveness of battlefield-ethics training during combat deployment: a program assessment, Lancet, 378: 915-924.
Appendix 8 Klachtensystemen, whistle-blowing, naspeuring en sanctionering
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID INSTITUUT VOOR ARBEIDSRECHT BLIJDE-INKOMSTSTRAAT 17 BUS 3423 3000 LEUVEN, BELGIË
AAN VAN DATUM C.C. AANTAL BLZ.
.
NOTA
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media Anouck Elen & Prof. Dr. Frank Hendrickx 2012-12-01 Prof. Dr. Jan Tolleneer, An De Kock, Prof. Dr. Andreas De Block, Prof. Em. Yves Vanden Auweele 19
Klachtensystemen, whistle-blowing, naspeuring en sanctionering Deze nota kadert in het interdisciplinair samenwerkingsverband “Sport, ethiek en integriteit” met het oog op de Vlaamse Overheid inzake het verstrekken van expertise op het vlak van ethisch verantwoord sporten, met inbegrip van de problematiek aangaande integriteit, seksueel misbruik en geweld. Het concentreert zich rond de juridische omgeving en de functie van klachtensystemen, meldsystemen en vertrouwenspersonen. 1. Inleiding Deze bijdrage vormt een onderdeel van het hogergenoemde onderzoek betreffende ‘Sport, Ethiek & Integriteit’ en vertrekt van een analyse van nationale en internationale regelgeving. Belangrijk te vermelden is dat de term ‘regelgeving’ hier niet uitsluitend verwijst naar wetgeving of instrumenten uitgereikt door de (federale of Vlaamse) overheid. Vooral in verband met de buitenlandse documenten en bronnen zijn er producten die werden geleverd door nationale sportgeoriënteerde organisaties. Alwaar het ons initiële doel was om de mogelijkheden voor laagdrempelige, lokale en sportspecifieke vertrouwenspersonen, de mogelijkheden voor whistle-blowingkanalen en klachtensystemen en de mogelijkheden voor naspeuring en sanctionering van inbreuken afzonderlijk te behandelen, bleek een geïntegreerde aanpak als het ware automatisch voort te vloeien uit een analyse van bestaande buitenlandse systemen. De uiteenzetting van of referentie naar een buitenlandse klachtenregulering impliceert immers een verwijzing naar zowel de geïntroduceerde vertrouwenspersonen als naar de procedures voor onderzoek en bestraffing. Gelet op de samenhang die aldus blijkt te bestaan tussen deze onderwerpen, hebben wij er dan ook voor gekozen om geen artificiële opsplitsing van het onderzoek door te voeren. Wij behandelen in deze bijdrage achtereenvolgens volgende onderwerpen: Vereisten voor een klachtensysteem; Huidig strafrechtelijk klachtensysteem en haar beperkingen; Bestaande klachtensystemen; Transponeerbaarheid van reeds bestaande klachtensystemen & enkele aanbevelingen; Bestaande systemen voor whistle-blowing; Transponeerbaarheid van reeds bestaande systemen voor whistle-blowing & enkele aanbevelingen; Voornaamste aandachtspunten.
PROF. DR. FRANK HENDRICKX, DIRECTEUR TEL. + 32 16 32 51 66 FAX + 32 16 32 52 50
[email protected] www.instituutvoorarbeidsrecht.be
BLZ.
2
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
2. Het klachtensysteem Op basis van een analyse van reeds ontwikkelde buitenlandse klachtensystemen, het advies van de Vlaamse Sportraad en het eindverslag van de Bijzondere Commissie Seksueel Misbruik konden wij volgende kernelementen detecteren: • • • • • • • •
• • • • • •
1
laagdrempeligheid1 vertrouwelijkheid / confidentialiteit2 ruim toepassingsgebied ratione materiae (“elk gedrag – fysiek of verbaal – dat het slachtoffer als ongewenst ervaart”)3 ruim toepassingsgebied ratione personae4 opvolging en bijstand ‘klager’5 opvolging en bijstand vermeende dader6 garanties om misbruik van het klachtenrecht te voorkomen7 differentiatie in niveaus => doorverwijzingen naar de meest bekwame dienst voor het gerezen probleem (justitie, slachtofferhulp, ed.)8 en efficiëntie op vereiste niveau (afhankelijk van de concrete zaak): onderzoek feedback na (pre-)onderzoek steun aan het slachtoffer bij ongegronde klacht: misbruik beteugelen en beklaagde – indien nodig – helpen met reintegratie duidelijke procedure (stappenplan)9 beschermde registratie op meldingsniveau (register van klachten)10
Verslag namens de bijzondere commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderdheid binnen de Kerk (verder ‘Eindverslag’), Parl.St. Kamer, 2010-11, nr. 0520/002, 355 en 397. 2 S. Robertson (ed.), Harassment in Sport: A Guide to Policies, Procedures and Resources, vide supra voetnoot 2, 16; Abuse and Harassment Committee, You Can Make a Difference: A guide to preventing and responding to abuse and harassment in sport and recreation (Canada), vide Dropbox, Part III - 8. 3 S. Robertson (ed.), Harassment in Sport: A Guide to Policies, Procedures and Resources, vide supra voetnoot 2, 8-9; Abuse and Harassment Committee, You Can Make a Difference: A guide to preventing and responding to abuse and harassment in sport and recreation (Canada), vide Dropbox, Part I – 4; Advies SARC Vlaamse Sportraad 12 juli 2011, nr. D-SP-273-15, 2. 4 Advies SARC Vlaamse Sportraad 12 juli 2011, nr. D-SP-273-15, 4. 5 Eindverslag, vide supra voetnoot 1, 160, 347-363, 390. 6 Eindverslag, vide supra voetnoot 1, 81, 176, 272, 452. 7 S. Robertson (ed.), Harassment in Sport: A Guide to Policies, Procedures and Resources, vide supra voetnoot 2, 16. 8 Advies SARC Vlaamse Sportraad 12 juli 2011, nr. D-SP-273-15, 5. 9 Eindverslag, vide supra voetnoot 1, 424.
BLZ.
3
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
Enkele van deze elementen zullen worden hernomen en geconcretiseerd met persoonlijke aanbevelingen in onderdeel 8 ‘Voornaamste aandachtspunten’.
3. Huidig strafrechtelijk systeem en haar beperkingen In de huidige stand van de wetgeving kan een slachtoffer (of diens vertegenwoordiger) of een benadeelde persoon, een klacht indienen bij de politie of rechtstreeks bij de Procureur des Konings of onderzoeksrechter (via onmiddellijke burgerlijke partijstelling voor deze laatste)11. We spreken daarentegen van een ‘aangifte’ indien de feiten door een andere persoon aan een bevoegde gerechtelijke overheid ter kennis worden gebracht12. In geval van aangifte of klacht bij de politie zal er in eerste instantie een proces-verbaal worden opgesteld dat wordt doorgestuurd naar de Procureur des Konings. Net zoals wanneer de klacht of aangifte rechtstreeks tegenover deze laatste gebeurde, zal deze beslissen of hij een verder onderzoek nodig acht, de zaak onmiddellijk doorverwijst naar de rechtbank of de feiten eventueel seponeert13. Indien de Procureur een verder onderzoek wenst in te stellen, kan hij dit ofwel zelf leiden (opsporingsonderzoek14) of de onderzoeksrechter adiëren (gerechtelijk onderzoek15). Heeft een onderzoeksrechter zich over de zaak gebogen (ongeacht of dit gebeurde door rechtstreekse burgerlijke partijstelling vanwege de ‘klager’ of via de Procureur), dan moet de Raadkamer de zaak behandelen - ook indien er geen verdere behandeling mogelijk is16, bv. omdat er geen ‘dader’ kan worden gevonden of er nergens aanwijzingen zijn die de gemelde feiten zouden bevestigen. Beslist de Raadkamer (in hoger beroep de Kamer van Inbeschuldigingstelling) of de Procureur om de zaak niet voor de rechtbank te brengen, dan eindigt de behandeling hier. Er zal dan, in principe, geen terechtzitting komen.
10
Abuse and Harassment Committee, You Can Make a Difference: A guide to preventing and responding to abuse and harassment in sport and recreation (Canada), vide Dropbox, Part III – 9; Advies SARC Vlaamse Sportraad 12 juli 2011, nr. D-SP-273-15, 5. 11 L. HUYBRECHTS, “Aangifte van misdrijven” in P. ARNOU & A. VANDEPLAS (eds.), Strafrecht en strafvordering: commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 65, 21. 12 L. HUYBRECHTS, “Aangifte van misdrijven”, vide supra voetnoot 11, 21. 13 L. HUYBRECHTS, “Aangifte van misdrijven”, vide supra voetnoot 11, 33; F. VERBRUGGEN & R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors, Antwerpen, Maklu, 2010, 120-122. De Procureur des Konings kan daarnaast overigens ook beslissen een VSBG voor te stellen of strafbemiddeling op te starten. 14 F. VERBRUGGEN & R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors, vide supra voetnoot 13, 144146. 15 F. VERBRUGGEN & R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors, vide supra voetnoot 13, 153169. 16 F. VERBRUGGEN & R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors, vide supra voetnoot 13, 230255.
BLZ.
4
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
In geval van verwijzing naar de rechtbank zal een rechter zich over de feiten uitspreken. Hij kan hiervoor doorgaans steunen op het onderzoek dat werd gevoerd door de Procureur des Konings (opsporingsonderzoek) of door de onderzoeksrechter (gerechtelijk onderzoek). De onderzoeksfase verloopt in principe geheim en niet-contradictoir, waar de procedure voor de vonnisrechter openbaar en tegensprekelijk is17. De belangrijkste reden waarom het huidige strafrechtelijke klachtensysteem onvoldoende is ter beteugeling van ‘wangedrag’ in de sport, is o.i. dat niet alle situaties die ethisch onverantwoord (kunnen) zijn ook strafrechtelijk kunnen worden beteugeld18. Het strafrecht behandelt enkel misdrijven. Daar waar een relatie tussen een 18-jarig meisje en haar 45-jarige coach of sms-verkeer tussen meerderjarige coach en minderjarige sporter in principe niet strafbaar zijn, kan dit gedrag wel strijdig zijn met de ethische richtlijnen of het Handvest19 dat Child Focus in de nabije toekomst wil opstellen. Bovendien blijkt het strafrechtelijk parcours ook allesbehalve laagdrempelig te zijn en hebben slachtoffers er vaak geen vertrouwen in20.
4. Bestaande klachtensystemen 4.1. De Pestwet In het Belgische arbeidsrecht zijn er enkele klachtensystemen terug te vinden. Het model kan interessant zijn voor de sportwereld. Wat betreft het materiële toepassingsgebied is vooral de Pestwet21 relevant voor deze bijdrage. De wet verplicht immers werknemers, werkgevers, ermee gelijkgestelde personen en derden met wie de werknemers in contact komen bij de uitvoering van hun werk zich te onthouden van iedere daad van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk22.
17
F. VERBRUGGEN & R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors, vide supra voetnoot 13, 147151, 159-169 en 281-289. 18 Dit bleek uit het lezen van enkele reeds bestaande ethische codes, zoals: NOC NSF Gedragsregels (Nederland) http://www.watisjouwgrens.nl/cms/showpage.aspx?id=1505; Abuse and Harassment Committee, You Can Make a Difference: A guide to preventing and responding to abuse and harassment in sport and recreation (Canada), vide Dropbox; Safe4Athletes (2012) Handbook: Local sports club policies and procedures designed to provide Athletes with a safe and positive environment free of sexual abuse, bullying and sexual harassment. Safe4Athletes, P.O. Box 650 Santa Monica, CA 90406, Safe4Athletes.org; Advies SARC Vlaamse Sportraad 12 juli 2011, nr. D-SP-273-15, 6 19 Eindverslag, vide supra voetnoot 1, 429. 20 Eindverslag, vide supra voetnoot 1, 177. 21 Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, Hoofdstuk Vbis. 22 Art. 32ter Welzijnswet.
BLZ.
5
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
Het specifieke systeem van rechtsbescherming bestaat uit drie wegen: er is een interne klachtenprocedure binnen de onderneming, men kan ook een klacht neerleggen bij de Directie Toezicht bij het Welzijn op het Werk of men kan opteren voor een externe procedure voor de rechtbank met een vordering tot staking of een vordering tot betaling van een schadevergoeding23. Uiteraard is er daarnaast ook nog de weg naar het strafrecht ingeval de aangeklaagde feiten een misdrijf zouden kunnen uitmaken. Richt een werknemer zich onmiddellijk tot de arbeidsrechtbank, dan kan deze - op grond van art. 32decies, §1 - de behandeling van de zaak opschorten tot na de interne behandeling. Met betrekking tot de interne procedure moet de werkgever ervoor zorgen dat de vertrouwenspersoon en/of preventieadviseur kunnen worden geraadpleegd (tijdens de werkuren)24. Deze eerste vorm van procedure bestaat uit twee fasen, de informele en de formele. Is er een vertrouwenspersoon in de onderneming aanwezig, dan kan de werknemer die meent slachtoffer te zijn van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk zich tot deze wenden. Bij gebrek aan een vertrouwenspersoon neemt de preventieadviseur deze taak op zich. Tijdens de informele fase zal de vertrouwenspersoon of preventieadviseur de werknemer horen en tevens informeren over de mogelijkheden om het probleem op informele wijze te lossen. Hierbij wordt dan vooral gedacht aan een interventie bij een lid van de hiërarchische lijn of aan een verzoening met de beklaagde25. De formele fase vat aan zodra de werknemer een met reden omklede klacht indient bij de vertrouwenspersoon, die deze klacht niet zelf behandelt maar overmaakt aan de preventieadviseur. Overeenkomstig het KB van 17 mei 2007 kan er slechts in drie gevallen een met reden omklede klacht worden ingediend, zijnde (1) wanneer de werknemer niet op informele wijze naar een oplossing wil zoeken, (2) wanneer hij de informele fase wil beëindigen en (3) wanneer de verzoeningspoging of interventie bij de hiërarchische lijn niet leidt tot een oplossing of indien de feiten erna nog steeds blijven bestaan. Teneinde misbruik van de klachtenprocedure te voorkomen moet de met reden omklede klacht worden voorafgegaan door een persoonlijk onderhoud met de preventieadviseur of vertrouwenspersoon. Onmiddellijk na ontvangst van de klacht moet de preventieadviseur de werkgever hiervan op de hoogte brengen, zodat de ontslagbescherming van de klager intreedt. De preventieadviseur moet ook zo snel mogelijk de aangeklaagde op de hoogte brengen van de klacht en geviseerde feiten. Hij hoort iedereen die hij nuttig acht en onderzoekt de feiten op onpartijdige wijze. Ook diegenen die getuigd hebben, genieten ontslagbescherming. Binnen de drie maanden na ontvangst van de met redenen omklede klacht moet de preventieadviseur zijn onderzoek hebben afgerond en een advies hieromtrent overmaken aan de
23
I. VERHELST, “De nieuwe pestwet legt de nadruk op preventie”, Or. 2007, afl. 8, 207-212. I. VERHELST, vide supra voetnoot 23, 213. 25 I. VERHELST, vide supra voetnoot 23, 214. 24
BLZ.
6
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
werkgever. Het advies omvat een samenvatting van de feiten (a), het resultaat van een eventuele verzoeningspoging (b), een gemotiveerd advies over de kwalificatie van de feiten – ‘geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag’ (c), een analyse van de oorzaken van deze feiten (d) en de te treffen individuele (e) en collectieve maatregelen (f). De werkgever moet zowel de aanklager als de aangeklaagde informeren over de individuele maatregelen die hij overweegt ten gevolge van het advies van de preventieadviseur. In principe heeft hij een geheimhoudingsplicht betreffende dit advies maar in twee specifieke gevallen moet hiervan worden afgeweken. Ten eerste moet de werkgever een afschrift van het advies overmaken aan de werknemer indien de individuele maatregel een aanpassing van de arbeidsvoorwaarden zou inhouden en moet hij de werknemer hierover horen26. Ten tweede zal er ook een kopie van het advies moet worden overgelegd aan de werknemer die overweegt een vordering in rechte in te stellen27. Belangrijk is wel dat de preventieadviseur enkel een adviserende rol heeft en de werkgever bevoegd is om de uiteindelijke beslissing te nemen28. De werknemer kan zich ook richten tot de Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk, die kan onderzoeken of de werkgever de Pestwet wel naleeft en heeft voorzien in de vereiste procedures29. Is dit niet het geval, dan kan zij een proces-verbaal opmaken om de werkgever in gebreke te stellen. Geeft de werkgever hieraan geen gevolg, dan kan de inspectie zelf vervangende maatregelen nemen, bemiddelen of de werknemer informeren over het instellen van een rechtsvordering30. Zowel de werkgever, werknemer als een derde persoon kunnen zich wenden tot de rechtbank om de naleving van de Pestwet af te dwingen, i.e. de zgn. ‘externe procedure’31. Het lijkt er echter wel op dat de wetgever voorrang heeft willen geven aan de interne procedure, nu de rechter de zaak kan schorsen tot na de interne afhandeling. De verzoeker kan dan zowel een vordering tot staking als een vordering tot schadevergoeding instellen32. Belangrijk is natuurlijk de ontslagbescherming, die intreedt zodra de formele procedure aanvat. Zij houdt in dat de arbeidsovereenkomst van een persoon die een klacht heeft ingediend of een persoon die als getuige is opgetreden in de procedure, niet mag worden beëindigd of op onrechtvaardige wijze eenzijdig mag worden gewijzigd, behalve om redenen die vreemd zijn aan de klacht, de rechtsvordering of de getuigenis33.
26
Art. 32sexiesdecies Welzijnswet en art. 29 KB 17 mei 2007. Art. 32sexiesdecies Welzijnswet en art. 30 KB 17 mei 2007. 28 I. VERHELST, vide supra voetnoot 23, 216. 29 I. VERHELST, vide supra voetnoot 23, 217. 30 I. VERHELST, vide supra voetnoot 23, 217. 31 I. VERHELST, vide supra voetnoot 23, 217. 32 I. VERHELST, vide supra voetnoot 23, 218. 33 I. VERHELST, vide supra voetnoot 23, 220. 27
BLZ.
7
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
4.2. Nederland: NOC*NSF Naast deze Pestwet ligt een interessant vergelijkingspunt bij het Nederlandse klachtensysteem zoals voorgesteld door het NOC*NSF relevant. Het NOC*NSF richt zich immers volledig op dezelfde problematiek, nl. het creëren van een sociaal veilige sportomgeving met nadruk op het bestrijden van (seksuele) intimidatie. Het klachtensysteem focust op de informele (i.e. buitengerechtelijke) afhandeling van klachten, maar erkent uitdrukkelijk de mogelijkheid om alsnog een strafrechtelijke, civielrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure in te stellen34. Overeenkomstig het Model Klachtenreglement dat de organisatie verspreidt, kan de Algemene Vergadering van elke sportbond een klachtencommissie samenstellen en de leden hiervan (minimaal drie) aanstellen en ontslaan35. Deze leden moeten uiteraard wel aan enkele welbepaalde vereisten, zowel op het vlak van deskundigheid als onpartijdigheid, voldoen36. De klachtenprocedure kan eventueel ook worden ondergebracht bij de tuchtcommissie van de sportbond37. Overeenkomstig art. 5.1 kan een klacht zowel mondeling als schriftelijk worden ingediend bij de klachtencommissie, de contactpersoon of bij het bestuur. Indien de klacht bij deze laatste instantie wordt binnengebracht of bij eender welke andere persoon dan de drie voornoemden, moet hij of zij onmiddellijk de contactpersoon hiervan verwittigen38. Deze contactpersoon zal de klager dan informeren over de procedure en eventueel doorverwijzen naar een vertrouwenspersoon. Bovendien zorgt hij ervoor dat de klacht bij de klachtencommissie terechtkomt. Wel moet de klacht aan enkele ontvankelijkheidsvereisten voldoen, waarvan de belangrijkste ongetwijfeld is dat de klacht moet uitgaan van het slachtoffer zelf39. Bovendien zal de commissie zich niet buigen over feiten die zich meer dan 12 jaar geleden hebben voorgedaan (i.e. de strafrechtelijke verjaringstermijn in Nederland)40. Is er niet voldaan aan zuivere vormvereisten, dan heeft de klager twee weken de tijd om dit te herstellen41. Overeenkomstig art. 6.2 zal de klachtencommissie de klachten onderzoeken door klager en beklaagde te horen. Deze hoorzitting is besloten en er is geen confrontatie tussen beide partijen, tenzij de klager hierom verzoekt, de beklaagde daarmee instemt en dit alles past binnen het onderzoek van de commissie42. Beide partijen kunnen zich laten bijstaan (bijv. door een juridisch
34
Art. 2.4 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. Art. 3.1 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 36 Art. 3.3 en 3.6 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 37 Inleiding Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage, 3. 38 Art. 5.3 en 5.4 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 39 Art. 5.7 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 40 Art. 5.12 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 41 Art. 5.8 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 42 Art. 6.3 en 6.5 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage.
35
BLZ.
8
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
adviseur of vertrouwenspersoon)43. Indien de beklaagde weigert gehoord te worden, kan de commissie hem via aangetekende brief in kennis stellen van de klacht en uitnodigen om hierop binnen één week tijd schriftelijk of mondeling te reageren44. Indien de beklaagde dit niet doet, zet de commissie haar onderzoek voort zonder rekening te (kunnen) houden met de toelichting van de beklaagde. Indien de klachtencommissie dit wenst, kan zij ook een onderzoeker aanstellen, die dan zijn bevindingen en rapport zal overmaken45. Aangezien de klager tijdens het onderzoek zijn klacht nog steeds - weze het schriftelijk - kan intrekken, zal de klachtencommissie in dergelijke gevallen nagaan of de klager hiertoe onder druk werd gezet46. Ondanks de intrekking kan de commissie de zaak alsnog behandelen indien zij meent dat er wel nog sprake is van een melding47. De klachtencommissie beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren48. Zij rapporteert haar bevindingen schriftelijk aan het bestuur van de sportorganisatie en geeft hierbij een gemotiveerd oordeel over het al dan niet gegrond zijn van de klacht49. De uiteindelijke beslissing ligt echter bij de sportorganisatie: zij zal aan de klager, beklaagde en eventueel ook de sportbond schriftelijk en gemotiveerd moeten bekend maken of zij het oordeel van de commissie over de gegrondheid deelt en welke maatregelen zij naar aanleiding hiervan treft50. Wijkt de sportorganisatie af van het advies van de klachtencommissie, dan kan zowel de klager als de beklaagde verzoeken om een heroverweging, hetgeen inhoudt dat het bestuur van de sportorganisatie binnen de vier weken opnieuw een (definitieve) beslissing moet nemen51. In de artikelen 10.6 en 10.7 worden potentiële sancties opgelijst, gaande van een schriftelijke waarschuwing tot ontslag of verwijdering. Klager en beklaagde kunnen met betrekking tot de gevolgde procedure en de beslissing tot onontvankelijkheid beroep aantekenen bij een onafhankelijke beroepscommissie, samengesteld overeenkomstig de eisen die gelden voor de klachtencommissie52. Ook hier is de bevoegdheid van de beroepscommissie beperkt tot het verstrekken van een advies aan het bestuur, dat de uiteindelijke beslissing neemt53.
43
Art. 6.7 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. Art. 6.10 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 45 Art. 7 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 46 Art. 8.1 en 8.2 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 47 Art. 8.3 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. Voor het onderscheid tussen ‘klacht’ en ‘melding’, vide art. 1.9 en 1.10 Model Klachtenreglement S.I. 48 Art. 9.1 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 49 Art. 9.2 en 9.3 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 50 Art. 10.1 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 51 Art. 10.4 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 52 Art. 11.1 en 11.2 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 53 Art. 11.6 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 44
BLZ.
9
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
Overeenkomstig artikel 12.1 zal het bestuur erop toezien dat de klager binnen de sportorganisatie geen nadeel ondervindt van het indienen van een klacht. Daarnaast zal het bestuur bij ongegrondheid van de klacht ook aandacht besteden aan de rehabilitatie van de beklaagde binnen de organisatie54. Bovendien moet de klachtencommissie de klachten en geproduceerde rapporten zorgvuldig archiveren en gedurende minstens 12 jaar – buiten het bereik van derden – bewaren55. De oprichting van een dergelijke klachtenprocedure is uiteraard facultatief en het initiatief hiertoe ligt bij de sportorganisatie zelf. Wel is het belangrijk om ook de ruimere context te schetsen waarbinnen dit informele systeem kadert. Zo is er ook voorzien in de aanstelling van een vertrouwenscontactpersoon (VCP)56. De VCP behoort het eerste aanspreekpunt te zijn binnen de vereniging, zowel voor vragen en opmerkingen omtrent seksuele intimidatie als met betrekking tot concrete incidenten57. De gesprekken zijn in principe vertrouwelijk, maar deze confidentialiteit is geenszins absoluut. Aangezien het bestuur verantwoordelijk is voor de veiligheid van al haar leden, zal de VCP concrete incidenten – zij het geanonimiseerd – moeten melden58. Het bestuur zal echter de VCP om meer informatie (moeten) vragen indien de reeds gemelde gegevens ontoereikend zijn om een gefundeerde beslissing te nemen. De VCP staat dus in voor de eerste opvang. Personen die met de vereniging in contact komen, moeten bij deze persoon in vertrouwen kunnen spreken en emotioneel worden opgevangen. De VCP moet echter bij aanvang duidelijk maken dat hij de besproken incidenten geanonimiseerd aan het bestuur moet melden en dat deze vertrouwelijkheid niet absoluut is59. Op basis van dit gesprek moet hij de betrokkene ook informeren over eventuele volgende stappen en instanties waar hij terecht kan60. De betrokkene beslist dan zelf of, en naar wie er een doorverwijzing plaatsvindt. Hoewel de vertrouwelijkheid, zoals gezegd, ook zonder toestemming van de betrokkene kan worden opgeheven, zijn er toch wel enkele beschermingsmechanismen voorzien61. Zo moet vooraf aan de betrokkene worden uitgelegd waarom de vertrouwelijkheid doorbroken moet worden en kan deze opheffing enkel indien dit noodzakelijk is opdat het bestuur haar verantwoordelijkheid zou kunnen nemen of indien niet-opheffing schade of gevaar zou opleveren. Belangrijk is ook dat indien er welbepaalde strafbare feiten aan het licht komen (zoals verkrachting) er een aangifteplicht rust op het bestuur62.
54
Art. 12.2 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. Art. 13.1 Model Klachtenreglement S.I., vide bijlage. 56 Protocol Sociaal Veilige Sportomgeving tbv Seksuele Intimidatie. Vertrouwenscontactpersoon (VCP) van Sportvereniging en Sportbond, vide bijlage. 57 Protocol Sociaal Veilige Sportomgeving tbv S.I., vide supra, voetnoot 56, 1. 58 Protocol Sociaal Veilige Sportomgeving tbv S.I., vide supra, voetnoot 56, 1. 59 Protocol Sociaal Veilige Sportomgeving tbv S.I., vide supra, voetnoot 56, 1. 60 Protocol Sociaal Veilige Sportomgeving tbv S.I., vide supra, voetnoot 56, 2. 61 Protocol Sociaal Veilige Sportomgeving tbv S.I., vide supra, voetnoot 56, 2. 62 Protocol Sociaal Veilige Sportomgeving tbv S.I., vide supra, voetnoot 56, 2. 55
BLZ.
10
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
Indien het bestuur aan deze plicht verzaakt, is het de verantwoordelijkheid van de VCP om alsnog te melden. Belangrijk is ook dat de VCP zich niet enkel tot het bestuur moet richten na een contact met een betrokkene. Ook indien hij vermoedens heeft over seksuele intimidatie, anonieme signalen of geruchten opvangt of zelf waarnemingen doet, moet hij dit melden aan het bestuur63. Wat betreft de VCP kunnen we dus concluderen dat hij een belangrijke vertrouwensfunctie heeft, maar dat hij de feiten en klachten nooit inhoudelijk zal behandelen. Hij staat enkel in voor de doorverwijzing naar gespecialiseerde diensten64. Op de website van het NOC NSF vinden we ook terug dat deze vereniging alle sportbonden aanspoort zich aan te sluiten bij het Instituut Sport Rechtspraak, dat ook een speciale kamer seksuele intimidatie heeft65. 4.3. Canada In Canada werd in het kader van de problematiek (seksuele) intimidatie in de sport een gids gecreëerd door het Abuse and Harassment Committee.66 Een derde onderdeel is integraal gewijd aan ‘Reporting Harassment and Abuse’. Volgens deze bijdrage is het aangeraden om te voorzien in een beroep tegen een beslissing bij een Committee (verder: ‘het beroepscomité’), samengesteld uit drie personen, waaronder minstens één ‘peer’, die kan worden voorgesteld door de appellant67. Het beroepscomité heeft bij het hernemen van deze beslissing geen ruimere autoriteit dan de initiële beslissingnemer68. Het meest tot de verbeelding sprekende aspect van deze beperkte regeling (die vooral focust op procedure) is de explicitering van de mogelijkheid om na deze procedure een arbitrageovereenkomst te sluiten op verzoek van diegene die ontevreden is met de uitspraak van het beroepscomité69. De makers van de gids benadrukken dat de confidentialiteit zo veel mogelijk zal worden geëerbiedigd, maar bijgevolg dus niet absoluut is70.
63
Protocol Sociaal Veilige Sportomgeving tbv S.I., vide supra, voetnoot 56, 3. Protocol Sociaal Veilige Sportomgeving tbv S.I., vide supra, voetnoot 56, 3. 65 http://www.nocnsf.nl/nocnsf.nl/olympische-droom/sport-en-maatschappij/seksuele-intimidatie/seksueleintimidatie 66 Dit comité werd samengesteld op initiatief van twee sportverenigingen, Sport Nova Scotia en Nova Scotia Sport and Recreation Commission. Abuse and Harassment Committee, You Can Make a Difference: A guide to preventing and responding to abuse and harassment in sport and recreation (Canada), vide Dropbox 67 Abuse and Harassment Committee, You Can Make a Difference: A guide to preventing and responding to abuse and harassment in sport and recreation (Canada) – Part III, vide Dropbox, 5. 68 Abuse and Harassment Committee, You Can Make a Difference: A guide to preventing and responding to abuse and harassment in sport and recreation (Canada) – Part III, vide Dropbox, 6. 69 Abuse and Harassment Committee, You Can Make a Difference: A guide to preventing and responding to abuse and harassment in sport and recreation (Canada) – Part III, vide Dropbox, 7. 70 Abuse and Harassment Committee, You Can Make a Difference: A guide to preventing and responding to abuse and harassment in sport and recreation (Canada) – Part III, vide Dropbox, 8. 64
BLZ.
11
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
Een andere Canadese gids met betrekking tot dit onderwerp is genaamd, ‘Harassment in Sport; A Guide to Policies, Procedures and Resources’ en bevat eveneens een klachtensysteem71. Een persoon die zich geïntimideerd voelt, wordt eerst en vooral aangemoedigd dit tegen de ‘dader’ te zeggen. Is dit niet mogelijk of haalt het niks uit, dan kan het slachtoffer zich tot de ‘harassment officer’ (HO) wenden, die hem of haar dan vooral met informatie zal bijstaan. Uiteindelijk kunnen zich vier situaties voordoen. 1) Klager en HO kunnen het met elkaar eens zijn dat de feiten geen ‘harassment’ uitmaken, in welk geval de klacht zonder gevolg zal blijven. 2) De klager kan voldoende bewijzen naar voren brengen en een informele afhandeling van de klacht vragen. De HO kan dan een bemiddelaar zoeken of zelf optreden in het verzoeningsproces tussen beide partijen. Komen de partijen tot overeenstemming, dan maakt de HO hiervan een verslag en voegt dit bij het klachtendossier ter afhandeling. Bereiken de partijen geen overeenstemming, dan kan de klager nog steeds een formele klacht indienen. 3) De klager kan dus ook voldoende bewijzen naar voren brengen en een formele, schriftelijke klacht indienen. In dergelijke situatie is het de taak van de HO om de klager te helpen bij het opstellen van zijn formele klacht en de beklaagde hiervan op de hoogte te brengen. Indien de beklaagde dit wenst, mag hij hierop schriftelijk reageren en kan ook hij voor hulp hierbij een beroep doen op de HO. 4) Een laatste situatie die zich volgens de gids kan voordoen, is dat de beklaagde voldoende bewijzen heeft maar geen formele klacht wenst in te dienen. In dit geval zal de HO de ernst van de feiten moeten inschatten om eventueel toch zelfstandig een klacht in te dienen, ondanks de wens van de klager. Zo snel mogelijk na het ontvangen van een schriftelijke klacht, maar uiterlijk binnen de 21 dagen, overhandigt de HO een dossier aan de sportvereniging, de verantwoordelijke en stafleden met daarin alle informatie die door klager en beklaagde aan hem of haar werden overgemaakt en tevens een aanbeveling over de gevolgen die aan de klacht moeten worden gegeven. Indien de HO een onderzoek nodig acht, moet de sportvereniging drie leden van de vereniging aanduiden ter samenstelling van een ‘case review panel’. Het panel moet zijn samengesteld uit minstens één man en één vrouw en de panelleden mogen uiteraard geen bijzondere persoonlijke of professionele band hebben met klager of beklaagde. Het case review panel moet een hoorzitting organiseren en kan het verloop hiervan grotendeels zelf bepalen, mits aan enkele procedurele eisen is voldaan72. Maximaal 14 dagen na deze hoorzitting maakt het case review panel een rapport over aan de sportorganisatie met daarin een samenvatting van de feiten, hun oordeel of deze feiten ‘harassment’ uitmaken, eventueel een voorstel van op te leggen sancties en een voorstel met betrekking tot maatregelen ter compensatie van de geleden schade indien zij menen dat er ‘harassment’ heeft plaatsgevonden. Oordeelt het panel daarentegen dat de klacht onterecht en te kwader trouw werd neergelegd, dan
71
S. Robertson (ed.), Harassment in Sport: A Guide to Policies, Procedures and Resources, vide supra voetnoot
2. 72
S. Robertson (ed.), Harassment in Sport: A Guide to Policies, Procedures and Resources, vide supra voetnoot 2, 25.
BLZ.
12
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
zal het in zijn rapport disciplinaire acties tegenover de klager voorstellen. Ook indien de klacht wordt afgewezen zal de HO het rapport hiervan bewaren. Zowel de klager als beklaagde kunnen een beroep instellen tegen de beslissingen en aanbevelingen van het case review panel, maar slechts op drie gronden, zijnde a) het niet correct volgen van de voorgeschreven procedure, b) partijdigheid van panelleden en c) het bereiken van een manifest onredelijke of oneerlijke beslissing. De appellant moet zijn voornemen tot het instellen van een beroep binnen de 14 dagen na de uitspraak melden aan de sportvereniging en verantwoordelijke. Deze moeten dan opnieuw drie leden aanwijzen die samen het appeal body zullen vormen. Het appeal body steunt zijn beslissing uitsluitend op een controle van de documentatie die beschikbaar is ten gevolge van de klacht, i.e. de verklaringen van beide partijen, de rapporten van de HO en het case review panel en de kennisgeving van het beroep. Binnen de tien dagen na zijn aanstelling maakt het appeal body een rapport over aan de sportvereniging waarin het de vorige beslissing kan bevestigen, weerleggen of de aanbevelingen betreffende sancties en compensatie kan wijzigen. De beslissing van het appeal body is definitief. Belangrijk is ook de afzonderlijke vermelding in de gids van het geval waarin een persoon gelooft dat zijn collega het slachtoffer werd van ‘harassment’. Deze collega moet dit melden bij de HO, die dan contact zal opnemen met het vermeende slachtoffer, teneinde de conventionele procedure aan te vatten. 4.4. Verenigde Staten van Amerika Ook in Amerika werd aandacht geschonken aan het onderwerp seksueel misbruik in de sport en de vereniging Safe4Athletes creëerde een handboek met regels omtrent beleid en procedure voor lokale sportverenigingen73. Hierin werd ook een klachtensysteem uitgewerkt74. Prioritair is het aanstellen van een Athlete Welfare Advocate (AWA); deze persoon kan namens de atleet optreden ter verzekering van diens veiligheid en eerlijke behandeling en is bij voorkeur een (ouder-)vrijwilliger75. Hij moet in de eerste plaats beschikbaar zijn om naar de atleet te luisteren en hem bij te staan bij het zoeken naar de beste aanpak. Indien de atleet met een probleem worstelt, kan hij dus een beroep doen op de AWA. Deze zal hem vertegenwoordigen indien er een procedure zou worden opgestart en helpt hem ook bij het invullen van de vereiste documenten daartoe. Indien de feiten die aan het licht komen strafbaar zouden kunnen zijn, dan moet de AWA de autoriteiten hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen. Indien de atleet daarom verzoekt, mag de AWA de besproken informatie niet delen met zijn of haar ouders. Wel moet de AWA, met respect voor de confidentialiteit, de clubvoorzitter contacteren en op de hoogte houden van de gebeurtenissen. Waar
73
Safe4Athletes (2012) Handbook, vide supra voetnoot 18. Safe4Athletes (2012) Handbook, vide supra voetnoot 18, 17-24. 75 Safe4Athletes (2012) Handbook, vide supra voetnoot 18, 7. 74
BLZ.
13
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
dit mogelijk zou zijn, kan hij de clubvoorzitter ook om hulp vragen teneinde de veiligheid in de sportomgeving te herstellen. Klachten moeten schriftelijk worden ingediend en zo gedetailleerd mogelijk zijn. Betreft het lichte feiten, dan hoeft de klacht niet schriftelijk te zijn, maar kan zij worden meegedeeld aan de AWA die ze dan ook gewoon kan toevoegen aan het persoonlijke dossier van de werknemer. Indien beide partijen hiermee akkoord gaan, kan de klacht worden afgehandeld zonder hoorzitting. Klager (of AWA) en beklaagde kunnen samen een oplossing bespreken, die dan schriftelijk zal worden vastgelegd en toegevoegd aan het dossier. Komen de partijen in dit gesprek niet tot een oplossing, dan zal de klacht onmiddellijk leiden tot ‘fact-finding’ en voor het ethisch panel komen. Is er sprake van ‘serious misconduct’, dan zal de klager zijn klacht rechtstreeks voor de NGB, de National Sport Governing Body, moeten brengen. Feiten die mogelijks een misdrijf vormen, moeten onmiddellijk ter kennis worden gebracht van de autoriteiten. De clubvoorzitter brengt de klacht ter kennis van de beklaagde en zal samen met de AWA een persoon (niet-bestuurslid) aanstellen om de feiten te onderzoeken. Deze Fact-Finder interviewt iedereen die hij nodig acht, stelt een rapport op van de zaak en geeft eventueel ook aan welke verklaringen volgens hem al dan niet geloofwaardig waren. Bovendien mag de Fact-Finder ook een aanbeveling geven over het al dan niet plaatsvinden van de onderzochte feiten. Op basis van dit rapport beslist het ethisch panel of de gemelde feiten een schending vormen van het clubbeleid. Voor de samenstelling van dit panel mag zowel de klager als de beklaagde een (eventueel voormalig) lid van de sportclub aanduiden. Beide panelleden duiden in onderling overleg een derde panellid aan, dat de rol van voorzitter op zich zal nemen. Het ethisch panel beslist 1) of er meer dan waarschijnlijk een schending van het clubbeleid heeft plaatsgevonden en 2) welke sancties hiervoor moeten worden opgelegd. Het ethisch panel brengt deze beslissing ter kennis van de klager, beklaagde, AWA en clubvoorzitter. Belangrijk is ook te melden dat enkel de atleet tegen deze beslissing in beroep kan gaan bij de NGB en dit enkel indien de beklaagde wordt vrijgesproken of indien slechts zeer milde sancties worden opgelegd. 4.5. Transponeerbaarheid en aanbevelingen De Belgische Pestwet zou in principe wel van toepassing kunnen zijn op sportverenigingen, maar dit enkel met betrekking tot de werknemers. Aangezien de Pestwet deel uitmaakt van het arbeidsrecht zou hij immers niet van toepassing zijn op formele vrijwilligers en andere informele medewerkers. De Pestwet, zoals de hoger vermelde buitenlandse regelingen, dienen eerder als voorbeeld en vraag is in welke mate ze kunnen worden ingepast in het Belgische sportgebeuren. Gelet op gevoeligheid van de problematiek van seksueel misbruik in België sinds de affaire Dutroux rekening houdend met de aanbeveling vanuit de Parlementaire Commissie om Child Focus
de de en te
BLZ.
14
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
erkennen en behouden als centraal meldpunt voor alle feiten van seksueel misbruik76, stellen wij volgend stappenplan voor. Gelet op het grote wantrouwen ten aanzien van daders van misbruik en de angst voor doofpotaffaires, lijkt het ons interessant om te werken met meerdere levels. We stellen voor om als eerste level de sportvereniging zelf verantwoordelijkheden toe te kennen. Zij zou, naar de vele buitenlandse voorbeelden die werden besproken, een vertrouwenspersoon kunnen aanduiden, die dan moet melden aan het bestuur. Idealiter heeft deze vereniging ook een gedragscode ingesteld, waardoor algemeen geweten is welk gedrag niet door de beugel kan. In deze gedragscode zijn dan liefst ook mogelijke sancties opgelijst, die door het bestuur kunnen worden opgelegd. Dit alles maakt ook deel uit van een efficiënt preventiebeleid. Het tweede niveau kan dan het niveau van de sportbond zijn. Op dit niveau kan er een tuchtrecht worden uitgewerkt (indien het niet reeds bestaat) en dit kan eventueel worden toegevoegd aan de bestaande reglementen. Voor de controle op de naleving van deze reglementen zijn er meestal reeds instanties gecreëerd, die dan eveneens bevoegd kunnen worden gemaakt voor het ethische luik. Het derde niveau zou dan Child Focus kunnen zijn, aangezien deze vereniging als centraal meldpunt zou (kunnen) fungeren. Het is belangrijk op te merken dat we hiermee geen strikte hiërarchie willen creëren. Iedereen die meent slachtoffer te zijn van ongepast gedrag moet dit op alle drie niveaus kunnen melden, al zullen zij allen een andere focus hebben. Child Focus zal kijken naar het seksuele misbruik, de sportbond zal, net als de vereniging, toezien op de sanctionering van leden, medewerkers, vrijwilligers en coaches. Hierbij verwachten we echter dat de vereniging zelf zich zal buigen over de kleinere inbreuken, zoals misverstanden of eventuele opmerkingen die de sporter als intimiderend aanvoelt, waar de sportbond eerder zou moeten optreden bij zware inbreuken, waartoe we geloven dat zij ook makkelijker bereid zullen zijn.
5. Bestaande systemen voor ‘whistle-blowing’ België kent vandaag nog geen algemene regeling voor klokkenluiders77, hoewel een dergelijk systeem reeds in 2004 werd ingevoerd voor Vlaamse ambtenaren78.
76
Eindverslag, vide supra voetnoot 1, 418. P. VAN EECKE, “Klokkenluiden in het bedrijfsleven: privacyaspecten”, DAOR 2010, afl. 93, 22. 78 Decreet van 7 mei 2004 houdende wijziging van het decreet van 7 juli 1998 houdende instelling van de Vlaamse Ombudsdienst, wat betreft de bescherming van ambtenaren die melding maken van onregelmatigheden, BS 11 juni 2004, 44014. 77
BLZ.
15
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
In Groot-Brittannië trad in 1999 de ‘Public Interest Disclosure Act 1998’ in werking, die naast ambtenaren ook werknemers in andere sectoren beschermt79. In Nederland en de VS is het toepassingsgebied van de uitgewerkte regeling in principe beperkt tot ambtenaren, hoewel de Amerikaanse Sarbanes-Oxley-Wet specifiek voor Amerikaanse beursgenoteerde bedrijven werd gecreëerd80. Op Europees niveau werd in 1999 een beschermingssysteem opgericht, maar ook het toepassingsgebied van dit Besluit beperkt zich tot (EU-)ambtenaren81. We bespreken hier zo kort, doch ook zo omvattend mogelijk de regeling uit het Decreet voor Vlaamse ambtenaren. Vooraleer de stap naar de materiële wetgeving te zetten, geven we graag een definitie mee van ‘klokkenluiden’. De definitie die het meest wordt gebruikt, luidt als volgt: “klokkenluiden is het bekendmaken door (vroegere of huidige) werknemers van illegale, immorele of niet-legitieme praktijken die onder de controle vallen van hun werkgever, aan personen of organisaties die tegen de praktijken actie kunnen ondernemen”82. Het is belangrijk eerst en vooral een onderscheid te maken tussen het intern en extern melden of luiden83. We spreken van een interne melding wanneer de toestand binnen de onderneming wordt gemeld. Externe melding betekent dat de melder de informatie buiten de onderneming openbaar maakt, hetgeen bijvoorbeeld via de media of bij een specifiek daartoe opgericht orgaan kan. In principe zal de creatie van een klokkenluidersregeling vooral het algemeen belang moeten dienen. Men mag immers aannemen dat de bescherming voor de melder enkel geldt wanneer de wantoestanden betrekking hebben op het algemeen belang84. Kenmerk van een goede klokkenluidersregeling is dat ze de klokkenluider een duidelijk, veilig en aanvaard alternatief biedt voor het verdere stilzwijgen of het lekken van informatie85. De Vlaamse klokkenluidersregeling is onderdeel van het Vlaamse personeelsstatuut, met dank aan het Klokkenluidersprotocol dat werd ondertekend in juli 200586. Personeelsleden die in de uitoefening van hun functie onregelmatigheden vaststellen, moeten hun functionele chef hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen87. Met ‘onregelmatigheid’ wordt zowel verwezen naar een nalatigheid, misbruik als een misdrijf. Bovendien kan deze persoon zich ook rechtstreeks tot de
79
T. MESSIAEN, “Klokkenluiders. Overzicht van wetgeving”, NJW 2007, afl. 173, 922. T. MESSIAEN, vide supra voetnoot 81, 922-923. 81 Besluit nr. 1999/396/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 2 juni 1999 betreffende de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van interne onderzoeken op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit die schadelijk is voor de belangen van de Gemeenschappen, PB.L. 16 juni 1999, afl. 149. 82 J. MAESSCHALCK en F. ORNELIS, “Een interdisciplinaire analyse van de klokkenluidersproblematiek in de openbare sector”, TBP 2003, afl. 8, 535. 83 B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, Mechelen, Kluwer, 2011, 12. 84 W. DE NAEYER, “De klokkenluidersregeling in de Vlaamse administratie”, Orde 2009, afl. 47, 50. 85 W. DE NAEYER, vide supra voetnoot 86, 50. 86 W. DE NAEYER, vide supra voetnoot 86, 50-51. 80
87
Artikel II 2, §2 Vlaams Personeelsstatuut.
BLZ.
16
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
Interne Audit van de Vlaamse Administratie (IAVA) richten. In principe kan deze persoon ten gevolge van de bekendmaking niet worden onderworpen aan een tuchtsanctie of enige andere openlijke of verdoken straf88. In het decreet werd een drietrapssysteem ingevoerd: in eerste instantie moet de werknemer de onregelmatigheid melden aan zijn leidinggevende. Slechts wanneer hieraan geen gevolg wordt gegeven, wendt hij zich tot de IAVA. Gelooft de werknemer dat ook de IAVA hierop niet afdoende zal reageren, dan kan hij zijn melding rechtstreeks aan de Vlaamse Ombudsman richten. En ook indien het personeelslid sancties vreest op de lagere niveaus kan hij de Ombudsman direct aanspreken.
6. Transponeerbaarheid van reeds bestaande systemen van whistle-blowing & enkele aanbevelingen De regeling die werd gecreëerd voor Vlaamse ambtenaren kan uiteraard niet volledig worden overgenomen door de sportwereld, aangezien deze organisaties in principe geen beroep kunnen doen op de IAVA en Vlaamse Ombudsman. Bovendien bezitten deze instanties onvoldoende expertise inzake integriteitsproblemen in het sportmilieu. Idealiter wordt de klokkenluidersregeling dan ook geïntegreerd in het klachtensysteem dat zal worden opgezet. Hierbij behoort de focus uiteraard te liggen op de creatie van beschermingsmechanismen ten voordele van de klager of melder te goeder trouw, aangezien dit het grote verschilpunt vormt ten opzichte van het algemene klachtensysteem. Een klokkenluidersregeling omvat het geheel van interne regels binnen een onderneming/organisatie om een mistoestand aan de kaak te stellen en bevat in essentie: • • • •
de voorwaarden voor het gebruik van interne en/of externe meldkanalen; een procedure die de verschillende stappen die een melding doorloopt duidelijk beschrijft; het beschermingsmechanisme voor bonafide klokkenluiders tegen ontslag of andere mogelijke represailles; eventueel een sanctieclausule voor malafide klokkenluiders89.
Cruciaal element is overigens dat elk mogelijk meldpunt dat zal moeten worden geïnstalleerd persoonsgegevens zal verwerken, waardoor het ook de principes van de privacywetgeving zal moeten respecteren90.
88
W. DE NAEYER, vide supra voetnoot 86, 51. Integrale overname: B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 16. 90 B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 22. 89
BLZ.
17
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
De Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer (CBPL, ook “Privacycommissie” genoemd) acht de creatie van een meldpunt binnen een organisatie geoorloofd in twee gevallen, nl. indien er daartoe een wettelijke of reglementaire verplichting is of wanneer dit wordt verantwoord door een gerechtvaardigd belang in hoofde van de organisatie, mits het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de beklaagde niet zwaarder doorwegen91. Belangrijk is ook te benadrukken dat enkel relevante en specifieke feiten, die voldoende zwaarwegend zijn, kunnen worden gemeld92. In de praktijk zal het meestal gaan om inbreuken op het strafrecht, maar dit is op zich geen vereiste. Wel moeten de feiten een zekere ernst vertonen waarover minstens redelijke vermoedens bestaan. De melder moet zijn vermoeden dus op een redelijke grond kunnen steunen en zowel de melding zelf als de informatie die erbij wordt gegeven, moet voldoende precies zijn. Aangezien het meldpunt eigenlijk ‘het ultieme redmiddel’ moet vormen, kan de regeling best voorzien dat enkel die feiten kunnen worden gemeld waarvoor een oplossing via de normale hiërarchische weg niet mogelijk is of waarvoor er geen specifieke wettelijke procedures bestaan93. We denken dan respectievelijk aan situaties waarin de sportbond geen actie zou willen ondernemen of wanneer er bv. sprake zou zijn van pestgedrag onder de werknemers, in welk geval de Pestwet van toepassing zou kunnen zijn. Zoals gezegd is het mogelijk dat de gemelde feiten een strafrechtelijke inbreuk vormen. In dat geval moet het meldpunt, volgens de CBPL bijkomende waarborgen voorzien94: • • • •
men moet de categorieën van personen die de persoonsgegevens kunnen raadplegen aanduiden en hun hoedanigheid ten opzichte van de verwerking nauwkeurig omschrijven; de lijst van aangewezen categorieën van personen moet ter beschikking worden gehouden van de CBPL; men moet ervoor zorgen dat deze aangewezen personen door wet, statuut of contract verplicht zijn het vertrouwelijk karakter van de betrokken gegevens in acht te nemen; in de kennisgeving aan de betrokkene of in de aangifte bij de CBPL moet melding worden gemaakt van de wet of verordening op grond waarvan de verwerking van de persoonsgegevens is toegestaan.
Hoewel er geen wettelijke (arbeidsrechtelijke) bezwaren bestaan tegen een meldingsplicht, is de CBPL hier een groot tegenstander van, aangezien zij meent dat het een klikcultuur in de hand zou
91
B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 25. B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 26. 93 B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 26. 94 B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 27. Art. 25 KB 13 februari 2001 tot uitvoering van de privacywet. 92
BLZ.
18
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
werken95. Nochtans kan men stellen dat de beperking inzake ‘meldbare feiten’ kan volstaan om dit te voorkomen96. Bij de keuze voor een intern meldpunt moet er dus binnen de vereniging een ‘klachtenbehandelaar’ worden aangesteld97. Hij moet gehouden zijn tot strikte confidentialiteit, in voldoende onafhankelijkheid kunnen opereren ten overstaan van de vereniging en aansprakelijkheid dragen voor zijn daden in uitoefening van zijn functie. Hiertoe is het dan ook belangrijk dat de klachtenbehandelaar beschermd wordt tegen druk – in het bijzonder vanwege leidinggevenden of vakbonden. Een duidelijk voordeel van een extern meldpunt is dan dat het de gebruiker onmiddellijk verzekert van een systeem dat voldoet aan de wettelijke vereisten op het vlak van privacybescherming98. Bovendien kunnen we aannemen dat een extern meldpunt minder op belangenconflicten zal stuiten, waardoor de onafhankelijkheid en dus ook de betrouwbaarheid groter is. Inzake rechtsbescherming moet worden opgemerkt dat de betrokkenen recht hebben op een snelle en efficiënte behandeling van de klacht99. De melding moet zo snel mogelijk ter kennis worden gebracht van de beschuldigde, tenzij bijzondere omstandigheden (zoals het risico op wegmaken van bewijs) vertragingen verantwoorden. In dit kader rijst ook de vraag naar de mogelijkheid van anonieme meldingen. De CBPL is hier principieel tegenstander van, aangezien het moeilijk te rijmen valt met de vereisten uit de Privacywet. Het is daarom belangrijk een onderscheid te maken tussen anonimiteit en confidentialiteit: de CBPL benadrukt het belang van maatregelen ter waarborging van de vertrouwelijkheid van de informatie en de afscherming van de identiteit van de melder100. De ratio voor de wens om anonimiteit van de melding is de angst voor represailles. Om hieraan tegemoet te komen moet er bij gebrek aan wettelijke, dan ook een conventionele bescherming worden uitgewerkt. Deze kan een bijzondere motiveringsplicht omvatten, die bij schending een recht op bijzondere beschermingsvergoeding creëert in hoofde van de (mogelijks onterecht) ontslagen of uit de vereniging gezette melder101.
95
B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 27. B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 28. 97 B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 28. 98 B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 29. 99 B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 31. 100 B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 32. 101 B. DE BIE en J. HOFKENS, Doeltreffende klokkenluidersregelingen, vide supra voetnoot 85, 32. 96
BLZ.
19
AAN
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
VAN
7. Voornaamste aandachtspunten Op het einde van deze bijdrage willen we graag op schematische wijze de aandacht vestigen op enkele belangrijke vereisten waaraan de systemen – zoals blijkt uit dit document – moeten voldoen. Voor dit onderdeel verwijzen we overigens naar ons allereerste punt, ‘Vereisten voor een klachtensysteem’. • •
•
•
•
• •
Laagdrempeligheid: via creatie van verschillende niveaus102 en vooral de installatie van een vertrouwenspersoon binnen de vereniging zelf. Vertrouwelijkheid: garanties voor complete anonimiteit blijken onmogelijk. De vertrouwenspersoon moet de klager kunnen spreken en zien maar hij moet de vertrouwelijkheid zoveel mogelijk garanderen: hij kan deze echter wel doorbreken wanneer dit nodig is voor de veiligheid van anderen103. Opvolging en bijstand ‘klager’: de vertrouwenspersoon volgt de klager op en staat hem bij, maar verwijst hem ook door naar de instanties die optimaal kunnen beantwoorden aan zijn noden (vb. Child Focus of evt. Dienst Slachtofferhulp). Opvolging en bijstand vermeende dader: met betrekking tot de vermeende dader is de geheimhouding tijdens de onderzoeksprocedure van cruciaal belang. Alle instanties moeten deze plicht naleven, doch zodra er gevaar blijkt te (kunnen) zijn voor de veiligheid van anderen kunnen er maatregelen worden genomen (bijv. tijdelijke schorsing). Blijkt de klacht ongegrond, dan moet de vereniging maatregelen treffen om de naam van de vermeende dader te zuiveren en moet hij opnieuw worden geïntegreerd (hij krijgt zijn positie terug). Indien dit nodig blijkt, kunnen de vertrouwenspersoon e.a. tussenkomende organisaties de vermeende dader doorverwijzen naar de instanties die optimaal kunnen beantwoorden aan zijn noden (vb. Dienst Slachtofferhulp of psychiater). Garanties om misbruik van het klachtenrecht te voorkomen: vooraf gecommuniceerd sanctiesysteem voor manifest onterecht ingediende klachten (vb. schorsing van de sporter voor enkele wedstrijden). Differentiatie in niveaus: Binnen de vereniging: vertrouwenspersoon met meldingsplicht aan het bestuur; binnen de sportbond (rol tuchtrecht); bredere organisaties, zoals Child Focus. Beschermde registratie op meldingsniveau: register van klachten + aanbevelingen Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer104
*
102
Vide supra onderdeel 4. We denken dan vooral aan die situaties waarbij er sprake zou kunnen zijn van misdrijven. 104 Vide supra onderdeel 6.
103
Appendix 9 Overkoepelend tuchtrecht en registratiesysteem
AN DE KOCK TERVUURSEVEST 101 3000 LEUVEN
AAN VAN DATUM C.C. AANTAL BLZ.
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media An De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer 2013-04-12 Prof. Em. Yves Vanden Auweele, Prof. Dr. Andreas De Block, Prof. Dr. Frank Hendrickx, Jochem Martens 8
NOTA
Overkoepelend tuchtrecht en registratiesysteem in Vlaanderen Inleiding In deze nota zal op basis van een vergelijkend onderzoek met de UK en Nederland verkend worden welke interessante initiatieven in verband met tuchtrecht eventueel nuttig kunnen zijn voor Vlaanderen. Daarnaast zal er ook aandacht besteed worden aan hoe men recidieven kan voorkomen. Recent werd er immers een registratiesysteem voor plegers van seksuele intimidatie in de sport ingevoerd in Nederland. Dit systeem zal uitgebreid besproken worden in deze nota. Verenigd Koninkrijk In het Verenigd Koninkrijk moeten sportorganisaties klachtenprocedures en disciplinaire procedures ontwikkelen als deel van hun beleid ter bescherming van kinderen en jongeren tegen integriteitschendingen (Tiivas, 2013). Wanneer er bepaalde ernstige disputen zijn in de sport waarbij de integriteit van die sport of de betrokken personen op het spel staat, kan men eveneens bij de organisatie Sport Resolutions terecht. Deze organisatie wil een betaalbaar en toegankelijk expertgestuurd alternatief aanbieden voor interne beroepsprocessen en een procesvoering die gebaseerd is op hoe het er in de rechtbank aan toe gaat. Zij bieden zowel bemiddeling, arbitrage, de inrichting van een panel, onderzoeken, trainingen, informatie en advies aan en dit voor alle sporten in het Verenigd Koninkrijk. Er bestaan panels voor verschillende integriteitsdisputen (Sport Resolutions, 2013): • • • • • •
Atletenselectie en verkiesbaarheidspanel Een commercieel panel Een voetbalpanel Integriteits- en disciplinepanel Nationaal anti-doping panel Nationaal kinderbeschermingspanel
Deze organisatie werkt samen met belangrijke actoren in de sportsector die zowel atleten, overheid als sponsors vertegenwoordigen. Daarnaast werkt Sport Resolutions ook nauw samen met de sportraden om zo een effectief kader te creëren om disputen op te lossen, dit echter zonder hun onafhankelijke karakter te verliezen. Er worden tevens nauwe banden onderhouden met andere organisaties die instaan voor het oplossen van disputen zoals het Hof voor Arbitrage in sport in Lausanne dat op internationaal niveau disputen tracht uit te klaren en nationale
BLZ.
2
AAN
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan TolleneerAn De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
sportdispuutorganisaties uit Canada, Nieuw-Zeeland en Ierland. Sport Resolutions wordt gesubsidieerd door Sport UK om de voornaamste operationele kosten van het secretariaat te kunnen dekken. Recent heeft de organisatie Sport Resolutions een nieuw initiatief op poten gezet waarbij de focus ligt op het managen van ‘high risk safeguarding cases’, namelijk de vorming van een nationaal Child Safeguarding Sport Panel. Managen van bepaalde cases is een belangrijk deel van elk systeem dat ontwikkeld wordt voor het voorkomen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en (seksueel) misbruik. Dergelijk casemanagement kan zowel reactief als proactief functioneren. Op reactief niveau betekent dit dat daders worden geïdentificeerd en bestraft terwijl er steun wordt geboden aan het slachtoffer. Het proactieve niveau houdt in dat men blijft communiceren over de belangrijkheid van het beschermen van de veiligheid binnen en buiten de organisatie. Dit kan mogelijke daders afschrikken en slachtoffers motiveren om hun ervaringen naar buiten te brengen. Het nationaal safeguarding sport panel is een voorbeeld van hoe beide niveaus ook effectief worden geïmplementeerd (Rhind, 2012). Dit Nationaal safeguarding sport panel bestaat uit enerzijds tien advocaten die reeds ervaring hebben in tribunalen en die moeten beoordelen of een individu al dan niet geschikt is om te werken met kinderen. Anderzijds zijn er nog twaalf leden met een verschillende achtergrond zoals beleid, welzijnsdiensten, management van overtreders, familierecht, … Nationale sportfederaties kunnen bij dit panel terecht voor twee diensten (Rhind, 2012): 1) Zaken waarbij er een groot risico bestaat op beschadiging van de integriteit van kinderen en waarbij de reputatie van de sport op het spel staat. 2) Organisaties hebben toegang tot een kwaliteitsvolle lijst van onderzoekers en mensen die risico’s kunnen beoordelen. Deze kunnen de organisaties bijstaan tijdens een onderzoek. De creatie van een dergelijk panel kan een aantal voordelen bieden voor de nationale sportorganisaties. Deze voordelen die door Rhind (2012) werden onderzocht, worden hieronder kort samengevat. 1) In sport krijgt men vaak te maken met gevallen die binnen de grijze zone vallen. Bij dergelijke zaken is er vaak onvoldoende bewijs of een lage kans dat het ook werkelijk tot een veroordeling uitdraait. Vaak gaat het om beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag of misbruik. Het is voor zowel sportorganisaties als de politie of sociale diensten moeilijk om hier een oordeel over te vellen. Een panel dat zich specifiek met zaken in de grijze zone bezighoudt, kan hier soelaas bieden. 2) Vaak beschikken sportorganisaties over onvoldoende expertise om bepaalde moeilijke zaken op te lossen. Een aanspreekpunt integriteit (API, zie raamwerk) zal veelal een vrijwilliger zijn en krijgt slechts een beperkte opleiding. Ook hier weer kan een expertenpanel een oplossing bieden.
BLZ.
3
AAN
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan TolleneerAn De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
3) Wanneer men als sportorganisatie met een moeilijke zaak naar de rechtbank trekt, kunnen de kosten snel oplopen. Het panel biedt hier een oplossing omdat men op zoek gaat naar experten die voor een lagere vergoeding willen werken of door een schaalvergroting die het resultaat is van het delen van middelen. 4) Binnen sportorganisaties kan het moeilijk zijn om onafhankelijke beslissingen te nemen. Het panel zorgt ervoor dat de zaak door een onafhankelijke expert behandeld wordt. 5) Wanneer men als sportorganisatie een bepaalde zaak wil laten onderzoeken, is het vaak moeilijk om hiervoor een expert te selecteren (aan welke criteria moet hij voldoen, etc.). Doordat het panel een lijst voorziet met experts is het al wat makkelijker om de juiste persoon aan te stellen. 6) Het panel zal de geanonimiseerde rapporten van behandelde zaken ter beschikking stellen van het brede publiek zodat men hieruit kan leren. Nederland 1. Instituut voor Sportrechtspraak In Nederland hebben sportbonden de mogelijkheid om zelf een tuchtrecht voor seksuele intimidatie te organiseren. Hiervoor heeft NOC*NSF een blauwdruk tuchtrecht seksuele intimidatie ontwikkeld zodat sportbonden over de nodige kennis beschikken om een degelijk tuchtrecht te ontwikkelen (NOC*NSF, 2013). Daarnaast kan men een tuchtzaak ook laten behandelen door het Instituut voor Sportrechtspraak. Deze organisatie wordt door de Stichting Instituut Sportrechtspraak georganiseerd en in stand gehouden. Nederlandse sportbonden kunnen hun tuchtrechtspraak overdragen aan dit instituut zodat de tuchtzaken door een onafhankelijk orgaan behandeld worden. Rechtspreken in tucht- en dopingzaken en beslechten van civielrechtelijke geschillen via arbitrage, bindend advies en/of bemiddeling behoren tot het takenpakket van dit instituut. De Stichting Instituut Sportrechtspraak heeft zowel een algemeen tuchtreglement, een tuchtreglement dopingzaken en een tuchtreglement seksuele intimidatie. Elke tuchtzaak wordt bekeken door een tuchtcommissie en indien de betrokkenen niet akkoord zijn met de uitspraak kan men bij de commissie van beroep in beroep gaan (Instituut Sportrechtspraak, 2011, 2013). 1.1. Tuchtreglement seksuele intimidatie De Stichting Instituut Sportrechtspraak voorziet o.a. een tuchtrecht voor zaken waarbij het gaat om seksuele intimidatie. Seksuele intimidatie wordt in het tuchtreglement als volgt gedefinieerd: “seksuele intimidatie is elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige of beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd.” De bepalingen in het strafwetboek over strafbaar gestelde seksuele feiten vallen eveneens onder de definitie van seksuele intimidatie. In het tuchtreglement seksuele intimidatie worden er in artikel 3 ook gedetailleerde gedragsregels opgesomd waaraan men zich
BLZ.
4
AAN
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan TolleneerAn De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
moet houden als lid van een sportbond (voor meer info zie tuchtreglement seksuele intimidatie Instituut sportrechtspraak). Indien men zich niet aan deze gedragsregels houdt, begaat men een overtreding van het tuchtreglement seksuele intimidatie. Vooraleer een sportbond met de klacht naar het instituut sportrechtspraak stapt, kan ze een triagecommissie instellen die de klacht onderzoekt. Deze commissie zal op voorhand de klacht bekijken en oordelen over de mate van ernst. Sommige zaken van seksuele intimidatie zijn immers meer geschikt om via bemiddeling of afstemmingsgesprekken tussen beide partijen op te lossen. Andere klachten worden dan weer beter doorverwezen. De sportbonden kunnen zelf een invulling geven aan een dergelijke commissie. Deze triagecommissie kan vervolgens de klacht doorgeven aan het instituut sportrechtspraak wanneer zij hiervoor schriftelijke toestemming heeft gekregen van diegene die de klacht heeft neergelegd (NOC*NSF, 2011). De sportbond heeft ook de mogelijkheid om voorafgaand aan de aangifte van een klacht of vooraleer de tuchtcommissie een uitspraak heeft gedaan een ordemaatregel in te voeren om te voorkomen dat de seksuele intimidatiefeiten zich zouden kunnen herhalen. Dergelijke ordemaatregel wordt niet beschouwd als een tuchtrechtelijke straf, maar wel als een bestuurlijke maatregel om de orde en de veiligheid van de sportbeoefenaars te waarborgen. De betrokkene kan hiertegen in beroep gaan bij de algemene voorzitter van de tuchtcommissie. Deze ordemaatregel blijft van kracht tot de tuchtcommissie een uitspraak heeft gedaan over de klacht of tot de algemene voorzitter een beslissing heeft genomen wanneer er hiertegen een beroep werd ingesteld. In tegenstelling tot het tuchtrecht van de Stichting Tuchtrecht Vrijwilligerswerk (zie onder) is er hier wel sprake van een verjaringstermijn. Wanneer de klacht feiten betreft die meer dan 12 jaar geleden gebeurd zijn, kan hierover geen uitspraak meer gedaan worden door de tuchtcommissie. Daarnaast kan men geen klacht meer indienen wanneer er bemiddeling heeft plaatsgevonden of plaatsvindt die geleid heeft tot de ondertekening van een vaststellingsovereenkomst. Een uitspraak van de tuchtcommissie komt tot stand via een meerderheidsbesluit. Het bondbestuur heeft de bevoegdheid om toe te kijken of de straf ook in de praktijk wordt omgezet. Verder wordt men bij een tuchtrechtelijke veroordeling (uitgezonderd een berisping) geregistreerd in het Registratiesysteem Seksuele Intimidatie van NOC*NSF indien de dader ouder is dan zestien jaar. Tegen deze registratie kan geen beroep worden ingesteld bij het Instituut Sportrechtspraak (Instituut Sportrechtspraak, 2013). 2. Registratiesysteem in de sport (‘zwarte lijst’) Om recidieven te voorkomen werd er in 2008 een aanvraag ingediend door NOC*NSF om een registratiesysteem voor veroordeelde plegers van seksuele intimidatie in de sport op poten te zetten. Het doel van dit systeem is er voor zorgen dat deze plegers niet in andere verenigingen en sportbonden of andere sporttakken terug aan de slag kunnen gaan gedurende de straftermijn van de uitgesproken sanctie. Een registratiesysteem is een sterk repressieve maatregel, maar volgens
BLZ.
5
AAN
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan TolleneerAn De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
NOC*NSF noodzakelijk omdat het momenteel zeer moeilijk is om te voorkomen dat plegers in een andere sportorganisatie aan de slag kunnen gaan en hervallen in het ongewenste gedrag. Vooraleer men dergelijke maatregel neemt, moet men goed de verschillende belangen met elkaar afwegen. Enerzijds wil men een sociaal-emotioneel veilige sportomgeving creëren, maar anderzijds moet men ook rekening houden met de fundamentele rechten van het individu inzake privacy (NOC*NSF, 2013; Weber & Moget, 2008). NOC*NSF heeft samen met een werkgroep van sportbonden een registratiesysteem ontwikkeld waarbij veroordeelde plegers van seksuele intimidatie ouder dan zestien jaar geregistreerd kunnen worden. Aangezien men hierbij rekening moest houden met de privacywetgeving heeft men eerst de goedkeuring moeten vragen van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Dit CBP heeft hiervoor op 3 juli 2008 een rechtmatigheidsverklaring afgeleverd omdat het de verwerking van de persoonsgegevens in het registratiesysteem in de sport rechtmatig acht als de verwerking behoorlijk en zorgvuldig is. Een voorwaarde hiervoor is dat het sanctie- en tuchtrechtsysteem helder en eenduidig wordt toegepast. Daarom heeft het NOC*NSF een blauwdruk tuchtrecht seksuele intimidatie in de sport ontwikkeld. Hierin staan de vereisten en richtlijnen waarmee sportbonden rekening moeten houden bij het ontwikkelen van een tuchtreglement (NOC*NSF, 2013; Weber & Moget, 2008). Als sportbond heeft men drie mogelijkheden op vlak van de organisatie van een tuchtrechtsysteem voor seksuele intimidatie. Ten eerste kan men aan de hand van de blauwdruk van NOC*NSF zelf een eigen tuchtrecht ontwikkelen. Ten tweede kan men zich aansluiten bij het Instituut voor Sportrechtspraak wat door het NOC*NSF sterk aanbevolen wordt. Ten derde is er de mogelijkheid om het tuchtreglement seksuele intimidatie van het Instituut Sportrechtspraak integraal over te nemen zonder zich aan te sluiten bij deze stichting. Indien men kiest voor de eerste optie zal een auditcommissie Seksuele Intimidatie nagaan of de sportbond voldoet aan de voorwaarden voor een eenduidige tuchtprocedure en sanctiesysteem en dus voldoet aan de voorwaarden om gebruik te mogen maken van het registratiesysteem voor plegers van seksuele intimidatie in de sport (NOC*NSF, 2013). Wanneer iemand veroordeeld wordt via het tuchtrecht voor het plegen van seksuele intimidatie zijn de sportbonden verplicht dit te melden aan de beheerder van het registratiesysteem die aangesteld wordt door het NOC*NSF. Sportbonden zullen de persoonsgegevens van de dader, een nauwkeurige beschrijving van de veroordeelde en gesanctioneerde feiten en de gegeven sanctie en sanctietermijn doorgeven aan de beheerder van het registratiesysteem. Vervolgens zal het NOC*NSF nagaan of de gevolgde klachtenprocedure voldoet aan de eisen die in de blauwdruk tuchtrecht seksuele intimidatie worden weergegeven. Pas wanneer er zekerheid is over de juistheid van de gegevens en de gevolgde procedure zal de persoon geregistreerd worden (Moget & Weber, 2008). Als sportorganisaties dit systeem willen raadplegen om te kijken of vrijwilligers, trainers of begeleiders met een sanctie op de lijst staan, moet men de beheerder van het systeem schriftelijk aanschrijven en vermelden waarom men het systeem wil raadplegen. Dit schriftelijk aanschrijven kan
BLZ.
6
AAN
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan TolleneerAn De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
gebeuren door het bond- of verenigingsbestuur of door een functionaris die hiervoor is aangesteld en van wie de functie en naam geregistreerd is bij de beheerder. Een vraag is pas gerechtigd in volgende gevallen (Weber & Moget, 2008, p.6): 1) In geval van een (interne) sollicitatie waarvan de bond of vereniging het gegeven de aard van die functie (betaald of als vrijwilliger) ontoelaatbaar acht dat daarop iemand benoemd wordt met een seksuele intimidatie verleden. 2) In geval dat een medewerker van een bond of vereniging dusdanig grensoverschrijdend gedrag vertoont m.b.t. seksuele intimidatie dat daardoor gerede twijfels ontstaan of de persoon geschikt is voor de functie die hij uitoefent en of dit gedrag al dan niet elders eerder heeft plaatsgevonden. 3) In het geval van de start of afronding van een kadertraining/-opleiding. 4) In het geval dat iemand ten onrechte wordt verdacht in het registratiesysteem te zijn opgenomen en zich genoodzaakt acht zelf deze misvatting te bewijzen. De beheerder van het registratiesysteem zal in deze gevallen schriftelijk antwoorden aan het bond- of verenigingsbestuur of de hiervoor aangestelde functionaris en dit antwoord bevat enkel een bevestiging of ontkenning of de betreffende persoon al dan niet in het systeem geregistreerd staat. Bij een bevestiging zal ook de periode van plaatsing en de tijd die nog rest vooraleer die persoon verwijderd wordt van de lijst vermeld worden. De specifieke reden waarom men in dit systeem geregistreerd staat, zal niet meegedeeld worden. De beheerder van het registratiesysteem zal ook steeds eisen dat er op een vertrouwelijke manier wordt omgesprongen met de gegevens die aan de sportbonden en verenigingen worden toevertrouwd. Deze gegevens mogen enkel gebruikt worden voor het aangegeven doel en de beheerder zal jaarlijks controleren of het handelingsprotocol zorgvuldig wordt nageleefd (NOC*NSF, 2013; Weber & Moget, 2008). Dit registratiesysteem mag niet beschouwd worden als een extra straf bovenop de tuchtrechtelijke en/of strafrechtelijke straf. Daarom mag de duur van het bewaren van de persoonsgegevens niet langer zijn dan nodig voor het bereiken van het doel, namelijk een sociaal-emotioneel veilige sportomgeving creëren. Persoonsgegevens zullen dan ook nadat de straf voorbij is, verwijderd worden uit het systeem (Weber & Moget, 2008). 3. Stichting Tuchtwerk Vrijwilligerswerk Recent richtte men in Nederland de Stichting Tuchtwerk Vrijwilligerswerk op in het kader van het project ‘In veilige handen’. Deze stichting organiseert een landelijk tuchtrechtsysteem zodat vrijwilligersorganisaties die dit moeilijk zelf kunnen organiseren bij hen terechtkunnen. Dit initiatief wil bijdragen aan het voorkomen van seksueel misbruik en grensoverschrijdend gedrag bij minderjarigen in een vrijwilligersorganisatie. Om te beletten dat een persoon die door het tuchtrecht veroordeeld wordt in een andere organisatie aan de slag kan, heeft men eveneens een registratiesysteem ingevoerd (Stichting tuchtrecht vrijwilligerswerk, 2013). NOC*NSF werkt hier
BLZ.
7
AAN
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan TolleneerAn De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
eveneens aan mee en het doel is om ervoor te zorgen dat een pleger van seksuele intimidatie niet kan recidiveren in een andere vrijwilligersorganisatie. Uit onderzoek blijkt immers dat zedendelinquenten regelmatig van omgeving veranderen wanneer zij bekend worden. Door een samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties uit verschillende sectoren te bewerkstelligen, hoopt men de veiligheid van deze organisaties te verhogen (NOC*NSF, 2013). Besluit Het ontwikkelen van een nationaal overkoepelend tuchtrecht voor grensoverschrijdend gedrag in de sport kan nuttig zijn voor Vlaanderen. Dit omdat sportfederaties niet altijd over de nodige expertise bezitten om ernstige tuchtzaken (vb. seksueel misbruik) te behandelen. In zowel het Verenigd Koninkrijk als Nederland ontwikkelde men reeds een nationaal tuchtrecht voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Men moet zich echter de vraag stellen of men zich moet beperken tot seksueel grensoverschrijdend gedrag, aangezien er nog heel wat andere integriteitschendingen gebeuren op en naast het sportveld zoals het verbaal en fysiek vernederen van atleten, geweld op scheidsrechters door supporters, dwingen van atleten om op onorthodoxe wijze gewicht te verliezen, etc. Naast de organisatie van een nationaal overkoepelend tuchtrecht kan men eveneens naar het voorbeeld in Nederland een blauwdruk tuchtrecht voor integriteitschendingen ontwikkelen. Op die manier voorziet men voor sportorganisaties een leidraad om hun tuchtrecht te organiseren. Een belangrijk gegeven bij de organisatie van een overkoepelend tuchtrecht is dat men voor de potentiële dader voldoende waarborgen moet voorzien om gehoord te worden en zich te verdedigen. Een ander interessant gegeven is het recent ingevoerde registratiesysteem in Nederland. Dit laat toe om plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag die veroordeeld werden via het strafrecht en/of tuchtrecht voor een bepaalde tijd te registreren op een lijst. Sportbonden kunnen deze lijst raadplegen vooraleer ze een vrijwilliger of werknemer aanwerven zodat vermeden wordt dat plegers in een andere sportorganisatie terug aan de slag kunnen. Dit is een zware maatregel en in Nederland zijn er een aantal jaren aan vooraf gegaan vooraleer dit systeem in werking kon treden. Echter om recidieven van zware integriteitschendingen te voorkomen, lijkt dit systeem zeker nuttig. Indien men dit systeem wil invoeren in Vlaanderen zal er allereerst een gunstig advies nodig zijn van de Belgische Privacycommissie. Vermoedelijk zal er enkel een gunstig advies gegeven worden wanneer er soortgelijke waarborgen als in Nederland worden gegarandeerd. Momenteel zijn er in België nog onvoldoende structuren voor deze garanties. We bevelen dan ook aan om meer onderzoek te verrichten naar in welke mate een registratiesysteem toepasbaar kan zijn in Vlaanderen. Bronnen Instituut Sportrechtspraak, 2011, Statutenwijziging. Instituut Sportrechtspraak, 2013, Algemeen tuchtreglement instituut sportrechtspraak. Instituut Sportrechtspraak, 2013, Tuchtreglement seksuele intimidatie Instituut sportrechtspraak.
BLZ.
8
AAN
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
VAN
An De Kock & Prof. Dr. Jan TolleneerAn De Kock & Prof. Dr. Jan Tolleneer
NOC*NSF, 2011, Blauwdruk tuchtrecht seksuele intimidatie in de sport. NOC*NSF, 2013, Sociaal veilige sportomgeving. Beleid ter preventie en repressie van seksuele intimidatie in de sport. Rhind D, 2012, Establishing the National Child Safeguarding in Sport Panel, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 54-56. Sport resolutions, 2013, www.sportresolutions.co.uk (laatst bezocht op 3/03/2013) Stichting Tuchtrecht vrijwilligerswerk, 2013, http://www.tuchtrechtvrijwilligerswerk.nl/ (laatst bezocht op 19/03/2013) Vereniging NOV, 2013, Model tuchtreglement Weber M; Moget P, 2008, Protocol registratiesysteem in de sport.
Appendix 10 Nota rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers
Nota rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen Jochem Martens, Praktijkassistent, Rechtsgeleerdheid KU Leuven (o.l.v. Prof. Dr. Frank Hendrickx) 1 INLEIDING
3
2 PRIVACYBESCHERMING
3
2.1 RECHT OP PRIVACY 2.2 WET VERWERKING PERSOONSGEGEVENS 2.2.1 ALGEMEEN 2.2.2 VERWERKING GERECHTELIJKE GEGEVENS
3 4 4 5
3 UITTREKSELS UIT HET STRAFREGISTER
6
3.1 PRINCIPE EN DOELSTELLINGEN UITTREKSEL MODEL 2 3.2 ARREST GRONDWETTELIJK HOF 13 JANUARI 2011
6 8
4 TOEPASSING: VERPLICHT OVERLEGGEN UITTREKSEL UIT HET STRAFREGISTER MODEL 2 VOOR TRAINERS EN BEGELEIDERS VAN SPORTVERENIGINGEN?
11
5 NEDERLANDS VOORBEELD?
13
Samenvatting De bescherming van kinderen tegen seksuele delinquentie en kindermisbruik vormt in beginsel een gerechtvaardigd doel om een inperking op de privacy te realiseren door onder meer informatie te bekomen over het relevant strafrechtelijk verleden. Om informatie te verkrijgen over het strafrechtelijk verleden van een kandidaat-begeleider of -trainer, wordt men beperkt tot vigerende Belgische wetgeving die voorziet in de uittreksels strafregister model 2. Om sportclubs de iure te verplichten om een model 2 op te vragen van de kandidaat-begeleider of – trainer, zou men kunnen overwegen om dit vereiste in het aangepast decreet op te nemen. Evenwel moet daarbij eveneens rekening worden gehouden met het proportionaliteitsbeginsel, waarbij het maar de vraag is of de overlegging van een algemeen uittreksel model 2 waarop eveneens politiestraffen worden vermeld bijvoorbeeld, proportioneel is ten aanzien van het doel kinderbescherming. Alleszins ontwaart men in de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en in de adviezen van de Privacycommissie niet al te veel tegenstand tegen (een verplichte oplegging van) het model 2 uittreksel strafregister, al moet genuanceerd worden dat het veelal een context betreft waarbij er sprake is van loondienst (of toch overwegend).
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
2
1
Inleiding
1. Bij rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen waarbij minderjarigen deelnemen aan de activiteiten, wordt veelal de vraag gesteld in welke mate en op welke manier men de minderjarigen zou kunnen beschermen tegen trainers en begeleiders met eventuele gerechtelijke antecedenten ten opzichte van minderjarigen. Zo wordt vaak geopperd om te vereisen dat de kandidaat-trainer of –begeleider een zogenaamd “blanco strafblad” zou kunnen voorleggen. Daarbij rijst de vraag echter of het vereisen van het voorleggen van een “blanco strafblad” niet zou indruisen tegen de privacyrechten van de kandidaat-trainer of –begeleider. In deze nota worden de principes onderzocht en uiteengezet op basis van welke men dergelijk vereiste zou kunnen invoeren. In een eerste deel behandelen we in het algemeen het recht op privacy en de verwerking van persoonsgegevens waarna we dieper ingaan op het vereisen van uittreksels uit het strafregister. Vervolgens formuleren we enkele conclusies en aanbevelingen voor de Belgische praktijk waarna er een korte vergelijking met het Nederlandse systeem wordt uiteengezet. 2
Privacybescherming
2.1
Recht op privacy
2. Artikel 8 EVRM kan als de Europese grondnorm ter bescherming van de privacy worden beschouwd1. Artikel 8 EVRM bepaalt het volgende: "1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen" De interpretatie van de privacyrechten die daar gewaarborgd worden kan als leidraad fungeren bij de interpretatie van nationale bepalingen die eenzelfde voorwerp of doel hebben inzake privacybescherming2. Er wordt daarbij in het algemeen aanvaard – zij het vaak impliciet – dat artikel 8 EVRM horizontale werking ressorteert3. Dit houdt in dat private actoren, zoals bijvoorbeeld sportverenigingen, die de fundamentele rechten schenden vervat in artikel 8 EVRM, in rechte zouden kunnen worden aangesproken door de benadeelde.
1 We gaan hier voorbij aan andere internationale normen, die inhoudelijk (maar daarom niet qua rechtsbescherming of toepassingsgebied) een gelijkaardige bescherming bieden, zoals art. 17 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (New York, 16 december 1966), ondertekend door België op 10 december 1968, geratificeerd op 21 april 1983 of art. 7 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, Pb. 30.3.2010, C83/393, geldend als primair Unierecht (met beperkt toepassingsgebied: zie art. 51) krachtens art. 6 (1) VEU (zie ook (kort) T. VAN PEIJPE, ‘Toepassing van EU-Grondrechten in nationaal arbeidsrecht’, TRA 2012/76). 2 Een voorbeeld hiervan is HvJ, gevoegde zaken C-465/00, C-138/01 en C-139/01, 20 mei 2003, Österreichischer Rundfunk, ro. 74 (toepasselijkheid van WVP, zonder toepasselijkheid van art. 8 EVRM). 3 Dikwijls wordt hiervoor door de rechtsleer teruggegrepen naar Cass. 10 mei 1985, Pas. 1985, I, 1122-124; Arr. Cass. 1984-85, 12301237; RW 1985-86, 1848-1850, noot; RLMB 1986, 75 (zie bv. DEMUYNCK, l.c., 131; zie ook Arbh. Brussel 3 mei 2006, Kuhnpartners, www.cass.be; JTT 2006, 262-264.
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
3
Een inbreuk op het recht op privacy is conform artikel 8 EVRM immers slechts toegelaten voor zover de volgende voorwaarden zijn vervuld:
de inbreuk is in overeenstemming met een bestaande, duidelijke en toegankelijke norm (legaliteitsbeginsel); de werkgever moet een legitieme doelstelling hebben, met name de noodzaak om een fundamenteel recht te beschermen (finaliteitsbeginsel); de inbreuk moet proportioneel zijn (proportionaliteitsbeginsel): een inbreuk op het recht op privacy is enkel toegelaten indien deze in verhouding is tot de doelstellingen waarvoor zij wordt gesteld.
Een beperking van de privacy die deze beginselen niet respecteert, wordt beschouwd als een onrechtmatige inbreuk. Nochtans zal (de rechtspraak over) dit artikel veelal moeten beschouwd worden als een interpretatiehulp bij de concretisering van de beginselen die ten grondslag liggen aan de nationale wetgeving, tenminste in zoverre deze nationale wetgeving in overeenstemming te brengen is met de principes die het EHRM expliciteert in zijn rechtspraak4. Een gelijkaardige redenering kan gelden met betrekking tot artikel 22 van de Grondwet, dat doorgaans geïnterpreteerd wordt conform artikel 8 EVRM5 en ook zelf de interpretatie aanstuurt van6 de nationale wetgeving die in de verhouding tussen werkgever en werknemer de privacybescherming vormgeeft. 3. Hoewel verschillende voorwaarden moeten worden vervuld om een beperking te kunnen rechtvaardigen van het recht op (bescherming van de) privacy, is dit recht niet absoluut. Hendrickx vermeldde reeds in dit verband “het beginsel dat men geen misbruik kan maken van zijn recht op privacy om een andere burger schade te berokkenen, zodat men zijn rechtmatige aanspraak op bescherming verliest”7. Het recht op privacy moet bijgevolg als functioneel recht worden verzoend met andere grondrechten, waarbij de ‘redelijke privacyverwachtingen’ kunnen verschillen per geval8. Bovenvermelde principes worden bijgevolg gehanteerd om maatregelen te toetsen die in het kader van rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen zouden worden ingevoerd. 2.2
Wet verwerking persoonsgegevens
2.2.1
Algemeen
4. De Wet Verwerking Persoonsgegevens (WVP) 9 beoogt de bescherming van alle persoonsgegevens, ongeacht hun gevoeligheidsgraad en ongeacht of zij al dan niet verband houden met het privéleven van de betrokkene. De WVP kan onafhankelijk van het antwoord op de vraag of voornoemde (wettelijke) bepalingen toepasselijk zijn. We zullen hier echter niet omstandig de principes van de WVP of wat de draagwijdte is van de drie beginselen waaraan de WVP vormgeeft uiteenzetten, met name het finaliteits-, proportionaliteits- en transparantiebeginsel 10 , doch zullen verder ingaan op de specifieke verwerking van gerechtelijke gegevens. Cass. 27 mei 1971, Franco-Suisse Le Ski, Arr. Cass. 1971, 959; Pas. 1971, I, 886; CDE 1971, 561, noot P. PESCATORE (Smeerkaasarrest). Zie bv. de leer van de analoge lezing (AH nr. 136/2004, 22 juli 2004, B.5.3); zie ook Parl. St. Kamer 1993-94, nr. 997/5, 2. Dat staat anderszins niet in de weg aan een ruimere rechtsbescherming (cf. art. 53 EVRM; zie bv. AH nr. 131/2005, 19 juli 2005, B.5.1-B.5.2; AH nr. 151/2006, 18 oktober 2006, B.5.6). 6 Cass. 20 april 1950, Waleffe, Arr. Verbr. 1950, 517. 7 F. Hendrickx, Privacy en arbeidsrecht, nr. 1 van de Bijzondere reeks ICA, Brugge, die Keure, 1999, 200. 8 F. Hendrickx, Privacy en arbeidsrecht, Brugge, die Keure, 1999, 51. 9 Wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, BS 18 maart 1993. 10 Zie ook Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens, Pb. L 281, 23 november 1995, 31-50, geconsolideerd beschikbaar in Pb. L 046, 20 november 2003 [hierna: RL 95/46] (een verwerking is 4 5
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
4
2.2.2
Verwerking gerechtelijke gegevens
5. Artikel 8 van de WVP handelt over de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens inzake geschillen waarbij er sprake is van verdenkingen, vervolgingen of veroordelingen (eigen nadruk): “§ 1 De verwerking van persoonsgegevens inzake geschillen voorgelegd aan hoven en rechtbanken alsook aan administratieve gerechten, inzake verdenkingen, vervolgingen of veroordelingen met betrekking tot misdrijven, of inzake administratieve sancties of veiligheidsmaatregelen, is verboden. §2 Het verbod om de in § 1 bedoelde persoonsgegevens te verwerken, is niet van toepassing op verwerkingen: a) onder toezicht van een openbare overheid of van een ministeriële ambtenaar in de zin van het Gerechtelijk Wetboek, indien de verwerking noodzakelijk is voor de uitoefening van hun taken; b) door andere personen, indien de verwerking noodzakelijk is voor de verwezenlijking van doeleinden die door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie zijn vastgesteld; c) door natuurlijke personen of door privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersonen in zoverre dat noodzakelijk is voor het beheer van hun eigen geschillen; d) door advocaten of andere juridische raadgevers in zoverre de verwerking noodzakelijk is voor de verdediging van de belangen van de cliënten; e) die noodzakelijk zijn voor het wetenschappelijk onderzoek en verricht worden onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. §3 De personen die krachtens § 2 gemachtigd zijn om de in § 1 bedoelde persoonsgegevens te verwerken, zijn tot geheimhouding verplicht. §4 De Koning legt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bijzondere voorwaarden vast waaraan de verwerking van de in § 1 bedoelde persoonsgegevens moet voldoen.” Uittreksels uit het strafregister en de inhoud ervan betreffen gerechtelijke gegevens in de zin van artikel 8 WVP, zodat de verwerking ervan in principe verboden is11, tenzij de verwerking ressorteert onder een van de uitzonderingen opgenomen in dat artikel. De belangrijkste uitzondering voor onderhavige kwestie is de verwezenlijking van doeleinden die bij wet, decreet of ordonnantie (zouden) zijn vastgesteld. Hieronder wordt verder nagegaan of de wettelijke verankering van het uittreksel uit het strafregister model 2 op zich volstaat om trainers en begeleiders van sportverenigingen te verplichten een uittreksel uit het strafregister voor te leggen.
elke bewerking, al dan niet geautomatiseerd, zoals […] bewaren, opvragen, raadplegen, gebruiken […]). Zelfs een eenmalige bewerking valt onder het toepassingsgebied van de wet (Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1566/10, 9-10). 11 Cf. Privacycommissie advies 10/2011 van 25 mei 2011, nr. 21 en Advies 08 / 2007 van 8 maart 2007, nr. 10.
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
5
6. Artikel 25 van het uitvoeringsbesluit van 13 februari 2001 bepaalt voorts bijkomende voorwaarden voor de verwerking van gerechtelijke gegevens12: “Art. 25 Bij de verwerking van persoonsgegevens bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van de wet moet de verantwoordelijke voor de verwerking bovendien de volgende maatregelen nemen: 1° hij of, in voorkomend geval, de verwerker moet de categorieën van personen die de persoonsgegevens kunnen raadplegen, aanwijzen waarbij hun hoedanigheid ten opzichte van de verwerking van de betrokken gegevens nauwkeurig moet worden omschreven; 2° hij of, in voorkomend geval, de verwerker moet de lijst van de aldus aangewezen categorieën van personen ter beschikking houden van de Commissie; 3° hij moet ervoor zorgen dat de aangewezen personen door een wettelijke of statutaire verplichting, of door een evenwaardige contractuele bepaling ertoe gehouden zijn het vertrouwelijk karakter van de betrokken gegevens in acht te nemen; 4° hij moet in de kennisgeving die krachtens artikel 9 van de wet aan de betrokken persoon moet worden gedaan of in de aangifte bedoeld in artikel 17, § 1, van de wet melding maken van de wet of verordening op grond waarvan de verwerking van persoonsgegevens bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van de wet is toegestaan.” 3
Uittreksels uit het strafregister
3.1
Principe en doelstellingen uittreksel model 2
7. Het Wetboek van Strafvordering voorziet in artikel 596 de mogelijkheid om een zogenaamd “model 2” uittreksel uit het strafregister te bekomen om toegang te verkrijgen tot een activiteit met betrekking tot begeleiding van minderjarigen13 (eigen nadruk): “Wanneer het uittreksel evenwel wordt aangevraagd teneinde toegang te krijgen tot een activiteit waarvan de toegangs- of uitoefeningsvoorwaarden bij wets- of verordeningsbepalingen zijn vastgesteld, worden de veroordelingen bedoeld in artikel 595, tweede lid vermeld indien zij een ontzetting of een vervallenverklaring inhouden waarvan de gevolgen zich over meer dan drie jaar uitstrekken en die de betrokkene verbieden deze activiteit uit te oefenen. Wanneer het uittreksel wordt aangevraagd ten einde toegang te krijgen tot een activiteit die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt, vermeldt het uittreksel behalve de veroordelingen en de beslissingen bedoeld in het eerste lid, ook de veroordelingen bedoeld in artikel 590, eerste lid, 1° en 17°, en de beslissingen bedoeld in artikel 590, eerste lid, 2°, 4°, 5° en 16°, voor feiten gepleegd ten aanzien van een minderjarige en voor zover dit een constitutief element van de inbreuk is of de straf verzwaart. De gemeentelijke administratie vermeldt bovendien of de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een verbod om een activiteit uit te oefenen die hem in contact zou brengen met minderjarigen, uitgesproken door een rechter of een onderzoeksgerecht met toepassing van artikel 35, § 1, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. Het verbod dient op het uittreksel te worden vermeld 4[...]. Teneinde deze informatie te verkrijgen, wendt de gemeentelijke administratie zich tot de lokale politiedienst. 12 Koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, BS 13 maart 2001. 13 In de overgangsbepaling bepaalt de wet van 31 juli 2009 betreffende diverse bepalingen met betrekking tot het Centraal Strafregister BS 27 augustus 2009 (ed. 2) in artikel 10 dat uiterlijk tot 31 december 2014, de gemeentelijke administraties de uittreksels uit het strafregister afgeven op basis van de in de gemeentelijke strafregisters opgenomen gegevens.
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
6
Deze uittreksels worden uitgereikt door het gemeentebestuur van de woon- of verblijfplaats van de betrokkene onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning. Indien de betrokkene in België geen woon- of verblijfplaats heeft, worden deze uittreksels uitgereikt door de dienst van het Strafregister van het Ministerie van Justitie. Het in het tweede lid bedoelde uittreksel mag niet worden afgeleverd aan een persoon die zich in voorlopige hechtenis bevindt.” In het model 2 worden specifieke veroordelingen en beslissingen ten opzichte van de betrokken persoon opgenomen die betrekking hebben op feiten gepleegd ten aanzien van minderjarigen. Het model 2 betreft een uitgebreider model dan het model 1. Het model 2 wordt overhandigd aan particulieren die de uitreiking ervan vragen om toegang te krijgen tot een activiteit waarbij zij in contact komen met minderjarigen. Zo zou de instelling of dienst die zich voorneemt de betrokken persoon aan te nemen, een overzicht verkrijgen van zijn gerechtelijk verleden en meer specifiek, voor wat betreft feiten gepleegd ten aanzien van minderjarigen. Het is daarbij echter niet volledig duidelijk of “toegang te krijgen tot een activiteit” eveneens activiteiten omvat buiten een arbeidsrechtelijke context, zoals in onderhavige kwestie de begeleiding van sportverenigingen14. 8. De huidige versie van het artikel 596 Wetboek van Strafvordering werd bepaald door de wet van 31 juli 2009 betreffende diverse bepalingen met betrekking tot het Centraal Strafregister15. In het wetsontwerp van de wet van 31 juli 2009 wordt een uitgebreide historiek weergegeven van de bepaling16. Voor onderhavige kwestie zijn de stellinginnames betreffende het model 2 en de daaraan gerelateerde bescherming van minderjarigen van belang17: “Toch stelt er zich nog een probleem wat betreft het «model 2», zijnde het uittreksel uit het strafregister bestemd voor openbare besturen, particulieren en privéinstellingen, dat uitgereikt wordt wanneer het gevraagd wordt teneinde toegang te krijgen tot een activiteit die onder opvoeding, psycho-medische-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt (art. 596, 2e lid Sv.). De verplichte «objectivering» van de inhoud van de uittreksels uit het strafregister zorgt voor moeilijkheden bij de personen actief in het brede domein van de jeugdbescherming (onderwijsinstellingen e.d.). In deze context is immers het belang van een correcte en gedetailleerde informatie met betrekking tot het gerechtelijk verleden van de betrokkene die een beroepsactiviteit in deze sector wenst uit te oefenen, niet te onderschatten. Men wil immers de zekerheid hebben dat bvb. een kandidaatonderwijzer niet kan worden aangeworven door een school indien hij/zij het voorwerp uitmaakt van een verbod om met minderjarigen in contact te komen. […] Om deze redenen wil het huidige wetsontwerp: […]
14 De twee wetsontwerpen bieden geen verduidelijking ter zake: Wetsontwerp betreffende diverse bepalingen met betrekking tot het centraal strafregister, Parl. St. Kamer 2008-09, nr. 1997/001 en Wetsontwerp betreffende het Centraal Strafregister, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 988/1. 15 BS 27 augustus 2009 (ed. 2); eerdere versie bepaald bij wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister, BS 24 augustus 2001. 16 Wetsontwerp betreffende diverse bepalingen met betrekking tot het centraal strafregister, Parl. St. Kamer 2008-09, nr. 1997/001. 17 Wetsontwerp betreffende diverse bepalingen met betrekking tot het centraal strafregister, Parl. St. Kamer 2008-09, nr. 1997/001, 5.
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
7
2. In tweede instantie, het uittreksel uit het strafregister «model 2» (art. 596, 2e lid Sv.) wettelijk verankeren en de inhoud ervan duidelijk definiëren teneinde een acceptabel evenwicht te bereiken tussen het individueel belang (recht op privacy) en het algemeen belang, meer specifiek in het kader van de jeugdbescherming. “ Men heeft bijgevolg reeds getracht een evenwicht te bereiken tussen het privacyrecht van de persoon aan wie het model 2 wordt overhandigd, en de algemene principes van bescherming van minderjarigen. Zo zou het model 2 moeten verhinderen dat personen die feiten hebben gepleegd ten aanzien van minderjarigen, verder gereglementeerde activiteiten met begeleiding van minderjarigen zouden kunnen uitoefenen. Dit zou aldus het risico op misbruik kunnen inperken. Het is echter de vraag of dergelijk model 2 niet al te uitgebreid is en een onevenredige beperking van de privacy inhoudt. Immers, op het model 2 verschijnen ook beslissingen en sancties die niets van doen hebben met feiten gepleegd ten aanzien van minderjarigen18. 3.2
Arrest Grondwettelijk Hof 13 januari 2011
9. Het Grondwettelijk Hof heeft zich reeds moeten uitspreken over diverse bepalingen van bovenvermelde wet van 31 juli 2009 in zijn arrest van 13 januari 201119. De verzoekende partij ter zake stelde onder meer dat door de invoering van het uittreksel model 2, de last om te oordelen over het gevaarlijke karakter van een persoon wordt overgedragen aan de potentiële werkgever, dit terwijl de strafrechter reeds conform artikel 382bis Strafwetboek 20 een beroepsverbod kan uitspreken voor begeleiding van minderjarigen. Dit zou volgens verzoekende partij in strijd zijn met artikelen 10, 11, 22, 23, derde lid, 1°, en 24, § 4, van de Grondwet. Eveneens zou het een onevenredige aantasting betekenen van het privacyrecht en het recht op vrije keuze van beroepsarbeid21. Het Grondwettelijk Hof oordeelde als volgt (citaat van de voor onderhavige kwestie belangrijkste stellingen, eigen nadruk): “B.11.2. Door het uittreksel uit het strafregister «model 2» in te voeren, heeft de wetgever geprobeerd «een juist evenwicht [...] [te vinden] tussen de verschillende belangen, met name : de bescherming van het kind; het echt op arbeid en op vrije keuze ervan; de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer; het vermoeden van onschuld» (Parl. St. Kamer, 2008-2009, DOC 52-1997/003, p.6). De invoering van dat specifieke uittreksel bestemd voor personen die solliciteren naar een betrekking of activiteit waarbij zij in contact komen met minderjarigen, is sinds het aannemen van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister door de wetgever noodzakelijk geacht aangezien «op het stuk van seksueel misbruik en geweld ten aanzien van kinderen [...] bepaalde vormen van recidive efficiënter [moeten] worden bestreden» (Parl. St. , Kamer, 1996-1997, nr. 988/4, p. 7). Zo kan bijvoorbeeld geargumenteerd worden dat in bepaalde gevallen de opname van bijvoorbeeld politiestraffen nutteloos blijkt om te kunnen beoordelen of de betrokken persoon in staat is om minderjarigen te begeleiden. 19 GwH 13 januari 2011, nr. 1/2011. 20 “Onverminderd de toepassing van artikel 382 kan elke veroordeling wegens feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 377, 379 tot 380ter, 381 en 383 tot 387, gepleegd op de persoon van een minderjarige of met zijn deelneming, de ontzetting meebrengen van het recht om, voor een termijn van een jaar tot twintig jaar: 1° in welke hoedanigheid ook deel te nemen aan onderwijs in een openbare of particuliere instelling die minderjarigen opvangt; 2° deel uit te maken, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging waarvan de activiteit in hoofdzaak op minderjarigen gericht is; 3° een activiteit toegewezen te krijgen die de veroordeelde in een vertrouwens- of een gezagsrelatie tegenover minderjarigen plaatst, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging; 4° te wonen, te verblijven of zich op te houden in de door de bevoegde rechter bepaalde aangewezen zone. De oplegging van die maatregel moet met bijzondere redenen worden omkleed en rekening houden met de ernst van de feiten en met de reclasseringsmogelijkheden voor de veroordeelde. Artikel 389 is van toepassing op deze bepaling” 21 Zie eveneens het tegenargument van de Ministerraad (A.5.3.) dat wegens de inschrijving van een schuldigverklaring in het uittreksel uit het strafregister, niet volstaat om vast te stellen dat het recht op de vrije keuze van beroepsarbeid op onevenredige wijze zou zijn beperkt. Zie eveneens de verwijzing naar EHRM, M.B. v. France en de aldaar aangehaalde rechtspraak in verband met potentiële schendingen artikel 8 EVRM (nrs. 53-62). 18
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
8
B.11.3. De bescherming van minderjarigen tegen elke vorm van misbruik en geweld gepleegd ten hunnen aanzien, is een legitiem doel dat dat verschil in behandeling tussen de personen die de uitreiking van een uittreksel «model 1» en diegenen die de uitreiking van een uittreksel «model 2» aanvragen, kan verantwoorden. De wetgever vermocht, gezien de omvang van de schade die de minderjarige slachtoffers van dergelijke handelingen lijden, alle maatregelen nemen teneinde de risico's van herhaling ten aanzien van personen die in het verleden schuldig zijn bevonden aan strafbare feiten jegens minderjarigen, te vermijden. Het behoort tot zijn beoordelingsbevoegdheid om te beslissen welke adequate maatregelen moeten worden genomen om dat risico van herhaling te beperken. In dat opzicht is het volledig informeren van de verantwoordelijken van instellingen of organisaties waar activiteiten bestemd voor minderjarigen plaatsvinden, over feiten waaraan de kandidaten voor een betrekking of een activiteit in die instellingen of organisaties zich schuldig hebben gemaakt jegens minderjarigen, een adequaat middel om die risico's te verminderen. Het verschil in behandeling tussen de personen aan wie kan worden gevraagd een uittreksel uit het strafregister «model 2» voor te leggen en diegenen aan wie niet wordt gevraagd een dergelijk uittreksel voor te leggen, berust op het feit dat de eerstgenoemden solliciteren naar een betrekking of vragen om verantwoordelijkheid in een sector waarin zij in contact komen met minderjarigen. Het criterium van onderscheid is dus relevant ten opzichte van het met de bestreden bepaling nagestreefde doel van bescherming van minderjarigen. De artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet zijn niet geschonden. B.11.4. Er kan niet worden ontkend dat, zoals de verzoekende partij aanvoert, de vermelding van de bekritiseerde gegevens op het uittreksel uit het strafregister «model 2» tot gevolg zal hebben dat bepaalde personen nog meer moeilijkheden zullen ondervinden om een betrekking te vinden op het gebied van onderwijs en opvoeding en in de activiteitensectoren waarin zij in contact komen met minderjarigen. Een dergelijk gevolg houdt een aantasting van het privéleven en van de vrije beroepskeuze van de betrokkenen in. Het legitieme doel dat erin bestaat de veiligheid te verzekeren van de minderjarigen die aan die instellingen of organisaties worden toevertrouwd of die ze bezoeken, verantwoordt evenwel dat de personen die daarvoor verantwoordelijk zijn, over volledige informatie beschikken die het hun mogelijk maakt om niet over de gevaarlijkheid in abstracto van de persoon die bij hen solliciteert, te oordelen, hetgeen de rechter eventueel reeds heeft gedaan door te beslissen om geen beroepsverbod uit te spreken, maar wel over het feit of het, rekening houdend met de kenmerken van hun instelling, opportuun is hem een functie of een verantwoordelijkheid toe te vertrouwen waarbij hij in contact zou komen met minderjarigen. B.11.5. Ten slotte komt de invoering van een specifiek uittreksel uit het strafregister «model 2» dat die gegevens bevat, tegemoet aan de bekommernis om de betrokkenen niet op onevenredige wijze te stigmatiseren, aangezien zij, voor alle andere gevallen waarin zij ertoe zullen worden gebracht om een uittreksel uit het strafregister te moeten voorleggen, een uittreksel «model 1» kunnen verkrijgen, waarop de in het geding zijnde gegevens niet of niet meer worden weergegeven na het verstrijken van een bepaalde termijn. B.11.6. Uit het voorafgaande vloeit voort dat de inmenging in het recht op het privéleven en in het recht op de vrije keuze van beroepsarbeid van de betrokkenen niet onevenredig is, zodat de artikelen 22 en 23, derde lid, 1°, van de Grondwet niet zijn geschonden.
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
9
[…] B.13.2. Rekening houdend met het belang van het doel van bescherming van de veiligheid en van de fysieke en psychische integriteit van minderjarigen dat hij nastreefde, vermocht de wetgever te oordelen dat het noodzakelijk was om de verantwoordelijken van instellingen of van activiteiten in de jeugdsector volledig te informeren over de personen aan wie zij verantwoordelijkheden ten aanzien van minderjarigen toevertrouwen of die zij geregeld in contact brengen met minderjarigen. In dat opzicht kan de rechter, door de mogelijkheid die hij heeft om een beroepsverbod uit te spreken wanneer de verdachte schuldig wordt bevonden aan een van de in artikel 382bis van het Strafwetboek opgesomde misdrijven, de toegang tot bepaalde beroepen op algemene wijze verbieden. Daarentegen kan de doelstelling om het risico van herhaling te weren, verantwoorden dat de verantwoordelijken van de instellingen of organisaties waaraan minderjarigen worden toevertrouwd, op specifieke wijze gelet op de kenmerken van de instelling en van de betrekking of de overwogen functie, kunnen oordelen of het opportuun is om een verantwoordelijkheid binnen hun instelling toe te vertrouwen aan de betrokkene, rekening houdend met de strafbare feiten waaraan die persoon zich in het verleden schuldig zou hebben gemaakt. […] B.15.1. Om de in B.11 uiteengezette redenen, is het redelijk verantwoord dat de wetgever ernaar streeft om de personen die verantwoordelijk zijn voor instellingen of organisaties waaraan minderjarigen worden toevertrouwd, volledig te informeren, teneinde de risico's van herhaling door daders van jegens minderjarigen gepleegde strafbare feiten zo veel mogelijk te beperken. In dat opzicht dient het informeren van de betrokken verantwoordelijken in de eerste plaats te slaan op de gepleegde feiten en op de ernst ervan. De omstandigheid dat die zijn vastgesteld naar aanleiding van een procedure waarbij de grenzen van de redelijke termijn zijn overschreden, zodat de rechter, met toepassing van artikel 21 ter van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, een eenvoudige schuldigverklaring ten aanzien van de beklaagde heeft uitgesproken, doet niets af aan het belang van die informatie voor de verwezenlijking van het doel van bescherming van minderjarigen. De verantwoordelijken van instellingen of organisaties, voor wie die informatie bestemd is, zullen bovendien in staat zijn om, met kennis van zaken, door met name rekening te houden met de concrete situatie van de betrokkenen, met de functie of met de betrekking waarnaar wordt gesolliciteerd, maar ook met de ouderdom van de feiten, te oordelen of het opportuun is om positief op de sollicitatie te antwoorden. […]” Het arrest bepaalt bijgevolg uitdrukkelijk dat er in beginsel geen onrechtmatige inperking voorligt van de privacy door het model 2 te voorzien voor personen met verantwoordelijken ten aanzien van minderjarigen voor wat betreft de beoogde activiteiten. De bescherming van de veiligheid en van de fysieke en psychische integriteit van minderjarigen door een volledig model 2 te voorzien is volgens het Hof een legitieme en redelijk verantwoorde doelstelling. Er is geen sprake van een onevenredig inmenging22.
22 Het Grondwettelijk Hof vernietigde evenwel in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij artikel 6, 1°, van de wet van 31 juli 2009 betreffende diverse bepalingen met betrekking tot het Centraal Strafregister, de woorden «tot op het moment dat de daarop volgende rechterlijke uitspraak kracht van gewijsde heeft verkregen».
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
10
4
Toepassing: verplicht overleggen uittreksel uit het strafregister model 2 voor trainers en begeleiders van sportverenigingen?
10. Het is de vraag of artikel 596 van het Wetboek van Strafvordering een voldoende rechtsbasis biedt om trainers en begeleiders van sportverenigingen te verplichten een uittreksel uit het strafregister model 2 voor te leggen. In beginsel zouden dergelijke trainers en begeleiders, voor zover hun activiteiten betrekking hebben op minderjarigen, immers kunnen worden ondergebracht onder de activiteiten die onder animatie of begeleiding van minderjarigen valt. Echter mag ook in dit opzicht artikel 8 WVP niet uit het oog worden verloren, waarin bepaald wordt dat de verwerking van gerechtelijke gegevens verboden is, tenzij de verwerking opgelegd is voor doeleinden die door een wet, decreet of ordonnantie zijn vastgesteld. Artikel 596 voorziet echter geen algemene verplichting in dat verband. Zo voorziet het artikel enkel voorschriften voor het model 2 wanneer het “wordt aangevraagd ten einde toegang te krijgen […]”. Hieruit kan geen verplichting tot overlegging worden afgeleid voor trainers en begeleiders. 11. De Privacycommissie heeft zich in een recent gelijkaardig geval moeten uitspreken over een ontwerp van decreet23 houdende organisatie van kinderopvang dat de overlegging van een getuigschrift model 2 oplegde24. Het decreet regelt de organisatie van de voorschoolse kinderopvang en heeft als doelstelling om van kinderopvang een basisvoorziening te maken. Het ontwerp schreef voor dat de organisator voor zichzelf, voor de verantwoordelijke, voor de kinderbegeleider en voor elke andere meerderjarige persoon die in de kinderopvanglocatie direct contact zou hebben met de opgevangen kinderen, over een recent uittreksel uit het strafregister model 2 zou beschikken, of een gelijkwaardig document voor wie niet in België gedomicilieerd is, en waaruit onberispelijk gedrag in verband met het omgaan met kinderen blijkt25. De Privacycommissie erkende dat de verplichte voorlegging van een model 2 per decreet een decretale basis kan vormen om de verwerking van gerechtelijke gegevens te rechtvaardigen26. Echter herinnerde de commissie dat in dergelijk geval eveneens het proportionaliteitsbeginsel moet worden gehanteerd, waarbij er gewezen werd op: Noodzakelijke vermelding plaats van bewaring van het uittreksel; Beperkte toegang tot gegevens (personen die ze nodig hebben voor de uitoefening van hun taken; Naleving uitvoeringsbesluit27. In een ander advies erkende de Privacycommissie dat het van wezenlijk belang is om de veiligheid en de bescherming van kinderen te waarborgen. Echter stelde de commissie daarbij eveneens dat dergelijke doelstelling in geen geval kan “rechtvaardigen dat de wezenlijke waarborgen worden geschonden die werden toegekend aan elke rechtsonderhorige van de landen die het Europees Verdrag voor rechten van de mens ondertekenden”28. Met andere woorden, zelfs voor de bescherming van kinderen kan er niet zonder meer een (onrechtmatige) inperking worden gesteld op bijvoorbeeld het recht op privacy.
Ontwerp van decreet houdende de organisatie van kinderopvang van baby’s en peuters, Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 1395/7. Zie uiteindelijke versie Vl. Decr. van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, BS 15 juni 2012. 25 Artikel 6, § 4 Ontwerp van decreet houdende de organisatie van kinderopvang van baby’s en peuters, Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 1395/7 en Vl. Decr. van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, BS 15 juni 2012. 26 Privacycommissie advies nr 10/2011van 25 mei 2011. 27 Artikel 25 Koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, BS 13 maart 2001. 28 Privacycommissie advies nr 10/2008 van 27 februari 2008, vergelijk Privacycommissie advies nr 30/2002 van 12 juni 2003 en Privacycommissie advies nr 18/2006 van 12 juli 2006. 23 24
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
11
12. Gelet op het bovenstaande staat het vast dat de bescherming van kinderen tegen seksuele delinquentie en kindermisbruik een gerechtvaardigd doel vormt om een inperking op de privacy te realiseren. Om informatie te bekomen over het strafrechtelijk verleden van een kandidaat-begeleider of -trainer, wordt men beperkt tot vigerende Belgische wetgeving die voorziet in de uittreksels strafregister model 2. Om sportclubs de iure te verplichten om een model 2 op te vragen van de kandidaat-begeleider of –trainer, zou men kunnen overwegen om dit vereiste in het aangepast decreet op te nemen. Hierbij gelden volgende bemerkingen: Is de verplichting van overlegging model 2 proportioneel met het nagestreefde doel, de bescherming van kinderen tegen allerlei vormen van seksuele delinquentie of kindermisbruik? Het model 2 neemt immers eveneens alle informatie van model 1 over zodat beslissingen/veroordelingen ten aanzien van de persoon die niets te maken hebben met misdrijven ten opzichte van kinderen ook worden vermeld29. Zo zullen politiestraffen die niet van invloed zijn op de competentie van de betrokken persoon om minderjarigen te begeleiden eveneens worden vermeld; Hierbij dient eveneens rekening te worden gehouden met het vrijwillig karakter. Trainers en begeleiders van sportverenigingen zullen meestal om niet diensten verrichten. Door de invoering van een model 2 worden de uitoefenvoorwaarden van de vrijwillige activiteit sterk verzwaard; Er bestaan efficiëntere methodes om zowel het recht op privacy als de bescherming van het kind te waarborgen (zie vergelijking Nederland). Alleszins ontwaart men in de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en in de adviezen van de Privacycommissie niet al te veel tegenstand tegen (een verplichte oplegging van) het model 2 uittreksel strafregister, al moet genuanceerd worden dat het veelal een context betreft waarbij er sprake is van loondienst (of toch overwegend). 13. Indien men ervoor zou opteren om sportverenigingen op te leggen het model 2 uittreksel strafregister te vragen van trainers en begeleiders, kunnen volgende elementen dienen voor verdere brainstorming: Enkel de gegevens vermeld in het model 2 kunnen worden gevraagd. Men zou een verbod kunnen inlassen voor de sportverenigingen om via eigenhandig opgestelde formulieren meer informatie te verzoeken over eventuele gerechtelijke antecedenten (reeds verboden door 8 WVP); Er wordt één persoon aangeduid in de sportvereniging, verantwoordelijk voor verwerking. Deze centraliseert de gegevens van model 2; De duur van bewaring van het model 2 wordt beperkt tot een strikt minimum, bijvoorbeeld een maand. Het model 2 zou immers in principe slechts van tel zijn bij de aanwerving, aanduiding. Eens de begeleider/trainer zijn taken aanvat zou men kunnen argumenteren dat er geen nood meer bestaat. Voor de verantwoordelijkheid van de centrale persoon te kunnen nagaan, zou er een formulier kunnen worden gehanteerd dat na een maand het model 2 vervangt30; …
Zie bijvoorbeeld Omzendbrief nr. 095 Uittreksels uit het strafregister. Waarop de persoon verantwoordelijk voor verwerking aangeeft dat hij het model 2 heeft onderzocht en dat er geen belemmeringen zijn voor de positie. 29 30
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
12
5
Nederlands voorbeeld?
14. In Nederland werden de bestaande systemen reeds geoptimaliseerd om een optimale bescherming te kunnen bieden van zowel de rechten van het kind, als de privacyrechten. Zo wordt het systeem van de zogenaamde “Verklaring Omtrent het Gedrag” (VOG) uitgebreid bepaald door de wet justitiële gegevens31. De VOG betreft een verklaring dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon32. De VOG is vele malen efficiënter een veelzijdiger dan het huidige Belgische systeem. Werkgevers, instellingen, sportverenigingen en dergelijke meer kunnen voor posities die zij bepalen een VOG vragen die vervolgens wordt aangevraagd door de betrokken persoon33. Die aanvraag wordt niet behandeld indien een onderzoek naar het gedrag niet noodzakelijk is om het risico voor de samenleving te beperken34. De afgifte van de VOG wordt geweigerd, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager (= de betrokken persoon) een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan35. Indien er geen belemmeringen bestaan, wordt de VOG afgegeven, hetzij louter een bevestiging dat eventuele gerechtelijke antecedenten geen belemmering vormen voor de geviseerde positie36. Indien de afgifte van de VOG wordt geweigerd, wordt de betrokkene geïnformeerd en staat specifiek beroep open37. 15. De VOG zorgt ervoor dat werkgevers, instellingen of sportverenigingen voor diverse posities een onafhankelijke vertrouwelijke verificatie (Dienst Justis, Ministerie van Veiligheid en Justitie) kunnen laten uitvoeren of de betrokken persoon geen belemmeringen vertoont door zijn gerechtelijk verleden. Hierbij wordt de privacy gewaarborgd doordat die werkgevers, instellingen of sportverenigingen uiteindelijk geen kennis nemen van gerechtelijke antecedenten. Ofwel krijgt de betrokken persoon een VOG, een bevestiging dat eventuele gerechtelijke antecedenten geen belemmering vormen voor de geviseerde positie, ofwel niet, zodat het doel wordt bereikt. Aangezien de VOG voor meerdere posities kan worden aangevraagd zijn de toepassingsgebieden veel ruimer. Het een en ander zou kunnen worden overwogen om eveneens in België in te voeren38.
31 Wet van 7 november 2002 tot wijziging van de regels betreffende de verwerking van justitiële gegevens en het stellen van regels met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in persoonsdossiers 32 Artikel 28 wet justitiële gegevens. 33 Artikel 33 wet justitiële gegevens. 34 Artikel 34, 1 wet justitiële gegevens. 35 Artikel 35, 1 wet justitiële gegevens. 36 Zonder informatie over eventuele gerechtelijke antecedenten. 37 Artikelen 29 en 37 wet justitiële gegevens. 38 Zie voor wat betreft de “zwarte lijst”, de nota van An De Cock.
Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen
13
Appendix 11 Affiche publieke sessies Sport, ethiek en integriteit maart 2013
Meer informatie:
[email protected]
(*) i.s.m. Cultural and Scientific Committee of Panathlon International & i.s.m. Onderzoeksconsortium Ethisch Verantwoord Sporten Dit consortium houdt op 14 maart 2013 zijn vergadering te Leuven
Ask Vest Christiansen (Denmark) An De Kock (Leuven) Bertrand Fincoeur (Leuven)
SPORT, DOPING AND ETHICS
Donderdag 14 maart 2013 (16u30-18u30)
Elaine Raakman (Canada) Anne Tiivas (UK) Eugenio Guglielmino (Italy)
PHYSICAL, PSYCHOLOGICAL AND SEXUAL INTEGRITY IN YOUTH SPORT (*)
Woensdag 13 maart 2013 (19u-21u)
IEDEREEN WELKOM
Faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen (FaBeR), Aula Gebouw De Nayer (GBDN 01.06), Tervuursevest 101, 3001 Heverlee
Interfacultair Onderzoeksverband Sport en Ethiek i.s.m. Overlegcentrum voor Ethiek (KU Leuven)
SPORT, ETHIEK EN INTEGRITEIT
Appendix 12 Luyten C, 2013, Eerstejaarsstudenten van KU Leuven bevraagd in 2012 over seksueel grensoverschrijdend gedrag, thesis.
Appendix 13 Eckhardt L, 2013, Eerstejaarsstudenten bewegings- en revalidatiewetenschappen over seksueel grensoverschrijdend gedrag - vergelijking van bevragingen uit 2004, 2005 en 2012, thesis.
Appendix 14 Cuylaerts E, 2013, Operationalisering van het concept seksueel grensoverschrijdend gedrag - vergelijking van drie onderzoeksmethoden, thesis.
Appendix 15 Perfido E; Schreurs B; De Kock A; Vanden Auweele Y & Tolleneer J, 2013, Onderzoek naar redenen waarom inbreuken op seksuele integriteit niet gemeld worden, poster.
SPORT, ETHIEK EN INTEGRITEIT Onderzoek naar redenen waarom inbreuken op seksuele integriteit niet gemeld worden E. Perfido, B. Schreurs, A. De Kock, Y. Vanden Auweele & J. Tolleneer Interfacultair Onderzoeksverband Sport en Ethiek van de KU Leuven Onderzoeksconsortium Ethisch Verantwoord Sporten, Vlaamse universiteiten i.s.m. Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES)
Inleiding
Methode
Onderzoek naar inbreuk op de ‘seksuele integriteit in de sport’ D.i. “inbreuk op de ongeschonden en volkomen toestand van de persoon van de sporter, vanuit seksueel oogpunt” (De Kock e.a. 2012) Toenemende wetenschappelijke aandacht: bv. twee seminaries waaraan de onderzoekers deelnamen § Interuniversitaire Workshop, UGent – KULeuven, 5 december 2012 § International Seminar Physical, psychological and sexual integrity in youth sport, Leuven, 13 & 14 March 2013, met o.a. Elaine Raakman (Canada) en Anne Tiivas (UK). Context van deze studie: § Onderdeel van een breed replicatie-onderzoek (december 2012) van studie uit 2005 over Unwanted sexual experiences (Vanden Auweele e.a. 2008) § Parallel met andere onderdelen: Cuylaerts (2013) en Eckhardt & Luyten (2013). Onderzoeksvragen: § Wat zijn de voornaamste hindernissen voor het praten over en melden van inbreuk op seksuele integriteit in de sport? § Is er in dit verband een significant verschil tussen vrouwen en mannen?
§ § §
§
§
§ § §
§
Literatuurstudie betreffende ethisch verantwoorde (jeugd)sport: management van fysieke, psychische en seksuele integriteit Aanvullende oriënterende gegevens: eigen verwerking van enquête bij leden van Vlaamse Panathlon-clubs (Vanden Auweele e.a. 2012) Het brede replicatie-onderzoek van december 2012: § Online enquête bij 6275 vrouwelijke en mannelijke eerstejaarsstudenten van KULeuven, met o.a. § Vragen (41) over ‘ervaring’ (in hun vroegere sportcarrière) en ‘perceptie’ m.b.t. gedragingen van trainers § Vraag (1) over hindernissen die meldingen van misbruik in de weg staan Deze studie analyseert de vermelde hindernissen § De vraag luidde “Wat maakt het volgens jou moeilijk om met iemand over inbreuk op seksuele integriteit in sport te spreken?” § Verwerking: clusters opgesteld en alle antwoorden (totaal aantal studenten = 596) hierin ondergebracht. Vervolgens het relatieve aandeel van elke cluster berekend § Eveneens: verschillen berekend tussen vrouwen (N=247) en mannen (N=162) en significantie nagegaan met Chi²-test.
Resultaten De analyse van antwoorden op de hindernissen-vraag van het replicatie-onderzoek (december 2012) leert het volgende: De 596 studenten gaven in totaal 685 antwoorden Tien verschillende hindernissen blijken in de weg te staan van het melden van inbreuk op de seksuele integriteit in de sport (figuur 1) § Meest genoemde hindernis: ‘schaamte’ (32,4% van alle antwoorden) § Eveneens vaak genoemd: ‘angst voor negatieve reactie & ongeloof van buitenstaanders’ (14,6%), ‘angst voor reactie van de coach’ (14,31%) en ‘angst om eigen sportcarrière in gedrang te brengen’ (12,99%) § Minder vaak genoemd: ‘gebrek aan informatie en meldpunt’ (9,05%), ‘gevoel van respect en schuld t.a.v. de coach’ (7,01%) en ‘onzeker over doel en ernst van het gedrag’ (4.23%) § Minst vaak genoemd: ‘angst om gedrag en de situatie te verergeren’ (2,04%), ‘verdringing van de feiten en de emoties’ (1,90%) en ‘gevoel van respect en schuld t.a.v. de club’ (1,46%)
§ § §
§
Verschillen in antwoorden naargelang het geslacht (tabel 1) § De verschillen werden berekend van de studenten die slechts één hindernis opgaven (Totaal = 409, d.i. vrouwen = 247 en mannen = 162) § Verhoudingsgewijs meer aangehaald door vrouwen: Angst voor reactie en ongeloof van buitenstaanders Verdringing van de feiten en emoties § Meer door mannen: Angst om eigen sportcarrière in gedrang te brengen § Chi²-test: geen significante verschillen
Tabel 1: Tien hindernissen die volgens KU Leuven-eerstejaarsstudenten (aantal vrouwen = 247, mannen = 162, totaal = 409) in de weg staan om inbreuken op seksuele integriteit in de sport te melden: procentueel aandeel van vrouwen en mannen per hindernis.
Figuur 1: Procentuele verdeling van de tien hindernissen die volgens KU Leuven-eerstejaarsstudenten (respondenten: N = 596) in de weg staan om inbreuken op seksuele integriteit in de sport te melden (antwoorden: N = 685)
Discussie § §
§
Meest genoemde hindernis = schaamte. Dit bevestigt de bestaande literatuur. Er blijven grote taboes bestaan m.b.t. inbreuk op seksuele integriteit in sport. Uit onze verwerking van de enquête bij leden van Vlaamse Panathlon-clubs (Vanden Auweele e.a. 2012) blijkt dat geen enkele respondent seksueel misbruik als belangrijkste ethisch probleem heeft genoemd. Negen procent respondenten uit de hindernissen-studie vermeldt: “gebrek aan informatie en meldpunt”. D.i. een relevant en actueel discussiepunt. De jeugd in sportclubs dient maximaal geïnformeerd te worden.
§ §
Verder onderzoek dringt zich op naar de taboes en de hindernissen: o.a. bijkomende enquêtes en diepte-interviews. Suggestie voor het doorbreken van de taboesfeer: § In sportclubs preventief workshops geven over seksuele integriteit. § Ethisch verantwoordelijke of vertrouwenspersoon in elke sportclub. § Verspreiding van vlaggensysteem Sport en spel met grenzen: omgaan met lichamelijke of seksueel grensoverschrijdend gedrag via het vlaggensysteem promoten in sportclubs van Sensoa (2012)
Wij bedanken Professor Jan Tolleneer en An De Kock voor de hulp en raad die zij ons gegeven hebben tijdens dit onderzoek . Cuylaerts E, 2013, Vergelijking van drie methoden om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport te operationaliseren, in voorbereiding (Leuven: KU Leuven; master thesis lichamelijke opvoeding Sensoa, 2012, Sport en spel met grenzen: omgaan met lichamelijke of seksueel grensoverschrijdend gedrag via het vlaggensysteem, Antwerpen: Garant. en bewegingswetenschappen) Vanden Auweele Y, 2005, Sexueel misbruik en ongewenste sexuele intimiteiten in de Vlaamse recreatie- en competitiesport, niet-gepubliceerde nota, 2 p. Eckhardt L; Luyten C, 2013, Seksueel misbruik en ongewenste seksuele intimiteiten binnen de jeugdsport. Een comparatieve studie van meningen en ervaringen van alle eerste fase FaBeR studenten. Vanden Auweele Y, 2009, Misbruiken in de sport. Orde van de dag, Criminaliteit en samenleving 47: 41-48. Een vergelijking van de gegevens 2012 met 2004 en 2005, in voorbereiding (Leuven: KU Leuven; master thesis lichamelijke opvoeding en bewegingswetenschappen). Vanden Auweele Y; De Kock A; Tolleneer J, 2012, Vragenlijst enquête over ethisch verantwoord sporten bij leden van Vlaams Panathlon-clubs, Leuven, niet-gepubliceerde nota. Vanden Auweele Y; Opdenacker J; Vertommen T; Boen F; Van Niekerk L; De Martelaer K; De Cuyper B, 2008, Unwanted sexual experiences in sport: Perceptions and reported prevalence among De Kock A; De Block A; Vanden Auweele Y; Tolleneer J, 2012, KU Leuven Onderzoeksgroep Sport, ethiek en integriteit: naar een conceptueel-theoretisch kader, Leuven, niet-gepubliceerde nota in Flemish female student-athletes, International journal of sport and exercise psychology 6, 354-365. context van onderzoeksconsortium, 13 p. Maesschalck J; Vanden Auweele Y, 2010, Integrity management in sport. Journal of community and health sciences 5(1), 1-9.