Actuariële en bedrijfstechnische nota van Stichting Brocacef Pensioenfonds 1 januari 2014
Versie 2014
Inhoudsopgave INLEIDING
................................................................................................................................................... 1
BEGRIPPENLIJST .......................................................................................................................................... 2 1.
HOOFDLIJNEN VAN HET INTERNE BEHEERSINGSSYSTEEM EN VAN DE OPZET VAN DE ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INTERNE CONTROLE ............................ 4 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
2.
VERDELING TAKEN, BEVOEGDHEDEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN......................................... 5 UITBESTEDE WERKZAAMHEDEN...................................................................................................... 6 BEHEERSMAATREGELEN EN INTERNE CONTROLE .......................................................................... 6 GOED PENSIOENFONDSBESTUUR...................................................................................................... 7 GEDRAGSCODE ................................................................................................................................. 8 COMPLIANCE OFFICER..................................................................................................................... 8 DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING EN OPLEIDINGSBELEID ............................................................... 8 PROCEDURES EN CRITERIA VOOR DE AANSLUITING VAN WERKGEVERS BIJ DE STICHTING EN VOOR HET VERKRIJGEN VAN HET DEELNEMERSCHAP VAN HUN WERKNEMERS .................................................................................................................................... 9
2.1 2.2 3.
AANSLUITING WERKGEVERS ........................................................................................................... 9 VERKRIJGING DEELNEMERSCHAP ................................................................................................... 9 HOOFDLIJNEN VAN DE UITVOERINGSOVEREENKOMST................................................... 10
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9
WIJZE VASTSTELLING VERSCHULDIGDE PREMIE ......................................................................... 10 PREMIEBETALING .......................................................................................................................... 13 INFORMATIEVERSTREKKING DOOR WERKGEVER AAN PENSIOENFONDS ..................................... 13 PROCEDURES PREMIEBETALINGSACHTERSTAND.......................................................................... 14 PROCEDURES WIJZING PENSIOENOVEREENKOMST ...................................................................... 14 VOORWAARDEN TOESLAGVERLENING .......................................................................................... 15 PROCEDURES AANGAANDE BESLUITEN OMTRENT VERMOGENSOVERSCHOTTEN EN VERMOGENSTEKORTEN ................................................................................................................. 16 BETALINGSVOORBEHOUD WERKGEVER ........................................................................................ 17 VRIJWILLIGE VOORTZETTING NA BEËINDIGING DIENSTVERBAND............................................... 17
4. HOOFDLIJNEN VAN DE PENSIOENREGELINGEN ....................................................................... 18 4.1 4.2
BASISREGLEMENT .......................................................................................................................... 18 EXCEDENTREGLEMENT ................................................................................................................. 22
5.
HERVERZEKERING ......................................................................................................................... 24
6.
RISICOMANAGEMENT ................................................................................................................... 25 6.1 6.2
7.
INRICHTING RISICOMANAGEMENT ................................................................................................ 25 INDIVIDUELE RISICO’S ................................................................................................................... 25 FINANCIËLE OPZET ........................................................................................................................ 29
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 8.
EIGEN VERMOGEN.......................................................................................................................... 29 PREMIEBELEID ............................................................................................................................... 34 BELEGGINGSBELEID....................................................................................................................... 38 TOESLAGBELEID ............................................................................................................................ 44 SYSTEMATIEK VASTSTELLING PARAMETERS ................................................................................ 45 FINANCIËLE STURINGSMIDDELEN ........................................................................................... 47
8.1 8.2 8.3 8.4
PREMIEBELEID ............................................................................................................................... 47 BELEGGINGSBELEID....................................................................................................................... 47 TOESLAGBELEID ............................................................................................................................ 47 HERSTELPLAN ................................................................................................................................ 47
9.
KORTING PENSIOENAANSPRAKEN EN -RECHTEN ............................................................... 49 9.1 9.2
10.
KORTING VAN AANSPRAKEN .......................................................................................................... 49 HERSTEL VAN GEKORTE AANSPRAKEN EN GEMISTE TOESLAGEN ................................................ 49 ONDERTEKENING ............................................................................................................................ 50
BIJLAGE 1 – MINIMAAL VEREIST EIGEN VERMOGEN ................................................................... 51 BIJLAGE 2 – VEREIST EIGEN VERMOGEN .......................................................................................... 52 BIJLAGE 3 – VERKLARING INZAKE BELEGGINGSBEGINSELEN................................................. 54 BIJLAGE 4 – OVERZICHT TAKEN, BEVOEGDHEDEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN RONDOM DE BELEGGINGSORGANISATIE ............................................................................... 63 BIJLAGE 5 – HET BELEGGINGSPROCES .............................................................................................. 64 BIJLAGE 6 – JAARLIJKSE PROCEDURE DIE DE BELEGGINGSCOMMISSIE VOLGT VOOR DE VASTSTELLING EN EVALUATIE VAN HET BELEGGINGSBELEID. ................ 65 BIJLAGE 7 – CRISISPLAN .......................................................................................................................... 67
Inleiding Zoals in artikel 3 lid 4 van de statuten is vermeld, werkt Stichting Brocacef Pensioenfonds gevestigd te Maarssen, hierna te noemen “de Stichting”, volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn). Deze abtn is afgestemd op: artikel 145 van de Pensioenwet; en paragraaf 9 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Deze abtn is vastgesteld op 12 december 2013, geldt met ingang van 1 januari 2014 en vervangt alle voorgaande nota’s. De beschrijvingen in deze abtn zijn zodanig dat de Nederlandsche Bank (DNB) op basis hiervan tot een oordeel kan komen over de wijze, waarop wordt voldaan aan de bepalingen van de Pensioenwet. De abtn gaat in op de volgende onderwerpen: het interne beheersingssysteem en de opzet van de administratieve organisatie en interne controle (hoofdstuk 1); procedures en criteria voor de aansluiting van werkgevers bij de Stichting en voor het verkrijgen van het deelnemerschap van hun werknemers (hoofdstuk 2); de uitvoeringsovereenkomst (hoofdstuk 3); de pensioenregeling (hoofdstuk 4); herverzekering (hoofdstuk 5); risicomanagement ((hoofdstuk 6); de financiële opzet (hoofdstuk 7); de financiële sturingsmiddelen (hoofdstuk 8); korting pensioenaanspraken en –rechten (hoofdstuk 9).
1
Begrippenlijst Statuten: de statuten van de Stichting; Pensioenreglement: het reglement van de Stichting; Excedentreglement: het reglement beschikbare premieregeling van de Stichting; Technische Voorziening (TV): de op basis van deze nota berekende voorziening die dient ter dekking van de pensioenverplichtingen van de Stichting aangevuld met de voorziening arbeidsongeschikten; Eigen vermogen (EV): het eigen vermogen is het verschil van de som van de beleggingen, de herverzekeringen, de vorderingen en overlopende activa onder aftrek van de overige schulden en overlopende passiva enerzijds en de TV anderzijds; Vereist eigen vermogen (VEV): het vereist eigen vermogen zoals vastgesteld op basis van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Het vereist eigen vermogen is het vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van de Stichting. In die situatie is het eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% ten aanzien van de als onvoorwaardelijk aangemerkte onderdelen van de pensioenovereenkomst wordt voorkomen dat de som van de beleggingen, de herverzekeringen, de vorderingen en overlopende activa onder aftrek van de overige schulden en overlopende passiva van de Stichting binnen één jaar minder is dan de TV; Minimaal vereist eigen vermogen (MVEV): het minimaal vereist eigen vermogen zoals vastgesteld op basis van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,1% van de totale TV; Premiekortinggrens: de grens, die wordt bereikt wanneer de Stichting beschikt over het VEV en de voorwaardelijke toeslagen kunnen worden nagekomen overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet; Dekkingsgraad (DG): Het EV en TV gedeeld door de TV; Dekkingstekort: er is een dekkingstekort indien het eigen vermogen minder is dan het minimaal vereist eigen vermogen; Reservetekort: er is een reservetekort indien het eigen vermogen minder is dan het Vereist eigen vermogen maar hoger dan het minimaal vereist eigen vermogen; Kostendekkende premie: de kostendekkende premie als bedoeld in artikel 128 van de Pensioenwet, die bestaat uit de volgende onderdelen: a. De premie die actuarieel benodigd is in verband met de pensioenverplichtingen, het betreft hier de comingservice en risicokoopsommen, de opslag ten behoeve van de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid b. Een opslag voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen; Een opslag voor de uitvoeringskosten; Gedempte premie: de kostendekkende premie berekent op basis van een gemiddeld historisch rendement in plaats van de marktrente. Bij het bepalen van het gemiddeld rendement wordt voor zakelijke waarden een historie van 10 jaar en voor vastrentende waarden een historie van 5 jaar in ogenschouw genomen. Het aldus bepaalde rendement zal echter niet hoger zijn dan het maximale rendement dat rekening houdende met de geldende asset-mix in aanmerking mag worden genomen conform het door SZW gepubliceerde besluit Regeling parameters pensioenfondsen; Pensioenovereenkomst: hetgeen tussen de Werkgever en de - vertegenwoordiging van de - werknemers is overeengekomen betreffende pensioen; 2
Uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst tussen de Werkgever en de Stichting, waarin de rechten en verplichtingen van Werkgever en de Stichting voortvloeiend uit de statuten en het reglement worden vastgelegd, tezamen met al hetgeen jegens elkaar verdere vastlegging behoeft; Toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten of DNB., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 van de Pensioenwet.
3
1.
Hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de uitvoeringsorganisatie. Hieronder is de organisatie weergegeven. In de daaropvolgende paragrafen worden de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden weergegeven. Dit is afgestemd op het bepaalde bij en krachtens hoofdstuk 4 en 5 van de Pensioenwet. Figuur 1: organisatieschema Stichting Brocacef Pensioenfonds Toezicht Accountant (KPMG) KPMG Accountants)
Uitvoering
Overheid (DNB / AFM)
Administratie- en Bureau Pensioenzaken Pensioenbureau
Verantwoordings orgaan
Beleggings commissie Beleggings commissie
Bestuur Stichting Stichting Brocacef Pensioenfonds Pensioenfonds Thales Nederland
beheer VermogensVermogens beheer (ING en Blackrock) Compliance officer
Administratie (Hewitt) Visitatie Adviserend commissie actuaris (Towers Watson)
Adviserend actuaris (Watson Wyatt) Herverzekering (Alhermij) Communicatiecommissie
Compliance officer
Waarmerkend actuaris Waarmerkend actuaris (Watson Wyatt) (Towers Watson)
Het bestuur van de Stichting bestaat uit vier werkgevers- en vier werknemersleden. Werkgever:
Werknemers:
- De heer J.P. Eeken (voorzitter) - De heer Mr. L.H.H.O. van Galen (plaatsvervangend voorzitter) - De heer N. van Esschoten RA - Mevrouw A.M.S.N.T. Tromp - De heer H. Kappert (namens de pensioengerechtigden) - De heer F. Huisman - De heer Drs. M.P. Venema - De heer Mr. J. de Wit (namens de pensioengerechtigden)
4
1.1 Verdeling taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden Het dagelijks beleid wordt gevoerd door de voorzitter van het bestuur, een bestuurslid en de pensioenfondsmanager. Zij nemen de dagelijkse gang van zaken waar. Bij afwezigheid vervangen kunnen zij worden door twee bestuursleden respectievelijk medewerker pensioenfonds. Het bestuur heeft de volgende verantwoordelijkheden: het beheer van de Stichting; het uitvoeren van de pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemers, en; het doen van pensioenuitkeringen aan pensioengerechtigden. Het bestuur heeft de volgende bevoegdheden: het vaststellen en/of wijzigen van statuten en pensioenreglementen: het zelfstandig vaststellen en/of wijzigen van de statuten en/of reglementen kan alleen door het bestuur worden geëffectueerd als de wijzigingen voortvloeien uit wettelijke veranderingen of als de haalbare of te behalen pensioenaanspraken niet wijzigen of als de wijzigingen tot stand zijn gekomen in nauw overleg tussen werkgever en vakverenigingen; het vaststellen en/of wijzigen van de uitvoeringsovereenkomst (alleen in overleg met de werkgever); het vaststellen en/of wijzigen van uitvoeringsbesluiten; het uitvoeren van betalingen; contractuele verplichtingen aangaan met derden, waarbij de Stichting wordt vertegenwoordigd door de voorzitter tezamen met een werknemerslid van het bestuur, als ook bij ontstentenis van deze door een door de werkgever benoemd bestuurslid en een door de deelnemers gekozen bestuurslid tezamen. Het bestuur heeft onder andere de volgende taken van de Stichting gedelegeerd aan de administratie: opstellen van statutenwijziging, reglementswijziging, wijziging uitvoeringsovereenkomst, uitvoeringsbesluiten, bestuursbesluiten die ter vaststelling aan het bestuur worden voorgelegd; correspondentie verzorgen en voeren met deelnemers, DNB en andere belanghebbenden; mede autorisator inzake het aangaan van overeenkomsten; sturing geven aan interne controle maatregelen; voeren van de financiële administratie en de interne controle daarop; voeren van de uitkeringsadministratie; voeren van de pensioenadministratie; uitvoeren van actuariële berekeningen; voorbereiding vergaderingen en stukken; correspondentie tussen het bestuur en externen; afstemming van het voldoen aan verplichtingen zoals verslaglegging.
5
1.2 Uitbestede werkzaamheden Het bestuur heeft de beleggingsadministratie, de werkzaamheden inzake actuariële berekeningen en de belegging van het vermogen van de Stichting uitbesteed aan externe deskundigen. Het vermogensbeheer wordt uitgevoerd door een drietal externe vermogensbeheerders. De vermogensbeheerders geven voor het tactische beleggingsplan advies over de overen onderweging van de verschillende vermogenssoorten binnen de bandbreedte, zoals deze is vastgelegd in het strategische beleggingsbeleid. De vermogensbeheerder van de vastrentende waarden vergelijkt periodiek (bijvoorbeeld elk kwartaal) de werkelijke en strategische beleggingsmix en zal, indien noodzakelijk, binnen zijn mandaat/ portefeuille vastrentende waarden aan- en verkopen om binnen de gestelde bandbreedtes te blijven beleggen. Voor de overige beleggingen verstrekt de pensioenfondsmanager in overleg met de beleggingscommissie schriftelijke opdrachten aan de vermogensbeheerder. Het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico zijn herverzekerd. Het bestuur heeft een extern accountantsbureau aangesteld. Deze accountant controleert jaarlijks de staten voor DNB en vervolgens doet de accountant verslag van zijn werkzaamheden in de vorm van een accountantsverklaring, een management letter met een verslag aan het bestuur. Het bestuur heeft een externe certificerend actuaris aangesteld. Deze actuaris beoordeelt de financiële positie van de Stichting volgens de eisen van DNB. Hij rapporteert eenmaal per jaar aan het bestuur door middel van een actuarieel rapport en een actuariële verklaring. Rapportage vindt plaats uiterlijk 1 juli van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de rapportage betrekking heeft. Om een scheiding tussen advisering en waarmerking te waarborgen is overeengekomen dat de taken van de certificerend actuaris en de adviserend actuaris in persoon zijn gesplitst. Omdat zowel de certificerend actuaris als de adviserend actuaris werkzaam is bij dezelfde organisatie heeft het bestuur geverifieerd dat deze organisatie beschikt over een door DNB goedgekeurde gedragscode en daarmee voldoet aan het bepaalde in artikel 148 van de Pensioenwet. Op ad-hoc basis kan het bestuur ook gebruik maken van andere externe deskundigen.
1.3 Beheersmaatregelen en interne controle Het bestuur is verantwoordelijk voor het uitvoeren van interne controlemaatregelen gericht op de juiste en volledige registratie van de gegevens van de Stichting. De Stichting heeft op het gebied van administratieve organisatie en interne controle maatregelen getroffen ter naleving van de Sanctiewet 1977 en de op grond van die wet vastgestelde regelingen en besluiten met betrekking tot het financieel verkeer.
6
Met de pensioenfondsmanager van de deelnemersadministratie en de financiële administratie zijn procedures opgesteld en vastgelegd in een procedureboek. Daarnaast vindt geregeld met de pensioenfondsmanager, minimaal eens per kwartaal, afstemming plaats over de openstaande actiepunten. Met de vermogensbeheerder is een overeenkomst afgesloten waarin onder andere zijn vastgelegd de beleggingsrichtlijnen en de overeengekomen rapportages. De afspraken zijn vastgelegd in een beheerovereenkomst. Voor de beleggingen in zakelijke waarden en de onroerende goederen verstrekt de pensioenfondsmanager in overleg met de beleggingscommissie schriftelijke opdrachten aan de vermogensbeheerder. De werkzaamheden die worden uitgevoerd door de certificerend actuaris zijn vastgelegd in een SLA. Het bestuur komt ten minste één maal per kwartaal bijeen. Bij al deze vergaderingen is de pensioenfondsmanager van de Stichting aanwezig. Daarbij laat het bestuur zich dan in ieder geval op de hoogte brengen van de volgende zaken: financiële positie van het pensioenfonds; ontwikkelingen op pensioengebied die acties vereisen (o.a. juridische of fiscale veranderingen); evaluatie van de opbrengsten van de beleggingsportefeuille. Het bestuur stelt jaarlijks de statutaire jaarrekening en staten voor DNB vast. Er wordt naar gestreefd om de jaarrekening vóór 1 juni gereed te hebben. Vervolgens vindt in de maand juni een evaluatie plaats tussen het bestuur, de actuaris, de accountant en de pensioenfondsmanager.
1.4 Goed pensioenfondsbestuur Het bestuur onderschrijft de principes voor goed pensioenfondsbestuur die de Stichting van de Arbeid heeft opgesteld en van toepassing zijn verklaard in de Pensioenwet. Het bestuur geeft invulling aan de principes die betrekking hebben op het bestuur. Zo beschikt het bestuur onder meer over een deskundigheidsplan en een gedragscode en evalueert het bestuur periodiek zijn eigen functioneren, zowel van het bestuur als geheel, als van de individuele bestuursleden. Ook heeft het bestuur een communicatieplan opgesteld. Het bestuur heeft gezorgd voor de organisatie van een transparant intern toezicht. Daartoe is door het bestuur een vistitatiecommissie ingesteld. De bepalingen omtrent het intern toezicht worden nader uitgewerkt in het ‘Reglement Intern Toezicht’. Het verantwoordingsorgaan is ingesteld per 1 april 2008 en bestaat per 1 april 2013 uit de volgende drie leden: : Namens de werkgever : Vacature Namens de werknemers: Mevrouw A.A.C. Nahon Namens de Gepensioneerden: De heer drs. W.J. van den Bergh RA De bepalingen omtrent het intern toezicht zijn nader uitgewerkt in het ‘Reglement Verantwoordingsorgaan’. 7
1.5 Gedragscode De Stichting heeft een gedragscode opgesteld voor het bestuur en al degenen die voor, namens of in opdracht van de Stichting werken en alle door het bestuur aan te wijzen betrokkenen. Dit moet conflicten tussen het belang van de Stichting en de privébelangen van betrokkenen alsmede het gebruik van vertrouwelijke informatie van de Stichting voor privé-doeleinden voorkomen.
1.6 Compliance officer Als compliance officer is mevrouw Mr. M. van der Meer aangesteld. De compliance officer is een door het bestuur aangewezen persoon die bewaakt dat het pensioenfonds voldoet aan de voor het fonds van toepassing zijnde actuele wet- en regelgeving op het gebied van compliance. Zo is de compliance officer belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen uit de gedragscode die gelden voor de bestuursleden. De taken en bevoegdheden van de compliance officer van het pensioenfonds zijn ook vastgelegd in deze gedragscode. Afgesproken is dat de compliance officer jaarlijks een schriftelijke terugkoppeling aan het bestuur geeft over zijn bevindingen inzake compliance.
1.7 Deskundigheidsbevordering en opleidingsbeleid Nieuwe bestuursleden volgen, indien noodzakelijk, een pensioenopleiding. Het pensioenfonds beschikt tevens over een deskundigheidsplan. Mocht het deskundigheidsplan daartoe aanleiding geven, dan kunnen bestuursleden individueel of collectief een opleiding volgen. Bij het bevorderen van de deskundigheid van de individuele bestuursleden en het bestuur als geheel handelt het bestuur in overeenstemming met het Plan van Aanpak Deskundigheidsbevordering bij pensioenfondsen dat door de pensioenkoepels is opgesteld. In het deskundigheidsplan wordt het beleid ten aanzien van deskundigheidsbevordering vastgelegd. Doel is dat de bestuursleden over voldoende kennis, inzicht en oordeelsvorming beschikken om hun taken uit te voeren. Als de aanwezige deskundigheid afwijkt van de gewenste deskundigheid wordt per bestuurslid in een opleidingsplan vastgelegd welke stappen worden ondernomen om te komen tot de gewenste deskundigheid. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het individueel of collectief volgen van een pensioenopleiding. Het deskundigheidsplan en de voortgang van het opleidingsplan worden periodiek geëvalueerd.
8
2.
Procedures en criteria voor de aansluiting van werkgevers bij de Stichting en voor het verkrijgen van het deelnemerschap van hun werknemers
2.1
Aansluiting werkgevers Volgens de statuten van de Stichting kunnen werkgevers aansluiten bij de Stichting mits Brocacef Groep N.V. of Imgroma BV aandelen in de aangesloten of aan te sluiten onderneming geheel of ten dele, direct of indirect, in handen heeft of heeft gehad. Als een werkgever wil aansluiten bij de Stichting dient de aan te sluiten onderneming door Brocacef Groep N.V. of door Imgroma BV als werkgever in de zin van de statuten en reglementen aangewezen te zijn. Met de aangesloten ondernemingen wordt een uitvoeringsovereenkomst gesloten. Voor de hoofdlijnen van deze uitvoeringsovereenkomst zie hoofdstuk 3.
2.2
Verkrijging deelnemerschap Volgens het pensioenreglement van de Stichting wordt van een aangesloten werkgever iedere werknemer, die voldoet aan de in de statuten en reglementen van de Stichting gestelde eisen tot het deelnemerschap toegelaten, met uitzondering van stagiaires, werkstudenten en vakantiewerkers. Daartoe dient de werknemer voorgedragen te worden door de werkgever. De volgende procedure wordt gevolgd teneinde werknemers te laten toetreden tot de pensioenregeling: - Namens de werkgever zal HRM de medewerker voor indiensttreding informeren over de pensioenregeling , waarbij ook de verschuldigde premie voor de medewerker wordt genoemd. - HRM zal bij indiensttreding de medewerker de personeelsinformatiemap uitreiken. In deze map worden onder de tab pensioen de volgende formulieren toegevoegd: Korte samenvatting pensioenreglement Aanmeldingsformulier partnerpensioenregeling + voorwaarden Formulier Waardeoverdracht + voorwaarden Het formulier waardeoverdracht dient door de medewerker uiterlijk 2 maanden na zijn / haar indiensttreding te worden afgegeven bij het pensioenfonds. - HRM meldt nieuwe medewerkers aan bij het pensioenfonds. Het pensioenfonds zal de startbrief en de populaire versie van het pensioenreglement naar de nieuwe medewerker sturen. Afhankelijk van de hoogte van het salaris krijgt de nieuwe medewerker een aanmeldingsformulier excedentregeling ondergebracht bij Robeco. Het pensioenfonds zal de verschuldigde premie van de medewerker doorgeven aan de salarisadministratie.
9
3.
Hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst Inleiding De afspraken over de uitvoering van de pensioenovereenkomst tussen de Stichting en de aangesloten werkgever(s) zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 25 van de Pensioenwet. In paragraaf 3.2 van de Pensioenwet staan de eisen omtrent de inhoud ervan opgesomd.
3.1
Wijze vaststelling verschuldigde premie Basisregeling De werkgever is de Stichting jaarlijks een doorsneepremie verschuldigd. Vanaf 1-1-2011 bedraagt de doorsneepremie 33% van de som van de pensioengrondslagen (dit is inclusief de bijdrage van de werknemers). Voor degenen die niet het volle kalenderjaar deelnemer zijn, wordt de pensioengrondslag voor een evenredig deel meegeteld. Daarnaast is de werkgever de Stichting jaarlijks de uitvoeringskosten verschuldigd. De hiervoor omschreven premie is ten minste gelijk aan de gedempte premie. De huidige doorsneepremie is vastgesteld in 2010 en zal periodiek (eens per drie jaar, tenzij het risicoprofiel sterk wijzigt) worden geëvalueerd, waarbij wijzigingen in bestandsopbouw, tarieven en economische parameters in aanmerking worden genomen. De doorsneepremie is bepaald op grond van de volgende uitgangspunten: De benodigde koopsom voor de inkoop voor de actieve deelnemers van één kalenderjaar (comingservice), een bijbehorende risicokoopsom ter dekking van het (tijdelijk) partnerpensioen en een opslag op de comingservice ter grootte van 3,5% ter dekking van de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. De koopsom wordt vastgesteld uitgaande van een rekenrente van 4%. Een opslag voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen (zie paragraaf 7.1) Van de opslag bedoeld voor de premievrijstelling van arbeidsongeschikte deelnemers. zal jaarlijks een voorziening worden gevormd (voorziening arbeidsongeschikten). Uit deze voorziening zal een eventuele inkoop bij invalidering gefinancierd worden. Een eventueel resultaat zal ten laste van de Stichting worden gebracht dan wel ten gunste van de Stichting komen. Deze opslag is vastgesteld en zal eens in de drie jaar door het bestuur getoetst worden en indien gewenst aangepast worden. Het volgende toets moment zal 2014 zijn. De bijdrage van de werknemers bedraagt 6% van de pensioengrondslag plus 0,5% van het pensioengevend salaris (waarbij rekening wordt gehouden met het maximum salaris voor de basisregeling). De werkgever zorgt voor afdracht van zowel de werkgevers- als de werknemerspremie aan de Stichting. Voor het verlenen van voorwaardelijke toeslagen op de ingegane pensioenen en de opgebouwde en premievrije aanspraken heeft de Stichting middelen beschikbaar die worden gevormd door behaalde overrendementen en de eventuele ruimte die de premie voor toeslagverlening biedt. Er is geen bestemmingsreserve gevormd en er wordt geen specifieke premie betaald voor de voorwaardelijke toeslagverlening. 10
De uitvoeringskosten bestaan onder andere uit: kosten van beheer; kosten van administratie; kosten van certificering en controle jaarverslag en jaarrekening; advieskosten externe adviseurs: aan- en verkoopkosten van de beleggingen. Op de genoemde kosten wordt in mindering gebracht de in het betreffende kalenderjaar vrijgevallen kostenvoorziening. De kosten van het extern vermogensbeheer (de beheerfee) worden buiten de uitvoeringskosten gelaten. Deze worden in mindering gebracht op het behaalde rendement in het betreffende jaar. Excedentregeling In de periode van het deelnemerschap tot de pensioendatum bedraagt de maandelijkse door de werkgever beschikbaar gestelde premie een percentage van de premiegrondslag. Het percentage is leeftijdsafhankelijk en wordt bepaald op basis van onderstaande tabel. Leeftijdscategorie van de deelnemer t/m 19 20 t/m 24 25 t/m 29 30 t/m 34 35 t/m 39 40 t/m 44 45 t/m 49 50 t/m 54 55 t/m 59 60 t/m 64
Percentage Beschikbare Premie 6,3 7,2 8,7 10,5 12,7 15,3 18,5 22,4 27,1 33,0
In de kosten van de beschikbare premieregeling wordt door de werknemers bijgedragen door een inhouding op het salaris ter grootte van 6% van de premiegrondslag. De hiervoor genoemde tabel is gelijk aan de fiscaal maximaal toegestane bruto staffel – op basis van een rekenrente van 4% - zoals deze is opgenomen in Bijlage VI C van het Besluit beschikbare premiestaffels 20131. In de fiscale staffel is rekening gehouden met onder andere een opslag voor kosten en premievrijstelling bij invaliditeit. Met deze opslagen dient op totaalniveau bij toepassing rekening gehouden te worden om te voorkomen dat de regeling fiscaal onzuiver wordt. Het fonds heeft het risico van eerder overlijden en arbeidsongeschiktheid herverzekerd, waarbij de premie niet aan de beschikbare premie wordt onttrokken. Deze risicopremie komt aanvullend voor rekening van de werkgever. In de verantwoording van eerdergenoemde staffel wordt rekening gehouden met een opslag ten behoeve van de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid ter grootte van 5%. Deze opslag dient voor storting op de beleggingsrekening(en) bij Robeco afgehaald te worden van de beschikbaar gestelde premie. Van deze bijdrage zal jaarlijks een voorziening worden gevormd (voorziening arbeidsongeschikten). Uit deze voorziening zal een eventuele inkoop bij invalidering gefinancierd worden. Een eventueel resultaat 1
Staffel voor een ouderdomspensioen met een direct ingaand opgebouwd partnerpensioen (“staffel 3”).
11
zal ten laste van de Stichting worden gebracht dan wel ten gunste van de Stichting komen. Deze opslag zal eens in de drie jaar door het bestuur getoetst worden en indien gewenst aangepast worden. Op pensioendatum wordt het gevormde pensioenkapitaal aangewend voor het toekennen van een levenslang ouderdomspensioen in combinatie met een partnerpensioen bij de Stichting. De aanwending geschiedt op basis van de bij de Stichting geldende grondslagen onder inhouding van de uitvoeringskosten, een solvabiliteitsopslag en een opslag ten behoeve van toeslagverlening. In de standaard fiscaal maximale staffel is een, in vergelijking met de fondsgrondslagen, opslag voor financieringskosten opgenomen van 19,1%. Hiervan wordt 5% benut voor de premievrijstelling bij invaliditeit (zoals reeds aangegeven), de uitvoeringskosten worden verondersteld gelijk te zijn aan 3% en de solvabiliteitsopslag is gesteld op 8%. Het restant wordt ter beschikking gesteld ten behoeve van toeslagverlening. De totale inhouding zal derhalve gelijk zijn aan 14,1% (19,1% - 5% voor invaliditeit). Eén keer per drie jaar zal bekeken worden of deze inhouding nog volstaat, tenzij externe oorzaken het noodzakelijk maken om de inhouding eerder aan te passen. Overgangsbepaling De werkgever is voor dìe werknemers, die 1 januari 2006 in dienst waren, op 31 december 2020 of zoveel eerder de werknemers de pensioneringsdatum hebben bereikt, een koopsom aan de Stichting verschuldigd ten behoeve van de inkoop van extra pensioen bij de Stichting. De vaststelling van de koopsom vindt plaats op basis van de tarieven zoals opgenomen in paragraaf 7.1 van deze actuariële en bedrijfstechnische nota, waarbij tevens rekening wordt gehouden met een opslag voor het in stand houden van het VEV. De opslag die gehanteerd wordt, is gelijk aan de opslag bij de inkoop uit de excedentregeling, dus 14,1%. De toekenning, de financiering en de inkoop vindt plaats onder de voorwaarde dat het dienstverband van de werknemers vanaf 1 januari 2006 tot het moment van toekenning, financiering en inkoop onafgebroken is voortgezet. Aanvullingsregeling De werkgever is voor de werknemers die 1 januari 2006 in dienst waren van de werkgever en geboren zijn voor 1 januari 1950 op grond van het Aanvullingsreglement op het moment dat de werknemers de pensioneringsdatum hebben bereikt een koopsom aan de Stichting verschuldigd ten behoeve van de inkoop van extra pensioen bij de Stichting. De vaststelling van de koopsom vindt plaats op basis van de tarieven zoals opgenomen in paragraaf 7.1 van deze actuariële en bedrijfstechnische nota, waarbij tevens rekening wordt gehouden met een opslag voor het in stand houden van het VEV. De opslag die gehanteerd wordt is vanwege de korte uitkeringsduur gesteld op 50% van de opslag die betaald wordt voor de inkoop uit de overgangsbepaling, derhalve 7,05%. De toekenning, de financiering en de inkoop vindt plaats onder de voorwaarde dat het dienstverband van de werknemers vanaf 1 januari 2006 tot het moment van toekenning, financiering en inkoop onafgebroken is voortgezet. Herstelpremies Gedurende boekjaar 2008 is bij het fonds een reservetekort ontstaan als gevolg van de kredietcrisis. Zolang het fonds een reservetekort heeft, is afgesproken dat de werkgever vanaf 1-1-2009 een herstelpremie ter grootte van 1,4% betaalt van de som van de pensioengrondslagen. 12
In de excedentregeling wordt gedurende de herstelperiode een opslag van 2% ingehouden als herstelpremie. Daarnaast wordt bij inkoop van het pensioenkapitaal een extra opslag gehanteerd van 2,3%. Ook bij de inkoop van rechten uit de overgangsbepaling en de aanvullingsregeling wordt een herstelpremie gevraagd. De herstelpremie die gehanteerd wordt, is voor de overgangsbepaling gelijk aan 2,3% van de actuariële koopsom uit hoofde van de overgangsbepaling en voor de aanvullingsregeling gelijk aan 1,15% van de actuariële koopsom uit hoofde van de aanvullingsregeling.
3.2
Premiebetaling De werkgeverspremie en de op het loon van de werknemer ingehouden werknemerspremie van zowel de basis- als de excedentregeling en de uitvoeringskosten worden door de werkgever uiterlijk binnen 10 dagen na afloop van elke maand voor een 1/12 deel, aan de Stichting betaald. Het betreft hier een voorschotpremie. De werkgever voldoet de totale verschuldigde premie, bestaande uit de werkgeverspremie en de werknemerspremies (som van de in paragraaf 3.1 vermelde premies, koopsommen en kosten), uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar aan de Stichting. Het betreft hier de eindafrekening. Ingeval van een beëindiging van de deelneming wordt de premie, die op het moment van beëindiging nog verschuldigd is, tegelijk met de koopsommen voor de overgangsbepaling en het aanvullingsreglement binnen dertien weken voldaan aan de Stichting. Voor deelnemers, die op de eerste dag van de desbetreffende maand volledig arbeidsongeschikt zijn volgens de bepalingen van het Pensioenreglement en het Excedentreglement, is met ingang van die maand geen bijdrage verschuldigd.
3.3
Informatieverstrekking door werkgever aan pensioenfonds De werkgever is verplicht deelnemers bij de Stichting aan te melden en bij uitdiensttreding af te melden en de volgende voor de uitvoering benodigde gegevens van de deelnemers en mutaties in deze gegevens aan de Stichting te leveren: a. de naam; b. het adres; c. de geboortedatum; d. het burgerservicenummer; e. het personeelsnummer; f. de salarisgegevens; g. het moment van ingang van de pensioenovereenkomst; h. en alle overige relevante gegevens om een pensioenaanspraak te kunnen vaststellen. De werkgever levert de genoemde gegevens en mutaties maandelijks in bestandsvorm bij de Stichting aan. Bij in gebreke blijven wordt de werkgever verantwoordelijk gesteld voor eventuele schade. Verder informeert de werkgever de Stichting wie als rechtsgeldige vertegenwoordiger kan optreden voor de betrokken deelnemers bij een wijziging van de pensioenovereenkomst. 13
De werkgever informeert de Stichting binnen 10 dagen over een wijziging van de pensioenovereenkomst. De informatie dient schriftelijk te worden verstrekt en een volledige opsomming te bevatten van de overeengekomen wijzigingen.
3.4
Procedures premiebetalingsachterstand De Stichting informeert elk kwartaal schriftelijk de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, alsmede de ondernemingsraad van de werkgever indien sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door de Stichting te ontvangen jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen.
3.5
Procedures wijzing pensioenovereenkomst De Stichting stelt een pensioenreglement op en wijzigt dit overeenkomstig de bepalingen uit de statuten en het Pensioenreglement. Nadat de Stichting kennis heeft genomen van een wijziging van de pensioenovereenkomst stelt de Stichting een aangepast Pensioenreglement in concept op en legt deze voor aan de werkgever en de rechtsgeldige vertegenwoordiger van de deelnemers. De in de vorige volzin genoemde partijen wordt hierbij gevraagd om aan te geven of de in het concept Pensioenreglement opgenomen wijzigingen volledig in overeenstemming zijn met de wijzigingen van de pensioenovereenkomst. Ter verifiëring zal aan partijen gevraagd worden het Pensioenreglement te accorderen. Het hiervoor bepaalde geldt niet ingeval er sprake is van een eenzijdige wijziging door de werkgever van de pensioenovereenkomst, als bedoeld in artikel 29 van het Pensioenreglement. In dat geval wordt aan de werkgever gevraagd te verklaren dat het concept pensioenreglement is aangepast conform de wijziging van de pensioenovereenkomst. Het Pensioenreglement wordt – overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel – opgesteld in overeenstemming met de pensioenovereenkomst. Het voorgaande is van toepassing voor zover, naar het oordeel van het bestuur: a. de pensioenovereenkomst niet strijdig is met geldend jurisprudentie en pensioenwet- en regelgeving; b. de financiële toestand van de Stichting dit toelaat; en c. de bepalingen naar het oordeel van het Bestuur in redelijkheid uitvoerbaar zijn. Het Bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in de statuten en het Pensioenreglement, besluiten tot het zelfstandig doorvoeren van de door de wetgever of DNB vereiste wijzigingen van het Pensioenreglement die niet van invloed zijn op de omvang of de aard van de pensioenaanspraken. Het Bestuur zal de door de wetgever of DNB vereiste wijzigingen van het Pensioenreglement die wel van invloed zijn op de omvang of de aard van de pensioenaanspraken onder de aandacht brengen van de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken partijen. Indien binnen de geldende termijn voor doorvoering van de door de wetgever of DNB vereiste wijzigingen geen wijziging van het de pensioenovereenkomst tot stand komt, kan het Bestuur zelfstandig besluiten de noodzakelijke wijzigingen in het Pensioenreglement door te voeren. 14
3.6
Voorwaarden toeslagverlening Het bestuur kan besluiten tot aanpassing van de pensioenrechten en pensioenaanspraken van de in het Pensioenreglement genoemde groep actieve en inactieve deelnemers. Deze aanpassing betreft maximaal: de loonontwikkeling in het voorgaande kalenderjaar conform de CAO van de werkgever voor de actieve deelnemers de afwijking van het prijsindexcijfer van de maand juli van het voorafgaande kalenderjaar ten opzichte van het prijsindexcijfer van de maand juli van het daaraan voorafgaande kalenderjaar voor de inactieve deelnemers Het prijsindexcijfer is gelijk aan de consumentenprijsindex alle huishoudens (afgeleid) zoals vastgesteld door het CBS. Het Bestuur beslist jaarlijks in de laatste bestuursvergadering van het kalenderjaar in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast per 1 januari van het daaropvolgende jaar. Voor de voorwaardelijke toeslagverlening voor zowel actieve als inactieve deelnemers wordt geen bestemmingsreserve gevormd en er wordt geen specifieke premie betaald. De financiële ruimte voor een toeslagverlening volgt uit behaald overrendement. Het bestuur houdt bij al dan niet verlenen van een toeslag rekening met onderstaande leidraad. Indien de omstandigheden dit naar het oordeel van het bestuur noodzakelijk maken, kan het bestuur afwijken van deze leidraad. Deze leidraad is van toepassing voor zowel de actieve als inactieve deelnemers. Voor de bepaling van de toeslagruimte geldt de volgende staffel: Vermogen van de Stichting Hoger dan 120% van de verplichtingen Lager dan 120% van de verplichtingen, Hoger dan 110% van de verplichtingen Lager dan 110% van de verplichtingen
Toeslagruimte 100% Naar rato 0%
De toeslagruimte is algemeen en is derhalve van toepassing voor alle actieve deelnemers, arbeidsongeschikte deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van de Stichting. De Stichting behoudt zich het recht voor om de voorwaarden voor de toekenning het toeslagenbeleid volgens de bepalingen uit de Statuten en het Pensioenreglement aan te passen. Toekomstige wijzigingen zijn verbindend voor alle deelnemers, arbeidsongeschikte deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden van de Stichting. Als het vermogen van de Stichting meer bedraagt dan 130% van de verplichtingen, kan het bestuur besluiten de toeslagen, die in de tien jaren voorafgaande e aan het kalenderjaar niet verleend werden, alsnog toe te kennen, indien en voor zover het vermogen van de Stichting door toekenning van deze toeslagen niet lager zal uitkomen dan deze 130% van de verplichtingen.
15
3.7
Procedures aangaande besluiten omtrent vermogensoverschotten en vermogenstekorten Vermogensoverschot Een overschot is dat deel van het vermogen dat zich boven de premiekortinggrens bevindt. Zie hiervoor ook hoofdstuk 7.1. Ingeval van een overschot geldt de volgende procedure: voorbereiding notitie inzake het geconstateerde overschot; behandeling in bestuursvergadering van de notitie inzake het geconstateerde overschot; het nemen van een bestuursbesluit op basis van de notitie ter zake van het geconstateerde overschot. Hieronder zal op deze procedure nader worden ingegaan. Voorafgaand aan de bestuursvergadering waarvoor dit onderwerp op de agenda staat, wordt door het dagelijks bestuur een notitie voorbereid, waarin is vastgelegd hoe – voor een nader omschreven periode – kan worden omgegaan met het overschot. De volgende aspecten worden betrokken bij de afweging of, en in welke mate, kan worden besloten tot een premiekorting of terugstorting van gelden aan de werkgever: de uitkomsten van een continuïteitsanalyse; de vergrijzing van de Nederlandse bevolking en de inzichten hierover; ontwikkelingen in de gemiddelde levensduur van mannen en vrouwen. Indien het bestuur van oordeel is dat kan worden besloten tot een premiekorting of terugstorting van gelden aan de Werkgever, wordt in de besluitvorming hierover rekening gehouden met de volgend aspecten: de evenwichtige belangenbehartiging van alle belanghebbenden; een – in de afgelopen tien jaar – in het kader van een korte of lange termijn herstelplan of een bestaand dekkingstekort onverplicht verleende bijdragen door de Werkgever. een – in de afgelopen tien jaar – in het kader van een korte- of langetermijn herstelplan of een bestaand dekkingstekort verhoogde werknemersbijdrage; het terugstorten van gelden naar de Werkgever, anders dan in de vorm van een premiekorting, kan niet eerder plaatsvinden dan nadat een compensatie heeft plaatsgevonden van de voorwaardelijke toeslagen die in de voorgaande tien jaar niet (volledig) zijn verleend tot het maximale niveau en een in de voorgaande tien jaar toegepaste korting op de pensioenaanspraken en pensioenrechten. Vermogenstekort Indien ultimo enig jaar sprake is van een reservetekort, meldt de Stichting dit onverwijld aan DNB en wordt er binnen drie maanden of zoveel eerder als DNB bepaald ter instemming bij DNB een langetermijnherstelplan ingediend om uiterlijk binnen 15 jaar geen reservetekort meer te hebben. Indien aan het eind van een maand sprake is van een dekkingstekort meldt de Stichting dit onverwijld aan DNB en wordt er binnen twee maanden of zoveel eerder DNB bepaald een kortetermijnherstelplan ingediend om binnen drie jaar geen dekkingstekort meer te hebben. In dit plan wordt rekening gehouden met de kostendekkende premie, de opslag reservetekort, het verwachte fondsrendement en het niet toekennen van 16
toeslagen. Het een en ander op basis van de uitgangspunten welke zijn opgenomen in de regelgeving krachtens de Pensioenwet. De werkgever kan in het kader van een herstelplan bijdragen aan het herstel van de financiële situatie van de Stichting, maar is hier niet toe verplicht. Indien blijkt dat de Stichting met inzet van alle beschikbare sturingsmiddelen (uitgezonderd het beleggingsbeleid) niet in staat zal zijn om uiterlijk binnen drie jaar het dekkingstekort (of zoveel langer als DNB toestaat) op te lossen, kan de Stichting besluiten de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen. Bij dit besluit zal de Stichting er naar streven dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever evenredig worden getroffen. Ingeval de Stichting besluit tot korting van de rechten, informeert de Stichting de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering van rechten kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en Toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd. De stichting heeft tevens een leidraad opgesteld waarin is omschreven wat te doen in het geval van een crisissituatie. Deze leidraad (Crisisplan) is opgenomen bij bijlage 7.
3.8
Betalingsvoorbehoud werkgever De werkgever behoudt zich het recht voor om zijn bijdrage aan de Stichting tussentijds te verminderen, op te schorten of te beëindigen bij een ingrijpende wijziging van de omstandigheden. Een ingrijpende wijziging van omstandigheden wordt onder andere aanwezig geacht indien: de overheid maatregelen treft op pensioengebied, ten gevolge waarvan het handhaven van de bijdragen niet meer of niet meer in dezelfde mate gevergd kan worden; de financiële resultaten van de werkgever daartoe noodzaken; de werkgever verplicht wordt tot aansluiting bij een verplicht gesteld bedrijfs(tak)pensioenfonds. Wanneer de werkgever voornemens is tot uitoefening van bovenvermeld recht, deelt de werkgever dit onverwijld schriftelijk mee aan het pensioenfonds, alsmede aan degenen wier pensioen of aanspraken op pensioen daardoor wordt getroffen.
3.9
Vrijwillige voortzetting na beëindiging dienstverband Het bestuur is bevoegd om na beëindiging van de arbeidsovereenkomst – onder door het bestuur te stellen voorwaarden en met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving – op voorstel van de werkgever het deelnemerschap voort te zetten, dan wel te herstellen.
17
4.
Hoofdlijnen van de pensioenregelingen
4.1
Basisreglement Uitgegaan wordt van het pensioenreglement geldend voor de deelnemers van de Stichting Brocacef Pensioenfonds, gevestigd te Maarssen, dat in werking is getreden per 1 januari 2014. De pensioenregeling kent de volgende kenmerken: Deelnemer
:
Iedere werknemer, die conform artikel 2 van het reglement tot het deelnemerschap is toegelaten, alsmede degene die door schriftelijke voordracht van de directie hiermede gelijk is gesteld. Van deelneming zijn uitgesloten: stagiaires, werkstudenten en vakantiewerkers.
Deelnemersjaren
:
Het in maanden nauwkeurig afgerond aan de pensioendatum voorafgegane aantal ononderbroken jaren dat de deelnemer tot het deelnemerschap is toegelaten.
Pensioendatum
:
De eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Regeling
:
Middelloon (geïndexeerd).
Maandsalaris
:
Onder maandsalaris wordt verstaan het fulltime bruto basissalaris per maand, zoals dat per 1 januari van het betreffende jaar door de werkgever is vastgesteld, vermeerderd met een eventueel toegekende persoonlijke toeslag, op basis van de normaal bij de werkgever geldende arbeidstijd.
Franchise
:
Een maandbedrag groot € 1.120,75 (niveau 1 januari 2014). Per 1 januari van ieder kalenderjaar vindt aanpassing van de franchise plaats op basis van de procentuele stijging van de AOW uitkering voor gehuwden/ samenwonenden gemeten over de periode 1 januari voorafgaande kalenderjaar tot en met 1 januari van het kalenderjaar.
Maximum maandsalaris:
Het hierboven bedoelde maandsalaris is gemaximeerd op € 4.108,29 per maand (niveau 1 januari 2014 op fulltime basis), waarbij jaarlijks per 1 januari een aanpassing plaatsvindt aan het maximum maandsalaris geldend voor de hoogste CAO salaristabel (functiegroep K) geldend bij Brocacef BV CS.
Pensioengrondslag
Het maandsalaris minus de franchise.
:
18
Ouderdomspensioen
:
Partnerpensioen :
In de periode van het deelnemerschap tot 1 januari 2014 vond per maand van deelname een pensioenopbouw plaats van 2,25% van de in dat jaar vastgestelde pensioengrondslag. Vanaf 1 januari 2014 geldt in de periode van deelnemerschap een pensioenopbouw van 1,84% per maand van de in dat jaar vastgestelde pensioengrondslag. Het levenslang partnerpensioen per jaar ten behoeve van de nabestaande partner bedraagt 60% van het ouderdomspensioen dat zou zijn vastgesteld indien de deelnemer niet voor de pensioendatum zou zijn overleden, doch tot de pensioendatum deelnemer zou zijn gebleven, met een pensioengrondslag die het laatst voor de deelnemer heeft gegolden. Voor de bepaling van de toekomstige ouderdomsopbouw tussen overlijdensdatum en pensioendatum wordt rekening gehouden met een fictief opbouwpercentage van 2,15%. De jaarlijkse verhoging betrekking hebbend op de toekomst blijft hierbij buiten beschouwing.
Tijdelijk partnerpensioen Indien de : deelnemer tijdens het deelnemerschap, doch voor de pensioendatum overlijdt, wordt het onder de definitie van het partnerpensioen genoemde percentage, tot de eerste dag van de maand waarin de 65e verjaardag van de nabestaande partner valt, verhoogd met 25% van het ouderdomspensioen dat zou zijn vastgesteld indien de deelnemer niet voor de pensioendatum zou zijn overleden, doch tot de pensioendatum deelnemer zou zijn gebleven, met een pensioengrondslag die het laatst voor de deelnemer heeft gegolden. Voor de bepaling van de toekomstige ouderdomsopbouw tussen overlijdensdatum en pensioendatum wordt rekening gehouden met een fictief opbouwpercentage van 2,15%. Indien gebruik wordt gemaakt van vervroeging van de pensioendatum vindt de hier bedoelde verhoging niet plaats Wezenpensioen
:
Het wezenpensioen per jaar, voor elk wezenpensioengerechtigd kind, bedraagt 14% van het ouderdomspensioen dat zou zijn vastgesteld indien de deelnemer niet voor de pensioendatum zou zijn overleden, doch tot de pensioendatum deelnemer zou zijn gebleven met een pensioengrondslag die het laatst voor de deelnemer heeft gegolden. Voor de bepaling van de toekomstige ouderdomsopbouw tussen overlijdensdatum en pensioendatum wordt rekening gehouden met een fictief opbouwpercentage van 2,15%. De jaarlijkse verhoging betrekking hebbend op de toekomst blijft hierbij buiten beschouwing.
19
Uitruil
:
De deelnemer of gewezen deelnemer heeft het recht om tenminste zes maanden voor de pensioendatum dan wel indien van de geboden mogelijkheid tot vervroeging van de pensioeningang gebruik wordt gemaakt - ten minste zes maanden voor de overeengekomen eerdere pensioendatum, dan wel de pensioendatum het opgebouwde partnerpensioen om te zetten in een hoger ouderdomspensioen. Daarnaast bestaat het recht om het ouderdomspensioen gedeeltelijk om te zetten in een hoger partnerpensioen.
Vervroegen
:
De deelnemer kan middels een eenmalige keuze het ouderdomspensioen laten ingaan op een datum vóór de pensioendatum, maar niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 55-jarige leeftijd bereikt, dit kan onder de voorwaarden die in het reglement zijn vastgesteld.
Hoog-laag
:
De deelnemer heeft het recht om op de vervroegde pensioendatum, zijn alsdan ingaande ouderdomspensioen om te zetten in een ouderdomspensioen dat gedurende de periode tot aan de pensioendatum hoger is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen en in de periode daarna lager is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen. Dit kan onder de voorwaarden die in het reglement zijn vastgesteld.
Deeltijdpensioen
:
De deelnemer heeft de mogelijkheid om wanneer hij in deeltijd gaat werken, gelijktijdig een gedeelte van het pensioen te laten ingaan. Voor het gedeelte dat de deelnemer blijft werken, blijft hij pensioen opbouwen.
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid :
Premievrijstelling wordt verleend door de werkgever en de Stichting wegens het toegekend zijn van een uitkering krachtens de WAO of WIA (zijnde IVA), naar een arbeidsongeschiktheidspercentage behorende bij de hoogste klasse van de WAO of WIA (zijnde IVA) en waarbij op grond van het arbeidsongeschikt zijn door de werkgever het dienstverband is beëindigd.
Toeslagen
:
Alle ingegane en premievrije pensioenen van deelnemers en gewezen deelnemers kunnen jaarlijks worden verhoogd met een toeslag. Deze toeslag is voorwaardelijk; er is geen recht op toeslag en het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst een toeslag zal plaatsvinden. De toeslag wordt gefinancierd uit de overrendementen. Voor mogelijk nog in de toekomst te verlenen toeslagen wordt geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. Een eenmaal toegekende toeslag is onvoorwaardelijk. Voor reeds toegekende toeslagen wordt een voorziening aangehouden.
Bijdragen
:
In de kosten van de pensioenregeling wordt gedurende het deelnemerschap door de deelnemer vanaf de datum aanvang deelnemerschap bijgedragen. De bijdrage bedraagt 6% van de pensioengrondslag voor het levenslang ouderdomspensioen, met dien verstande dat wanneer de overeengekomen arbeidstijd afwijkt van de voor de betreffende functie gebruikelijke arbeidstijd een dienovereenkomstige evenredige 20
bijdrage verschuldigd is. In aanvulling hierop is door de deelnemer tot 1 januari 2012 een extra bijdrage van 1% van het maandsalaris tot het maximum maandsalaris verschuldigd. Per genoemde datum wordt de extra bijdrage verlaagd naar 0,5% van het maandsalaris tot het maximum maandsalaris en is alsdan verschuldigd tot 1 januari 2017. Waardeoverdrachten
:
In geval van waardeoverdracht worden de wettelijke rekenregels gehanteerd.
21
4.2
Excedentreglement Uitgegaan wordt van het reglement beschikbare premieregeling behorende bij het op 1 januari 2006 in werking getreden pensioenreglement van de Stichting Brocacef Pensioenfonds, gevestigd te Maarssen. Dit reglement kent de volgende kenmerken: Regeling
:
Beschikbare premieregeling.
Premiegrondslag
:
De premiegrondslag in enig jaar is gelijk aan het ongemaximeerde maandsalaris in dat jaar ingevolge artikel 15 van het pensioenreglement verminderd met het maximum maandsalaris (€ 4.108,29 per maand; niveau 1 januari 2014 op fulltime basis). Jaarlijks vindt een aanpassing plaats op basis van het maximum maandsalaris geldend voor de hoogste CAO salaristabel (functiegroep K) geldend bij Brocacef BV cs.
Hoogte beschikbare premie
:
In de periode van het deelnemerschap tot de pensioendatum dan wel pensioendatum bedraagt de maandelijkse beschikbare premie een percentage van de premiegrondslag. Het percentage is leeftijdsafhankelijk en wordt bepaald op basis van onderstaande tabel. Leeftijdscategorie t/m 19 20 t/m 24 25 t/m 29 30 t/m 34 35 t/m 39 40 t/m 44 45 t/m 49 50 t/m 54 55 t/m 59 60 t/m 64
Beschikbare Premie 6,3% 7,2% 8,7% 10,5% 12,7% 15,3% 18,5% 22,4% 27,1% 33,0%
De premie wordt aangewend ter belegging in de door de deelnemer gekozen beleggingsfondsen. Het fonds heeft het risico van eerder overlijden herverzekerd, waarbij de premie niet uit de beschikbare premie wordt onttrokken. Deze risicopremie komt aanvullend voor rekening van de werkgever. Hoogte pensioenen op pensioendatum :
Het tot de pensioendatum gevormde pensioenkapitaal wordt op actuariële en voor mannen en vrouwen gelijke wijze aangewend voor en daarmee vervangen door levenslang ouderdomspensioen en een aanspraak op levenslang partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen.
22
Beëindiging deelnemerschap vóór de pensioendatum anders dan door overlijden :
Indien de deelnemer per 1 januari van enig jaar niet meer voldoet aan het gestelde in dit reglement vindt vanaf die datum geen vaststelling en afdracht van beschikbare premie meer plaats. De reeds tot 31 december van het daaraan voorafgaande jaar individueel gevormde pensioenkapitaal wordt op actuariële en voor mannen en vrouwen gelijke wijze omgezet in en daarmee vervangen door een aanspraak op levenslang ouderdomspensioen en een aanspraak op levenslang partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen. Deze pensioenaanspraken worden toegevoegd aan de pensioenaanspraken uit hoofde van de middelloonregeling, zoals vastgelegd in het pensioenreglement van de Stichting.
Vervroegen
:
Het tot de pensioendatum gevormde pensioenkapitaal wordt op actuariële en voor mannen en vrouwen gelijke wijze aangewend voor (en daarmee vervangen door) levenslang ouderdomspensioen en 70% partnerpensioen. Hierbij wordt het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum op actuariële en voor mannen en vrouwen gelijke wijze vervroegd. Het levenslang partnerpensioen wordt afgeleid van het levenslange ouderdomspensioen voor vervroeging.
Toeslagen
:
Op de vastgestelde pensioenaanspraken is het toeslagenbeleid van het pensioenreglement van toepassing. De pensioenaanspraken worden in verhouding tot de ontwikkeling van de reglementaire pensioenaanspraken uit de middelloonregeling, zoals vastgelegd in het pensioenreglement van de Stichting, aangepast.
Bijdragen
:
In de kosten van de beschikbare premieregeling wordt gedurende het deelnemerschap door de deelnemer bijgedragen vanaf de eerste dag van de maand waarop de beschikbare premieregeling van toepassing is dan wel wordt. De bijdrage bedraagt, naast de bijdrage in het pensioenreglement, 6% van de premiegrondslag, met dien verstande dat wanneer de overeengekomen arbeidstijd afwijkt van de voor de betreffende functie gebruikelijke arbeidstijd een dienovereenkomstige evenredige bijdrage verschuldigd is.
23
5.
Herverzekering Ten behoeve van het overlijdensrisico worden jaarlijks risicokapitalen verzekerd op basis van een verzekering met in acht name van een eigen behoud. Deze verzekering is gesloten met ZwitserLeven te Amstelveen. De herverzekeringsdekking omvat de uitkering van een risicokapitaal bij overlijden van een deelnemer, ter grootte van het positieve verschil tussen enerzijds de contante waarde van de krachtens de pensioenregeling geldende aanspraken van de partner van de deelnemers aan de Stichting of daarmee gelijkgestelde uitkeringen, en anderzijds de voor de betreffende deelnemer gevormde voorziening pensioenverplichtingen. Er geldt een eigen behoud van € 100.000 per deelnemer per jaar en het obligo bedraagt € 2.500.000 herverzekerd overlijdenskapitaal per deelnemer per jaar boven het eigen behoud van de Stichting. Genoemde bedragen liggen vast in de verzekeringsovereenkomst voor de duur van de overeenkomst. De vaststelling van de grootte van de her te verzekeren prestaties wordt ieder jaar berekend op basis van de actuariële grondslagen vermeld in paragraaf 7.1. Dit herverzekeringscontract is aangegaan voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014. Het arbeidsongeschiktheidsrisico (premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid) is herverzekerd. Deze verzekering is gesloten met ZwitserLeven te Amstelveen. Een gedeelte van de voorziening pensioenverplichtingen met betrekking tot in het verleden gedane pensioentoezeggingen is premievrij ondergebracht bij de verzekeringsmaatschappijen Delta Lloyd, Nationale-Nederlanden en AEGON. De hiermee gepaard gaande voorziening pensioenverplichtingen worden op de activazijde van de balans geplaatst op basis van gelijke grondslagen (zie paragraaf 7.1), waarbij geen excasso-opslag wordt toegepast. De uit de pensioentoezegging resulterende uitkering wordt na ingang door de betreffende verzekeringsmaatschappij aan de Stichting uitgekeerd.
24
6.
Risicomanagement Het bestuur is verantwoordelijk voor de inrichting en goede werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem ten behoeve van alle risico’s waaraan het pensioenfonds zich ziet blootgesteld.
6.1
Inrichting risicomanagement Integraal risicomanagement is nog niet volledig geïmplementeerd bij het pensioenfonds. Op dit moment werkt het fonds aan een volledige omschrijving van zowel de financiële als de niet financiële risico’s. In 2013 vindt een nadere aanpassing plaats in deze abtn. De volgende onderdelen zijn wel al vormgegeven. De financiële risico’s worden gemonitord door de beleggingscommissie. Het bestuur monitort de financiële risico’s per kwartaal aan de hand van ontvangen rapportages van de vermogensbeheerders en de beleggingscommissie. De niet-financiële risico’s worden gemonitord door het volledige bestuur. Het pensioenfonds heeft pension fund governance doorgevoerd: Verantwoordingsorgaan Compliance officer Visitatiecommissie
6.2
Individuele risico’s 6.2.1 Financiële risico’s In 2012 heeft het pensioenfonds een ALM studie laten uitvoeren om financiële risico’s te identificeren en beleggingsbeleid hierop af te stemmen en is tevens een continuïteitsanalyse uitgevoerd. De beleggingscommissie heeft een voorbereidende en adviserende rol inzake het strategische beleggingsbeleid richting het bestuur. Daarnaast is de beleggingscommissie verantwoordelijk voor de nadere invulling alsmede de uitvoering van het strategisch beleggingsbeleid. Matchingrisico Matchingrisico is het risico als gevolg van niet gematcht zijn van passiva en activa (inclusief off-balance posten) in termen van rentevoet, rentetypische looptijden, basisvaluta en gevoeligheid voor ontwikkeling in prijspeil. Er wordt naar gestreefd het renterisico voor 50% (bandbreedte 45%-55%) af te dekken. Het beleid ten aanzien van het renterisico is erop gericht om een groter deel, namelijk maximaal 75%, af te dekken. De eerste stap zal worden genomen indien de door DNB gepubliceerde rentetermijn structuur, UFR methode en driemaands middeling, leidt tot een gemiddeld gewogen rekenrente van 3,5% . De verhoging van de renteafdekking van 50% naar 75% zal in 5 jaar (5% per jaar) plaatsvinden mits de gemiddeld gewogen rekenrente hoger dan 3,5% is. Mocht de rente onder de 3,5% komen dan handhaven wij de hoogte van de renteafdekking op dat moment (tijdelijke bevriezing). 25
Het pensioenfonds heeft een voorwaardelijk toeslagbeleid echter wel de ambitie om toeslag te verlenen. Valutarisico’s worden voor grootste deel afgedekt. Marktrisico Marktrisico is het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten binnen een (handels-)portefeuille. Het beleid op het gebied van marktrisico is vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen en is vastgesteld op basis van de uitgevoerde ALM-studie. In paragraaf 7.3 worden de randvoorwaarden voor de vermogensbeheerder beschreven. In de beleggingsrichtlijnen is vastgelegd door welke partij en op welke wijze (spreiding en soorten beleggingen) het vermogen belegd dient te worden. De beleggingsrichtlijnen worden vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevatten alle limieten waarbinnen een vermogensbeheerder volgens eigen inzicht mag beleggen. De implementatie wordt gedaan door middel van beleggingsfondsen. De beleggingscommissie monitort de naleving van deze randvoorwaarden periodiek door middel van rapportages van de vermogensbeheerder en de custodian. Kredietrisico Kredietrisico is het risico dat een tegenpartij contractueel of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt al dan niet als gevolg van het aan restricties onderhevig zijn van buitenlandse betalingen. Het kredietrisico wordt indirect in kaart gebracht door middel van periodieke ALM studies en continuïteitsanalyses. De monitoring van het beleid vindt plaats op basis van de maandrapportages die ontvangen worden van de vermogensbeheerder. Verzekeringstechnisch risico Verzekeringstechnisch risico is het risico dat uitkeringen (nu dan wel in de toekomst) niet gefinancierd kunnen worden vanuit premie- en/of beleggingsinkomsten als gevolg van onjuiste en/of onvolledige (technische) aannames en grondslagen bij de ontwikkeling en premiestelling van het product. De belangrijkste risico’s in dit kader zijn het langlevenrisico, het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Ter zake van het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico heeft het pensioenfonds een herverzekeringsovereenkomst met ZwitserLeven afgesloten. Het langlevenrisico wordt door het fonds in eigen beheer gehouden. De grondslagen waarop de technische voorzieningen gebaseerd worden, staan vermeld in paragraaf 7.1.
26
6.2.2 Niet financiële risico’s Uitbestedingsrisico Uitbestedingrisico is het risico dat continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden (al dan niet binnen een groep, al dan niet aan de sponsor) uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. De selectie van externe dienstverleners vindt plaats op basis van eisen van DNB en eisen van het bestuur met betrekking tot deskundigheid, cultuur, etc. Het pensioenfonds laat de pensioenadministratie en de beleggingsadministratie uitvoeren door het eigen Pensioenbureau, waarmee procedures zijn opgesteld en vastgelegd in een procedureboek. Met de pensioenfondsmanager vindt minimaal ieder kwartaal afstemming plaats betreffende de openstaande actiepunten. De KAS BANK zal per 1 januari 2013 de beleggingsadministratie en performancemeting gaan verzorgen. De afspraken zijn vastgelegd in een SLA of in de betreffende overeenkomst. Het vermogensbeheer is uitbesteed aan ING, BlackRock en Morgan Stanley. Met partijen is een overeenkomst afgesloten waarin onder andere zijn vastgelegd de beleggingsrichtlijnen en de overeengekomen rapportages. De afspraken zijn vastgelegd in een SLA of in de betreffende overeenkomst. De werkzaamheden die worden uitgevoerd door de certificerend actuaris zijn vastgelegd in een SLA. Operationeel risico Operationeel risico betreft het risico dat ontstaat als gevolg van het falen of tekortschieten van interne processen, menselijke en technische tekortkomingen, en onverwachte externe gebeurtenissen. Alle voorgenomen operationele besluiten worden aan het voltallige bestuur voorgelegd. Bij het aangaan van verplichtingen hanteert het bestuur altijd het vier-ogen principe. Het bestuur heeft een procedure voor de periodieke evaluatie van het functioneren van het bestuur als geheel en van de individuele bestuursleden. Dit alles is opgenomen in het Deskundigheid, evaluatie en opleidingsplan Bestuur Stichting Brocacef Pensioenfonds.
27
Omgevingsrisico Omgevingsrisico is het risico als gevolg van buiten de instelling of groep komende veranderingen op het gebeid van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. In 2009 heeft het pensioenfonds het communicatieplan geformaliseerd. Een communicatiecommissie is ingesteld om de communicatie richting (gewezen) deelnemers effectiever en efficiënter te maken. Klachten of geschillen worden door het bestuur behandeld. Het pensioenfonds kent geen klokkenluidersregeling. Er worden geen expliciete omgevingsanalyses uitgevoerd door het fonds. Integriteitsrisico Integriteitsrisico is het risico dat de integriteit van de instelling dan wel het financiële stelsel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers dan wel van de leiding in het kader van wet- en regelgeving en maatschappelijke en door de instelling opgestelde normen. Om het integriteitsrisico te beheersen heeft het pensioenfonds een gedragscode opgesteld en een compliance officer aangesteld. De gedragscode voldoet aan de eisen van DNB en de Autoriteit Financiële Markten. In de gedragscode zijn de taken en bevoegdheden van de Compliance Officer vastgelegd. De Compliance Officer bewaakt dat het pensioenfonds voldoet aan de voor het fonds van toepassing zijnde actuele weten regelgeving op het gebied van compliance, en ziet toe op de naleving van de bepalingen uit de gedragscode. Er is geen sprake van een analyse van mogelijke integriteitrisico’s op basis waarvan een gedragscode bepaald kan worden. Tevens is er informatie bij de vermogensbeheerder opgevraagd hoe zij het integriteitsrisico beheersen. Van alle vermogensbeheerders hebben wij dit dan ook mogen ontvangen. Hieruit blijkt dat zij allen een Code of Ethics kennen waaraan werknemers zich dienen te houden. De werknemers dienen deze code dan ook jaarlijks te ondertekenen Juridisch risico Juridisch risico is het risico samenhangend met (veranderingen in en naleving van) weten regelgeving, het mogelijk bedreigd worden van haar rechtspositie, met inbegrip van de mogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of niet correct gedocumenteerd zijn. Met betrekking tot de beheersing van het juridisch risico is geen beleid vastgelegd. Het pensioenfonds maakt gebruik van informatie/kennisoverdracht op het gebied van weten regelgeving van pensioenkoepels, de actuaris, toezichthouders en juridisch adviseur. Ook met betrekking tot adviezen ten aanzien van fiscaal/juridische aard maakt het bestuur gebruik van externe adviseurs.
28
7.
Financiële opzet De voornaamste financiële doelstellingen van de Stichting zijn: het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken overeenkomstig de in het reglement vastgelegde bepalingen; het minimaliseren van de kansen op een dekkings- en reservetekort, alsmede van de mate van dekkings- en reservetekort; het maximaliseren van het beleggingsrendement om de nagestreefde toeslagen te realiseren; het zo mogelijk stabiliseren van de premie. In dit hoofdstuk wordt de financiële opzet van de Stichting uiteengezet. Ingegaan wordt op de waarderingsgrondslagen van de pensioenverplichtingen en het belegd vermogen, alsmede de uitgangspunten voor het premiebeleid, het beleggingsbeleid en het toeslagbeleid. Uitgangspunt bij de financiële opzet is de wet- en regelgeving zoals beschreven in: de Pensioenwet (hoofdstuk 6); het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen; de Regeling Pensioenwet, inclusief de toeslagenmatrix; de Regeling Parameters pensioenfondsen; de Beleidsregel Toeslagenmatrix; de Beleidsregel uitgangspunten beoordeling continuïteitsanalyse van pensioenfondsen.
7.1 a.
Eigen vermogen Waarderingsgrondslagen beleggingen De waardering van de bezittingen van de Stichting geschiedt op marktwaarde. Een nadere beschrijving van de waarderingsgrondslagen is opgenomen in paragraaf 7.3.
b.
Technische voorzieningen De Stichting stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van pensioenverplichtingen. De voorwaardelijke toeslagverlening maakt geen onderdeel uit van de pensioenverplichtingen. Over het verleden toegekende toeslagen worden wel opgenomen onder de pensioenverplichtingen. De Stichting voert de pensioenregeling uit conform het pensioenreglement. De pensioenaanspraken zijn verzekerd in eigen beheer, waarvan een deel is herverzekerd (zie hoofdstuk 5).
29
De vaststelling van de technische voorzieningen geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten.
Berekening vindt plaats op basis van marktwaardering.
De grondslagen zijn gebaseerd op prudente beginselen inzake overlijden, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting.
De methodiek en grondslag van vaststelling is van jaar op jaar consistent, tenzij juridische, demografische en/of economische omstandigheden zich hiertegen verzetten.
De technische voorzieningen van de Stichting bestaan uit de voorziening pensioenverplichtingen en de voorziening arbeidsongeschikten. De pensioenregeling De voorziening pensioenverplichtingen is gelijk aan: voor de actieve deelnemers de - op basis van prudente grondslagen vastgestelde actuariële contante waarde van de over de verstreken dienstjaren verkregen pensioenaanspraken, inclusief de toegekende toeslagen. voor niet-actieve deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde pensioenen, inclusief de tot balansdatum verstrekte toeslagen. voor volledig arbeidsongeschikte deelnemers de actuariële contante waarde van de reeds opgebouwde pensioenen (het premievrijgestelde deel van de toekomstige premies is onderdeel van de voorziening arbeidsongeschikten. In de voorziening arbeidsongeschikten is ook de onverdiende premie begrepen voor zieke werknemers). de actuariële contante waarde van extra pensioenaanspraken en lijfrenten. De voorziening pensioenverplichtingen is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen. Intrest
Conform de Rentetermijnstructuur Financieel Toetsingskader, zoals deze wordt gepubliceerd door DNB.
Sterfte
Er wordt gebruik gemaakt van de AG-Prognosetafel 2012-2062 inclusief ervaringssterfte (prognoseperiode tot en met het jaar 2062). Middels de ervaringssterfte wordt de overlevingstafel gecorrigeerd voor het feit dat de sterfte bij pensioenfondsen lager ligt dan de bevolkingssterfte.
Ervaringssterfte
Voor Stichting Brocacef Pensioenfonds is in 2012 nader onderzoek gedaan om te komen tot een meer fondsspecifieke ervaringssterfte. Er is een specifiek voor dit fonds opgestelde tabel gemaakt, die ontleend werd aan het ‘Towers Watson ervaringssterfteonderzoek 2012’.
30
Gehuwdheid
Voor uitgesteld partnerpensioen behorend bij niet ingegaan ouderdomspensioen wordt het systeem van “bepaalde partner” gehanteerd. Dit betekent een gehuwdheidsfrequentie van 100% voor iedere leeftijd op de balansdatum. Na de balansdatum neemt de gehuwdheidsfrequentie af met de sterftekans van de medeverzekerde.
Leeftijden
Er wordt gerekend met werkelijke leeftijden.
Leeftijdsverschil
Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op 3 jaar gesteld (man ouder dan vrouw).
Kosten
Ter dekking van kosten wordt een kostenvoorziening getroffen ter grootte van 2% van de voorziening pensioenverplichtingen. In de bestuursvergadering van 10 juni 2009 heeft het bestuur besloten dat indien het fonds geliquideerd wordt de opgebouwde aanspraken en de bijbehorende voorziening worden ondergebracht bij een verzekeraar. Indien het vermogen op dat moment te laag is zal de sponsor gevraagd worden om bij te betalen en anders zullen de pensioenaanspraken worden gekort.
Wezenpensioen
In de doorsneepremie is een opslag meegenomen ter dekking van het risico van ingaan van het wezenpensioen bij overlijden van de deelnemer. In de voorziening wordt geen opslag meegenomen voor latent wezenpensioen.
Aanvullend ouderdomspensioen
De lasten voor € 1,- aanvullend ouderdomspensioen (ter eventuele compensatie van de voor ongehuwde te hoge AOW-verrekening) worden gesteld op 19% voor de mannen en 51% voor de vrouwen van de lasten ter zake van het ouderdomspensioen.
Arbeidsongeschiktheid
Voor arbeidsongeschikte deelnemers aan wie een uitkering krachtens de WAO of WIA is toegekend naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse wordt de pensioenopbouw voortgezet conform de actieve deelnemers.
Uitkeringen
Bij de waardering van de aanspraken is uitgegaan van de veronderstelling dat de pensioenuitkeringen continu geschieden.
Aanwendingsfactoren
De opgebouwde kapitalen in de beschikbare premie regeling worden op de pensioenleeftijd aangewend voor de inkoop van pensioenaanspraken. De aanwendingsfactoren worden één keer per jaar vastgesteld en gelden van 1 januari tot en met 31 december. De factoren worden vastgesteld in de maand juni in het voorgaande kalenderjaar.
31
De factoren zijn gebaseerd op de volgende actuariële uitgangspunten: - een gemiddelde nominale rentetermijnstructuur per 30 april van het voorgaande kalenderjaar en de twee daaraan voorafgaande kalenderjaren; - AG prognosetafel inclusief ervaringssterfte waarin de prognoseperiode start in het kalenderjaar waarvoor de factoren worden vastgesteld; - sekseneutraal, waarbij de verdeling mannen/vrouwen gelijk is aan 80/20 Voordat de inkoop plaatsvindt wordt van het beschikbare kapitaal een percentage (14,1%2) ingehouden dat bedoeld is voor uitvoeringskosten, solvabiliteit en toeslagverlening.
Flexibiliseringsfactoren De flexibiliseringsfactoren worden één keer per jaar vastgesteld en gelden van 1 januari tot en met 31 december. De flexibiliseringsfactoren worden vastgesteld in de maand juni in het voorgaande kalenderjaar. De factoren zijn gebaseerd op de volgende actuariële uitgangspunten: - een gemiddelde nominale rentetermijnstructuur per 30 april van het voorgaande kalenderjaar en de twee daaraan voorafgaande kalenderjaren; - AG prognosetafel inclusief ervaringssterfte waarin de prognoseperiode start in het kalenderjaar waarvoor de factoren worden vastgesteld; - sekseneutraal, waarbij de verdeling mannen/vrouwen gelijk is aan 80/20 - van de mannelijke deelnemers wordt verondersteld dat 20% kiest voor uitruil van het partnerpensioen, voor vrouwelijke deelnemers wordt verondersteld dat dit gelijk is aan 85%.
Voorziening arbeidsongeschikten Zoals in hoofdstuk 3.1., de basisregeling, wordt besproken, zit er een opslag op de comingservice ter grootte van 3,5% ter dekking van de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Tevens wordt in ditzelfde hoofdstuk gesproken over de excedentregeling, waarbij in de beschikbare premiestaffel rekening wordt gehouden met een opslag ten behoeve van de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid ter grootte van 5%. De opslag die in enig boekjaar geheven wordt, wordt betaald ter dekking van de premievrijstelling van de dan aanwezige actieven, deze kunnen dan pas twee jaar later arbeidsongeschikt verklaard worden. De opslagen dienen twee jaar in de voorziening opgenomen te worden en zullen dan vrijvallen ter compensatie van de geleden schade in dat jaar.
2
Exclusief herstelpremie gedurende herstelperiode
32
Deze opslagen vormen tezamen met de schadereserve, welke het verschil is tussen de actuariële contante waarde van te bereiken pensioenaanspraken en de op de balansdatum over het verleden opgebouwde pensioenaanspraken, de voorziening arbeidsongeschikten. De schadereserve voor de excedentregeling bestaat uit de actuariële contante waarde van de premievrijgestelde premies in de toekomst. c.
Minimaal vereist eigen vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,1% van de technische voorzieningen (zonder beschikbare premieregeling) en voldoet daarmee aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet. Het minimaal vereist eigen vermogen wordt vastgesteld op basis van de voorschriften in het Besluit FTK inzake achtergestelde leningen en uitwerking minimum vereist eigen vermogen pensioenfondsen. Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan de som van de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen, bestaat er een dekkingstekort. Als er sprake is van een dekkingstekort stelt de Stichting een kortetermijnherstelplan met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens artikel 140 van de Pensioenwet. Indien de situatie van een dekkingstekort ontstaat, zal de Stichting DNB direct inlichten over de ontstane situatie. Uit het kortetermijnherstelplan zal blijken dat de Stichting zo snel mogelijk - maar uiterlijk binnen de periode drie jaar - na ontstaan van de onderdekking het minimaal vereist eigen vermogen heeft hersteld. Indien de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende één jaar minder dan 104,1% bedraagt en DNB heeft het pensioenfonds geen mogelijkheid geboden zich langer dan één jaar in deze situatie te bevinden, zullen alle opgebouwde aanspraken zodanig worden gekort, dat deze dekkingsgraad na korting weer 104,1% bedraagt. Er zal geen aanvullende storting worden gedaan door de werkgever (zie ook hoofdstuk 8).
d.
Vereist eigen vermogen De Stichting stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat de Stichting binnen een periode van een jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen. De onderliggende methodiek is opgenomen in bijlage 1. Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan de som van de technische voorzieningen en het vereist eigen vermogen, bestaat er een reservetekort. Als er sprake is van een reservetekort stelt de Stichting een langetermijnherstelplan op met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens artikel 138 van de Pensioenwet. Indien de situatie van een reservetekort ontstaat, zal de Stichting DNB direct inlichten over de ontstane situatie. In het langetermijnherstelplan beschrijft de Stichting de maatregelen die worden genomen om binnen maximaal 15 jaar het reservetekort op te heffen. Naast de wettelijke eisen dient de Stichting rekening te houden met de in de uitvoeringsovereenkomst vastgelegde afspraken.
33
e.
Eigen vermogen en premiekortingsgrens Het eigen vermogen is het verschil van de som van de beleggingen, de herverzekeringen, de vorderingen en overlopende activa onder aftrek van de overige schulden en overlopende passiva enerzijds en de technische voorziening anderzijds. De premiekortingsgrens wordt bereikt indien de Stichting beschikt over het Vereist Eigen vermogen en de voorwaardelijke toeslagen kunnen worden nagekomen overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet.
7.2
Premiebeleid
7.2.1 Basisregeling In deze paragraaf wordt het premiebeleid van de Stichting beschreven. Achtereenvolgens komen ten aanzien van de basisregeling aan de orde: a. de hoogte van de kostendekkende premie conform de voorschriften gesteld bij en krachtens artikel 128 van de Pensioenwet alsmede door DNB; b. de gedempte premie; c. de feitelijke premie, zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst; d. inkoop pensioenaanspraken excedentregeling, overgangsbepaling en aanvullingsregeling. e. herstelpremie gedurende herstelperiode a.
Hoogte kostendekkende premie Overeenkomstig de beleidsregels van DNB wordt bij de berekening van de premie ten behoeve van de Stichting met de volgende elementen rekening gehouden: 1. koopsom voor de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioentoezegging; 2. solvabiliteitsopslag over premieonderdeel ‘1’; 3. koopsom voor voorwaardelijke onderdelen van pensioentoezegging met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de wijze van financieren; 4. opslag voor uitvoeringskosten. Deze elementen van de kostendekkende premie zijn als volgt nader gedefinieerd. ad 1. de actuariële benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen uit het pensioenreglement berekend op basis van de nominale rentetermijnstructuur per 1 januari van het betreffende kalenderjaar. Deze wordt vastgesteld als de som van de in het boekjaar te verwachten verhoging van de aanspraken door toename van deelnemersjaren van actieve deelnemers. De risicopremies van nog niet opgebouwde aanspraken op (tijdelijk) partnerpensioen en de opslag ten behoeve van de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid zijn eveneens vervat in dit premieonderdeel. Hierbij wordt gerekend op basis van de actuariële grondslagen, zoals beschreven onder 7.1; ad 2. een solvabiliteitsopslag die gelijk is aan het percentage vereist eigen vermogen (zoals beschreven onder paragraaf 7.1) over het premieonderdeel als beschreven onder ad 1 geldend per 1 januari van het betreffende kalenderjaar; ad 3. gelet op het voorwaardelijke karakter en het ambitieniveau van het toeslagbeleid, wordt in de kostendekkende premie geen element opgenomen voor toeslagen en wordt hiervoor ook niet gereserveerd (zie voor een nadere omschrijving van het toeslagbeleid paragraaf 7.4 van deze abtn); ad 4. voor uitvoeringskosten is in de kostendekkende premie een opslag opgenomen.
34
b. Interne financiering Het pensioenfonds hanteert een intern financieringsbeleid, uitgaande van een bepaald premiepercentage, die op grond van de voorschriften geacht wordt kostendekkend te zijn. De vaste premie is voldoende hoog vastgesteld om de volgende componenten te kunnen financieren: 1. De actuariële benodigde premie voor de jaarlijkse inkoop van de voorwaardelijke pensioenen, waarbij het gaat om de volgende elementen: a. Comingservice koopsom voor in het jaar te verwerven pensioenaanspraken; b. Risicokoopsommen voor overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico. 2. Een solvabiliteitsopslag. 3. Een opslag voor uitvoeringskosten. 1. Gedempte premie De onderdelen 1 tot en met 3 vormen tezamen de gedempte premie. Bij de gedempte premie wordt geen rekening gehouden met een opslag ter financiering van eventuele voorwaardelijke onderdelen. De premie wordt bepaald op basis van prudente actuariële grondslagen conform de fondsgrondslagen, zoals deze onder het FTK-beleid door DNB worden voorgeschreven. Hierbij wordt rekening gehouden met de verwachte ontwikkeling van de sterftekansen in de toekomst. Uitgangspunt bij de bepaling van de gedempte premie is de verwachte beleggingsopbrengst van het pensioenfonds. De resulterende rekenrente is daarbij gelijk aan een gemiddeld historisch rendement in plaats van de actuele marktrente. Bij het bepalen van het gemiddeld rendement wordt voor zakelijke waarden een historie van 10 jaar en voor vastrentende waarden een historie van 5 jaar in ogenschouw wordt genomen. Het aldus bepaalde rendement zal echter niet hoger zijn dan het maximale rendement dat rekening houdende met de geldende asset-mix in aanmerking mag worden genomen conform het door SZW gepubliceerde besluit Regeling parameters pensioenfondsen.
2. Solvabiliteitsopslag De solvabiliteitsopslag die wordt toegepast bij de vaststelling van de gedempte premie is gelijk aan het percentage vereist eigen vermogen, zoals beschreven onder paragraaf 7.1. 3. Vrijval solvabiliteitsopslagen Bij de bepaling van de premie wordt geen rekening gehouden met de solvabiliteitsvrijval als gevolg van pensioenuitkeringen. De vrijgevallen solvabiliteitsopslag komt ten gunste van het eigen vermogen van het pensioenfonds. 4. Herstelpremies Op basis van het karakter van de pensioenregeling kunnen er herstelpremies betaald worden. Daar is sprake van in een situatie van onderdekking, zie verder hieronder punt e. 5. Premiekorting/premiekortingsgrens Op basis van het karakter van de pensioenregeling kan er een sprake zijn van een premiekorting of -restitutie. 35
c.
Feitelijke premie De werkgever is de Stichting jaarlijks een doorsneepremie verschuldigd ter grootte van 33% van de som van de pensioengrondslagen. Voor degenen die niet het volle kalenderjaar deelnemer zijn, wordt de pensioengrondslag voor een evenredig deel meegeteld. Daarnaast is de werkgever de Stichting jaarlijks de uitvoeringskosten verschuldigd. De hiervoor omschreven premie is ten minste gelijk aan de gedempte premie. De doorsneepremie zal periodiek worden geëvalueerd, waarbij wijzigingen in bestandsopbouw, tarieven en economische parameters in aanmerking worden genomen.
d.
Inkoop pensioenaanspraken excedentregeling, overgangsbepaling en aanvullingsregeling Op het moment van inkoop van de pensioenaanspraken bij de Stichting uit hoofde van de excedentregeling zal de actuarieel benodigde koopsom inclusief een opslag van 14,1% ten behoeve van solvabiliteit en toekomstige toeslagverlening worden gevraagd. Bij de inkoop van de rechten voortvloeiend uit de overgangsbepaling van het pensioenreglement zal eveneens een opslag van 14,1% worden gevraagd ten behoeve van solvabiliteit en toekomstige toeslagverlening bovenop de actuariële koopsom. Bij de inkoop van de rechten voortvloeiend uit de aanvullingsregeling zal een opslag van 7,05% gevraagd worden ten behoeve van solvabiliteit en toekomstige toeslagverlening bovenop de actuariële koopsom.
e.
Herstelpremie gedurende herstelperiode Gedurende de herstelperiode zal de werkgever aan de Stichting jaarlijks een herstelpremie storten ter grootte van 1,4% van de som van de pensioengrondslagen. Voor degenen die niet het volle kalenderjaar deelnemer zijn, wordt de pensioengrondslag voor een evenredig deel meegeteld. Ook bij de inkoop van rechten uit de overgangsbepaling en de aanvullingsregeling wordt een herstelpremie gevraagd. De herstelpremie die gehanteerd wordt, is voor de overgangsbepaling gelijk aan 2,3% van de actuariële koopsom uit hoofde van de overgangsbepaling en voor de aanvullingsregeling gelijk aan 1,15% van de actuariële koopsom uit hoofde van de aanvullingsregeling.
7.2.2
Excedentregeling De werkgever is de Stichting jaarlijks een premie verschuldigd ter grootte van de som van de van toepassing zijnde percentages van de pensioengrondslagen op grond van het Excedentreglement (voor de percentages zie Hoofdstuk 4). Voor degenen die niet het volle kalenderjaar deelnemer zijn, wordt de pensioengrondslag voor een evenredig deel meegeteld. De premie wordt aangewend ter belegging in de door de deelnemer gekozen beleggingsfondsen bij Robeco. Alvorens de premie wordt gestort, wordt een opslag ter grootte van 5% ten behoeve van de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid afgehaald. Deze opslag wordt toegevoegd aan de voorziening arbeidsongeschikten. 36
In de excedentregeling wordt gedurende de herstelperiode een opslag van 2% ingehouden als herstelpremie. Het fonds heeft het risico van eerder overlijden herverzekerd, waarbij de premie niet uit de beschikbare premie wordt onttrokken. Deze risicopremie komt aanvullend voor rekening van de werkgever. Bij beëindiging van het dienstverband, bij overlijden en bij verevening van het pensioenkapitaal wordt (voor de gescheiden partner van de deelnemer) het beschikbare kapitaal ingebracht in de basisregeling onder de voorwaarden zoals opgenomen in paragraaf 7.2.1 lid d.
37
7.3
Beleggingsbeleid In deze paragraaf wordt het beleggingsbeleid van de Stichting beschreven. Tevens zijn hierin de richtlijnen voor het vermogensbeheer vastgelegd. Conform de artikelen 135 en 136 van de Pensioenwet en paragraaf 5 uit het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen wordt achtereenvolgens ingegaan op het strategisch beleggingsbeleid, de opzet en uitvoering van de vermogensbeheeractiviteiten, de wijze van risicometing en -beheersing, de opzet van de resultaatsevaluatie alsmede de waarderingsgrondslagen. In bijlage 3 is de verklaring inzake beleggingsbeginselen van het bestuur opgenomen. In het beleggingsplan is het beleggingsbeleid meer uitvoerig beschreven. Dit beleggingsplan wordt jaarlijks aangepast en geeft het te voeren beleggingsbeleid voor het komende jaar weer. Daarbij wordt ook uitgebreid ingegaan op de implementatieaspecten van het strategische beleid. Verantwoord beleggen: Het pensioenfonds conformeert zich aan het verdrag inzake het uitsluiten van beleggingen in ondernemingen gerelateerd met clustermunitie, zoals dit is opgenomen in artikel 21a van het Besluit marktmisbruik Wft. Om aan deze bepaling in de toekomst te blijven voldoen, worden de verschillende beleggingsmandaten jaarlijks op dit onderdeel geëvalueerd en indien nodig wordt actie ondernomen om aan de wettekst weer te voldoen.
a.
Strategisch beleggingsbeleid 1. Beleggingsdoelstelling Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn veilig te stellen wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen. Dit komt in grote mate overeen met de prudent person gedachte conform de Europese richtlijnen3. In lijn hiermee is de hoofddoelstelling van het beleggingsbeleid: “het op lange termijn realiseren van een zo hoog mogelijk rendement uitgaande van het strategische beleggingsbeleid bij een acceptabel risico, rekening houdend met de verplichtingenstructuur van het pensioenfonds.” Onder “op solide wijze beleggen” verstaat het bestuur het volgende: Het bestuur onderbouwt het jaarlijks te voeren beleggingsbeleid. Het bestuur evalueert het gevoerde beleggingsbeleid jaarlijks en stelt het beleggingsbeleid zo nodig bij. Het bestuur richt de administratieve organisatie rondom beleggingen adequaat in. Dit betekent dat zij waar nodig functiescheiding en interne controle maatregelen invoert. Het bestuur heeft een gedragscode ingesteld. De gedragscode draagt mede bij tot het integer functioneren van alle betrokkenen om conflicten tussen belangen van de Stichting en privé- belangen alsmede het gebruik van vertrouwelijke informatie van de Stichting voor privé doeleinden te voorkomen.
3
Richtlijn nr. 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van juni 2003 betreffende de werkzaamheden van het toezicht op instellingen voor bedrijfsvoorziening.
38
Voor de aandelen wordt een passieve beleggingsstijl gevoerd. Bij de vastrentende waarde portefeuille en vastgoed wordt binnen de afgesproken bandbreedte actief beleid gevoerd. De performance van de beleggingen wordt gerelateerd aan de volgende herbeleggingsindices. Aandelen Beursgenoteerd vastgoed
MSCI Emerging Markets Net Total Return index MSCI World Net Total Return Index FTSE EPRA/NAREIT Developed Real Estate Equally Weighted North America, Europe, Asia index
Vastrentende waarden: - Investment grade - Discr,Staatsobligaties - High Yield - Emerging Fixed Income
Barclays Capital Euro Aggregate Index (evt + IRS-portefeuille) Rendement discretionaire staatsobligatieportefeuille 70% BC US HY + 30% BC Pan European HY (hedged) JPM ELMI PLUS optimal hedged to Euro JPM ELMI Global Diverdified (hedged to Euro) De performance van de totale portefeuille wordt gerelateerd aan de bovenstaande herbeleggingsindices, gewogen met de in de strategische mix vastgestelde weging. Samenstelling strategische beleggingsportefeuille en tactische bandbreedtes Het bestuur heeft een Asset Liability Management (ALM) studie in 2012 laten uitvoeren. Aan de hand van de uitkomsten van deze studie is een beleggingsportefeuille gekozen met een acceptabele combinatie van netto-premieniveau, premievolatiliteit, kansen op onderdekking en kansen op (volledige) toeslag. De strategische beleggingsmix en de bandbreedtes daaromheen zien er als volgt uit:
Aandelen waarvan: - Wereldwijd - Emerging markets Beursgenoteerd vastgoed Vastrentende waarden waarvan: - Euro Aggregate - Staatsobligaties - Emerging market Debt waarvan: -Low Currency -Hard currency - High Yield Liquiditeiten Totaal
Strategische mix 30,0%
Minimum 25,0%
Maximum 35,0%
25,0% 5,0% 10,0%
20,0% 0,0% 5,0%
30,0% 10,0% 15,0%
60,0%
50,0%
70,0%
49,0,0% 4,0%
44,0% 2,0%
60,0% 6,0%
3,5%
2,0%
5,0%
1,0% 2,5% 3,5% 0,0% 100,0%
0,0% 0,0% 2,0% 0,0%
5,0% 5,0% 5,0% 5,0%
De samenstelling van het vermogen dient binnen de bovenstaande minima en maxima te blijven. In uitzonderlijke gevallen zullen geen aanpassingen van de over- of ondervertegenwoordigende portefeuilles worden aangebracht. 39
b.
Opzet en uitvoering vermogensbeheeractiviteiten Organisatie vermogensbeheer Het bestuur benoemt de beleggingscommissie. In de beleggingscommissie hebben enkele bestuursleden zitting. De beleggingscommissie stelt het bestuur voor beslissingen te nemen inzake beleggingen. De voorstellen van de beleggingscommissie hebben een adviserend karakter. Het bestuur autoriseert de voorstellen van de beleggingscommissie. Het bestuur en de beleggingscommissie worden hierbij indien dit gewenst wordt geacht ondersteund door externe deskundigen. Het bestuur heeft voor het beleggen in de zakelijke waarden en vastrentende waarden contracten met externe vermogensbeheerders afgesloten. De afspraken tussen de Stichting en de vermogensbeheerders zijn vastgelegd in een beleggingsmandaat. Onderdeel van dit mandaat zijn het strategische beleggingsbeleid en de randvoorwaarden die worden gesteld aan de beleggingen. Deze externe vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor haar interne controle maatregelen gericht op de juistheid en volledigheid van de beleggingen en inkomsten daaruit, waaronder de functiescheiding tussen front en back office. De administratie binnen de Stichting stelt de juistheid en volledigheid van de transacties van de rapportages van de vermogensbeheerders vast met de dagafschriften van de depotbank. De administratie van de Stichting registreert de financiële gegevens in de financiële administratie en voert interne controle maatregelen uit. Deze interne controle maatregelen zijn gericht op de juistheid en volledigheid van de financiële administratie. De vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor een adequate uitvoering van het beleggingsbeleid. De vermogensbeheerder van de vastrentende waarden is binnen de hier geformuleerde randvoorwaarden vrij in de wijze van belegging en herbelegging. Voor de beleggingen in zakelijke waarden en de onroerende goederen verstrekt de pensioenfondsmanager in overleg met de beleggingscommissie schriftelijke opdrachten aan de vermogensbeheerder. De vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor het verzamelen van informatie en rapporteren over het gevoerde beleid aan bestuur en beleggingscommissie. De externe vermogensbeheerders doen ieder kwartaal verslag aan de beleggingscommissie over het gevoerde beleggingsbeleid. In bijlage 4 zijn de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden rondom de beleggingsorganisatie opgesomd. In bijlage 5 is een samenvatting van het beleggingsproces opgenomen. De jaarlijkse procedure die de beleggingscommissie volgt voor de vaststelling van het beleggingsbeleid is opgenomen in bijlage 6. Indien het bestuur wijzigingen in het beleggingsbeleid effectueert, past zij het beleggingsplan aan. Structuur vermogensbeheer Het bestuur heeft externe vermogensbeheerders aangesteld om binnen de in dit beleggingsplan opgestelde doelstellingen en restricties het tactische en operationele beleggingsbeleid uit te voeren.
. 40
c.
Wijze van risicometing en –beheersing De risicobeheersing is vormgegeven door de onderstaande randvoorwaarden. De vermogensbeheerders dienen deze restricties te respecteren. Door middel van rapportages door de vermogensbeheerders en door de custodian wordt de naleving van deze voorwaarden gecontroleerd door de beleggingscommissie. Randvoorwaarden vastrentende waarden Voor de obligatieportefeuille wordt een ‘actieve’ beleggingsstrategie gehanteerd met een ex-ante tracking error voor vastrentende waarden exclusief de twee discretionaire staatsobligaties. De ex-ante tracking range per fonds is: ING Fixed Income Investment Grade Basis Fonds: 0% - max 2,0% ING Fixed Income Investment LD Fonds: 0% - max 0,2% INI Fixed Income EMD Fonds HC: 0% - max 6,0% INI Fixed Income EMD Fonds LC: 0% - max 5,0% INI Global High Yield Fonds target: 2,0%. De Stichting belegt grotendeels in het INI Fixed Income Investment Grade Fonds met een duratie van ongeveer 5 jaar en het INI Fixed Income Investment Grade Long Duration met een duratie van ongeveer 25 jaar. Daarnaast vinden beleggingen plaats in zowel schulden van opkomende landen (Emerging Markets Debt/EMD) als bedrijfsobligaties met een minder goede kredietwaardigheid in vergelijk met staatspapier (High Yield). Herbeleggingen vinden plaats conform de geldende assetmix. De vermogensbeheerder zal het management van de vastrentende portefeuille aan de hand van de vastrentende portefeuille en het bepaalde beleggingsmandaat voeren. Bij een verwachte rentestijging kan de portefeuille van de portefeuille maximaal 1,5 jaar worden verkort in vergelijking met de benchmark, terwijl bij een verwachte rentedaling de portefeuille kan worden verlengd. De beleggingscommissie zal er op toe zien dat dit op een juiste manier en binnen de genoemde bandbreedte plaatsvindt. Valutabelangen *) Strategische mix Euro 100% Niet-Euro 0% *) het gaat hier om het Investment Grade mandaat.
Minimum 90% 0%
Maximum 100% 10%
Debiteuren Er zijn in principe geen restricties met betrekking tot de debiteurenklassen en looptijdsegmenten. Voor het Investment Grade mandaat geldt echter wel een minimale rating van BBB. Voor het Emerging Markets DEBt/EMD fonds en High Yield fonds kan de rating lager (cc) zijn. De Emerging Markets fondsen en het High Yield fonds zijn dan ook maar een zeer klein deel van de vastrentende waarden portefeuille. Deze fondsen dienen extra rendement te generen wat een hoger risico met zich meebrengt. Er zal dan ook nadrukkelijk gekeken worden of de vermogensbeheerder binnen de afgesproken bandbreedte blijft en geen extra risico neemt. Duration Voor het vastrentend beleid is de durationtarget initieel op minimaal 50% afdekken vastgesteld ten opzichte van de verplichtingen, maar kan fluctueren door rentewijzigingen.
41
Randvoorwaarden aandelen De aandelenportefeuille wordt passief beheerd in twee beleggingsfondsen van BlackRock voor de categorieen volwassen markten en emerging markets. Debiteurenrisico De Stichting belegt alleen in institutionele fondsen. Deze zijn niet voor particulieren verkrijgbaar en zijn niet beursgenoteerd. De onderliggende effecten zijn wel beursgenoteerd. Randvoorwaarden vastgoed Vastgoed wordt belegd middels een beursgenoteerd wereldwijd vastgoedfonds van Morgan Stanley. Doelstelling hierbij is dat Morgan Stanley beter moet presteren dan de benchmark. Morgan Stanley doet investeringen in openbare vastgoedbedrijven waarbij gekeken of de waarde in verhouding staat met de onderliggende activa en groeivooruitzichten. Hierbij spelen bij de keuze ook de geografische en sector diversificatie en de liquiditeit een belangrijk rol. Men zal dan ook altijd kritisch blijven kijken naar de waardering wat hetgeen gekocht is of men wil gaan kopen. Randvoorwaarden liquide middelen Er zijn geen specifieke randvoorwaarden afgesproken voor liquide middelen. Derivaten Stichting Brocacef Pensioenfonds gaat in principe geen posities aan in derivaten. Wel maakt het fonds gebruik van derivaten voor wat betreft het afdekken van het rente- en valutarisico. Valuta’s Valuta-exposure zal in principe volledig worden afgedekt. Om dit praktisch te kunnen implementeren zal men zich beperken tot het afdekken van beleggingen in USD, JPY en GBP. Het valutarisico naar deze valuta’s worden separaat op een praktische wijze strategisch voor 100% afgedekt. De tactische bandbreedte rond de strategische norm bedraagt 95% - 105%. De beleggingen in aandelen wordt voor 100% afgedekt met uitzondering van de aandelen Emerging Markets. Deze zullen voor 50% als dollarrisico worden beschouwd en op die wijze worden afgedekt. Het valutarisico in vastgoedbeleggingen wordt voor 100% afgedekt. Met Montesquieu B.V. is een overeenkomst afgesloten om de Stichting te ondersteunen bij de transactie executie inzake het valutarisico van USD,GBP en JPY in de beleggingsportefeuille van het pensioenfonds. De valuta afdekking gebeurt via het afsluiten van valuta termijncontracten met maximaal een looptijd van drie maanden, welke worden afgesloten tussen het pensioenfonds en Kas Bank. Hiervoor is er een overeenkomst afgesloten met de Kas Bank. De discretionaire staatsobligaties dienen als collateral voor de valuta termijncontracten. Dit is met name van belang indien de valuta termijncontracten tot een negatieve waarde leiden.Bij een positieve waarde van de valuta contracten ontvangen wij collateral van de Kas Bank. Om hiervoor genoemde te regelen hebben wij dan ook met Kas Bank een collateral management overeenkomst afgesloten.
42
Daarnaast zal Kas Bank per 1 januari 2013 de beleggingsadministratie en performancemeting verzorgen. Het pensioenfonds is voornemens de monitoring op het gebied van renterisico en integrale risicomonitoring aan te scherpen door het afnemen van externe risicorapportages. d.
Procedure selectie nieuwe vermogensbeheerder(s) Indien een selectieproces voor een nieuwe vermogensbeheerder wordt opgestart, zal de beleggingscommissie minimaal 2 kandidaat-beheerders evalueren. De procedure en vervolgens de keuze, worden vastgelegd in formele besluiten van de beleggingscommissie en ter accordering voorgelegd aan het bestuur. De beleggingscommissie stelt de criteria op, waaraan de kandidaat-beheerders dienen te voldoen en waarop zal worden beoordeeld. Deze beoordelingscriteria hebben betrekking op de beleggingsorganisatie, het beleggingsproces en de beleggingsproducten:
e.
De beleggingsorganisatie: Financiële draagkracht Klantenbasis Business Management Compliance
Het beleggingsproces: Researchcapaciteiten Portefeuilleconstructie Risicomanagement
De beleggingsproducten: Geschiktheid van product Performance Fee Client service Rapportage
Resultaatsevaluatie De vermogensbeheerders dienen zorg te dragen voor een volledige administratie van de beleggingsportefeuille en alle daarop betrekking hebbende transacties. Minimaal per kwartaal dienen de volgende zaken te worden vastgelegd: portefeuille overzicht aan het einde van het kwartaal; asset allocatie aan het einde van het kwartaal; over/onderweging van de vermogenssoorten ten opzichte van de benchmark; aandelensectoren en debiteurenklassen van obligaties aan het einde van het kwartaal; aandelen aan het einde van het kwartaal; over/onderweging van de aandelen ten opzichte van de benchmark; mutaties over het afgelopen kwartaal; totale performance over het afgelopen kwartaal, opgesplitst naar maandgegevens; performance van de verschillende vermogenssoorten over het afgelopen kwartaal, opgesplitst naar maandgegevens; performance van de respectievelijke benchmarks, in dezelfde tabel als de gerealiseerde performance; economisch overzicht over het afgelopen kwartaal. 43
f.
Waarderingsgrondslagen Aandelen, obligaties en vastgoed worden op de actief-zijde van de balans tegen marktwaarde gewaardeerd. Onderhandse leningen en hypotheken worden tegen nominale waarde gewaardeerd.
7.4 a.
Toeslagbeleid Voorwaardelijke toezegging De mate van toeslagverlening wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld en is afhankelijk van de financiële positie van de Stichting. Er bestaat geen recht op toeslagen. Bovendien wordt er door de Stichting geen reserve aangehouden om in de toekomst toeslagen te kunnen toekennen. De toeslagen worden derhalve gefinancierd uit de groei van het vermogen ten opzichte van de verplichtingen, overeenkomend met variant D1 uit de Beleidsregel Toeslagenmatrix. Met betrekking tot de mate van de feitelijke toekenning hanteert het bestuur de onderstaande beleidsstaffel als leidraad. Deze staffel geldt slechts als uitgangspunt; bij de jaarlijkse besluitvorming zal het bestuur andere relevante economische omstandigheden (zoals economische vooruitzichten en verwachte bestandsontwikkeling) in ogenschouw nemen. De inhoud van de beleidsstaffel luidt als volgt:
Indien het vermogen hoger is dan 120% van de verplichtingen wordt een volledige toeslag toegekend. Indien het vermogen lager is dan 110% van de verplichtingen wordt geen toeslag verleend. Indien de hoogte van het vermogen zich tussen deze grenzen bevindt wordt de toeslag naar rato toegekend
Feitelijke toekenning van toeslagen zal altijd eerst plaatsvinden na een daartoe door het bestuur genomen besluit. In lijn met de Toeslagenmatrix is het (voorwaardelijke) toeslagbeleid vastgelegd in het pensioenreglement. Met betrekking tot de communicatie aan de deelnemers zal de Stichting in alle communicatie-uitingen ten aanzien van de rechten van deelnemers de formuleringen overeenkomstig de Toeslagenmatrix hanteren, met betrekking tot de inhoud van de pensioenregeling respectievelijk over de toekenning van toeslagen. Het bestuur houdt zich het recht voor om het toeslagbeleid aan te passen. Toekomstige wijzigingen zijn verbindend voor alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. In de omstandigheid dat het vermogen van de Stichting meer bedraagt dan 130% van de verplichtingen, kan het bestuur besluiten de in de aan het kalenderjaar voorgaande tien jaren niet verleende toeslagen alsnog te verlenen. Dit kan alleen maximaal geschieden indien het vermogen van de Stichting na toekenning van de niet verleende toeslagen niet lager zal uitkomen dan 130% van de verplichtingen. 44
b.
Ambitie De Stichting streeft er met het toeslagbeleid naar om de actieve respectievelijk de premievrije en ingegane pensioenen jaarlijks (maximaal) te verhogen met relatieve stijging van de algemene loonontwikkeling bij de werkgever respectievelijk het prijsindexcijfer (gedefinieerd als het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens (afgeleid) zoals gepubliceerd door het CBS) over de periode juli tot juli.
c.
Verwachte realisatie Minimaal eens in de drie jaar is het pensioenfonds verplicht een zogenaamde continuïteitsanalyse uit te voeren. In december 2012 heeft de laatste herijking van de continuïteitsanalyse plaatsgevonden. Met een continuïteitsanalyse wordt beoordeeld of de financiële risico’s voor een pensioenfonds zich binnen aanvaardbare grenzen bevinden. Zo wordt inzicht verkregen in de verwachtingen omtrent de mate van toeslagverwachting of met andere woorden de aanpassing van pensioenaanspraken. De uitkomsten zijn nader vastgelegd in de rapportage continuïteitsanalyse. Het bestuur van de Stichting zal periodiek een continuïteitsanalyse laten uitvoeren, om de waarschijnlijkheid van de toeslagverlening vast te stellen.
7.5 Systematiek vaststelling parameters De parameters die gehanteerd worden bij de berekeningen ten behoeve van de vaststelling van de technische voorzieningen, de gedempte premie, het vereist eigen vermogen en de continuïteitsanalyse worden door het bestuur van de Stichting vastgesteld. De parameters voldoen ten minste aan de voorwaarden conform de Regeling parameters pensioenfondsen. De parameters worden - gehoord de externe adviseur/beleggingscommissie - in principe iedere drie jaar door het bestuur getoetst. Bij deze toetsing zal in ieder geval rekening worden gehouden met recente theoretische en empirische inzichten ten aanzien van financiële markten en economische ontwikkelingen; in financiële markten op dat moment geldende verwachtingen ten aanzien van financiële en economische variabelen; gerealiseerde rendementen en de economische en financiële ontwikkeling uit het verleden; een adequate maat aan prudentie. Het bestuur zal - gehoord de externe adviseur/beleggingscommissie - periodiek besluiten over de parameters. Bijstelling kan onder meer aan de orde zijn indien sprake is van: een aanpassing van de strategische beleggingsportefeuille, die van invloed is op de voor de toekomst te verwachten reële beleggingsrendementen; veranderde vooruitzichten ten aanzien van relevante grootheden (met name beleggingsopbrengsten en loonontwikkeling), die van invloed zijn op de voor de toekomst te verwachten reële beleggingsrendementen; of aanpassing door de toezichthouder van de richtlijnen met betrekking tot de continuïteitsanalyse met gevolgen voor de benodigde premie; of 45
een sterke afwijking van het gerealiseerde reële beleggingsrendement gemeten over een lange periode van de gehanteerde disconteringsvoet. Een besluit in enig jaar tot aanpassing van de disconteringsvoet voor de premievaststelling houdt geen beperking in van de beleidsvrijheid die het bestuur ter zake heeft.
46
8.
Financiële sturingsmiddelen In dit hoofdstuk worden de financiële sturingsmiddelen kort uiteengezet.
8.1
Premiebeleid Het premiebeleid ligt in principe vast, doch zal periodiek geëvalueerd worden. In beginsel vindt de evaluatie plaats op basis van een om de drie jaren uit te voeren ALMstudie en de daarin opgenomen veronderstellingen. De daadwerkelijke ontwikkelingen zullen van jaar tot jaar een afwijking te zien geven van de verwachtingen. Deze afwijkingen kunnen per saldo leiden tot een gunstiger of tot een ongunstiger financiële positie van de Stichting. De doorsneepremie zal dan ook periodiek worden geëvalueerd, waarbij wijzigingen in bestandsopbouw, tarieven en economische parameters in aanmerking worden genomen. Bij verslechtering van de financiële positie van de Stichting heeft de werkgever geen bijstortingsverplichting.
8.2
Beleggingsbeleid Uit paragraaf 7.3 blijkt dat het strategisch beleggingsbeleid door middel van een ALMstudie wordt afgestemd op de verplichtingen van de Stichting. Door het strategisch beleggingsbeleid om de drie jaren te herijken aan de hand van een nieuwe ALM-studie, kan er worden ingespeeld op wijzigingen in het risicoprofiel van de pensioentoezeggingen en in de risicoperceptie van het bestuur van de Stichting.
8.3
Toeslagbeleid Uit paragraaf 7.4 blijkt dat de aanpassing van de opgebouwde aanspraken, de ingegane pensioenen en premievrije aanspraken door middel van een toeslagverlening voorwaardelijk is. Het bestuur is bevoegd de toeslagverlening te verminderen, zo nodig tot nul, indien de financiële positie van de Stichting daartoe noodzaakt.
8.4
Herstelplan Door de ontwikkelingen op de financiële markten heeft zich in 2008 de situatie voorgedaan dat het pensioenfonds niet meer voldeed aan de voorwaarden voor het (minimaal) vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds heeft overeenkomstig de ministeriële regeling van 4 maart 2009 gebruik gemaakt van de vrijstelling van de wettelijke hersteltermijn van drie jaar en heeft een kortetermijnherstelplan ingediend met een looptijd van maximaal vijf jaar. Uit dit plan volgt dat het pensioenfonds naar verwachting per einde 2013zal kunnen voldoen aan de vereisten ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen zonder korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
47
Daarnaast heeft het pensioenfonds, overeenkomstig de voorwaarden van de ministeriële regeling, in het herstelplan aangegeven welke maatregelen getroffen worden als de daadwerkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad achterblijft bij de verwachting. Door DNB zal jaarlijks worden getoetst of een dergelijke situatie ontstaan is. Tijdens de uitvoering van het herstelplan zal worden vastgesteld of het herstel plaatsvindt conform het geplande herstelpad. Als de werkelijke ontwikkeling substantieel achterblijft, zal onderzoek gedaan worden naar de oorzaken hiervan. Na afronding van dit onderzoek zal het bestuur de noodzaak van aanvullende maatregelen vaststellen en zich vervolgens buigen over het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:
Het al dan niet tijdelijk verlagen van de pensioenopbouw. Het wijzigen van de inhoud van de pensioenregeling. Het wijzigen van het karakter van de pensioenregeling. Het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten
Op grond van artikel 138 heeft het pensioenfonds naast het kortetermijnherstelplan ook een langetermijnherstelplan opgesteld. In dit plan toont het pensioenfonds aan dat het naar verwachting binnen een periode van maximaal 15 jaar vanaf 31 december 2008 (het startpunt van het kortetermijnherstelplan) voldoet aan de vereisten ten aanzien van het vereist eigen vermogen. De maatregelen in het langetermijnherstelplan zijn gelijk aan die in het kortetermijnherstelplan. Jaarlijks zal door het pensioenfonds gerapporteerd worden aan DNB inzake de voortgang van het herstel. In dat kader dient het pensioenfonds aan te geven welke activiteiten hebben plaatsgevonden en wat de gevolgen daarvan waren voor de dekkingsgraad. De toezichthouder zal ten minste eens in de 3 jaar beoordelen of het herstelplan kan worden gerealiseerd, of dat aanvullende maatregelen nodig zijn. DNB heeft ingestemd met zowel het kortetermijn- als het langetermijnherstelplan van het pensioenfonds. Het kortetermijnherstelplan loopt formeel af per 31 december 2013. Indien de dekkingsgraad op deze datum lager is dan de minimale vereiste dekkingsgraad, zal sprake zijn van een korting, tenzij nog aanvullende middelen beschikbaar komen.
48
9.
Korting pensioenaanspraken en -rechten
9.1
Korting van aanspraken De Stichting kan de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien: a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; b. de Stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever(s) onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen drie jaar over het minimaal vereist eigen vermogen te beschikken. De Stichting informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever(s) schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering kan op zijn vroegst een maand na de in de vorige volzin bedoelde informatieverstrekking worden gerealiseerd.
9.2
Herstel van gekorte aanspraken en gemiste toeslagen Indien het fondsvermogen groter is dan het VEV, als bedoeld in paragraaf 7.1, onder d, is herstel van gekorte pensioenaanspraken mogelijk. Indien het fondsvermogen groter is dan 130% van de verplichtingen, is herstel van gemiste toeslagen mogelijk. Herstel van gekorte pensioenaanspraken is alleen mogelijk voor zover na het herstel van gekorte pensioenaanspraken de dekkingspositie boven het VEV op de langere termijn in stand blijft. Daarbij zal eerst de inkoop van in enig jaar op te bouwen aanspraken worden hersteld. Indien na het herstel van gekorte pensioenaanspraken het fondsvermogen groter is dan 130% van de verplichtingen, is herstel van in het verleden gemiste toeslagen mogelijk. Een herstel van gemiste toeslagen vindt plaats indien de afgelopen 10 jaar in één of meerdere jaren geen volledige toeslag is verleend. Het herstellen van gemiste toeslagen is alleen mogelijk voor zover na dit herstel de dekkingspositie - op de langere termijn boven de 130% van de verplichtingen blijft. Het hierboven omschreven beleid kan te allen tijde door het bestuur voor alle deelnemers en gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden aangepast.
49
10. Ondertekening Het bestuur van het pensioenfonds heeft deze abtn op 12 december 2013 vastgesteld.
Stichting Brocacef Pensioenfonds
De heer J.P. Eeken Voorzitter
……………………………..
De heer F. Huisman Werknemerslid
……………………………..
50
Bijlage 1 – Minimaal vereist eigen vermogen Naast het vereist eigen vermogen dienen pensioenfondsen te beschikken over een minimaal vereist eigen vermogen. In artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen is de berekeningswijze van het minimaal vereist eigen vermogen opgenomen. De uitkomst van deze berekening bepaalt de ondergrens waarbij de vermogenspositie van het pensioenfonds zich in een situatie van dekkingstekort bevindt. In dat geval dient het pensioenfonds een kortetermijnherstelplan te maken. In deze bijlage is ter toetsing van het minimaal vereist eigen vermogen, zoals beschreven in paragraaf 7.1 onder c, de berekening per 31 december 2012 opgenomen. Risicofactor 1. percentage van de totale TV 2. percentage van het risicokapitaal
% TV 4,0% 0,1%
Ondergrens minimaal vereist eigen vermogen
4,1%
1. Het pensioenfonds voert volledig eigen beheer. Dat betekent dat op grond van artikel 11 het minimaal vereist vermogen minimaal 4,0% bedraagt. 2. Bij overlijden wordt voor, met name actieven, meer uitgekeerd dan is voorzien. Dat tekort wordt het risicokapitaal genoemd. Op grond van artikel 11 moet dan het minimaal vereist eigen vermogen worden verhoogd met 0,15% van het risicokapitaal. Uitgedrukt in een percentage van de TV is dat 0,1%. 3. Bij arbeidsongeschiktheid wordt de pensioenopbouw voortgezet (PVI), dit is gedeeltelijk herverzekerd. Om die reden moet het pensioenfonds daarvoor een eigen vermogen aanhouden. De hoogte is afhankelijk van de opslag in de premie voor PVI en de gemiddelde schadelast over de afgelopen drie jaar. De omvang van het eigen vermogen is zeer beperkt.
51
Bijlage 2 – Vereist eigen vermogen Er is sprake van voldoende eigen vermogen ten opzichte van het vereist eigen vermogen indien het eigen vermogen groter is dan S zoals hieronder bepaald Renterisico (S1) Dit is het effect van een ongunstige wijziging van de rente/rentetermijnstructuur volgens onderstaande tabel. duration 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
factor rentedaling 0,63 0,66 0,69 0,71 0,73 0,74 0,75 0,75 0,75 0,76 0,76 0,77 0,77
factor rentestijging 1,60 1,51 1,45 1,41 1,37 1,35 1,34 1,33 1,33 1,32 1,32 1,31 1,31
duration 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 >25
factor rentedaling 0,77 0,77 0,77 0,77 0,77 0,78 0,78 0,78 0,78 0,78 0,78 0,79
Factor rentestijging 1,31 1,29 1,29 1,29 1,29 1,28 1,28 1,28 1,28 1,28 1,28 1,27
Risico zakelijke waarden (S2) De waardedaling van de zakelijke waarden die opgevangen moet kunnen worden is als volgt vastgesteld: Zakelijke waarden
Waardedaling in %
Beursgenoteerde aandelen in ontwikkelde markten en indirect onroerend goed Beursgenoteerde aandelen in emerging markets Private equity Direct onroerend goed
25% 35% 30% 15%
Tussen de risico’s die zijn onderscheiden wordt een correlatie verondersteld van 0,75. Indien materieel worden de standaardschokken als gevolg van actief beheer verhoogd. Dit aan de hand van Tracking Errors. Valutarisico (S3) Het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20% moet opgevangen kunnen worden. Grondstoffenrisico (S4) Het effect van een waardedaling met 30% moet opgevangen kunnen worden. Kredietrisico (S5) Het effect van een toename van de actuele credit spread (marktrenteopslag voor kredietrisico) op de portefeuille vastrentende waarden met kredietrisico (credits) ter grootte van 40% moet opgevangen kunnen worden.
52
Verzekeringstechnisch risico (S6) De vereiste solvabiliteit voor verzekeringstechnische risico’s vloeit voort uit onvoorziene sterfterisico’s als gevolg van procesrisico. Daarnaast zijn er onvermijdbare sterfterisico’s, zoals de onzekerheid rondom de sterftetrens (TSO of ‘langlevenrisico’) en de negatieve stochastische afwijkingen (NSA). De vereiste solvabiliteit ten behoeve van het verzekeringstechnische risico dient bepaald te worden op basis van de tabellen in hoofdstuk 14 van het ‘Advies inzake onderbouwing parameters FTK’ (DNB – oktober 2006) Totaal risico Het totale risico is gelijk aan S, waarbij S wordt bepaald op basis van de navolgende formule. S=
√ ( S1 2 + S2 2 + 2×0,5×S1×S2 + S3 2 + S4 2 + S5 2 + S6 2 )
met dien verstande dat S niet minder dan het vereist eigen vermogen mag zijn. Daarnaast kan nog sprake zijn van aanvullende risico-elementen, waaronder actief beheer, concentratierisico, liquiditeitsrisico of een operationeel risico. Deze elementen worden – voor zover aanwezig of van toepassing – betrokken bij de vaststelling van het vereist eigen vermogen.
53
Bijlage 3 – Verklaring inzake beleggingsbeginselen Introductie Deze ‘Verklaring inzake beleggingsbeginselen’ (hierna: Verklaring) beschrijft op beknopte wijze de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van de Stichting. De uitgangspunten worden door het bestuur vastgesteld. Conform geldende wet- en regelgeving gaat de Verklaring in op: 1. de doelstelling van het beleggingsbeleid; 2. de organisatie en risicobeheerprocedures; 3. de beleggingsbeginselen, in het bijzonder de toegepaste wegingmethodes voor beleggingsrisico’s en de strategische allocatie van de activa in het licht van de aard en de looptijd van de pensioenverplichtingen van de Stichting. De Verklaring is als bijlage bij de actuariële en bedrijfstechnische nota van de Stichting opgenomen en wordt om de drie jaren herzien. Daarnaast wordt de Verklaring onverwijld herzien als er tussentijds een belangrijke wijziging in het beleggingsbeleid optreedt. Op verzoek van een belanghebbende bij de Stichting wordt de Verklaring verstrekt.
1.
Doelstelling van het beleggingsbeleid De Stichting is de Stichting voor (ex-)medewerkers van Brocacef Groep NV en Imgroma BV (hierna: de werkgever) en voert een tweetal pensioenregelingen ten behoeve van de financiële gevolgen van pensionering, arbeidsongeschiktheid en overlijden. De Stichting is als pensioenfonds onder andere verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. De Stichting belegt vanuit de prudent person gedachte. Dit komt in grote mate overeen met dat wat DNB ‘op solide wijze’ beleggen noemt. Daarbij moeten de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding van risico’s. In lijn hiermee is de doelstelling van het beleggingsbeleid: “het op lange termijn realiseren van een zo hoog mogelijk rendement uitgaande van de strategische asset allocatie bij een acceptabel risico, rekening houdend met de verplichtingenstructuur van de Stichting”. Om de doelstelling te waarborgen wordt bij het bepalen van het strategisch beleggingsbeleid rekening gehouden met het bepaalde bij en krachtens de Pensioenwet, de verplichtingenstructuur en de financiering van de Stichting zoals vastgesteld in de uitvoeringsovereenkomst met de werkgever.
54
2.
Organisatie en risicobeheerprocedures
2.1
Taken en verantwoordelijkheden De Stichting is zich bewust van de rol die het als pensioenbelegger vervult. Die rol dwingt het fonds tot grote zorgvuldigheid in handelen. De Stichting is te allen tijde bereid verantwoording af te leggen over het beleggingsgedrag en de gevolgen die dit heeft voor de belanghebbenden. De Stichting conformeert zich aan het verdrag inzake het uitsluiten van beleggingen in ondernemingen gerelateerd met clustermunitie, zoals dit is opgenomen in artikel 21a van het Besluit marktmisbruik Wft. Om aan deze bepaling in de toekomst te blijven voldoen, worden de verschillende beleggingsmandaten jaarlijks op dit onderdeel geëvalueerd en indien nodig wordt actie ondernomen om aan de wettekst weer te voldoen. Het bestuur van de Stichting besteedt de vormgeving van het beleggingsbeleid uit aan de beleggingscommissie. Binnen de beleggingscommissie zijn taken als vaststelling van het (strategisch) beleggingsplan, het selecteren en monitoren van de externe vermogensbeheerder verdeeld over de diverse beleggers. Het bestuur van de Stichting heeft aan de vermogensbeheerder van de Stichting het mandaat gegeven om binnen de in het ‘Beleggingsmandaat 2008’ vastgestelde doelstellingen en restricties het tactische en operationele beleggingsbeleid uit te voeren. Het bestuur blijft, zonder enige uitzondering, eindverantwoordelijk voor alle activiteiten van de Stichting inclusief het beleggingsproces. De beleggingscommissie legt verantwoording af aan het bestuur.
2.2
Nevenactiviteiten De Stichting ontwikkelt activiteiten die het fonds in staat stellen de kerntaken zo goed mogelijk uit te voeren. Voor zover die activiteiten niet behoren tot de kerntaken van een pensioenfonds, brengt de Stichting deze onder in een aparte rechtspersoon. Tussen de Stichting en deze rechtspersoon zal geen sprake zijn van: financiële kruisstromen die de rechtspersoon tot niet marktconform concurrentievoordeel strekken; personele unies tussen het bestuur van de Stichting enerzijds en het bestuur van de rechtspersoon anderzijds; toegang tot kennis en gegevensbestanden van de Stichting, anders dan op voorwaarden die door wet- en regelgeving worden toegestaan; gebruik van de naam en het beeldmerk van de Stichting door de rechtspersoon. Op dit moment zijn door de Stichting geen nevenactiviteiten ondergebracht in een aparte rechtspersoon.
55
2.3
Uitbesteding De selectie van derden, zoals vermogensbeheerders en commissionairs, vindt plaats aan de hand van enerzijds de eisen die ter zake door DNB worden gesteld en anderzijds door het bestuur van de Stichting gehanteerde criteria die samenhangen met beschikbare deskundigheid, de cultuur van de eigen organisatie, schaalvoordelen en flexibiliteit. De selectie van derden en de beoordeling van hun prestaties vinden plaats op basis van objectieve criteria. De gemaakte afwegingen en de daarbij gehanteerde argumenten blijken uit een systematisch opgebouwd selectie- en evaluatiedossier. Uitbesteding van vermogensbeheer vindt plaats op basis van een beheerovereenkomst. Deze overeenkomst voldoet (ten minste) aan de door DNB daaraan te stellen eisen. Gedurende de periode van uitbesteding draagt de Stichting zorg voor de instandhouding en naleving van afdoende controlemechanismen om uitbestedingsrisico’s te beheersen.
2.4
Rapportage De beleggingscommissie bespreekt per kwartaal het gevoerde en te voeren beleggingsbeleid met het bestuur. Daarnaast is er ieder kwartaal een vergadering van de beleggingscommissie, bestaande uit twee leden van het bestuur en de pensioenfondsmanager, waarin wordt gesproken over de ontwikkelingen op de financiële markten. Eens per kwartaal wordt tevens een tracking error analyse voor de wereldwijde aandelenportefeuille overlegd.
2.5
Kostenbeheersing Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt de Stichting geen andere kosten dan die redelijk en proportioneel zijn in relatie tot de omvang en de samenstelling van het belegd vermogen en de doelstelling van de Stichting.
2.6
Deskundigheid De Stichting draagt er zorg voor dat zij in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de deskundigheid die vereist is voor: een optimaal beleggingsresultaat; een professioneel beheer van de beleggingen; en de beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s.
56
2.7
Scheiding van belangen Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gewaakt voor belangenverstrengeling. Met het oog daarop zijn de leidinggevenden en medewerkers van de Stichting gehouden een gedragscode na te leven. Een interne compliance officer ziet toe op naleving van de gedragscode.
2.8
Corporate governance De Stichting heeft bijzondere aandacht voor de lange termijn doelstellingen van de ondernemingen waarin zij belegt in termen van duurzame economische groei. De Stichting betrekt informatie over duurzame economische groei bij haar analyses van de kwaliteit van ondernemingen en brengt het belang daarvan tevens onder de aandacht van haar dienstverleners zoals externe vermogensbeheerders. De Stichting is van mening dat duurzaamheid en corporate governance onlosmakelijk met zorgvuldig ondernemerschap verbonden zijn. De ondernemingsleiding moet in staat zijn hierover verantwoording af te leggen. Een dergelijke verantwoording is inherent aan goed ondernemingsbestuur en daarmee van belang om te voorkomen dat de onderneming zich gaat vervreemden van de samenleving waarvan zij deel uitmaakt. De activiteiten van de Stichting op het gebied van duurzaamheid en corporate governance vormen voor de Stichting geen doel op zichzelf. Uitvoering van het beleid van de Stichting op deze gebieden wordt steeds getoetst aan haar primaire verantwoordelijkheid om een optimaal rendement te genereren in het belang van de belanghebbenden bij de Stichting. De Stichting draagt uit dat beursgenoteerde ondernemingen duurzaam in staat moeten zijn een maximale opbrengst te genereren voor hun aandeelhouders, en beoordeelt het beleid van bestuur en raad van commissarissen van een onderneming in het licht van die doelstelling. Deze doelstelling impliceert dat een onderneming de belangen van andere bij de onderneming betrokken stakeholders, zoals werknemers, klanten, leveranciers en verschaffers van vreemd vermogen, niet kan negeren. Mede gelet op het internationale karakter van haar aandelenportefeuille beoordeelt de Stichting de kwaliteit van de corporate governance op basis van beginselen en codes die door gezaghebbende internationale organisaties worden opgesteld. Daarnaast betrekt de Stichting waar mogelijk en relevant ook nationale beginselen en codes in haar oordeel; voor Nederland geldt dit in het bijzonder voor de ‘Code Tabaksblat’. Het beleid van de Stichting met betrekking tot corporate governance (waaronder begrepen de wijze waarop zij hierover verantwoording aflegt) is nader uitgewerkt in de ‘Code Corporate Governance’ van de Stichting.
57
3.
Beleggingsbeginselen
3.1
Het beleggingsproces Het beleggingsproces vormt de randvoorwaarden van het beleggingsbeleid. Onder het beleggingsproces wordt verstaan het geheel van regels dat toeziet op de voorbereiding en de uitvoering van het beleggingsbeleid en het beheer van de beleggingen. De Stichting verlangt van alle leidinggevenden en medewerkers in de organisatie er op toe te zien dat gehandeld wordt in overeenstemming met de regels van het beleggingsproces. Dit leidt tot een consistent en beredeneerd beleggingsgedrag, in alle geledingen van de organisatie.
3.2
Beleggingsbeslissingen De Stichting beoordeelt elke belegging op grond van risico- en rendementsoverwegingen in relatie tot de verplichtingenstructuur. In beginsel sluit de Stichting geen afzonderlijke beleggingscategorie, –instrument of –techniek uit. Daarentegen werkt de Stichting uiteraard niet mee aan een beleggingstransactie die verboden is, bijvoorbeeld op grond van het internationaal recht. In dit kader heeft de Stichting op het gebied van administratieve organisatie en interne controle concrete maatregelen getroffen ter naleving van antiterrorismewetgeving, in het bijzonder de Sanctiewet 1977 en de op grond van die wet vastgestelde regelingen en besluiten met betrekking tot het financieel verkeer. Verder onthoudt de Stichting zich van beleggingstransacties indien: daardoor strafbare of moreel verwerpelijke gedragingen worden bevorderd; die in onmiddellijk verband staan met een schending van mensenrechten of fundamentele vrijheden; die in onmiddellijk verband staan met een organisatie waar de omzet bestaat uit wapenproductie.
3.3
Toegepaste wegingsmethoden voor beleggingsrisico’s De beleggingen, het beheer van de beleggingen en de beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s geschieden met inachtneming van het Beleggingsmandaat. Voor de generieke sturing van de risico’s is de weging naar de beleggingscategorieën in de beleggingsportefeuille van groot belang. Specifieke sturing op marktrisico’s vindt plaats met behulp van onder andere standaarddeviatie, tracking error en ‘value at risk’ (VAR) methodieken. Voor kredietrisico’s wordt gewerkt met credit ratings. Voor de beheersing van operationele risico’s zijn meerdere maatregelen geïmplementeerd waaronder bevoegdhedenregeling, uitwijkbeleid en incidentenmanagement.
58
3.4
Waarderingsmethode De beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde.
3.5
Strategische allocatie In het kader van een integrale benadering van de beleggingen en de verplichtingen wordt de invulling van het beleggingsbeleid gebaseerd op Asset Liability Management (ALM). De ALM-studie is maatgevend voor de verdeling over de beleggingscategorieën, waarbij wordt gestreefd naar een optimale beleggingsportefeuille in combinatie met een consistent premie- en toeslagbeleid. De ALM-studie wordt in beginsel eens in de drie jaren, doch zoveel vaker als het bestuur van de Stichting dat wenselijk acht dan wel wordt verlangd door DNB, uitgevoerd. Op basis van de visie en macro-economische ontwikkelingen en de financiële markten zal de Stichting de strategische beleggingsmix actief beheren binnen de gestelde bandbreedtes. Het bestuur kan besluiten om de strategische allocatie aan te passen, waarbij met name in onzekere financiële markten wordt beoogd het risicoprofiel van de beleggingsportefeuille niet te vergroten en indien gewenst zelfs te verlagen.
59
Begrippenlijst Verklaring inzake beleggingsbeginselen Actief beleggen Op grond van een bepaalde marktvisie wordt afgeweken van de benchmark, om zo te trachten een betere performance te behalen. ALM Afkorting van Asset Liability Management, het afstemmen van de beleggingsmix op verplichtingen. Het uitvoeren van een ALM-studie kan een pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij behulpzaam zijn bij het kiezen van de juiste beleggingsmix. Een ALM-studie kent de volgende aspecten: 1. 2. 3. 4.
het in kaart brengen van de financiële stromen; de simulatie van toekomstige financiële posities; de samenhang met de economische omgeving; de vergelijking van beleidsvarianten.
Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld: aandelen, onroerend goed en vastrentende waarden met een nadere onderverdeling in binnen- en buitenlandse beleggingen. Beleggingsbeleid Een pensioenfonds is verplicht om op solide wijze te beleggen. Het beleggingsbeleid van een pensioenfonds is enerzijds gericht op het zoveel mogelijk uitsluiten van beleggingsrisico's en anderzijds op het behalen van een zo hoog mogelijk rendement. Bovendien moet de afstemming van beleggingen op de verplichtingen juist zijn: de Stichting moet op het juiste moment aan haar verplichtingen kunnen voldoen. Om optimaal aan deze uitgangspunten te voldoen is een juiste samenstelling van de beleggingsmix noodzakelijk, die met behulp van een ALM-studie kan worden vastgesteld. Beleggingsfondsen Een beleggingsfonds is in feite een ‘verzamelpunt’ voor beleggers. Op dat punt komt het geld van alle in het betreffende fonds investerende beleggers samen. Het totaalbedrag wordt het fondsvermogen genoemd. Beleggen middels een beleggingsfonds is een efficiënte manier om een adequate spreiding te bewerkstelligen. Benchmark (index) Een objectieve maatstaf voor zowel de samenstelling als de performance van het belegde vermogen. Een benchmarkindex is een mandje van -bijvoorbeeld- een aantal aandelen. In beginsel bepaalt de totale waarde van alle uitstaande aandelen de waarde van een index; fluctuaties in de waarde van de index worden derhalve veroorzaakt door koersfluctuaties van de in de index opgenomen aandelen. Bekende voorbeelden van indices zijn AEX, CBS en Dow Jones.
60
Commodities Letterlijk betekent het grondstoffen. Beleggen in commodities is direct investeren in grondstoffen of indirect via bijvoorbeeld termijncontracten, waarbij de waarde is gebaseerd op grondstoffen. Verhandelde grondstoffen zijn onder andere energie, metalen en landbouwproducten. Derivaten Afgeleide financiële instrumenten, dat wil zeggen financiële contracten, waarvan de waarde wordt afgeleid van een onderliggende waarde (bijv. een aandeel), een referentieprijs of een index (bijv. de AEX-index). De hoofdvormen van derivaten zijn opties, futures contracten en forward contracten. Toeslagverlening Toeslagverlening is het van tijd tot tijd aanpassen van het reeds opgebouwde pensioen aan de algemene stijging van de lonen en prijzen. Hierdoor blijft u met het opgebouwde pensioen ook in de toekomst dezelfde koopkracht behouden. Het is met andere woorden waardevast. Governance De wijze waarop de besluitvormingsprocessen omtrent het beleggingsbeleid binnen een pensioenfondsen zijn georganiseerd. Mandaat vermogensbeheer Het mandaat vermogensbeheer, ook wel beleggingsrichtlijnen of beleggingsinstructie genoemd, bevat de beleggingstechnische afspraken over het beheer van het vermogen. Het mandaat wordt vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevat alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen. Marktwaarde Waarde van een beleggingsobject als het op dit moment zou worden verkocht. Monitoring Monitoring is het continue proces van overzicht van de consequente en juiste werking van de controlemaatregelen. Deze monitoring kan door de Stichting zelf gebeuren of uitbesteed worden aan een onafhankelijk orgaan (bijv. audit). Monitoring maakt integraal deel uit van het controlesysteem. Onroerend goed Men kan direct en indirect beleggen in onroerend goed. Direct beleggingen kan men door woningen of winkels aan te kopen. Indirect kan men investeren middels participaties in beleggingsfondsen aan te kopen die beleggen in onroerend goed. Outperformance Het verschil tussen het behaalde rendement en het rendement van de benchmark (positief of negatief). Dit verschil geeft aan hoeveel waarde is toegevoegd door middel van actief beleggen. Outperformance wordt ook wel (alpha) genoemd. Passief beleggen Hieronder kan worden verstaan indexbeleggen of buy and hold beleggen. Het is gericht op het zo laag mogelijk houden van de transactiekosten.
61
Performance De performance van (een deel van) het vermogen is het totale rendement op marktwaarde. Deze performance wordt normaliter vergeleken met de performance van de benchmark(index). Door middel van een zogenoemde performance attributie-analyse wordt het verschil tussen deze beiden op een kwantitatieve wijze verklaard. Strategische beleggingsmix De lange termijn verdeling van het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën (aandelen, vastrentende waarden, onroerend goed). Deze verdeling wordt veelal gebaseerd op een ALM-studie. Tracking error Statistische maatstaf die weergeeft hoe groot de kans is dat de outperformance zal afwijken van nul. De tracking error is gelijk aan de standaarddeviatie van de outperformance. Het is een goede maatstaf voor het meten van het extra risico van de portefeuille ten opzichte van de benchmark. Een hoge tracking error betekent veel kans op een rendement ver onder of boven de benchmark en dus veel extra risico ten opzichte van de benchmark. Rating De rating van een belegging of een onderneming geeft het kredietrisico of debiteurenrisico van een bepaalde belegging weer. Vastrentende waarden hebben bijvoorbeeld pas voldoende kwaliteit vanaf een bepaalde kredietwaardigheid, voorzien van een rating BBB, A, AA of AAA. De ratings worden vastgesteld door gespecialiseerde bureaus. Valutahedging Het afdekken van valutarisico door middel van valutatermijn-transacties (forward contracts). Vastrentende waarden Verzamelnaam voor beleggingen waarop in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt. Voorbeelden van vastrentende waarden zijn obligaties, onderhandse leningen en hypotheken. Deze beleggingen worden ook wel als risicomijdend aangeduid. Vermogensbeheerder Een professionele beheerder van vermogens voor organisaties (zoals pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen enz.) en/of vermogende particulieren. Vermogensbeheerders zijn vaak onderdeel van een bank, dan wel financiële instelling, maar kunnen ook een onafhankelijke organisatie zijn. In Nederland kunnen vermogensbeheerders zich onder bepaalde voorwaarden laten registreren bij Autoriteit Financiële Markten (voorheen: Stichting Toezicht Effectenverkeer). Waarde stijl (value style) Beleggingsstijl waarbij met name in aandelen wordt belegd van bedrijven die als relatief goedkoop kunnen worden gekwalificeerd. Zakelijke waarden Verzamelnaam voor beleggingen in aandelen en beleggingen in onroerend goed. Deze beleggingen worden ook wel aangeduid als risicodragend.
62
Bijlage 4 – Overzicht taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden rondom de beleggingsorganisatie Wie Bestuur
Wat Autoriseren beleggingsbeslissingen conform de beleggingsorganisatie
Uitkomst Bestuursbesluit/Contract
Beleggingscommissie
Uitvoeren ALM studie Voorbereiden bestuursbeslissingen Toewijzen middelen aan beleggers
Voorstel tot bestuursbesluit
Operationeel beleggen binnen het mandaat Functiescheiding Interne controle maatregelen voor beleggingen
Beleggingsportefeuille
Vermogensbeheerder(s)
63
Toewijzing geld
Bijlage 5 – Het beleggingsproces Stappen in het beleggingsproces
Voorbereiden beslissingen
Beslisser
Vaststellen strategische assetallocatie en: Bandbreedtes tussen de beleggingscategorieën Actief/passief beleggen Special/balanced mandates
Beleggingscommissie in overleg met externe deskundigen
Bestuur
Vaststellen tactische assetallocatie naar: Regio Valuta Rentegevoeligheid Derivatenbeleid Debiteurenrisico
Beleggingscommissie in overleg met externe deskundigen
Bestuur
Toewijzen geldmiddelen aan vermogensbeheerders
Beleggingscommissie
Beleggingscommissie
Aandelen en obligaties selecteren
Vermogensbeheerder voor aandelen en vastrentende waarden Beleggingscommissie in overleg met externe deskundigen
Beleggingscommissie
Beleggingscommissie
Bestuur
ALM studie uitvoeren (analyse beleggingen versus verplichtingen) indien dit noodzakelijk wordt geacht. Performance analyseren en evalueren
64
Bestuur
Bijlage 6 – Jaarlijkse procedure die de beleggingscommissie volgt voor de vaststelling en evaluatie van het beleggingsbeleid. Stap 1 Vaststellen strategische beleggingsmix De beleggingscommissie stelt het bestuur de strategische beleggingsmix voor. Het voorstel betreft welk gedeelte van het belegd vermogen in vastrentende waarden en in zakelijke waarden wordt belegd. Tevens stelt de beleggingscommissie het bestuur strategische beslissingen voor inzake: Actief en passief beleggen. Bandbreedtes tussen de beleggingscategorieën. Gebalanceerd- of gespecialiseerd mandaat. Het bestuur neemt uiteindelijk een beslissing in een bestuursvergadering en benoemt de vermogensbeheerders. Stap 2 Vaststellen tactische beleggingsmix De beleggingscommissie bediscussieert de algemene economische verwachtingen en marktontwikkelingen en ontwerpt een voorstel inzake de allocatie van de belegde middelen naar: Regio Valuta Rente gevoeligheid Derivaten Debiteurenrisico De beleggingscommissie stelt haar beleggingsbeleid in principe jaarlijks vast in een beleggingsplan. Het bestuur keurt het beleggingsplan voor het volgende jaar jaarlijks goed in de bestuursvergadering van december. De beleggingscommissie kan tussentijds wijzigingen voorstellen aan het bestuur. Het bestuur neemt een beslissing over de wijzigingen in een bestuursvergadering. Stap 3 Allocatie middelen aan vermogensbeheerder De beleggingscommissie bepaalt aan welke vermogensbeheerder welk bedrag wordt toegewezen. Haar beslissing baseert zij op het beleggingsmandaat van de beheerder(s) en de stappen 1 tot en met 3. Stap 4 Operationele beleggingen De beleggingscommissie laat de keuze voor specifieke aandelen en/of obligaties over aan de vermogensbeheerder(s). Stap 5 Analyse van de verplichtingen met de beleggingen. Wanneer hiertoe aanleiding bestaat voert een externe deskundige op verzoek van het bestuur een Asset and Liability Management (ALM) studie uit. Stap 6 Performance analysis De externe vermogensbeheerder(s) rapporteren ieder kwartaal aan de beleggingscommissie over de ontwikkelingen binnen de beleggingsportefeuille. De vermogensbeheerder(s) worden beoordeeld op hun prestaties inclusief transactiekosten en beheerkosten. 65
Stap 7 Evaluatie van het beleggingsbeleid Jaarlijks evalueert de beleggingscommissie haar beleggingsbeleid en doet voorstellen om het beleggingsbeleid bij te sturen.
66
Bijlage 7 – Crisisplan Inleiding Het bestuur van Stichting Brocacef Pensioenfonds heeft besloten om, mede op basis van de ervaring die nu in de financiële crisis sinds 2008 op het gebied van pensioenen wordt opgedaan, een crisisplan op te stellen. Daardoor is voor alle betrokkenen vooraf duidelijk, wat de maatregelen zijn die wij in dergelijke situaties kunnen inzetten en wat de impact van de maatregelen zijn. Bovendien wordt onze slagvaardigheid hierdoor verhoogd, omdat het ons gevoelig maakt voor signalen van een crisis, zoals een dekkingsgraad, die zich zeer snel beweegt richting kritische waarden, waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Daarom vindt u in dit plan informatie over kritische ondergrenzen die wij hanteren, te nemen maatregelen, de besluitvormingsprocessen en hoe wij erover zullen communiceren. De werkelijke crisis bepaalt welke concrete maatregelen nodig zijn. Daarom is dit een leidraad. In het geval er moet worden afgeweken van de opzet van het crisisplan, zal dat gemeld worden. 1. Wanneer is er sprake van een crisis Wij zijn van mening dat er sprake is van een ernstig signaal voor het ontstaan van een crisissituatie indien de dekkingsgraad in zeer korte tijd (twee maanden) met 10% of meer afneemt richting 110%, waardoor het realiseren van de toeslagambitie van het fonds in gevaar komt. Dit maakt het noodzakelijk de eerste maatregelen te nemen om de te verwachten crisis het hoofd te kunnen bieden. Als eerste maatregel zal het beleggingsbeleid inclusief rente afdekking moeten worden bekeken. Als de nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds onder de 104,1% is gedaald en het er op basis van de op dat moment beschikbare gegevens niet naar uitziet, dat deze binnen de wettelijk gestelde termijn van 3 jaar zal herstellen, is er sprake van crisissituatie.
2. De kritische dekkingsgraad, waarboven het fonds nog kan herstellen zonder korten Het minimaal vereist eigen vermogen komt voor het pensioenfonds uit op 104,1%. In de afgelopen jaren hebben we geleerd dat de herstelcapaciteit van het fonds (afhankelijk van diverse mutaties waaronder rentetermijnstructuur en het verwachte overrendement) gemiddeld genomen 4% per jaar is. Dit leidt tot de conclusie dat een daling van de dekkingsgraad tot 92,1% in de wettelijke hersteltermijn van 3 jaar tot een herstel op het niveau van 104,1% leidt. Als kritische dekkingsgraad hanteren wij 92,1%. De ontwikkeling van de dekkingsgraad (assets en de voorziening) wordt maandelijks gerapporteerd. 67
3. Mogelijke maatregelen Periodiek laten we een ALM studie uitvoeren en toetsen we of de reguliere sturingsmiddelen premiebeleid, toeslagbeleid en beleggingsbeleid nog voldoen. De toetsing vindt plaats binnen verschillende economische hoofdscenario’s en varianten van toeslagbeleid en beleggingsbeleid. In een crisis hebben wij, rekening houdend met de fondsdocumenten, de volgende sturingsmiddelen tot onze beschikking: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
aanpassen van het beleggingsbeleid beperken of niet toekennen van toeslagen premieverhoging bijstorting door de werkgever versobering van de pensioenregeling het korten van pensioenrechten en –aanspraken een pension buy-out of herverzekeringsconstructie
Hierna geven wij op elke maatregel een korte toelichting. 1. Aanpassen van het beleggingsbeleid Het is niet toegestaan om gedurende de periode dat het korte termijn herstelplan van kracht is risicovoller te beleggen om zo meer overrendement te behalen, dan wel zo te beleggen dat daardoor herstelvertraging optreedt. Wel is het mogelijk het risico te verkleinen. Wij zien vooral het verkleinen van het renterisico als belangrijke doelstelling in deze en zijn overigens van mening dat het fonds maximaal 75% van het renterisico moet afdekken. Op deze manier behoudt het fonds een extra herstelmiddel bij een lage rente. Het bestuur handhaaft vooralsnog het uitgangspunt in het beleggingsmandaat; dat het renterisico voor 50% is afgedekt. Wij zijn van mening dat het realistisch is om het renterisico verder af te dekken wanneer de rentetermijnstructuur, UFR methode en driemaands middeling, gepubliceerd door DNB, leidt tot een gemiddeld gewogen rekenrente van 3,5%. De verhoging van 50% naar 75% zal dan in 5 jaar plaatsvinden. 2. Beperken of niet toekennen van toeslagen Dit is door de financiële situatie al enkele jaren de praktijk binnen ons fonds. De toeslagverlening wordt gefinancierd uit het aanwezig eigen vermogen, wat er op neerkomt dat dekkingsgraad in deze bepalend is of er toeslag aan de actieve en inactieve deelnemers wordt gegeven. Het bestuur houdt bij al dan niet verlenen van een toeslag rekening met onderstaande leidraad in de vorm van een staffel. Indien de omstandigheden dit naar het oordeel van het bestuur noodzakelijk maken, kan het bestuur afwijken van deze leidraad. Deze leidraad is van toepassing voor zowel de actieve als inactieve deelnemers. De voorwaarden van beperkte of volledige toeslagverlening worden omschreven in de ABTN onder hoofdstuk 7.4.
68
Voor de bepaling van de toeslagruimte geldt de volgende staffel: Dekkingsgraad van de Stichting Hoger dan 120% Lager dan 120%, Hoger dan 110% Lager dan 110%
Toeslagruimte 100% Naar rato 0%
3. Premieverhoging In dit verband moet allereerst worden opgemerkt dat geen premiekorting is verleend die nu zou kunnen worden ingelopen. Verder is verhoging van de premie binnen het fonds Brocacef een sturingsmiddel van beperkte betekenis, gezien de verhouding gepensioneerden/ actieven in het fonds (1.194 / 595 per ultimo 2011) Het huidige premiebeleid voorziet in een kostendekkende premie bij een gemiddelde marktrente van 4%. Daarnaast is een aanvullende component in de premie meegenomen als bijdrage voor eventuele toekomstige te verlenen toeslagen en een bijdrage t.b.v. herstelplan. Effectief betekent dit dat sprake is van een kostendekkende premie bij een gemiddelde marktrente tussen de 3,0% en 3,5%. 4. Bijstorting werkgever De werkgever heeft zich bij de uitvoeringsovereenkomst verbonden minimaal de kostendekkende premie te betalen. Het bestuur zal als er sprake is van een crisis, met de werkgever in overleg treden over extra financiële bijdragen. Het bestuur denkt daarbij aan een eenmalige storting. Tot nu toe gevoerd overleg op dit punt heeft niet tot toezeggingen geleid omdat in dat geval ook de winstgevendheid van de werkgever bleek te zijn aangetast. Om die reden achten wij een toekomstige bijstorting van enige omvang niet voor de hand liggen. 5. Versobering van de pensioenregeling Deze maatregel voorkomt verdere daling van de dekkingsgraad. Alleen de actieve deelnemers worden door deze versobering van de pensioenregeling geraakt (waardoor het als enkelvoudige maatregel in het kader van solidariteit en evenwichtige belangenbehartiging niet gewenst is). Een versoberde pensioenregeling kan alleen ontstaan uit het overleg tussen de sociale partners. Wel zal deze maatregel gehanteerd moeten worden als sprake is van een situatie van onderdekking en de premie die ontvangen wordt niet bijdraagt aan herstel, er is dan in de ogen van het bestuur sprake van wettelijke noodzaak om dit toch toe te passen.
69
6. Het korten van pensioenrechten en –aanspraken Het bestuur kan besluiten tot korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten, wanneer (i) het vermogen onder het minimaal vereist eigen vermogen is gedaald, (ii) herstel binnen een redelijke termijn te verwachten is en (iii) andere sturingsmiddelen in onderlinge samenhang binnen de wettelijke hersteltermijn van 3 jaar dit herstel tot stand zullen brengen. Het kortingspercentage komt overeen met het verschil tussen de actuele en minimaal vereiste dekkingsgraad. De korting wordt geëffectueerd op basis van de door DNB bepaalde termijn waarbij geldt dat uiterlijk een maand voor het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten de belanghebbenden moeten worden geïnformeerd. Wij zullen regelmatig onderzoeken, hoe de herstelcapaciteit van het fonds zich ontwikkelt in relatie tot herstelplannen en hersteltermijnen, afgezet tegen de te verwachten financiële ontwikkelingen. Daarbij zal worden uitgegaan van verschillende scenario’s. Afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen van de economische omstandigheden en met name de rentestand, zal blijken of er mogelijke kortingen moeten worden aangekondigd en zo ja, voor hoeveel. Mocht het bestuur overwegen tot korting over te gaan, dan wordt ook direct een beleidslijn opgesteld hoe in de toekomst eventuele compensaties zullen worden verleend (conform de ABTN hoofdstukken 9.1 en 9.2). Tussen het nemen van het besluit en het uitvoeren van een maatregel zal een termijn van 6 maanden in acht worden genomen. 7. Een pension buy–out of herverzekeringsconstructie Het bestuur houdt de ontwikkeling van het pensioenfonds voor wat betreft opbouw en premie en vermogen nauwlettend in de gaten. Daarbij wordt er regelmatig de vraag gesteld of het nog wel verstandig is om een eigen pensioenfonds te hebben. Het bestuur zal dan ook een pension buy-out of herverzekeringsconstructie serieus overwegen en onderzoeken welke mogelijkheden er zijn, waarbij het belang van de (gewezen) deelnemers voorop staat. De werkgever zal in overleg met sociale partners moeten gaan om dit te kunnen realiseren.
4. Wat is het verwachte effect van de inzet van deze maatregelen Het bestuur is van mening dat korten moet worden voorkomen, maar gezien de ineffectiviteit van de andere mogelijke maatregelen, blijft in ons geval weinig anders over. Het toeslagbeleid heeft geen positieve dan wel negatieve invloed op het herstel. Echter, niet-indexeren betekent niet dat daardoor de dekkingsgraad verbetert. Het bestuur schat de kans van bijstorting door de werkgever in als nihil, maar zal deze optie nadrukkelijk aan de werkgever voorleggen. Hierdoor lijkt de enige maatregel die daadwerkelijk effect heeft op herstel het korten van pensioenrechten en pensioenaanspraken.
70
In de onderstaande tabel geven wij een indicatie van de omvang van de hiervoor genoemde maatregelen om tot verbetering van de dekkingsgraad te komen. Wij zijn bij ieder maatregel uitgegaan van een dekkingsgraad van 100%. Crisismaatregel
Inzet maatregel
Impact op dekkingsgraad
Effectiviteit
Bijstorten werkgever
Storting € 2 mln
+ 1%
eenmalig
Versoberen regeling
Verlagen opbouw met 0,25%
+ 3%
jaarlijks
Aanpassen beleggingsbeleid
Overrendement verhogen met 2%
+ 0,6%
jaarlijks
Korten pensioenaanspraken en rechten
Korten met 2%
+ 2%
eenmalig
Premieverhoging werkgever *)
Verhoging met € 1 mln
+ 0,5%
jaarlijks
*) De werkgever betaalt de volledige premie aan het pensioenfonds. In het pensioenreglement is afgesproken dat de deelnemers 6% van de pensioengrondslag betalen en 0,5% van het maandsalaris ingevolge artikel 15 lid 1. Premie verhoging heeft geen invloed op de eigen bijdrage van de deelnemers.
5. Hoe is bij deze maatregelen rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging Het bestuur heeft in zijn afwegingen als uitgangspunt gehanteerd dat alle groepen mee betalen aan herstel. Dit wil dan ook zeggen dat er geen toeslag wordt gegeven aan deelnemers en gewezen deelnemers. Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten zal ook voor alle groepen gelden en wel voor hetzelfde percentage. Hieronder geven wij aan welke belanghebbenden door de verschillende maatregelen getroffen worden.
Geen toeslag Premie verhogen
Actieve deelnemer
Gewezen deelnemer
PensioenGerechtigde
X
X
X
Werkgever
- *)
X
Bijstorting
X
korten
X
Versoberen regeling
X
X
X
*) De werkgever betaalt de volledige premie aan het pensioenfonds. In het pensioenreglement is afgesproken dat de deelnemers 6% van de pensioengrondslag betalen en 0,5% van het maandsalaris ingevolge artikel 15 lid 1. Premie verhoging heeft geen invloed op de eigen bijdrage van de deelnemers.
71
6. Op welke wijze wordt er met belanghebbenden gecommuniceerd en wanneer Wij onderscheiden hier de communicatie over het bestaan van het crisisplan zelf (fase 1), de communicatie over de maatregelen in een crisissituatie (fase 2) en het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken van de maatregelen (fase 3). Fase 1 Binnen 1 maand na vaststelling van het definitieve crisisplan zullen de hoofdlijnen van het plan (maatregelen en de gevolgen voor belanghebbenden) via website en brieven worden gecommuniceerd aan actieve en gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouders. Fase 2 Zo snel mogelijk na de constatering van het bestuur dat er conform dit plan sprake is van een crisis, worden via website en brieven actieve en gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouders gemotiveerd geïnformeerd over de verslechterde financiële positie van het fonds en de mogelijke maatregelen. Daarbij zal ook rekenschap gegeven worden van de belangenafweging in de besluitvorming. Indien daarop definitieve besluiten genomen worden over de maatregelen, worden belanghebbende hiervan op dezelfde wijze binnen 1 week na het genomen besluit op de hoogte gebracht. Fase 3 Binnen 1 week na het besluit van het bestuur om op grond van de verbeterde financiële situatie van het fonds de genomen maatregelen geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken, worden via website en brieven actieve en gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouders hiervan op de hoogte gesteld, waarbij aandacht wordt gegeven aan de gevolgen van dit besluit voor de deelnemer en voor de evenwichtige belangenbehartiging. 7. Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven. Besluiten kunnen door het bestuur op grond van de statuten, artikel 10, worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen in een bestuursvergadering waarin tenminste de helft van het aantal vennootschapsbestuursleden aanwezig is en tenminste de helft van de gezamenlijke deelnemers- en pensioengerechtigdenbestuursleden. Elk bestuurslid heeft één stem. De ontwikkeling van de dekkingsgraad wordt op weekbasis gevolgd en leidt tot emailof telefonisch overleg. Eens per maand worden de volledige overzichten van de opbouw van de dekkingsgraad geproduceerd. Ook daarover wordt tussen de vergaderingen overlegd. Het aantal vergaderingen is in de laatste jaren toegenomen. Daarnaast zijn de bestuursleden op eerste afroep beschikbaar voor bestuursoverleg of overleg in de commissies. Herstelplannen en de voortgang daarvan, risico evaluatie, voorgenomen maatregelen in het kader van een crisisplan en communicatie hebben de afgelopen jaren hoog op de agenda van het bestuur gestaan.
72
Hieronder een korte samenvatting van het besluitvormingsproces per maatregel. Per maatregel geldt een periode van 1 tot 3 maanden als de doorlooptijd, nodig voor een zorgvuldige besluitvorming. Maatregel
Betrokken partijen
Beschrijving proces
1.
Aanpassing beleggingsbeleid
Bestuur en beleggingscommissie
Aanpassen van beleggingsmix na advies van beleggingscommissie
2.
Beperken of niet toekennen van toeslagen
Bestuur
Het bestuur bepaalt deze n.a.v. de financiële positie van het fonds
3.
premieverhoging
Sociale partners en bestuur
Aanpassen premie in overleg met sociale partners
4.
bijstorting werkgever
Sociale partners en bestuur
Bestuur zal verzoek indienen bij werkgever
5.
versobering pensioenregeling
Sociale partners en bestuur
Aanpassing van regeling na advisering door actuaris
6.
korten van pensioenrechten en aanspraken
Bestuur
Het korten van aanspraken en rechten na advisering door actuaris
7.
pension buy-out
Sociale partners en Bestuur
Een pension buy-out na advisering door actuaris
8. Periodieke toetsing Dit crisisplan zal jaarlijks worden geactualiseerd wanneer de ABTN op de actualiteit wordt beoordeeld en voorts als de situatie hiertoe aanleiding geeft. Een crisisplan is geen statisch geheel, het maakt onderdeel uit van het continue risicomanagement van het pensioenfonds. Het crisisplan van het pensioenfonds is dan ook onlosmakelijk verbonden met het risicomanagement van het pensioenfonds en de hiermee verband houdende bepalingen in de ABTN. Ook worden premiebeleid, toeslagbeleid en beleggingsbeleid periodiek getoetst aan de hand van ALM studies. De periodieke toetsing van het crisisplan zal bij deze toetsing worden meegenomen. Tenslotte zal de effectiviteit van het crisisplan worden beoordeeld, nadat zich een crisis heeft voorgedaan en het crisisplan ten uitvoer is gebracht. Als gevolg van de ervaring die in een dergelijke situatie wordt opgedaan, kan het crisisplan verder worden verbeterd.
73
9. Het ongedaan maken van de maatregelen De ABTN geeft in hoofdstuk 9.2 aan onder welke omstandigheden en voorwaarden herstel van gekorte pensioenaanspraken en rechten mogelijk is. Herstel van korting is alleen mogelijk voor zover na het herstel van gekorte pensioenaanspraken de dekkingspositie boven het Vereist Eigen Vermogen op langere termijn, in stand blijft. In de ABTN is in hoofdstuk 7.4 opgenomen dat indien de dekkingsgraad hoger is dan 130% herstel van gemiste toeslagen mogelijk is. Door deze compensatie mag de dekkingsgraad niet onder 130% dalen. Verder wordt het lopende herstelplan gerespecteerd. Een compensatie van korting heeft voorrang op indexatie. 10. Inwerkingtreding Dit crisisplan treedt zo spoedig mogelijk in werking nadat de consultatie van de betrokken partijen is afgerond. De datum van ingang zal door het bestuur worden vastgesteld. Gezien de huidige situatie heeft het bestuur besloten om het crisisplan per 1 januari 2012 in te laten gaan.
74