Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 1
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen
Dewi Paas ANR: 857584 Universiteit van Tilburg
Begeleider: Dr. A. Karreman Tweede beoordelaar: Prof. Dr. M. Bekker
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 2
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 3 Samenvatting Eerder onderzoek toonde aan dat zowel hechting als emotieregulatie een rol spelen in de ontwikkeling van depressieve symptomen. Het doel van deze studie was te onderzoeken of het hechtingssysteem geactiveerd kan worden, of het geactiveerde hechtingssysteem effect heeft op de regulatie van emoties en in welke mate hechting en emotieregulatie, depressieve symptomen kunnen voorspellen. In dit experimentele onderzoek werd hechting subliminaal geactiveerd door middel van een STROOP-taak met reactietijd als maat voor emotieregulatie. Gevonden werd dat hoe meer personen angstig gehecht zijn hoe langer de reactietijd is en hoe meer personen vermijdend gehecht zijn hoe korter de reactietijd is. Ook blijkt dat wanneer proefpersonen in de conditie zitten waarin hun hechtingssysteem geactiveerd wordt en zij meer angstig gehecht zijn, zij een langere reactietijd hebben wanneer zij namen van personen te zien krijgen die dichtbij hun staan. Met deze resultaten wordt de theorie van Mikulincer et al. (2002) bevestigd: Personen die angstig gehecht zijn gebruiken een hyperactivatie strategie van het hechtingssysteem en personen die vermijdend gehecht zijn gebruiken een deactivatie strategie van het hechtingssysteem. Depressieve symptomen bleken niet goed te voorspellen te zijn op grond van geactiveerde hechting en emotieregulatie. Drie significante interactieeffecten laten zien dat personen in de sterk hechtingsgerelateerde conditie ‘verlaten’ die een langere reactietijd hebben na het zien van namen van hechtingsfiguren, nabije personen of onbekende personen, een hogere mate van depressieve symptomen rapporteren. De resultaten van dit onderzoek leveren een bijdrage aan de groeiende kennis over de relatie tussen hechting, emotieregulatie en depressie met als belangrijk oogpunt de verbetering en ontwikkeling (van nieuwe) behandelmethoden voor de depressieve stoornis. Steekwoorden: activatie hechtingsysteem, emotieregulatie, depressieve symptomen.
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 4 Abstract Previous research showed that both attachment and emotion regulation are important contributors to the development of depressive symptoms. The purpose of this study was to investigate whether the attachment system can be activated, if activation of the attachment system affects the regulation of emotions and to what extent depressive symptoms can be predicted from attachment emotion regulation. In this experiment attachment was subliminal activated by a STROOP-task with reaction time as measure for emotion regulation. It was found that the more people are anxious attached the longer is the reaction time and the more people are avoidant attached the shorter is the reaction time. It also appears that when subjects are in the condition in which their attachment system is activated and they are more anxious attached, they have a longer reaction time when they get to see names of people close to them. With these results, the theory of Mikulincer et al. (2002) is confirmed: People who are anxious attached use a hyperactivation strategy of the attachment system and avoidant attached people use a deactivation strategy of the attachment system. It appears that partly depressive symptoms can be predicted from the relationship between attachment and emotion regulation. Three significant interaction effects show that persons in the strong attachmentrelated ‘separation’ condition who had a longer reaction time after seeing names of attachment figures, close persons or unknown persons, experienced a higher level of depressive symptoms. The results of this study contribute to the growing knowledge about the relationships among attachment, emotion regulation and depression, which can be used to improve and develop (new) treatments for depression. Key words: attachment system activation, emotion regulation, depressive symptoms.
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 5 Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen. Depressie staat wereldwijd op de tweede plaats als veroorzaker van de grootste ziektelast, voor zowel mannen als vrouwen in de leeftijd van 15-44 jaar, zoals blijkt uit de top-10 van de World Health Organisation (WHO, 2010). In 2009 had 5.2% van de volwassen Nederlandse bevolking tot 65 jaar een depressieve stoornis (mannen 4.1% en vrouwen 6.3%). In totaal zijn dit 546.500 inwoners van Nederland (Trimbos instituut, 2010). Het is bekend dat allerlei verschillende factoren van invloed kunnen zijn op het ontwikkelen en/of in stand houden van depressieve symptomen/stoornissen. In deze experimentele studie werd onderzocht of hechting en emotieregulatie gerelateerd zijn aan depressieve symptomen. Hechting Bowlby (1969, 1973) en Ainsworth en collega’s (Ainsworth & Stayton, 1973; Ainsworth, Waters, & Wall, 1978) onderzochten hechting en beschreven verschillende hechtingsstijlen. Een hechtingsstijl wordt ontwikkeld in de kindertijd waarna het een basis vormt voor de manier waarop personen reageren als ze moeten omgaan met stress of hoe ze handelen als ze (mogelijk) verlaten worden in het volwassen leven. Interpersoonlijke hechtingsstijlen variëren tussen personen aangezien een hechtingsstijl het resultaat is van vroege ervaringen met primaire verzorgers. Deze interpersoonlijke hechtingsstijlen bevatten verwachtingen over het beschikbaar zijn van belangrijke anderen in stressvolle situaties en bepaalde patronen over hoe dreiging ervaren wordt en hoe er op dreiging gereageerd wordt (Bowlby, 1969, 1973). Volgens de hechtingstheorie van Bowlby (1982) activeren personen hun hechtingssysteem bij gevaar of dreiging. Wanneer er gevaar dreigt neigen personen als eerste tot het zoeken van nabijheid bij hun hechtingsfiguren, personen waaraan zij gehecht zijn. Ainsworth (1973) beschreef drie stijlen hoe mensen gehecht kunnen zijn. Ten eerste bestaat er veilige hechting. Als kinderen verlaten worden door hun moeder, begroeten zij hun
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 6 moeder bij terugkomst op een warme en opgeluchte manier en waren snel gerustgesteld en gekalmeerd. Kinderen kunnen ook angstig gehecht zijn. Dit betekent dat kinderen protesteren en huilen als hun moeder hen verlaat maar ook wanneer ze weg is. Als moeder terug komt willen de kinderen vastgehouden worden maar blijven ze tegelijkertijd boos en radeloos wanneer moeder het kind wil kalmeren. De derde manier waarop kinderen gehecht kunnen zijn is volgens Ainsworth ontwijkende hechting. Kinderen lijken ongestoord als hun moeder hen verlaat en reageren kil en ongeïnteresseerd als zij terug komt. Deze kinderen zoeken geen fysiek contact of troost bij hun moeder. Hazan en Shaver (1987) stelden als eerste voor dat deze hechtingsstijlen ook in adolescentie en op volwassen leeftijd een rol vertonen, voornamelijk in romantische relaties en in de relatie met ouders en kinderen. Veilig gehechte volwassenen hebben een veilige basis en geloven dat hechtingsfiguren (bijv. ouders, partner) beschikbaar zijn wanneer ze hen nodig hebben (Mikulincer & Orbach, 1995). Ze zijn zelfverzekerd, beschikken over sociale vaardigheden, zijn open en geïnteresseerd en beschikken over het vermogen om een relatief stabiele en langdurige intieme relatie aan te gaan. Angstig gehechte volwassenen beschikken over weinig zelfvertrouwen en zijn bang om afgewezen of verlaten te worden. Ze zijn vaak jaloers en boos op hun partners die ze vaak als onbetrouwbaar beschouwen en worden snel en vaak verliefd. Vermijdend gehechte personen zijn vaak niet geïnteresseerd in intieme relaties. Ze lijken zich oncomfortabel te voelen wanneer er een ander persoon nabij komt en geven niet graag iets van hen zelf bloot. Vermijdend gehechte personen zijn relatief geremd en sociaal minder vaardig. Uit onderzoek blijkt dat een veilige hechting samenhangt met een mindere mate van psychopathologie en dat een onveilige hechtingsstijl kan bijdragen aan psychologische problemen waaronder depressie (McLewin & Muller, 2006). Bowlby (1980) beschreef als eerste dat verlating vroeg in het leven van een persoon mogelijk kan leiden tot de
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 7 ontwikkeling van depressie. Verlating moet breed opgevat worden met voorbeelden als de dood van een ouder, het verliezen van een hechtingsrelatie of het niet beschikbaar zijn van de verzorger in de kindertijd. Wanneer een verzorger een kind niet voorziet in de behoeftes, afwijst, veroordeelt of niet beschikbaar is, kan het kind een intern model ontwikkelen waarin hij/zij zichzelf niet geliefd en niet competent voelt. Het kind zal zich onveilig hechten. Deze gevoelens kunnen er op latere leeftijd voor zorgen dat het kind verwachtingen heeft ontwikkeld dat anderen hem/haar zullen verlaten, afstoten en/of kwaad zullen zijn op hem/haar. Deze ontwikkelde verwachtingen vergroten de vatbaarheid voor depressie. Emotieregulatie In de literatuur wordt ook een relatie tussen emotieregulatie en depressie beschreven. Emotieregulatie betreft de extrinsieke en intrinsieke processen die verantwoordelijk zijn voor het toezien op, het evalueren van en het aanpassen van emotionele reacties (Thompson, 1991). Gross (1998) definieert emotieregulatie als het proces waarbij men probeert te beïnvloeden welke emoties men heeft, wanneer men deze heeft en hoe deze emoties worden ervaren of uitgedrukt. Eerder onderzoek toont aan dat het hanteren van maladaptieve emotieregulatie strategieën, waaronder piekeren en vermijding, depressieve symptomen voorspelt (NolenHoeksema, 2000; Blalock & Joiner, 2000). Uit eerder onderzoek is tevens gebleken dat het gebruik van adaptieve emotieregulatie strategieën, zoals positief denken, goede resultaten geven. Het is bekend dat positief denken resulteert in positieve emotionele en fysieke reacties op stimuli die emoties opwekken (Gross, 1998). In verschillende onderzoeken staat beschreven dat personen die hun emoties niet effectief kunnen reguleren en dus niet op een effectieve manier reageren op dagelijkse gebeurtenissen, meer en langere periodes van stress ervaren wat uiteindelijk gerelateerd is aan depressieve symptomen en een depressieve stoornis (e.g., Mennin & Farach, 2007; Nolen-Hoeksma, Wisco & Lyubomirsky, 2008).
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 8 Hechting, emotieregulatie en depressie. Er is nog weinig onderzoek gedaan waarin de drie variabelen; hechting, emotieregulatie en depressieve symptomen met elkaar in verband worden gebracht. Vanuit de theorie van Bowbly (1969) komt de manier waarop emoties gereguleerd worden voort uit de manier waarop iemand gehecht is. Wanneer in de kindertijd de moeder beschikbaar is en de behoeften van het kind beantwoordt, zal het kind leren om op een effectieve manier emoties te reguleren. Wanneer het kind zich in minder goede omstandigheden bevindt, zullen stressvolle ervaringen geassocieerd worden met negatieve gevolgen, wat betekent dat emoties niet effectief gereguleerd kunnen worden. Ook Mikulincer en Shaver (2003) beschrijven de relatie tussen hechtingsstijl en emotieregulatie in een integratief model van het hechtingssysteem bij volwassenen. Het model geeft individuele verschillen in emotieregulatie weer binnen twee dimensies van het hechtingssysteem namelijk angst en vermijding. Individuele verschillen in hechtingsgerelateerde angst en vermijding hebben zij beschreven in termen van twee psychologische strategieën: Hyper-activatie en de-activatie van het hechtingssysteem (Cassidy & Kobak, 1988). De hyperactivatie strategie is een strategie waarin personen overreageren op hun negatieve gevoelens. Ze voelen zich overweldigd en opgewonden door emoties. Mensen die deze hyperactivatie strategie gebruiken onderreguleren hun emoties en hebben moeilijkheden met agressieregulatie, hebben zelfdestructieve impulsen en hebben een preoccupatie met suïcide. De meeste personen die deze strategie gebruiken zijn over het algemeen angstig gehecht (Campbell-Sills et al., 2006; Mikulincer et al., 2002) en proberen ondersteuning van anderen uit te lokken om hun beschikbaarheid zeker te stellen ( Mikulincer et al., 2003, Mikulincer & Shaver, 2005; Priel & Shamai, 1995). De-activatie is de strategie waarbij nabijheidzoekend gedrag geremd wordt en elke vorm van bedreiging die het hechtingssysteem zou kunnen activeren, afgewezen wordt. Mensen die deze strategie
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 9 gebruiken overreguleren hun emoties en proberen negatieve gevoelens te onderdrukken. Over het algemeen hebben zij beperkt inzicht in hun emoties, hebben ze moeilijkheden met het benoemen en analyseren van hun emoties en vergroten zij de afstand met anderen om frustratie te voorkomendoor het niet beschikbaar zijn van anderen. Personen die deze strategie gebruiken zijn meestal ontwijkend gehecht (Cassidy et al., 1988; Mikulincer & Shaver, 2003). Mikulincer en Shaver (2003) introduceerden een model over het activeren van het hechtingssysteem waarin de strategieën hyper-activatie en de-activatie en de hier boven beschreven theorieën over hechting en emotieregulatie van Ainsworth en Bowlby verwerkt zijn (Figuur 1). Dit model Mikulincer en Shaver (2003) vormt het uitgangspunt van dit onderzoek, waarin als een van de eerste studies onderzocht wordt hoe, geactiveerde hechtingsstijl gerelateerd is aan emotieregulatie en hoe hechting en emotieregulatie, depressieve symptomen voorspellen. Onderzoek naar hechting Er kan op verschillende manieren onderzoek gedaan worden naar hechting. Zo kan hechting onderzocht worden door middel van zelfrapportagevragenlijsten of met een semigestructureerd interview als The Adult Attachment Interview (AAI; George, Kaplan & Main, 1985). Ook kan het hechtingssysteem experimenteel worden geactiveerd. In eerder onderzoek moesten mensen bijvoorbeeld denken aan hoe het zou zijn als hun partner hen verliet voor iemand anders, of hoe het zou zijn als een ander hechtingsfiguur niet meer beschikbaar zou zijn. Het bleek dat deze activatie van het hechtingssysteem de fysiologische arousal verhoogt (Fraley & Shaver, 1997). Deze manier van hechting activeren kan belastend voor iemand zijn en spanning en stress opwekken. Deze opgewekte spanning en stress is waarschijnlijk gerelateerd aan de bedreiging van mogelijke verlating door een hechtingsfiguur en hoeft niet perse het resultaat te zijn van activatie van het hechtingssysteem (Mikulincer & Shaver, 2003).
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 10 Milkulincer en Orbach (2002) onderzochten hoe hechting geactiveerd kan worden bij volwassenen zonder personen te belasten. Ze gebruikten een Stroop (1938) kleurenbenoem taak, waarbij proefpersonen subliminaal geprimed werden. Een subliminale prime of boodschap is een stimulus die in een medium, bijvoorbeeld computer, zó kort wordt weergegeven dat men het niet bewust kan waarnemen. Deze boodschappen kunnen wel door het onderbewustzijn cognitief verwerkt worden, waardoor hechting geactiveerd wordt (Dupoux, Gardelle & Kouider, 2008). Proefpersonen werden at random aan één van de drie condities toegewezen: conditie 1 met ‘mislukken’ als prime woord, conditie 2 met ‘verlaten’ als prime woord en de neutrale conditie 3 met ‘hoed’ als prime woord. De 16 gebruikte doelstimuli bestonden uit vier namen van personen waaraan de proefpersoon gehecht is, vier namen van nabije personen, vier namen van bekende personen en vier namen van voor de proefpersoon onbekende personen. Tijdens de Stroop-taak werd telkens in willekeurige volgorde één van de 16 doelstimuli getoond op een computerscherm, de doelstimuli hadden een willekeurig toegewezen kleur. Voorafgaand aan het tonen van deze stimulus werd er een subliminale presentatie van één primewoord getoond, afhankelijk van de conditie (mislukken, verlaten of hoed). Er werd aan de deelnemers gevraagd zo snel mogelijk de kleur van de doelstimulus te benoemen door middel van het drukken op een knop op het kastje. De snelheid waarmee iemand drukt op de knop van de kleur van de doelstimulus is de reactietijd (RT) en is de snelheid waarmee emoties gereguleerd worden. De onderzoekers stelden vast dat angstig gehechte personen een langere RT hadden, ongeacht in welke conditie ze zaten. Dit kan volgens hen verklaard worden door het hanteren van een hyperactieve stijl van emotieregulatie. Ontwijkend gehechte proefpersonen hadden een kortere RT wanneer zij in de conditie ‘verlaten’ zaten. Dit komt overeen met de theorie over deactiverende emotieregulatie. Dit onderzoek Het huidige onderzoek is een replicatie plus een uitbreiding van het onderzoek van Mikulincer
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 11 en Orbach (2002). Net als in dat onderzoek werd hechting geactiveerd door middel van subliminale beïnvloeding. Dit onderzoek zocht opnieuw de relatie tussen hechting en RT door hechting subliminaal te activeren in drie hechtingcondities (mislukken, verlaten of hoed) in een Stroop-taak. Als uitbreiding op het oorspronkelijke onderzoek werd in deze studie bekeken in welke mate depressieve symptomen voorspeld kunnen worden vanuit de samenhang tussen hechting en emotieregulatie. Op deze manier kan er meer inzicht geworven worden in de samenhang tussen de drie variabelen; hechting, emotieregulatie en depressie. In dit onderzoek werd er als eerst een antwoord gezocht op de vraag hoe hechtingsstijl samenhangt met depressieve symptomen. Verwacht werd dat hoe hoger de score op veilige hechting, hoe lager de mate van depressieve symptomen zal zijn. Verwacht werd dat hoe meer angstig iemand gehecht is hoe hoger de mate van depressieve symptomen zal zijn en hoe meer vermijdend iemand gehecht is hoe hoger de mate van depressieve symptomen zal zijn (McLewin & Muller, 2006; Bowlby, 1980). De tweede onderzoeksvraag was hoe hechtingsstijl samenhangt met emotieregulatie. Verwacht werd dat hoe hoger de mate van veilige hechting, hoe minder moeilijkheden iemand toont in emotieregulatie. Verwacht werd dat hoe hoger de mate van angstige hechting, hoe meer moeilijkheden iemand heeft in emotieregulatie en er werd verwacht dat hoe hoger de mate van ontwijkende hechting is, hoe meer moeilijkheden in emotieregulatie iemand toont (Mikulincer & Orbach, 2002). De derde onderzoeksvraag was hoe emotieregulatie samenhangt met depressieve symptomen. Verwacht werd dat personen met meer moeilijkheden in emotieregulatie, meer depressieve symptomen zullen hebben (Nolen-Hoeksema, 2000; Blalock & Joiner, 2000; Mennin & Farach, 2007; Nolen-Hoeksma, Wisco & Lyubomirsky, 2008). De vierde onderzoeksvraag was: Hoe hangt, de door subliminale beïnvloeding, geactiveerde hechtingsstijl samen met RT? Er werd dus bevestiging gezocht voor de theorieën
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 12 van Cassidy en Kobak (1988) en Cassidy et al. (1998) van hyper-activatie van het hechtingssysteem bij angstig gehechte personen en de-activatie van het hechtingssysteem bij ontwijkend gehechte personen. Verwacht werd dat hoe angstiger personen gehecht zijn hoe langer de RT zal zijn in alle condities, met de langste RT in de meest hechtingsgerelateerde conditie (verlaten). Ook werd verwacht dat een hogere score op ontwijkende hechting zal samenhangen met een kortere RT (Mikulincer & Shaver, 2003). Tenslotte was de vijfde onderzoeksvraag: In hoeverre zijn depressieve symptomen te voorspellen vanuit RT na activatie van hechtingsstijl in de conditie ‘verlaten’, ‘mislukken’ of ‘hoed’? Deze onderzoeksvraag werd exploratief onderzocht, waarbij sterkere relaties werden verwacht in de hechtingsgerelateerde conditie ‘verlaten’ en minder sterke relaties in de neutrale conditie ‘hoed’. METHODE Onderzoekspopulatie De onderzoeksgroep bestond uit 88 personen, waaronder 17 mannen en 70 vrouwen. De gemiddelde leeftijd is 29.08 jaar (SD=17,54) met minimum leeftijd 18 jaar en maximum leeftijd 58 jaar. Proefpersonen werden op drie verschillende manier geworven. Vijfenvijftig proefpersonen zijn eerste jaar psychologie studenten van Universiteit van Tilburg die in het kader van hun opleiding aan verschillende onderzoeken mee moesten doen. Vier proefpersonen zijn cliënten van een GGZ instelling die zijn gediagnosticeerd met een depressieve stoornis die vrijwillig aan dit onderzoek mee hebben gedaan. De overige 30 proefpersonen zijn geworden via de manier van snowball-sampling door de onderzoeker. De personen hebben een leeftijd tussen de 18 en 65 jaar en er is niet geselecteerd op geslacht of etnische achtergrond.
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 13 Design Het gebruikte onderzoeksdesign is een randomized controlled trial (RCT). Deelnemers werden at random toegewezen aan één van de drie hechtingscondities; verlaten (29 proefpersonen), mislukken (30 proefpersonen) of hoed (29 proefpersonen). Procedure Op drie eerder beschreven manieren werden de deelnemers van het onderzoek geworven. Er werd gevraagd of men wilde deelnemen aan het onderzoek en een informatiebrief over het onderzoek werd voorgelegd. Wanneer iemand deel wilde nemen aan het onderzoek werd een informed consent ondertekend en werd aan hen een proefpersoon nummer toegekend. Wanneer alles duidelijk was voor de deelnemer kreeg deze vier vragenlijsten mee om thuis in te vullen. De proefpersoon werd gevraagd om deze vragenlijsten ingevuld te retourneren tijdens de afspraak voor de computertaak. De totale afnameduur van de vragenlijsten was ongeveer 45-60 minuten. Deelnemers werden in de gelegenheid gesteld de vragenlijsten op eigen tempo binnen één week in te vullen. Tussen het invullen van de vragenlijsten en de afspraak voor de computertaak zat doorgaans één week. Wanneer de deelnemers de vragenlijsten ingevuld hadden werd er een computertaak uitgevoerd. De deelnemer werd ontvangen door een onderzoeker, die enige uitleg over de computertaak gaf en de deelnemer de computertaak liet maken. In totaal was de deelnemer ongeveer 60 minuten met alle taken bezig. Wanneer de taken afgerond waren werd de deelnemer bedankt voor zijn/haar deelname en was er een gelegenheid voor de deelnemer om vragen te stellen of eventuele klachten of positieve zaken te bespreken. Aan de deelnemer werd vervolgens gevraagd of hij/zij interesse heeft om na afloop van het onderzoek, wanneer de resultaten bekend zijn, een informatiebrochure thuis te ontvangen. Deze informatiebrochure bestond uit een vereenvoudigde versie van de onderzoeksopzet en een beschrijving van de belangrijkste onderzoeksresultaten.
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 14 Proefpersonen konden op elk moment en met elke reden het onderzoek verlaten als zij dat wensen, zonder enige consequenties. De proefpersonen werden bovendien gescreend en konden om medische redenen uitgesloten worden van deelname aan dit onderzoek. Het inclusie criterium voor deze studie was een leeftijd tussen 18-65 jaar. De exclusie criteria voor deze studie waren; een intelligentiequotiënt lager dan 80; de aanwezigheid van huidige psychotische symptomen of schizofrenie; verslavingsproblematiek; een bipolaire stoornis; ernstige neurologische beperking (e.g. dementie, doofheid, blindheid); een autisme spectrum stoornis en risico op suïcide. Vragenlijsten Om hechtingsstijl te bepalen werd de Attachment Style Questionnaire (ASQ; Feeney, Noller & Hanrahan, 1994) afgenomen. De ASQ is een zelfrapportage vragenlijst die volwassen hechting meet. De vragenlijst bestaat uit 39 items, die behoren tot vijf schalen: vertrouwen in anderen (8 items, Cronbachs alpha=.78), ongemak met betrekking tot nabijheid (10 items, Cronbachs alpha=.86), behoefte aan goedkeuring (6 items, Cronbachs alpha=.63), preoccupatie met betrekking tot relaties (8 items, Cronbachs alpha=.77)en tenslotte de schaal relaties op de tweede plaats (7 items, Cronbachs alpha=.80). De vijf schalen worden onderverdeeld in drie categorieën: veilige hechting (de schaal ‘vertrouwen in anderen’, Cronbachs alpha=.78), angstige hechting (een gemiddelde van de schalen ‘behoefte aan goedkeuring’ en ‘preoccupatie met betrekking tot relaties’, Cronbachs alpha=.84) en vermijdende hechting (een gemiddelde van ‘ongemak met betrekking tot nabijheid’ en ‘relaties op de tweede plaats’, Cronbachs alpha=.88). Elk item werd gescoord op een 6puntschaal, van geheel mee oneens (1) tot geheel mee eens (6). Een voorbeelditem is: “Ik vetrouw liever op mezelf dan dat ik afhankelijk ben van anderen”. Om te bepalen hoe emoties gereguleerd worden werd de Difficulties in Emotion Regulation Scale (DERS; Gratz & Roemer, 2004; Nederlandse versie Neumann, van Lier,
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 15 Gratz, & Koot, 2010; zie bijlage 4) afgenomen. De DERS meet klinisch relevante moeilijkheden in emotieregulatie bij volwassenen. De 36 items waaruit de vragenlijst bestaat, meten zes schalen: Gebrek aan emotionele duidelijkheid (5 items, Cronbachs alpha=. 89, gebrek aan emotioneel bewustzijn (6 items, Cronbachs alpha=.76), impulsiviteit (6 items, Cronbachs alpha=.89), niet accepteren van emotionele reacties (6 items, Cronbachs alpha=.86), beperkte toegang tot emotieregulatie strategieën (8 items, Cronbachs alpha=.91) en moeilijkheden in doelgericht gedrag (5 items, Cronbachs alpha=.86). De items worden beantwoord op een 5-puntschaal, van bijna nooit (1) tot bijna altijd (5). Een voorbeelditem is: “Als ik van streek ben, vind ik dat zwak van mezelf”. Depressieve symptomen werden gemeten met de Beck Depression Inventory (BDI; Nederlandse versie Bouman, Luteijn, Albersnagel,& van der Ploeg, 1985; zie bijlage 6). De BDI meet de ernst van depressieve symptomen aan de hand van 21 items (Cronbachs alpha=.89). De proefpersoon leest een groep van vier uitspraken en geeft bij elke groep die uitspraak aan die het best weergeeft hoe hij/zij zich de afgelopen week tot en met vandaag heeft gevoeld. Een voorbeeld van een uitspraak is: “ik ben moedeloos over de toekomst”. Om depressieve symptomen vóór en na de computertaak te meten werd de Profile of Mood State (POMS; verkorte Nederlandse versie, Wald & Mellenbergh, 1990) afgenomen. De POMS meet wisselende gemoedstoestanden waaronder depressie. Er werd gevraagd hoe iemand zich op dat moment voelt. Er zijn 32 items die beantwoord konden worden op een 5puntschaal (0=helemaal niet, 4=heel erg). Een voorbeelditem is: ‘Neerslachtig”. De vijf emoties die gemeten worden zijn: depressie (8 items, Cronbachs alpha=.84), boosheid, vermoeidheid, kracht en spanning. Voorbereiding computertaak De computertaak bestond uit een aantal metingen. In het onderzoek van Mikulincer, Gillath en Shaver (2002) werd deze computertaak al eerder gebruikt. In de eerste meting zag de
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 16 deelnemer een lijst van 100 Nederlandse voornamen in een Excel bestand en moest hij/zij namen markeren die namen zijn van personen die ze persoonlijk kennen en de namen van personen die ze niet persoonlijk kennen. Aan de deelnemer werd gevraagd om een 3 in te drukken na de naam van een persoon die ze kennen en een 1 in te drukken na de naam van een persoon die ze niet kennen. De tweede meting was een gecomputeriseerde versie van de WHOTO-schaal, bestaande uit 6 items, ontwikkeld door Fraley en Davis (1997). Deze schaal vraagt deelnemers om voornamen van nabije personen in te vullen die als hechtingsfiguur fungeren. Deelnemers werd gevraagd om in een apart Excel bestand de voornamen in te voeren van mensen waarbij ze nabijheid zoeken en van mensen die ze gebruiken als veilige haven en/of als zekere basis. Twee items vroegen naar de personen die de functie voor het zoeken naar nabijheid bekleden, waarbij één van deze items de weerstand tot verlating meet (bijv. met welk persoon spendeer je het liefst je tijd?; wie is de persoon waar je niet weg van wil zijn?). Twee items vroegen naar de personen die de veilige haven-functie (bijv. welke persoon vraag je het meest om advies) bekleden, en twee items vroegen naar de personen die de veilige basisfunctie bekleden (bijv. op wie kun je altijd terug vallen?). Voor elk item werden deelnemers geïnstrueerd om de voornamen op te schrijven van de persoon die het best bij die functie past en werd gevraagd om aan te geven welke relationele rol deze persoon heeft (bijv. moeder, romantische geliefde). In de derde meting werd aan de deelnemers gevraagd om in één apart Excel bestand de voornamen van nabije personen te schrijven. Specifiek werd aan de deelnemers gevraagd om de namen van hun vader, moeder, broers, zussen, beste vriend, huidige partner, grootvader en grootmoeder te schrijven zonder enige referentie te maken naar de actuele hechtingsfunctie die zij wel of niet bekleden. Tevens schreven ze voornamen op van andere vrienden, bekende acteurs en politici als afleidingsitems of aanvullende items.
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 17 Na afronding van de drie metingen kregen de deelnemers een korte vragenlijst, waarbij gevraagd werd naar algemene demografische gegevens. Deze vragenlijst werd gebruikt als afleider, zodat de aandacht voor hechtingsfiguren en niet hechtingsfiguren verdwijnt en als tijdopvullende activiteit, zodat de proefleider de Stroop kleuren taak kon voorbereiden. Het Excel-bestand is zó ontwikkeld dat na het invullen van de vragenlijsten er een namenlijst werd gegenereerd waarin 16 namen, de doelstimuli, staan die de proefpersoon heeft ingevuld: vier namen van personen waaraan de proefpersoon gehecht is, vier namen van nabije personen, vier namen van bekende van de proefpersoon en vier namen van onbekenden. De computertaak Vervolgens werd aan de deelnemers gevraagd de POMS-vragenlijst in te vullen om de stemming te meten en werd hen gevraagd een 16item STROOP-kleuren taak (Stroop, 1938) uit te voeren op dezelfde computer als waarop de Excel-taken zijn gemaakt. Deelnemers werd gevraagd de kleur waarin een stimulus werd aangeboden te benoemen. Stimuli werden getoond in een van de vier kleuren (rood, blauw, groen, geel), op een witte achtergrond in het midden van de monitor. Eerst werden tien oefenopgaven gedaan, waarna er 16 experimentele opgaven volgen. De doel-stimuli in de tien oefenopgaven waren neutrale woorden, in dit geval namen van meubelstukken. Elke opgave van de taak begon met een x in het midden van het scherm, gevolgd door een 20 milliseconde durende subliminale presentatie van een prime woord. Prime woorden werden getoond in zwarte letters. Het is belangrijk om te noemen dat zelfs wanneer een deel van de taak minder dan 20 milliseconde gepresenteerd werd, de subliminaal gepresenteerde stimulus tijdelijk actief blijft in de perifere delen van het visuele systeem. Om dit probleem te voorkomen werden de stimuli gemarkeerd met een XXX patroon direct na de presentatie. Het XXX patroon werd 500 milliseconden gepresenteerd. Direct na het XXX patroon, werd één van 16 doel-stimuli 1000 milliseconde gepresenteerd. De deelnemers kregen een kastje met 4
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 18 knoppen, elke klop is gelabeld met één specifieke kleur; rood, geel, groen en blauw. Er werd aan de deelnemers gevraagd zo snel mogelijk de kleur van de doel-stimulus te benoemen. Een doel-stimulus bestond uit één van de 16 namen van mensen die door de deelnemers op eerder beschreven wijze zijn ingegeven (vier namen van hechtingsfiguren, vier namen van nabije personen, vier namen van bekende personen en vier namen van onbekende personen). De volgorde van presentatie en de kleur van de namen werd voor elke deelnemer at random bepaald door de computer. Na afloop werd er nogmaals gevraagd om de POMS-vragenlijst in te vullen en vond er een kort gesprek plaats tussen deelnemer en één van de onderzoekers, waarbij gevraagd werd hoe het met de deelnemer gaat, hoe hij of zij de taak heeft ervaren en of er nog eventuele vragen zijn. De totale tijdsduur van de Stoop taak was ongeveer 30 minuten. Statistische analyses Analyses werden in het computerprogramma SPSS 17.0 uitgevoerd. Om te toetsen hoe de verschillende variabelen; hechtingsstijlen, depressieve symptomen en moeilijkheden in emotieregulatie met elkaar samenhangen werden Pearson correlaties berekend. Om te onderzoeken hoe door subliminale beïnvloeding geactiveerde hechtingsstijl samenhangt met RT zijn er vier hiërarchische regressieanalyses uitgevoerd, elk voor één van de afhankelijke variabelen; gemiddelde RT voor hechtingsfiguren, gemiddelde RT voor nabije figuren, gemiddelde RT voor bekende figuren en gemiddelde RT voor onbekende figuren. De onafhankelijke variabelen waren in alle vier de gevallen de drie hechtingsstijlen (veilige hechting, angstige hechting en vermijdende hechting) en de condities ‘mislukken’ en ‘verlaten’ (eerste stap) en de zes interactietermen tussen de gestandaardiseerde hechtingsstijlen en de twee condities als dummyvariabelen (tweede stap). Een vijfde regressie analyse, met als afhankelijke variabele depressieve symptomen op T2 werd uitgevoerd om te toetsen in hoeverre depressieve symptomen te voorspellen zijn vanuit RT na activatie van
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 19 hechtingsstijl in de verschillende condities. In deze analyse waren de onafhankelijke variabelen de gemiddelde RT van namen van hechtingsfiguren, nabije figuren, bekende figuren en onbekende figuren en de condities ‘mislukken’ en ‘verlaten’ (eerste stap) en de acht interactietermen tussen de gemiddelde gestandaardiseerde RT en de condities als twee dummyvariabelen (tweede stap). Resultaten Beschrijvende statistische analyses In Tabel 1 staan de gemiddelden en standaardafwijkingen van alle variabelen weergegeven. Een ANOVA werd uitgevoerd om te zien of personen die in de sterk hechtingsgerelateerde conditie ‘verlaten’ en de conditie ‘mislukken’ een langere RT hadden bij het zien van namen van hechtingsfiguren of nabije personen dan personen in de neutrale conditie ‘hoed’. In Figuur 2 zijn de gemiddelde RTen in een staafdiagram weergegeven waarin gezien kan worden dat de gemiddelde RT in de ‘verlaten’ conditie bij het zien van namen van gehechte personen langer is dan in de overige condities. In Figuur 3 zijn de gemiddelde RTen van het zien van onbekende namen weergegeven. In dit staafdiagram is te zien dat er weinig verschil is in RT tussen de condities ‘verlaten’ en ‘hoed’. De verschillen in RT bleken echter niet significant te zijn wanneer er namen van hechtingsfiguren getoond werden, F(2,85)=.40, p=.67, wanneer er namen van nabije personen getoond werden, F(2,85)=.66, p=.52, wanneer namen van bekende personen getoond werden, F(2,85)=.36, p=.70 en wanneer er namen van onbekende personen getoond werden, F(2,85)=.19, p=.82. Hypothesen De correlaties tussen de variabelen, depressieve symptomen, hechtingsstijlen en moeilijkheden in emotieregulatie staan weergegeven in Tabel 2. De correlaties tussen de verschillende hechtingsstijlen en depressieve symptomen waren allen significant. De correlatie tussen veilige hechtingsstijl is depressie is r = -.53, p < .001. De correlatie tussen
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 20 angstige hechtingsstijl en depressie is r =.64, p < .001, en de correlatie tussen vermijdende hechtingsstijl en depressie is r = .56, p < .001. Er zijn verschillende significatie correlaties gevonden tussen de hechtingsstijlen en moeilijkheden in emotieregulatie. Gevonden werd dat beide onveilige hechtingsstijlen, angstige en vermijdende hechting, significant correleren met het niet accepteren van emotionele reacties (angstige hechtingsstijl; r = . 41, p<.001, en vermijdende hechtingsstijl; r =. 32, p<.002) en met beperkte toegang tot emotieregulatiestrategieën (angstige hechtingsstijl; r= 37, p<.001, en vermijdende hechtingsstijl; r=. 24, p<.02). De angstige hechtingsstijl op zichzelf hangt positief significant samen met impulsiviteit (r =.36, p<.001) , moeilijkheden in doelgericht gedrag (r=.25, p<.02) en gebrek aan emotionele duidelijkheid (r = .39, p < .001) waarbij hoe meer angstig iemand gehecht is, hoe meer impulsiviteit hij of zij toont, hoe meer moeite hij of zij heeft in doelgericht gedrag en hoe groter het gebrek aan emotionele duidelijkheid is. De vermijdende hechtingsstijl op zichzelf hangt positief samen met een gebrek aan emotioneel bewustzijn (r=.44, p<.001) en een gebrek aan emotionele duidelijkheid (r = .24, p <.02). Hoe meer vermijdend iemand gehecht is hoe groter een gebrek aan emotioneel bewustzijn is en hoe groter een gebrek aan emotionele duidelijkheid. De veilige hechtingsstijl hangt negatief samen met een gebrek aan emotionele duidelijkheid (r=--.35, p < .001), een gebrek aan emotioneel bewustzijn (r=-.32, p<.002), het niet accepteren van emotionele reacties (r=-.41, p<.00) en met een beperkte toegang tot emotieregulatiestrategieën (r=-.38, p<.001), wat wil zeggen dat hoe meer veilig iemand gehecht is hoe minder moeilijkheden hij of zij toont in emotieregulatie. In Tabel 2 staan ook de correlaties weergegeven tussen moeilijkheden in emotieregulatie en depressieve symptomen. Vijf van de zes moeilijkheden in emotieregulatie hangen significant positief samen met depressieve symptomen, namelijk; een gebrek aan emotionele duidelijkheid (r=.41, p<.02), impulsiviteit (r=.70, p<.001), niet accepteren van
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 21 emotionele reacties (r=. 57, p<.001), beperkte toegang tot emotieregulatiestrategieën (r=.76, p<.001) en moeilijkheden in doelgericht gedrag (r=. 36, p < .04). Naarmate iemand meer moeilijkheden heeft in emotieregulatie zal hij of zij meer depressieve symptomen rapporteren. De resultaten van de vier uitgevoerde regressieanalyses waarin RT voorspeld werd aan de hand van hechtingsstijl en conditie zijn weergegeven in Tabel 3. Het blijkt dat wanneer proefpersonen namen van hechtingsfiguren te zien krijgen, 14% van de variantie in RT door hechting en conditie verklaard wordt. Acht procent van de variantie in RT wordt verklaard door de interacties tussen de hechtingsstijlen en de condities. Ook blijkt dat hoe angstiger iemand gehecht is, hoe langer de RT is (β=.32, p<.01) en dat hoe meer vermijdend iemand gehecht is, hoe korter de RT is (β=-.39, p<.001). Wanneer iemand namen van nabije personen te zien krijgt wordt 15% van de variantie in RT verklaard door hechtingsstijlen en de drie condities. Veertien procent van de variantie in RT wordt verklaard door de interacties tussen hechtingsstijlen en de condities. Het blijkt dat hoe meer angstig iemand gehecht is hoe langer de RT is (β=.27, p<.02) en hoe meer iemand vermijdend gehecht is hoe korter de RT is (β=.44, p<.001). Wanneer proefpersonen namen van bekende personen te zien kregen werd negen procent van de variantie in RT door hechting en de drie condities verklaard. Vier procent van de variantie in RT werd door de interacties tussen de hechtingsstijlen en de condities verklaard. Ook hier werd gevonden dat hoe meer angstig iemand gehecht is, hoe langer de RT is (β =.27, p<.03) en hoe meer vermijdend iemand gehecht is hoe korter de RT (β=-.29, p<.03). Tenslotte, wanneer er namen van onbekende personen aan de proefpersonen getoond werden, werd er 14% van de variantie in RT verklaard door de hechtingsstijlen en de drie condities. De interacties tussen de hechtingsstijlen en de condities verklaren 8% van de variantie in RT. Wederom werd gevonden dat hoe meer angstig iemand gehecht is, hoe langer de RT (β=.36, p<.001) en hoe meer vermijdende iemand gehecht is, hoe korter de RT (β=-.37, p<.01). Naast deze resultaten werd er ook een significant interactie-effect gevonden (Figuur
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 22 4). Het blijkt dat wanneer proefpersonen in de conditie ‘verlaten’ zitten en meer angstig gehecht zijn, zij een langere RT zullen hebben wanneer zij namen van nabije personen krijgen te zien (β=.40, p=.03). In de conditie ‘niet-verlaten’ is er geen significant verband tussen angstige hechting en RT (β = -.14, p = .30). Proefpersonen in de conditie ‘niet-verlaten’ hebben wel een langere RT bij een lage mate van angstige hechting. Voor de laatste onderzoeksvraag, waarin depressieve symptomen voorspeld werden aan de hand van RT en conditie, werden acht regressieanalyses uitgevoerd. Alle mogelijke combinaties van gemiddelde RTen (op hechtingsfiguren, nabije figuren, bekende personen en onbekende personen) en condities (verlaten en mislukken) werden getoetst (zie resultaten in Tabel 4). Een eerste regressieanalyse waarin depressie voorspeld werd door gemiddelde RT op namen van hechtingsfiguren en conditie ‘verlaten’, liet een significant interactie-effect zien (Figuur 5). Personen die in de ‘verlaten’ conditie zitten en een langere RT hebben, rapporteren meer depressieve symptomen (β=.26, p=.05). In de ‘niet-verlaten’ conditie is er geen significant verband gevonden tussen depressieve symptomen en RT (β=-.16, p=.22). Proefpersonen met een korte RT in de ‘niet-verlaten’ conditie hebben wel een hogere mate van depressieve symptomen en personen met een lange RT hebben een lagere mate van depressieve symptomen. Er werd ook een significant interactie-effect gevonden tussen de gemiddelde RT op namen van nabije personen en de conditie ‘verlaten’ (Figuur 6). Personen die in de ‘verlaten’ conditie zitten en een langere RT hebben op namen van nabije personen rapporteren meer depressieve symptomen (β=.29, p=.04). In de ‘niet-verlaten’ conditie is er geen significant verband gevonden tussen depressieve symptomen en RT (β=-.16, p=.22). Ook hier ligt de mate van depressieve symptomen bij een korte RT hoger wanneer personen in de ‘niet-verlaten’ conditie zitten en ligt de mate van depressieve symptomen lager wanneer personen een lange RT hebben zijn. Een derde significant interactie-effect werd gevonden tussen de gemiddelde RT op namen van onbekende personen en de conditie ‘verlaten’ (Figuur
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 23 7). Wederom rapporteren personen die in de ‘verlaten’ conditie zitten en een langere RT hebben (op namen van onbekende personen) meer depressieve symptomen (β=.27, p=.05). Hier werd ook gevonden dat in de ‘niet-verlaten’ conditie geen significant verband is tussen depressieve symptomen en RT (β=-.22, p=.10), en dat de mate van depressieve symptomen bij personen met een korte RT hoger is dan bij personen in de ‘verlaten’ conditie en de mate van depressieve symptomen bij personen met een lange RT lager is. Bij alle drie de regressieanalyses is in de ‘niet-verlaten’ conditie gevonden dat er geen significant verband bestaat tussen depressieve symptomen en RT, wel is er in alle drie de regressieanalyses gevonden dat de mate van depressieve symptomen hoger ligt bij personen met een korte RT en de mate van depressieve symptomen lager ligt bij personen met een lange RT (Figuur 5, 6 en 7).Overige regressieanalyses lieten geen significante resultaten zien. Discussie Het doel van deze studie was te onderzoeken of depressieve symptomen te voorspellen zijn vanuit activatie van het hechtingssysteem en het reguleren van emoties. De eerste vraag die gesteld werd was hoe hechtingsstijl samenhangt met depressieve symptomen. Net als McLewin en Muller (2006) en Bowlby (1980) vonden, werd er in deze studie gevonden dat hoe hoger de score op veilige hechting is, hoe lager de mate van depressieve symptomen is. Hoe meer iemand zowel angstig als vermijdend gehecht is, hoe hoger is de mate van depressieve symptomen. Vervolgens werd er gezocht naar de samenhang tussen hechtingsstijl en emotieregulatie. De resultaten zijn vergelijkbaar met de resultaten die Mikulincer en Orbach (2002) vonden in hun studie naar het verband tussen hechtingsstijlen en emotieregulatie. Zij vonden dat angstig gehechte personen en vermijdend gehechte personen meer moeilijkheden hebben in emotieregulatie. In deze studie werd gevonden dat verschillende moeilijkheden in emotieregulatie in verband staan met hechtingsstijl. Gesteld kan worden dat bij beide onveilige hechtingsstijlen, angstige hechting en vermijdende
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 24 hechting, de moeilijkheden in emotieregulatie, het niet accepteren van emotionele reacties en beperkte toegang tot emotieregulatiestrategieën, in hogere mate worden toegepast. Angstig gehechte personen hebben meer moeilijkheden met een gebrek aan emotionele duidelijkheid, impulsiviteit en hebben meer moeilijkheden in doelgericht gedrag. Vermijdend gehechte personen hebben meer moeilijkheden in de emotieregulatie met een gebrek aan emotionele duidelijkheid en meer gebrek aan emotioneel bewustzijn. Hoe veiliger iemand gehecht is hoe minder hij of zij een gebrek heeft aan emotionele duidelijkheid, gebrek aan emotioneel bewustzijn, emotionele reacties niet accepteert en een beperkte toegang tot emotieregulatiestrategieën heeft. Ook werd gevonden dat personen die meer moeilijkheden ervaren in het reguleren van hun emoties en een gebrek hebben aan emotionele duidelijkheid, meer impulsiviteit tonen, emotionele reacties minder accepteren, een beperkte toegang hebben tot emotieregulatiestrategieën en moeilijkheden tonen in doelgericht gedrag, meer depressieve symptomen rapporteren. De vierde onderzoeksvraag was: Hoe hangt, de door subliminale beïnvloeding, geactiveerde hechtingsstijl samen met RT? Net als Mikulincer en Shaver (2003) in hun onderzoek vonden, werd er in deze studie gevonden dat hoe angstiger personen gehecht zijn hoe langer de RT is wanneer er namen van hechtingsfiguren, nabije personen, bekende personen en onbekende personen getoond worden. Deze resultaten worden ook gevonden in het significante interactie-effect tussen de sterk hechtingsgerelateerde conditie ‘verlaten’ en angstige hechting. Het blijkt dat wanneer proefpersonen in de conditie ‘verlaten’ zitten en meer angstig gehecht zijn, zij een langere RT hebben wanneer zij namen van nabije personen krijgen te zien. De scheiding tussen categorieën namen van hechtingsfiguren en nabije figuren is vaag. Proefpersonen gaven na afloop van het onderzoek aan dat een aantal personen die zij als hechtingsfiguren beschouwen in de categorie van nabije figuren stonden, en andersom. Het
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 25 zal dus zo zijn dat verschillende keren RT in de categorie hechtingsfiguren gemeten is terwijl beoogd werd om de RT voor nabije figuren te meten, en andersom. Met deze resultaten kan dus aangenomen worden dat de theorie dat personen die angstige gehecht zijn, een hyperactivatie strategie hebben bevestigd. De meeste personen met een hyperactivatie strategie zijn angstig gehecht. De hyperactivatie strategie die zij gebruiken is een strategie waarin zij overreageren op hun negatieve gevoelens. (Campbell-Sills et al., 2006; Mikulincer et al., 2002) en proberen ondersteuning van anderen uit te lokken om hun beschikbaarheid zeker te stellen ( Mikulincer et al., 2003, Mikulincer & Shaver, 2005; Priel & Shamai, 1995). De-activatie is de strategie waarbij nabijheidzoekend gedrag geremd wordt en elke vorm van bedreiging die het hechtingssysteem zou kunnen activeren, afgewezen wordt. Mensen die deze strategie gebruiken overreguleren hun emoties en proberen negatieve gevoelens te onderdrukken. Personen die deze strategie gebruiken zijn meestal ontwijkend gehecht (Cassidy et al., 1988; Mikulincer & Shaver, 2003). De theorie van de-activatie van het hechtingssysteem wordt met deze studie ook bevestigd (Cassidy & Kobak, 1988; Cassidy et al., 1998). De RT op namen van hechtingsfiguren, nabije personen, bekende personen en onbekende personen is in elk van de categorieën korter wanneer een persoon meer vermijdend gehecht is. De hoofdvraag van dit onderzoek; kunnen depressieve symptomen voorspeld worden vanuit activatie van het hechtingssysteem en het reguleren van emoties, kan niet volmondig beantwoord worden met ‘ja’. Wanneer het hechtingssysteem van proefpersonen geactiveerd wordt door de subliminale beïnvloeding van het woord ‘verlaten’ en zij namen van hechtingsfiguren of nabije figuren te zien krijgen zullen zij meer depressieve symptomen rapporteren wanneer zij meer moeite hebben met het reguleren van hun emoties (langere RT). Opvallend zijn de drie significante interactie-effecten tussen de gemiddelde RT op namen van hechtingsfiguren, nabije personen en onbekende personen en de conditie ‘verlaten’. Deze
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 26 effecten beschrijven dat wanneer een persoon een langere RT heeft na het zien van namen van hechtingsfiguren, nabije personen of onbekende personen en in de conditie ‘verlaten’ zit meer depressieve symptomen zal rapporteren. Onderzocht zal moeten worden of subliminale beïnvloeding met het woord ‘verlaten’ op zichzelf genoeg is voor activatie van het hechtingssysteem en het opwekken van emoties en of het dus nodig is namen van hechtingsfiguren, nabije figuren, bekende of onbekende figuren te tonen. Omdat dit niet eerder onderzocht is, wordt dit gezien als een aanbeveling voor toekomstig onderzoek. Ook opvallend is de hogere mate van depressieve symptomen in de ‘niet-verlaten’ conditie bij personen met een korte RT en de lagere mate van depressieve symptomen bij personen met een lange RT, bij het zien van namen van hechtingsfiguren, nabije figuren en onbekende figuren. De conditie ‘niet-verlaten’ bestaat uit de twee condities, de minder sterke hechtingsconditie ‘mislukken’ en de neutrale conditie ‘hoed’. Het effect van de subliminale beïnvloeding met het woord ‘mislukken’ is niet onderzocht maar zou een verklaring kunnen zijn voor de verschillende in depressieve symptomen. Wellicht heeft beïnvloeding met het woord ‘mislukken’ invloed op personen die meer of minder moeilijkheden hebben in emotie regulatie waardoor depressieve symptomen toe of afnemen. Vervolg onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Beperkingen Een te klein aantal proefpersonen voor de vele variabelen die in de analyses werden meegenomen is een beperking van deze studie en kan een reden zijn waarom er niet veel significante uitkomsten werden gevonden. Het kostte de proefpersonen in totaal ongeveer twee uur om aan het onderzoek deel te nemen en deze, voor velen lange tijd kan gedeeltelijk een oorzaak zijn voor het kleine aantal proefpersonen. Personen gaven vaker aan dat deelname hun te veel tijd en energie zou kosten. Proefpersonen die in de eerste periode van een aantal maanden van het werven aan het onderzoek meededen kregen een Stroop taak van
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 27 128 items wat er voor zorgde dat het gehele onderzoek bijna 90 minuten van hun tijd in beslag nam. Om meer proefpersonen in de daar voor bestemde tijdsperiode te werven werd de Stroop taak tot 16 items beperkt, wat gelijk een volgende beperking is voor deze studie. Gezien de resultaten zou er in vervolg onderzoek een middenweg gezocht moeten worden tussen 16 en 128 items. Zestien items lijkt te kort om significante resultaten te verkrijgen, maar 128 lijkt te lang omdat proefpersonen tijdens de taak klaagden over verveling en het afnemen van hun concentratie. Hierdoor kan het doel van de taak; het meten van emotieregulatie (RT), verschuiven naar het meten van concentratie. Een beperking van de gemeten variabelen is de onduidelijkheid in het verband tussen moeilijkheden in emotieregulatie en depressieve symptomen. Men kan zich afvragen of depressieve symptomen ontstaan doordat een persoon moeilijkheden toont in emotieregulatie of dat iemand door depressieve symptomen moeite krijgt met emotieregulatie. Onderzoek zou moeten aantonen hoe dit verband bekeken moet worden en hoe causale interpretaties gemaakt kunnen worden. De voorbereidende computertaken lijken, zoals eerder besproken, ook een beperking voor het onderzoek te vormen. In de voorbereidende computertaken werd aan proefpersonen gevraagd namen van hechtingsfiguren, nabije figuren, bekende personen en onbekende personen te geven door middel van het antwoorden op verschillende vragen waaronder bijvoorbeeld: ‘Wat is de naam van uw grootmoeder?” In dit geval werd er vanuit gegaan dat grootmoeder een nabij figuur is, waarvan proefpersonen vaker na de taak aangaven dat dit niet het geval is. Ook gaven proefpersonen vaker aan dat als zij achteraf hun rijtje zagen met hechtingsfiguren, nabije, bekende en onbekende personen dat personen in de hechtingscategorie vaak in de nabije personen categorie thuis horen en andersom. De scheiding tussen de categorieën hechtingsfiguren en nabije figuren lijkt vaag. Mogelijk zal te
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 28 betrouwbaarheid van de namen in de categorieën stijgen wanneer er een semigestructureerd interview opgezet wordt om namen in de vier categorieën te plaatsen. Een van de positieve punten aan dit onderzoek is dat deze studie, net als de studie van Mikulincer et al. (2002) en Mikulincer en Shaver (2003), een van de eerste studies is waarin de triggers voor activatie van het hechtingssysteem bij volwassenen onderzocht worden. Een ander belangrijk punt binnen dit onderzoek is dat, vergeleken met eerdere studies naar hechtingsstijl, hechtingsstijl niet gemeten werd direct voor de taak (in dit geval de strooptaak). Hierdoor wordt de taak niet beïnvloed door eventuele emoties opgewekt door de vragenlijst. Toekomstig onderzoek Deze studie vormt een goede basis voor toekomstig onderzoek, de resultaten bieden inzicht in de werking van ons hechtingssysteem en het effect van een geactiveerd hechtingssysteem op onze emoties. De beperkingen van deze studie in het werven van proefpersonen, de procedure en de keuze van de meetinstrumenten, dienen in vervolgonderzoek zorgvuldig te worden meegenomen. Gezien de ontwikkeling van depressie als nieuwe volksziekte (WHO, 2010) is het belangrijk zo veel mogelijk aspecten te onderzoeken die bijdrage aan deze stoornis. Emotieregulatie en hechting lijken in verband te staan met depressie. Verder onderzoek zal dit verband verder moeten onderzoeken en bevestigen. Kennis over het ontstaan van een depressieve stoornis wordt hiermee vergroot en therapieën kunnen aangepast worden wanneer het blijkt dat emotieregulatie en/of hechting een grote rol speelt. Emotieregulatietrainingen kunnen worden opgezet of aangepast en een behandeling gericht op de hechtingsstijl van een persoon kan worden ontwikkeld. Ook vergroot de toenemende kennis over de onderwerpen hechting en emotieregulatie de kennis over de beschermende functie van hechtingsrelaties en de rol van emotieregulatie hierin.
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 29 Referenties Ainsworth, M.D.S., Stayton, D.J. (1973). Individual Differences in Infant Responses to Brief, everyday Separations as Related to Other Infant and Maternal Behaviors. Developmental Psychology, 9, 226-235. Ainsworth, M.D.S., Wall, S., Waters, E. (1978). Patterns of attachment: a psychological study of the strange situation. Oxford, England: Lawrence Erlbaum. Bashe, A.G. (2000). Association of attachment security with emotional regulation and depressive symptoms. Dissertation Abstracts International: Section B: The Sciences and Engineering, 61, 2745. Bekker, M. H. J., & Croon, M. A. (in press). The relationships of depression and anxiety with autonomy-connectedness and attachment styles. Journal of Social and Personal Relationships. Besser, A., & Priel, B. (2003). A multisource approach to self-critical vulnerability to depression: The moderating role of attachment. Journal of Personality, 71, 515-555. Blalock, A., & Joiner, T. (2000). Interaction of cognitive avoidance coping and stress in predicting depression/anxiety. Cognitive Therapy and Research, 24, 47-65. Bouman, T.K., Luteijn, F., Albersnagel, F.A., Ploeg van der, F.A.W. (1985). Enige ervaringen met de Beck Depression Inventory. Tijdschrift voor Psychologie, 13, 13-24. Bowlby, J. (1969). Disruption of effectional bonds and its effects on behavior. Canada’s Mental Health Supplement, 59. Bowlby, J. (1973). Attachment and loss. Separation: Anxiety and anger. New York: Basic books. Bowlby, J. (1980). Attachment and loss: Vol. 3. Loss. New York: Basic Books. Bowlby, J. (1982). A secure base. New York: Basic Books. Burge, D., Hammen, C., Davilla, J., Daley, S.E., Paley, B., Lindberg, N. (1997). The
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 30 relationship between attachment cognitions and psychological adjustment in late adolescent women. Development and Psychopathology, 9, 151-167. Campbell-Sills, L., Barlow, D., Brown, T.A., & Hofmann, S.G. (2006). Effects of suppression and acceptance on emotional responses of individuals with anxiety and mood disorders. Behavioural Research and Therapy, 9, 1251-1263. Cassidy, J., & Kobak, R. (1988). Avoidance and its relationship with other defensive processes. In J. Belsky & T. Nezworski (Eds.) Clinical Implications of attachment, 300-323. Cole-Detke, H,. & Kobak, R. (1996). Attachment processes in eating disorder and depression. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 64, 282-290. Costa, P. T., Jr., & McCrae, R. R. (1992). Revised NEO Personality Inventory (NEO-PI-R) and the Five Factor Inventory (NEO-FFI): Professional Manual. Odessa, FL: Psychological Assessment Resources. Dupoux, E., Gardelle, V., & Kouider, S. (2008) Subliminal speech perception and auditory .
streaming. Cognition, 109, 267-273.
Feeney, J.A., Noller, P., & Hanrahan,M. (1994). Assessing adult attachment. In: Sperling, M.B., & Berman, W.H. (1994). Attachment in adults: Clinical and developmental perspectives. NewYork: Guilford, 122-158. Fraley, R.C., & Davis, K.E. (1997). Attachment formation and transfer in young adults’ close friendships and romantic relationships. Personal Realtionships, 4, 131-144. George, C., Kaplan, N., & Main, M. (1985). The Adult Attachment Interview. Unpublished manuscript, Department of Psychology, University of California at Berkeley. Gratz, K. L., & Roemer, L. (2004). Multidimensional assessment of emotion regulation and dysregulation: Development, factor structure, and initial validation of the Difficulties in Emotion Regulation Scale. Journal of Psychopathology and Behavrioral
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 31 Assessment, 26, 41-53. Gross, J.J. (1998). Antecedent- and response-focused emotion regulation: divergent consequences for experience, expression, and physiology. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 224-237. Gross, J.J. (1998). The emerging field of emotion regulation: An integrative review. Review of General Psychology, 2, 271-299. Hammen, C.L., Burge, D., Daley, S.E., Davila, J., Paley, B., & Rudolph, K.D. (1995). Interpersonal attachement cognitions and prediction of symptomatic responses to interpersonal attachment stress. Journal of Abnormal Psychology, 104, 436-443. Hazan, C , & Shaver, P. R. (1987). Romantic love conceptualized as an attachment process. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 511-524. Hoekstra, H. A., Ormel, J., & De Fruyt, F. (1996). NEO Persoonlijkheidsvragenlijsten. Lisse: Swets Test Services. Kobak, R., & Ferenz-Gillies, R. (1995). Emotion regulation and depressive symptoms during adolescence: A functionalist perspective. Development and Psychopathology, 7, 183192. McLewin, L.A., & Muller, R.T. (2006). Attachment and social support in the prediction of psychopathology among young adults with and without a history of physical maltreatment. Child Abuse & Neglect, 30, 171-191. Mennin, D., & Farach, F. (2007). Emotion and evolving treatments for adult psychopathology. Clinical Psychology: Science and Practice, 14, 330-352. Mikulincer, M., Orbach, I. (1995). Attachment styles and repressive defensiveness: The accessibility and architecture of affective memories. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 917- 925. Mikulincer, M., Gillath, O., & Shaver, P.R. (2002). Activation of the attachment system in
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 32 adulthood: Threat-related primes increase the accessibility of mental representations of attachment figures. Journal of Personality and Social Psychology, 83, 881-895. Mikulincer, M., Shaver, P.R., & Pereg, D. (2003). Attachment theory and affect regulation: The dynamics, development, and cognitive consequences of attachment- related strategies. Motivation and Emotion, 2, 77-102. Mikulincer, M., & Shaver, P.R. (2005). Attachment theory and emotions in close relationships: Exploring the attachment-related dynamics of emotional reactions to relational events. Personal Relationships, 12, 149-168. Murphy, B., & Bates, G. (1997). Adult attachment style and vulnerability to depression. Personality and Individual Differences, 22, 835-844. Neumann, A., Lier, P. A. C., van, Gratz, K. L., & Koot, H. M. (2010). Multidimensional assessment of emotion regulation difficulties in adolescents using the Difficulties in Emotion Regulation Scale. Assessment, 17, 138-149. Nolen-Hoeksema, S. (2000). The role of rumination in depressive disorders and mixed anxiety/depressive symptoms. Journal of Abnormal Psychology, 109, 504-511. Nolen-Hoeksema, S., Wisco, B.E., & Lyobomisky, S. (2008). Rethinking rumination. Perspectives on Psychological Science, 3, 400-424. Pereg, D., & Mikulincer, M. (2004). Attachment Style and the Regulation of Negative Affect: .
Exploring Individual Differences in Mood Congruency Effects on Memory and Judgment. Personality and Social Psychology Bulletin, 30, 67-80.
Priel, B, & Shamai, D. (1995). Attachment style and perceived social support: Effects on affect regulation. Personality and Individual Differences, 2, 235-241. Sloman, L., Gilbert, P., & Hasey, G. (2003). Evolved mechanisms in depression: the role and .
interaction of attachment and social rank in depression. Journal of Affective Disorders, 74,107–121.
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 33 Strodl, E., & Noller, P. (2003). The relationship of adult attachment dimensions to depression and agoraphobia. Personality Relationship, 10, 171-185. Stroop, J.R. (1938). Factors affecting speed in serial verbal reactions. Psychological Monographs, 50, 38-48. Thompson, R.A. (1991). Emotional regulation and emotional development. Educational Psychology Review, 3, 269-307. Trimbos Instituut (2010). Feiten en cijfers depressie. Geraadpleegd op 25 oktober 2010, http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/depressie/feiten-encijfers. Wald, F. D. M., & Mellenbergh, G. J. (1990). De verkorte versie van de Nederlandse vertaling van de Profile of Mood States (POMS). Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 45, 86-90. Wei, M., Vogel, D.L., Ku, T. & Zakalik, R.A. (2005). Adult Attachment, Affect Regulation, Negative Mood, and Interpersonal Problems: The Mediating Roles of Emotional Reactivity and Emotional Cutoff. Journal of Counseling Psychology, 42, 14-24. World Health Organisation (2010). Depression. Geraadpleegd op 25 oktober 2010, http://www.who.int/mental_health/management/depression/definition/en/index.html.
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 34 Tabel 1 Beschrijvende gegevens Gemiddelde
SD
Min
Max
Veilig gehecht
4.06
.79
1.75
6.00
Angstig gehecht
3.17
.10
1.28
8.95
Vermijdend gehecht
2.74
.74
1.25
4.66
Gebrek aan emotionele duidelijkheid
2.17
.90
1.00
5.00
Gebrek aan emotioneel bewustzijn
2.74
.77
1.00
5.00
Impulsiviteit
1.90
.85
1.00
5.00
Niet accepteren van emotionele reacties
2.17
.87
1.00
5.00
Beperkte toegang tot emotieregulatiestrategieën
2.10
.90
1.00
5.00
Moeilijkheden in doelgericht gedrag
3.28
.96
1.00
5.00
BDI (N=34)
8.09
7.45
0.00
26.00
.26
.39
0.00
1.88
.17
.33
0.00
1.75
ASQ (N=88)
DERS (N=88)
POMS t1 (N=88) Depressie POMS t2 (N=88) Depressie
-.53** .64** .56** .41* .153 .70** .57** .76** .36*
2. Veilige hechtingsstijl
3. Angstige hechtingsstijl
4. Vermijdende hechtingsstijl
5. Gebrek aan emotionele duidelijkheid
6. Gebrek aan emotioneel bewustzijn
7. Impulsiviteit
8. Niet accepteren van emotionele reacties
9. Beperkte toegang tot emotieregulatiestratiegieën
10. Moeilijkheden in doelgericht gedrag
*p<.05, **p<.01
-
1.
1. Depressieve symptomen
Correlaties
Tabel 2
-.14
-.38**
-.41**
-.16
-.32**
-.35**
-.49**
-.35**
-
2.
.25*
.37**
.41**
.36**
.09
.39**
.49**
-
3.
-.09
.24*
.32**
.19
.44**
.24*
-
4.
.292**
.39**
.56**
.36**
.31**
-
5.
-.27**
-.07
.05
-.03
-
6.
.49**
.70**
.46**
-
7.
.35**
.53**
-
8.
.62**
-
9.
-
10.
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 35
Tabel 2 Correlaties
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 36 Tabel 3 Resultaten regressie analyses. Het voorspellen van RT bij namen van gehechte personen, nabije personen, bekende personen en onbekende personen door hechtingsstijl en conditie.
Model
1
2
Namen gehechte personen
Namen nabije personen
Namen bekende personen
Namen onbekende personen
β
Sig.
β
Sig.
β
Sig.
β
Sig.
Veilige hechting
-.04
.77
-.18
.15
-.84
.50
-.04
.76
Angstige hechting
.32*
.01
.27*
.02
.27*
.03
.36**
.00
Vermijdende hechting
-.39**
.00
-.44**
.00
-.29*
.03
-.37*
.01
Conditie mislukken
-.02
.88
-.14
.26
-.06
.66
.06
.64
Conditie verlaten
.08
.50
-.11
.38
-.10
.40
.00
.99
Veilige hechting
-.25
.25
-.32
.13
-.21
.36
-.16
.46
Angstige hechting
.09
.76
-.29
.33
.17
.61
.09
.77
Vermijdende hechting
-.75*
.01
-.64*
.02
-.40
.15
-.60*
.03
Conditie mislukken
-.05
.70
-.18
.13
-.07
.59
.02
.88
Conditie verlaten
.08
.50
-.11
.36
-.08
.51
.01
.96
Veilige hechting X Conditie mislukken
.23
.23
.22
.23
.20
.31
.21
.26
Veilige hechting X Conditie verlaten
.02
.89
-.14
.38
-.06
.72
-.10
.54
Angstige hechting X Conditie mislukken
.02
.91
.21
.22
-.01
.96
.11
.55
Angstige hechting X Conditie verlaten
.26
.35
.61*
.02
.15
.60
.28
.31
Vermijdende hechting X Conditie mislukken
.32
.13
.21
.29
.11
.61
.18
.40
Vermijdende hechting X Conditie verlaten
.26
.21
.03
.97
.04
.86
.18
.39
*p<.05, **p<.001
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 37 Tabel 4 Het voorspellen van depressieve symptomen door RT bij namen van gehechte personen, nabije personen, bekende personen en onbekende personen en conditie. B
SE
β
t
Sig.
Gemiddelde RT op hechtingsfiguren
-3.09E-5
.00
-.02
-.21
.83
Conditie Mislukken
.06
.08
.09
.81
.42
2
Gemiddelde RT op hechtingsfiguren X Conditie Mislukken
-.08
.08
-.14
-1.04
.30
1
Gemiddelde RT op hechtingsfiguren
-2.59E-5
.00
-.02
-.18
.96
Conditie Verlaten
-.06
.08
-.08
-.73
.47
2
Gemiddelde RT op hechtingsfiguren X Conditie Verlaten
.15
.07
.26
1.98*
.05
1
Gemiddelde RT op nabije figuren
1.30E-5
.00
.01
.10
.92
Conditie Mislukken
.06
.08
.09
.82
.41
2
Gemiddelde RT op nabije figuren X Conditie Mislukken
.01
.09
.01
.11
.91
1
Gemiddelde RT op nabije figuren
1.99E-7
.00
.00
.00
1.00
Conditie Verlaten
-.06
.08
-.08
-.75
.46
2
Gemiddelde RT op nabije figuren X Conditie Verlaten
.15
.07
.29
2.12*
.04
1
Gemiddelde RT op bekende figuren
.00
.00
.09
.84
.40
Conditie Mislukken
.06
.08
.09
.82
.41
2
Gemiddelde RT op bekende figuren X Conditie Mislukken
-.08
.08
-.13
-1.00
.32
1
Gemiddelde RT op bekende figuren
.00
.00
.09
.78
.44
Conditie Verlaten
-.05
.08
-.07
-.69
.49
2
Gemiddelde RT op bekende figuren X Conditie Verlaten
.12
.08
.20
1.52
.13
1
Gemiddelde RT op onbekende figuren
.00
.00
-.08
-.76
.45
Conditie Mislukken
.07
.08
.09
.87
.39
Gemiddelde RT op onbekende figuren X Conditie Mislukken
-.02
.08
-.04
-.32
.75
Model 1
2
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 38 1
2
*p<.05
Gemiddelde RT op onbekende figuren
.00
.00
-.08
-.72
.48
Conditie Verlaten
-.06
.08
-.08
-.77
.44
Gemiddelde RT op onbekende figuren X Conditie Verlaten
.15
.07
.27
2.03*
.05
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 39
Figuur 1 Het model van activatie van het hechtingssysteem, hyper-activatie en de-activatie (Mikulicner & Shaver, 2003)
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 40
Figuur 2 Gemiddelde RT op namen van gehechte personen in de drie condities.
Figuur 3 Gemiddelde RT op namen van onbekende personen in de drie condities.
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 41
Figuur 4 Het interactieeffect tussen angstige hechting en conditie.
Figuur 5 Het interactieeffect tussen gemiddelde RT op hechtingsfiguren en conditie.
Activatie van het hechtingssysteem, emotieregulatie en depressieve symptomen 42
Figuur 6 Het interactieeffect tussen gemiddelde RT op nabije figuren en conditie.
Figuur 7 Het interactieffect tussen gemiddelde RT op onbekende namen en conditie.