Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
Bartok oktober 2014
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
ONDERWERP
Oktober 2014
PAGINA
Bartok
1
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
PAGINA
2
ONDERWERP
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
7 7
3. Ruimtelijke visie en randvoorwaarden 3.1 Stedenbouw 3.2 Verkeer
9 9 11
4. Programma 4.1. Wonen 4.2. Werken 4.3. Openbare ruimte 4.4. Erfgoed en archeologie 4.5. Ecologie en milieu 4.6. Ondergrond 5. Proces en financiën
13 13 14 15 16 17 19
Bijlage 1 Criteria voor levensloopbestendige nieuwbouw Bijlage 2 Stadsklimaat Arnhem Bijlage 3 Energievisie Rijnboog
21 23 25
21
ONDERWERP
2. Ontwikkelingskader 2.1 Masterplan Rijnboog
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
5 5
PAGINA
1. Inleiding 1.1 Doelstelling en status van de nota
3
Inhoudsopgave
PAGINA
4
ONDERWERP
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
5
PAGINA
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
ONDERWERP
1. INLEIDING In 2008 is voor de herontwikkeling van de Bartoklocatie, gelegen in het zuidelijke deel van de binnenstad, een nota van randvoorwaarden vastgesteld. Bartok maakt onderdeel uit van de binnenstad. Dit project koppelt het winkelgebied in de binnenstad aan het wederopbouwgebied en verbindt de stad met de Rijn. De ruimtelijke vormgeving en de aanpak van het plan zijn nu, als gevolg van onder andere de veranderende woningmarkt, meer dan in het verleden, gebaseerd op acupunctuur in plaats van grootschalige rigoureuze wijzigingen in de structuur. Voor Bartok wordt een onderscheid gemaakt tus-sen het plan- en projectgebied. Dit document beschrijft de randvoorwaarden voor het plangebied Bartok dat is gelegen tussen Kleine Oord, Vossenstraat en de Langstraat. Het projectgebied Bartok is de locatie gelegen binnen het plangebied waar de nieuwe bebouwing is geprojecteerd.
Luchtfoto van de binnenstad met het deelgebied Bartok
1.1 DOELSTELLING EN STATUS VAN DE NOTA De gemeente heeft de randvoorwaarden opgesteld in wisselwerking met het vervaardigen van het schetsontwerp. Deze nota van randvoorwaarden dient als: • toetsingskader voor de verdere ontwerpuitwerkingen van het gebied; • basis voor het op te stellen bestemmingsplan. Op 25 november 2008 heeft het college positief besloten over de nota van randvoorwaarden Bartok. De raadscommissie heeft 12-01-2009 hiervan kennis genomen. Naar aanleiding van de meest recente ontwikkelingen is deze nota nu geactualiseerd. Deze actualisatie is tevens aangevuld met achtergrondinformatie van het gebied en over bepaalde onderwerpen.
PAGINA
6
ONDERWERP
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
7
PAGINA
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
ONDERWERP
2. ONTWIKKELINGSKADER 2.1 MASTERPLAN RIJNBOOG De zuidelijke binnenstad van Arnhem is hard toe aan ingrijpende vernieuwing. Nut en noodzaak van de aanpak in dit gebied is onomstreden. In juni 2004 heeft de gemeenteraad het Masterplan Rijnboog goedgekeurd en in februari 2006 de herdefinitie, het zogenoemde masterplan+. Het masterplan Rijnboog omvat de herstructurering van het zuidelijk deel van de binnenstad en dient als uitgangspunt voor de verdere planontwikkeling van het deelgebied Bartok. Voor meer informatie wordt verwezen naar het betreffende document. In de periode tussen de vaststelling van het masterplan+ in 2006 tot heden hebben er diverse veran-deringen plaatsgevonden die van invloed kunnen zijn op de voorliggende ontwikkelingen namelijk: • de haven is vervallen; • de crisis op de woningmarkt is van invloed op de woonwensen en het programma; • de economische crisis heeft geleid tot meer aandacht voor fasering en organisch ontwikkelen in plaats van grootschalig ingrijpen in de structuur; • ontwikkelende partijen waaronder de woningcorporatie nemen geen deel aan het project; • de Rozetgarage blijft ook bestemd voor bezoekersparkeren (naast de mogelijkheid tegenwoordig voor parkeren door vergunninghouders); • Rozet en een deel van de omliggende openbare ruimte is inmiddels gerealiseerd; • in de huidige markt is er minder behoefte aan extra detailhandel. Door deze ontwikkelingen en wijzigingen ontstaan nieuwe kansen en uitgangspunten. Zo is de nieuwbouw van de Rozet van invloed op de nieuwe zichtlijnen. De Nieuwe Oeverstraat wordt, mede door de herinrichting van het Nieuwe Plein, de nieuwe fietsroute. Er ontstaat een mogelijkheid om het openbaar vervoer definitief in te passen in het zuidelijk deel van de binnenstad. Ook zijn er nieuwe inzichten over bevoorrading en het parkeren.
Naast het project- en plangebied wordt het studiegebied in de volgende gebieden onderscheiden: Deel A: het deel met de huidige parkeergarage Rozet, een gedeelte van het bij Portaal in eigendom zijnde appartementencomplex en het openbaar gebied; Deel B: het deel dat in eigendom is van de gemeente en een beperkt deel van Portaal zijnde het trappenhuis.
PAGINA
ONDERWERP
uitsnede masterplan
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
8
Het masterplan Rijnboog is in juni 2004 door de gemeenteraad van Arnhem vastgesteld en in februari 2006 is het masterplan+ vastgesteld. De visie achter het masterplan voor deze locatie is nog actueel. Namelijk: de versterking van de vitaliteit en veelzijdigheid van Arnhem. Voor het Bartokgebied is de subdoelstelling: het maken van een aantrekkelijk binnenstedelijk woonmilieu en het leveren van een bijdrage aan de circuitwerking van voetgangersstromen in de binnenstad. De ruimtelijke vormgeving en de aanpak van het plan zijn nu, meer dan in het verleden, gebaseerd op acupunctuur in plaats van grootschalige rigoureuze wijzigingen in de structuur.
9
PAGINA
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
ONDERWERP
3. RUIMTELIJKE VISIE EN RANDVOORWAARDEN Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke ambities, de doelen en de toetsingscriteria voor de Bartoklocatie. 3.1 STEDENBOUW 3.1.1 Context en betekenis Het plangebied grenst over de hele lengte aan de verbinding tussen Rozet (kenniscluster) en het Kerkplein: een belangrijke route en koppeling tussen de binnenstad aan het wederopbouwgebied. De verouderde kantooren woningbouwcomplexen dienen vervangen te worden door hoogwaardige woningbouw op een plint van commerciële ruimten die de route(s) begeleiden. De loop- en fietsroutes zijn ook gedeeltelijk te gebruiken door ander verkeer. Daarover meer in 2.2. Het gebied tussen station Arnhem Centraal en het Kerkplein heeft pleintjes die als een parelketting de overgang vormen tussen oude en nieuwe stad. De schaal van de openbare ruimte sluit aan op die van de binnenstad. Een van de parels in dit gebied is het Nieuwe Plein op de kruising van Vossenstraat, Kortestraat, Oude- en Nieuwe Oeverstraat en Kleine Oord. De nieuwe stad wordt op deze plek gemar-keerd door Rozet, een gebouw met kennisgerelateerde functies zoals bibliotheek, het vernieuwde ge-bouw met hotel en het te ontwikkelen Bartokblok. Hoewel qua bouwhoogte de aansluiting met de context wordt gezocht, onderscheidt de bebouwing zich door vorm en materialisering nadrukkelijk van de historische en kleinschalige binnenstad. Binnen het projectgebied komt een stedelijk woonblok met commerciële functie(s) in de plint.
3.1.2 Ruimtelijke structuur en vorm Passend in de morfologie van de oude binnenstad is er voor gekozen om heldere plein- en straatruimtes te maken. Binnen de straatruimtes wordt gezocht naar een goede inpassing van fiets- en busroute. Wanden begeleiden de routes - zonder al te veel abrupte blokkades te vormen - in een profiel. De rooilijnen zijn zodanig geprojecteerd dat er ter plaatse van de hoek Kleine Oord - Weverstraat al een doorzicht is naar Rozet. Hoe meer men naar het westen gaat richting Rozet, wordt het zicht op de totale gevel van Rozet groter. Uiteindelijk komt men op het Rozetplein waar de weg afbuigt richting Nieuwe Oeverstraat. Komend vanaf het zuiden via de Vossenstraat begeleidt de oostelijke wand van het nieuwbouwproject de bus, fietser en voetganger richting de Kortestraat. Doordat het nieuwe bouwblok, t.o.v. de huidige situatie, toch iets meer naar het westen is geschoven ontstaat een plein dat besloten is. Een plein dat door zijn grootte Rozet voldoende ruimte geeft om volledig tot zijn recht te komen. Heldere routes richting Rijn en Kerkplein ontstaan weer. Rooilijnen zijn zo geprojecteerd dat ze een bijdrage leveren aan het versterken van de stedenbouwkundige ruimten zoals straten en het plein. Op deze manier wordt het weefsel van de stad weer aangeheeld.
De entree van het nieuwe woongebouw bevindt zich aan de Kleine Oord. Gelijkertijd kan een (tweede) voetgangersentree voor de parkeergarage aan deze zijde worden gerealiseerd. Voor gemotoriseerd verkeer blijft de parkeergarage alleen bereikbaar via de Langstraat. Bebouwing wordt in de rooilijn gesitueerd om het plein en de overgang van straat naar plein evenwichtig vorm te geven. De Langstraat wordt opnieuw ingericht om het woonklimaat ook aan deze zijde te versterken. In de plint van het woongebouw is ruimte voor commerciële functies, m.n. detailhandel. Om een aantrekkelijke uitstraling te bewerkstelligen dient invulling met blinde gevels te worden voorkomen. Indien er grootschalig winkelen komt, zal deze afgezoomd worden met kleinschalige winkels. Op de eerste verdieping biedt het diepe bouwblok de mogelijkheid om deze diepte te benutten voor een verhoogde groene binnentuin. Door de omzomende woningbouw is het noodzakelijk te investeren in de uitstraling ervan. Het dak biedt ruimte voor een groen dak. Het groen in de binnentuin en op het dak zorgt voor een beter stadsklimaat en biedt mogelijkheden voor waterberging. Aandachtpunt is de aansluiting van het gebouw op het maaiveld. Door de hoogteverschillen in het straatprofiel aan de noord-, zuid- en westzijde zal dit hoogteverschil binnen het gebouw opgelost moeten worden. Hellingbanen en trappen zullen dan ook binnen de geprojecteerde bebouwingsgrens gesitueerd worden. 3.1.5 Beeldkwaliteit / architectuur De binnenstad van Arnhem krijgt een nieuw gezicht. Er worden openbare ruimtes en stedelijke functies aan de binnenstad toegevoegd. Deze interventies zullen een belangrijke bijdrage leveren aan de toekomstige vitaliteit van Arnhem en aan de samenhang van het gebied tussen het huidige centrum en de Rijn. Het Masterplan Rijnboog is vastgesteld in 2004. In 2006 is een herdefinitie van de eerste fase vastgesteld. Om de geambieerde samenhang te kunnen bewaken zijn 2 beeldkwaliteitprincipes opge-steld, te weten voor architectuur en voor de openbare ruimte. Deze documenten zijn van toepassing: • het Beeldkwaliteitplan Arnhem Rijnboog, januari 2010 beschrijft de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de gebouwen. De ontwerpprincipes komen voort uit een analyse van de binnenstad in de huidige situatie en de interventies van het project Rijnboog. De ontwerpprincipes leggen een aantal randvoorwaarden vast dat voor het hele plangebied van toepassing is, zoals toegestane bouwhoogte en de plaats waar gebouwen plinten krijgen. Voor het overige zijn de principes een gereedschapskist, die in de deelprojecten wordt uitgewerkt tot stedenbouwkundige plannen, beeldkwaliteitplannen en bestemmingsplannen; • in het profielenboek is de beeldkwaliteit voor de inrichting van de openbare ruimte voor het weder- opbouwdeel van de binnenstad vastgelegd. Het profielenboek bevat nadrukkelijk geen exact ontwerp voor de straten en pleinen. In het document wordt een staalkaart aan materialen en principedetails beschreven die dienen als uitgangspunt voor de toekomstige inrichtingsplannen voor de openbare ruimte per deelgebied. De beschrijving van de inrichting op hoofdlijnen in het profielenboek heeft als doel om de samenhang voor het gehele stadscentrum te waarborgen ongeacht de fasering in ontwerp en uitvoering. De plattegronden die zijn gebruikt voor het kaartmateriaal zijn gebaseerd op de stand van zaken anno 2012 en daarom indicatief.
Het kwaliteitsteam zal de consistentie gaan bewaken tussen de beeldkwaliteitprincipes, de genoemde uitwerkingsdocumenten en het uiteindelijke bouwplan.
ONDERWERP
Voor de bebouwing in het projectgebied geldt een maximale bouwhoogte van 5 bouwlagen waarbij een gedeeltelijk gebruik van een zesde bouwlaag tot de mogelijkheden behoort mits deze gecombineerd wordt met vermindering van het bouwvolume op de andere bouwlagen. Het volledig opvullen en in gebruik nemen van de zesde bouwlaag behoort niet tot de mogelijkheden.
PAGINA
3.1.4 Nieuwbouw Het projectgebied omvat één bouwopgave: de vervanging van de kantoorcomplexen. Daarnaast zal onderzocht worden hoe de aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande bebouwing van de parkeergarage Rozet met trappenhuis en de lift en op de openbare ruimte kan worden ingepast. Bijzondere aandacht verdient hierbij de ontsluiting van het CASA-bouwdeel.
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
Aan de noordzijde van het Kleine Oord bevinden zich ter plaatse van de entree van de woningen, trappen/ bordessen. Daarom en vanwege de bezonning is er voor gekozen het trottoir aan de noordzijde breder te maken dan aan de zuidzijde. Op plekken is ook ruimte voor bomen en groen, o.a. om het stadsklimaat te verbeteren en om meer waterberging te creëren. Buiten de trottoirbreedtes zal ruimte gevonden moeten worden voor het fietsparkeren behorend bij de verschillende functies in de plint. Het fietsparkeren dient binnen de contouren van het bouwblok opgelost te worden. Dit vraagt om maatwerk. De Langstraat dient een vriendelijke uitstraling te krijgen.
10
3.1.3 Openbare ruimte De oost-westroute krijgt een sterke continuïteit door materiaalgebruik en maatvoering. Het plein voor Rozet is een verbijzondering van deze openbare ruimte met bomen. Het verbindt de gebouwen rond-om het plein met elkaar. In noord-zuidrichting loopt over het plein één van de routes van binnenstad via de Vossenstraat naar de Rijn(kade). Ook hier zal het materiaalgebruik afgestemd worden op de binnenstad.
Zeer belangrijk is het fietsparkeren. Voor bewoners, bezoekers van bewoners en bezoekers voor de voorzieningen in het Bartokgebied dient voldoende fietsparkeergelegenheid aanwezig te zijn. Om het gebruik van de fiets aantrekkelijk te maken is het een voorwaarde dat de fiets op korte loopafstand van de woning en van de voorzieningen kan worden gestald. 3.2.5 Overige verkeersaandachtspunten De inrichting van het Bartokgebied is afgestemd op de noodzakelijke bereikbaarheid van nooddiensten (grotere voertuigen, breedte, asdruk, bereikbaarheid over meerdere routes). Daarnaast is de wijze waarop bevoorrading (expeditie) en het afvoeren van afval plaatsvindt een belangrijk onderdeel van de ontwerpopgave. Voor deze voorzieningen moet rekening worden gehouden met de ruimte die de grotere voertuigen hiervoor vragen, waarbij achteruitrijden moet worden vermeden. Voor het overige zijn van toepassing ‘Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2004 (ASVV)’ en ‘Handboek voor Toegankelijkheid’.
ONDERWERP
3.2.4 Parkeren Basisgedachte voor het parkeren van auto’s is het optimaliseren van ruimtegebruik. Er wordt minder gestuurd op (maximale) aantallen parkeerplaatsen en meer ingezet op gecombineerd ruimtegebruik voor parkeren. Toekomstige bewoners kunnen gebruik gaan maken van de parkeergarage Rozet. Uitgangspunt voor het parkeren als onderdeel van het Bartokgebied is dat dit binnen de contouren van het plangebied wordt gerealiseerd. De parkeergarage Rozet blijft een parkeerplek voor bezoekers aan de binnenstad maar wordt daarnaast ook gebruikt door vergunninghouders. Loopafstanden van wo-ning tot parkeerplaats dienen te worden beperkt (ongeveer 30 m voor bewoners). De parkeerbehoefte wordt getoetst aan de actuele parkeernormen. Parkeren langs de openbare weg valt buiten het plangebied.
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
3.2.3 Autoverkeer Voor een heldere wegenstructuur vormen gebiedsontsluitingswegen de ruggengraat van het Arnhemse wegennet voor het autoverkeer. Op deze wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. Voor het Bartokgebied blijft de Weerdjesstraat – Trans - Eusebiusplein, als onderdeel van de centrumring, de gebiedsontsluitingsweg waarop het gebied wordt ontsloten. Het Bartokgebied wordt via Vossen-straat direct bereikbaar. Ook Langstraat, Kleine Oord en Nieuwe Oeverstraat zijn via Vossenstraat bereikbaar. De parkeergarage Rozet (voorheen Langstraat) blijft via de Vossenstraat en Langstraat bereikbaar voor in- en uitgaand verkeer. In het profiel van de Vossenstraat en Langstraat blijft beperkt ruimte voor betaald parkeerplaatsen. Alle wegen en straten in en om het Bartokgebied behoren tot een groter verblijfsgebied. Deze wegen worden ingericht als 30 km/uur zone of voetgangersgebied; ze ontsluiten percelen en panden en zorgen voor de bereikbaarheid van woningen en voorzieningen en voor een goede bereikbaarheid van hulpverleners. Het rijden in het voetgangersgebied is alleen binnen venstertijden toegestaan.
PAGINA
3.2.2 Openbaar vervoer Voor een optimale bereikbaarheid van het zuidelijk deel van de binnenstad blijft de busroute rijden via Vossenstraat - Kleine Oord - Broerenstraat - Rodenburgstraat en vice versa. Deze route komt voort uit de wens om de barrièrewerking van de Trans (Weerdjesstraat - Eusebiusplein) te verminderen, als onderdeel van het verbinden van binnenstad en Rijn. Tegelijkertijd is er blijvend behoefte aan een openbaar vervoerverbinding in het zuidelijk deel van de binnenstad. Ondermeer de publieksfuncties in Rozet en het nog nader in te vullen deelproject Nieuwstraat e.o. zijn gebaat bij deze voorziening. Om barrièrewerking te voorkomen en om de ruimtelijke impact te beperken wordt de route gecombineerd met het fietsverkeer. De rijbaan wordt vormgegeven door een rijloper, ingesloten met robuuste banden, maar met beperkt hoogteverschil met de langsliggende loopstroken c.q. trottoirs. Door ‘schuine’ banden toe te passen kan de rijloper relatief smal worden uitgevoerd en blijft uitwijken mogelijk.
11
3.2 VERKEER 3.2.1 Fiets- en voetgangersverkeer Door de herinrichting van het oostelijk deel Nieuwe Plein en door de aansluiting met de Oude Kraan is de Nieuwe Oeverstraat - Kleine Oord de fietsroute van west naar oost en vice versa. Voor de voetgangers is, naast de routes via het kernwinkelgebied, de route via de Oude Oeverstraat beschikbaar. De openbare ruimte is goed verlicht en sociaal veilig en sluit aan op de dichtstbijzijnde openbaar vervoerhaltes aan de Kleine Oord.
PAGINA
12
ONDERWERP
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
Het is in ieder geval van belang dat de met de Stadsregio Arnhem-Nijmegen gemaakte afspraak wordt nagekomen om minimaal 75% van de nieuwbouw levensloopbestendig te bouwen, dat wil zeggen geschikt voor ouderen en mensen met een lichamelijke functiebeperking. 4.1.2 Nadere uitwerking woonbeleid voor Bartok In de regio is behoefte aan binnenstedelijk wonen en dit kan alleen in Arnhem en Nijmegen plaatsvinden. In het centrum van Arnhem wonen nu relatief weinig mensen en is de woningsamenstelling eenzijdig (veel kleine huurappartementen). Bartok is een locatie om aan de stad een nieuw (regionaal) onderscheidend binnenstedelijk woonmilieu te realiseren. Uitgangspunt voor elke centrumstedelijke woningbouwlocatie is dat er sprake is van binnenstedelijk wonen met een grote diversiteit, variatie en verschijningsvorm in het woningaanbod, met allure en architectonische kwaliteit die uitnodigt om hier te willen wonen. Belangrijk is dat de woningen zich in Bartok onderscheiden door kwaliteit, ligging en diversiteit. Het biedt de bewoners de gewenste keuzemogelijkheden en de beste garantie dat er een speels en gevarieerd woon-, werk- en leefklimaat ontstaat waar men zich mee kan identificeren. Daarnaast kan het vanwege de centrale ligging in het centrum, dicht bij het openbaar vervoer en overige voorzienin-gen, een aantrekkelijke locatie zijn voor mensen met een functiebeperking. Het plan vraagt om flexibiliteit, waarbij het woonprogramma wordt afgestemd op woonwensen en marktvraag (vraaggericht bouwen), beleidswensen, demografische ontwikkelingen, afstemming met andere plannen in het centrumstedelijke milieu e.d. Flexibiliteit betekent ook variatie in woonconcepten die in een binnenstedelijke zetting passen. 4.1.3. Omvang woningbouwprogramma en doelgroepen Het programma betreft de bouw van maximaal 50 - 65 woningen. In het plan kan zowel in het sociale, het midden en hogere segment worden gebouwd. Het gaat om het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu. Vanwege deze keuze is het richtinggevende woningbouwprogramma geen doel op zich, maar mag lager komen te liggen.
ONDERWERP
Masterplan Wonen, Welzijn en Zorg Het Masterplan Wonen, Welzijn en Zorg voor Arnhem Noord beschrijft de ambities van de gemeente Arnhem om ouderen op een prettige en waardige manier zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. In dit deel van de binnenstad gaat het om woonzorgvoorzieningen voor ouderen, mensen met fysieke beperkingen en mensen met psychische beperkingen. In aansluiting op het (aan het Bartokblok grenzende) Rozet wordt gedacht aan een inloopcentrum, waar verschillende partijen hun diensten aanbieden op onder andere het terrein van zorg en welzijn. Verder wil de Siza Dorp Groep kleinschalige wooneenheden realiseren in de vorm van 6 tot 24 rolstoeltoegankelijke appartementen.
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
4.1 WONEN 4.1.1 Beleidsvisie wonen Woonvisie Arnhem 2015 In de Woonvisie “Arnhem, woonstad in balans” staan de versnelling van de nieuwbouwproductie, vergroting van het aanbod ter verbetering van de woningmarkt (meer doorstroming) en verhoging van de kwaliteit, variatie en diversiteit in de woningvoorraad centraal. Ook wordt belang gehecht aan het particulier opdrachtgeverschap, aangezien dit de keuzevrijheid en zeggenschap van de woonconsument vergroot. In de gebiedsgerichte uitwerking van de woonvisie wordt voor wat betreft het woningaanbod in de binnenstad gestreefd naar het aantrekken en vasthouden van midden- en hogere inkomensgroepen. Het gaat daarbij met name om kleine huishoudens.
PAGINA
Het nieuw te realiseren bouwblok omvat circa 1.415 m2 BVO (begane grond) aan commercieel programma met daarboven circa 50- 65 meergezinswoningen.
13
4. PROGRAMMA
Levensloopbestendigheid De appartementen dienen te voldoen aan de principes van levensloopbestendig bouwen en sociaal veilig wonen, die de gemeente Arnhem stelt. De gemeente volgt daarbij de landelijke beleidskaders. Zo zijn appartementen geschikt voor alle leeftijdsgroepen, inclusief zelfstandig wonende ouderen. Ook dient voldoende stallingruimte voor scootmobielen bij de appartementen aanwezig te zijn, eventueel te integreren in de bergingen of gemeenschappelijke ruimten. Een belangrijk aandachtspunt is tot slot dat ook de woonomgeving veilig en toegankelijk is voor mensen met een rollator, invalidenwagen of scootmobiel. In bijlage 1 zijn de eisen ten aanzien van levensloopbestendig bouwen en scootmobielen nader uitgewerkt. De sociale veiligheid van de woning en de woonomgeving moet worden gegarandeerd. 4.2 WERKEN In zijn algemeenheid geldt dat door de invulling van het commerciële programma (detailhandel, horeca en kantoren) de vitaliteit en veelzijdigheid van de binnenstad en van Arnhem dient te worden versterkt. Het programma moet dus aanvullend zijn op wat Arnhem al te bieden heeft. De looproutes door het gebied zullen een logische aansluiting op de binnenstad moeten hebben. Ze dienen de circuitwerking in de binnenstad te versterken.
ONDERWERP
Buitenruimte Uitgangspunt is dat alle woningen over voldoende en kwalitatief hoogwaardige buitenruimte beschikken. In principe dienen alle appartementen te beschikken over een royaal privébalkon of dakterras/-tuin. De oppervlakte moet in verhouding staan tot die van de woningen, maar is nooit minder dan 8 m2. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige inrichting van eventuele collectieve buitenruimte (zoals een gemeenschappelijke daktuin). Er dient altijd een heldere scheiding te zijn tussen private, collectieve en publieke ruimten.
PAGINA
Flexibel bouwen Het is gewenst om tot flexibiliteit in de woningplattegrond te komen en zo mogelijk ook tot een vrije in-deelbaarheid van de woningen en samenvoeging van woningen. Flexibel indeelbare woningen verruimen het aantal potentiële doelgroepen, dragen bij aan toekomstbestendigheid van het vastgoed en komen bovendien tegemoet aan de groeiende behoefte van de consument om een eigen “stempel” te drukken op de woningen. Het ontwerp- en verkoopproces dienen hierop te zijn afgestemd.
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
4.1.4. Kwaliteitsaspecten woningen Grootte van de woningen Om de nieuwbouw voldoende toekomstwaarde te geven, zullen de woningen niet te klein moeten zijn. Het centrum telt al veel kleine appartementen. Uitgangspunt woonoppervlak: • minimaal 70 m2 woonoppervlak (gbo) voor een woning in het sociale segment; • minimaal 90 - 120 m2 woonoppervlak (gbo) voor middeldure en dure woningen. Daarmee kunnen de woningen in principe ook levensloopbestendig worden gemaakt (zie hieronder); • voor woningen in het topsegment moet worden gedacht aan ca. 120 tot 180 m2 of groter. Elke woning dient over een afsluitbare berging van voldoende oppervlakte te beschikken.
14
Doelgroepen De strategische ligging tussen het historische centrum en de rivier is een belangrijke kwaliteit. Het zal vooral aantrekkelijk zijn voor doelgroepen die de dynamiek en het voorzieningenniveau van centrumstedelijk wonen weten te waarderen. Het ontwikkelen van woningen die optimaal aansluiten bij de leefstijlen van deze doelgroepen kan een positieve bijdrage leveren aan het veranderen en versterken van het gebied als hoogwaardig en aantrekkelijk milieu voor een mix van wonen, werken, winkelen en cultuur. Het gebied vraagt om een authentieke karakteristieke uitstraling om die leefstijlen te binden. Voorbeelden van tot die doelgroepen behorende groepen voor dit gebied zijn: • één- en tweepersoonshuishoudens en gezinnen met kinderen die een voorkeur hebben voor wonen in een levendig centrum; • 2-persoonshuishoudens die vragen om ruime appartementen; • 50-plussers die kiezen voor een veilig, comfortabel en ruim appartement met de mogelijkheid van een zorgarrangement; • actieve empty nesters (ouders waarvan de kinderen het huis hebben verlaten); • forenzen, die graag dicht bij stedelijke voorzieningen wonen, maar toch snel via openbaar vervoer of auto de stad uit kunnen naar hun werkbestemming.
Algemene uitgangspunten voor de inrichting: • logische aansluitingen op de reeds bestaande inrichting van de binnenstad; • een hoog ambitieniveau, met op onderdelen ruimte voor een ‘nieuwe lijn’. Algemene uitgangspunten voor het beheer: • aanleg en beheer op ‘plusniveau’; • ontwerp moet gebaseerd zijn op een beheerplan. Voor de inrichting van de openbare ruimte gelden de bepalingen uit (steeds) de meest recente versie van de ‘Randvoorwaarden en kwaliteitseisen – Stadsbeheer’, ofwel de Gele Bundel. Die zijn er op gebaseerd dat de openbare ruimte op basisniveau wordt ingericht. De buitenruimte wordt aangelegd op een hoger kwaliteitsniveau, het plusniveau. Ruimtelijke principes Rijnboog (oktober 2013) en het Profielenboek Rijnboog (mei 2012) zijn de basis voor deze verdere uitwerking. Als aanvulling op de Gele Bundel wordt hieronder aangegeven op welke punten afgeweken kan worden van de Gele Bundel. De uitzonderingen zijn voor een groot deel benoemd in het Beleidsplan Buitengewoon Beter. De (technische en ruimtelijke) eisen die zijn opgenomen in het Gele Bundel blijven te allen tijden van toepassing. De inrichting van de openbare ruimte dient toegankelijk te zijn voor minder validen. Het inrichtingsplan voor de openbare ruimte dient voor advies te worden voorgelegd aan het ACGP (Arnhems platform voor chronisch zieken en gehandicapten). 4.3.2 Verhardingen en wegen • Nieuwe verharding van de verkeersruimte: klinkers. • Het projectgebied sluit aan op openbare ruimte van de Vossenstraat, Nieuwe Oeverstraat, Kleine Oord en de Langstraat. Het materiaal sluit aan op de inrichting openbaar gebied rondom Rozet. 4.3.3 Groen en bomen • Indien aanwezige bomen in verband met deze ontwikkeling moeten worden verwijderd zal compensatie plaatsvinden. Het areaal aan groen en het aantal bomen blijft tenminste gelijk (Groenbalans). • Versterken en vergroten van de aanwezigheid van groen in het gebied. De voorzijde met het Bartokplein biedt hiervoor kansen. • Om groen met binnenstedelijk allure te realiseren zijn bijzondere soorten bomen en planten of snoeivormen toegestaan. • Het is mogelijk speciale materialen te gebruiken die het beeld verfraaien (bijvoorbeeld vormbomen, gietijzeren boomkorven, bloembakken met eenjarige beplanting). • Op betredingsintensieve plaatsen worden bomen voorzien van boomroosters. • Bomen mogen dichter op elkaar geplaatst worden dan normaal. • Kijken of bestaande bomen in het gebied verplantbaar zijn/behouden kunnen worden.
ONDERWERP
4.3 OPENBARE RUIMTE 4.3.1 Inrichtingsniveau Uitgangspunt in het masterplan is via meervoudig en intensief grondgebruik ruimte te creëren voor nieuw (bouw) programma, maar tegelijkertijd ruimte en middelen vrij te maken voor het maken van nieuwe openbare ruimte en een kwalitatief hoogwaardige inrichting.
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
4.2.2 Horeca De vestiging van horeca in Rozet en op het plein en de komst van het aardvarken heeft als aanvulling op de aanwezige horeca een verlevendiging van de omgeving opgeleverd.
PAGINA
Dit maakt de locatie geschikt voor doelwinkels, die nu ook al in deze omgeving zijn gevestigd. Het gaat om doelwinkels voor zowel hoog- als laagfrequent bezoek. Een supermarkt maar ook bijvoorbeeld dienstverlenende bedrijven zouden zich hier kunnen vestigen.
15
4.2.1 Detailhandel Het Bartokgebied bestaat uit meerdere straten. De detailhandelsfunctie concentreert zich voornamelijk aan het plein en de Kleine Oord. De detailhandel versterkt de looproute naar het station en versterkt de circuits, die bezoekers van de binnenstad kunnen belopen, waardoor de winkels in de aanloopstraten ook aan het einde tegen het Kerkplein aan, interessanter worden. Dit is een economische impuls voor kwaliteitsstraten in de binnenstad. Door de aard van de bebouwing aan de Kleine Oord (aan de noordzijde wonen op de begane grond, aan de zuidzijde een bouwblok met een lage verdiepingshoogte) is het een vestigingslocatie met wat minder uitstraling. Een kenmerk van deze locatie voor detailhandelsvestiging is: • gelegen aan de rand van de binnenstad, - dichtbij parkeerplaatsen en opstapplaatsen voor openbaar vervoer.
4.3.8 Spelen • Het streven is dat er in de openbare ruimte informeel kan worden gespeeld. 4.4 ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Bij het bouwrijp maken moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische vondsten (hoge archeologische verwachtingskans) in het gebied. 4.4.1 Erfgoed • Benutten van kansen om de identiteit van dit gebied in de stad te versterken, door: 1. visualisatie van de oude stadmuur die dwars door het gebied in oost-westelijke richting liep (bijv. terugbrengen muurresten, in parkeergarages stukjes muur zichtbaar maken); 2. onderzoeken of de verdwenen loop van de Jansbeek weer beleefbaar te maken is; 3. plekken die verhaal van het gebied vertellen (bijv. informatieborden, kunstprojecten); 4. goede aansluiting van de structuur op de historische binnenstad. • Versterken van of verwijzen naar de historische tracés van de stadsmuur en Jansbeek. • Overgang naar de historische en kleinschalige binnenstad goed vormgeven (maat en schaal, percelleringen, dakvormen, goothoogten, materiaalgebruik).
ONDERWERP
4.3.7 Verlichting • Het type verlichting is hetzelfde als het type dat voor de hele zuidelijke binnenstad wordt gekozen als standaardverlichting. • Het toepassen van decoratieve verlichting en sfeerverlichting (aanstralen van bomen of andere objecten) is op zeer beperkte schaal toegestaan. Geplaatste decoratieve verlichting binnen handbereik wordt bij vernieling maximaal twee keer vervangen.
PAGINA
4.3.6 Afval Afvalinzameling gebeurt via ondergrondse containers in het openbaar gebied. Bij plaatsing daarvan letten op de afstand tot de woningen (max. 150 meter), verkeersveiligheid, beeldkwaliteit en bereikbaarheid voor de inzamelwagen (geen doodlopende straten of smalle straatjes met hoge parkeerdruk). In de gebouwen ruimte reserveren voor containers.
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
4.3.5 Straatmeubilair (inclusief reclame) • Het straatmeubilair kan een hogere ontwerpkwaliteit dan gangbaar hebben, wat tot uiting komt in de vorm, kleur en materiaal van het meubilair (bijvoorbeeld: straatnaamborden in een gegoten aluminiumuitvoering). • Geen reclame aan straatmeubilair (eventuele reclameuitingen beperken tot de objecten van contractpartners (Wall/JcDecaux)). • In de openbare ruimte moeten zo min mogelijk obstakels zijn (gebruik hangende verlichting, afvalbakken aan de gevels).
16
4.3.4 Water • Het verwerken van het hemelwater is een zorg voor de eigenaar van een gebouw of perceel (Waterwet, sinds 22 december 2009 van kracht). Primair is de perceelseigenaar dan ook zelf verantwoordelijk om het hemelwater op het eigen terrein te verwerken. De meest bekende methodes zijn infiltratie en groene daken, maar ook andere oplossingen zoals hergebruik van hemelwater zijn mogelijk; de keuze is aan de eigenaar. • Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan na afstemming met de gemeente, het overtollige hemelwater worden afgevoerd naar het openbaar terrein. Daar neemt de gemeente dan de verantwoordelijkheid over. Het bepalen van redelijkheid is een verantwoordelijkheid van de gemeente en vindt plaats onder meer via waterhuishoudingsplannen. • In die gevallen waarin wordt afgesproken dat de gemeente het hemelwater overneemt, heeft dit gevolgen voor de inrichting van de buitenruimte. Die dient zo te worden ingericht dat hemelwater kan worden afgevoerd volgens de voorkeursvolgorde uit het gemeentelijk rioleringsplan. Oppervlakkig afvoeren van regenwater naar: o oppervlaktewater of bovengrondse infiltratievoorziening; o ondergrondse infiltratievoorziening. Indien oppervlakkige afvoer niet mogelijk is, dan kan het regenwater via een buizensysteem worden afgevoerd (infiltratieriolen naar de bodem of afvoerriolen naar het oppervlaktewater). Belangrijk is te bekijken wat de verontreiniging is van het oppervlak waarover regenwater afstroomt, bijvoorbeeld door autoverkeer. Afgewogen moet worden of zuivering van het regenwater nodig is. • Als opvang op eigen terrein redelijkerwijs mogelijk is maar de grondeigenaar verkiest om het he-melwater aan te bieden aan de gemeente, dan zal hier een bijdrage voor worden berekend die overeenkomt met de investering die de gemeente maximaal zelf zou mogen maken om een gebied af te koppelen: 25 /m² (prijspeil 2013). • In de Waterwet is ook de eigen verantwoordelijkheid van de grondeigenaar opgenomen voor het grondwater; dit houdt in dat de grondeigenaar zelf voor voldoende ontwatering moet zorgen op zijn terrein, dan wel het terrein zo inricht dat het grondwater geen schade aanricht.
Zorgvuldig handelen Zorgvuldig werken tijdens sloop en het verwijderen van groen is uitgangspunt. Groen moet worden verwijderd buiten het broedseizoen van vogels. En ecologische begeleiding is noodzakelijk bij het slopen van gebouwen. 4.5.2 Hinder door bedrijven (horeca en detailhandel) In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen (horeca en detailhandel) op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering 2009’ is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrich-tingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt. Horeca en detailhandel behoren tot milieucategorie 1 en 2. 4.5.3 Luchtkwaliteit • Er is nieuwe wetgeving en een nieuw rekenmodel voor de luchtkwaliteit; in het kader van de bestemmingsplannen zullen later hernieuwde berekeningen moeten worden gedaan. • Bevorderen van een goede luchtkwaliteit: goede doorstroming van verkeer en toevoegen van groen (ook gevelbegroeiing en daktuinen). • Lucht- en geluidvriendelijk bouwen (“dove” en luchtdichte gevels aan de straatzijde, aanvoer van verse lucht via schone zijde). • Het is gunstiger in de hoogte te bouwen; één gebouw van zes etages maakt meer luchtcirculatie mogelijk dan twee van drie etages. 4.5.4 Geluidhinder Bij de uitwerking van het ontwerp dient rekening gehouden te worden met de geluidbelasting. De geluidbelasting bij geluidsgevoelige bestemming mag niet meer zijn dan 48 dB (voorkeurgrenswaarde). In het binnenstedelijk gebied kan, afhankelijk van het gebiedstype, een hogere grenswaarde van maximaal 63 dB vastgesteld worden. Hiervoor moet een hogere grenswaardeprocedure gevolgd worden. In de aanvraag moet een goed gemotiveerde onderbouwing komen waarom een hogere geluidbelasting wordt toegestaan. Nader akoestisch onderzoek is nodig als de bouwplannen verder zijn uitgewerkt. Bij het ontwerp dient al rekening gehouden te worden met situering van slaapvertrekken e.d. aan de geluidluwe zijde.
ONDERWERP
Omdat in de zuidelijke binnenstad meerdere gebouwen worden gesloopt met verblijven van huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis, moet er in de nieuwbouw van Bartok voorzieningen voor deze drie soorten worden ingepast. Voor Bartok betekent dit in ieder geval 4 verblijfplaatsen voor gewone dwergvleermuis, 5 verblijfplaatsen voor huismus en 5 verblijfplaatsen voor gierzwaluw. Daarnaast moet binnen het plangebied groen aanwezig zijn in de vorm van vertikaal groen en bomen.
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
4.5 ECOLOGIE EN MILIEU 4.5.1 Ecologie en Stadsnatuur In 2009 is onderzoek uitgevoerd naar beschermde soorten (Ekoza, 2009). In 2013 is door Ekozo een update van dit onderzoek uitgevoerd (Quickscan flora en fauna Kunsten-cluster en Bartok Arnhem, Ekoza 27 nov. 2013). Dit betreft een beoordeling van de huidige en potentiele aanwezigheid van beschermde soorten planten en dieren en de te verwachten effecten van de voorgenomen ingreep op beschermde soorten en gebieden. In 2014 is aanvullend onderzoek uitgevoerd voor vogels en vleermuizen volgens het protocol (Ekoza 2014). In het gebouw is een paarverblijfplaats aangetroffen. Voor het verstoren van deze verblijfplaats wordt een ontheffing Flora- en fau-nawet volgens artikel 75c aangevraagd. Deze ontheffing moet verkregen zijn alvorens het gebouw (dus de verblijfplaats) te kunnen slopen. In de ontheffing zullen voorwaarden gesteld worden t.a.v. planning van sloop en t.a.v. tijdelijke en permanente voorzieningen voor de vleermuis.
PAGINA
4.4.2 Archeologie • Voor de nieuwbouwwerkzaamheden is archeologisch onderzoek nodig: bureauonderzoek en vervolgonderzoek - bijv. booronderzoek, eventueel gevolgd door een proefsleuvenonderzoek en opgraving. • Bij onderzoek naar en de eventuele ruiming van niet gesprongen explosieven nauw overleggen met de archeologische dienst. • Wens eventuele belangwekkende archeologische resten visueel zichtbaar te maken.
17
• De Eusebiustoren als maatstaf hanteren. Historische zichtlijnen handhaven; niet te hoge bebouwing toevoegen. • Handhaven van de als karakteristiek aangegeven groenelementen en/of structuren.
De gemeente vraagt bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Uitgangspunt van de visie is een Energieprestatie op Locatie (EPL) van 8 met zicht op verdere verduurzaming. Er is voor dit gebied een energievisie opgesteld: - Energievisie Rijnboog, Arnhem 2011 (Evert Vrins Energieadvies, 2011-212, 2 december 2011) Deze visie is als bijlage 3 bijgevoegd De energievisie brengt verschillende energieopties voor Rijnboog in beeld en beschrijft de consequenties daarvan voor de locatie, de utiliteitbouw, de woningen, de projectontwikkeling, de bewoners en gebruikers. In de Energievisie zijn verschillende energiesystemen vergeleken op onder meer CO2-uitstoot, kosten en prestatie. Volgens de energievisie is vastgesteld dat energiesystemen als warmte- en koudeopslag (WKO), warmte en koude uit het riool (riothermie) en stadsverwarming het meest realistisch zijn. De best scorende optie is een energiesysteem gebaseerd op Riothermie in combinatie met WKO. Bij de toepassing van WKO moet rekening worden gehouden met het Masterplan bodemenergie (Arcadis, 12 april 2012) dat ondermeer is opgesteld voor het Bartokgebied. Het plan geeft de zones weer voor de invloedsgebieden van de koude en warme bronnen met de bijbehorende regels voor de toepassing van WKO
4.5.7 Stadsklimaat De klimaatbestendigheidsambitie is voor wat betreft hitte in de stad vertaald naar aanbevelingen voor de stad (bijlage 2). Het plangebied is gelegen in de binnenstad als één van de meest hittegevoelige gebieden met nadelige gevolgen voor het leefklimaat van de buitenruimte en voor het binnenklimaat (rode gebied op Hitte-attentiekaart). In het coalitieakkoord 2014-2018 zijn afspraken gemaakt over het gericht inzetten van meer groen om hitteplekken in de stad te bestrijden en om tevens het groene ka-rakter van de stad te versterken. Voor het plangebied betekent dit: • het extra, zoveel mogelijk vergroenen van de openbare ruimte (straten en pleinen) met bomen en geveltuinen en ander verticaal groen; • het benutten van kansen om gebouwen te voorzien van verticaal groen en dakgroen ter voorkoming van opwarming van het gebouw zelf en uitstraling van warmte naar de omgeving. Dakgroen is vooral effectief voor een beter binnenklimaat (en daarmee de energievraag); • gebruik maken van de juiste materialen voor gebouwen waarmee de opwarming van de gebouwen en de omgeving wordt verminderd.
ONDERWERP
Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie is vastgelegd in het Programmaplan Arnhem Energiestad 2011-2014 en in de Structuurvisie 2020-2040 (31 mei 2011, respectievelijk 10 december 2012 door de gemeenteraad van Arnhem vastgesteld).
PAGINA
4.5.6 Energie Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2011 is de Energieprestatiecoëfficient (EPC) voor nieuwbouw en grootschalige renovatie aangescherpt tot 0,6. Verwachting is dat deze per 2015 0,4 wordt en per 2020 nul. Dit laatste betekent energieneutrale bouw.
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
De gemeente Arnhem heeft als doel deze GPR-streefwaarden voor gemeentelijke bouwwerken bij planvorming in 100% te halen. De ambities zijn opgenomen in het Programma van Eisen (Vastgoedbedrijf Arnhem, 1 november 2012) voor de ontwikkeling van gemeentelijk vastgoed. Marktpartijen worden gestimuleerd en gefaciliteerd met als doel deze GPR streefwaarden te bereiken.
18
4.5.5 Duurzaam bouwen Het gemeentelijke beleid op het gebied van Duurzaam bouwen is vastgelegd in het Programmaplan Arnhem Energiestad 2011-2014 en in de Structuurvisie 2020-2040 (31 mei 2011, respectievelijk 10 december 2012 door de gemeenteraad van Arnhem vastgesteld). Voor duurzaam bouwen hanteert Arnhem de volgende ambities, gebaseerd op de ‘GPR’, de ‘Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Gebouw’: - Energie 8, - Milieu 7, - Gezondheid 7, - Gebruikskwaliteit 7,5, - Toekomstwaarde 7.
4.6.3 Kabels, leidingen en riolering De huidige K&L-traceśzullen in relatie met het bouwplan nog worden onderzocht.
ONDERWERP
4.6.2 Bodem en Niet gesprongen explosieven Bij het bouwrijpmaken moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. De technieken die gebruikt worden moet hierop zijn afgestemd - net als op de aanwezig-heid resten van archeologische waarden.
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
Voorafgaand aan de nieuwbouw is een actualisatie nodig van het bodemonderzoek.
PAGINA
De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen belemmering voor de planontwikkeling mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: - bij graven in ernstig verontreinigde grond is toestemming nodig van het bevoegd gezag; - bij het onttrekken van grondwater nabij een grondwaterverontreiniging is toestemming nodig van het bevoegd gezag; - voor afvoer en hergebruik van grond gelden regels.
19
4.6 ONDERGROND 4.6.1 Bodemkwaliteit De in 2010 voor de MAS geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voor de NvR voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er zijn enkele gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig waarvoor bij de ontwikkeling sanerende maatregelen nodig zijn. Het betreft een beperkte verontreiniging met minerale olie in het grondwater en een verontreiniging met koper in de vaste bodem.
PAGINA
20
ONDERWERP
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
Voorafgaand aan de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan en het bouwplanontwerp zijn er informatiemomenten. De gemeenteraad wordt geïnformeerd over de actualisatie van de nota van randvoorwaarden en krijgt het schetsontwerp van het bouwplan te kennisname toegezonden. Zij wordt uitgenodigd op de informatiemomenten.
5.3 PLANNING / VERVOLGTRAJECT - Ter inzagelegging bestemmingsplan 1e kw. 2015 - Verwerken zienswijzen en vaststelling bestemmingsplan 2e kw. 2015
5.4 FINANCIËN Het moet voor de gemeente een financieel haalbaar plan zijn en passen binnen de grondexploitatie.
ONDERWERP
5.2 COMMUNICATIE Eén van de randvoorwaarden van de gemeente is een zorgvuldige en tijdige communicatie met de belanghebbenden en belangstellenden.
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
De actualisatie van de nota van randvoorwaarden dient als basis voor het op te stellen bestemmingsplan. De actualisatie van de Nota van randvoorwaarden en het bestemmingpslan zullen gelijktijdig in procedure worden gebracht.
PAGINA
5.1 PLANOLOGISCHE PROCEDURE De voorgestane ontwikkeling is niet mogelijk binnen het huidige bestemmingsplan. Daarom zal voor het plangebied een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
21
5. PROCES EN FINANCIEN
PAGINA
22
ONDERWERP
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
In Arnhem wordt in projecten geadviseerd woningen levensloopbestendig te bouwen. De daarvoor geldende eisen kennen geen specifieke normen ten aanzien van scootmobielen. Het is logisch dat levensloopbestendige woningen en woongebouwen tenminste scootmobiel aanpasbaar * zijn. Door in het ontwerp hiermee rekening te houden kan worden voldaan aan de huidige en toekomstige vraag. Er is in de uitwerking een onderscheid in (grondgebonden) woningen en woningen in een woongebouw en woningen voor ouderen Woongebouw Minimale norm van 1 stallingsruimte voor scootmobielen met oplaadpunt per 20 wonin-gen/appartementen in een woongebouw. Het woongebouw wordt verder zo ontworpen dat de woningen toegankelijk zijn voor scootmobielen, daarbij zijn aandachtspunten de ligging en plaatsing van liften en stallingsruimten voor scootmobielen, de inrichting en maatvoering van verkeersruimten en andere gemeenschappelijke ruimten in het woongebouw. De stallingsruimten kunnen per verdieping worden aangelegd, maar ook centraal in het gebouw. (Grondgebonden) woningen Bij woningen moet de berging zodanig groot zijn dat er een scootmobiel kan worden geplaatst en worden opgeladen. Uiteraard moeten de stallingsruimte voor scootmobielen goed bereikbaar zijn. Woningen voor ouderen Woningen en woongebouwen die specifiek voor ouderen of mensen met een beperking worden gebouwd dienen altijd scootmobiel aangepast * te zijn. Er is daar per woning een stallingsruimte voor scootmobiel met oplaadpunt. Kosten De kosten komen ten laste van de bouwer. In het kader van levensloopbestendig bouwen worden openbare ruimten, gemeenschappelijke ruimten in het woongebouw en bergingen bij woningen, zo ontwikkeld dat ze toegankelijk is voor mensen met een functiebeperking en de ruimte voor meerdere doeleinden te gebruiken zijn. Door bij het ontwerp rekening te houden met eisen t.a.v. scootmobielen hoeft dit geen of slechts een beperkt kostenverhogend effect met zich mee te brengen. * Gehanteerde definities, volgens Stichting Bouw Advies Toegankelijkheid Utrecht:
ONDERWERP
EISEN SCOOTMOBIELEN
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
• Primaire woonruimtes (woonruimte, keuken, berging, toilet, ruimte voor sanitair) op begane grond. • Mogelijkheid van extra woon/slaapvertrek op de begane grond. • Neutrale vertrekmaten zodanig dat verschillende woonfuncties in verschillende vertrekken kunnen plaatsvinden. • Mogelijkheid van zinvolle indelingsvarianten door verplaatsbare of verwijderbare (niet-dragende) binnenwanden. • Mogelijkheid van verzelfstandiging van ruimtes binnen een woning ten behoeve van werkruimte of inwoning. • Uitbreidingsmogelijkheden van woningen ten opzichte van een basistype. • Ontsluiting van hoger dan het maaiveld gelegen verdiepingen via rechte steektrappen. • Mogelijkheden voor verschillende plaatsen van keuken en sanitair door een extra standleiding, of door centrale plaatsing van de standleiding. • Mogelijkheid van een ligbad in de sanitaire ruimte en mogelijkheid van een tweede sanitaire ruimte. • Aparte ruimte voor een wasmachine. • Plaatsing van keuken zodanig dat uitbreiding van de keukenruimte en keukenapparatuur mogelijk is. • Rolstoeltoegankelijke maatvoering van vertrekken, gangen en portalen en tenminste rolstoeltoegankelijke ruimte en rolstoeltoegankelijke sanitair op entree niveau.
PAGINA
Richtlijn levensloopbestendige nieuwbouw op basis van ministerie VROM (min. variant van Woonkeur)
23
BIJLAGE 1 CRITERIA VOOR LEVENSLOOPBESTENDIGE NIEUWBOUW
ONDERWERP
Scootmobiel-aangepast, woning: Een woning is scootmobiel-aangepast indien de bewoner die gebruik maakt van een scootmobiel zelfstandig een geschikte parkeerplaats (voor de scootmobiel) in de nabijheid van de woning kan bereiken en gebruiken.
PAGINA
Scootmobiel-aangepast, woongebouw: Een woongebouw is scootmobiel aangepast indien de bewoner die gebruik maakt van een scootmobiel zelfstandig de verdieping van zijn/haar woning en een geschikte parkeerplaats (voor de scootmobiel) in de nabijheid van de woning op dezelfde verdieping kan bereiken en gebruiken.
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
Scootmobiel-aanpasbaar, woning: Een woning is scootmobiel aanpasbaar indien de bewoner die gebruik maakt van een scootmobiel in de aangepaste situatie zelfstandig een geschikte parkeerplaats in de nabijheid van de woning voor de scootmobiel kan bereiken en gebruiken.
24
Scootmobiel aanpasbaar: woongebouw: Een woongebouw is scootmobiel aanpasbaar indien de bewoner die gebruik maakt van een scootmobiel in de aangepaste situatie zelfstandig de verdieping van zijn/haar woning en een geschikte parkeerplaats in de nabijheid van de woning op dezelfde verdieping voor de scootmobiel kan bereiken en gebruiken.
ONDERWERP
Figuur 1b: detail Hittekaart 2012
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
Opwarming van de stad tijdens warme, tropische dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, verharding en weinig groen. In de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven. Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming (stedelijke hitte-eilanden), wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden kan hebben. De Arnhemse binnenstad en directe omgeving is zo’n gebied (zie klimaatkaart rode gebieden). De gemeente Arnhem streeft bij gebiedsontwikkelingen in deze gebieden naar anticiperende maatregelen om het stadsklimaat ter plekke te verbeteren.
PAGINA
In de Structuurvisie 2020-2040 (vastgesteld december 2012) is de gemeentelijke ambitie verwoord om Arnhem klimaatbestendig te maken onder alle weersomstandigheden. Voor nu en in de toekomst, onder invloed van de klimaatverandering, wordt tenminste gestreefd naar prettig toeven binnen- en buitenshuis en het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico’s. In de Structuurvisie ligt de nadruk op hitte door de toename in de toekomst van zomerse en zelfs tropische dagen. In het realiseren van een prettig stadsklimaat wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige uitgangssituatie van natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een goede luchtkwaliteit. Ook het groene karakter van de stad draagt daaraan in grote mate bij.
25
BIJLAGE 2 STADSKLIMAAT ARNHEM
PAGINA
26
ONDERWERP
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
PAGINA
Actualisatie Nota van Randvoorwaarden
ONDERWERP
(Evert Vrins Energieadvies, 2011-212, 2 december 2011
27
BIJLAGE 3 ENERGIEVISIE RIJNBOOG, ARNHEM 2011
e ENERGIEVISIE RIJNBOOG, ARNHEM 2011
ENERGIEVISIE RIJNBOOG, ARNHEM 2011
Opdrachtgever Gemeente Arnhem Dienst Stadsbeheer Postbus 99 6800 AB Arnhem
Bezoekadres: Eusebiusbuitensingel 53 Contactpersoon: dhr. I. Jansen; dhr. E. Zweers
Opdrachtnemer Evert Vrins Energieadvies St Josephstraat 50 5017 GJ Tilburg 06-50737613
[email protected]
Onderaannemer W/E adviseurs Postbus 256 5000 AG Tilburg
2011 – 212 Tilburg, 2 december 2011
e
INHOUDSOPGAVE 1
Voorwoord
4
2
Managementsamenvatting visie op energielevering aan Rijnboog
5
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen Aanleiding Doel en ambitie Energiesystemen Conclusies Aanbevelingen Afweging energievoorziening
7 7 7 7 8 9 9
4 4.1 4.2
Locatiebeschrijving De locatie De Bouwopgave
13 13 14
5 5.1 5.2
Ambities voor de studie Ambitie Randvoorwaarden
17 17 17
6 6.1 6.2 6.3 6.4
Opties voor de energievoorziening Stap 1 vraagreductie: duurzaam casco in woningen en overige gebouwen Stap 2: duurzame energie Stap 3: Efficiënt fossiel De energievoorziening
18 20 22 23 24
7 7.1 7.2
Varianten voor de energievoorziening Varianten gebouwmaatregelen (individueel) Varianten energievoorziening (collectief)
28 28 29
8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
Consequenties van de maatregelen Energiegebruik en energieprestatie van woningen CO2-emissie en EPL Investeringen in woningmaatregelen Energielasten Bouwkundige en stedenbouwkundige consequenties Comfort voor gebruikers
34 34 35 37 39 43 45
9
Afwegingen
48
10
Bijlage 1 Uitgangspunten berekeningen update energievisie Rijnboog Arnhem
50
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
3
e
1
Voorwoord Voor U ligt de energievisie Rijnboog, Arnhem. Dit is een nieuwe studie die volgt op de energievisie die in 2008 is opgesteld voor het gebied. Vanwege de forse wijzigingen in omvang en aard van het bouwprogramma, en vanwege de nieuwe optie Riothermie is deze nieuwe energievisie opgesteld. Deze visie is opgesteld in overleg met de Partners voor Rijnboog. De afwegingen in deze studie zijn gezamenlijk door de Partners voor Rijnboog gemaakt.
22 mei 2011 Mede namens de Partners voor Rijnboog Evert Vrins
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
4
2
Managementsamenvatting visie op energielevering aan Rijnboog Hoe zijn de gebouwen in Rijnboog in de toekomst het meest kosteneffectief van (duurzame) energie te voorzien? De elektriciteitsvraag is in de toekomst relatief makkelijk te verduurzamen. Anders is dat met koude en warmte. Het is tegenwoordig gebruikelijk dat alle gebouwen van koude en warmte worden voorzien. Woning vormen in het algemeen hierop nog een uitzondering, daar speelt koude nog geen belangrijke rol en wordt koude vooral gezien als extra comfort. Van alle mogelijkheden zijn aardgas, warmte-koude-opslag (WKO), stadsverwarming en warmte-koude uit het riool (riothermie) het meest reëel om voor Rijnboog de basislast aan koude en warmte te leveren. WKO en riothermie leveren zowel koude als warmte. Bij aardgas en stadsverwarming is een aanvullende voorziening voor koeling nodig. Alle overige bronnen, zoals zon, wind, biomassa of aardwarmte zijn voor Rijnboog niet reëel, deze zijn niet (goed) in te passen of kunnen onvoldoende de basislast aan koude en warmte leveren. In de Energievisie Rijnboog, Arnhem zijn aardgas, WKO, stadsverwarming en riothermie met elkaar vergeleken op investering, energielasten, inpasbaarheid en duurzaamheid. Daaruit blijkt dat WKO, riothermie en stadsverwarming elkaar niet zo heel erg veel ontlopen. Deze systemen zijn qua investering en energielasten soms iets duurder en soms iets goedkoper dan aardgas maar scoren op duurzaamheid substantieel beter. Kortom, tegen redelijk vergelijkbare kosten is een duurzaam energiesysteem voor Rijnboog goed mogelijk. Met aardgas is aan de huidige EPC-normen van het bouwbesluit te voldoen. Met WKO, stadsverwarming en riothermie is waarschijnlijk op een kosten effectievere manier aan de huidige normen te voldoen en zijn daarnaast vele malen duurzamer dan aardgas. Met aardgas worden de normen die waarschijnlijk voor 2015 gaan gelden bij lange na niet gehaald. Voor WKO, stadsverwarming en riothermie ligt dat anders. Met deze systemen worden de EPC-normen voor 2015 op een haar na gehaald. Met een relatief beperkte extra investering is het mogelijk om ook deze normen te halen. Kortom, WKO, riothermie of stadsverwarming zijn waarschijnlijk het meest kosteneffectief om zowel de huidige normen (2011) als de toekomstige aanscherping daarvan (2015) te halen. Wordt gedetailleerder naar de verhouding kosten – duurzaamheid gekeken, dan scoort riothermie over de gehele linie (investering, energielasten en duurzaamheid) gunstiger dan WKO en stadsverwarming. Koppeling van riothermie met WKO echter zorgt ervoor dat beide systemen efficiënter zijn in te zetten en daardoor in financieel opzicht nog gunstiger zijn. Overigens is bij riothermie gerekend zonder rekening te houden met voordelen, zoals de door de EU al verstrekte subsidie. Riothermie in combinatie met WKO lijkt het meest kosteneffectieve energiesysteem voor Rijnboog.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
5
e
Voorgesteld wordt om dit energiesysteem verder uit te werken. Op basis van gedetailleerdere gegevens kan dan beter bepaald worden of dit energiesysteem in financieel opzicht voldoende aantrekkelijk is, dat wil zeggen, minimaal kostenneutraal ten opzichte van de traditionele aanpak. Mocht uit de nadere uitwerking blijken dat dit systeem niet aan de verwachtingen voldoet, dan wordt opnieuw bepaald welk energiesysteem voor Rijnboog wordt uitgewerkt.
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
6
3
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
3.1
Aanleiding De gemeente Arnhem en de projectontwikkelaars (gezamenlijk de Partners voor Rijnboog) ontwikkelen de locatie Rijnboog. Er zijn vijf projectontwikkelaars betrokken: Blauwhoed, MAB development Nederland, Bouwinvest, Vesteda en Portaal Vastgoed. Het gaat om een omvangrijke herstructurering van stedelijk gebied in het centrum van Arnhem. In het gebied wordt in totaal 62.500 m2 BVO aan ruimte voor commerciële doeleinden, cultuur en kennis gepland. Daarnaast worden ongeveer 350 nieuwe woningen gebouwd. In het Arnhems Klimaatprogramma 2008-2011 wordt voor locaties groter dan 200 woningen gesproken over een ambitie voor een Energie Prestatie voor de gehele Locatie (EPL) van 9,0. Bij het realiseren van nieuwe woningbouwlocaties mag deze ambitie niet onder de EPL van 8,0 zakken. Daarnaast dient de energievoorziening in de toekomst eenvoudig te verduurzamen zijn tot volledig klimaatneutraal (EPL van 10). Bij collectieve warmtevoorziening dient het casco van de woningen minimaal te voldoen aan het Bouwbesluit. Dat betekent een Energie Prestatie Coëfficiënt voor een gebouw (EPC) van 0,60. De hoogst bereikbare energieprestatie van een gebouw is een EPC van 0,0.
3.2
Doel en ambitie Doel van deze studie is het opstellen van de energievisie voor de locatie Rijnboog in Arnhem. De Partners hebben de ambitie een energievoorziening voor het plangebied te realiseren met een EPL van 8 of beter, met in elk geval een perspectief op volledige verduurzaming. De energievisie brengt verschillende energieopties voor Rijnboog in beeld en beschrijft de
e
consequenties daarvan voor de locatie, de utiliteitbouw, de woningen, de projectontwikkeling, de bewoners en gebruikers.
3.3
Energiesystemen Met de partners van Rijnboog is vastgesteld dat voor Rijnboog energiesystemen als warmte- en koudeopslag (WKO), warmte en koude uit het riool (riothermie) en stadsverwarming het meest realistisch zijn. In Seweex wordt riothermie toegepast. Deze energiesystemen zijn vertaald in zes varianten (4 enkelvoudige en 2 combinatie van energiesystemen) en een referentie. De referentie gaat uit van een traditionele aansluiting op het gas- en elektriciteitsnet met een HR ketel en, met uitzondering van de woningen, een koelmachine. Basis voor de referentie en de varianten is vraagreductie tot een goed niveau waarmee de woningen en overige gebouwen voorbereid zijn op de toekomst (duurzaam casco). Daarnaast is uitgegaan van zowel individuele energiesystemen (ind), dat
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
7
wil zeggen op het niveau van gebouw of bouwblok, als collectieve energiesystemen (coll), dat wil zeggen op het niveau van een cluster aan gebouwen of een wijk.
Elektriciteit
Gas
WKO
Riotherm Stadsverwarming
Referentie
ind
ind
Variant 1
ind
ind
Variant 2
ind
coll
Variant 3
ind
Variant 4
ind
coll
coll
Variant 5
ind
coll
coll
coll
Variant 6
ind
coll
coll
ind coll coll
coll
Figuur 1 Referentie en varianten voor de energievoorziening.
3.4
Conclusies 1. De ambitie van een EPL van 8,0 of hoger is met geen van de varianten te halen. Echter met beperkt aanpassingen zoals beschreven in de energievisie is een EPL van 8 of hoger goed te bereiken. 2. Riothermie en varianten met Riothermie zijn de beste varianten gelet op reductie van de CO2-uitstoot en EPL (7,9), investeringskosten en energielasten. 3. Koeling in de woningen is een belangrijk comfortverhogend aspect. In utiliteitsbouw is koeling standaard. Anticiperend op de (toekomstige) vraag voor koeling is het verstandig nu te kiezen voor een energieoptie met koeling zoals WKO, Riothermie of een combinatie van beiden. 4. Verder verduurzamen van de warmte- en koudevoorziening kan nu of in de toekomst door toepassing van groene stroom bij de energieopwekking. 5. Voor het verder verduurzamen van het huishoudelijke energiegebruik in de woningen en overige gebouwen is het noodzakelijk nu te anticiperen op de toekomstige mogelijkheden van Photovoltaïsche zonnestroom (PV) op de daken van de gebouwen en woningen. 6. In de varianten die combinaties vormen van WKO, Riothermie en stadsverwarming zijn nog optimalisaties mogelijk. Dit kan in een business case verder uitgewerkt worden.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
8
e
3.5
Aanbevelingen 1. Pas altijd een duurzaam casco bij alle woningen en overige gebouwen toe. Pas daarna een duurzame en efficiënte wijze van opwekking van warmte en koude toe. 2. Werk de variant met Riothermie verder uit in een business case. Aandachtspunten zijn techniek, optimalisatie door combinatie met WKO en stadsverwarming, financiering en exploitatie, organisatie en beheer.
3.6
Afweging energievoorziening Op grond van de criteria financieel (investering, betaalbaarheid gebruikers), milieu (EPC, EPL, toekomstige verduurzaming), comfort, techniek (bedrijfszekerheid) en ruimtegebruik zijn de consequenties van de varianten in relatie tot de referentie in beeld gebracht. De criteria zijn samen met de partners opgesteld. In tabel 1 zijn de kerncijfers voor de afweging gegeven. Dat zijn energie, EPL, CO2-reductie, investeringen en jaarlijkse energielasten.
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
9
Ref
Var 1
Var 2
Var 3
Var 4
Var 5
Var 6
WKO
Rio coll
SV
WKO
Rio
Rio
coll
WKO en
WKO
gas
en SV
2011 gebouw
ind
EPC [-] Woningen
0,57
0,42
0,40
0,38
0,43
0,39
0,38
Bijeenkomst
1,39
1,13
1,12
1,32
1,16
1,11
1,11
Kantoor
1,07
0,85
0,84
1,02
0,87
0,84
0,84
CO2-reductie [%]
0%
21%
24%
23%
23%
24%
25%
EPL [-]
7,2
7,8
7,9
7,8
7,8
7,9
7,9
2
Investeringen [woningen in €/jaar; utiliteit in €/jaar per 100 m BVO] Woningen
€ 7.200
€ 14.200
€ 9.000
€ 8.200
€ 9.700
€ 9.300
€ 10.150
Bijeenkomst
€ 3.650
€ 4.100
€ 3.000
€ 3.900
€ 3.300
€ 3.600
€ 4.450
Kantoor
€ 3.650
€ 4.100
€ 3.000
€ 3.900
€ 3.300
€ 3.600
€ 4.450
2
Energielasten [woningen in €/jaar; utiliteit in €/jaar per 100 m BVO] Woningen Bijeenkomst Kantoor
€ 900
€ 1.240
€ 820
€ 730
€ 960
€ 980
€ 960
€ 1.120
€ 1.324
€ 1.198
€ 1.198
€ 1.165
€ 1.150
€ 1.198
€ 925
€ 1.163
€ 980
€ 980
€ 954
€ 942
€ 980
€ 7.402
€ 1.514
€ 339
€ 2.510
€ 2.475
€ 4.059
Investering per ton CO2 reductie
Tabel 1. Overzicht van de consequenties van de keuze voor een van de varianten. De investeringen en energielasten voor bijeenkomstgebouwen en kantoren zijn gegeven per 100 m2 BVO.
3.6.1
Algemeen 1. Het is belangrijk, volgens de trias energetica, om de energievraag van de gebouwen eerst te reduceren voordat andere duurzame of efficiënt fossiele maatregelen worden getroffen. Door het toepassen van een duurzaam casco zoals toegepast in
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
10
e
de referentievariant in deze studie wordt het gebouw op een toekomstgerichte wijze energiezuinig ontworpen. 2. De ambitie van EPL van 8,0 of hoger is alleen te bereiken met de toepassing van efficiënte individuele of collectieve systemen voor de energievoorziening in combinatie met het terugdringen van de energievraag. 3. Infrastructuur voor warmte, koude en elektriciteit is eenvoudiger te verduurzamen dan de gas infrastructuur. 4. Toepassing van passieve en actieve zonne-energie op de gebouwen is voor veel van de woningen en overige gebouwen mogelijk door de goede oriëntatie op de zon. 5. Stadsverwarming en omgevingswarmte (riool, bodem) zijn de enige realistische collectieve opties voor de energievoorziening voor Rijnboog. 6. Omgevingswarmte (riool, bodem) zijn de enige realistische collectieve opties om in de koude vraag te voldoen 3.6.2
Individuele warmtepompen 7. De variant met individuele warmtepompen voor Rijnboog als totaal is het duurste energiesysteem. Dat komt door de hoge investeringen in de woningen. Deze variant is daarom niet geschikt voor de gehele locatie Rijnboog.
3.6.3
Riothermie (Seweex) 8. De variant met Riothermie of combinaties van Riothermie met andere technieken is de meest milieuvriendelijke variant. 9. De variant met Riothermie heeft na stadsverwarming de laagste investering per ton bespaarde CO2. 10. Als koudelevering wordt meegerekend heeft Riothermie de laagste energielasten, vergelijkbaar met de referentie (standaard bij bouwen volgens Bouwbesluit). 11. Riothermie is verder te verduurzamen door PV) op de locatie of inkoop van groene stroom voor de opwekking van warmte. 12. Riothermie is verder te optimaliseren door toevoeging WKO en stadsverwarming. De optimalisaties die (waarschijnlijk) te bereiken zijn kunnen in de energievisie niet bepaald worden. Die kunnen in een business case verder uitgewerkt worden.
3.6.4
Stadsverwarming 13. Stadsverwarming heeft met de genoemde uitgangspunten de laagste investering. Stadsverwarming voorziet niet in koeling. 14. De energielasten voor de woningen zijn laag en voor de overige gebouwen gelijk aan de referentie. 15. Voor stadsverwarming is gerekend met de standaard aansluitbijdrage volgens EnergieNed. Omdat de gebieden in Rijnboog verspreid over de locatie liggen is het zeer de vraag of deze tarieven ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
11
e
16. De warmteopwekking van stadsverwarming is verder te verduurzamen. Het rendement is alleen minder hoog dan bij elektrische opties zoals Riothermie en WKO. Een EPL van 10 is hiermee niet te halen. 3.6.5
Collectieve WKO 17. Collectieve WKO is een technisch haalbare en betaalbare oplossing. 18. Omdat de temperaturen voor WKO lager liggen dan voor Riothermie en de pompverliezen voor het onttrekken van de energie hoger zijn, is het rendement van WKO iets lager dan dat van Riothermie.
3.6.6
Riothermie met WKO 19. Voor Riothermie is een forse warmtewisselaar nodig. Die warmtewisselaar is te verkleinen door de koppeling van WKO aan Riothermie. WKO kan op die manier een nuttige combinatie vormen met Riothermie. Deze optimalisatie is nog niet meegenomen in (de investeringskosten van) deze studie. Dit kan in een businesscase verder worden uitgewerkt.
3.6.7
Riothermie met WKO en stadsverwarming 20. Hiervoor geldt hetzelfde als voor Riothermie met WKO. Verder wordt de gasketel vervangen door een stadsverwarmingsaansluiting. Daardoor stijgt het milieurendement. De investeringen nemen ook toe. Onderzocht moet worden welke aansluitbijdrage NUON werkelijk rekent voor de aansluiting van de technische ruimtes. Deze optimalisatie is nog niet meegenomen in (de investeringskosten van) deze studie. Dit kan in een businesscase verder worden uitgewerkt.
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
12
4
Locatiebeschrijving
4.1
De locatie De locaties liggen in het zuidelijke deel van het hart van het centrum van Arnhem. De ligging van de locatie is weergegeven in Figuur 1figuur 1.
Figuur 1. Ligging van de locatie.[Bron: Google Maps]
In figuur 2 zijn de deelgebieden van Rijnboog opgenomen, waarbij de bestemming voor de verschillende deelgebieden is weergegeven. Deelgebieden zijn: −
Kenniscluster
−
Bartokblok
−
Nieuwstraat en omgeving
−
Paradijs
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
13
e
Figuur 2. Ligging van de deelgebieden. [Bron: Masterplan Rijnboog januari 2011)]
4.2
De Bouwopgave De totale nieuwbouwopgave is gegeven in figuur 3. De bouwopgave bestaat grotendeels uit utiliteitsbouw: ruimte voor kennis (o.a. bibliotheek, volksuniversiteit en muziekschool) en cultuur (schouwburg, bioscoop, museum) winkels en woningen. Er worden ca. 350 woningen en ca. 62.000 m2 BVO utiliteit en winkels gebouwd. De 4 deelgebieden zullen niet tegelijk gebouwd en opgeleverd worden. De bouw van de
e
verschillende deelgebieden zal starten tussen 2011 tot 2016 (website: www.rijnboog.nl)
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
14
Actuele opgave A
Kenniscluster
cultuur
B
Bartokblok
woningen
12.480
40
commercieel
D
E
Nieuwstraat e.o
Paradijs
Meest max. opgave
cultuur
cultuur
12.480
woningen
2.000
woningen
Meest min. Opgave
commercieel
258
40 2.000
woningen
woningen commercieel
167
12.480
50 4.000
woningen
258
kantoor
8.000
kantoor
-
kantoor
hotel
5.000
hotel
-
hotel
8.000 5.000
horeca
4.000
horeca
-
horeca
4.000
commercieel
10.000
commercieel
8.000
commercieel
10.000
cultuur
20.000
cultuur
15.000
cultuur
20.000
woningen
44
commercieel
woningen
1.080
Totaal m2
commercieel
62.560
Totaal woningen
40 1.000
woningen commercieel
38.480 342
50 1.300
176.780 247
358
Figuur 3. Bouwopgave, actueel, minimum en maximum scenario.
In het vervolg van de studie worden conform Bouwbesluit indeling drie gebouwtypen gebruikt: −
Woningen
−
Kantoor
−
Bijeenkomstgebouw (commercieel, cultuur en overige gebouwen)
Daarnaast zijn er in de toekomst binnen en aan grenzend het studiegebied aan een aantal
e
ontwikkelingen voorzien, zie figuur 4. Deellocatie
Type
m²
aantal
Toekomstige ontwikkelingen Prinsenhof provincie
kantoor
19.000
cult./publ.
3.000
Justitie
kantoor
7.500
O.M.
kantoor
25.000
pm
pm
Oostelijk centrumgebied
Totaal aantal m2
54.500
Figuur 4. Indicatie toekomstige ontwikkelingen in en om het zuidelijke deel van de binnenstad.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
15
Het project is verdeeld in 3 fasen. Fase 1 (Figuur 3) loopt van 2011 tot 2016 (website: www.rijnboog.nl) Voor de fasen 2 en 3 is nog geen planning gemaakt.
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
16
5
Ambities voor de studie
5.1
Ambitie De Partners hebben als studiedoel te streven een EPL = 8 of beter, waarbij tevens een eenvoudige aanpassing of ombouw mogelijk is waardoor in later stadium een EPL = 10 gerealiseerd kan worden.
5.2
Randvoorwaarden Realiseren van een energievoorziening voor het gebied Rijnboog in Arnhem die voldoet aan de volgende voorwaarden van de Partners: −
per deelgebied afzonderlijk te kiezen
−
is betaalbaar voor de gebruikers
−
economisch haalbaar bij de exploitatie
−
kent een hoge mate van bedrijfszekerheid
−
lage CO2-uitstoot tijdens het gebruik
−
laat integratie van toekomstige technologie open
−
leidt tot concepten met extra comfort
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
17
6
Opties voor de energievoorziening Drie stappen naar energie efficiency Van belang voor een duurzame energievoorziening is de benadering volgens de drie stappen naar energie efficiency: -
Het reduceren van de energievraag
-
Toepassen van duurzame energie
-
Invullen van de restvraag met efficiënte fossiele technieken.
Het reduceren van de vraag voorop. De energiebehoefte die niet opgewekt hoeft te worden is de meest duurzame. Vervolgens wordt zoveel mogelijk energie opgewekt met duurzame energie. Dat kan zowel op en in woningen en overige gebouwen, maar ook in de infrastructuur. Als laatste stap wordt de restvraag ingevuld met efficiënte fossiele technieken. Toekomstgerichtheid Naast het toepassen van de drie stappenstrategie is het ook van belang te kijken naar de toekomst. Toekomstige technologie is vrijwel alleen toe te passen bij lage temperatuur warmteafgifte. Daarom is het toepassen van lagetemperatuurverwarming een toekomstgerichte maatregel. Ook het aanleggen van een loze leiding van de meterkast naar het dak van de woning is toekomstgericht. Dan kan altijd eenvoudig zonnestroom op de woningen worden gerealiseerd. Warmte, koude en elektriciteitsvoorzieningen zijn toekomstgerichter dan een gasvoorziening. Infrastructuur
e
Er is in deze studie onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor energiebesparing, duurzame energie en efficiënte vormen van energievoorziening voor de Rijnboog in Arnhem. Daarbij is rekening gehouden met de kenmerken van de locatie, de ligging ten opzichte van andere locaties, mogelijkheden voor aansluiting van de energievoorziening, duurzame bronnen in de omgeving en de ambities van de stakeholders. In dit onderzoek is een onderscheid gemaakt tussen gebouwgebonden mogelijkheden en infrastructurele maatregelen. Een belangrijke factor bij verschillende energieopties is de keuze van de infrastructuur. Op welk energievoorzieningsysteem worden de voorzieningen en woningen aangesloten: gas, elektriciteit of warmte en koude? Dat kan voor de verschillende delen op de locatie anders zijn. In principe zijn er drie mogelijkheden om energie aan de overige gebouwen te leveren: −
Gas en elektriciteit
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
18
−
Elektriciteit
−
Warmte, koude en elektriciteit
Het Rijnbooggebied heeft een hoge energievraagdichtheid. Dat betekent dat de energievoorziening met gas en elektriciteit, all electric en warmte, koude en elektriciteit alle drie een optie zijn. Gas De toekomstgerichtheid van de gasvoorziening is minder groot als die voor elektriciteit en warmte. De gasvoorziening is te vergroenen door toepassing van biogas of synthetisch- of synthesegas. Die mogelijkheden zijn nog niet uitontwikkeld en de beschikbaarheid is beperkt. Bij een gasvoorziening moet de energiebesparing door maatregelen in het gebouw worden gezocht. Verduurzaming op de langere termijn is moeizaam vanwege de aanpak in individuele gebouwen. Groen gas is de komende decennia niet op grote schaal beschikbaar voor een betaalbare prijs. Elektriciteit De elektriciteitsvoorziening is te vergroenen door de opwekking van duurzame stroom door wind, waterkracht, zon etc. Dat is eenvoudig en gebeurt buiten de locatie. Warmte en koude De warmte- en koudevoorziening is ook te vergroenen. De installaties die daarvoor nodig zijn, zijn vaak kostbaar. De mogelijkheden zijn dan ook afhankelijk van het type opwekking. Bij een energievoorziening met warmte, koude en elektriciteit kan in de infrastructuur een belangrijke slag naar verduurzaming worden geslagen.
e
In figuur 5 is te zien hoe hoog de jaarlijkse warmtebehoefte dient te zijn om voldoende draagvlak te verkrijgen voor bepaalde vormen van energievoorziening.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
19
Duurzame energieopwekking
Energiebehoefte
Warmtepomp
5 GJ/a
Kleinschalig collectieve WKO
400 - 600 GJ/a
Grootschalige WKO
Vanaf 2.000 – 3.000 GJ/a
Riothermie
Vanaf 2.000 – 3.000 GJ/a
Biomassa of -gas warmte
Vanaf 1.000 – 8.000 GJ/a
Biomassa of -gas warmte/kracht
Vanaf 25.000 GJ/a
Aardwarmte
Vanaf 50.000 GJ/a
Figuur 5. Opwekking van energie in collectieve warmtenetten.
Op de locatie is de totale energiebehoefte 13.000 GJ warmte en 3.300 GJ. Een collectieve energievoorziening met alle bovengenoemde vormen van duurzame energie behalve aardwarmte is mogelijk. De mogelijkheden voor duurzame energieopwekking op de schaal van de infrastructuur zijn in principe aanwezig. De energievraagdichtheid op de locatie is in het geheel geschikt voor een collectieve warmtevoorziening. Daarmee is een collectief warmtenet tegen beperkte meerinvesteringen voor de gehele locatie haalbaar. Daarbij zijn twee opties mogelijk die elkaar niet uitsluiten: aansluiting op de huidige stadsverwarmingsnet of het aanleggen van een eigen net voor Rijnboog met een alternatieve bron. Het warmtenet is in twee richtingen te gebruiken. Gebouwen kunnen energie afnemen, maar ook leveren aan het warmtenet. Voor de energievoorziening zijn de mogelijkheden: 1. Gas en elektriciteit
e
2. Warmte- en koudelevering met collectieve energieproductie.
6.1
Stap 1 vraagreductie: duurzaam casco in woningen en overige gebouwen
Wet en regelgeving De huidige EPC-eisen voor de verschillende functies zijn per 1 januari 2011 als volgt: −
Wonen
0,60
−
Kantoor
1,10
−
Bijeenkomst
2,00
De komende jaren vindt een aanscherping plaats van de EPC-eisen. De volgende afspraken zijn voor woningen gemaakt tussen ministerie VROM en Neprom en Aedes: −
2015: EPC = 0,4
−
2020: EPC = 0,0
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
20
Voor de utiliteitsbouw wordt een soortgelijke relatieve aanscherping doorgevoerd. Binnen de ontwikkelperiode van de locatie zal de EPC-eis worden aangescherpt. Daarmee kan nu al rekening worden gehouden. Op het einde van de periode zal de energievraag voor het gebouwgebonden energiegebruik volledig door duurzame bronnen moeten worden gedekt. Duurzaam casco in woningen en overige gebouwen Het aspect duurzaamheid is een belangrijke randvoorwaarde voor de verdere ontwikkeling van de locatie. De gebouwen worden gebouwd voor 50 tot 100 jaar, of langer. Belangrijke onderdelen uit het casco worden in die tijd niet meer verbeterd. De eerste stap op de weg naar een verlaging van het energiegebruik is dan ook een duurzaam casco van de woningen en overige gebouwen. Een casco is duurzaam bij: −
goede isolatiewaarde, waardoor de warmtebehoefte van woningen en overige gebouwen sterk beperkt wordt
−
vergaande aandacht voor detaillering (beperking transmissie- en infiltratieverliezen en koudebruggen)
−
korte leidingen van opwekking naar warm tapwaterpunten, vooral voor de woningen
−
lagetemperatuurverwarming en hoogtemperatuurkoeling
−
beperken van de oververhitting (vermijden koeling)
−
efficiënte ventilatiesystemen
−
bevorderen goede daglichttoetreding
−
efficiënte verlichting
−
toepassing van passieve zonne-energie, vooral voor de woningen
−
loze leiding naar het dak voor aanleg elektriciteitsaansluiting naar toekomstige PV.
Dit duurzame casco is uitgangspunt voor de woningen en overige gebouwen in alle te beschouwen varianten. Ook de keuze voor de wijze van warmteafgifte wordt voor langere tijd vastgelegd. Hierbij geldt dat hoe lager de temperatuur van het medium is, hoe meer mogelijkheden er zijn om deze op te wekken. Daarom is de keuze voor lage temperatuurverwarming (maximaal 55°C aanvoertemperatuur, en bij voorkeur vloerverwarming, ventilatorconvectoren of betonkernactivering) ook een toekomstgerichte maatregel. Koeling wordt in de toekomst steeds belangrijker. In steeds meer woningen en overige gebouwen wordt een koelmachine geplaatst. Daardoor neemt het stroomverbruik in Nederland jaarlijks toe. Koeling in de woningen en overige gebouwen kan worden vermeden door in het ontwerp rekening te houden met het vermijden van direct zonlicht in de zomer (zonwering), mogelijkheden van passieve nachtkoeling en goede spuiventilatie mogelijkheden. Daarnaast dient aandacht besteedt te worden aan de opgestelde apparatuur en verlichting. Vermijden van zonlicht in de zomer kan goed samengaan met de
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
21
e
toepassing van passieve zonne-energie in de winter. In de berekeningswijze van energieprestatienormering is koeling opgenomen.
6.2
Stap 2: duurzame energie Er zijn diverse opties voor inpassing van duurzame energie in gebouw en infrastructuur: −
Zonne-energie
−
Omgevingsenergie
−
Bio-energie
−
Aardwarmte
−
Windenergie
6.2.1 Zonne-energie Gebouwgebonden duurzame energieopties zijn maatregelen zoals de productie van warm water door een zonneboiler (ZB), elektriciteitsproductie door photovoltaïsche zonnecellen (PV) of passieve zonne-energie. Vooral bij de gestapelde woningen en op de grote dakvlakken van de gebouwen is dit een optie. Passieve zonne-energie Passieve zonne-energie houdt in dat in het ontwerp van een gebouw optimaal gebruik wordt gemaakt van warmte van de zon. Dit kan door de gunstige oriëntatie op de zon door voldoende glasoppervlak aan de zuidzijde (in combinatie met zonwering tegen oververhitting). In Rijnboog zijn er nog mogelijkheden om de goede zongerichte verkaveling te laten uitmonden in een goed zongericht ontwerp. De meeste woningen en overige gebouwen liggen op het zuidwesten of zuidoosten. Daarnaast kan door de bouw van atria de zon goed binnenkomen. Dat geeft optimale mogelijkheden voor de architecten. Het is van belang dit aan de architecten mee te geven als ontwerpuitgangspunt in het PvE. Zonnestroom Zonnestroom (PV panelen) op de woningen en overige gebouwen zorgt voor een verlaging van de EPC. Deze maatregel staat los van het klimaatsysteem en kan altijd, woninggebonden of projectmatig, aanvullend opgenomen worden. Het is van belang om bij toepassing van actieve zonne-energie, zeker bij de woningen, rekening te houden met de bomen en hoger liggende bebouwing. PV panelen kunnen ook worden ingezet als een vorm van zonwering. Bij het toepassen van groene daken is integratie van PV ook een optie. De panelen kunnen met ballast los op een groen dak worden geplaatst.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
22
e
Zonnewarmte Zonnewarmte wordt opgewekt door zonnecollectoren. Die verwarmen een vat met water voor. Daaruit kan naar behoefte warmte worden gebruikt voor opwekking van warm tapwater (vooral bij woningen) en voor lagetemperatuurverwarming. Zonnewarmte is ook complexgewijs collectief in te zetten. 6.2.2 Omgevingswarmte De energieprestatie van gebouwen kan verlaagd worden door de toepassing van individuele of collectieve warmtepompen (WP). Deze optie is voor alle gebouwen in het plan interessant. De toepassing van warmtepompen is gemeengoed geworden. Warmtepompen hebben een bron nodig. In het geval van Rijnboog zijn er drie mogelijkheden: −
Riothermie
−
WKO
−
Combinatie van beide
In de haalbaarheidstudie Riothermie Rijnboog die door KEMA is uitgevoerd, is geconcludeerd dat rioolwarmte en koude zowel direct kan worden ingezet voor verwarming en koeling als in combinatie met een WKO. In de gebouwen is dan wel een warmtepomp nodig om de warmte en koude naar een bruikbaar niveau op te krikken. In het laatste geval wordt een deel van de rioolwarmte en koude opgeslagen in de bodem. Warmtepompen kunnen per gebouw, maar ook collectief voor een gebied worden aangelegd en geëxploiteerd. 6.2.3 Wind De locatie is niet geschikt voor de toepassing van grootschalige windenergie voor het
e
opwekken van duurzame elektriciteit. 6.2.4 Biomassa Biomassa is geen optie voor Rijnboog. Biomassa kan wel worden ingezet bij de centrale voor de stadsverwarming op Kleefse Waard.
6.3
Stap 3: Efficiënt fossiel Mogelijkheden voor een efficiënte energievoorziening met fossiele brandstoffen zijn onder andere: −
Aardgas warmte/kracht koppeling
−
Restwarmte van STEG of AVI
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
23
6.4
De energievoorziening Binnen het plangebied zijn diverse vormen van energievoorziening aanwezig: −
Gasinfrastructuur
−
Elektriciteit infrastructuur
−
Warmte infrastructuur
−
WKO
−
Riothermie (restwarmte en –koude uit het riool)
Gas en elektriciteit In het plangebied is een infrastructuur voor gas en elektriciteit aanwezig. Alle woningen en overige gebouwen zijn daarop aan te sluiten. Warmte-infrastuctuur Net langs het gebied ligt het stadsverwarmingsnet van NUON met twee aftakkingen naar Rijnboog. Dat net is aangesloten op restwarmte van de centrale in Kleefse Waard. Het is mogelijk meer aansluitingen te maken op dat warmtenet. Het net kan in een optimale versie ook in twee richtingen worden gebruikt: warmtelevering en warmteafname door de eindgebruikers. Warmte uit het warmtenet is aanzienlijk efficiënter dan de opwekking van energie met gas in de gebouwen. Er is een gelijkwaardigheidsverklaring waaruit blijkt dat het rendement van restwarmtelevering gelijk is aan 130 tot 140% bij hoge temperatuur warmtelevering. Met het stadsverwarmingsnet van NUON wordt geen koude geleverd.
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
24
Stadsverwarming Arnhem (hoofdleiding in rood)
WKO Er is al een onderzoek naar de bodemgeschiktheid voor WKO uitgevoerd en in een Masterplan voor de ondergrond in Arnhema is een bronnenplan opgenomen, waarbij ook voorzien is in de realisatie van bronnen in Rijnboog.
e a
Arcadis 2010
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
25
Figuur 4 Masterplan WKO (Arcadis 2010)
Onder het plangebied van Rijnboog is de WKO van het provinciehuis actief. Daarnaast zijn in Centrum Oost en Arnhem Centraal grote WKO systemen operationeel. Riool warmte en koude (Riothermie) Er is een studie uitgevoerd naar de potentie van het winnen van warmte en koude uit het naar het gebied te verleggen transportrioolb. Conclusie van die studie is dat het technisch en financieel mogelijk is om met Riothermie (een deel) van de locatie te verwarmen en te koelen. In het voorgestelde systeem wordt het rioolwater gebruikt als bron van warmte en koude. Voor levering van warmte en warm tapwater (basislast) wordt met behulp van warmtepompen warmte onttrokken aan het rioolwater en opgewaardeerd naar een bruikbaar temperatuurniveau. Voor koeling wordt, ook met tussenkomst van een warmtepomp warmte afgegeven aan het rioolwater. Voor pieken in de warmtebehoefte en voor het verwarmen van tapwater van ca. 50°C naar 70°C wordt dan gebruik gemaakt van gasgestookte ketels. Een schema van de installatie is weergegeven in Figuur 3. Als voor dit systeem gekozen wordt, dient het nieuw aan te leggen transportriool uitgevoerd te worden met warmtewisselaars. In de studie wordt een voorkeur uitgesproken
b
Rapport Haalbaarheid energieuitwisseling uit het riool, KEMA, 2009
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
26
e
voor warmtepompsystemen per bouwblok of fase, zodat de voorinvesteringen beperkt kunnen blijven.
Figuur 3. Schematische weergave rioolenergievoorzieningsconcept Rijnboog. [bron: KEMA, 2009]
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
27
7
Varianten voor de energievoorziening In hoofdstuk 4 zijn de opties voor de energievoorziening besproken. Mogelijkheden zijn besproken en onmogelijke opties met de Partners voor Rijnboog weggestreept. Vanuit die mogelijkheden is in dit hoofdstuk een referentie en een zestal varianten ontwikkeld. Die varianten verschillen in wijze van aanpak (gebouwniveau of infrastructuur) en in de toe te passen duurzame energie in de infrastructuur. In de onderstaande tabel is aangegeven welke vorm van infrastructuur is gekozen en wat daarbij de toe te passen duurzame energie of efficiënte fossiele technieken zijn.
Elektriciteit
Gas
WKO
Riotherm Stadsverwarming
Referentie
ind
ind
Variant 1
ind
ind
Variant 2
ind
coll
Variant 3
ind
Variant 4
ind
coll
coll
Variant 5
ind
coll
coll
coll
Variant 6
ind
coll
coll
ind coll coll
coll
Figuur 6 Referentie en varianten voor de energievoorziening.
Individuele varianten zijn licht groen gearceerd. Collectieve zijn blauw. In donkerblauw zijn de combinatievarianten aangegeven. De referentie en de individuele en collectieve varianten is uitgegaan van dezelfde energiebehoefte van het gebouw (duurzaam casco) zowel voor warmte als voor koude. Er is gekozen voor onderscheid in individuele en collectieve energie infrastructuur. Dat onderscheid wordt gemaakt op wijkniveau. Dat betekent dat blokverwarming bijvoorbeeld in appartementencomplex als individueel wordt beschouwd.
7.1
Varianten gebouwmaatregelen (individueel) De referentie en variant 1 worden uitgevoerd met gebouwmaatregelen zowel voor de woningen als voor de utiliteitsbouw.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
28
e
Reductie door duurzame energie in de gebouwen
Referentie Bouwen volgens Bouwbesluit 2011 Warmtepompen individueel op collectieve
Variant
Ref Var 1
grondwaterbron
•
de EPC-eis conform Bouwbesluit na medio 2011 als referentie
•
de EPL-eis conform het studiedoel met individuele gebouwgebonden maatregelen
De referentie wordt gebruikt voor de vergelijking van de varianten met een gebouw volgens Bouwbesluit 2011. De variant met individuele warmtepompen wordt gebruikt als variant 1, waarbij alle maatregelen op gebouwniveau zijn getroffen.
7.2
Varianten energievoorziening (collectief) Er zijn vijf varianten ontwikkeld met collectieve energievoorziening. In figuur 7 zijn die varianten voor de energievoorziening beschreven. Alle varianten zijn mogelijk in Rijnboog. Verschillen zitten in de investeringen, energiegebruikslasten, de energieprestatie en het comfort.
Reductie door duurzame energie in de
Variant
infrastructuur Collectieve Riothermie met individuele
Var 2
warmtepompen Stadsverwarming gevoed vanuit de Kleefse Waard
Var 3
Collectieve WKO
Var 4
Collectieve Riothermie in combinatie met WKO met
Var 5
e
gas als piekinstallatie Collectieve Riothermie in combinatie met WKO met
Var 6
stadsverwarming als piekinstallatie Figuur 7. Overzicht gekozen varianten met duurzame energie in de energievoorziening.
7.2.1 Referentie: EPC volgens Bouwbesluit 1 januari 2011 Dit is de variant die aansluit bij ongewijzigd nationaal beleid volgens Bouwbesluit 2011. De woningen en overige gebouwen worden aangesloten op een traditionele gas- en elektriciteitslevering met HR ketel. De warmte voor ruimteverwarming en tapwater wordt
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
29
geleverd door een individuele HR 107 ketel, in de woningen met kwaliteitsverklaring voor tapwater. Extra comfort wordt bereikt doordat de gebouwen en woningen zijn voorzien van lage temperatuurverwarming. In de utiliteitsgebouwen wordt compressiekoeling toegepast. De ventilatie wordt gerealiseerd door gebalanceerde ventilatie in de utiliteitsgebouwen en voor de woningen met vraaggestuurde mechanische afzuiging met winddruk geregelde roosters. De maatregelen die in de nieuwbouw worden getroffen zijn in tabel 8 weergegeven. Het is mogelijk hiervoor andere besparingsmogelijkheden te kiezen. Meerdere opties zijn mogelijk, hier is een keuze gemaakt voor de onderstaande maatregelen. Voor de opwekking van de koude is gebruik gemaakt van een compressie koelmachine per appartment.
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
30
Gebouwfunctie
woningen
Bijeenkomst
kantoor
gebouw EPC-waarde
0,60
2,00
1,10
Energievoorziening
Individueel
Per gebouw
Per gebouw
Isolatie vloer/dak
4,0 / 5,0
3,0 / 3,0
4,0 / 5,0
Isolatie gevel
4,0
3,0
4,0
Isolatie raam
1,64
1,8
1,64
Deur
2,0
2,0
2,0
Koudebruggen
SBR details
Verwarming
HR-107
HR-107
HR-107
Koeling
Compressie-
Compressie-
Compressie-
koeling
koeling
koeling
Afgifte
LTV radiatoren
LTV (<55°C)
LTV (<55°C)
Tapwater
HRww
ventilatie
CO2 gestuurde
Gebalanceerd
Gebalanceerd
ventilatie
met WTW (70%
met WTW (70%
rendement)
rendement)
12 W/m²,
10 W/m², veeg-
veegschakeling
en daglich-
Douche WTW
Bij appartement
Zonneboiler Verlichting
e
schakeling Figuur 8. Energetisch maatregelen in de gebouwen om te voldoen aan Bouwbesluit.
7.2.2 Variant 1: warmtepompen individueel op collectieve grondwaterbron In deze variant wordt de HR 107 ketel en de compressiekoeling vervangen door een individuele warmtepomp. Deze wordt aangesloten op een collectieve bron. Vanuit deze bron wordt laagtemperatuur (bron) water geleverd aan de woningen en overige gebouwen. Bij een open grondwaterbron wordt gebruik gemaakt van waterhoudende zandlagen (aquifers) in de bodem. De bodem heeft op 50 tot 150 m diepte een constante temperatuur van ca. 12°C zodat er een warme en een koude bron gecreëerd kan worden. In de zomer wordt water uit de koude bron opgepompt en gebruikt voor koeling, het opgewarmde water wordt na gebruik in de warme bron gepompt. In de winter kan de warme bron gebruikt worden voor het voeden van een warmtepomp, waarmee de temperatuur van het
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
31
water opgehoogd wordt tot een bruikbaar temperatuurniveau voor ruimteverwarming en warm tapwater. Een WKO systeem maakt dus gebruik van seizoensopslag van warmte en koude. Belangrijk is dat deze bronnen over een jaar gezien in evenwicht zijn (bij een open bron is dit ook een wettelijke eis). 7.2.3 Variant 2: collectieve Riothermie met warmtepompen Vanuit de riolering wordt via een warmtewisselaar warmte en koude geleverd aan een onderstation. Dat gebeurt afhankelijk van het aan te sluiten volume aan woningen en overige gebouwen op een of meerdere plaatsen. De warmte uit de riolering dient als bron voor een warmtepomp, die lage temperatuur warmte (ca. 35°C á 45°C) levert. Vanuit het onderstation wordt laag temperatuur warmte en hoog temperatuur koude clustergewijs geleverd aan collectieve technische ruimten dichtbij de woningen en overige gebouwen. Daar wordt warm tapwater gemaakt met een gasketel en wordt warmte, koude en warm tapwater (voor de woningen) doorgeleverd aan de woningen en overige gebouwen. De gasketel dient ook voor piekvraag en als back-up voorziening. Uitgangspunt is dat hiernaast ook een collectief koudenet gerealiseerd wordt, waarin het bronwater direct aan de woningen en overige gebouwen geleverd kan worden voor koeling. Er wordt een 3-pijps distributienet voor verwarming en koeling naar de woningen en overige gebouwen aangelegd. Een 3-pijpsysteem bestaat uit afzonderlijke leidingen (aanvoer en retour) voor ruimteverwarming en koeling. Het retourwater voor verwarming en koeling heeft dezelfde temperatuur. Voor warm tapwater wordt een twin pipe gebruikt. De aanvoer is dikker en op hoge temperatuur. Omdat het water moet blijven circuleren is een kleine retourleiding nodig. Die kan in het midden van de aanvoerleiding worden opgenomen (twin pipe). 7.2.4 Variant 3: stadsverwarming Alle woningen en overige gebouwen worden aangesloten op een collectief net voor warmtelevering. Dit net wordt gevoed vanuit de elektriciteitscentrale de Kleefse waard, ten zuidoosten van de locatie. Bij de opwekking van elektriciteit blijft warmte over als restproduct. Deze warmte kan worden ingevoegd in een geïsoleerd distributienet en benut voor verwarming. De woningen en overige gebouwen worden aangesloten op hoge temperatuur (≥ 70°C). In de woning is een afleverset aanwezig voor zowel tapwater als ruimteverwarming. Door restwarmte van een elektriciteitscentrale af te tappen neemt het rendement van de elektriciteitsproductie wel iets af. Koude in de gebouwen wordt individueel geproduceerd met koelmachines.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
32
e
Voor de opwekking van de koude is gebruik gemaakt van koudelevering van een bronwaternet op 18 °C. Dit bronwaternet wordt gevoed vanuit een open of gesloten bodembron. 7.2.5 Variant 4: Collectieve WKO Deze variant is vergelijkbaar met variant 3 Riothermie. Verschil is dat de bron geen riolering is maar een warmte- en koudebron in de bodem. De gebouwen worden clustergewijs aangesloten op een collectief net voor warmtelevering. De WKO is zoveel mogelijk clustergewijs aangelegd. Daardoor is er niet veel transport van energie door de locatie. 7.2.6 Variant 5: Collectieve Riothermie en WKO Deze variant gaat uit van directe levering van warmte vanuit het riool. Op momenten dat te weinig energie wordt afgenomen wordt warmte of koude geladen in de WKO. Als er meer warmte of koude wordt afgenomen dan beschikbaar uit het riool springt de WKO bij. Dit geeft synergie tussen de WKO en Riothermie. Daardoor is meer rioolwarmte en koude inzetbaar en neemt het rendement van de warmtepompen toe. De gebouwen worden clustergewijs aangesloten op een collectief net voor warmtelevering. De WKO is zoveel mogelijk clustergewijs aangelegd. Daardoor is er niet veel transport van energie door de locatie. 7.2.7 Variant 6: Collectieve Riothermie, WKO en stadsverwarming Deze variant is vergelijkbaar met variant 6. Verschil is dat de gasketel voor warm tapwater en piek- en back-up voorziening wordt vervangen door stadsverwarming met restwarmte van de centrale op de Kleefse Waard.
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
33
8
Consequenties van de maatregelen In het voorgaande hoofdstuk zijn varianten voor energiebesparing en energievoorziening in Rijnboog in Arnhem beschreven. In dit hoofdstuk worden die varianten verder uitgewerkt. De consequenties van de verschillende varianten zijn in deze paragraaf beschreven. De varianten voor de energievoorziening worden daarbij gerelateerd aan een referentie met een energieverbruik en CO2-emissie volgens bouwwijze met de huidige eisen.
8.1
Energiegebruik en energieprestatie van woningen Het energiegebruik voor woningen en overige gebouwen is bepaald met behulp van EPC berekeningen voor standaard appartementen. De EPC berekeningen geven alleen het gebouwgebonden energiegebruik. De EPC-waarde is gegeven in figuur 8. Het gebouwgebonden energiegebruik voor de pakketten is gegeven in paragraaf 6.4 over energielasten.
referentie
Ref
Var 1
Var 2
Var 3
Var 4
Var 5
Var 6
WKO
Riool
SV
WKO
Riool en
Riool
ind
coll
coll
WKO en
WKO
gas
en SV
2011 gebouw
Woningen EPC
0,57
0,42
0,40
0,38
0,43
0,39
0,38
1,39
1,13
1,12
1,32
1,16
1,11
1,11
1,07
0,85
0,84
1,02
0,87
0,84
0,84
e
Bijeenkomstgebouw EPC
Kantoorgebouw EPC
Figuur 8. EPC bij referentie en verschillende varianten.
In de berekeningen is gebruik gemaakt van gelijkwaardigheidsverklaringen voor collectieve duurzame energieopwekking.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
34
Het energiegebruik van de woningen en overige gebouwen neemt bij de individuele varianten af bij afname van de EPC-waarde. Het energiegebruik bij de varianten met collectieve warmtesystemen neemt niet verder af. De energiebehoefte van de woningen en overige gebouwen is dan gelijk aan de energiebehoefte van de woningen met gelijke gebouwschil. Verschil is dat er geen opwekking in de woningen en overige gebouwen plaatsvindt. Daardoor is het energiegebruik bij de individuele varianten iets hoger vanwege de opwekkingsrendementen van de ketel. De EPC waarde daalt wel door toepassing van gelijkwaardigheidsverklaringen. De EPC-waarde voor de gebouwen en woningen is ongeveer gelijk aan 65% van de Bouwbesluit-eis. Dat betekent dat met geringe extra maatregelen Groenfinanciering mogelijk is. Daardoor is lenen van geld voor woninghypotheek 1% goedkoper gedurende 10 jaar. Voor utilitaire gebouwen is een soortgelijke regeling van toepassing. Voor de bijeenkomstgebouwen is de EPC-waarde van het Bouwbesluit eenvoudig te halen. De eis is EPC=2,0. Er wordt al eenvoudig een EPC van 1,39 gehaald. De verbetering van EPC, CO2-uitstoot en EPL kan hoger zijn als evenveel maatregelen extra worden getroffen als bij de woningen en kantoren.
8.2
CO2-emissie en EPL De CO2-uitstoot als gevolg van het energiegebruik in Rijnboog is berekend met de methode EPL. EPL staat voor Energieprestatie op locatie, en is een maat voor de CO2-uitstoot. Naar mate de CO2-uitstoot daalt stijgt de EPL. Bij bouwen volgens Bouwbesluit 2011 is de EPL gelijk aan 7,2, bij CO2-neutraal bouwen is de EPL gelijk aan 10. Omdat EPL in principe alleen voor woningen is ontwikkeld is naar analogie van de woningbouw een EPL voor utiliteit bepaald aan de hand van de CO2-reductie. De EPL voor Rijnboog is gecombineerd weergegeven in figuur 11.
e
De CO2-uitstoot is berekend voor het algehele energiegebruik van de nieuwbouw op de locatie Rijnboog. Dat is inclusief het huishoudelijke en procesgebonden elektriciteitsgebruik.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
35
CO2 CO2 [ton per jaar]
2.500
2.017
2.000
1.587
1.538
1.560
1.559
1.533
1.520
1.500 1.000 500 0
Figuur 10. CO2-emissie [ton/jaar] op de locatie voor warmte, koude en gebouwgebonden, huishoudelijke en procesgebonden elektriciteit.
De CO2-uitstoot daalt met het verlagen van de EPC-waarde. Er is een forse reductie van de CO2-uitstoot bij alle varianten. De reductie is gelijk aan 21% bij individuele WKO, 23% bij Riothermie, collectieve WKO en stadsverwarming oplopend tot 25% bij de combinatie van Riothermie, WKO en stadsverwarming. De reductie is berekend inclusief het elektriciteitsgebruik voor huishouden en processen (verlichting, computers etc).
EPL [-]
EPL 10,0 9,5 9,0 8,5 8,0 7,5 7,0 6,5 6,0
7,8
7,9
7,8
7,8
7,9
e
7,9
7,2
Figuur 11 EPL voor de locatie
De EPL stijgt bij de daling van de CO2-uitstoot. Studiedoel is een EPL van 8 of hoger. Per definitie is de EPL bij bouwen volgens Bouwbesluit uit het jaar 2000 gelijk aan 6,0. Door aanpassingen gedurende de jaren daarna is de EPL gestegen naar 7,2.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
36
Bij alle varianten is er een forse stijging van de EPL. EPL van 8 wordt niet gehaald met de gekozen varianten. Dan moeten er extra maatregelen worden getroffen zoals toevoegen van photovoltaïsche zonnestroom (PV). De varianten met Riothermie hebben de hoogste EPL. De beste variant is de combinatie van drie technieken Riothermie, WKO en stadsverwarming.
8.3
Investeringen in woningmaatregelen De investeringen om energie te besparen zijn onderverdeeld in gebouwmaatregelen, de kosten voor ventilatie en warmte- en koudeopwekking en de aansluiting op de energie infrastructuur voor gas, elektriciteit en warmte. Er is bij de berekeningen geen rekening gehouden met subsidies. De investeringen zijn bepaald voor een appartement, bijeenkomstgebouw en kantoor. 8.3.1
Appartementen
Investeringen
Ref gebouw
Var 1
Var 2
WKO
Riool
ind
coll
Var 3 SV
Var 4
Var 5
Var 6
WKO
Riool en
Riool
coll
WKO en
WKO en
gas
SV
appartementen Aansluitbijdrage gas
€ 700
warmte
€ 6.800
€ 3.500
€ 7.500
€ 7.100
€ 7.950
Warmteopwekking
€ 2.800
Koudeopwekking
€ 1.500
ventilatie
€ 1.500
€ 1.500
€ 1.500
€ 1.500
€ 1.500
€ 1.500
€ 1.500
€ 700
€ 700
€ 700
€ 700
€ 700
€ 700
€ 700
€ 5.700
€ 14.200
€ 9.000
€ 5.700
€ 9.700
€ 9.300
€ 10.150
€0
- € 7.000
- € 1.800
-€ 1.000
- € 2.500
- € 2.100
- € 2.950
douche WTW
Totaal Verschil
€ 12.000 € 2.500
Figuur 12: Investeringen per woning excl. BTW. De meerkosten zijn gerelateerd aan variant met EPC volgens Bouwbesluit. (appartement). Waarden in rood zijn meerkosten.
De variant met individuele warmtepompen is duurder (€ 7.000) dan de referentie. Bij deze variant is extra koeling beschikbaar. Ook de collectieve varianten zijn duurder dan de referentie. Het verschil is met € 1.000 tot € 3.000 minder groot als bij variant 1 met
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
37
e
individuele WKO. De investeringen bij de combinatievarianten met Riothermie, WKO en stadsverwarming worden steeds hoger. De energetische prestatie wordt ook steeds beter. Voor de variant met stadsverwarming is gerekend met de standaard aansluitbijdrage volgens EnergieNed. Omdat de gebieden in Rijnboog verspreid over de locatie liggen is het zeer de vraag of deze tarieven ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden. Investeringen in collectieve varianten worden terugverdiend door goedkopere energieproductie, vooral bij Riothermie en WKO. De extra investeringen en de mate waarin die beïnvloed worden bij combinatie van technieken dient nader bestudeerd te worden. De investering in de individuele WKO kan worden uitbesteed. Daardoor dalen de investeringen, en stijgen de woonlasten voor de appartementen. 8.3.2
Bijeenkomstgebouw en kantoorgebouw
Investeringen
Ref gebouw
Var 1
Var 2
WKO
Riool
ind
coll
Var 3 SV
Var 4
Var 5
Var 6
WKO
Riool en
Riool
coll
WKO en
WKO en
gas
SV
Bijeenkomstgebouw en kantoor Aansluitbijdrage gas
€ 150
Warmte en koude Warmteopwekking
€ 3.000 € 500
€ 900
€ 3.300
€ 3.600
€ 4.450
€ 4.100
Koeling
€ 3.000
Totaal
€ 3.650
€ 4.100
€ 3.000
€ 3.900
€ 3.300
€ 3.600
€ 4.450
€0
- € 450
€ 650
- € 250
€ 350
€ 50
- € 800
Verschil
€ 3.000
Figuur 12: Investeringen per 100 m2 gebouw berekend voor een gebouw van 4.000 m2 BVO excl. BTW. De meerkosten zijn gerelateerd aan variant met EPC volgens Bouwbesluit. (appartement). Waarden in rood zijn meerkosten.
De investeringen voor bijeenkomst- en kantoorgebouwen zijn bij de referentie met mechanische koeling lager dan bij de variant met individuele warmtepomp. Grotere gebouwen hebben relatief lagere investeringen voor individuele WKO. Het break even point ligt bij ongeveer 5.000 m2 BVO. Daaronder is individuele WKO duurder, daarboven goedkoper. De collectieve varianten zijn goedkoper, behalve variant 6. Die is iets duurder. Omdat die variant efficiënt warmte opwekt moet in de variabele tarieven of de
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
38
e
aansluitbijdrage iets gedaan kunnen worden waardoor deze variant voor de klanten goedkoper uitvalt. Dat dient nader in een business case te worden onderzocht.
8.4
Energielasten Voor de woningen en de overige gebouwen zijn de gebruikslasten gerelateerd aan energie bestaande uit de energielasten, dit zijn de variabele energiekosten voor gas en elektriciteit, vast recht gas of warmte, onderhoudskosten en de kosten voor de financiering van de extra investering. De energiekosten voor warmte, elektriciteit en gas zijn afgeleid van de gebouwgebonden energievraag voor verwarming, tapwater, hulpenergie voor verwarmen en ventilatie. Procesenergie is hierbij niet meegenomen. Dit verandert niet door de voorgestelde maatregelen. De kosten zijn verdeeld naar energiedrager op de meter. In figuur 13 zijn de jaarlijkse kosten voor de kapitaalslasten van de investeringen en de gebruikslasten gegeven voor appartementen, in figuur 14 voor bijeenkomstgebouwen en in figuur 15 voor kantoorgebouwen. 8.4.1 Appartementen Voor het vastrecht bij variant 2 en 3 is gerekend met die NUON rekent in Arnhem. Bij variant 4, 5 en 6 is gerekend met marktconforme waarden. Daardoor zijn die varianten duurder dan de stadsverwarmingsvariant.
De woonlasten voor koopappartementen zijn opgebouwd uit de variabele energielasten voor de energie en de vastrechtbijdrage voor de aansluiting op het netwerk, onderhoud en vervangingsinvesteringen. Kapitaallasten: voor eigenaar/bewoner is dit de hypotheekrente van 6%, met renteaftrek inkomstenbelasting 42%.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
e 39
jaarlijke
Ref
Var 1
Var 2
Var 3
Var 4
Var 5
Var 6
energielast gebouw
WKO
Riool
ind
coll
SV
WKO
Riool en
Riool
coll
WKO en
WKO en
gas
SV
appartementen gas [m3]
459
elektriciteit
535
1.295
178
198
217
217
217
13,7
13,7
13,8
13,8
13,8
[kWh] warmte [GJ]
3,3
3,3
3,3
3,3
3,3
3,3
3,3
€ 370
€ 280
€ 390
€ 330
€ 340
€ 340
€ 330
€ 200
€ 150
€ 298
€ 298
€ 476
€ 476
€ 476
Onderhoud
€ 100
€ 100
Vervangingsreser
€ 230
€ 470
€ 70
€ 70
€ 70
€ 70
€ 70
€-
€ 240
€ 60
€ -30
€ 90
€ 70
€ 100
€ 900
€ 1.240
€ 820
€ 730
€ 980
€ 960
€ 980
€-
- € 340
€ 80
€ 170
- € 80
- € 60
- € 80
koude [GJ]
variabele energielast Vastrecht (gas en warmte/koude)
vering Kapitaalslasten
Totaal [€/jaar]
verschil [€/jaar] Figuur 13: Woonlasten per koopappartement incl. BTW. Hypotheeklast is bepaald met 6% rente en 42% belastingaftrek.
De variabele energielasten zijn laag bij de individuele variant 1 met individuele warmtepompen. De collectieve varianten hebben variabele energielasten die ongeveer even hoog zijn als de referentie. Dat komt doordat er niets veranderd aan de energiebehoefte van de woningen. De vaste lasten voor de individuele variant 1 zijn hoog. Dat komt door de relatief dure investering. De kapitaalslasten en de vervangingsinvestering zijn daardoor ook hoog. De
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
40
e
collectieve installaties hebben geen vervangingsreservering. Er wordt een contract aangegaan voor langere tijd (bijvoorbeeld 30 jaar of langer). 8.4.2
Bijeenkomstgebouw
jaarlijke
Ref
Var 1
Var 2
Var 3
Var 4
Var 5
Var 6
energielast gebouw
WKO
Riool
ind
coll
SV
WKO
Riool en
Riool
coll
WKO en
WKO en
gas
SV
2
Per 100 m bijeenkomstgebouw
584
79
-
-
-
-
-
4.686
5.317
4.280
4.280
4.280
4.280
4.280
warmte [GJ]
-
-
18,9
18,9
18,9
18,9
18,9
koude [GJ]
-
-
5,9
5,9
5,9
5,9
5,9
€ 708
€ 541
€ 820
€ 820
€ 787
€ 772
€ 820
€ 13
€5
€0
€0
€0
€0
€0
€0
€ 378
€ 378
€ 378
€ 378
€ 378
€ 378
€ 400
€ 400
€0
€0
€0
€0
€0
€ 1.120
€ 1.324
€ 1.198
€ 1.198
€ 1.165
€ 1.150
€ 1.198
€0
€ -203
€ -78
€ -78
€ -45
€ -29
€ -78
gas [m3] elektriciteit [kWh]
variabele energielast Vastrecht gas Vastrecht warmte/koude Onderhoud
Energielasten
Verschil
Figuur 14: Energielasten per 100 m2 bijeenkomstgebouw incl. BTW.
De variabele energielasten voor de bijeenkomstgebouwen zijn laag bij variant 1. Bij de overige varianten zijn de variabele energielasten ongeveer gelijk aan de energielasten bij de referentie. Omdat het hier om grote aansluitingen gaat is het mogelijk de tarieven uit te onderhandelen. Bij 5% tot 10% lagere tarieven is er voordeel voor de gebruikers ten opzichte van de referentie.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
41
e
Omdat het bij bijeenkomstgebouwen meestal om huur gaat en de markthuur niet wordt beïnvloed door de investeringen in energiemaatregelen worden geen kapitaalslasten meegenomen bij de bijeenkomstgebouwen. 8.4.3
Kantoorgebouw
jaarlijke
Ref
Var 1
Var 2
Var 3
Var 4
Var 5
Var 6
energielast gebouw
WKO
Riool
ind
coll
SV
WKO
Riool en
Riool
coll
WKO en
WKO en
gas
SV
2
Per 100 m kantoorgebouw
460
62
-
-
-
-
-
3218
3707
2886
2886
2886
2886
2886
warmte [GJ]
-
-
14,9
14,8
14,9
14,9
14,9
koude [GJ]
-
-
4,8
4,8
4,8
4,8
4,8
€ 513
€ 380
€ 602
€ 602
€ 576
€ 564
€ 602
€ 13
€5
€0
€0
€0
€0
€0
€0
€ 378
€ 378
€ 378
€ 378
€ 378
€ 378
Onderhoud
€ 400
€ 400
€0
€0
€0
€0
€0
Energielasten
€ 925
€ 1.163
€ 980
€ 980
€ 954
€ 942
€ 980
€0
€ -238
€ -55
€ -55
€ -29
€ -17
€ -55
gas [m3] elektriciteit [kWh]
variabele energielast Vastrecht gas Vastrecht warmte/koude
Verschil
Figuur 15: Energielasten per 100 m2 kantoorgebouw incl. BTW.
De variabele energielasten voor de kantoorgebouwen zijn ook laag bij variant 1. Bij de overige varianten zijn de variabele energielasten ongeveer gelijk aan de energielasten bij de referentie. Omdat het hier om grote aansluitingen gaat is het mogelijk de tarieven uit te onderhandelen. Bij 5% tot 10% lagere tarieven is er voordeel voor de gebruikers ten opzichte van de referentie.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
42
e
Omdat het bij kantoorgebouwen meestal om huur gaat en de markthuur niet wordt beïnvloed door de investeringen in energiemaatregelen worden geen kapitaalslasten meegenomen bij de kantoorgebouwen. Als het kantoor eigendom is van de gebruiker dienen de kapitaalslasten wel te worden meegewogen.
8.5
Bouwkundige en stedenbouwkundige consequenties 8.5.1 Referentie In de woningen en overige gebouwen zal ruimte gecreëerd moeten worden voor opstelling van de CV ketel. Bij voorkeur wordt deze ruimte in woningen zo dicht mogelijk bij de tappunten gerealiseerd. De woningen en utiliteit worden aangesloten op een gasleiding. In de openbare weg zal een gastracé gerealiseerd moeten worden. Op de woningen en overige gebouwen worden rookgasafvoeren geplaatst. Bij bebouwing met een differentiatie van bouwhoogte dient gewaakt te worden voor hinder aan ventilatievoorzieningen van andere gebruikers. Voor gebouwkoeling worden koelmachines op de daken van de gebouwen geplaatst. Die ontsieren de daken en geven geluidoverlast. 8.5.2 Variant 1 In de woningen en de meeste gebouwen in variant 1 wordt een warmtepomp gerealiseerd. De bouwkundige en stedenbouwkundige consequenties zijn gelijk aan die bij variant 1. Er is in de woningen een iets grotere opstelruimte nodig voor de warmtepomp. Er loopt geen gasleiding in openbaar gebied. 8.5.3 Variant 2 Riothermie is een vorm van warmtelevering. De woningen worden aangesloten op een collectief systeem voor de levering van warmte, warm tapwater en koude. De gebouwen op warmte en koude. Afhankelijk van de dimensionering van het net zal rekening gehouden moeten worden met een leidingtracé van ca 80 tot 120 cm breed. Boven dit tracé gelden inrichtingsbeperkingen voor wat betreft bestrating en beplanting. Bij het tijdig meenemen van de inrichtingsaspecten is dit nooit een probleem gebleken. In diverse projecten is dit tracé, in plaats van in de openbare grond voor de woningen, direct onder de woningen in de kruipruimte aangebracht.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
43
e
Figuur 16. Warmte- warm tapwater en koudeleidingen in een project met grondgebonden woningen in De Beljaert, Dongen.
Er komt een warmtewisselaar in de riolering. Dat is waarschijnlijk op 2 plaatsen over een lengte van ongeveer 30 meter. Bij die warmtewisselaars dient rekening gehouden te worden met een technische ruimte voor pompen, warmtewisselaars, buffers en warmtepompen. Als de warmtewisselaars dicht bij de bebouwing liggen kunnen die worden gecombineerd met wijk onderstations. In de openbare ruimte moet rekening gehouden worden met wijk onderstations. Daar zijn er waarschijnlijk vier van nodig om alle gebouwen en woningen van energie te voorzien. Er is alleen een gasleiding naar de wijk onderstations nodig. Verder is er geen mechanische koeling op de gebouwen nodig. 8.5.4 Variant 3 De variant stadsverwarming is traditioneel in Arnhem. Aansluiting op de stadsverwarming verloopt hetzelfde als op andere plaatsen in Arnhem. In de openbare weg dient rekening gehouden te worden met het tracé voor de warmteleidingen. In de woningen en overige gebouwen wordt geen gas geleverd. Voor de grondgebonden woningen wordt de warmte direct per woning (onder maaiveldniveau) ingevoerd. Leidingen bij voorkeur door de kruipruimte. In plaats van een mantelbuis voor gas zal hier een mantelbuis voor warmte aangebracht moeten worden. In de woning en de overige gebouwen dient ruimte gereserveerd te worden voor de
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
44
e
warmteontvangst, bemetering, de warmtewisselaar voor tapwater en een regeling en verdeling voor de ruimteverwarming. De omvang en plaats van de ruimte zal afgestemd moeten worden met het energiebedrijf en kan in principe in de meterkast gerealiseerd worden. Voor gebouwkoeling worden koelmachines op de daken van de gebouwen geplaatst. Die ontsieren de daken en geven geluidoverlast. 8.5.5 Variant 4 Deze variant is de traditionele WKO. Er worden enkele bron doubletten geslagen in de wijk. Per 180 tot 200 woningen of 20.000 m2 BVO wordt een onderstation gebouwd. Dat kan in een van de gebouwen worden opgenomen of afzonderlijk worden gerealiseerd. De bronnen worden in de openbare ruimte geslagen. Daar moeten plaatsen voor worden gezocht in plantsoenen of parkeerplaatsen. Er komt een putdeksel van 1 bij 2 meter in de openbare ruimte. Vanuit de bronnen lopen leidingen naar de wijk onderstations. Van daaruit loopt een leidingtracé naar de woningen en overige gebouwen (zie figuur 16). In de woningen en overige gebouwen wordt een stadsverwarmingsaansluiting gemaakt in de meterkast. Verder is er geen ruimte nodig. 8.5.6 Variant 5 Deze variant heeft dezelfde consequenties als de gecombineerde varianten 2 en 4. 8.5.7 Variant 6 Deze variant heeft dezelfde consequenties als de gecombineerde varianten 2 en 4. Daarnaast dient de stadsverwarmingsleiding van uit de Prinsenhof doorgetrokken te worden naar de technische ruimten van de wijk onderstations. Die leiding kan deels worden
e
gecombineerd met het nieuwe transportriool. Daardoor is de aanleg goedkoper.
8.6
Comfort voor gebruikers 8.6.1 Koken Bij de individuele warmtepomp en de collectieve varianten zal een keuze gemaakt moeten worden of er een gasnet gelegd wordt voor kookdoeleinden. Doordat dit extra kosten met zich meebrengt (aansluitkosten, vastrecht) wordt hier vaak vanaf gezien. Dit betekent dat de (huishoudelijk) gebruikers elektrisch zullen moeten koken. Er zijn verschillende wijzen van koken, waarbij inductie koken wat betreft reactiesnelheid het meest lijkt op koken op gas. Inductie koken is veiliger, comfortabeler en beter voor het binnenmilieu. De apparatuur is duurder. Elektrisch koken is nodig voor het verkrijgen van het seniorenlabel voor woningen.
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
45
8.6.2 Vloerverwarming Vloerverwarming- en hoge temperatuur koeling geeft meer comfort en levert bovendien een aanzienlijke vrijheid van indeling van de ruimtes. Aanbevolen wordt de mogelijkheden en onmogelijkheden van vloerverwarming vooraf met de bewoners en gebruikers te communiceren. Hoewel de meeste vloerafwerkingen met vloerverwarming zijn toegestaan, gelden hierbij wel beperkingen. Als de warmteweerstand minder is dan 0,13 (m2.K)/W is de vloerbedekking zonder meer geschikt. In gebouwen waar de binnenluchtkwaliteit van belang is, is vloerverwarming ideaal. Er treedt geen stofverbranding op. 8.6.3 Koeling Koeling in gebouwen is al gewoon geworden. In woningen is het luxe. Woningen worden daardoor comfortabeler in de zomer. Dat levert extra woonkwaliteit en betere verkoopbaarheid van de woningen. 8.6.4 Gebruiksgemak Bij de collectieve varianten is geen opwektoestel nodig in de woningen en overige gebouwen. Omdat de warmte-installatie (huisinstallatie) veel kleiner is, bespaart die ruimte. Net als bij een gasgestookte cv-installatie is de temperatuur volledig regelbaar. Warmtelevering is bovendien voor de consument onderhoudsvrij, omdat dit de verantwoording is van de energieleverancier. Bij toepassing van een individuele warmtepomp is een veel groter ruimtebeslag in de woning vereist. Bij utiliteitsgebouwen is het ruimtebeslag ongeveer gelijk als bij een gasgestookte installatie. 8.6.5 Eigendom en beheer Bij de HR107 varianten en de individuele warmtepomp is de verwarmingsinstallatie in de woning en overige gebouwen van de gebouweigenaar. De gebruiker kiest zelf een energieleverancier en betaalt vast recht voor onderhoud van het net. De gebruiker heeft een eigen gasmeter voor verrekening van het verbruik. Als de woning of het gebouw met de individuele warmtepomp bronwarmte krijgt aangeboden via een collectief systeem betaalt deze, afhankelijk van de te kiezen organisatorische constructie, voor een vast recht voor deze levering. Bij de collectieve installaties (collectieve warmtepomp, Riothermie, stadsverwarming) is de installatie, inclusief de warmtewisselaar in de woning en overige gebouwen, eigendom van de exploitant. Deze zorgt hiermee voor onderhoud en vervanging, zowel bij de koop- als de huur. Hiervoor wordt door de gebruiker een vastrechttarief betaald. De bewoner heeft een energiemeter voor verrekening van de afgenomen warmte. 8.6.6 Flexibiliteit, toekomstgerichtheid en bedrijfszekerheid De gasreserves zijn beperkt. Op termijn raakt het aardgas op en zal een andere voorziening gecreëerd moeten worden. Vrijwel zeker zal de gasprijs in de toekomst verder stijgen. De
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
46
e
eventuele ‘opvolgers’ voor de HR ketel, de brandstofcel en de micro-wkk, worden momenteel in veldtesten uitgezet. De continuïteit van de levering uit de collectieve warmte-installatie op langere termijn zal bij aanbesteding van de aanleg en exploitatie vastgelegd moeten worden. De exploitant zal garanties voor de levering moeten bieden. Een voordeel is dat in principe op diverse manieren warmte in het warmtenet kan worden gevoed. De productiemiddelen zijn uitwisselbaar, en bij vervanging kan voor een duurzamere opwekking worden gekozen. Daarmee krijgt de locatie Rijnboog in een keer een lagere CO2-uitstoot. Bij individuele systemen is daar veel minder grip op. 8.6.7 Bestuurlijke consequenties Het realiseren van een collectief systeem voor de levering van warmte en koude is gebonden aan keuzes voor de energievoorziening. In principe kan B&W de energievoorziening kiezen door een besluit via het Besluit Aanleg Energie Infrastructuur (BAEI). Deze algemene maatregel van bestuur geeft B&W de mogelijkheid om bijvoorbeeld geen gas maar warmte en koudelevering voor te schrijven. Dit besluit geldt dan voor alle woningen en overige gebouwen in dat gebied. Dit is een uiterste maatregel. Beter is het tussen de Partners tot een overeenkomst te komen via een samenwerkingsovereenkomst. In overleg kan de keuze gezamenlijk genomen worden, waarbij de EPL van 8,0 inclusief de mogelijkheid om verder te verduurzamen in de toekomst voorop staat.
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
47
9
Afwegingen In het voorgaande hoofdstuk zijn de consequenties van de varianten voor de energievoorziening in Rijnboog besproken. In dit hoofdstuk worden die varianten onderling vergeleken op een aantal criteria. In de tabel hieronder zijn de gehanteerde criteria genoemd, en per variant voor de energievoorziening is aangegeven hoe de variant scoort ten opzichte van de referentie met een EPC = 0,60 (standaard Bouwbesluit na 1 januari 2011). De criteria voor beoordeling zijn opgesteld tijdens het overleg met de Partners.
Criteria voor
EPC
beoordeling
bouwbe
Var 1
Var 2
Var 3
Var 4
Var 5
Var 6
WKO
Riool
SV
WKO
Riool en
Riool
ind
coll
coll
WKO en
WKO en
gas
SV
sluit gebouw
Financieel Investeringen
0
--
-
0
-
-
-
Betaalbaarheid
0
++
0
0
0
0
0
EPC
0
++
++
++
++
++
++
EPL
0
+
++
+
++
++
++
Toekomstige
0
++
++
+
++
++
++
0
+
++
+
++
++
++
0
+
+
0
+
+
+
0
0
++
++
++
++
++
0
-
--
-
-
-
-
gebruiker Milieu
e
verduurzaming CO2-uitstoot Comfort Extra comfort Techniek Bedrijfszekerhe id Ruimtegebruik Ruimtegebruik ondergronds
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
48
Ruimtegebruik
0
0
-
0
-
-
-
0
--
+
+
+
+
+
0
-
+
0
+
+
+
0
-
+
0
+
+
+
bovengronds Ruimtegebruik gebouwen Overige Beheersbaarhe id Aanvoer energie
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
49
10
Bijlage 1 Uitgangspunten berekeningen update energievisie Rijnboog Arnhem In de energievisie Rijnboog Arnhem zijn vergelijkende berekeningen gemaakt van enkele varianten voor de energievoorziening. De berekeningen gaan over:
−
EPC van woningen, kantoren en bijeenkomstgebouwen
−
EPL van de locatie
−
Investeringen in maatregelen per variant
−
Jaarlijkse woon/gebruikslasten
1
EPC van woningen, kantoren en bijeenkomstgebouwen
De EPC voor de woningen en gebouwen is bepaald met de rekenmethodes volgens Bouwbesluit. Daarbij zijn voor referentie woningen en gebouwen berekeningen gemaakt van de EPC. Alle uitgangspunten zijn standaard en beschreven in de tabel 8 van de studie.
2
EPL van de locatie
De EPL van de locatie voor woningen is berekend aan de hand van de EPL Quick scan die door Agentschap NL wordt gepubliceerd. Omdat kantoren en bijeenkomstgebouwen niet in de EPL zijn opgenomen is de gecombineerde EPL bepaald door de berekening van de CO2uitstoot van de woningen volgens EPL en de CO2 uitstoot van de kantoren en bijeenkomstgebouwen volgens EPC berekening. Op basis van de CO2-uitstoot is vervolgens de gecombineerde EPL bepaald.
3
Investeringen in maatregelen per variant
De investeringen voor de woningen zijn bepaald met behulp van EPVar van Agentschap NL. Daarin zijn kentallen opgenomen voor diverse maatregelen op woningniveau. Alle kentallen op woningniveau komen uit EPVar. Voor de aansluitbijdrage voor de energievoorziening is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: -
Warmteopwekking woningen: EnergieNed tariefadvies 2010
-
Warmtepompen: recente aanbesteding
-
Aansluitbijdrage Riothermie: Netto contante waarde berekening van de exploitatie van Riothermie met investeringen in Riothermie volgens KEMA studie
-
Aansluitbijdrage Stadsverwarming: EnergieNed Tariefadvies 2010
-
Aansluitbijdrage WKO collectief: recente aanbesteding en netto contante waarde berekening van de exploitatie van collectieve WKO met investeringen conform aanbesteding
Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
50
e
-
Aansluitbijdrage Riothermie met WKO: Netto contante waarde berekening van de exploitatie van Riothermie met investeringen in Riothermie volgens KEMA studie aangevuld met kentallen WKO uit recente aanbesteding
-
Aansluitbijdrage Riothermie met stadsverwarming: Netto contante waarde berekening van de exploitatie van Riothermie met extra investeringen in transportnet vanaf stadsverwarming tot technische ruimte Riothermie
4
Jaarlijkse woon/gebruikslasten
De jaarlijkse gebruiks- en woonlast is bepaald met: -
Energiegebruik volgens EPC berekening
-
Vastrecht tarieven volgens NMA (toezichthouder op tarieven van netwerkbeheerders)
-
Energietarieven volgens CBS Statline
e Evert Vrins Energieadvies - Energievisie Rijnboog Arnhem 2011
51