Actief Burgerschap, betrokken Alphenaren Verslag van de raadswerkgroep ‘Kwaliteit van de Alphense samenleving’
Alphen aan den Rijn, december 2005
Dit is het verslag van de raadswerkgroep 'Kwaliteit van de Alphense samenleving' (KAS) onder voorzitterschap van René Vrugt (CDA). Aan deze werkgroep namen deel Robert Blom (VVD), ), Pieter Corver (Alphen Een), Ard Gerling (SP), Matthijs Kortleven (CU), Ruud de Leuw (Lokaal Alphen) De ambtelijke begeleiding was in handen van Remus Aussen (hoofd afd. Concernbeleid & Onderzoek, redactie), Dieuwke de Boer (voorlichter griffie), Eric Brouwer (onderzoeker afd. Concernbeleid & Onderzoek), Anneke Le Duc-Koppe (adj.griffier) en Jenny Streef-Jansen (projectassistent)
Inhoud Inleiding ………………………………………………………………………………………….4
I.
Een agenda voor de kwaliteit van de samenleving (samenvatting, conclusies en aanbevelingen) 1. 2. 3. 4. 5.
II.
Waarom een agenda………………………………………………………………6 Een paar aantekeningen vooraf De ‘Grote Agenda’ De ‘Kleine Agenda’ Tot slot
De Oogst van ‘fase 1’ 1. 2. 3. 4.
Vooraf………………………………………………………………………………13 Interne inventarisatie Webpanel Rapportage Verhulst: ‘De kwaliteit van de Alphense samenleving, een oriënterend onderzoek naar de sociale cohesie in Alphen aan den Rijn’ 5. Werkbezoek Rotterdam-Hoogvliet 6. Expert meetings 7. Conferentie
III.
Verantwoording en onderzoeksopzet fase 1 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
IV.
De stappen in het onderzoek……………………………………………………19 Bezoek aan Rotterdam-Hoogvliet Rapportage Verhulst Vragen aan webpanel Expert meetings Conferentie ‘De kwaliteit van de samenleving: actief burgerschap, betrokken Alphenaren’ Videoverslag Werkzaamheden raadswerkgroep Publiciteit 22 december: afsluitend debat Bronnen
Bijlagen 1. Verslagen van de expert meetings zoals hebben……………………………..26 plaatsgevonden op10 en 24 november 2005. 2. Verslagen van de workshops gehouden tijdens de conferentie ‘De kwaliteit van de samenleving: Actief burgerschap, betrokken Alphenaren’ op 28 november 2005
Inleiding Het raadsinitiatiefvoorstel ‘Investeren in kwaliteit van de Alphense samenleving’ (KAS) komt ergens vandaan. Het is de logische consequentie van de noodzaak die wij ervaren om verder te willen kijken dan papier, dan verslagen, onderzoeken, krantenartikelen, nota’s, kortom verder dan ons postvakje op de eerste verdieping van het stadhuis. Ook willen we verder kijken dan ons persoonlijke netwerk, verder dan (ieder) onze eigen achterban, verder dan de contacten die we zelf met de Alphense samenleving al hebben. We willen als volksvertegenwoordigers weten wat er daadwerkelijk speelt. En – toen we dit voorstel indienden, wisten we al DAT er het nodige aan het veranderen was in onze Alphense samenleving. Dat merkten we aan wat mensen ons vertelden tijdens het voorwerk aan de stadsvisie ‘Alphen richting 2018’. Tijdens dat voorwerk constateerden we al dat de keuzes voor de toekomst van onze stad vooral door sociale vraagstukken werden beheerst. Alphen koos voor een stedelijke toekomst. Beleidsprioriteit wordt gegeven aan jongeren boven ouderen, aan preventie boven repressie. Dat zijn forse keuzes, keuzes met consequenties. Die keuzes staan niet op zich. Ze maken deel uit van een serie keuzes en ambities, ingegeven door de ontwikkeling ‘van dorp tot stad’, zoals Alphen aan den Rijn die de laatste decennia heeft doorgemaakt. Een ontwikkeling die meer dan eens samenvalt met ‘schokken’ in de totale Nederlandse samenleving. Op en na 2 november 2004 bleek, onder andere tijdens de campagne ‘Alphen OKE’, dat de dialoog binnen de samenleving weer op gang gebracht moest worden. Nu, een jaar later, blijkt dat de ‘brede’ maatschappelijke discussie weer gevoerd mag worden en ook werkelijk gevoerd wordt - maar nog vooral, te veel, op ‘officiele’ bijeenkomsten. De dialoog over de toekomst is gevoerd, we hebben een toekomstvisie. De dialoog van bestuurders, instellingen, bedrijven, organisaties en van de ‘actieve Alphenaren’ over hoe we in Alphen onvoorwaardelijk voor elkaar willen kiezen werd al zeer kort na 2 november volop gevoerd, en met een grote inzet. Het waren ook beslist twee maatschappelijke discussies waar Alphen trots op mag zijn; Alphen aa den Rijn staat ergens voor, wil zich ergens voor inzetten, weet bepaald ook WAT het wil – en wat niet. Maar ons gevoel vertelde ons dat dat niet genoeg was. Dat we er wel uit kunnen zijn wat we willen maar dat dat niet automatisch betekent dat wij Alphenaren ook automatisch doen wat nodig is. En zo bleven we toch met een aantal belangrijke vragen zitten: - Hebben onze beleidskeuzes ook meteen tot gevolg dat er binnen de samenleving gebeurt wat nodig is? - Als het al gebeurt, gebeurt dat op de juiste manier, op de juiste schaal, met de door ons gewenste effecten? - …en hebben we sowieso wel voldoende overzicht van-, voldoende inzicht in wat er in de samenleving plaatsvindt? Zo ontstond het project ‘Kwaliteit van de Samenleving’. Een onderzoeksproject met een ongemeen breed object van onderzoek. Te breed? Nee, want dankzij de gesprekken binnen ‘2018’ en ‘OKE’ wisten we waar we moesten zoeken. Waar gingen we naar op zoek: samengevat, naar die zaken die je in een sterk gegroeide ‘nieuwe stad’ kunt verwachten. Vereenzaming. Afnemend verantwoordelijkheidsgevoel, afnemende bereidheid tot het doen van vrijwilligerswerk. Verruwing. En in het achterhoofd de ontwikkeling van de Nederlandse samenleving zoals samengevat in bijvoorbeeld recente publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau. In deze rapportage willen wij verslag doen over onze globale ‘peiling’ van de Alphense samenleving – en van de organisaties die er actief zijn. Zonder dat wij de illusie willen hebben of wekken dat we volldedig zijn: we hebben de afgelopen periode de ‘thermometer’ in de Alphense samenleving gestoken, en zijn op het nodige gestuit. Deels zaken waarvan we nu vinden dat daar wat mee ‘kan’, wat mee ‘moet’ zelfs, en dat al op basis van deze verkenning. Van een aantal zaken hebben we nog onvoldoende beeld – maar moet dat beeld wel scherper worden, in de komende (raads)periode. Een punt over dit project als geheel. We zijn er, zo is onze overtuiging, in geslaagd om een aantal Alphense kwesties bloot te leggen. Er is wel degelijk wat ‘aan de hand’. Maar dat neemt
niet weg – en dat kan, zoals ook de deelnemers aan de expert meetings en de conferentie dat ook herhaaldelijk aangaven, niet vaak genoeg gezegd worden: het gaat goed met de stad, en er gebeurt heel veel uitstekend werk door heel veel mensen. Onze missie als raadswerkgroep was echter om bloot te leggen wat beter kan. En daarbij wilden wij niet ontkomen aan soms kleine, maar prangende misstanden en weeffouten. Het gaat immers met veel, maar niet met alle Alphenaren goed. En, zoals professor Anton Zijderveld tijdens de conferentie van 28 november 2005 ook aangaf: “De mate waarin u als Alphenaren zich druk maakt over de kwaliteit van de Alphense samenleving, bewijst al dat Alphen die kwaliteit HEEFT” Met dat perspectief in het achterhoofd, mag dit rapport naar onze mening een zinnige discussie opleveren tijdens de eerstvolgende raadsvergadering. Stof tot nadenken genoeg, zoals ook al bleek tijdens de conferentie. Dit rapport bevat de conclusies die wij trekken uit de gesprekken en onderzoeken die wij hebben laten plaatsvinden. Verslagen en rapportages zijn dan ook als bijlagen bij dit rapport opgenomen. Op basis hiervan, en op basis van de uitkomsten van genoemde conferentie hebben wij een ‘agenda’ opgesteld; een agenda met daarop de zaken waarvan wij vinden dat daar de komende tijd – zowel voor de korte als voor de lange termijn – actie op moet worden ondernomen. Kleine, praktische acties, en ook langlopende, blijvende inzet en organisatietalent vergende acties. En over die conclusies en in het bijzonder de ‘agenda’ zouden wij graag, tijdens de raadsvergadering van 22 december a.s., met u van gedachten wisselen. Wordt dit ‘de’ agenda?
Hoogachtend,
De raadswerkgroep ‘Kwaliteit van de Alphense samenleving’, (Ard Gerling (SP), Pieter Korver (Alphen één), Ruud de Leuw (Alphen Lokaal), Robert Blom (VVD), Matthijs Kortleven (Christenunie), Rene Vrugt (CDA, voorzitter)
I.
Een ‘agenda voor de kwaliteit van de samenleving’ (samenvatting, conclusies en aanbevelingen)
Waarom een agenda Het valt niet mee om de veelheid aan vooronderzoek, de uitkomsten van het Rapport Verhulst, twee expertmeetings, een webpanel-raadpleging, een werkbezoek, de conferentie, de vele adviezen en bijdragen van specialisten van landelijke allure en al onze eigen gesprekken binnen de stad te herleiden tot één ‘Agenda voor de kwaliteit van de samenleving’. Maar wat ons hielp was het feit dat er een onmiskenbare lijn in de uitkomsten zat: een lijn die zich, naarmate de acties binnen het project elkaar opvolgden, steeds duidelijker werd. Allereerst: het gaat goed met de Alphense samenleving, en er wordt door inwoners, zeer veel vrijwilligers en professionals goed werk gedaan. Het is ook beslist niet zo dat de gemeente Alphen aan den Rijn met zijn beleid of de uitvoering daarvan ‘op de verkeerde weg’ zou zijn. Maar het gaat niet met alle Alphenaren goed, en niet alle inspanningen van gemeente, instellingen en (ook) andere overheidsinstellingen leiden tot de beoogde resultaten. We realiseerden ons dan ook dat we alert moeten zijn op een samenstel van brede maatschappelijke ontwikkelingen die zich in Nederland en dus ook in Alphen voordoen, en dat we ons daarbij niet moeten laten leiden door slechts de excessieve verschijnselen in de samenleving. Immers: wanneer wij er als raad slechts op zouden sturen dat ‘de’ 60 Alphense multiprobleemgezinnen extra aandacht zouden krijgen van de instellingen, dan miskennen we de problemen van de groep daarachter. Dan voorkomen we dus NIET dat deze groep ook ‘op de lijst’ komt, en pas DAN extra aandacht krijgt. En juist dit principe van preventie was één van de principes die we in onze stadsvisie ‘Alphen richting 2018’ hadden afgesproken. Het werk van onze raadswerkgroep heeft zich afgespeeld in een tijdsgewricht waarin nieuwe inzichten elkaar snel opvolgen, en veel actue(e)l(e uitvoering van) beleid sowieso scherp tegen het licht gehouden wordt van de ‘groeistuipen’ die de maatschappij de laatste paar jaar heeft doorgemaakt. Wij bevonden ons bovendien in de luxe positie dat wij ons onderzoek in één periode, en behoorlijk intensief konden doen – een luxe die de mensen die het werk doen zich, onder druk van juist de aandacht die dat dagelijkse werk vergt, niet altijd zo maar konden permitteren. En wij konden dat, op basis van een open vraagstelling, voor het totale veld ‘kwaliteit van de samenleving’ (dus nu eens niet keurig per beleidsterrein of ‘hokje’) doen, hetgeen juist de patronen in die samenleving nog eens inzichtelijker maakten. Juist die samenhang, de onlosmakelijkheid van de diverse beleidsterreinen en de bijbehorende projecten maakten ons werk eenvoudiger. Ook de maatschappelijke effecten van projecten of de redenen voor het in zekere mate ontbreken daarvan, werden ons juist in die samenhang duidelijk. We hebben deze discussienotitie dan ook opgesteld in de vorm van een ‘agenda’. Omdat wij van mening zijn dat een aantal zaken helder en hoog op de politieke agenda moeten (blijven) staan.
Eigenlijk twee agenda’s Wat wij niet kunnen, c.q. wat wij niet als onze taak zien als raadswerkgroep, is het ‘SMART’ benoemen van acties en maatregelen die de komende maanden – en dan ook nog in deze raadsperiode - moeten plaatsvinden. Wij willen u hieronder, indachtig de rol van een raad en daaruit een raadswerkgroep, een aantal beleidsintensiveringen voorleggen die wij als kaders voor het werk aan de kwaliteit van de samenleving zien. En daarnaast een aantal aanbevelingen voor het oppakken van ‘kleine’ kwesties die we tegengekomen zijn, en waarvan men tijdens de diverse discussies aangaf dat deze ‘eenvoudig’ opgelost kunnen worden dan wel door een effectieve interventie adequaat aangepakt MOETEN worden. We hebben ze de ‘grote’ en de ‘kleine’ agenda genoemd: - De ‘grote’ agenda willen wij deze raad, maar in feite vooral de volgende raad, aanbevelen. Voor ons een dilemma, want wij kunnen noch willen bepalen wat de volgende raad als agenda voor een zo omvangrijk beleidsveld op zich neemt. En tegelijk kunnen we, door de aard van ons onderzoek, daar niet echt omheen. Dit dilemma willen wij dan ook graag aan u voorleggen. - De ‘kleine’ agenda zien wij als een actuele uitdaging voor raad, college en organisatie. En de instellingen, niet te vergeten.
Zoals u in de aanbiedingsbrief bij deze ‘maatschappelijke agenda’ kunt lezen, vragen wij onder andere uw (positieve) oordeel over ons werk, en verzoeken wij u dit als kader te zien voor de uitvoering van fase twee van het initiatiefvoorstel. In dit discussiestuk, deze ‘agenda’ gaan we nader in op wat wij voor dit moment als hoofdzaak zien: de vervolgstappen die wij ons voorstelen naar aanleiding van ons onderzoek. In de leesmap treft u bij wijze van achtergrondinformatie aan de verslagen van de expertmeetings en de workshops, de onderzoeksrapporten, de onderzoeksverantwoording en, uitgebreider, de ‘oogst’ van het gehele project tot dusverre.
Een paar aantekeningen vooraf We hebben gezocht naar waar het ‘wringt’ aan de kwaliteit van de samenleving. We constateren dat het Rapport Verhulst weliswaar vooral de problemen in de samenleving benadrukt – maar dat is inherent aan de methode. We hebben de kwesties uit dit rapport besproken tijdens expert meetings en tijdens de vijf workshops van de conferentie van 28 november 2005, en de conclusie was dat de gesignaleerde kwesties in het Rapport Verhulst in hoge mate herkend en erkend werden. Wel een paar aantekeningen bij het begrip ‘kwaliteit van de samenleving’: -
-
-
-
-
We zouden in deze agenda ook het begrip ‘samenleven’ kunnen hanteren, in plaats van ‘de samenleving’, gehoord hebbende het betoog van prof. dr. Anton Zijderveld en zijn gedachte dat niet de statische ‘samenleving’ maar het leerproces van het ‘samenleven’ hetgeen is waar kwaliteit aan af te meten is. ‘Sociale cohesie’ is de mate waarin iemand zich ergens ‘thuis’ voelt, het prettig vindt om in een buurt te leven. Of die sociale cohesie ‘goed’ of ‘niet goed’ is hangt NIET af van de mate waarin iedereen zich met elkaar bemoeit, zich ‘verbonden’ voelt met de buurt of zelfs met de ‘gemeenschap’. Sociale cohesie is niet gediend bij te veel cement. Een buurt kan ook ‘te’ gezellig zijn, waardoor je er alleen kunt leven als je ‘geassimileerd’ bent. Er moet, zeker in onze multietnische samenleving, ruimte zijn voor pluriformiteit. Opnieuw: ‘het samenleven’ staat daarmee centraal, niet ‘de samenleving’. De principiële keus zoals gemaakt in de Stadsvisie voor preventie en jeugd betekent dat we zeer alert moeten zijn of een viertal bepalende factoren bij het opgroeien en daarna van voldoende kwaliteit zijn: opvoeding, opleiding, werk en zingeving. Die factoren zijn bepalend voor hoe iemand zich als ‘actief burger’ manifesteert. De overheid, de gemeente en de (gesubsidieerde) instellingen moeten, om een goed klimaat voor actief burgerschap te creëren, ‘maat weten te houden’. Niet alles uitbesteden, de rest aan de burgers overlaten en dat regie noemen, maar ook niet alles overnemen. Doorslaan van regie leidt tot een overheid die actieve burgers niet adequaat weet te ondersteunen doordat ze permanent in staat van onderhandeling is met de instellingen, een te zeer bevoogdende overheid leidt tot passiviteit. Juist in de samenhang van beleidsterreinen en projecten manifesteren zich de maatschappelijke effecten ervan, gaven we eerder aan. En toch ligt hier een relatie tussen dit raadsinitiatief en het raadsinitiatief ‘Kerndoelen’. Want ieder project, iedere gemeentelijke inspanning moet ook ZELF de intrinsieke kwaliteit hebben om te kunnen laten zien ‘wat het de stad oplevert’. Vanuit de gezonde stellingname ‘gissen is missen, meten is weten maar met ongeveer doe je meer’. Beknopte en heldere rapportage, in een verantwoorde bestuurlijke samenhang. Wellicht voor de volgende raad een reden om een programma ‘kwaliteit van het samenleven’ in het beleidsprogramma op te nemen, dan wel om de punten uit deze Agenda opnemen in de programma’s en ze te labelen als ‘kwaliteitspunt’?
De ‘Grote agenda’ Hieronder de zaken waarvan wij, op basis van de uitkomsten van het project tot en met de conferentie, voorstellen dat die voor de komende jaren permanent op de agenda van raad en college staan. 1. Kinderen / jeugd kinderen zijn druk, ouders zijn druk, wie zorgt er nog voor de opvoeding? Een groeiende groep kinderen heef problemen, er is opvoedingsonmacht, drankgebruik neemt toe, er wordt meer gespijbeld en op straat rondgehangen.
Op de agenda: a. Opvoedingsondersteuning heeft prioriteit. Zonder dat we moralistisch willen zijn, of in de verantwoordelijkheid van mensen zelf willen treden. Prioriteit allereerst voor de multiprobleemgezinnen, daarna voor de 0-4jarigen, vervolgens ook de achterstand in ondersteuning van ouders van pubers. b. De relatie ouders – school wordt minder vrijblijvend. Wie een kind op school heeft, ondersteunt de opvoedkundige rol van de school c. Van ouders met (jonge) kinderen op een vereniging, mag de vereniging wat verwachten. In eerste instantie morele, in tweede instantie daadwerkelijke ondersteuning van de daar actieve vrijwilligers. Verenigingen die veel ‘moeilijke’ kinderen in huis hebben, moeten kunnen terugvallen op professionele ondersteuning. d. Er wordt gewerkt aan de Brede School. We willen wijkcentra met een ‘dorpspleinfunctie (stadsvisie). Waar liggen kansen voor wijkgebonden consultatiebureau’s, voor gecombineerd accommodatiegebruik? Wijken waar, aldus het onderzoek van Communities that Care, deze voorzieningen het meest gemist worden, zijn het eerst aan de beurt. e. Drank- en drugsgebruik is relatief hoog in Alphen, en nog wat hoger in Kerk en Zanen. Een voorlichtingscampagne kan zinnig zijn, als duidelijk is wat de oorzaak is. Heeft het met (ontbrekende) zingeving te maken, dan is een voorlichtingscampagne zinloos. Uitzoeken, maatregelen nemen die passen. 2. Vereenzaming Tijdens dit project kwam regelmatig het fenomeen ‘Vereenzaming’ aan de orde; vereenzaming, niet alleen onder ouderen maar ook onder 30-ers en 40-ers. Mensen afkomstig van buiten Alphen, gescheiden of zonder partner, werkloos of kinderloos. Maar: een helder beeld hebben we hier niet van. Op de agenda: a. We weten zo weinig van wat de omvang en aard is van ervaren, gekozen en onvrijwillige eenzaamheid in Alphen aan den Rijn dat onderzoek nodig is. De rol van de GGD hierbij bepalen. Er loopt al een onderzoek onder ouderen, dit moet ingepast worden. 3. Vrijwilligers werven en houden Vrijwilligers zijn het sociaal kapitaal van een stad. Maar het kost meer moeite ze te vinden en te houden, zeker beneden de 55. Men is kritischer en selectiever in het ‘weggeven’ van tijd. Men kijkt meer of het ook goed staat op een CV, of het wat oplevert, wat de ruil is. Verder zien we relatief weinig allochtonen in vrijwilligerswerk. Tegelijk dienen zich nieuwe vormen van vrijwilligerswerk aan: modern, flexibel, op maat (voor een aantal uren). Met actieve inzet van bedrijven die werknemers stimuleren om zich in te zetten. Op de agenda: a. Inzet op doelgroepen: # Allochtone (jongere) vrouwen (zijn er nog te vaak onbekend mee, de taalbarrière speelt een rol, en ook de vaak negatieve verwachtingen van organisaties. Stukje begeleiding bieden). # Jongeren: het imago van vrijwilligerswerk is bij veel jongeren niet sterk. Het aanbod moet echter ook flexibel zijn (de hoeveelheid tijd, versus beloning, status, waardering) b. Inzet op waardering: # Geef vrijwilligers waardering (jaarlijkse vrijwilligersprijs is goed voorbeeld) maar ook voordelen: vb. een vrijwilligerspas die korting geeft op bepaalde voorzieningen zoals musea, instellingen. # zorg voor actieve match van vraag en aanbod van vrijwilligers: actievere rol Stichting Welzijn (centrale rol voor vacaturebank en steunpunt). Ook daar waar het bevorderen van vrijwilligerswerk door scholieren (evt. als facultatief deel van hun opleiding) en werkzoekenden betreft. c. creëer een etalage waar verschillende vrijwilligersorganisaties elkaar over hun aanbod en vraag vertellen (platform) d. ga aan de slag met zgn. maatschappelijk verantwoord ondernemen in die zin dat met het bedrijfsleven het gesprek wordt aangegaan of en hoe zij vrijwilligerswerk kunnen en willen
ondersteunen/mogelijk maken voor hun werknemers (naar Amerikaans, maar inmiddels ook Nederlands voorbeeld) e. Bezie waar vrijwilligerswerk een oplossing kan zijn voor vereenzaming. NB, het te simplistisch constateren dat ‘(vrijwilligers)werk de oplossing is voor…’ doet de vaak complexe oorzaak van eenzaamheid tekort, maar ook hier is soms een match mogelijk (vgl. Rotterdam: ‘onbekend talent’) 4. De wijk- of buurt als traditionele plaats voor binding. De Amsterdamse burgemeester Job Cohen sprak onlangs in theater Castellum over sociale cohesie. Hij stelde dat sociale samenhang allang niet meer is voorbehouden aan wijken of buurten. De samenleving is veranderd en vandaag de dag is bijvoorbeeld het werk voor veel mensen veel belangrijker. Daar ervaren ze een wij-gevoel, en niet zozeer in hun wijk of buurt. Ook religie is volgens Cohen van grote betekenis als plaats waar men een gemeenschap ervaart. De vraag is nu wat dit betekent voor onze Alphense kijk op de wijk en de buurt? Wat wil dit zeggen als het gaat om de rol van een wijkcentrum of buurthuis? Wat heeft dit te maken met de rol van de (brede) school? Kunnen we de ISVwerkwijze verder in Alphen aan den Rijn uitrollen? Ook tijdens de workshop ‘sociale cohesie, is dat ook elkaar met rust laten?’ kwam dit punt aan de orde. ‘Sociale cohesie’ is geen doel op zich – maar het moet eenvoudiger worden om je weg in je woonomgeving, ook in sociaal opzicht, te vinden. Op de agenda: a. Sociale cohesie moet voor (de buurten en wijken van) Alphen in kaart te brengen zijn. Wat is er, wat mist er? Wie kan er wat? Relatie met bestaande onderzoeken en projecten, maar ook met activiteiten van vrijwilligerswerk, instellingen, kerken en moskeeën. b. Eigenlijk al lopende dit project is duidelijk geworden dat buurtbemiddeling in de ISV-wijken ingevoerd gaat worden. Maar we laten het hier als agendapunt staan, want de inzet is om de ‘ISV-manier van werken’ breder toe te passen in onze stad. Want het werkt. c. Last but not least: integratie van sociaal en fysiek wijkbeheer is een forse opgave voor de komende jaren. Hoe zorgen we dat bewoners, instellingen en gemeente goed samenwerken aan het in alle opzichten ‘winterklaar’ maken van hun wijk? 5. De dialoog terug naar de straat Er zijn genoeg OKE-conferenties en activiteiten geweest. De actie ‘Alphen OKE’ is afgesloten. Op de agenda: a. Nu gaan we werken aan een logisch vervolg op ‘Alphen OKE’, en organiseren dat daar waar die dialoog tussen (bijvoorbeeld) ouderen en jongeren op straat- of buurtniveau nog niet op gang komt, dat alsnog gebeurt. 6. (Proces & organisatie) Versnippering van regie en coördinatie We hebben teveel versnippering aangetroffen. Zo zijn er op het gebied van de jeugd- en gezinszorg tientallen projecten. Ongetwijfeld goed bedoeld maar al met al is er daardoor ook veel onduidelijk. Zoals de vraag wie er zorgt voor afstemming tussen vraag en aanbod. Wie integraal naar een gezin verantwoordelijk is. Wie er coördineert. Wie zorgt voor een effectmeting van alle inspanningen. Wie er regisseert. Kortom, de uitvoering van – allereerst - het jeugdbeleid heeft iets van een Gordiaanse knoop. Kunnen we ons die knoop nog lang veroorloven? Op de agenda: Er vindt afweging van projecten plaats, om efficiency – meer effect voor hetzelfde geld – te realiseren. Dat vereist een heldere regie vanuit de gemeente, en een grondige heroverweging van de samenwerkingsrelatie met allereerst de door de gemeente gesubsidieerde instellingen en projecten. a) De contacten met Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming op ambtelijk niveau en waar nodig bestuurlijk niveau intensiveren. Deze Raad heeft ook tot taak jeugdstrafzaken af te handelen. In dat kader lopen de projecten Stop, Halt en BASTA. Ook extra aandacht hiervoor. b) Alle Alphenaren tussen 0-23 jaar komen in contact met ‘het veld’: op consultatiebureaus, bij huisartsen, op school, crèches, bij maatschappelijk werkers, bij het Jongerenloket; in het onderwijs fungeren inmiddels multidisciplinaire zorgadviesteams. Iedereen in dat ‘veld’ heeft een signaalfunctie, en ingeval van een probleem moet zo’n signaal érgens terechtkomen.De aansluiting tussen al deze vindplaatsen moet nog verbeterd worden, met name waar het de
c)
overdracht betreft. Over deze problematiek wordt overigens op de komende Onderwijsconferentie van de gemeente op 25 januari 2006 gesproken. Er is reden om af te stappen van de verouderde traditie om iedere paar jaar een ‘integrale’ beleidsnota over een aandachtsveld te maken, daarmee de illusie in stand houdend dat we daarmee voor de paar jaar daarna de werkelijkheid kunnen beschrijven, laat staan vóórschrijven. Onze samenleving verandert sneller dan dergelijke nota’s tot stand kunnen komen. Beter is dus om beleid te ‘zoeken’ en het aan te passen in plaats van het te ‘maken’. En zo komt er meer tijd voor het ‘echte’ werk.
7. (proces en organisatie) Waar zitten de ogen en oren? We nemen waar dat het beleid nog teveel vanuit het stadhuis, en samen met de diverse instellingen wordt gemaakt. Dat kan en moet anders, namelijk door meer direct contact met burgers en eerste lijnswerkers. De “ogen en oren” van de samenleving bevinden zich op de straten en op de pleinen. Is het mogelijk dat meer beleidsambtenaren van de gemeente zich daar op oriënteren, ‘streetwise’ kunnen regisseren en zich niet alleen verlaten op instellingen die te vaak evenzeer last hebben van bureaucratie en interne gerichtheid? Daarnaast – het wijkbeheer is nu vooral fysiek wijkbeheer. Er liggen kansen voor de ambtenaren van ISV en Welzijn om in samenwerking met ‘Langenrode’ de integratie van fysiek en sociaal wijkbeheer (Deventer!) vorm te geven. Op de agenda: a. Minder nota’s! De medewerkers van de gemeente krijgen zo de kans om meer regie ‘op straat’ te verrichten. Effect moet zijn dat de regie op de instellingen verbetert. b. Als wij in deze gemeente ‘organisatietalent’ zo’n belangrijke kwaliteit voor onze medewerkers vinden, dan moeten we dat in ons personeelsbeleid (functiewaardering/salariëring, functionerings-/beoordelingssystematiek en werving/selectie) tot uiting laten komen. c. Multi-probleemgezinnen hebben soms met 12 of meer personen en instellingen te maken. Hier is al de nodige regie op gezet, en deze wordt geïntensiveerd. Deze gezinnen kunnen met een hulpvraag altijd bij één persoon terecht. Deze persoon neemt ook zelf initiatief. d. Voor straten of buurten met een samenstel van problemen is aanpak op wijkniveau te ver weg. In geïdentificeerde probleemgebieden (voorbeeld: Hooftstraat) worden regisseurs ingezet die de ‘ruil’ van inzet tussen de bewoners en bedrijven enerzijds en de gemeente en de instellingen anderzijds kunnen organiseren.
De ‘kleine’ agenda In het rapport Verhulst vallen een aantal zaken op die bij wijze van spreken ‘meteen’ opgepakt kunnen worden c.q. waar ‘iets’ aan of mee gedaan kan worden op redelijk korte termijn. Het overzicht, voor zover niet al in de ‘grote’ agenda genoemd:: 1. Een wijkverpleegkundige mag niet meer ‘zomaar’ bij iemand langsgaan als hij/zij denkt dat dat nodig is. Dus: preventieve huisbezoeken meenemen in de prestatiecontract-onderhandelingen met de instellingen. 2. Over mantelzorg: zorgzame mensen verwachten vaak wederkerigheid, maar krijgen die niet altijd en voelen zich dan erg in de steek gelaten. Dus: dit meegeven als bijzonder aandachtspunt aan het Steunpunt Mantelzorg, om mee te nemen bij hun voorlichtingsactiviteiten 3. Het maatschappelijk succes van kerkelijk werk in (bijvoorbeeld) Kerk & Zanen verdient support en navolging. Dus: vanuit de gemeente stimuleren van gezamenlijke initiatieven van kerk/moskee en wijkvereniging, zodat de netwerken optimaal benut worden. NB: dat moet zodanig vormgegeven worden dat niet onbedoeld de religieuze functie van de kerk/moskee ondersteund wordt. Het gaat om de samenlevingsopbouw. 4. Er is weinig gedaan met de uitkomsten van het project Ouderenproof. Er is slechts gecommuniceerd met een vertegenwoordiging van de deelnemers, in de verwachting dat deze de uitkomsten zouden ‘doorcommuniceren’. Dit laatste is niet gebeurd, dus: alsnog alle deelnemers informeren over uitkomsten en vervolg. 5. Op scholen wordt, ook al is daar blijkens opmerkingen van meerdere zegslieden geciteerd in het Rapport Verhulst aanleiding voor, niet voldoende aandacht besteed aan de omgang tussen autochtonen en allochtonen. Dus: hier aandacht voor vragen in bestuurlijk overleg met de scholen. Ook aandacht hiervoor bij de voorgenomen invoering van buurt- en jongerenbemiddeling, en dit onderwerp bespreken tijdens de Onderwijsconferentie in januari. De gedachte is dat de vangnetfunctie van de Zorgadviesteams, maatschappelijk werkenden, mentoren, hulporganisaties etc. mogelijk voldoende is, maar dat de aansluiting tussen deze ‘vindplaatsen’ onvoldoende is. 6. De aanwezigheid van huismeesters met idealen en charisma doet wonderen. Dus: afspraken hierover maken met de woningcorporatie in het kader van ISV. Mensen met die organisatorische kwaliteiten zijn lastig te vinden, dus bij werkgelegenheidsprojecten alert zijn op ‘onbekend talent’, dat inzetten en honoreren. 7. De betrokkenheid van politici bij de ISV-wijken wordt gemist. Dus: inzetten op eigen werkbezoeken van de raad en vergaderen op locatie. 8. Er zijn meer huisuitzettingen als gevolg van betaalachterstand. Er is – naast ‘gewone’ schuldsanering - een gemeenschappelijk initiatief van de woningcorporatie en de gemeente op het gebied van preventief budgetbeheer. Dit werkt, dus: dit project intensiveren. 9. Kinderen met gedragsproblemen volgen nu i.p.v. speciaal onderwijs, VMBO. Maar de klassen zijn daar groot, zodat docenten deze kinderen onvoldoende aandacht kunnen geven. Dus: ook dit onderwerp bespreken tijdens de Onderwijsconferentie in januari. Punt is wel dat dit (helaas) geen zaak van gemeenten maar van de landelijke overheid is. 10. Er is verschil van mening over het al of niet opereren van ‘loverboys’ in Alphen. In zorgnetwerken rond scholen zouden de signalen geïnventariseerd kunnen worden. Dus: alertheid van docenten, politie en zorgnetwerken instandhouden. Aansluiten bij landelijke preventieve voorlichtingsprojecten.
Tot slot Onze raadswerkgroep is eigenlijk in de loop van dit project steeds enthousiaster geworden over het onderwerp van onze studie: de Alphense samenleving. Niet omdat er ‘niks aan de hand’ zou zijn, want dat is er wel degelijk, en er zijn ook de nodige inspanningen nodig om de kwaliteit van samenleven in stand te houden en te versterken. Maar we hebben ook ervaren hoeveel betrokken Alphenaren er zijn, en dat er in de Alphense organisaties, instellingen en verenigingen – en niet in de laatste plaats de gemeentelijke organisatie! - beslist veel kracht en wil aanwezig is. De medewerking en het meedenken dat wij binnen en buiten het stadhuis ontmoetten, gaf vertrouwen. Het in de vorm van een ‘nieuwe regie’ duurzaam mobiliseren van de Alphense wilskracht, dat is de opdracht voor Alphen aan den Rijn. Een opdracht die we al kenden uit ‘Alphen richting 2018’ en ‘Alphen OKE’, maar die wij met de uitkomsten van dit project menen te hebben verhelderd. Wij zien uit naar de discussie op 22 december – en naar het werk aan fase twee van dit raadsinitiatief!
II. De oogst van ‘fase 1’ Vooraf Na de paar maanden werk van onze werkgroep en de ambtelijke ondersteuners keken we elkaar aan in de raadswerkgroep, en was natuurlijk de vraag die we ons stelden: WETEN we nu wat ‘de kwaliteit van de Alphense samenleving’ is? We kwamen aanvankelijk tot de slotsom dat we daar bescheiden over horen te zijn. We hebben bronnenonderzoek gedaan, gesprekken gevoerd, onderzoeken gelezen, ervaringen van elders bestudeerd, landelijke specialisten gesproken, een conferentie gehouden. Maar tegelijk twijfelen we over die bescheidenheid. Die bronnen, dat zijn de bronnen op basis waarvan we ons totale beleid maken. We hebben gesprekken gevoerd met niet de eersten de besten, maar met een aantal mensen die ‘het werk’ doen. De landelijke specialisten waren positief over zowel onze aanpak als over de uitkomsten, en adviseerden ons dan ook met name over hoe wij de uitkomsten konden interpreteren en benutten. We hebben onderzoeken gelezen over de beste initiatieven in het land, en zijn op bezoek geweest bij een gemeente die werkelijk vooraan loopt bij het veranderen van de samenleving op buurt- en straatniveau. Daarnaast: een van de reacties van de eerstelijnswerkers – en ook van de landelijke specialisten! - is juist dat we eens aan het werk moeten met wat we weten, in plaats van ‘nog meer onderzoek’ doen. En – hoewel we bij een paar aspecten van ‘die samenleving’ echt meer willen weten dan we nu weten, houden we dit laatste advies aan, en beperken we onze bescheidenheid. Hieronder lopen we de belangrijkste resultaten van onze activiteiten door. Zonder af te willen doen aan de rapportages als geheel; niet voor niets voegen we ze aan deze rapportage toe als bijlagen. We trekken dus ONZE conclusies bij de rapportages.
Interne inventarisatie Tijdens een interne inventarisatie van beschikbare beleidsnota’s en – vooral – het voorwerk daaraan vielen een aantal zaken op. Enerzijds zaken die de keuze rechtvaardigen voor de thema’s verruwing, vereenzaming, (afnemende) maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel en (daarmee) de afnemende bereidheid tot het leveren van een (‘gratis’) bijdrage in de vorm van vrijwilligerswerk. Anderzijds zaken die opvallen aan HOE wij daar als bestuur, organisatie en instellingen op reageren en anticiperen. Het voert te ver om de inventarisatie te herhalen die heeft plaatsgevonden, en we volstaan er dan ook mee om hieronder de aandachtspunten te herhalen die we uit deze inventarisatie hebben meegenomen. Overigens zijn ook na afsluiting van deze inventarisatie nog nieuwe beleidsstukken en recentere onderzoeksresultaten meegenomen bij de voorbereiding van de expert meetings, de conferentie en deze rapportage. De betreffende stukken zijn in de literatuurlijst opgenomen. Een paar conclusies: -
Bij de interactieve beleidsontwikkeling rond doelgroepenbeleid is vooral steeds gediscussieerd met doelgroepen en aanbieders van doelgroepenbeleid (Stichting Welzijn, Ouderenbonden, vrijwilligersorganisaties e.a.), en is niet ook de interactie BUITEN de doelgroep gezocht. Terwijl – bijvoorbeeld – jongerenproblematiek in feite voor een deel volwassenenproblematiek is. En teruglopende beschikbaarheid voor vrijwilligerswerk voor ouderen te maken heeft met de dagindeling van de middenleeftijden. Waarbij nog komt dat mensen in hun keuze voor vrijwilligerswerk weliswaar ideëel kiezen, maar toch ook wel voor iets ‘leuks’.
-
De (deels) gesubsidieerde aanbieders zijn tevens onze ‘enige ogen en oren’ in de samenleving. In de Stadsvisie hebben we geconstateerd dat de gemeente ‘dieper’ in de samenleving wil regisseren Zouden onze beleidsadviseurs dan niet ook tijd en opdracht moeten hebben om die rol te vervullen – door niet uitsluitend de klassieke regiefunctie te vervullen, maar door ook ‘beneden’ (of is dat feitelijk ‘boven’?) beleidsniveau in de stad te
regisseren? Een ontwikkeling in deze richting is gezet door beleidsmedewerkers van Welzijn en Onderwijs in te zetten als coördinatoren van de ISV-wijken – al gaat het slechts om twee personen, voor 8 uur per week. -
Binnen het doelgroepen/facetbeleid worden de grote lijnen bepaald. Maar binnen de terreinen waar doelgroepenbeleid samenkomt, zoals het ISV-beleid en, buurt- en wijkbeheer, liggen kansen om maatschappelijke ‘doorbraakjes’ op onze thema’s te bereiken. De facetbeleidsmakers o.g.v. welzijn zijn op dit moment al overbelast met de regie op de instellingen, en kansen liggen vooral daar waar problemen naast elkaar op buurt- of wijkniveau voorkomen en ‘klein maar doeltreffend’ aangepakt kunnen worden. Wie pakken dan aan?
-
We hebben onvoldoende zicht op ontwikkelingen op gebied van vereenzaming. De cijfers zijn nog ‘net’ bruikbaar (’98). Voorafgaand aan de ‘ouderenproof’-nota zijn gesprekken met ouderen geweest, maar die hebben geen/onvoldoende informatie over vereenzaming opgeleverd. Nader onderzoek is hier gewenst.
-
Ook ‘Alphen OKE’ maakt het belang van een slagvaardige gemeentelijke regisseursrol duidelijk. ‘Uitbesteden’ is nog geen regie. ‘OKE’ heeft desondanks zijn rol vervuld, en op stedelijk niveau heeft men inmiddels de discussie over het herstel van de ‘common sense’ van respect en dialoog kunnen voeren – en dat was het doel ook. Dat zijnde het doel van ‘OKE’, is nu wel de vraag hoe de gemeente (of de instellingen) kunnen regisseren op dat de dialoog ook buiten de conferentieruimten en vergaderzaaltjes’ gevoerd en het respect betoond wordt daar waar (op wijk, buurt of straatniveau) het ‘even mis’ is.
Webpanel In juli is – voor het eerst - aan een Alphens ‘webpanel’ een aantal vragen voorgelegd. Dit webpanel bestaat uit 350 personen die zich hebben aangemeld. 66% van de aanmelders heeft deelgenomen aan deze eerste enquête. Doel van deze ‘snelle’ peiling was het verkrijgen van een beeld of men de door onze werkgroep gesignaleerde kwesties herkent, m.a.w., of wij wel naar de ‘juiste zaken’ zoeken. Hieronder een aantal resultaten. Een aantekening daarbij: probleem met vragen naar herkenning is dat meer mensen een problematiek herkennen dan dat ze de problematiek uit eigen initiatief als een van ‘hun’ belangrijkste probleempunten naar voren zouden brengen. Aan de andere kant: het ging bij deze vraag niet om representativiteit of kerncijfers, maar om het checken van een gevoel. De vragen waren daarom ook in de context geplaatst van het project ‘KAS’. De uitkomsten geven beslist een beeld – al is het maar omdat de ja-respons boven de 90 % uitkomt. Kortom, met alle mitsen en maren – men herkent. Het blijkt dat de panelleden in grote meerderheid de vier stellingen over de maatschappelijke ontwikkelingen onderschrijven • Solidariteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen af (93% eens/beetje eens). • Goede omgangsvormen zijn op hun retour (91%). • De verschillende culturen in ons land begrijpen elkaar nog steeds niet (90%). • Mensen doen alleen nog wat zij zelf leuk vinden (92%). • Het aandeel mensen dat zich daar bovendien (vaak of soms) zorgen over maakt varieert van 83% (doen wat men zelf leuk vindt) tot 98% (afnemende solidariteit). Gevraagd naar WAAROVER men zich dan zorgen maakt, dan geven mensen zaken aan als: - hoe mensen hun kinderen opvoeden - of mensen naar elkaar luisteren - of mensen voldoende respect voor elkaar hebben - onveiligheid op straat - het gedrag van mensen bij uitgaansgelegenheden - hoe bevolkingsgroepen met elkaar omgaan - of verschillende groepen elkaar wel voldoende vertrouwen - of het leven niet teveel wordt beheerst door de media.
De meeste panelleden doen ook suggesties voor een betere lokale samenleving. Het blijkt dat men het een en ander verwacht van de gemeente, maar ook oog heeft voor de eigen inbreng. Enkele krenten uit de pap: - aandacht voor (gedrag in het) het verkeer - meer mengen van wijken/spreiding - een strengere aanpak van ‘verkeerd’ gedrag - jeugd inzetten bij vrijwilligerswerk - gebrek aan waardering voor de politiek - gezamenlijke activiteiten (cultuur/sport) opzetten voor verschillende groepen. Conclusies trekken uit de webpanelrapportage op andere punten dan de herkenning is niet nodig. Feit is dat het doorlezen van de reacties op de open vragen simpelweg een beeld geeft van hoe meer dan 150 betrokken Alphenaren (die zich immers aanmelden voor het webpanel en ook daadwerkelijk tijd nemen om de vragen te beantwoorden) over de samenleving denken. Niet meer en niet minder.
Rapportage Verhulst ‘De kwaliteit van de Alphense samenleving, een oriënterend onderzoek naar de sociale cohesie in Alphen aan den Rijn’ Van meet af aan was het dilemma voor de werkgroep: hoe diep gaan we? We hebben, conform de opdracht, die we ons geformuleerd hebben, vastgehouden aan het feit dat ons onderzoek een VERKENNING moest zijn: “Dit onderzoek – de eerste fase - wil verkennen en beoordelen in hoeverre deze zaken ook ‘leven’ in de Alphense samenleving; parallel bezien we of er elders goede ideeen zijn die we hier zouden kunnen inzetten.” Natuurlijk hadden we een leger onderzoekers de stad in kunnen sturen, en een soort diepte-stadspeiling in de vorm van een paar duizend diepte-interviews kunnen laten plaatsvinden. Wij hebben ervoor gekozen om dat – mede gezien doelmatigheid, tijd en kosten – niet te doen, maar een onderzoeker op pad te sturen om diepte-interviews te doen met een klein aantal eerstelijnswerkers die – wanneer indringend bevraagd – ook dat beeld zouden kunnen geven, omdat zij samen toch wel een paar duizend mensen KENNEN. Wij hebben die opdracht verstrekt aan drs. Sylvia Verhulst, die al eerder het onderzoek naar de multi-etnische samenleving in Alphen aan den Rijn had verricht; haar methode, plus de opbrengst en ook de leesbaarheid van dat onderzoek gaven ons het vertrouwen dat een rapport naar dit model ook onze vragen zou beantwoorden. Het Rapport Verhulst gaf ons meer dan een beeld; het gaf ook voorbeelden van zaken die ‘anders’ kunnen (moeten), en veel van die voorbeelden worden door meerdere geinterviewden gedeeld. Zoals in de verantwoording aangegeven is: het betreft een ‘kwalitatief’ onderzoek; HOE VAAK de gesignaleerde fenomenen in Alphen voorkomen kan niet met deze aanpak worden gestaafd. Onze werkgroep onderschrijft echter de uitkomsten van deze verkenning, daarin gesterkt door (zie hieronder) de uitkomsten van de expert meetings. Het Rapport Verhulst – met samenvatting - treft u aan bij de bijlagen van dit verslag. Daarom volstaan wij ermee om hieronder – kort, en beslist niet leesvervangend! - een paar conclusies aan te stippen die wij aan dit rapport verbinden: - Het ‘dorpse’ denken in de trant van ‘hoe meer sociale cohesie, hoe beter’ wordt niet meer breed omarmd. Maar actief Burgerschap laat zich nog altijd prima organiseren. Zeker in Alphen, als we zo eens naar het wijkbeheer kijken. Alphenaren zijn beslist bereid tot vrijwilligerswerk. Maar faciliteiten (vergoeding, ondersteuning, begeleiding, waardering en ‘verleiding’) zijn onvoldoende of onvoldoende georganiseerd. - ‘Verruwing’ is een punt. En die wordt veelal in verband gebracht met jongeren en opvoeders. Feit is: ook in Alphen is niet altijd helder – binnenshuis en daarbuiten – wat de ‘norm’ is. En dat helpt niet. Niet bij de opvoeding, niet op school, niet op straat, voor ouderen evenmin als voor jongeren. Normen moet je afspreken, op de locatie waar je ze nodig hebt. Beter opvoeden is een mooi begin. Algemeen afgekondigde stadsregels zijn dat niet. - Vereenzaming: ook in Alphen is er sprake van. Maar een helder beeld hebben we er niet van gekregen. Wel dat vrijwilligerswerk ‘een’ oplossing kan bieden, en dat Alphen als ‘nieuwe stad’ ook mensen van 28 – 35 jaar herbergt die vereenzamen na verlies van partner of werk. Maar er zijn vele oorzaken en vormen van vereenzaming. Vervolgonderzoek nodig!
-
Georganiseerde debatten en gesprekken zijn niet voldoende om de verharding in de interetnische verhoudingen – ook in Alphen – tegen te gaan. Jongeren drinken meer en gebruiken meer drugs, waarbij ze vaak niet op de hoogte zijn van de (lange termijn)gevolgen. Raad, bestuur en organisatie zijn niet ‘handig’ genoeg in hun regierol. Moeten we wat aan doen. Zie ook onder ‘Hoogvliet’. En in algemeen-maatschappelijke termen: mensen zijn ‘individualistischer’ dan vroeger. En dat is geen probleem. Want mensen zijn niet ineens ‘asociaal’ geworden, maar kritischer op zich aansluiten of vereenzelvigen met instituties. Deels is dat zelfs een reactie op het veranderen van onze samenleving van een ‘verzorgingsstaat’ in een staat waar je beslist nog voor die verzorging in aanmerking komt, maar VEEL voorwaardelijker – en je moet ook er ook nog eens zelf het nodige voor doen. En bijdragen.
Tot zover onze ‘algemene’ conclusies over het ‘rapport Verhulst’. Echter, het rapport laat zich ook anders lezen. Lezend door die andere bril vonden we simpelweg een aantal zaken die bij wijze van spreken ‘meteen’ opgepakt kunnen worden c.q. waar ‘iets’ aan gedaan kan worden op de lange of korte termijn. Tijdens de expert meetings zijn ze in ieder geval NIET gefalsifieerd. Het overzicht, rijp en groen: 1 2 3 4 5 6
7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Een wijkverpleegkundige mag niet meer ‘zomaar’ bij iemand langsgaan als hij/zij denkt dat dat nodig is. Over mantelzorg: zorgzame mensen verwachten vaak wederkerigheid, maar krijgen die niet altijd en voelen zich dan erg in de steek gelaten. Een (vorm van) vergoeding voor vrijwilligerswerk helpt Meer erkenning voor vrijwilligers in de sport helpt ook. Zou leuk zijn als in die hoek een keer iemand de vrijwilligersprijs kreeg? Het maatschappelijk succes van kerkelijk werk in Kerk en Zanen verdient support, de ‘trucs’ verdienen navolging Het is opvallend dat bij de ontwikkeling van nieuwbouwwijken – zoals Kerk & Zanen – zo weinig rekening is gehouden met het ‘ouder worden’ van de kinderen in de wijk – en er dus geen voorzieningen zijn. Vrij jonge mensen vereenzamen. Bij de lagere sociaal-economische klasse leidt de combinatie van werkloosheid en geldgebrek va(a)k(er?) tot eenzaamheid en afzondering Er is weinig gedaan met de uitkomsten van het project Ouderenproof Op school wordt, ook als daar aanleiding voor is, niet of nauwelijks gesproken over de omgang tussen autochtonen en allochtonen. Aanleiding is er voldoende. De aanwezigheid van huismeesters met idealen en charisma doen wonderen De betrokkenheid van politici bij de ISV-wijken wordt gemist Er zijn meer huisuitzettingen als gevolg van betaalachterstand. Kinderen met gedragsproblemen volgen nu i.p.v. speciaal onderwijs, VMBO. Maar de klassen zijn daar groot, zodat docenten deze kinderen onvoldoende aandacht kunnen geven. Er is verschil van mening over het al of niet opereren van ‘loverboys’ in Alphen. In zorgnetwerken rond schollen zouden de signalen geïnventariseerd kunnen worden. Er is een groep allochtone ouders die geen verantwoording lijkt te willen nemen voor wat hun kinderen buitenshuis doen (wat is de norm?). Ouders nemen wel tijd voor werk (beide ouders), maar niet voldoende voor de opvoeding (wat is de norm?).
Werkbezoek Rotterdam-Hoogvliet Het werkbezoek aan de deelgemeente Hoogvliet vond plaats in een vroeg stadium van het project, op 14 september 2005. Terugblikkend, hebben we daar een aantal waardevolle lessen geleerd. Feit is in ieder geval dat Hoogvliet nu zo’n Rotterdamse deelgemeente is waar de noodzaak tot een hogere gemeentelijke ‘maatschappelijke organisatiegraad’ sterk aanwezig is. Een uitdaging die men daar een aantal jaren geleden opgepakt heeft, en met succes. Geen ‘modelletje’ waar Alphen zich op kan of moet baseren – want als iets maatwerk is, dan is het organisatie. Maar wel een serie lessen. Hieronder in het kort, op de DVD staan er wat meer.
-
-
-
-
Buurtbemiddeling bruikbaar voor Alphen, mits samen met de partners: politie en woningcorporatie. Belangrijk randvoorwaarde is bijvoorbeeld dat de politie bereid is om aldaar ingediende (voor buurtbemiddeling geschikte) meldingen rechtstreeks bij buurtbemiddeling in behandeling te geven, en dus niet eerst zelf in gesprek gaat. ‘Mensen maken de stad’ is een aanpak voor wijken met een complex aan problemen. En een kostbare. Toch heeft de aanpak leerpunten waar Alphen zijn voordeel mee kan doen. In ‘Alphen richting 2018’ zijn we op zoek geweest naar de ‘ideale schaal’ voor het ‘organiseren’ van sociale cohesie waar nodig. Het Rotterdamse project ‘mensen maken de stad’ maakt duidelijk dat de juiste schaal om inwoners van (zelfs) een probleemwijk betrokken te krijgen, de schaal is van ‘de straat’ of ‘het plein’. (zie het verslag van het werkbezoek op de DVD). In Hoogvliet konden we overigens zien dat het principe van ‘ruil’ van ons eigen succesvolle fysiek wijkbeheer (als u wat doet, doen wij ook wat), ook uitstekend werkt voor de combinatie van fysiek en sociaal wijkbeheer. Regie vergt een lange adem, mensen die zich voor meerdere jaren aan een baan committeren en – kwaliteit inzetten. Dat weten we al uit het werkbezoek aan Deventer (Deventer wijkaanpak). En we weten het al van ons eigen wijkbeheer. Ook daar liggen kansen voor een succesvolle integratie van fysiek en sociaal beheer. Rotterdam heeft ervaring opgedaan met de ‘Stadsregels’. ‘Stadsregels’ werken dus alleen op het niveau van de ‘straatagenda’ uit de ‘Mensen maken de stad-aanpak’.
Expert meetings De uitkomsten van de expertmeetings in 1 zin: ‘alles wat in het Rapport Verhulst genoemd wordt, is op zijn minst waar. Ook als er andere constateringen gedaan worden in andere onderzoeken of rapportages. Het gaat er niet om of alle waarnemingen algemeen geldig zijn, ze zijn gedaan door een aantal mensen die in de ‘eerste lijn’ werkzaam zijn. Een paar opvallende opmerkingen: - Veel organisaties willen geen allochtone vrijwilligers. Redenen zouden zijn: gebrekkige beheersing van het Nederlands, afwijkende kleding. - Problemen op scholen vastpinnen op de tegenstelling autochtoon-allochtoon doet geen recht aan de complexiteit van problemen. - Gebrekkige accommodaties, dan wel gebrekkig beheer ervan, gooien extra zand in de ‘organisatieraderen’ - Er is een gebrekkige coördinatie van (tenminste) opvoedingsondersteunende projecten. - De instellingen constateren dat men elkaar steeds beter weet te vinden. Een aantal instellingen herkent dit echter niet. Men is niet goed op de hoogte van het aanbod. - Er zijn vragen bij de capaciteiten (kwalitatief en kwantitatief) van het jongerenwerk. - Er is sprake van een versnipperde aanpak waar het de multitprobleemgezinnen betreft. Ook al is hier beleid op afgesproken. - Bij het ‘oppakken’ van signalen waar het kinderen in bedreigende omstandigheden betreft, zit de aanpak nog altijd onder de maat. De gemeente heeft hier een beperkte invloed, maar krijgt door de inwoners een belangrijke morele verantwoordelijkheid aangemeten. - De instellingen zien een belangrijke regierol bij de gemeente, o.a. bij het koppelen van instellingen en problemen (o.a. schuldhulpverlening). De wijkagent springt vaak in dat gat. - Ook de externe ‘experts’ zien een sterkere regierol voor de gemeenten. Zij moeten de instellingen strakker aansturen, zelf nadrukkelijker regisseren, inzicht verwerven in wat er ‘buiten’ gebeurt en dat niet bij de instellingen zoeken. Er zijn ook gemeenten die bijv. het jongeren- en opbouwwerk weer ‘in huis’ nemen, en dat opnemen als een eigen afdeling binnen een welzijnsdienst. Helpt bij het helder aansturen, zeker waar instellingen nog wel eens een ‘nee, tenzij’-houding hebben bij het uitvoeren van opdrachten van de gemeenten.
Conferentie De resultaten van de conferentie ‘De kwaliteit van de samenleving: actief burgerschap, betrokken Alphenaren’, en in het bijzonder van de workshops, maken deel uit van de conclusies en aanbevelingen in ‘Een agenda voor de kwaliteit van de samenleving’, voorin dit stuk. De verslagen
van de workshops zijn opgenomen als bijlagen bij deze rapportage. De inleidingen van Rene Vrugt en prof. Zijderveld zijn integraal opgenomen op de DVD.
III. Verantwoording en onderzoeksopzet fase 1 De raad spreekt in zijn initiatiefvoorstel zorg uit over ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving en – in het verlengde daarvan – de Alphense samenleving. Er wordt een gebrek aan onderlinge binding en samenhang tussen burgers gesignaleerd, het bestaan van een breed maatschappelijk onbehagen over de wijze waarop men met elkaar omgaat, zich kenmerkend door een groeiende onverschilligheid en anonimiteit. Met de Alphenaar gaat het heel goed, maar met de Alphense samenleving wat minder, zou men misschien – het SCP parafraserend – kunnen zeggen. De zorg om de samenleving komt voort uit de groeiende kloof tussen twee ontwikkelingen: aan de ene kant een brede ontwikkeling van de maatschappij (o.a. individualisering, wegvallen van traditionele verbanden, groot beroep op zelfredzaamheid van burgers) en aan de andere kant een vrij algemeen gedeeld beeld van de ideale samenleving met een sterk accent op sociale samenhang en gemeenschapszin (Alphen richting 2018). Zoals het in een van de ‘opdrachten aan de stad’ van de stadsvisie is verwoord: ‘Breng het “dorp” terug in de stad.’ Maar brede maatschappelijke ontwikkelingen als de genoemde zijn immers niet te keren, en al helemaal niet op lokaal niveau. Wel is het zo dat deze ontwikkeling voor veel mensen naast gewaardeerde voordelen (bijvoorbeeld de grotere vrijheid om het leven naar eigen keuze in te richten), en onvermijdelijke nadelen (bijvoorbeeld het teloor gaan van de oude dorpsgemeenschap), ook een aantal problemen kent waaraan mogelijk wél wat zou zijn te verbeteren (zoals verruwing van omgangsvormen, onverdraagzaamheid, ontbrekend verantwoordelijkheidsgevoel en aandacht voor de omgeving; en de gevolgen daar weer van in de sfeer van veiligheid, verloedering en eenzaamheid). Ons “onderzoek” – fase 1 – wilde verkennen en beoordelen in hoeverre deze zaken ook ‘leven’ in de Alphense samenleving; parallel bezien we of er elders goede ideeen zijn die we hier zouden kunnen inzetten. En tot slot van deze eerste fase – en daar dient dit discussiestuk voor - beslist de gemeenteraad of deze eerste fase aanleiding is voor een eventuele tweede fase, bestaande uit acties ter verbetering van die ‘kwaliteit van de samenleving. De kwaliteit van de samenleving is een omvattend begrip. Men het kan toepassen op de relaties die mensen onderhouden in de publieke sfeer, in de sfeer van werk, vrije tijd en maatschappelijke activiteiten, maar ook op de relaties in de privé-sfeer. Bovendien hangt ‘alles’ hier zeker met ‘alles’ samen. Het is echter weinig zinvol om alles over een kam te scheren. Ook gezien de looptijd van deze eerste fase is het verstandig ons bepaalde beperkingen op te leggen. In onze vergadering van 25 mei besloten we de nadruk te leggen op de volgende drie onderwerpen: • De ‘versplintering’ (atomisering) van de maatschappij: gebrek aan betrokkenheid bij elkaar. • De spanning tussen wat men ‘wil’: de samenleving op basis van gemeenschapszin, versus wat ‘moet’ : de prestatiemaatschappij. • De sociale cohesie binnen buurten, ‘goed nabuurschap’. Bovengenoemde drie punten hangen samen met vragen rond vereenzaming, het niet reageren op geweld op straat, teruglopende belangstelling voor vrijwilligerswerk en veranderingen binnen het verenigingsleven. Wat onderzochten we dus niet: de privé-sfeer en de relaties op het werk zijn als ‘vindplaats’ van de problematiek buiten beschouwing gelaten. Zo ook de betrokkenheid van burgers bij het bestuur en angst voor criminaliteit en terrorisme. De multi-culturele samenleving in Alphen hadden we al onderzocht. De probleemstelling spitsten we dus toe op de kwaliteit van relaties binnen het publieke domein (waar overigens ook veel van de acties in andere gemeenten op zijn gericht) en op de deelname aan lokale organisaties, inclusief buurtorganisaties en doelgroeporganisaties. Maar, zo hebben we vooraf al aangegeven, waar we tegen opvallende fenomenen opliepen, dan zouden we die niet uit de weg gaan. Zo kon het gebeuren dat (de gevolgen van) opvoedingsproblemen – die we buiten beschouwing ZOUDEN laten, getuige onze onderzoeksopzet – zich zozeer manifesteerden als een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling dat ze zelfs als een hoofdthema deze pagina’s bevolken. Per deelonderwerp hebben we ons steeds drie vragen gesteld:
• • •
Welke ontwikkelingen waarderen wij positief? Welke ontwikkelingen waarderen wij minder? Hoe kunnen wij de positieve ontwikkelingen vasthouden en de negatieve bijsturen?
We hebben daarom de volgende probleemstelling geformuleerd: De samenleving verandert, en in deze tijd sneller. Ook in Alphen aan den Rijn. Individualisering, informalisering en intensivering stellen hoge eisen aan onze inwoners en aan de lokale overheid: - Er valt zo veel te kiezen dat je niet weet wat je nog ‘moet’. - Je hoort nergens meer ‘echt’ bij maar wel een beetje bij veel, - ‘hoe iets voelt’ lijkt soms net zo belangrijk als ‘hoe iets is’ - en iedereen heeft het ‘druk’. Tijd voor de gemeente om te onderzoeken hoe het gaat met de optelsom van die mensen en hun keuzes, op de plaatsen waar ze elkaar ontmoeten – en wat onze gemeente er dan vervolgens aan kan doen. De onderzoeksvragen: Thema vereenzaming Kiezen we in het dagelijks leven voldoende voor elkaar? Of alleen als het uitkomt? En als het ‘fout’ of juist ‘goed’ gaat, hoe komt dat? (Kiezen voor anonimiteit is OK, maar wat als het je ‘overkomt’? Bijv. bij ouderen, maar ook bij jongeren: wie houdt nog in de gaten of ’s morgens het gordijn van zijn buur wel open gaat? ) Thema verruwing We gaan steeds informeler met elkaar om. Dat is positief, het zorgt voor minder hierarchie, minder afstand. Of zorgt het vooral voor mot? (Gaan we, verbaal en zelfs fysiek, niet een beetje TE weinig respectvol met elkaar om in de openbare ruimte: in het cafe, op straat, op het sportveld? Wat is er goed aan dat informele, wat niet? Kan/moet het beter?) Thema verantwoordelijkheid Welke oplossingen hebben ‘ze’ in andere gemeenten? Wat werkt, wat niet, wat zou in onze stad werken voor die zaken die eventueel aanpak behoeven? En wat kan de rol van onze ‘organiserende’ gemeente daarbij zijn? Als we deze vragen beantwoord hebben: Zijn we nog bereid of zelfs in staat om wat voor anderen of voor organisaties te doen, of hebben we het al bijna te druk voor onszelf? (Is mantelzorg, vrijwilligerswerk nog wel van deze tijd? En als onze (buurt)organisaties en (sport)verenigingen – of wijzelf - niet zonder kunnen, hoe moet dat dan verder? Wat gaat er goed, wat niet, hoe kan het beter?)
En zo krijgen we antwoord op de volgende vraag: Heeft Alphen aan den Rijn, onder druk van de 3 V’s (Verruwing, Vereenzaming en verminderende Verantwoordelijkheid) Vitamine B3 nodig (Binding, Betrokkenheid, dus (actief) Burgerschap)? Het antwoord op deze vragen hebben we gezocht bij burgers van Alphen aan den Rijn die uit hoofde van hun maatschappelijke (beroepsmatige of niet-beroepsmatige) activiteiten directe ervaringen kunnen hebben met deze bedreiging van de kwaliteit van onze samenleving én met een mogelijk aanpak ervan. Dit laatste uiteraard met het oog op de actiegerichtheid van het project. Daarnaast hebben we (ervarings) deskundigen van elders om hun mening en inzicht gevraagd. En hebben we (voor het eerst) gebruik gemaakt van ons webpanel.
De stappen in het onderzoek Interne en externe inventarisatie We weten al veel over de Alphense samenleving, niet alleen uit eigen ondervinding maar ook uit allerlei vormen van onderzoek en voorwerk aan beleid. Jaarlijks wordt een stadspeiling gehouden
waarin het onderwerp ‘kwaliteit van de samenleving’ telkens weer op tal van manieren terugkomt. Daarnaast is er – eveneens op initiatief van de raad – in 2003 een onderzoek uitgevoerd naar de multi-etnische verhoudingen in onze gemeente. Een plan van aanpak naar aanleiding van dit initiatief is inmiddels vastgesteld. Het voorwerk aan de Stadsvisie en het project Alphen OKE leverde veel op. Er is recent voorwerk voor een ‘Ouderennota’, een Jeugdbeleidsnota, een Sportnota verricht – allen inmiddels vastgesteld – verricht. Maar, om toch eens door de bril van dit project naar de vele activiteiten van onze- en andere gemeenten te kijken, is enerzijds ons eigen werk eens tegen het licht gehouden, en hebben we daarnaast een overzicht van projecten ‘van elders’ doorgelopen. Is het totale Alphense handelen nu geëvalueerd, en is dat ook met de projecten van alle gemeenten gebeurd? Beslist niet. Wij hebben ons beperkt tot enerzijds het zoeken naar waar andere gemeenten al of niet succesvol mee waren, en naar patronen in ‘hoe WIJ het doen’. In de inventarisatie zijn al deze bronnen en hun voornaamste relevante uitkomsten beoordeeld – voor gebruik door de werkgroep en de ambtelijke ondersteuners – en zijn een aantal opvallende patronen gesignaleerd in ons eigen streven.
Bezoek aan Rotterdam-Hoogvliet
Tamelijk vroeg in het project (voorbeelden van ‘wat zou mogelijk ook werken in Alphen aan den Rijn’ zoek je meestal pas als je de oplossingsrichtingen kent), maar daarom niet minder inspirerend, was een bezoek aan de Rotterdamse deelgemeente Hoogvliet. Dit in het kader van een vraag die al na de inventarisatie op de agenda stond: ‘hoe zetten wij ons organisatietalent op een goede manier in?’. Om ook anderen de gelegenheid te geven om van de daar opgedane kennis te profiteren, zijn het bezoek en de inleidingen van de trekkers va de projecten ‘Buurtbemiddeling’ en ‘Mensen maken de stad’ op video vastgelegd. “Rapportage Verhulst’ We hebben onze statistische gegevens, we hebben de stadspeiling, we hebben het veelal cijfermatige/beleidsinhoudelijke voorwerk aan diverse beleidsnota’s, en we hebben de uitkomsten van interactieve beleidsontwikkelingstrajecten als ‘Alphen richting 2018’. Wat we nog vooral misten was: ervaringen. Wat betekenen die cijfers nou? Als – immers de uitkomst van vrijwel al onze bronnen – Alphen nou een ‘gemiddelde’ stad is, met ‘gemiddelde’ vraagstukken’, wat betekenen dan die gemiddelden? Als er van de ca. 20.000 meerpersoonshuishoudens in Alphen ‘slechts’ 60 tot 120 bestempeld moeten worden als zogenaamde ‘multi-probleem-gezinnen’, wat zijn dan de problemen, welke invloed hebben die problemen op de stad, en hoe pakken we die als gemeente en organisaties effectief aan? Daarvoor hadden we ‘ervaringen’ nodig. En dan vooral ervaringen van mensen die ‘midden in de samenleving staan’. Mensen die de effecten van beleid, van overheidshandelen merken in de veranderingen binnen hun werk, in de veranderende opstelling van hun doelgroepen. Een onderzoeksjournaliste heeft daarom in onze opdracht een aantal direct-verantwoordelijke uitvoerders (zowel professioneel als vrijwilligers) binnen de politie, het jeugdwerk, (sport)verenigingen, scholen geinterviewd (De kwaliteit van de Alphense samenleving, een oriënterend onderzoek naar de sociale cohesie in Alphen aan den Rijn, drs. Sylvia Verhulst, Amsterdam, september 2005). Om precies te zijn: een huismeester in een stadsvernieuwings(ISV)wijk, twee ambulant jongerenwerkers, een maatschappelijk werkster, een leerplichtambtenaar, een docent van een havo/vwo-school, een docente van een vmbo-school, een huisarts, een vertegenwoordiger van de Sportraad, drie wijkagenten uit verschillende buurten, een medewerkster in de thuiszorg, een vertegenwoordiger van een bewonersplatform, een vertegenwoordiger van Overleg Samenwerkende Ouderenbonden, twee medewerkers van Kom Erbij (gericht op opvoedondersteuning en ontwikkelingsstimulering) en een wijkpredikant. Mensen die ‘op straat’ contact hebben met de inwoners. Natuurlijk gaat het hier om ‘slechts’ een klein aantal personen – maar wel personen die in hun werk contact hebben met vaak vele honderden Alphenaren. Kernpunt hierbij waren steeds de volgende vragen: • Hoe gedragen wij ons in de publieke ruimte? • Hoe is het met onze aandacht voor mensen die dit nodig hebben, bijvoorbeeld ouderen? Maken wij nog wel tijd voor elkaar? • Welke betrokkenheid tonen (door deelname) verschillende groepen (jongeren, ouderen, allochtoon, autochtoon etc.) bij het verenigingsleven, sport, wijkacties en andere maatschappelijke verbanden? Hoe is dat binnen de woonbuurten?
En als subvragen: Welke ontwikkelingen kunnen worden waargenomen? Wat loopt er goed, wat minder? Vallen bijv. bepaalde groepen buiten de boot c.q. houden bepaalde groepen zich meer afzijdig? Ook hier de vragen naar de oorzaken, de problemen, de eventuele oplossingen en de ervaringen daarmee. Het ging hier om een, zoals dat heet, ‘kwalitatief’ onderzoek – diep, veel informatie van weinig mensen, maar niet breed, niet ‘representatief’ in de zin van: de mening van een groot aantal mensen, of: ‘een afspiegeling van de samenleving’. Over dergelijke stukken beschikten we immers al – we hadden juist die ‘verdieping’ nodig.
Vragen aan het ‘webpanel’ Alphen aan den Rijn beschikt sinds kort over een webpanel. Ook het webpanel is bij het onderzoek betrokken door het soortgelijke vragen voor te leggen als aan de ‘eerstelijnswerkers’ is gebeurd tijdens de interviews. Een belangrijk verschil is dat het webpanel bestaat uit ‘gewone burgers’. Van het webpanel is een keer gebruik gemaakt, in het bijzonder om te checken of de gesignaleerde maatschappeklijke ontwikkelingen ook door hen herkend worden.
Twee expert meetings Aangezien in de rapportage van Sylvia Verhulst zich duidelijk twee groepen van onderwerpen met bijbehorende kwesties aftekenden, hebben wij na bespreking van dit rapport ook twee expert meetings georganiseerd die zich op deze onderwerpsgroepen richtten. Voor deze meetings hebben we een aantal van de reeds geinterviewde Alphenaren uitgenodigd, aangevuld met andere eerstelijnswerkers en een tweetal specialisten. De onderwerpen die het meest pregnant naar voren kwamen, leidden tot de volgende onderwerpen voor de expertmeetings: - ‘Actief burgerschap als basis voor vrijwilligerswerk en mantelzorg’ (10 oktober 2005) - ‘Drukke ouders, drukke kinderen, drukke jongeren, en wie heeft er tijd voor de opvoeding?’ (24 oktober 2005) Doel van deze meetings was: - het zoeken naar overeenkomsten en verschillen in ervaringen (‘kloppen’ die ervaringen zoals beschreven in het Rapport Verhulst?) van de verschillende eerstelijnswerkers, plus het genereren van gemeenschappelijke oplossings(denk)richtingen - het zetten van Alphense ervaringen tegenover kennis en ervaringen uit ‘de rest van het land’. Bij de expert meetings waren om die reden dr. Freek de Meere (hoofd productgroep Sociaal Supervisor van het Verwey-Jonkerinstituut, Utrecht) en drs. Agnes van den Andel (DSP-groep, Amsterdam, specialist op het gebied van jongeren, jeugdwerk en jeugdbeleid) uitgenodigd. - Gelegenheid ook voor ons, als leden van de werkgroep, om de deelnemers te bevragen.
Conferentie ‘De kwaliteit van de samenleving: Actief Burgerschap, betrokken Alphenaren’ Laatste stap voorafgaand aan deze discussienotitie was een conferentie over het tot dusver verzamelde feiten- en meningenmateriaal. Voor deze conferentie ‘De kwaliteit van de samenleving: Actief Burgerschap, betrokken Alphenaren’ was primair de gemeenteraad, het college, de gemeentelijke organisatie en een brede vertegenwoordiging van het maatschappelijk middenveld uitgenodigd. Via website of gemeentelijke informatiepagina konden andere Alphenaren zich overigens ook aanmelden. Doelen van deze conferentie: -
-
communiceren over de analyse en bevindingen naar een bredere groep, te weten de groep betrokken aanwezigen en – via mogelijke perspublicaties naar aanleiding van de conferentie – naar de Alphense bevolking verkrijgen van breder draagvlak voor de uitkomsten eventuele correctie, aanvulling en verrijking van de analyse en bevindingen t.b.v. de rapportage aan de Raad het, samen met de deelnemers aan project en conferentie, opstellen van een concept-agenda van korte- en langetermijn-actiepunten als sluitstuk van de rapportage aan de raad
Daarnaast heeft deze conferentie, en – zoals al gesteld in de inleiding - dit gehele project de verdieping en uitwerking van (opdrachten uit) de stadsvisie ‘Alphen richting 2018: zo zien wij dat!’ tot doel. Nog een doel: de in de ‘Alphen OKE-periode’ gevoelde behoefte aan maatschappelijke dialoog mag na deze conferentie niet meer uitsluitend de agenda bepalen tijdens vergaderingen en conferenties, maar moge ook ‘op straat’ nadrukkelijker gevoerd worden. Ruim 100 Alphenaren hebben, op eigen titel, uit hoofde van hun functie of namens hun instelling of vereniging deelgenomen aan deze conferentie ‘De kwaliteit van de samenleving: actief burgerschap, betrokken Alphenaren.’ Na bijdragen van raadswerkgroepvoorzitter Rene Vrugt en prof. dr. Anton Zijderveld hebben de deelnemers onder voorzitterschap van de leden van de raadswerkgroep gediscussieerd over de uitkomsten van de verschillende onderzoeken. De uitkomsten van deze workshops hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de ‘Grote agenda’ in de discussienotitie die op 22 december aan de raad wordt voorgelegd. Videoverslag Van het gehele project is een videoverslag gemaakt. Dit videoverslag, met daarin onder andere impressies van het werkbezoek aan Hoogvliet, de expertmeetings en de inleidingen van Rene Vrugt en prof. Zijderveld tijdens de conferentie, is op DVD gezet en is verkrijgbaar bij de afdeling concernbeleid & onderzoek. Werkzaamheden raadswerkgroep De raadswerkgroep ‘KAS’, onder voorzitterschap van Rene Vrugt, heeft vergaderd op 21 april, 25 mei, 23 juni, 11 augustus, 5 september, 21 september, 3 november, 23 november en 30 november 2005. Daarnaast is in de periode na de zomervakantie minimaal wekelijks E-mailcontact geweest over concept-stukken, de voorbereiding van expert meetings, conferentie, werkbezoek. Daarnaast hebben zij ook deelgenomen aan de conferentie, de expert meetings, het werkbezoek, tijdens de conferentie ook als voorzitters van de workshops. Bij haar werkzaamheden is deze werkgroep ondersteund door de wnd. Griffier en de griffie-voorlichter, het afdelingshoofd en twee medewerker van de afdeling Concernbeleid & Onderzoek plus het hoofd en diverse medewerkers van de afdeling Welzijn & Onderwijs, het hoofd communicatie. Een medewerker van de afd. communicatie heeft opgetreden als voorzitter van de expert meetings.
Publiciteit Met name na de voltooiing van het ‘rapport Verhulst’ heeft het project op de nodige publiciteit kunnen rekenen in de locale media. Waar nodig is deze publiciteit ondersteund met publicaties op de gemeentepagina. Het gehele project is ‘volgbaar’ opgenomen op de gemeentelijke website, onder de kop ‘raadsinitiatieven’. 22 december: afsluitend opinierend raadsdebat Het einde van fase 1 van dit project wordt heden afgesloten met een opiniërend raadsdebat aan de hand van alle rapporten en verslagen die totnogtoe zijn geproduceerd, plus een samenvatting en ‘actie-agenda’ in de vorm van deze notitie. Aan u nu de vraag om richting te geven aan dit thema en een besluit te nemen over fase 2: de vervolgacties. Budget In uw besluit over het initiatiefvoorstel is rekening gehouden met een budget van maximaal € 40.000,-. Dit budget is nog niet uitgeput. Daarnaast besloot u tijdens de behandeling van de begroting 2006 om eenmalig een bedrag van € 200.000,- binnen de algemene middelen te reserveren voor fase twee van dit onderzoek. In het vervolg van deze rapportage en in het bij deze rapportage gevoegde raadsvoorstel is hiervoor een – eerste - verdeling gemaakt die naar onze mening aansluit bij de geconstateerde maatschappelijke kwesties. Het voor fase 1 beschikbare budget is alsvolgt besteed: Onderzoek:
€ 13.545,-
(rapportage Verhulst)
Expertmeetings en conferentie
€ 4.238,-
(experts, catering, huur AV-
aparatuur, notulisten) Lopende verplichtingen
€ 10.000
(o.a. videoregistratie, techniek en spreker conferentie, inrichting, notulisten NB aantal declaraties nog niet ontvangen, wel meegecalculeerd. )
Onvoorzien
€ 5.000,-
(op basis van nacalulatie, niet ingezet)
Totaal besteed
€ 32.783,-
Bronnen -
‘In het zicht van de toekomst, Sociaal en Cultureel Rapport, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, oktober 2004 SCP-werkdocument Vrijwilligersorganisaties onderzocht. Over het tekort aan vrijwilligers en de wijze van werving en ondersteuning, dr. Jeroen Devilee, juli 2005 De Sociale Staat van Nederland 2005, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, september 2005 ‘Vertrouwen in de Buurt’, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Amsterdam University Press, 2005 GGD Zuid-Holland Noord, Jongerenpeiling 2003, Leiden, augustus 2005 Scholierenonderzoek Communities That Care Alphen, DSP-groep, Marga van Aalst, Willemijn Roorda, Amsterdam, september 2005 www.zestienmiljoenmensen.nl en verwijzingen www.eerstehulpbijheibel.nl (buurtbemiddeling Leiden) www.buurtbemiddeling.org (Buurtbemiddeling R’dam) Sociale Integratie, delen A t/m E, gemeente R’dam, 2003 Stadsvisie ‘Alphen richting 2018, zo zien wij dat!’, Alphen aan den Rijn, 2005 www.AlphenOKE.nl ‘Jong aan den Rijn’, beleidsnota jeugdbeleid, 2003 ‘Alphen altijd actief, sportbeleid 2003-2007’, 2003 afdelingsdossier ‘Ouderenproof’ Voorwerk onderzoek opvoedingsondersteuning, Verweij-Jonker Instituut, 2005 Onderzoek Multicultureel Alphen, Sylvia Verhulst, Amsterdam, 2003 Nota Lokaal Volksgezondheidsbeleid 2002 – 2006 Stadspeilingen 2002, 2003, 2004 Meerjarenontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing 2005-2009
IV. BIJLAGEN -
Verslagen van de expert meetings zoals hebben plaatsgevonden op10 en 24 november 2005 • •
-
Verslagen van de workshops gehouden tijdens de conferentie ‘De kwaliteit van de samenleving: Actief burgerschap, betrokken Alphenaren’ op 28 november 2005 • • • • •
-
Actief burgerschap als basis voor vrijwilligerswerk en mantelzorg Drukke ouders, drukke kinderen, drukke jongeren, en wie heeft er tijd voor de opvoeding?
Sociale cohesie, is dat ook elkaar met rust laten? Kun je praten met een kort lontje? Opvoeding maar helemaal uitbesteden dan? Altijd weer die jongeren… of zit overlast tussen de oren van ouderen? Is toenemende eenzaamheid de oplossing voor het tekort aan vrijwilligers?
(separaat) De kwaliteit van de Alphense samenleving, een oriënterend onderzoek naar de sociale cohesie in Alphen aan den Rijn, drs. Sylvia Verhulst, Amsterdam, september 2005).
Expertmeeting ‘Actief burgerschap als basis voor vrijwilligerswerk en mantelzorg’ Status Datum
: besloten bijeenkomst : maandag 10 oktober 2005 (tot 20.30 uur)
Aanvang
: 18.00 uur
Locatie Registratienr.
: Raadzaal, stadhuis :
Aanwezig als expertgroep: Mw. Joke Riem (voorzitter) Mw. Karin Klein Dhr. Freek de Meere Mw. Frederike Schüller Dhr. Niels Slottje Dhr. Cees van Stralen Aanwezig namens de begeleidingscommissie: Dhr. Remus Aussen Dhr. Robert Blom Dhr. Eric Brouwer Dhr. Pieter Corver Dhr. Ard Gerling Dhr. Matthijs Kortleven Dhr. Ruud de Leeuw Mw. Jenny Streef Dhr. Rene Vrugt Verslag: Wim Nijenhuis (Notuleerservice Nederland)
Joke Riem heet de aanwezigen van harte welkom en licht in het kort de aanleiding voor deze expertmeeting toe. Vanuit de raad is het initiatief genomen de Alphense samenleving grondig onder de loep te nemen. Tijdens het voorwerk voor de stadsvisie ‘Alphen richting 2018, zo zien wij dat’ bleek dat de keuzes voor de toekomst van Alphen vooral door sociale vraagstukken worden beheerst. Dat heeft geresulteerd in een oriënterend onderzoek naar de sociale cohesie in Alphen aan de Rijn, ‘de kwaliteit van de samenleving’, uitgevoerd door Sylvia Verhulst. Het onderzoeksrapport is inmiddels in concept gereed en zal tijdens deze expertmeeting worden besproken. Hoe moet de informatie in dit rapport worden gewogen? Wat kan er worden gedaan aan de genoemde problemen. Waarin onderscheidt Alphen zich van andere gemeenten? Voor deze expertmeeting zijn enkele professionals uit het veld uitgenodigd. Zij zullen met elkaar het gesprek aangaan. Daarnaast zijn ook de leden van de begeleidingscommissie aanwezig. Zij nemen niet aan het gesprek deel, maar mogen wel vragen stellen of opmerkingen plaatsen. De avond valt uiteen in twee delen. Na een voorstelronde wordt eerst gekeken in hoeverre de bevindingen van het rapport aansluiten bij de ervaringen in het veld: wordt de situatie herkend? Na de pauze ligt de nadruk op het benoemen van oplossingen. Introductie deelnemers Niels Slottje is sinds dit jaar trainer van het eerste elftal van de Alphense Boys en heeft daarvoor veel gewerkt met jongeren in de jeugdafdelingen van deze club. In zijn werkende leven is hij docent op een middelbare school in Alphen en heeft zodoende veel contact met jongeren.
Frederike Schüller is coördinator van het Steunpunt Vrijwilligerswerk en is bijna twee jaar in dienst bij de Stichting Welzijn, waar het Steunpunt een onderdeel van is. Freek de Meere werkt sinds twee jaar bij het Verweij-Joncker Instituut en was daarvoor universitair docent bestuurskunde, met als bijzonder aandachtsgebied de besluitvorming bij gemeentes. Hij adviseert gemeentes bij stedelijke vernieuwingsprocessen. Eén van de projecten is de evaluatie van de wijkraden in Utrecht. Cees van Stralen is sinds april 2002 predikant in de wijk Kerk en Zanen. Hij is daar één van de twee predikanten van de protestantse gemeente. Daarvoor was hij predikant in Hoofddorp. Karin Klein is gelieerd aan het Steunpunt Mantelzorg Alphen aan de Rijn, een project dat sinds augustus 2003 wordt gefinancierd door de gemeente Alphen. Daarnaast is zij coördinator van het Bureau Informele Zorg, dat vrijwilligers inzet voor zorg in de thuissituatie. Na deze introductie licht Rene Vrugt de redenen voor het raadsinitiatief nader toe. De kwaliteit van de Alphense samenleving is een zeer brede insteek. De aanleiding voor deze brede verkenning was zowel negatief als positief. Na de moord op Theo van Gogh werden de breuklijnen in de samenleving ineens pijnlijk zichtbaar. Positieve aanleiding vormde het vaststellen van de toekomstvisie voor Alphen in 2018 door de raad. Behalve fysiek-ruimtelijke aspecten is er in die visie veel aandacht voor hoe de samenleving eruit zou moeten zien in 2018. Om daar serieus mee aan het werk te gaan, moet duidelijk zijn hoe de Alphense samenleving er precies voor staat. Dat gebeurt door een inventarisatie van het bestaande beleid en door met elkaar een discussie aan te gaan. Die discussie leverde bijvoorbeeld drie “V’s” op: Verantwoordelijkheid - hoe gaan we met elkaar om en welke verantwoordelijkheid nemen we voor elkaar en voor onze leefomgeving - maar ook Verruwing en Vereenzaming. Daarnaast heeft men een werkbezoek gebracht aan Rotterdam, waar men een buurtbemiddelingsproject heeft bekeken. Deze expertmeeting zal hopelijk weer nieuwe inzichten opleveren, zodat men uiteindelijk een goed beeld heeft van de Alphense samenleving en de problemen waarvoor oplossingen gezocht moeten worden. Eerste ronde Gewezen op de belangrijke rol die de kerk in de wijk Kerk en Zanen speelt, wijst Cees van Stralen op het feit dat Kerk en Zanen een nieuwe wijk is. Dat hebben de bewoners met elkaar gemeen: iedereen maakt een nieuwe start. Blijkbaar is er een grote behoefte aan contact en verbondenheid. Men treft elkaar op het schoolplein en in de kerk. De kerk is daarbij wellicht het meest georganiseerd en biedt de mogelijkheden voor ontmoeting en sociale verbondenheid. Joke Riem merkt op dat sportclubs steeds vaker aangeven moeite te hebben bij het vinden van vrijwilligers. Een klacht is dat ouders de club behandelen als een crèche waar ze hun kinderen kunnen ‘dumpen’, en zelf niet bereid zijn om de handen uit de mouwen steken voor de club. Niels Slottje vindt “dumpen” een te sterk woord en herkent zich maar ten dele in het bovenstaande beeld. Het zijn uiteindelijk de kinderen zelf die graag naar de sportclub komen. Wel neemt de clubbinding af: als het ze niet bevalt, gaan kinderen naar een andere vereniging. Ook is het inderdaad zo dat ouders minder geneigd zijn iets meer voor de vereniging te doen, uitzonderingen daargelaten. Allochtone kinderen melden zich vaak zelfstandig bij de club en zien het lidmaatschap als iets van henzelf. Ouders van allochtone kinderen zijn ook minder betrokken bij de vereniging. Om de betrokkenheid van ouders (tot op zekere hoogte) te garanderen is er bij ieder nieuw lid een kennismakingsgesprek met de ouders, waarbij ook wordt gevraagd of de ouders iets voor de club kunnen of willen betekenen. Ook elftalleiders polsen ouders, wanneer deze bij een wedstrijd of een training aanwezig zijn. Een andere manier om de band van ouders met de club te vergroten is via activiteiten of bijvoorbeeld het samenstellen van het clubblad. Joke Riem wijst op het krimpende aantal vrijwilligers, terwijl de behoefte toeneemt: de overheid bezuinigt en legt verantwoordelijkheden steeds meer bij het individu. Frederike Schüller verwijst naar een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau, waaruit blijkt dat de terugloop van het aantal vrijwilligers niet zal leiden tot grote gaten. Voorwaarde is dat vrijwilligersorganisaties organisatorisch zijn ingesteld op het werken met tekorten. Ze stelt wel
vast dat het veel moeite kost om vrijwilligers te behouden. Men is kritischer en selectiever; meer dan voorheen kijkt de potentiële vrijwilliger of het werk goed staat op het cv. Ouderen zijn meestal minder kieskeurig. Ouders vormen een groep die moeilijk warm is te krijgen voor vrijwilligerswerk. Mantelzorg is zorg die wordt verleend aan iemand in de directe leefomgeving. Karin Klein licht toe dat het bij mantelzorg zelden gaat om een vrijwillige keuze: men rolt erin of men wordt er plotseling mee geconfronteerd. Ze ontkent dat mantelzorg het gevolg is van bezuinigingen of een gebrek aan vrijwilligers: mantelzorg is een aloud fenomeen, dat ook positief gewaardeerd moet worden. De behoefte aan mantelzorg groeit, maar ook de complexiteit van de aanvragen. Gelukkig komen er nog steeds nieuwe mantelzorgers bij, waarbij wordt opgemerkt dat met name jongeren na verloop van tijd weer afhaken. Het komt voor dat mensen eenzaam zijn, al blijken veel mensen bij nader inzien toch nog wel een netwerk te hebben waarop ze kunnen terugvallen. Karin Klein tekent daarbij aan dat een groeiende groep niet wordt bereikt en men overlegt regelmatig met andere organisaties over manieren om ook die mensen te benaderen. Niet alles in het rapport wordt herkend. Niels Slottje heeft als docent nadrukkelijk gelet op verharding en racisme en stelt dat voorkomende gevallen op zijn school niet in de doofpot worden gestopt. Ja, er zijn Lonsdale jongeren, maar deze bepalen niet de sfeer op school. Het is in ieder geval niet zo dat er sinds de moord op Theo van Gogh sprake is van verruwing of extreme conflicten tussen autochtonen en allochtonen. De situatie is volgens Slottje niet ernstiger dan tien jaar geleden, al is dat geen constatering om verheugd over te zijn. Veel docenten weten wat er speelt onder jongeren, al zijn er ook die bijvoorbeeld door de hoge werkdruk minder signalen oppikken. Je moet soms graven om de problemen van jongeren boven water te krijgen. Vaker dan leerlingen op het vwo of de havo kampen vmbo-leerlingen met complexe thuissituaties. En al weet je wat er aan de hand is, in veel gevallen kun je daar als docent niets aan doen. Van drinkende en blowende scholieren kijkt Slottje niet op: dat is dagelijkse kost. Ook wordt er wel eens een wapen gevonden, maar dat zijn uitzonderingen. Hij stelt dat hij door zijn baan als docent en zijn trainerschap een redelijk goed beeld te hebben van wat er leeft onder de jongeren met wie hij werkt. Dat inzicht gebruikt hij, maar het leidt lang niet altijd tot een bevredigende oplossing voor aanwezige problemen: je probeert in contact te komen met ouders, maar wanneer je daar na meerdere pogingen niet in slaagt, houdt het op. Ook Frederike Schüller is niet geschokt door de bevindingen in het rapport. Iets waar het matchingbureau regelmatig mee wordt geconfronteerd is dat zorginstellingen impliciet, maar ook steeds vaker expliciet aangeven geen allochtonen als vrijwilliger te willen. Als reden worden vaak praktische zaken als een gebrekkige taalbeheersing of afwijkende kleding opgevoerd. Met name ouderen blijken moeite te hebben met allochtone vrijwilligers. Soms is dat voorstelbaar, omdat de vrijwilliger niet op tijd komt of niet goed beseft wat het vrijwilligerswerk inhoudt. Schüller stelt dat er veel meer tijd en aandacht nodig is om deze groep vrijwilligers voor te bereiden op hun werk. Karin Klein bevestigt dit. Ook Niels Slottje herkent de vooroordelen die autochtonen hebben: scholieren met een buitenlandse naam hebben veel moeite een stageplek te vinden. Robert Blom concludeert dat het eigenlijk zo slecht nog niet gaat en stelt de vraag of er nu eigenlijk wel een kloof is tussen allochtoon en autochtoon. Karin Klein benadrukt dat er wel degelijk forse problemen zijn; die moet men niet onder het tapijt vegen. Niels Slottje voegt toe dat het rapport zeker een aantal pregnante problemen benoemt: het drank- en drugsgebruik onder jongeren is zorgwekkend en de omgangsvormen verruwen. Tegelijk ziet hij echter klassen, voor de helft autochtoon, voor de helft allochtoon, waarin de leerlingen prima met elkaar door één deur kunnen. Het probleem vastpinnen op het onderscheid tussen autochtoon en allochtoon doet geen recht aan de complexiteit van de aanwezige vraagstukken. Freek de Meere heeft het rapport met plezier gelezen. Het feit dat er een nieuwe wijk is ontwikkeld zonder de nodige voorzieningen is verbijsterend. Hij wijst er daarnaast op dat dit het zoveelste onderzoek is. Het moet inmiddels toch mogelijk zijn om dichter bij de kern te komen en daarmee dichter bij oplossingen.
Cees van Stralen stelt vast dat de tieners in Kerk en Zanen steeds vettere joints roken en dat inmiddels de eerste injectiespuiten zijn gevonden. Rond lagere scholen liggen condooms. Hoe kijkt de gemeente daar tegenaan? Er wordt nauwelijks iets georganiseerd voor jongeren, terwijl er toch tal van kansen zijn. Hij heeft zijn hoop gevestigd op het nieuwe kerkgebouw, niet om zieltjes te winnen, maar om jongeren een zinvolle invulling van hun vrije tijd te geven. Frederike Schüller stelt dat een integrale benadering dan het beste is: door een wijkgerichte aanpak en onderlinge samenwerking tot oplossingen komen. Karin Klein sluit zich hierbij aan; de aanpak van de problemen moet niet stuk lopen op geloofszuilen of organisatiegrenzen. Wees zichtbaar voor anderen, zoek elkaar op en benut elkaars lokaties. Dat past ook uitstekend binnen de nieuwe WMO. Niels Slottje stelt dat het uitmaakt of men opgroeit in een stedelijke omgeving of in een dorp. Stedelijke jongeren zijn individualistischer en baseren hun identiteit meer op de lifestyle die popzenders propageren. Dat betekent niet dat stedelijke jongeren niets voor een ander willen doen of dat men geen grip op hen kan krijgen. Je moet ze alleen wel op de juiste manier prikkelen. Karin Klein herkent dit: het succes hangt af van de initiator. Niels Slottje benadrukt daarnaast dat men zuinig moet zijn op vrijwilligers. Er moet waardering zijn, in de vorm van een kopje koffie en aan het eind van het jaar een bos bloemen. Wanneer die erkenning er niet is, haakt ook de trouwste vrijwilliger af. Rene Vrugt vraagt welke rol het bedrijfsleven zou kunnen spelen. Karin Klein vertelt dat er landelijke projecten bestaan om het bedrijfsleven te betrekken bij vrijwilligerswerk, al is de combinatie van een zorginstelling met Heineken niet waarschijnlijk. Frederike Schüller voegt toe dat het Steunpunt Vrijwilligerswerk een initiatief kende om maatschappelijk ondernemen te stimuleren, maar dat zij door tijdgebrek prioriteiten moest stellen, waarbij dit initiatief is gesneuveld. Freek de Meere merkt op dat dit raadsinitiatief kansen biedt. Het wordt door de hele raad gedragen en het thema gaat door alle lagen heen. Meer dan ooit voelen bedrijven, maar ook woningcorporaties de druk om een bijdrage te leveren aan het oplossen van maatschappelijke problemen. De eensgezindheid binnen de Alphense raad kan dan ook deuren openen. Maak gebruik van de aanwezige kennis en koester de trekkers van projecten. Juist de niet gemeentelijke organisaties zijn door hun onafhankelijke positie in staat om gebruik te maken van het momentum. Joke Riem constateert dat Alphen, al is het in de kiem, ook een grootstedelijke problematiek kent. Hoe moet de gemeente daarmee omgaan? Freek de Meere stelt dat dit deels afhangt van wat de Alphense politiek tot haar verantwoordelijkheden rekent. Wat wil Alphen zijn? Daar moeten bestuurlijke keuzes in worden gemaakt en die keuzes moet de gemeente faciliteren. Niels Slottje wijst op de slechte accommodatie van de Alphense Boys. Er is veel achterstallig onderhoud, wat vrijwilligers ontmoedigt. Het gaat uiteindelijk toch om geld en daar ligt een rol voor de gemeente. Die zou bijvoorbeeld de huur voor het gebruik van velden kunnen kwijtschelden. Karin Klein stelt voor om dan ook het perspectief van de vereniging te verbreden, bijvoorbeeld door meer aandacht te besteden aan gezond sporten. De vereniging kan een grote groep bereiken en er is immers ook leven buiten het veld. Ook de kerk zou haar blikveld moeten verbreden: samenwerken met andere organisaties. Gebrekkige accommodatie treft ook het Steunpunt Vrijwilligerswerk. Door betere samenwerking van organisaties en het beter benutten van de mogelijkheden kan al veel worden gewonnen. Daarvoor zijn bruggenbouwers nodig, bijvoorbeeld een coördinator van de samenwerking tussen organisaties. Karin Klein merkt dat zorgorganisaties en zorgaanbieders, ook de grotere, steeds meer het nut en de noodzaak van samenwerking inzien. De gemeente zou hierbij een regiefunctie moeten vervullen, waarin zij de objectiviteit waarborgt en toeziet op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg. Frederike Schüller merkt tot slot op dat juist ook burgers een bijdrage kunnen leveren. Een goed voorbeeld is het initiatief ‘Sfeermakers’, een groep autochtone Alphense jongeren die de sfeer van hatelijkheid naar allochtonen toe zat is. Zij organiseren feesten, waarop zij oproepen tot debat. Freek de Meere verwijst naar het project, ‘Sociaal Speerpunt Arnhem’, waarbij casemanagers van deze stad bij mensen aan de deur kwamen met de vraag wat men voor de burgers kon
betekenen. Het project duurde een jaar en veertig organisaties werkten samen aan het oplossen van de problemen. De deelnemende professionals waren razend enthousiast. Cees van Stralen benadrukt dat de betrokken partijen elkaar moeten vinden; dat is men verplicht. Voor hem is dat in eerste instantie in Kerk en Zanen, waar hij graag, en in elkaars verlengde, met de andere organisaties zal samenwerken. Joke Riem concludeert dat er nog genoeg stof tot discussie is, maar ook de wil om het initiatief een positief vervolg te geven. Zij bedankt alle aanwezigen voor hun bijdrage en sluit de bijeenkomst.
Expertmeeting (2) ‘drukke ouders, drukke kinderen, drukke jongeren’ en wie heeft er tijd voor de opvoeding? Status Datum Aanvang Locatie Registratienr.
: besloten bijeenkomst : maandag 24 oktober 2005 (tot 20.30 uur) : 18.00 uur : Raadzaal, stadhuis :
Aanwezigen expertgroep: Mw. Joke Riem (gespreksleider) Mw. Hanneke Tielen Dhr. Theo van de Hoek en mw. Hilde Renema Mw. Agnes van den Andel Dhr. Piet van Doorn Dhr. Alfons Verton Dhr Ko van Schaik Afwezig Fatiha Hartman (ambulant jongerenwerker) Aanwezig namens de begeleidingscommissie: Dhr. Rene Vrugt Dhr. Pieter Corver Dhr. Matthijs Kortleven Dhr. Ruud de Leuw Ambtelijke ondersteuning Dhr. Remus Aussen Dhr. Eric Brouwer Mw. Jenny Streef Mw. Anneke le Duc Mw. Mieke Vrijmoed (verslaglegging) Afwezig met bericht van verhindering: Dhr. Robert Blom en dhr. Ard Gerling
Joke Riem heet de aanwezigen van harte welkom en licht in het kort de aanleiding voor deze expertmeeting toe. Het discussiestuk voor de avond is het rapport van onderzoekster mw. Sylvia Verhulst, die een aantal eerstelijns-werkers’heeft geïnterviewd over hun visie op de Alphense samenleving. Voor deze expertmeeting zijn enkele professionals uit het veld uitgenodigd. Zij zullen met elkaar het gesprek aangaan. Daarnaast zijn ook de leden van de begeleidingscommissie aanwezig. Zij nemen niet aan het gesprek deel, maar mogen wel vragen stellen of opmerkingen plaatsen. De avond valt uiteen in twee delen. Na een voorstelronde wordt eerst gekeken in hoeverre de bevindingen van het rapport aansluiten bij de ervaringen in het veld: wordt de situatie herkend? Na de pauze ligt de nadruk op het benoemen van oplossingen. Introductie deelnemers Alfons Verton van jeugdzorg preventieteam Alphen aan den Rijn Hanneke Tielen van GGD Zuid-Holland Noord doet gedurende 10 jaar onderzoek naar alcoholen druggebruik onder de jongeren. Theo van de Hoek wijkagent Alphen Ridderveld
Agnes van den Andel, onafhankelijk onderzoeker Piet van Doorn, basiszorgcoördinator kwetsbare jeugd Ko van Schaik, huismeester Planetenbuurt (in dienst bij wonenCentraaL) Joke Riem introduceert raadslid Rene Vrugt, initiatiefnemer en voorzitter raadswerkgroep "Kwaliteit van de samenleving". Rene Vrugt bedankt alvast de deelnemers van de expertgroep voor het verlenen van hun medewerking aan deze expertmeeting en licht in het kort de redenen voor dit raadsinitiatief toe. De aanleiding voor deze brede verkenning was zowel negatief als positief. De negatieve aanleiding was de moord op Theo van Gogh en die in Alphen aan den Rijn ook de nodige beroering heeft gebracht. Voor burgemeester Schoof was deze gebeurtenis de aanleiding om het initiatief Alphen Oké te starten. Positieve aanleiding vormde het vaststellen van de toekomstvisie voor Alphen in 2018 door de raad. Deze visie moet niet alleen gaan over de gebouwen, maar zeker ook over de maatschappelijk kant, de samenleving van Alphen aan den Rijn. Er zijn afspraken gemaakt om deze visie ook concreet te maken. De raad wil “een thermometer in de Alphense samenleving steken”. Er is inmiddels al een analyse gemaakt van bestaand beleid en daarnaast heeft men een werkbezoek gebracht aan Rotterdam, waar men een buurtbemiddelingsproject heeft bekeken. Inmiddels zijn er ook interviews afgenomen met eerstelijn-werkers, een aantal van hen zijn vanavond ook aanwezig. Deze interviews zijn verwerkt in een rapport. Een belangrijk item dat naar voren kwam is hoe staat het met kinderen, jongeren, ouders en hun ouders? Hebben ze nog tijd voor elkaar, of is alles geregisseerd – en is dat een mooi woord voor ‘uitbesteed’. Er zijn stellingen uit het rapport gehaald en deze stellingen zullen vanavond aan de expertgroep voorgelegd worden. Rene Vrugt zegt dat hij toe wil naar een raadsdiscussie en welke prioriteit de raad wil stellen in de komende tijd. Op 28 november 2005 zal een conferentie plaatsvinden en als afsluiting een raadsdebat in december 2005. Eerste ronde Aan de leden van de expertgroep wordt gevraagd hoe zij als deskundigen over de conclusies in het rapport denken. Piet v. Doorn
Remus Aussen
Piet v. Doorn
Is niet geschrokken van de conclusies uit dit rapport. Alphen aan den Rijn is een middelgrote stad met de bijbehorende problematiek van jongeren. Deze problematiek is niet groter of erger dan andere middelgrote steden. Het probleem wordt pas zichtbaar als er overlast ontstaat. Als je problemen met 12-jarigen wilt voorkomen zul je preventief moeten investeren in de jeugd van 0 –4 jaar, maar zeker in de jeugd in de basisschoolleeftijd. Hij verwijst hierbij naar het rapport van het ministerie van Onderwijs dat onlangs is gepubliceerd. Daarin wordt onder andere gezegd dat iedere euro die nu gestopt wordt in de groep van 4- jarigen veel belangijker is dan de euro voor de groep van 12-jarigen. De opvoedcursus staat in Alphen aan den Rijn ook onder grote druk. Ouders hebben tot de leeftijd van 12 jaar nog veel invloed op hun kinderen. Daarna gaan de jongeren hun eigen regie voeren. Op dit moment zijn er al 40 projecten gestart over opvoeding van jongeren. Er zijn 20 overlegstructuren op het gebied van opvoedingsondersteuning. Wat kan de gemeente nog meer doen? Consultatiebureau's kunnen veel en doen al veel. Dat wordt nog wel eens onderschat. Heel veel nieuwe dingen worden opgetuigd, maar kijk eens naar de wijkverpleegkundige die gezinnen bezoekt, geef haar eens meer mogelijkheden om méér uit haar werk te kunnen halen. Hij vindt dan ook dat de gemeente het nog altijd beter kan doen.
Wat zijn de resultaten geweest van het beleid van de gemeente van de afgelopen tien jaar geweest voor de groep die nu de leeftijd heeft van 12 - 14 jaar. Als men nu spreekt van probleemkinderen dan is er kennelijk in het verleden iets niet goed gegaan. Theo v.d.Hoek Joke Riem
De basis voor de opvoeding van kinderen ligt bij de ouders. Ook de invloed van broers en zussen is groot Als de ouders niet in staat zijn om het kind goed op te voeden, moet de
Theo v.d.Hoek
Remus Aussen Piet v. Doorn
Joke Riem
Alfons Verton
samenleving dan ingrijpen? Je kunt niet alles voorzien en voorkomen. Communicatie tussen de instellingen is heel belangrijk. Het komt voor dat bij problemen de instanties van elkaar niet weten dat een geval al bij een instantie bekend is. Wat kunnen de instellingen zelf doen om de afstemming beter te laten verlopen? Wat enorm is toegenomen en een succes blijkt is de toegenomen samenwerking tussen de organisaties. De scholen krijgen met problematiek van jongeren te maken.Als voorbeeld noemt hij het Zorg Advies Team (ZAT) team. Als je een oudere docent op een basisschool spreekt, zal hij toch erkennen dat het gemakkelijker is om hulpverleners te benaderen. Hij vindt dit veel verbeterd ten opzichte van 20 jaar geleden toen hij in Alphen kwam werken. Hij pleit ervoor om professionals meer speelruimte te geven. Er wordt veel in de beheersfase gestopt. De uitvoerende instanties die nu bij probleemgezinnen over de vloer komen, zien vaak niets in een nieuw project maar zouden zelf meer speelruimte willen hebben. Geef docenten meer ruimte om professionele taken te kunnen doen. Vraagt aan Alfons Verton , werkzaam bij het preventieteam van bureau jeugdzorg, of hij dit erkent. Zou hij meer speelruimte willen hebben om zijn werk goed te kunnen uitoefenen. Ervaart dat het steeds gemakkelijker wordt om de contacten met scholen te starten. Scholen benaderen jeugdzorg ook zelf. Dat gaat op een ontspannende manier dan een aantal jaren geleden.
Herkennen de expertleden de problemen die genoemd worden in het rapport en zijn zij ook bekend met de voorbeelden van gevallen die tussen wal en schip zijn gevallen en geen aansluiting hebben bij reeds gesignaleerde problemen. Agnes v. Andel
Is onderzoeker en werkt in opdracht van ministeries en gemeenten. Onder andere doet zij onderzoek naar jeugdcriminaliteit. Volgens haar wijken de conclusies uit dit rapport niet af ten opzichte van andere rapporten over probleemjongeren. Het gaat hier om een kwalitatief onderzoek. De raad moet niet schrikken van deze gegevens, maar wel serieus luisteren naar wat er gezegd wordt. Niet in paniek raken, maar de rug rechthouden. De problematiek bestaat wel degelijk. Je zult altijd incidenten blijven houden. Ga heel serieus aan de slag met de signalen. Maak een keuze tussen feitelijkheden en ervaringen. De waan van de dag zul je moeten negeren. Er zullen plannen gemaakt moeten worden en daarbij aan je doelstellingen vasthouden. Inventariseren wat er al is gedaan en wat er nog nodig is. Welke projecten lopen goed en welke niet. Ga degelijk aan de slag.
Hebben de expertleden het gevoel dat er nu een basis ligt en weet men nu op welke manier de instellingen aan de slag moeten. Hanneke Tielen
Ruud d. Leuw
Noemt het onderzoek van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) over het alcohol-en drugsgebruik . Alphen aan den Rijn is ook hierin een gemiddelde gemeente. Men zou zelfs de gemeente Alphen aan den Rijn als maatstaf voor de provincie Zuid-Holland kunnen noemen. Ouders worden steeds toleranter. De houding van de ouders heeft grote invloed op het gebruik van alcohol door hun kinderen. De ouders zijn de afgelopen jaren veel toleranter geworden, met name voor het gebruik van alcohol. Zij neemt waar dat kinderen uit groep 7 en groep 8 al de goedkeuring van de ouders hebben om alcohol te drinken. Is geschrokken van het rapport. Hij citeert uit het rapport dat er sprake is van verharding, overlast, allochtone en autochtone hangjongeren. De jongerenwerkers vertellen dat de sport-en spelbus de Diamantenbuurt niet meer aandoet omdat die geterroriseerd wordt door en groepje dertienjarigen. Hoe krijgen wij hier “de vinger achter”? De eerste vijf jaar van een kind is bepalend. Maar de vraag is hoe krijgen we de vinger er achter dat de
Agnes v. Andel
Joke Riem Piet v. Doorn
Ko v. Schaik
Piet v. Doorn Remus Aussen Piet v. Doorn
Remus Aussen Piet v. Doorn
Theo v.d. Hoek
dertienjarigen niet meer de spelbus terroriseren? Hoe wil je de vinger er achter krijgen? De hulpverleners moeten wel de keuze krijgen wat ze kunnen en mogen doen. Is het beleid van de gemeente gericht op preventie, of op het oplossen van incidenten. Er zal eerst een keuze gemaakt moeten worden waar men op wil inzetten voordat de hulpverleners aan de slag kunnen gaan. Als de politiek uitgedaagd wordt om keuze te maken zal ze wel zoveel mogelijk input moeten krijgen. Je kunt dit niet alleen als hulpverlener oplossen. In tegenstelling tot de afgelopen jaren mag men de jeugd weer op ongewenst gedrag wijzen. Docenten grijpen weer sneller in op dit gedrag. De jeugd zal aangesproken moeten worden. De afgelopen 10 jaren werd hier nog lacherig mee omgegaan. Daar los je het probleem niet mee op. Nu wordt daar sneller op ingegrepen. In de wijk waar hij huismeester werkt wonen 36 nationaliteiten. Het is heel moeilijk om hier samenhang in aan te brengen. Over de spelbus die de Diamantenbuurt niet meer aan wil doen zou hij willen weten of de gemeente heeft onderzocht wat hierin precies de rol is geweest van de leiding van de spelbus. Ligt het wel daadwerkelijk aan de jongeren? Hij vindt het ook niet terecht om alle problemen te schuiven op de allochtone jongeren, ook de autochtone jongeren geven overlast. Het verbaast hem dat er 40 projecten lopen. Bij hem zijn er niet meer dan 10 bekend. Hij pleit ook voor meer afstemming met de politie. Vaak is het onduidelijk of de wijkagent met een speciaal doel in de wijk patrouilleert. Over het vestigen van een brede school in de Diamantenwijk is nog geen definitief besluit genomen. De gemeente moet hierover beter communiceren. Het grootste probleem voor jongeren is een slechte leef-en woonomgeving en het ontbreken van faciliteiten voor de jeugd. Als voorbeeld noemt hij de beloofde oplossingen voor de overlast door de jeugd in Ridderveld. De jeugd zelf laat steeds geluiden horen dat de oplossingen door de gemeenten hiervoor wel erg lang op zich laat wachten. Hij mist verder de betrokkenheid van raadsleden in de ISV-wijken. Ook reeds bestaande activiteiten zullen beter ondersteund moeten blijven. De gemeente zal dit signaal moeten oppakken. Heel veel opvoedproblemen en wangedrag ontstaan vaak omdat het met de ouders niet goed gaat. Vraagt wat de rol van de gemeente hierin moet zijn. Zegt dat dat afhangt van veel factoren zoals de financiële positie van de ouders, taalproblemen, verslaving, psychiatrie. Als men zich richt op de opvoedingsondersteuning zoals jeugdhulpverlening, dan is men hooguit bezig om het symptoom te bestrijden en dat is vaak “dweilen met de kraan open”. Het is heel belangrijk dat volwassen ouders die kinderen opvoeden zo redelijk mogelijk in hun vel zitten. Wie moet dit oppakken? Moet dat de gemeente zijn, moet dat de instantie zijn? Bij gezinnen waar veel problemen spelen zal een samenhang moeten zijn tussen instanties. De scholen, maatschappelijk werker, vrijwilligers en ook de woningbouw zullen de koppen bij elkaar moeten steken. De gemeente zal moeten inventariseren welke instanties hier al mee bezig zijn en ruimte moeten geven. Ook de rol van de wijkagent hierin is essentieel. Noemt de bijeenkomsten van zorgnetwerk. Om de zes weken worden de probleemgezinnen besproken. Het gaat om een aantal van 50 gezinnen. Er vindt afstemming plaats tussen de verschillende instanties en scholen. Op scholen zelf worden de jongeren, die problemen geven, besproken en worden afspraken gemaakt. Dit initiatief werkt tot nu toe zeer goed.
Om hoeveel probleemgezinnen gaat het in Alphen aan den Rijn? Piet v. Doorn
Reageert op deze vraag. Met verreweg de meeste gezinnen gaat het goed. Uit de gegevens van consultatiebureau's en GGD komt een beeld naar voren van 60 probleemgezinnen.
Theo v.d. Hoek
Joke Riem Theo v.d. Hoek Hanneke Tielen
Remus Aussen
Vindt dat er nog veel verborgen leed is achter de voordeur, vooral bij allochtone gezinnen. Men staat hier machteloos tegenover, je weet dat er sprake is van huiselijk geweld maar het is niet mogelijk om als wijkagent contact te krijgen met deze gezinnen Spreekt men hier van een andere groep dan de 60 probleemgezinnen? Hier spreekt men van kinderen die ‘s-avonds op straat leven. Een groep die zeker aandacht moet hebben zijn de één-ouder gezinnen. Uit onderzoek blijkt dat deze groep heel kwetsbaar kan zijn. Problematiek, zoals spijbelen van school en alcohol en druggebruik komt veel voor. Je ziet bij deze gezinnen vaker problemen dat bij twee-oudergezinnen. Hoe wordt het verborgen leed opgepakt?
Theo v.d. Hoek Piet v. Doorn
Je zult moeten blijven openstaan voor signalen. Bij alle organisaties wordt vraaggerichtgewerkt. Vaak had de organisatie al goed werk gedaan als de vraag was beantwoord. De scholen signaleren steeds meer problemen. De instanties zullen nu zelf het initiatief moeten nemen om hier op af te stappen. Volgens hem gaat dit ook steeds beter. Verschillende organisaties nemen het initiatief om zelf contact op te nemen met de ouders als zij problemen signaleren.
Alfons Verton
Bij signalen zal de jeugdzorg ook actie ondernemen. In principe moet je je bij jeugdzorg aanmelden. In het kader van preventie kun je eerder contact opnemen met scholen en politie en wordt er al in een vroeg stadium hulp geboden.
Voorstel wethouder Tigelaar over bemoeizorg. Gemeente meer bevoegdheden geven. Alfons Verton
Remus Aussen
Theo v.d.Hoek Alfons Verton
Bemoeizorg valt of staat volgens hem met de aanmeldingen die je krijgt en die in beeld komen. Jeugdzorg heeft geen contacten met afdeling sociale zaken van de gemeente. Zegt dat dit wel zou moeten. Gezinnen die op een of andere manier een financiële ondersteuning nodig hebben kunnen ondersteuning van een instanties voor het aanvragen van een uitkering nodig hebben. Geeft aan dat hij als wijkagent wel contacten heeft met de sociale dienst. Als het niet goed gaat in het gezin wordt dit ook gemeld bij de gemeente. Jeugdpreventieteam in Alphen aan den Rijn heeft geregeld overleg met wijkagenten. Hij geeft als voorbeeld de gemeente Gouda. De goede samenwerking tussen de jeugdzorg daar en de politie heeft al tot successen geleid. De instanties zitten vlakbij elkaar, daardoor zijn er ook kortere lijnen. Hij pleit in Alphen aan den Rijn ook voor deze samenwerking.
Wat voor invloed heeft de gemeente hierin? Hanneke Tielen De gemeente heeft volgens haar de regierol om de instanties bij elkaar te brengen. De softe en harde sector moeten bij elkaar gebracht worden. Als voorbeeld noemt zij de evaluatie van de opvang verslavingszorg. Een knelpunt was dat bepaalde partners, zoals de woningbouwcoöperatie en schuldhulpverlening ontbraken in het netwerk. Als verschillende circuits bij elkaar komen, levert dat enorm veel gegevens op. Het kost namelijk heel veel tijd om binnen een organisatie de juiste persoon te vinden. De hulpverlener heeft vaak geen tijd om dit uit te gaan zoeken. Organisaties moeten meer toegang tot elkaar krijgen. Gebruik maken van ICTmogelijkheden Een koepelprogramma implementeren waarbij de verschillende partijen toegang hebben en inloggen op een systeem voor persoonsgegevens. Dat vergemakkelijkt het vinden van de juiste personen.
Tweede Ronde Iedereen doet zijn best, hoe kan de gemeente voorkomen dat over een aantal jaren Alphen aan den Rijn niet meer een gemiddelde gemeente is. Piet v. Doorn
Joke Riem Piet v. Doorn
Remus Aussen
Piet v. Doorn
Theo v.d. Hoek
Joke Riem Theo v.d. Hoek
Piet v. Doorn
Hulpverleners zijn erg geneigd om klantgericht te werken. Ze proberen teveel winst te halen uit hun specifieke taak. De maatschappij is ingewikkeld en hulpverlening is ook ingewikkeld. De hulpverlener zou ook eens moeten kijken naar zaken die niet op zijn bordje liggen. Daar zou de gemeente een regierol in kunnen hebben. De brede school is een initiatief van de gemeente. Men moet er voor waken dat men de samenwerking als doel blijft zien. Het is een middel. Er moet wat gebeuren! Als je gaat samenwerken en je signaleert dat er nog een gat zit in de hulpverlening dan moet iemand daar de regie overnemen en actie ondernemen. Hoe moet de gemeente de regietaak aanpakken? Bemoeizorg is heel vaak arbeidsintensief. De gemeente moet instanties aan gaan spreken. In het verleden is er al eens gesproken over een doorbraakfunctionaris. Op beleidsniveau kan de gemeente hierin zeker wel een rol spelen. In het verleden is de regierol van de gemeente uitbesteed naar de organisaties. Moeten we het weer zelf gaan doen? De werkers in het veld weer bij elkaar roepen en gaan coördineren? Spreek organisaties er op aan. Vraag naar hun doelstellingen De gemeente is steeds meer betrokken bij de organisaties, ze toont steeds meer interesse. De gemeente zal ook meer schouderklopjes moeten uitdelen. Nu komt het voor dat de wijkagent gezinnen erop wijst om tijdig de huur te betalen als er huisuitzetting dreigt. Op dit moment is er geen enkele instantie die bij deze dreiging een oplossing kan bieden. Hij pleit er dan ook voor dat instanties zoals wonenCentraal eerder aan de bel trekken bij maatschappelijk werk om deze gezinnen te helpen met het betalen van hun schulden. Vraagt of hij het gevoel heeft dat de wijkagent de rol van het maatschappelijk werk overneemt. Beaamt dit. Bij uithuiszetting moet toch de politie een oplossing vinden. Mensen kunnen nergens heen. Hij vindt dat oplossingen in het voortraject gevonden moeten worden. Je ziet steeds dat bij dezelfde gezinnen de problemen blijven bestaan. Preventie is zijn stokpaardje. Durf te investeren in preventie. 60 probleemgezinnen vallen tussen wal en schip. Met 60 hulpverleners zou je bij wijze van spreken de probleemgezinnen in Alphen aan den Rijn kunnen blijven volgen.
Moet op bredere schaal opvoedondersteuning plaatsvinden? Agnes v. Andel
Het gaat om de kwaliteit. De operatie jongeren is een landelijk project. Je hebt te maken met de schijven ministerie-provincie-gemeente. Een kerntakendiscussie is opgestart. De discussie gaat over de basisvoorzieningen voor kinderen die geboren worden en er nog geen sprake is van problemen. Wat kan er gebeuren met een kind en wat heb je dan nodig, wie is waar verantwoordelijk voor. Een 0-meting klinkt kinderachtig maar is voor de hand liggend. Het kan zijn dat projecten elkaar overlappen en dat er gaten vallen, maar het kan ook zijn dat de
gaten wel opgevuld worden en de gemeente wél contact opneemt met de ouders. Het gaat op systematische aanpak van de problematiek die je op wilt lossen. Gemeente kan sturen of lobbyen en overhalen. Het klinkt makkelijk een regierol, maar een instantie als de Raad voor de Kinderbescherming bestaat wel al 600 jaar! Als voorbeeld noemt zij de gemeente Oldenbroek. Deze gemeente heeft de jongerenwerkers zelf in dienst. Dus een uitvoerend orgaan van de afdeling Welzijn. Een andere gemeente geeft scholen middelen om bijvoorbeeld special lessen te kunnen geven, zoals kruiples (goed voor motoriek van de kinderen). Het netwerk zal op een goede manier aangesproken moeten worden. De gemeente zal een keuze moeten maken, oogkleppen opzetten en gaan uitvoeren. Geef een project eens een kans om te groeien, geef middelen aan gevestigde bolwerken om eens stevig in te zetten. Durf ook eens te beslissen over projecten die niet goed lopen. Als voorbeeld noemt zij het sluiten van een jeugdhonk waar een minimale belangstelling voor is. De gemeente zal een afweging moeten maken. Wordt er teveel geld gestopt in verkeerde zaken? Geven we teveel geld uit aan onderzoeken? Piet v. Doorn
Remus Aussen
Agnes v.Andel
Piet v. Doorn
Beaamt dat er veel te veel onderzoek in de laatste jaren heeft plaatsgevonden. Alphen is volgens hem ook te weinig trots op wat er al is gebeurd. Als voorbeeld noemt hij het project Kom erbij. Deze organisatie werkt samen met scholen waar veel problemen zijn. Ze werkt met moeilijke doelgroepen, veel allochtone ouders, veel alleenstaande moeders. Deze instantie wordt niet altijd gewaardeerd door de gemeente om wat ze doen en bereikt hebben! Zelfs de subsidie heeft onder druk gestaan. Gemeente wees toch eens zuinig met instanties die er al zijn! Wat er al is, hou het sterk en breidt dat eventueel uit. Project ' Kom erbij ' is één van de 40 projecten! De projecten zal men onder de loep moeten nemen. Welke werken wel, welke niet en welke geef je nog een kans. Deze afweging moet wel gemaakt gaan worden. In de praktijk komt het vaak voor dat het ministerie een nieuw project aankondigt. De gemeente pakt het dan op, ook omdat dit project gepaard gaat met subsidie. Na een jaar ontstaat de discussie: gaan we wel verder met dit project want er moet geld ingestoken worden. Veel "rest"- projecten worden zo in stand gehouden. Alphen aan den Rijn is een gemiddelde gemeente. De Inventgroep van het Ministerie heeft, volgens hem, een uitstekend rapport geschreven. Hij raadt de gemeenteraad aan om dit rapport te lezen. Het rapport versterkt de zorg dicht in de buurt , maar houdt de landelijke lijn vast.1
Hanneke Tielen Het verbaast haar te horen dat er 40 projecten lopen. Hoeveel overeenkomsten zit er tussen deze projecten en hoeveel daarvan worden nog uitgevoerd? Zijn het langzamerhand niet "papieren" projecten geworden? Je kan wel iets nieuws bedenken, maar zet dan niet meteen een nieuwe organisatie voor een project op. Sluit je aan bij organisaties die ook al op die lijn zitten. Gebruik de potenties die je al hebt. Remus Aussen Als actiepunten worden niet uitgevoerd, wat zijn de sancties voor de organisaties? 1
Het rapport "helpen bij opvoeden en opgroeien" (opgesteld in opdracht van Staatssecretaris Ross). Via www.integratedcare.nl is het rapport te downloaden.
Hanneke Tielen Als de gemeente een project laat starten zal na drie maanden geëvalueerd moeten worden wat de resultaten zijn. De gemeente heeft daarvoor de macht en kan sturen door bijvoorbeeld geen subsidie meer te geven. Als voorbeeld noemt zij de gemeente Geldermalsen. Deze gemeente is begonnen met de prioriteit te leggen op woningen, meer verschillende soorten woonvormen voor kwetsbare groepen met een schuldsanering. Geven aan organisaties de opdracht om met elkaar om de tafel te gaan zitten en te bekijken wie wat kan betekenen voor deze doelgroep. Als een instelling niet meedoet krijgt ze geen geld. Piet v. Doorn Bij afdingen maak je je eigen prioriteiten. Zo wordt er al gewerkt. Hij pleit dan ook voor bemoeizorg. Vaak zie je dat de instellingen en hulpverleners de makkelijkste weg kiezen. Moet de coördinator van de gemeente komen en moet de gemeente hem of haar dan in dienst nemen? Piet v. Doorn
Remus Ausen Ko v. Schaik
De coördinator voor de bemoeizorg valt volgens hem onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Als de gemeente deze bemoeizorg belangrijk vindt zal zij hiervoor financiële middelen voor moeten vinden. De regietaak van de gemeente is heel belangrijk. Leiding van organisaties zal dit moeten accepteren! De regietaak vraagt een zware rol van de gemeente. Hoe kan de raad hierop sturen? De raad zal zich eerst moeten buigen over de 40 bestaande projecten. Welke projecten blijven gehandhaafd. Meer richten op samenwerking tussen de verschillende projecten en jaarlijks zal er een evaluatie moeten plaatsvinden. Als voorbeeld noemt hij de geplaatste shelter in Weteringpark. Hier zal kritisch naar gekeken moeten worden. In het algemeen zullen de raadsleden zich meer moeten laten zien in de wijken! Bijvoorbeeld eens in de drie maanden.
Gemeente heeft dus een regietaak en instellingen moeten actiever worden. Agnes v. Andel
Bevestigt deze stelling. Instellingen hebben nog vaak een 'ja maar' (‘want nee’) mentaliteit. Instellingen die volledig gesubsidieerd worden mogen wel laten zien wat ze doen en accepteren dat ze “lijfeigenen” van de gemeente zijn, omdat ze door de gemeente betaald worden. Als ze hun werk niet goed doen zal de gemeente de subsidie moeten inhouden. De gemeente moet niet met zich laten sollen. Vaak komt het neer op de oude afspraken die ooit gemaakt zijn tussen de gemeente en de organisaties..
Ambtenaren zitten met organisaties om de tafel. Zitten er ook bij de gemeente ambtenaren die het geld oppotten? Agnes v. Andel
Misschien hebben de ambtenaren niet altijd zicht op wat instellingen precies doen. Instellingen voelen zich vaak slachtoffer bij veranderende situaties. Dat ligt aan de ontwikkelingen in de maatschappij. Als ze geen subsidie krijgen kunnen ze niet overleven. De kans bestaat dat instellingen lui worden. De gemeente zal zich zakelijker moeten gaan opstellen en eisen stellen aan de partners.
Rene Vrugt vraagt hoe is het beeld van de expertgroep is over de problematiek op de Alphense scholen en op welke manier staat de schoolleiding open voor deze problematiek?
Piet v. Doorn
Alfons Verton
Remus Aussen Alfons Verton
Piet v. Doorn
Theo v.d. Hoek
Piet v. Doorn
Kent de situatie op de Alphense basisscholen goed. Hij is daar erg positief over. Over het algemeen hebben deze scholen goede ideeën. De docenten werken goed samen. Met signalering van problematiek wordt goed omgegaan. Men is bereid om de ouders te betrekken als hulpverlening op gang moet worden gebracht Dit geldt zeker ook voor de islamitische school. Heeft goede ervaringen met enkele middelbare scholen. Scholen nemen zelf het initiatief om de jeugdzorg in te schakelen. Schoolleiding is alert en de contacten met ouders loopt goed. Wel zijn er ook mddelbare scholen waarvan geen enkel signaal komt. Hij kan hiervoor geen reden bedenken. Constateert uit het rapport dat 18% van de leerlingen problemen geeft. De scholen waar hij contact mee heeft, hebben inmiddels een convenant met elkaar gesloten.Op deze scholen in Alphen aan den Rijn worden de kinderen besproken met de leden van de Zorg Advies Team. Niet alleen komen de probleemjongeren dan bij preventieteam van jeugdzorg terecht maar ook bij andere instellingen worden hierbij betrokken. Er gebeurt al veel voor deze groep kinderen die hulp nodig hebben. Je hebt goede mentoren. Ouders nemen contact op met huisarts en maatschappelijk werk . De GGD wordt vaak ingeschakeld. Als het goed gaat hoor je niet zoveel. Heel veel scholen hebben een interne zorgstructuur. Ouders worden er snel bij betrokken. Heeft met basisscholen goede ervaringen en met de middelbare scholen goede contacten. Wel worden er, volgens hem, incidenten verborgen gehouden, die worden niet altijd gemeld. Voor de wijkagenten is het vaak schokkend hoe leerlingen naar leraren reageren. Wijkagenten worden wel vertrouwelijk op de hoogte gebracht van incidenten, maar aangifte wordt niet gedaan. De schoolleiding is vaak bang om de goede naam van de school in diskrediet te brengen. Vindt dat je als hulpverlener de problemen moet melden als de schoolleiding in gebreke blijft. Hiervoor is het ZAT (team) in het leven geroepen. In dit team zitten hulpverleners en scholen om de tafel.
Hoe zit het met pesten op school? Piet v. Doorn
De scholen accepteren steeds mee dat pesten ook op hun school voorkomt. Er wordt hierop adequaat gereageerd. De interne begeleider heeft goede contacten met de GGD, jeugdzorg en de schoolbegeleidingsdienst. Er vindt goede coördinatie plaats tussen de verschillende instellingen. Hanneke Tielen Je kunt situaties noemen waar het goed gaat, maar ook situaties waar het mis gaat. Je moet je dan afvragen waar het mis gaat, zijn dat dan incidenten of is er iets structureels aan de hand. Missen we een schakel in de keten? Dat is de kunst van het regisseren. Kun je zo’n tragedie, zoals de gebeurtenis met Savannah voorkomen? Is hier adequaat op gereageerd als je kijkt naar de interventie in de samenleving? Piet v. Doorn
Emoties komen naar buiten en reacties komen los. Dit is een normaal proces. Burgemeester Schoof heeft hier heel adequaat op gereageerd. Ook over de verdere rol van de gemeente en de school in de buurt is hij erg te spreken. Er wordt met veel eerbied over Savannah gesproken. Het heeft een plek gekregen. Voorkomen kun je dit niet. Zo gauw je accepteert dat ouders voor kinderen zorgen, zal het altijd gebeuren dat het mis kan gaan.
Agnes v. Andel
Het is een goede zaak dat mensen hun emoties kwijt kunnen. De taak van de gemeente is om de nazorg in de wijk op te vangen. Soms kan je als hulpverlener alleen maar hopen dat de kinderen 18 jaar worden zonder al te veel brokken. Als gemeente moet je daar niet te veel in willen treden.
Afronding Van expertleden wordt gevraagd welke zaken goed gaan en welke zaken zou men meegeven aan de gemeenteraad? Alfons Verton
De evaluatie van de 40 projecten is dringend noodzakelijk. Keuzes zullen gemaakt moeten worden om te bezien met welke projecten doorgegaan moet worden en welke projecten kunnen worden afgerond. Met goede hulpverleners en de juiste instellingen om de tafel gaan zitten. De regierol van gemeente is belangrijk om zichtbaar te maken welke instellingen met een probleemgeval bezig zijn! Hanneke Tielen Maak gebruik van de mensen die je hebt, ga geen nieuwe dingen verzinnen. Prioriteiten leggen bij de groep jonge kinderen van 0-4 en 4 – 12 jaar. Meer aandacht door een gezinscoach voor goed uit elkaar gaan van ouders (door scheiding). Zo voorkom je veel narigheid voor de kinderen. Theo v.d. Hoek Raadsleden: luister naar de mensen op straat, luister naar de hulpverleners. Dat zijn de mensen die weten wat ze nodig hebben. Piet v. Doorn Is verheugd dat de gemeente de afgelopen periode zoveel belangstelling heeft voor opvoeding en jeugd. Hij dringt er bij de gemeente op aan om meer contact op te nemen met de mensen die met kinderen werken en ze eens een schouderklopje te geven. Probeer interesse te tonen in hun werk. Agnes v. Andel Vindt dat men niet in paniek moet raken door de uitkomsten van het rapport. Wel moet de gemeente ervoor waken om geen beleid op abstractieniveau te maken. Het zijn peuters en kleuters die groot moeten worden, daar gaat het om. Ko v. Schaik
Remus Aussen
Rene Vrugt
Sluit zich aan bij de woorden van Alfons Verton. Er zal kritisch gekeken moeten worden naar het aantal reeds bestaande projecten. De allochtone medemens gaat een steeds grotere stempel drukken op het geheel. Men moet er alles aan doen om met deze groep beter in gesprek te komen. Merkt dat hij als concernbeleidsmaker veel te veel binnen zit. Het zou goed zijn om meer naar buiten te gaan! Zeker om ook zelf te kunnen ervaren wat zich daar allemaal afspeelt. Nodigt de expertleden van harte uit om het debat 28 november 2005 bij te wonen.
Joke Riem bedankt alle aanwezigen voor hun bijdrage en sluit om 20.30 uur de vergadering.
Conferentie Kwaliteit van de samenleving: actief burgerschap, betrokken Alphenaren
datum: 28 november 2005 lokatie: Stadhuis Alphen aan den Rijn
Verslag van de workshop met het thema: “Sociale cohesie, is dat ook elkaar met rust laten?” Voorzitter:
Robert Blom
Verslag:
Henk Meinhardt (Notuleerservice Nederland)
Opening De voorzitter opent dit deel van de conferentie. Hij geeft aan dat de aanwezigen nu zelf aan het werk moeten. Binnen het kader van het onderwerp van deze workshop zullen drie stellingen de revue passeren. De aanwezigen worden geacht hierop commentaar te leveren, kanttekeningen te maken of anderzijds punten aan te voeren. Vervolgens moet de discussie uitmonden in een aantal maatregelen dat de sociale cohesie van de maatschappij kan bevorderen. Stelling 1
“Onder sociale cohesie verstaan wij dat zoveel mogelijk mensen zich met zoveel mogelijk anderen bemoeien.” De voorzitter geeft aan dat in het kort gezegd hij de term “sociale cohesie” wil definiëren als iets met elkaar doen. Daar zitten veel aspecten aan vast, waaronder vereenzaming. De aanwezigen onderschrijven de stelling niet. De stelling is te dwingend. Je moet mensen de gelegenheid geven om aan de samenleving deel te nemen. Je mag ze niet uitsluiten en niet discrimineren. Ook heeft de term “bemoeien” een negatieve lading. Bezig zijn met elkaar is wat anders. Dat is beter. Mensen handelen vanuit belangen. Het delen van een belang met anderen vormt de basis om met elkaar om te gaan. Het belang dat mensen met elkaar delen, moet gekanaliseerd en georganiseerd worden. Anders ontstaat het gevaar dat deze te extreem naar voren komen, waardoor de balans met andere belangengroepen weg is. Je moet elkaar ruimte gunnen en respect hebben voor elkaar. De stelling heeft ook iets dwangmatigs. Iets wat moet. Dat is ook negatief. Net als het punt: zoveel mogelijk. Beter met minder mensen omgaan, maar wel beter. Mensen hebben iets gemeenschappelijk (het belang) en dat vormt de basis voor de omgang. Dat is hun sociale kring. Een mens kan deel uitmaken van meer kringen. Wanneer iemand geen deel uitmaakt van je kring, dan hoef je je niet met die persoon te bemoeien. Dat wil echter niet zeggen dat je respectloos met zo iemand omgaat. Een vriendelijke bejegening van personen die niet tot je kring behoren, levert veelal een vriendelijke bejegening terug. Er is in de omgang een vorm van een vertrouwensbasis. Voor mensen die problemen hebben met het zich aansluiten bij een groep, kan hierdoor een lagere drempel ontstaan om een gesprek aan te knopen. Met name voor de eenzamen in de samenleving is dit laatste van belang. Bij hen kan de angst voor
aansluiting een rol spelen, of ze zijn te verlegen om een praatje te maken. Je kunt echter iemand nooit dwingen om met anderen om te gaan. Stelling 2 “Mensen die aangeven zich niet met anderen te willen bemoeien, tonen een asociaal gedrag.” Met deze stelling zijn de aanwezigen het ook niet eens. Asociaal is negatief. Het is een vorm van gedrag dat buiten de samenleving valt. Hufterig gedrag valt daar ook onder. Dat laatste betekent weer dat er sprake is van weinig respect en weinig ruimte voor elkaar. De stelling impliceert eveneens dat personen die wel graag contact met anderen zouden willen hebben, maar niet durven, asociaal zouden zijn. Of dat mensen die zich niet altijd met anderen willen bemoeien, ook asociaal zijn. De stelling is te generaliserend. In de praktijk blijkt dat sociale cohesie soms wel en soms niet aanwezig is. Dat zie je ook wanneer er zaken gebeuren die de samenleving schokken. Dan is de gedachte vaak: hadden we maar wat gedaan. Het is wel zo dat we ons meer om de samenleving en dus om mensen moeten bekommeren. Dat is wat anders dan bemoeien. We moeten ons zorgen maken over mensen die zich met anderen niet kunnen bemoeien. Niet kunnen omdat ze angst hebben, verlegen zijn of een andere barrière hebben. Stelling 3 “Het bewerkstelligen van een goede sociale omgeving lukt alleen als iedereen daar aan meewerkt.” Op deze stelling wordt afwijzend gereageerd. Het gaat erom hoe we als groepen mensen met elkaar omgaan. Mensen reageren binnen een maatschappij niet individueel. Men maakt deel uit van een groep. Conclusies en ideeën voor het verbeteren van de samenleving De voorzitter richt zich tot de aanwezigen met de vraag wat er dan wel moet gebeuren om de sociale samenhang binnen de maatschappij te bevorderen. In de reactie op deze vraag speelt het community-denken een centrale rol. De jeugd maakt gebruik van moderne media. Daardoor kunnen jongeren zich aansluiten bij verschillende groepen gelijkgezinden. Voor ouderen leveren misschien de moderne media een probleem op. Echter, uit publicaties blijkt dat dit probleem zich steeds minder voordoet. Community-denken is niet zo verplichtend. Het laat een zekere vrijheid. Men kan participeren. Men kan instappen en uitstappen. De overheid zou de mogelijkheid van contacten tussen de communities moeten faciliteren. Mensen met problemen in de samenleving hebben vaak ook problemen met zichzelf. Vaak ontbreekt een netwerk. Dit is ook weer gezamenlijk een groep. Die mensen moeten leren een netwerk op te bouwen. Het moet niet voor ze georganiseerd worden, maar de overheid kan ze wel bij de organisatie van een netwerk steunen. Bijvoorbeeld door opleiding. Vrijwilligerswerk speelt hierbij ook een grote rol. Een probleem bij het laatste is dat personen die hulp nodig hebben, de vraag om hulp niet durven stellen of dat ze onbekend zijn met de mogelijkheden van voorzieningen, subsidies en dergelijke. Wanneer deze personen bezoek krijgen van een vrijwilliger, dan moet het door middel van een checklist toch niet moeilijk zijn om vast te stellen waar de betreffende persoon behoefte aan heeft. Na de vaststelling kan de invulling volgen. Het verberen van de samenleving begint met respect voor de ander, met het accepteren van de ander zoals deze is. Daarnaast kan vrijwilligerswerk “verplicht” worden binnen een groep. Bijvoorbeeld: ouders van kinderen die lid zijn van een sportclub moeten op “verplichte” basis meehelpen aan het goed draaiend houden van die sportclub. Een mogelijkheid om de sociale cohesie te bevorderen is het visueel in kaart brengen van die cohesie. Dan blijkt ook welke groep buiten de boot dreigt te vallen, respectievelijk valt. Vervolgens
moet een dag georganiseerd worden waarbij verschillende groepen met gelijksoortige interessen aanwezig zijn, ook de groep die buiten de boot dreigt te vallen. Op een dergelijke dag vinden ze wellicht wel aansluiting bij een groep. Van belang is dat respect voor de ander voorop staat. Dat moet bij elke vorm van communicatie helder worden. Vanuit dat respect kunnen ook moeilijke doelgroepen (bijvoorbeeld mensen met psychiatrische problemen) aan de hand worden genomen om ze te helpen drempels over te gaan. Respect betekent ook het accepteren van vrijwilligers die anders zijn dan jezelf. Dat komt regelmatig voor bij allochtone vrijwilligers. Degenen die dergelijke vrijwilligers niet accepteren, moeten op dat gedrag worden aangesproken. Of dat laatste tot gedragsverandering leidt, wordt door een aantal aanwezigen betwijfeld. Daar gaat een generatie overheen. Hierbij wordt de vergelijking getrokken tussen de protestantse en rooms-katholieke gemeenschappen binnen de maatschappij van een halve eeuw terug. Vrijwilligers blijven voor de samenleving van groot belang. Hun aantal blijft op dit moment nog redelijk op peil, maar de gemiddelde leeftijd stijgt. Vanuit de scholen zou meer aandacht moeten komen voor vrijwilligerswerk. Men zou leerlingen moeten laten “snuffelen” aan lokaties waar vrijwilligers nodig zijn. Oplossingen samengevat Uit het voorgaande komen de volgende suggesties voor acties: • Het vrijwilligerswerk moet zich duidelijk presenteren naar de samenleving. Wat doen ze en waar zijn ze te bereiken? • De scholen zouden contacten tussen leerlingen en vrijwilligerswerk moeten stimuleren. • Wanneer er sprake is van de doelgroep eenzamen, dan moeten uit deze groep vrijwilligers gerekruteerd worden om andere eenzamen te helpen. • Ouders daadwerkelijk betrekken bij en laten werken voor clubs van hun kinderen. Zo komen ze ook met anderen in contact. • Groepen mensen die het binnen de maatschappij oneens zijn, leren met elkaar te leven. Oneens zijn mag, maar wel met respect voor elkaar. • Uitbouwen van bronnenparticipatie. • Visueel in kaart brengen wat sociale cohesie is en met het resultaat aan de slag gaan.
Conferentie Kwaliteit van de samenleving: actief burgerschap, betrokken Alphenaren
datum: 28 november 2005
lokatie: Stadhuis Alphen aan den Rijn Verslag van de workshop met het thema: “Kun je praten met een kort lontje?” Voorzitters:
Matthijs Kortleven
Verslag:
Anneke van der Lubbe
Opening De workshop wordt geopend met een kort fragment uit een SIRE reclamespot. Daarin is te zien hoe een kleine aanleiding een flink incident veroorzaakt.
Stelling 1 Een normaal gesprek op straat is niet meer mogelijk. (90% van de mensen vindt dat het aan “de ander” ligt!)
Eén van de deelnemers bevestigt dat hij op straat weinig begrip ontmoet. Andere deelnemers vinden dat een eigen positieve instelling tot goede contacten op straat leidt. Als mensen worden aangesproken op negatief gedrag leidt dit nogal eens tot een grote mond terug. Als opmerkingen met wat humor worden gemaakt is er minder verbaal verweer. Een deelnemer die vaak rommel van straat opruimt, hoort daar nooit iets positiefs over. Hij blijft dit, ook zonder waardering, wel volhouden. Het ligt vooral aan je eigen houding en ook wel aan de omstandigheden of je iemand op zijn gedrag kunt aanspreken. Reageer ook niet meteen agressief als iemand iets op straat gooit. Dan reageert de aangesprokene in de meeste gevallen ook agressief. (“spiegelen”). Een positieve opstelling is dus erg belangrijk. Dan heb je in 99,9% van alle gevallen nergens last van op straat. Je moet je niet aan van alles en nog wat ergeren. Als je goed in je vel steekt, reageer je ook anders. Je moet voor jezelf een inschatting van de situatie maken. Soms kan ingrijpen beter worden overgelaten aan de professionals: politie, portiers, stadswachten. Beeldvorming is ook een belangrijk aspect. Als blijkt dat er vanaf het uitgaansgebied tot de woonwijk geen lantaarnpaal meer brandt, wordt er al snel van uitgegaan dat stappende jongelui dat veroorzaakt hebben.
Als je een donker uiterlijk hebt, je drie dagen niet scheert en met een leren jas, spijkerbroek en witte gympen op straat loopt, word je vandaag de dag nogal eens aangehouden door de politie om je te identificeren. En een van de deelnemers moet tot zijn schande bekennen dat, ook als je jezelf nogal tolerant vindt, je toch de fout in kan gaan. Hij sneed onlangs met de auto bijna enkele fietsers af, die tegen de rijrichting in op de rotonde fietsten. Naar aanleiding van hun gebaren en roepen stopte hij en reageerde verbaal nogal fors. Toen bleek dat zij hem duidelijk hadden willen maken dat er nog pakjes los op zijn dak lagen. Samenvattend: met vriendelijkheid en humor wordt het meeste bereikt. Bij korte lontjes niet altijd optreden. Beeldvorming speelt een belangrijke rol.
Stelling 2 De wijkagent? Die moet meer sanctionerend optreden!!! (Nu komt het voor dat de wijkagent gezinnen erop wijst dat zij tijdig de huur moeten betalen als huisuitzetting dreigt. Op dit moment is er geen enkele instantie die bij deze dreiging een oplossing kan bieden.)
Een wijkagent kan alleen sanctionerend optreden als hij daartoe een opdracht krijgt. Bij problemen hoeft hij niet sanctionerend op te treden, dan kan hij hulp bieden. Opgemerkt wordt dat een wijkagent niet actief is tussen 17.00 uur en 09.00 uur. En ’s avonds is er toch regelmatig sprake van problemen. De gespreksdeelnemers zijn voorstander van een preventief optreden en niet van het “moeten” sanctioneren. Een wijkagent is wat vaker in de wijk aanwezig en gemakkelijk aanspreekbaar. Enkele jaren terug legde de politie de nadruk op preventief optreden. Er is nu een duidelijke omslag in het optreden waar te nemen. De wijkagent probeert erger te voorkomen en treedt vaak op als intermediair. Voordat er sprake is van een huisuitzetting is al een heel proces doorlopen. Op een of andere wijze is er in dat voortraject dan toch iets verkeerd gegaan. Kennelijk helpt het dat een wijkagent als laatste optie toch nog eens een waarschuwing afgeeft. Dan vervult een wijkagent een goede rol. Een wijkagent heeft een bepaalde autoriteit en een vertrouwenspositie en kan een sociale en maatschappelijke functie uitoefenen. Samenvattend: een wijkagent heeft vooral een sociale functie en is soms de laatste instantie om zaken die dreigen te ontsporen tot een goed einde te brengen. Stelling 3 Hou op met praten over normen en waarden. Pak op die Rotterdamse mentaliteit “geen woorden maar daden”. Op een gegeven moment moet niet meer over plannen en evaluatie van plannen worden gesproken.maar moeten “zaken worden gedaan”. Het is belangrijk om met elkaar in gesprek te blijven. Maar bij het maken en uitvoeren van plannen in buurten en wijken zouden de bewoners meer zaken zelf kunnen aanpakken. Wijken buurtactiviteiten kunnen worden gestimuleerd door budgetten of faciliteiten (bijvoorbeeld accommodaties voor jongeren) beschikbaar te stellen. Opgemerkt wordt dat het soms lijkt of slecht gedrag wordt “beloond”. Er komen faciliteiten om mensen, en met name jongeren, maar van de straat te houden. Daardoor krijgen andere groepen zoals senioren wel eens te weinig aandacht. Blijven praten is goed maar wel oog houden voor de consequenties. De gemeente kan niet voor alles verantwoordelijk zijn. Niet iedereen denkt hetzelfde over normen en waarden. Daarover moeten wij met elkaar in
gesprek blijven. De ideeën daarover moeten op verschillende niveaus (wijk/gemeente/maatschappij) worden uitgewerkt en in daden omgezet. Samenvattend: over normen en waarden moeten wij op verschillende niveaus met elkaar in gesprek blijven maar ook woorden in daden omzetten.
Conferentie Kwaliteit van de samenleving: actief burgerschap, betrokken Alphenaren datum: 28 november 2005
lokatie: Stadhuis Alphen aan den Rijn Verslag van de workshop met het thema: “Opvoeding maar helemaal uitbesteden dan?” Voorzitter:
Piet Corver
Verslag:
Wim Nijenhuis (Notuleerservice Nederland).
Opening Piet Corver leidt de discussie in: voor het opvoeden van kinderen hebben mensen geen diploma nodig. Ouders hebben echter steeds minder tijd en wanneer beide ouders een drukke baan hebben, worden kinderen vaak een deel van de tijd ondergebracht bij de crèches of naschoolse opvang. Dit loopt over het algemeen goed, maar er zijn ongetwijfeld ook grenzen aan dit uitbesteden. Piet Corver stelt voor om aan de hand van de onderstaande stellingen deze grenzen te verkennen en de knelpunten voor de korte en de lange termijn te benoemen. Stelling 1: “Ouders laten de opvoeding aan anderen over.” Stelling 2: “Ouders moeten meer thuis zijn, dan zwerven de kinderen minder op straat.” Stelling 3: “Alcohol en drugs moeten verboden zijn voor jongeren tot 19 jaar.” Centrale coördinatie en preventie Opgemerkt wordt dat er in Alphen zo’n zestig probleemgezinnen zijn. De huidige praktijk is dat verschillende instanties zich ermee bemoeien, wat de effectiviteit niet ten goede komt. Het zou beter zijn om voor de echt problematische gezinnen een casemanager aan te wijzen, die zich intensief met zo’n gezin bezighoudt. Geconstateerd wordt dat probleemgezinnen er altijd al zijn geweest en er ook in de toekomst zullen zijn. De gemeente Alphen is momenteel in samenwerking met Bureau Jeugdzorg en de provincie bezig de coördinatie centraal te organiseren, zodat de betrokken organisaties van elkaar weten met welke gezinnen ze bezig zijn. Doel is dat een gezin uiteindelijk met maar één begeleider te maken heeft. Dit project gezinscoaching betekent een creatieve oplossing, met zo min mogelijk bureaucratie. Preventie is heel belangrijk, zeker ook op scholen. Een medewerker van Bureau Jeugdzorg geeft aan dat hij zich focust op criminaliteit, in nauwe samenwerking met de politie. Het is cruciaal dat mensen signalen doorgeven, zodat waar nodig actie kan worden ondernomen. Bij het eerste contact met een gezin wordt nagegaan of ook andere organisaties zich al met het gezin bezighouden, of hebben beziggehouden. Opgemerkt wordt dat preventie al heel
vroeg moet starten, want vaak beginnen de problemen met opvoeden al als de kinderen nog heel jong zijn. De leeftijdscategorie van nul tot vier jaar verdient daarom extra aandacht. Via bijvoorbeeld de Thuiszorg kan er ondersteuning worden geboden bij het opvoeden. Het aanbod moet laagdrempelig zijn, zoals een opvoedspreekuur of aansluitend op een bezoek aan het consultatiebureau. Het is jammer dat het rendement van preventie lastig is aan te geven, waardoor preventie politiek slecht scoort. De gemeente Alphen heeft de afgelopen drie jaar wel veel aandacht besteed aan preventie, ook aan gezinnen met hele jonge kinderen. Wanneer Thuiszorg situaties van pedagogische onmacht signaleert, kunnen er wijkverpleegkundigen worden ingezet. Deze krijgen hier ook uren voor toegewezen en momenteel wordt beoordeeld of de capaciteit groot genoeg is. Voor de groep kinderen van nul tot vier jaar is er nog geen centrale coördinatie.
Belang van vroegtijdige signalering en laagdrempelig aanbod Voorgesteld wordt om aan iedere ouder een basisvoorziening te bieden, bij wijze van extra kinderbijslag, waarbij de ouders zelf bepalen hoe ze dit geld besteden. Daarnaast zou het taboe op opvoedingsproblemen moeten verdwijnen: er zijn veel ouders die met vragen zitten. De ouders zijn uiteindelijk verantwoordelijk voor de opvoeding, de gemeente heeft de plicht om bij een gebrekkige opvoeding ondersteuning te bieden. Maar eigenlijk zou er ook een aanbod moeten zijn dat juist gericht is op het voorkomen van problemen. De aanwezigen zien weinig in een vak “opvoeden”, omdat je uiteindelijk je kennis in de praktijk opdoet. Voor het signaleren van probleemsituaties moeten de organisaties beschikken over een goed netwerk: daartoe zou men ook ingangen moeten hebben bij grootouders, de kinderopvang en de trainer van de sportclub. Een blik over de grenzen toont dat men daar zaken als buitenschoolse opvang veel professioneler heeft opgezet: kinderen kunnen daar rekenen op een veilige omgeving. Het is beangstigend dat in Nederland kinderen straks de dag van ’s ochtends tot ’s avonds op een school moeten doorbrengen, terwijl die scholen daar helemaal niet op zijn ingesteld. Een lid van een kerkelijke gemeenschap stelt de vraag of het wel goed is wanneer beide ouders werken. Volgens Gods woord is het de eerste taak van de moeder om voor haar kinderen te zorgen. Opgemerkt wordt dat het in de praktijk soms noodzakelijk is dat beide ouders werken, bijvoorbeeld om de hypotheek te kunnen betalen. Bovendien kunnen ook vaders prima voor de kinderen zorgen. Problemen in gezinnen worden nu vaak te laat gesignaleerd. Centrale afstemming tussen verschillende organisaties is een deel van de oplossing en ook door het benoemen van risicogroepen kan er gerichter worden gewerkt. Wel dreigt daarmee extra dossiervorming. Landelijk bestaat er een project waarbij gewerkt wordt met een elektronisch kinddossier. Opgemerkt wordt dat het bijhouden van al die informatie ook allerlei haken en ogen heeft: is het wel wenselijk dat de overheid dergelijke privacy-gevoelige gegevens gaat bijhouden? Die principiële discussie moet vooraf worden gevoerd. Anderzijds wordt gesteld dat mensen een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor wat er op straat gebeurt: individuele vrijheid is niet zaligmakend en opvoeden doe je met elkaar. De gemeente heeft de taak om de regie te voeren en te controleren of de benodigde zorg ook wordt geboden. Opgemerkt wordt dat de regie op gezinnen waar verschillende problemen spelen, nog tekortschiet. Met de komst van de WMO bestaat de kans dat de schotten tussen de samenwerkende organisaties terugkeren. Dat moet de gemeente nadrukkelijk zien te voorkomen.
Oplossingen
Allereerst dient er betere opvang voor kinderen te komen, zodat ouders rust hebben, in de wetenschap dat hun kinderen een goed onderdak hebben. Daarnaast is het nu vaak zo dat de mensen die de zorg het meeste nodig hebben, niet mee willen doen, of niet worden bereikt. Dat laatste vereist een betere signalering van problemen en zeker ook een goede bekendheid van de organisaties waar mensen met hun signaal terechtkunnen. Kinderen voeden ook elkaar op, en de vraag wordt gesteld of er wel voldoende plekken zijn waar kinderen vanaf tien jaar terechtkunnen. Opgemerkt wordt dat kinderen veel meer dan voorheen hun tijd binnen doorbrengen, achter de computer, chattend met leeftijdsgenoten. Momenteel voert de gemeente Alphen een nulmeting uit onder jongeren in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar. Daarbij wordt onderzocht wat er leeft onder jongeren. Sportclubs kunnen een rol spelen bij de opvang van jongeren met een sociale handicap. Die jongeren hebben echter veel aandacht nodig en verenigingen en trainers zijn hier nog onvoldoende op toegerust. Opgemerkt wordt dat het zeer belangrijk is dat deze groep jongeren een luisterend oor vindt. Op scholen vinden zij dat steeds minder, vanwege de grote klassen en de hoge werkdruk bij docenten. Ook ouders hebben vaak geen zicht op wat hun kinderen doen als ze niet thuis zijn en ook daar is ondersteuning voor nodig.
Conferentie Kwaliteit van de samenleving: actief burgerschap, betrokken Alphenaren
datum: 28 november 2005
lokatie: Stadhuis Alphen aan den Rijn Verslag van de workshop met het thema “Altijd weer die jongeren....of zit overlast tussen de oren van ouderen?” Voorzitters:
Ard Gerling en Ruud de Leeuw
Verslag:
Margriet Kleijn (Notuleerservice Nederland)
Opening Voorzitter Ruud de Leeuw heet de aanwezigen van harte welkom. Tijdens deze workshop zullen stellingen aan de orde komen, maar het is niet de bedoeling om een oplossing voor de stellingen aan te leveren. Wel zal er een uitslag moeten komen. Stelling 1
“Jongeren zijn nauwelijks nog aanspreekbaar voor ouderen.” De voorzitter vraagt wie het met de stelling eens of oneens is. De aanwezigen reageren hierop als volgt: -
-
-
-
De kloof wordt wel steeds groter, maar misschien komt dit omdat de ouderen te langzaam gaan in vergelijking met de jongeren. Het lijkt erop dat de jongeren nauwelijks aanspreekbaar zijn. De oorzaak hiervan is misschien dat ouderen en jongeren steeds verder van elkaar af komen te staan; onbekend maakt onbemind. De maatschappij bevordert de verschillen door het benoemen van leeftijdscategorieën, zoals 65+, 40+, et cetera. Zoals de stelling luidt, klinkt het alsof de jongeren niet luisteren als de ouderen ze aanspreken. De leefwereld is heel anders en daarom botert het niet. Ook zijn er heel weinig jongeren die maatschappelijk geïnteresseerd zijn. De stelling neigt naar discriminatie. Met andere woorden “die nare jongeren luisteren niet!” Het ligt aan de manier waarop je de jongeren aanspreekt of ze wel of niet luisteren of aanspreekbaar zijn. Het is belangrijk om hun taal te gebruiken en om de juiste toon te vinden. Het is alleen de vraag welke toon dat is. De jongeren zijn zeker aanspreekbaar, maar het is wel zo dat de jongeren zich nu heel anders manifesteren dan de ouderen vroeger deden.
-
Als er een groep jongeren staat te blowen in een portiek, dan zijn er mensen die een andere portiek nemen. Maar met die jongeren valt best te praten.
-
Het is belangrijk om interesse in de leefwereld van de jongeren te hebben. De leefwereld van ouderen en jongeren is per definitie verschillend. Er zijn veel jongeren
die sociaal betrokken zijn in hun eigen leefomgeving. Er zijn groepen waar veel problemen mee zijn en als oudere moet je je afvragen: “Hoe zit deze leefwereld in elkaar?” -
Wil je je nog wel verplaatsen in de leefwereld van iemand die je zoon of je dochter mee wil trekken in de criminaliteit? Nee. Op dat moment moet je je verplaatsen in de leefwereld van je zoon of je dochter om uit te vinden waarom hij of zij zich laat meeslepen in de criminaliteit. Het is heel belangrijk wie de jongeren aanspreekt en op welke manier dat gebeurt.
De voorzitter merkt op dat hij de mensen vaak hoort zeggen dat ze de jongeren niet durven aan te spreken. Dit kan zijn omdat ze staan te blowen of met een groepje in een portiek staan; dus angst speelt ook een rol. De reacties van de aanwezigen op deze opmerking zijn: -
-
In een flat woon je met jongeren en ouderen. Je zou ook kunnen denken dat het je buurmeisje of buurjongen is die in een groep voor het portiek staat. Dat maakt de benadering anders. De afstand is dan veel minder groot. Op meldingen en aangiftes wordt te laat of helemaal niet gereageerd en de keerzijde is dat er weinig mensen bellen. De basis ligt in het verleden; de jongeren zijn goed aanspreekbaar, maar stel je op een goede manier op. Het is ook van belang dat er activiteiten zijn voor de jongeren. Maar dan zeggen de meeste mensen “niet naast mijn deur”.
De aanwezigen zijn van mening dat de grote massa wel aanspreekbaar is, maar het moet wel duidelijk zijn dat er mensen zijn die niet meer aanspreekbaar zijn. Dit is een kleine groep. Wel vindt men dat de een beter is in het benaderen van dergelijke groepen dan de ander. De geschikte persoon met de juiste toon lukt het wel om ze aan te spreken. Een kleine, anonieme groep is moeilijk te bereiken. Het is op zichzelf niet moeilijk om jongeren aan te spreken, maar het wordt pas lastig als zij iets doen wat niet gewenst is of als zij provoceren. De gemeenschap doet hier weinig of niets aan. Er zijn geen kanalen om jongeren daarop aan te spreken. Twee of drie professionele mensen buiten beschouwing gelaten, doen de mensen te weinig aan deze problematiek. Het tekort aan buurthuizen is een gemis. In een buurthuis gaat het aanspreken van jongeren makkelijker dan op straat. Vanaf jonge leeftijd moet het contact al worden opgebouwd. Een speeltuin met een clubhuis en een discokelder zijn ideaal. In een ontmoetingsplek in de wijk voor zowel jong als oud, ligt voor een gedeelte de essentie van de aanspreekbaarheid. Wat ontbreekt is een wijkgerichte activiteit; de burger moet gefaciliteerd worden om zelf initiatieven te ontplooien. De overheid moet niet lijdzaam toezien, als deze activiteiten er niet zijn. Wel is het belangrijk dat de burgers participeren. De professionals van de gemeente zullen ondersteunend moeten zijn bij het opzetten van de wijkgerichte activiteiten, maar de echte trekkers zijn de burgers. Het gaat niet alleen om de activiteiten, maar hoofdzakelijk om een ontmoetingsplaats. Het regisseren en coördineren van een en ander moet een burgerinitiatief blijven.
Stelling 2
“Beter buurtbemiddeling dan politie” De voorzitter geeft als voorbeeld de wijk Hoogvliet, waar de ervaringen met buurtbemiddeling zeer goed zijn. De politie komt bij buurtbemiddeling weinig aan bod. Het is buurtbemiddeling of politie. De politie krijgt de klacht binnen en de buurtbemiddeling coördineert het verder. De
problemen kunnen in veel gevallen worden opgelost door gerespecteerde buurtmoeders en buurtvaders. De oplossing begint al met een goede communicatie. De mening is dat de buurtbemiddeling wel een deel van de wijk moet zijn. Ook de wijkagent speelt hierin een grote rol. Omdat de resterende tijd te kort is, kan deze stelling niet uitvoerig worden besproken. De conclusie is dat de meerderheid wel voelt voor buurtbemiddeling. De voorzitter bedankt de aanwezigen voor hun inbreng en sluit de workshop om 22.20 uur.
Conferentie Kwaliteit van de samenleving: actief burgerschap, betrokken Alphenaren datum: 28 november 2005
lokatie: Stadhuis Alphen aan den Rijn Verslag van de workshop met het thema: “Is de toenemende eenzaamheid de oplossing voor het tekort aan vrijwilligers?” Voorzitter:
Rene Vrugt
Verslag:
Annemarie van Vliet
Opening Rene Vrugt leidt de discussie in en achtereenvolgens wordt gediscussieerd over de volgende twee stellingen: Stelling 1: toenemende eenzaamheid is de oplossing voor het tekort aan vrijwilligers. Stelling 2: je bent een beetje zielig als je veel vrijwilligerswerk doet. Reacties: - door vrijwilligerswerk te doen, werk je meer aan je netwerk, maar deze stelling gaat te ver; - vrijwilliger zijn komt uit jezelf; - het gedrag van vrijwilliger brengt hem naar buiten, terwijl eenzaamheid het gevoel geeft juist geen contact te hebben; - eenzaamheid en vrijwilliger zijn, wordt bepaald door je karakter; - het karakter van eenzaamheid en vrijwilliger zijn, liggen tegenover elkaar; - door eerst deel te nemen aan een groep, zal een vrijwilliger zich kunnen ontplooien; - de vraag is of Alphen aan den Rijn toegankelijk genoeg is. Als je vrijwilligerswerk wilt doen, is er al geen sprake meer van eenzaamheid. Als vrijwilliger ben je al een brug over. Je moet je eerst afvragen wat eenzaamheid is. De thuisblijvers worden niet bereikt en daar ligt het grootste probleem; - het is moeilijk degenen die echt eenzaam zijn bij het vrijwilligerswerk te betrekken en zij haken vaak snel af; - bij de oudere bonden is de eenzaamheid en de bereidheid om vrijwilligerswerk te doen onderzocht. Gebleken is dat er in eerste instantie belangstelling is, maar men bij nader inzien geen afspraak wil maken; - ook jongeren moeten erbij worden betrokken. Kinderen worden niet meer gestimuleerd om te helpen. Motivatie zit ook in wat je van thuis meekrijgt. Directe benadering is ook veel beter; - eenzaamheid gaat verder dan vrijwilliger worden; - eenzaamheid is ook vaak een gevolg van armoe, omdat men geen geld heeft om uit te gaan.
Stelling 3: vrijwilligerswerk moet aantrekkelijker. Reacties: - ja, en dan met name voor de groep allochtonen. Zij weten weinig van het begrip vrijwilliger. Veel allochtonen, vooral vrouwen, leven in een isolement. Men wil iets doen voor de samenleving en deelnemen aan de samenleving. Wellicht kan een opendag een begin zijn; - vrijwilligersorganisaties houden het werken met allochtonen af, o.a. omdat ze veel begeleiding nodig hebben, de taal niet spreken of niet op tijd komen. Het mes snijdt aan beide kanten: onbekendheid bij de groep allochtonen en onbereidheid van de organisatie; - aan de randvoorwaardelijke kant moet gefaciliteerd worden, zoals het betrekken bij de bedrijfsvoering; - indertijd was er een vrijwilligerscontract. Bovendien kregen de vrijwilligers een cursus aangeboden, waarin de rechten en plichten aan de orde kwamen (b.v. dat je op tijd moet zijn, want dat moet je leren). Het was een zeer laagdrempelige cursus; - hoe bereik je de jongeren; - de tendens is dat men egocentrischer wordt; - het moet leuk zijn om te doen en er iets aan hebben; - vrijwilligers lopen tegen regelgeving aan waar ze niets mee kunnen: sociale hygiëne, ARBO e.d.; - hoe sluit je aan bij de belevingswereld van zowel jong als oud; - men wil actief zijn en niet alleen maar vergaderen; - allochtonen leren als vrijwilliger beter de taal, probleem is dat de organisaties daar geen tijd voor hebben.
Actiepunten uit de workshop - Op doelgroepen (allochtonen, mannen, vrouwen, ouderen, jongeren) toegesneden trainingen geven. - Organisaties voorlichten. - Bedrijfsleven activeren om b.v. verlof te geven voor het doen van vrijwilligrswerk. - Meer spreiding over de wijken. - Meer samenwerking tussen de organisaties onderling.