actagroeninge december 2011 nummer 15
Invasieve colorectale chirurgie CO2-angiografie Osteoporosefractuurkliniek
acta groeninge • 1
voorwoord
dr. Serge Vanderschueren medisch directeur
Beste lezer Intussen hebben we alsnog een klassieke regering gekregen en hoeven wij geen technocraten aan te stellen om naar Italiaans voorbeeld een begroting en een besparingsplan op te stellen. Feit is in elk geval dat deze besparingen, die ongeveer 11,3 miljard euro per jaar zouden moeten bedragen, ook in de gezondheidszorg niet ongemerkt voorbij zullen gaan.
Philip Lerut van de dienst vaatheelkunde geeft toelichting bij de techniek van de CO2-angiografie.
De grootste uitdaging zal er wellicht in bestaan, ondanks krappe budgetten, de kwaliteit en de veiligheid van de gezondheidszorg op alle niveaus op peil te houden. En dit terwijl de strategische commissie van az groeninge nog maar recent voor de komende jaren het verder bevorderen en aantoonbaar maken van kwaliteit en patiëntveiligheid voorop stelde als één van de grote prioriteiten.
Bovendien pakken wij begin 2012 als extra troef uit met nachtelijke hemodialyse.
Een andere strategische doelstelling van ons ziekenhuis is het verder gaan in subspecialisatie en het invoeren van nieuwe technologieën. In voorliggend nummer van acta groeninge worden alweer mooie voorbeelden gegeven van de realisatie hiervan.
Reumatoloog Klaas Vandevyvere brengt een update van de aanpak van osteoporose, wat mooi aangevuld wordt met een beschrijving van onze praktische aanpak inzake valpreventie.
Traditiegetrouw brengt collega Johan Mattelaer een bijdrage over de geschiedenis van de geneeskunde in onze stad. Oprechte dank aan de auteurs die tussen het drukke werk door de tijd namen om hun artikel te schrijven en aan de redactie onder leiding van Dirk Peeters die er weer in geslaagd is een boeiende uitgave samen te stellen.
Veel leesgenot. Mathieu D’Hondt, abdominaal chirurg die ons team sinds deze zomer versterkt, geeft een overzicht van minimaal invasieve chirurgische technieken in de colorectale chirurgie – een domein waarin az groeninge al enkele jaren een voortrekkersrol speelt.
colofon Redactiecomité
Redactieadres
Dit tijdschrift verschijnt tweemaal per jaar en wil
dr. Kathleen Croes, dr. Marc Decupere,
dr. Dirk Peeters
een overzicht geven van de medische, zorgver-
Guido Demaiter, Veerle De Wispelaere,
Pres. Kennedylaan 4 | 8500 Kortrijk
strekkende en organisatorische activiteiten binnen
dr. Dirk Peeters, dr. Guy Putzeys
t. 056 63 34 20 - f. 056 63 34 29
az groeninge.
[email protected] Dit tijdschrift is ook te raadplegen via
Uitgegeven in opdracht van het wetenschappelijk
www.azgroeninge.be
comité az groeninge door uitgeverij Groeninghe Kortrijk, isbn 978-90-77723-84-5
acta groeninge • 2
vu: Jan Deleu, Pres. Kennedylaan 4 | 8500 Kortrijk
inhoud
4 minimaal invasieve colorectale chirurgie
16 Valpreventie
Recente ontwikkelingen in de minimaal invasieve colorectale chirurgie
4
CO2-angiografie: Oud speelgoed, nieuwe spelregels?
8
Nachtelijke hemodialyse
10
Implementatie nieuwe richtlijnen osteoporosefractuurkliniek
11
Valpreventie
16
De materniteit te Wevelgem
18
Wetenschappelijke publicaties en actieve deelname aan internationale congressen
22
Nieuwe artsen sinds juli 2011
22
Wetenschappelijke kalender voor de regio Kortrijk
24
Un résumé des articles en français est disponible sur simple demande.
acta groeninge • 3
Recente ontwikkelingen in de minimaal invasieve colorectale chirurgie dr. Mathieu D’Hondt dienst abdominale chirurgie az groeninge
De laparoscopie of kijkoperatie is niet nieuw. Reeds in 1969 werd de eerste laparoscopische sterilisatie uitgevoerd door Wheeless en Thompson 1. Pas decennia later begon men ook andere ingrepen laparoscopisch uit te voeren. Zo werd in 1987 door Dubois de eerste laparoscopische cholecystectomie uitgevoerd en duurde het tot 1991 vooraleer de eerste laparoscopische colectomie plaatsvond 2. De intrede van de laparoscopie in de abdominale chirurgie werd uiteindelijk één van de meest revolutionaire zaken van de laatste 20 jaar in deze tak van de chirurgie. Het duurde echter wel tot 2002 vooraleer de laparoscopie wereldwijd aanvaard werd voor behandeling van colontumoren. Pas toen werd de eerste grote single-center gerandomiseerde studie gepubliceerd over laparoscopische colonresecties voor carcinoma 3 . Hierin werd aangetoond dat de kankergerelateerde overleving zelfs beter was met de laparoscopische arm dan met open chirurgie. De resultaten van de multicenter COST-studygroup (bijna 900 patiënten) toonden eveneens aan dat er geen verschil was in overleving of ziektevrije overleving tussen de laparoscopische groep en de open groep 4. Dit betekende definitief de doorbraak van de laparoscopie op gebied van colorectale oncologische chirurgie. Momenteel worden jaarlijks meer dan 350 colorectale ingrepen verricht in az groeninge waarvan zo’n 75% via laparoscopie (data verkregen via dienst beleidsinformatie az groeninge). Het verhaal van de minimaal invasieve colorectale chirurgie houdt echter niet op bij de laparoscopie. Recent werden een aantal nieuwe technieken geïntroduceerd. Telkens streeft men naar nog minder incisies, nog minder chirurgisch trauma, nog sneller herstel. Sommige studies tonen zelfs aan dat door een verminderd weefseltrauma bij laparoscopie er een verminderde systemische cytokinerespons is. Dit gegeven zou eventueel een voordelig effect kunnen hebben op de langetermijnoverleving van patiënten die via laparoscopie colonresectie ondergaan voor een coloncarcinoma. Maar harde bewijzen zijn hiervoor nog niet. Sowieso is het tijd om een update te geven over de nieuwste ontwikkelingen in de minimaal invasieve colorectale chirurgie en om termen zoals SILS, LESS, TEM, NOSE … te verduidelijken.
acta groeninge • 4
SILS (Single-Incision Laparoscopic Surgery) en LESS (Laparoendoscopic Single-Site Surgery) Het ultieme doel van de minimaal invasieve chirurgie is het chirurgisch trauma te minimaliseren. Recent werd een techniek ontwikkeld waarbij men laparoscopische colonresecties uitvoert via 1 incisie van 2 cm. De techniek wordt SILS (SingleIncision Laparoscopic Surgery) of LESS (LaparoEndoscopic Single-Site Surgery) genoemd. Via een speciale poort die ingebracht wordt ter hoogte van de navel kunnen verschillende minitrocars worden geplaatst. Via deze weg kan de ingreep uitgevoerd worden. De LESS- of SILS-techniek is reeds uitgebreid beschreven voor kleinere ingrepen (cholecystectomie, appendectomie, gastric banding) en recent werden ook een aantal reeksen gepubliceerd van colonchirugie via SILS. In az groeninge werd de techniek ook al gebruikt voor colonresecties (SILS rechter hemicolectomie, SILS sigmoidresectie). Telkens gaat het wel om benigne pathologie (volvulus, diverticulitis, dysplastische poliepen). Voordeel voor de patiënt is uiteraard vooral esthetisch. Er is maar een insnede van een 2 à 3-tal cm ter hoogte van de navel.
figuur 2
figuur 1
figuur 3
figuur 4
Fig 1: Het single site laparoscopic (SSL) acces system van ethicon endo-surgery Fig 2: Ingebrachte SILS-poort t.h.v. de navel (Firma Covidien) Fig 3: SILS-poort waarbij de 5 mm trocars werden ingebracht Fig 4: Status na SILS sigmoidresectie voor volvulus. Eén enkel litteken ter hoogte van de navelplooi van 3cm. (Inzet: het gereseceerde dolichosigmoid: 69cm)
NOSE (Natural Orifice Specimen Extraction) Bij de klassieke laparoscopische colonresecties gaat men de ingreep uitvoeren via een aantal laparoscopiepoorten (5 mm, 10 mm of 12 mm). De dissectie van het colon kan volledig via deze poorten gebeuren. Eenmaal het colonsegment vrijgemaakt en gemobiliseerd is, moet men echter steeds een insnede maken van zo’n 3 à 4cm om het specimen uit het abdomen te halen. Deze minilaparotomie veroorzaakt bij een deel van de patiënten de meeste pijn, kan infecteren en kan op lange termijn een littekenbreuk veroorzaken 5,6. Om deze redenen zijn recent verschillende case-series verschenen waarbij men langs de anus of langs de vagina het colon naar buiten haalt 5-7. Hierbij wordt het specimen bij sigmoidresecties of linkszijdige colonresecties vooral langs anale weg geëxtraheerd. Ook bij ons is deze transanale extractietechniek reeds uitgevoerd. De ingrepen waarbij de techniek in az groeninge werd gebruikt, zijn sigmoidresecties voor diverticulitis en eveneens rectumresecties voor laag gelegen rectumtumoren waarbij een manuele coloanale anastomose werd aangelegd.
Referenties
TEM (Transanal Endoscopic Microsurgery) en TAMIS (Transanal Minimal Invasive Surgery) Transanale endoscopische microchirurgie (TEM) werd ontwikkeld meer dan 25 jaar geleden door prof. Buess 8. De TEM-procedure wordt momenteel gebruikt om goedaardige poliepen (adenomata) of T1 invasieve adenocarcinomata van het rectum, met bepaalde gunstige histologische kenmerken, te reseceren (kleine letsels, geen lymfovasculaire invasie, goede differentiatie). Het instrumentarium bestaat uit een 4 cm brede proctoscoop die via de anus in het rectum wordt gebracht tot net distaal van het letsel. Daarna wordt een pneumorectum aangelegd door het rectum te vullen met CO2. Hierdoor ontstaat een werkruimte in het rectum om de ingreep te kunnen uitvoeren (analoog aan het pneumoperitoneum bij laparoscopie).
1.
Wheeless CR Jr, Thompson BG (1973) Laparoscopic sterilization. Review of 3600 cases. Obstet Gynaecol 42: 751-758.
2.
Jacobs M, Verdeja JC, Goldstein HS (1991) Minimally invasive colon resection (laparoscopic colectomy). Surg Laparosc Endosc 1:144–150
3.
Lacy AM, Garcia-Valdecasas JC, Delgado S, et al. Laparoscopy-assisted colectomy versus open colectomy for treatment of non-metastatic colon cancer: a randomised trial. Lancet 2002; 359: 2224-2229.
4.
Nelson H, The Clinical Outcomes of Surgical Therapy study group. A comparison of laparoscopically assisted and open colectomy for colon cancer. New Engl J Med 2004; 350: 2050-2059.
5.
Knol J, D’Hondt M, Dozois EJ et al. (2009) laparoscopic-assisted sigmoidectomy with transanal specimen extraction: a bridge to NOTES? Tech Coloproctol 13: 65-68.
6.
Palanivelu C, Rangarajan M, Jategoankar PA, et al. (2008) An innovative technique for colorectal specimen retrieval: a new era of “natural orifice specimen-extracion” (N.O.S.E). Dis Colon Rectum 51: 1120-1124.
7.
Diana M, Peretta S, Wall J, et al. (2011) Transvaginal specimen extraction in colorectal surgery: current state of the art. 13(6):e104-11, doi: 10.1111/j.14631318.2011.02599.x.
8.
Buess G, Hutterer F, Theiss J, et al. (1984) A system for a transanal endoscopic rectum operation. Chirurg 55:677–680
De TEM-proctoscoop (4 cm diameter) met de verschillende werkkanalen, microscoop, insufflatiepomp.
Een microscoop wordt ingebracht en het beeld wordt weergegeven op een monitor. Lange werkinstrumenten worden ingebracht om de ingreep uit te voeren. Bij deze resecties gaat men de rectumwand full-thickness reseceren. Het defect wordt daarna dichtgenaaid. Aangezien de procedure volledig transanaal wordt uitgevoerd, is er geen abdominale incisie nodig. Voordelen van TEM in vergelijking met de klassieke transanale excisie zijn betere visualisatie, mogelijkheid om letsels hoogrectaal te reseceren en een lagere recidiefratio. Momenteel zijn ook de eerste reeksen gepubliceerd waarbij men in studieverband TEM gaat gebruiken voor behandeling van T2 - en T3 N0 rectumtu-
acta groeninge • 5
moren die behandeld werden met TEM na preoperatieve chemoradiotherapie 9. Buiten studieverband blijft uiteraard de klassieke rectumresectie (TME) de voorkeursbehandeling voor dergelijke letsels. Hoewel de techniek van TEM reeds meer dan 20 jaar bestaat, is de techniek niet universeel verspreid onder colorectaal chirurgen. Enerzijds is er de steile leercurve maar de voornaamste reden is eigenlijk de enorme kostprijs van het instrumentarium. Hierbij komt nog dat de indicatie voor TEM voorlopig beperkt is tot benigne poliepen en T1-letsels met specifieke kenmerken. Dus een grote kost in aankoop voor een beperkt toepassingsdomein. Daarom is men op zoek gegaan naar alternatieve methoden voor het reseceren van deze rectale letsels. De groep van Orlando kwam op het idee om een SILS-poort anaal in te brengen en om via deze SILS-poort letsels te reseceren 10. De hybridetechniek tussen TEM en SILS werd Transanal Minimally Invasive Surgery of TAMIS genoemd. In az groeninge werd de techniek het
voorbije jaar meerdere malen gebruikt om grote benigne rectale poliepen te reseceren.
Robotchirurgie Wanneer we het aantal Da Vinci Robotsystemen bekijken per inwoners van een land, dan is België samen met de Verenigde Staten absolute koploper. Er zijn in ons land meer dan 1,5 dergelijke robotsystemen per miljoen inwoners, waar dit cijfer in andere ontwikkelde landen slechts 0,5 bedraagt. De indicatie bij uitstek voor robotchirurgie is voorlopig de radicale prostatectomie. Een zeer recente review toont immers aan dat de robotgeassisteerde radicale prostatectomie zorgt voor minder bloedverlies, een kortere hospitalisatie en betere potentie bij de patiënt, terwijl het aantal gevallen met positieve marge vergelijkbaar of zelfs beter is en de 3 jaars tumorvrije overleving eveneens vergelijkbaar is met deze van de open procedure 11. Ook de dienst urologie van az groeninge heeft een uitgebreide ervaring met deze techniek. Op gebied van de colorectale chirugie is de robotchirugie nog niet doorgebroken. In een recente review die verscheen in ‘Annals of Surgery’ bekeek men de 7 niet gerandomiseerde studies die de colorectale robotchirurgie vergelijken met de klassieke laparoscopische colorectale chirurgie 12. Er was een significante meerkost en langere operatietijd bij robotchirurgie, zonder duidelijk voordeel voor de patiënt. Vandaar dat voorlopig een afwachtende houding wordt aangenomen.
NOTES of Natural Orifice Translumenal Endoscopic Surgery
Fig 6: De SILS-poort die intra-anaal is ingebracht. Fig 7: Zicht op het rectale letsel. Het letsel wordt gedemarkeerd met de coagulatie, vervolgens full-thickness gereseceerd en het defect wordt dichtgehecht.
acta groeninge • 6
De meest ultieme vorm van minimaal invasieve chirurgie is transluminele chirurgie of NOTES waarbij de patiënt geen zichtbare littekens meer heeft. NOTES staat voor Natural Orifice Translumenal Endoscopic Surgery waarbij men via de natuurlijke openingen van het lichaam (anus, mond, vagina) een abdominale ingreep gaat uitvoeren. Hierbij maakt men een opening in de maag, de vagina, het rectum of zelfs de blaas om met een speciaal ontworpen flexibele scoop met werkkanalen het abdomen te betreden. In varkens werden reeds nefrectomies, een distale pancreatectomie en tal van cholecystectomies uitgevoerd. Een vijftigtal ingrepen werden reeds op mensen verricht waarvan het in de meerderheid van de gevallen om transvaginale cholecystectomies gaat. Maar zelden gaat het om pure “NOTES-ingrepen”: enkel een drietal patiënten ondergingen een pure “NOTESingreep”. Vaak plaatst men 1 of 2 klassieke transabdominale trocars als hulpmiddel. In de meeste gepubliceerde gevallen gaat het om een cholecystectomie, appendectomie of diagnostische exploratie van het abdomen. Lacey et al. voerden reeds een transvaginale sigmoidresectie uit maar opnieuw ging het om een hybride procedure (NOTES + 1 trocar ter hoogte van de navel en 2 2mm minitrocars).
Voorlopig staat NOTES nog in z’n kinderschoenen want tal van technische problemen stellen zich: •
•
•
Wat is de ideale toegang tot het abdomen? Bij transvaginale NOTES kan immers enkel de helft van de populatie een NOTES-procedure ondergaan. Voorlopig lijkt de transgastrische toegang de meest acceptabele toegang. Wat is de ideale techniek om de opening in de vaginakoepel, maag of het rectum te creëren en adequaat te sluiten? Bij experimenten op dieren traden immers af en toe ernstige complicaties op na sluiten van de opening zoals ernstige peritonitis door lekkage. Het gebruik van een flexibele scoop buiten een lumen (maag of darm) stelt specifieke problemen wanneer het gebruikt wordt in de abdominale holte. Zo is het technisch moeilijk om te navigeren in het abdomen en is het moeilijk voor de chirurg om zich te oriënteren.
Referenties 9.
Lezoche E, Gerrieri M, Paganini AM et al. (2005) Local excision of T2 and T3 rectal cancers after downstaging chemoradiation. Ann Surg 235: 352-358, discussion 358-359.
10. Atallah S, Albert M, Larach S. (2010) Transanal minimally invasive surgery: a giant leap forward. Surg Endosc 24:22002205. 11. Wilson T, Torrey R. (2011) Open versus robotic-assisted radical prostatectomy: whoch is better? Curr Opin Urol 21: 200-205. 12. Maeso S, Reza M, Mayol JA. et al. (2010) Efficacy of the Da Vinci Surgical System in abdominal surgery compared with that of laparoscopy: a systematic review and meta-analysis. Ann Surg 252: 254-262.
NOTES is revolutionair maar voorlopig nog toekomstmuziek, al had men in 1969 waarschijnlijk ook nooit durven dromen dat men 35 jaar later colonresecties, leverresecties, gastrectomies, gastric bypassen, nefrectomies … via laparoscopie zou uitvoeren.
figuur 9A
figuur 9B
Fig 8: Schematische weergave van opstelling voor transrectale cholecystectomie via NOTES. Fig 9a en 9b: Voorbeeld van een NOTES-scoop of NOTES-platform. Hier afgebeeld is de ANUBIS©, ontworpen door de firma STORZ in samenwerking met het IRCAD. Door de flexibele scoop kunnen 3 werkinstrumenten worden ingebracht.
acta groeninge • 7
CO2-angiografie Oud speelgoed, nieuwe spelregels? dr. Philip Lerut, dienst vasculaire en thoracale chirurgie az groeninge
De meerwaarde van het begrip ‘minimaal’ in minimaal invasieve geneeskunde zou moeten liggen in het minder schadelijke karakter van een ingreep. Een minimaal invasieve procedure gaat dus gepaard met een lager morbiditeits- en mortaliteitsrisico en met een kortere hospitalisatie en snellere revalidatie van de patiënt. Sinds Charles T. Dotter in 1964 de techniek ontdekte om vernauwingen van een bloedvat te behandelen op een zogenaamd niet-operatieve manier, hebben we een exponentiële toename in het gebruik en toepassingsgebied van deze behandelingsmodaliteit gekend.1
Nefrotoxiciteit De keerzijde van de medaille is echter het risico op contrastgeïnduceerde nefropathie (CIN). Contrast-geïnduceerde nefropathie wordt gedefinieerd als een toename van 25% of meer van het serumcreatinine na toediening van contrast. De incidentie van CIN varieert tussen 0,6% en 2,3%. 2 Het risico van CIN - en de daarbij horende complicaties – is groter bij ouderen, diabetici en patiënten met een reeds vooraf bestaande nierinsufficiëntie. De incidentie van CIN in deze populatie kan oplopen tot 50% 2. Deze risicofactoren zijn bovendien onlosmakelijk gerelateerd aan perifeer vaatlijden, zodat het merendeel van de vaatlijders tot deze patiëntengroep behoren. Hieruit groeit de vraag naar mogelijke alternatieven om het risico op CIN te minimaliseren. Tot op heden zijn er slechts weinig studies gepubliceerd die het effect van volumebe-
perking van contrast tijdens een interventie bestuderen. Bovendien wordt dit fenomeen voornamelijk onderzocht in het toepassingsgebied van de coronaire angiografie. Rihal et al. 3 beschreven de relatie tussen het gebruikte contrastvolume en de incidentie van CIN bij patiënten met matige tot ernstige chronische insufficiëntie. Hij concludeerde dat er een duidelijke correlatie bestaat tussen deze twee parameters, zoals geïllustreerd in grafiek 1.
Koolstofdioxide (CO2) In 1982 publiceerde Irvin F. Hawking 4 de eerste resultaten van intra-arteriële CO2-injecties bij 20 patiënten. Het medium, koolstofdioxide, werd omschreven als een niet-ontvlambaar, onzichtbaar en geurloos gas, dat als niet-toxisch, goedkoop en niet-allergisch contrastmedium gebruikt kon worden voor digitale substractie angiografie. Latere studies toonden aan dat dit een veilige en eenvoudige techniek is. De beeldkwaliteit evenaart evenwel niet de optimale kwaliteit van het conventioneel joodhoudend contrastagens, vooral wat betreft interventionele procedures met betrekking tot de infrapopliteale segmenten5. Hoewel weinig complicaties beschreven werden, zijn er toch enkele risico’s in acht te nemen. Zo werd neurotoxiciteit beschreven bij supra-aortische procedures, wat het gebruik van CO2 tijdens een supra-aortische procedure tot een relatieve contra-indicatie maakt. Een ander fenomeen is het zogenaamde ‘Vapor Lock’principe. Als gevolg van het drijfvermogen van CO2 ten opzichte van bloed, kan CO2 een blokkade van een arterie veroorzaken, en hierbij aanleiding geven tot een episode van acute ischemie. Dit fenomeen wordt vooral beschreven bij naar anterieur lopende vaten (mesenteriële vaten), en kan vermeden worden door intermittente positiewijziging van de patiënt of aspiratie indien nodig. 6
Spelregels Het doel is het opstellen van een protocol waarbij routinematig gestreefd wordt naar een maximale beeldkwaliteit met een minimale toxiciteit bij een bepaalde risicopopulatie. Dit betekent een gecombineerd gebruik van CO2 en joodhoudend contrast. Dankzij het niet-toxische karakter van CO2 en de superieure beeldkwaliteit van joodhoudend contrast, kan - met slechts een maximale dosis van 15 ml conventioneel joodhoudend contrast - een aanvaardbaar en werkbaar alternatief geboden worden. Grafiek 1: Dosisafhankelijke vergelijking tussen contrastvolume en incidentie van CIN. (3)
acta groeninge • 8
Protocol Doelgroep: Diabetici, patiënten ouder dan 75 jaar en patiënten met een geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR) van < 60 ml/minuut/1,73 m² zoals berekend via de MDRDformule (www.mdrd.com). Type ingreep: infra-diafragmatische interventionele procedures
figuur 1
Preoperatief 1. Stop risicomedicatie (diuretica, inhibitoren van het renine-angiotensine systeem, niet-steroidale anti-inflammatoire medicatie en metformines) 24 uur voor contrasttoediening. 2. 2 x 600 mg Acetylcysteine (Lysomucil®) de dag voor de procedure en tweemaal op de dag zelf 3. Prehydratatieschema * Lange voorbereiding: Nacl 0.9% 1ml/kg/uur startend 12 uur voor de ingreep tot twaalf uur erna. * Korte voorbereiding: 500 ml NaHCO3 1,4% aan snelheid van 3ml/kg/uur startend 1 uur voor contrasttoediening, en verder aan 1m/kg/uur na toediening tot 6 uur nadien.
figuur 2
Peroperatief De patiënt wordt geïnstalleerd in ruglig. Bekomen van arteriele toegang met opvoeren van introductiekatheter, voerdraden en angiografiekatheters. Vervolgens wordt een trendelenbrugpositie van 15° gevraagd. Vooreerst wordt een CO2-angiografie uitgevoerd met bepaling van het doelgebied, aangevuld met eventueel verder positioneren van introductiekatheter en voerdraden. In de praktijk wordt de fles met CO2 gekoppeld aan een drukregelaar. Deze zet de flow om onder een continue druk van 1,3 bar (fig. 1). Hieraan wordt een CO2-angiografiespuit gekoppeld (fig. 2) met instelling van het volume volgens doelgebied, purgeren van het circuit met CO2 en aankoppelen aan de angiografiekatheter. (fig. 3) Hierna wordt tijdens controle angiografie met joodhoudend contrast (verdund in een 1 op 3 verhouding met fysiologische oplossing) het letsel duidelijker in beeld gebracht. Vervolgens worden alle bewerkingen zoveel mogelijk
figuur 3 Fig. 1: Drukregelaar die de flow omzet onder een continue druk van 1,3 bar Fig. 2: Angiografiespuit Fig. 3: Opstelling
Referenties 1.
Non-operative treatment of arterial occlusive disease: a radiologically facilitated technique. Dotter CT, Judkins MP, Rösch J. Radiol Clin North Am. 1967 Dec;5(3):531-42.
2.
Contrast volume during primary percutaneous coronary intervention and subsequent contrast-induced nephropathy and mortality. Marenzi G, Assanelli E, Campodonico J, Lauri G, Marana I, De Metrio M, Moltrasio M, Grazi M, Rubino M, Veglia F, Fabbiocchi F, Bartorelli AL. Ann Intern Med. 2009 Feb 3;150(3):170-7.
3.
Ultra-low contrast volumes reduce rates of contrast-induced nephropathy in patients with chronic kidney disease undergoing coronary angiography. Kane GC, Doyle BJ, Lerman A, Barsness GW, Best PJ, Rihal CS.J Am Coll Cardiol. 2008 Jan 1;51(1):89-90.
4.
Carbon dioxide digital subtraction arteriography. Hawkins IF. AJR Am J Roentgenol. 1982 Jul;139(1):19-24.
5.
The current status of the use of carbon dioxide in diagnostic and interventional angiographic procedures. Shaw DR, Kessel DO. Cardiovasc Intervent Radiol. 2006 May-Jun;29(3):323-31.
6.
Carbon-dioxide-guided vascular interventions: technique and pitfalls. Kessel DO, Robertson I, Patel J 5th, Peters K, Taylor EJ, Denton LJ, Bambhra B. Cardiovasc Intervent Radiol. 2002 Nov-Dec;25(6):476-83.
acta groeninge • 9
onder CO2 uitgevoerd. De finale controle-angiografie wordt opnieuw met conventioneel joodhoudend contrast uitgevoerd. (fig. 4 A, B en C)
Bij locoregionale anesthesie moet rekening gehouden worden met de 15° trendelenburgpositie, waarbij best een interval van 20 minuten tussen de infiltratie en de positiewijzing wordt gerespecteerd.
Opmerkingen
De gebruikte hoeveelheid CO2 wordt bepaald volgens het doelgebied, bv. aorta 60 - 100ml, iliacale assen 40 - 80ml, beenvaten 40 - 60ml. Tussen injecties moet een interval van twee minuten gerespecteerd worden. Bij pulmonair belaste patiënten is dit zelfs een interval tot 4 minuten.
Anesthesie CO2-angiografie kan aanleiding geven tot een tijdelijke ischemische pijn ter hoogte van de benen. Om bewegingsartefacten te vermijden, is het daarom aangeraden om dit uit te voeren onder locoregionale of algemene anesthesie.
figuur 4A
figuur 4B
figuur 4C
Fig. 4a: Diagnostische angiografie, vergelijking tussen joodhoudend contrastproduct (ICM) en CO2, letsel op niveau van de arteria femoralis superficialis. Fig. 4b: Status postdilatatie Fig. 4c: Outflow angiografie van de poplitea en trifurcatie
Nachtelijke hemodialyse De dienst nefrologie van az groeninge start begin 2012 met een programma voor nachtelijke hemodialyse. Hierbij spelen we in op de individuele noden van de patiënt en de toenemende patiëntenvraag naar deze vorm van nierfunctievervangende therapie. Er is bovendien groeiende wetenschappelijke evidentie dat deze modaliteit cardiovasculaire voordelen biedt ten opzichte van conventionele hemodialysemodaliteiten. In een opstartfase zal er plaats zijn voor een achttal patiënten.
acta groeninge • 10
Implementatie nieuwe richtlijnen osteoporosefractuurkliniek dr. Klaas Vandevyvere dienst reumatologie az groeninge
Osteoporose is een veralgemeende aandoening van het skelet die zich kenmerkt door een lage botdensiteit en een uitgesproken verstoring van de micro-architectuur van het bot. Osteoporose wordt klassiek gedefinieerd gebruikmakend van de T-score (deviatie ten opzichte van de standaard van jonge, gezonde individuen). Er wordt gesproken van osteoporose wanneer deze T-score kleiner of gelijk is aan -2,5. Wanneer hierbij bovendien een fractuur optreedt, spreekt men van ernstige osteoporose. Hoewel osteoporose gedefinieerd wordt in termen van botdensitometrie, ligt de ware betekenis van deze aandoening in het al dan niet optreden van een klinische fractuur. Klassieke osteoporosegerelateerde fracturen zijn de heupfracturen, pols- en wervelfracturen. Deze fracturen gaan gepaard met aanzienlijke morbiditeit en mortaliteit. Ze hebben vaak een even grote impact op de levenskwaliteit en op de farmaco-economische aspecten als een aantal frequent voorkomende maligne aandoeningen zoals borst- en prostaatkanker. Actueel bedraagt de incidentie wereldwijd 9.000.000 waarbij een aanzienlijke toename wordt verwacht door de vergrijzing van de bevolking in de geïndustrialiseerde landen en de toename van de levenskwaliteit in de ontwikkelingslanden. Er bestaat wel degelijk een noodzaak tot primaire en secundaire preventie. In deze context werd in samenwerking tussen huisartsen en de diensten reumatologie, fysiotherapie en orthopedie van start gegaan met een osteoporosefractuurkliniek. Na een drukke start stellen we vast dat de laatste tijd minder patiënten gedetecteerd en behandeld worden. Bovendien is de therapietrouw na een jaar laag, om en bij 40% (vergelijkbaar met andere centra) en is de behandeling louter medicamenteus waarbij valevaluatie en valpreventie nauwelijks of niet aan bod komen.
Herbewustmaking van het belang van screening osteoporose en opstarten van behandeling 1. Het blijvend belang van secundaire preventie van fracturen. Een internationale survey verricht in het kader van secundaire preventie van deze fracturen kwam tot de volgende verrassende resultaten: * Bij slechts 30 % van de fractuurpatiënten wordt een diagnose van osteoporose vastgesteld. * Slechts 15 % van deze patiënten ondergaat een BMD. * Bij amper 1 à13 % wordt therapie geïnitieerd (therapietrouw is 40 % in 1 jaar). De resultaten die we kunnen afleiden uit ons eigen zorgprogramma komen in de buurt van deze bevindingen. 2. Osteoporose dient niet behandeld te worden op basis van een lage T-score maar op basis van voorkomen van klinisch relevante fractuur. 3. De morbiditeit en mortaliteit verbonden aan deze fracturen zijn vrij hoog. De mortaliteit in het eerste jaar na een heupfractuur bedraagt 20 %; 50 % van de patiënten ondervindt een blijvende, matige tot ernstige beperking van functioneel verlies. De sterk verhoogde mortaliteit na een heupfractuur is uiteraard voor een deel toe te schrijven aan de co-morbiditeit maar data tonen aan dat 30 % rechtstreeks berust op gevolgen van de fractuur als dusdanig. 4. Wervelfracturen leiden tot pijn, tot krimpen en tot grondige wijzigingen in de curvatuur van de wervelzuil. Hoewel inzake gezondheidseconomische perspectieven
de impact van een wervelfractuur niet in de ordegrootte is van een heupfractuur, is de morbiditeit van een acute indeukingsfractuur in het eerste jaar even groot en zelfs groter dan van een heupfractuur. 5. Polsfracturen gaan gepaard met minder morbiditeit, zijn zelden fataal en vergen minder vaak hospitalisatie. Er bestaat evenwel een noodzaak tot gipsimmobilisatie gedurende 4 à 6 weken. 1 % zal nadien functioneel afhankelijk worden. Er is een verhoogd risico op een CRPS type II. Na een Colles-fractuur zien we een groter risico op andere osteoporotische fracturen in de latere levensloop. 6. De globale impact van een heupfractuur wordt uitgedrukt in DALYs (disabilitity adjusted life years). Dit omvat het aantal verloren levensjaren ten gevolge van een fractuur en functioneel verlies van de overlevende. Als iemand overlijdt naar aanleiding van een fractuur, dan bedraagt dit een verlies van 1 Daly (1= overleden; 0=perfecte gezondheid). Het functionele verlies ten gevolge van een fractuur bedraagt een verlies van 0,5 DALY. Naar schatting waren er in het jaar 2000 wereldwijd 9.000.000 osteoporotische fracturen waarvan 1,6 miljoen heupfracturen, 1,7 miljoen polsfracturen en 1,4 miljoen wervelfracturen. Dit leidde tot een totaal verlies van DALYs van 5,8 miljoen. In Europa ligt dit verlies hoger voor een aantal frequent voorkomende oncologische aandoeningen. (figuur 1)
acta groeninge • 11
Welke fracturen / patiënten komen in aanmerking screening 1. Laag energetische fracturen Fracturen die optreden in omstandigheden waarbij geen fractuur zou optreden bij gezonde personen. 2. Osteoporosegerelateerde fractuurlocaties Fracturen die geassocieerd zijn met lage botdensiteit en waarvan de incidentie toeneemt boven de leeftijd van 50 jaar. Momenteel komen enkel fracturen van heup (femurhals en trochanter), pols (Smith en Colles fractuur), wervel (crushfractuur, wigvormige indeukingsfractuur en biconcave fractuur), en humerus in aanmerking voor screening. Naar de toekomst toe worden best ook een aantal andere fracturen (cfr bijgaande tabel waaronder ribfracturen, elleboogfractuur, enkel, bekken, femur (fractuur van femurschaft), clavicula en patella fractuur) in de lijst opgenomen. (figuur 2) 3. Gewijzigd screeningsinstrument Op heden werd voor mannen en vrouwen een aparte screeningsfiche gebruikt. Bij vrouwen werden geslacht, leeftijd en locatie van de fractuur als voldoende voorwaarde gezien om over te gaan tot BMD en een eventuele behandeling te stellen. Voor mannen werden additionele risicofactoren in acht genomen zoals corticoidgebruik, evenals chronische inflammatoire darmaandoeningen. Op heden bestaat in Europa geen universeel geaccepteerd populatie-screeningsinstrument om die personen met osteoporose en hoog risico op fractuur te detecteren. (figuur 3) 4. Clinical Risk Factors (CRF’s) Deze omvatten risicofactoren die wereldwijd aanvaard worden. Deze kunnen variëren van regio tot regio. De aanwezigheid van twee of meer risicofactoren laat toe die patiënten te selecteren met de grootste waarschijnlijkheid op osteoporose en een verhoogd risico op een osteoporosegerelateerde fractuur. Een samenvatting van deze klinische risicofactoren is terug te vinden in bijgevoegde tabel (Kanis, 2008). Indien twee of meer risicofactoren aanwezig zijn, kan de fractuurprobabiliteit ingeschat worden. Biomerkers van botaanmaak en -afbraak komen evenwel niet in aanmerking als klinische risicofactor. (figuur 4) 5. Integratie van de klinische risicofactoren ‘Fracture probability’ 10-jaarsrisico op een majeure osteoporosegerelateerde fractuur (heup, wervel, pols) bij zowel mannen als vrouwen. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de FRAX (instrument ontwikkeld door WHO en centre of Metabolic Bone Disease in Sheffield). (figuur 5) 6. Multifactorieel fractuurmodel Aan de basis van een fractuur ligt niet alleen een lage botmassa maar spelen talrijke factoren een rol die los staan van de botdensiteit. Meten van botdensiteit op het moment van een fractuur moet tevens een risico-inschatting inhouden naar andere factoren die bijdragen tot een fractuur. De evaluatie van een fractuur behelst niet alleen een inschatting van the bone strength maar ook van andere interne/externe factoren die aan de basis van een val liggen. Een belangrijke rol voor een gestandardiseerde valevaluatie is dan ook essentieel. (figuur 6)
acta groeninge • 12
figuur 1
figuur 2
figuur 3
Must and Don’ts in de therapeutische approach
figuur 4
figuur 5
figuur 6
1. Valevaluatie / valpreventie * Rationale achter valpreventie: een fractuur is het gevolg van het mechanisch falen van het bot. Wanneer de krachten die inwerken op het bot, de draagkracht van het bot overstijgen, resulteert dit in een fractuur. De krachten die inwerken op het bot zijn bepaald door de omstandigheden waarbij valpartijen vaak die krachten genereren die de draagkracht van het bot overstijgen, temeer wanneer dit afgenomen is door verlies aan massa, veranderde ruimtelijke organisatie (omvang en vorm van het bot evenals de intrinsieke architectuur bvb. in trabeculair netwerk) en intrinsieke veranderingen in het weefsel (verminderde mineralisatie etc.). Tevens spelen omvang en richting van de val een belangrijke rol in het mechanisch falen van het bot. 2 % van de valpartijen bij bejaarden geeft aanleiding tot een heupfractuur. We zien evenwel dat bij 90 % van de heupfracturen een valpartij aan de basis ligt, waarbij zijwaarts vallen het risico op een fractuur vrij sterk verhoogt. In het geval van een wervelfractuur noteren we in 50 % van de gevallen een welomschreven incident waarvan bij 57 % een valpartij aan de basis ligt. Slechts bij 10 % van de wervelfracturen liggen specifieke positiegebonden omstandigheden (heffen, tillen, buigen) aan de basis van een fractuur. In de context van een polsfractuur zien we dat in de overgrote meerderheid een valpartij met afduwen van de hand aan de basis ligt. * Het risico op vallen neemt toe met de leeftijd. Het risico op vallen neemt toe naarmate meer en meer functionele beperkingen optreden. Deze functionele beperkingen kunnen het gevolg zijn van: - verlies aan mobiliteit, functionele beperkingen - gang- en evenwichtsstoornissen - neuromusculaire en/of musculoskeletale aandoeningen - leeftijd - visusstoornissen - neurologische aandoeningen, hartaandoeningen - antecedenten van val - gebruik van medicatie: slaapmiddelen, sederende medicatie en antidepressiva - mentale stoornissen. Anderzijds kunnen omgevingsfactoren ook een belangrijke rol spelen zoals onder meer gladde vloeren, wankele meubels en onvoldoende verlichting. * Factoren die kunnen meespelen in de gevolgen van vallen: De plaats van impact van de val speelt een belangrijke rol in de aard en de uitgebreidheid van de letsels. Eveneens spelen posturale responsmechanismen en afweerreflexen bij de gevolgen van een val een belangrijke rol. * Fysiotherapie speelt een belangrijke rol in het herstel na een fractuur. Dit oefenprogramma is vooral gericht op het aanscherpen van de kracht en zal tegelijkertijd de proprioceptie verbeteren en de botvorming stimuleren. * Andere interventies berusten op bijsturen en/of corrigeren van andere risicofactoren zoals reductie van sederende medicatie, verbeteren van het gezicht indien visusproblematiek en even-
acta groeninge • 13
*
tuele aanpassingen in huis (zoals verwijderen van vloermatjes, losliggende kabels, voldoende verlichting enzovoort). Gezien bovenstaande bevindingen is een doorgedreven samenwerking met de dienst geriatrie hoe dan ook onontbeerlijk, alsook met de behandelende huisarts. In de hernieuwing van het osteoporosezorgprogramma is de dienst geriatrie dan ook een partner die zeker aan de onderhandelingstafel moet worden uitgenodigd.
2. Noodzaak calcium/vitamine D-supplementen: * Calcium/vitamine D-supplementen vormen op heden de eerstelijnstherapie in de behandeling van osteoporose, zowel in monotherapie als in combinatie met andere therapie. Het anti-resorptie en anabool effect van de concomitante therapie is pas optimaal indien optimale calciumspiegels bereikt zijn. * Calcium wordt gastro-intestinaal op twee manieren opgenomen: passief via diffusie en actief via vitamine D. Op oudere leeftijd is de opname van calcium via diffusie sterk afgenomen door gastro-intestinale veranderingen. Anderzijds is de aanmaak van vitamine D sterk afgenomen, zowel door veroudering van de huid, als door onvoldoende blootstelling aan zonlicht (afgenomen mobiliteit, verblijf in rusthuizen). * Vitamine D heeft nog een bijkomende rol. Aan de oppervlakte van de skeletspier-vezels zijn receptoren aanwezig met hoge affiniteit voor vitamine D. Deze interactie met vitamine D leidt tot een toegenomen groei van de skeletspiervezels en aldus toename in kracht. * Na een onderbreking van de calcium/vitamine Dinname zal na zes weken het positieve effect op de botremodelling verdwijnen. Een continue inname is derhalve aangewezen. * Gezien bovenstaande bevindingen is continue monitoring van adequate calcium/vitamine D-inname in de behandeling van osteoporose essentieel. Weliswaar dienen subgroepen gedefinieerd te worden. Het is immers zinloos elke postmenopausale vrouw systematisch calcium/vitamine D-supplementen te geven. Het is noodzakelijk doelgroepen te definiëren. Deze omvatten: patiënten onder glucocorticoiden, patiënten die antiresorptieve of anabole osteoporosemodulerende therapie volgen net zoals patiënten met gedocumenteerde calciumof vitamine D-insufficiëntie.
life time cycling principe
acta groeninge • 14
3. Life time cycling principe * Principe Veranderingen in BMD zijn het gevolg van bot-remodelling. Hierbij wordt een microscopische hoeveelheid bot verwijderd (botresorptie) en vervangen door nieuw weefsel (botformatie). Op volwassen leeftijd is er een verhoogde graad van botombouw waarbij de graad van botresorptie groter is dan van botformatie. Het gevolg hiervan is een verlies van zowel corticaal als trabeculair bot. De meeste medicamenteuze therapieën zijn gericht op een afremming van de botresorptie. Dit omvat de klasse van bifosfonaten, de SERM’s (selective estrogen receptor modulator) evenals hormonale substitutiestrategieën. Zij verminderen de graad van botombouw en remmen in hoofdzaak botresorptie af. Dit leidt tot een aanzienlijke daling van het fractuurrisico. Bij de postmenopauzale vrouwen leidt het gebruik van zowel hormonale substitutie als van raloxifene evenals bifosfonaten tot een toename van BMD en een daling van fractuurrisico tussen 30 en 60 %. PTH-analogen gaan de botformatie stimuleren. Dit leidt tot een toename van BMD, een verbetering van de micro-architectuur van het bot en een duidelijke daling van vertebrale en niet-vertebrale structuren. Strontium ranulaat stimuleert de vorming van osteoblasten en induceert apoptose van osteclasten. Dit leidt tot zowel een afremming van botresroptie als een stimulatie van nieuwe botvorming. De werking hiervan berust op interactie met OPGRANKlsysteem. Binnenkort zal ook het eerste monoclonale antilichaam zijn intrede doen in de behandeling van osteoporose. Denosumab is een monoclonaal antilichaam gericht op de RANKLreceptor. Door binding aan deze receptor bootst het het effect van OPG na. Het verhindert via deze weg de vorming van osteoclasten. Momenteel zijn er twee nieuwe molecules in de pipeline: antisclerostine-an-
*
tilichamen (sclerostin is een eiwit dat een belangrijke rol speelt in de botmineralisatie, bij secretie van dit eiwit wordt botmineralisatie geremd) en anderzijds catapepsin. De hoeveelheid beschikbare moleculen in de behandeling van osteoporose met de toekomstige nieuwe moleculen moet ons doen nadenken over het gebruik hiervan. Meer en meer wordt er een pleidooi gehouden om in functie van de leeftijd rekening te houden met de fundamentele veranderingen in het bot. Deze therapie moet eventueel in functie van de leeftijd en/of andere factoren bij de patiënt gewijzigd worden. Deze factoren kunnen omvatten: familiaal voorkomen van mamacarcinoma, cardiovasculair sterke belasting, antecedenten van venotrombtotische events, nierfunctiebeperking en renale klaring, therapietrouw, gastro-intestinaal lijden (GERD, antecedenten van maagulcera) etc. Deze factoren moeten in rekening gebracht worden samen met de te verwachten fysiologische veranderingen, zowel op niveau van het corticale als van het trabeculaire bot. Vanuit die invalshoek moet de therapie telkenmale geëvalueerd en bijgestuurd worden waarbij het niet langer noodzakelijk is om eenzelfde therapie aan te houden voor de levensloop van één individuele patiënt. Continue versus intermittente therapie: duur van behandeling Op de vraag hoe lang een patiënt behandeld moet worden, bestaat op heden geen consensus. We kunnen evenwel voortgaan op de vaststellingen vanuit de verschillende klinische studies. - De meeste studies rapporteren een duidelijke efficiëntie voor een bepaalde molecule na 3 jaar onafgebroken behandeling (behoudens voor PTH waarbij men significante veranderingen ziet optreden tussen 18 en 24 maanden). - Er is geen verlies van het fractuurpreventie-effect na drie jaar. - Studies verricht met risendronaat tonen een continue verbetering van de microarchitectuur van het bot, zelfs 5 jaar na opstart van deze therapie.
FLEX trial: bij deze trial verricht met alendronaat werden patiënten gerandomiseerd in twee armen. In de ene arm werd therapie na 5 jaar onderbroken, in de tweede arm werd therapie met alendronaat onverminderd voortgezet. De volgende vaststellingen werden gedaan in de groep waarbij de therapie na 5 jaar werd gestaakt: er werd opnieuw een matige afname van de botdensiteit vastgesteld met opnieuw oplopen van botmerkers en een duidelijke toename van het fractuurrisico en een duidelijke toename van het aantal wervelfracturen. Aldus stelt men dat bij patiënten met een verhoogd risico op wervelfracturen de therapie best wordt voortgezet na 5 jaar, daar waar in de overige groepen een therapiepauze kan worden ingebouwd.
Aldus kan men arbitrair stellen dat een geïnitieerde therapie best gedurende 5 jaar wordt voortgezet. Bij een duidelijk verhoogd klinisch risico op wervelfractuur moet de therapie aangehouden worden. In de andere gevallen kan een therapiepauze worden ingelast waarbij men na 2 jaar opnieuw de situatie herevalueert met een nieuwe botmeting. Wanneer opnieuw een duidelijke afname van de BMD en/of klinisch relevante fractuur optreedt, moet de therapie terug geïnitieerd worden.
Conclusie Osteoporose is een vrij complexe aandoening die gepaard gaat met een hoog financieel kostenplaatje eenmaal osteoporose verwikkeld is met een fractuur. Primaire preventie en voorkomen van de eerste klinische fractuur is dan ook een belangrijk doel in de behandeling van osteoporose. Het bewustzijn bij de doorsneebevolking is hieromtrent sterk beperkt. Sensibiliserende campagnes blijven dan ook noodzakelijk om de populatie te mobiliseren en preventieve screening in te lassen. De eerste lijn kan hierbij een belangrijke en coördinerende rol spelen. We stellen echter vast dat osteoporose meestal wordt vastgesteld na de eerste fractuur. Bovendien zien we ook dat heel wat mogelijke osteoporotische fracturen niet worden onderkend en/of worden onderbehandeld. In die context is het dan ook noodzakelijk een gestroomlijnde organisatie op te zetten die met behulp van adequate tools de risicopatiënten opspoort. In de therapeutische aanpak moet de patiënt gesensibiliseerd worden door de ernst van de problematiek en de noodzaak van therapietrouw te benadrukken. In de uitbouw van het medicamenteuze beleid moet er, naast de klassieke geneesmiddelen, ook een belangrijke evaluatie gebeuren van het valrisico. De te corrigeren factoren moeten worden aangepakt. Dit is een project dat uiteraard meerdere zowel eerstelijns- alsook tweedelijnsdisciplines oproept om verantwoordelijkheid op te nemen. Derhalve is een nieuwe consensusvergadering noodzakelijk.
acta groeninge • 15
Valpreventie Fien Grégoir verpleegkundig projectverantwoordelijke valpreventie
Bij patiënten opgenomen in het ziekenhuis worden 1,4 tot 17,9 valaccidenten per 1000 verpleegdagen geregistreerd. 2 tot 17 % van de opgenomen patiënten valt minstens één keer tijdens hospitalisatie en 8 tot 44 % van die patiënten valt meerdere keren tijdens opname in het ziekenhuis. 1 Een val wordt gedefinieerd als “Een onverwachte gebeurtenis waarbij de patiënt op de grond, vloer of een lager gelegen niveau terechtkomt.” 2 Valaccidenten kunnen gevolgen hebben op fysiek en psychosociaal vlak. Bij 40 tot 60% van de ouderen resulteert een val in een fysiek letsel, zoals bijvoorbeeld een hematoom, snijwonde, weefselbeschadiging of (heup)fractuur. Personen die frequent vallen, kunnen last hebben van valangst, sociale isolatie en depressie. Naast fysieke en psychosociale gevolgen hebben valaccidenten ook een economische impact door de behandeling van letsels, een langere hospitalisatieduur en frequentere heropnames. 1
Overzicht aantal valincidenten volgens ernst
Ook binnen az groeninge worden wij met deze problematiek geconfronteerd. In 2009 registreerden we meer dan 100 valaccidenten via de VIM (Veilig Incidenten Melden). Bij de valaccidenten die we binnen az groeninge registreerden, was er in meer dan 200 gevallen nood aan een interventie, een initiële ziekenhuisopname (na val tijdens dagopname of bij onderzoek) of verlengde hospitalisatie. Omdat valaccidenten zo frequent voorkomen en omdat een val serieuze gevolgen kan hebben, besliste az groeninge om een valpreventiebeleid te ontwikkelen. Hiervoor werd begin 2010 een multidisciplinaire stuurgroep samengesteld. Het valpreventiebeleid bestaat uit twee grote onderdelen. • Het eerste onderdeel is de algemene valpreventie. Algemene valpreventie bestaat uit een aantal maatregelen die bij alle opgenomen patiënten worden toegepast. Centraal in de algemene valpreventie staat de aandacht voor een veilige omgeving. Via sensibiliserende campagnes herinneren we de ziekenhuismedewerkers aan een aantal essentiële zaken, zoals bijvoorbeeld het bed in de laagste stand plaatsen, de bel binnen bereik van de patiënt hangen, onnodig materiaal uit de kamer verwijderen …
1.
www.valpreventie.be
2.
Lamb, et. Al, 2005
Aantal VIM-meldingen van valincidenten per kenletter
Ernstklassen van de verwonding • Ernstklasse 1: schaafwonden, kneuzingen of huidwondjes die geen of weinig verzorging vragen en/of kleine snijwonden die geen hechting vereisen. • Ernstklasse 2: verstuikingen, grote en/of diepe snijwonden, huidwonden of kleine kneuzingen die een medische en/of verpleegkundige interventie vereisen zoals een hechting, een verband, een spalk of een ijszak. • Ernstklasse 3: botbreuken, bewustzijnsverlies, veranderingen in mentale of lichamelijke toestand die de tussenkomst acta groeninge • 16 van een arts vereisen en een negatieve impact hebben op het verloop van de behandeling van de patiënt en kunnen resulteren in een verlengd verblijf.
•
Het tweede onderdeel van het valpreventiebeleid bestaat uit het zorgpad valpreventie. Bij alle patiënten ouder dan 15 jaar die in az groeninge worden opgenomen, screenen we een aantal zaken, waaronder het risico op vallen. Aan de hand van drie vragen bepalen we of een patiënt een verhoogd valrisico heeft.
VALSCREENING JA NEEN 1
patiënt wordt opgenomen in het ziekenhuis 1 omwille van een val
0
2
Patiënt is de afgelopen 6 maanden gevallen 1
0
3
Inschatting van het risico op vallen door de gezondheidsmedewerker
0
1
totaalscore indien score > 0 of bij VIM-melding na val: pas de procedure valpreventie toe
Bij patiënten die positief scoren op één van deze drie vragen of bij patiënten die vallen tijdens de opname starten we dit zorgpad op. Onder leiding van de behandelende arts evalueren we bij deze patiënten een aantal factoren. Op basis van die evaluatie kunnen we dan interventies opstarten. Bij dit zorgpad is een nauwe multidisciplinaire samenwerking noodzakelijk. Algemeen kunnen we een negental factoren evalueren. Deze zijn: medicatie-inname, orthostatische hypotensie, mobiliteit, evenwicht en spierkracht, valangst, incontinentie, mentale status, zicht, voeten en schoeisel en veilig gedrag. Hieronder lichten we kort de evaluatie van het onderdeel medicatie en orthostatische hypotensie en het onderdeel evenwicht, mobiliteit en spierkracht toe.
1. Medicatie en orthostatische hypotensie In samenwerking met het medisch-farmaceutisch comité van az groeninge stelden we een lijst van medicatie samen die mee verantwoordelijk kunnen zijn bij frequent vallen of die de gevolgen van vallen verergeren.
De risicomedicamenten zijn • sedativa en hypnotica • antidepressiva • neuroleptica • antihypertensiva • opiaten inclusief de zwakke- opiaten (tramadol, dafalgan codeine) • antihistaminica • antithrombotica De arts kan aan de hand van deze lijst risicomedicatie nagaan of bepaalde medicamenten bij de patiënt gestopt, afgebouwd of gesubstitueerd kunnen worden. Bij patiënten met orthostatische hypotensie kijken we ook of een medicamenteuze aanpak gewenst is. Daarnaast leren we de patiënt een aantal compensatietechnieken aan, zoals langzaam opstaan (een tijdje op de rand van het bed zitten …).
2. Evenwicht, mobiliteit, spierkracht Op vraag van de behandelende arts kan de kinesitherapeut het evenwicht, de mobiliteit en de spierkracht van een patiënt evalueren. Hiervoor moet de patiënt een aantal testen uitvoeren (bijvoorbeeld: Timed “up and go”, functional reach, Tinetti test …). Op basis van deze testing starten we dan een individueel oefenschema op. Ook kijken we of de patiënt in aanmerking komt voor F-pathologie (recht op 60 beurten kinesitherapie - één jaar na aanvraag). Een patiënt komt in aanmerking voor de F – pathologie indien deze 1) ouder dan 65 jaar is, 2) minstens één keer gevallen, 3) een Timed Up and Go score van meer dan 20 seconden EN indien de patiënt positief scoort op de tinetti-test (score lager dan 20/28) of de Timed Chair stand test (score hoger dan 14 seconden). Medisch projectverantwoordelijke valpreventie: dr. Chantal Hindryckx Verpleegkundig projectverantwoordelijke valpreventie: Fien Grégoir Stuurgroep valpreventie: Dave Allegaert, Hilde Desmet, Ludo Meersdom, dr. Inge Pattyn, Lode Pottie, Chantal Van Fleteren, apr. Anne Verhaeghe
acta groeninge • 17
De materniteit te Wevelgem
dr. Johan J. Mattelaer uroloog in Kortrijk, member of History Office, European Association of Urology
In 1960, zowat vijftig jaar geleden, waren in de stad Kortrijk nog 9 ziekenhuizen actief. Daarnaast bestonden er nog materniteiten in Kuurne, Wevelgem en Zwevegem. Een materniteit was toen nog een ‘moederhuis’ waar geen bevallingen maar ‘kinderbedden’ plaatsvonden! De geschiedenis van de materniteit van Kuurne beschreven we in een vorig nummer. Deze van Wevelgem is nu aan de beurt, en Zwevegem komt in een volgend nummer aan bod.
Het ontstaan van de zustergemeenschap van Wevelgem Op 4 september 1836 schreef pastoor Petrus Joannes Lerycke, die ditzelfde jaar met twee meesteressen een nieuwe ‘Arm-school’ had opgericht in Wevelgem, een brief aan de bisschop van Brugge (zijn ‘hoogweirdigen Heer). Hierin legt hij de regel tot de goede werking van zijn ‘kleyn arm school’ ter goedkeuring voor. Maar hij schrijft er ook in: “ik meyne dat hy (de regel) na proefneming en ondervinding van hier en elders de hoedanigheden heeft om een aantal van vijf of zes godvrugtige vrouwspersoonen God volmaekte te doen dienen en d’arme te bevoordelen na ziel en lichaem”.
Op 27 maart 1837 werd de Wevelgemse Juffer Constantia Gheysen aanvaard als derde onderwijzeres in de armschole, en op 29 april verhuisden de drie meesteressen van de pastorij naar het daartoe ingerichte zusterhuys om daar volgens de regel te leven tot Gods meerdere eer en glorie, en hunner meerdere volmaektheyd. Op 1 mei 1837 werden de Zusters Paulinen van Wevelghem geïnstalleerd onder de bescherming van d’alderheyligste maegd Maria en van den heiligen Vincentius-à-Paulo en onder het directeurschap van de accessor die hiervoor door de bisschop van Brugge gesteld en geconfirmeerd was. De 36-jarige Coleta Deman werd door pastoor Lerycke tot overste benoemd, voor zoolang als dat het welzijn van het huys, van school en zusters hiermee zou gediend worden. In het koninklijk besluit van 30 oktober 1839 werd de Wevelgemse zustergemeenschap vanuit juridisch standpunt als een ‘association des soeurs hospitalières’ beschouwd, gebaseerd op het Kijzerlijck decreet van 18 februari 1809 onder Napoleon I. De doelstellingen in verband met de gasthuyszusters van Wevelghem waren enerzijds het houden van een hospice om er gebrekkige ouderlingen te kunnen verzorgen, maar anderzijds ook kosteloos onderricht verlenen aan kinderen uit behoeftige gezinnen.
Afschrift van het koninklijk besluit van 30 oktober 1839 met de Statuts des soeurs hospitalières de la commune de Wevelghem. Gemeentearchief Wevelgem, voorlopige inventaris nummer 556
De dorpskom van Wevelgem omstreeks 1809. De pijl situeert het armenschooltje of het latere klooster van Sint-Vincentius-à-Paulo (1837-1955) (Rijksarchief Kortrijk, Aanwinsten VI)
acta groeninge • 18
Want tot de eerste helft van de 19de eeuw werden arme ouderlingen en kranke dezer gemeente door de familie opgenomen en verzorgd, en als dit niet mogelijk was door de oppassers of waekers.
Het ‘Moederhuis Onze-Lieve-Vrouw’ te Wevelgem. Prentkaart uitgegeven door Willy Corne-Boussier uit Wevelgem
Het hospice te Wevelgem Eenmaal deze kloostergemeenschap gesticht was, werden met allerhande giften aanpalende gronden aangekocht. Om zijn schooltje veilig te stellen, had pastoor Lerycke de zusters van het klooster als gasthuyszusters laten herkennen, maar dan moesten ze ook kranke menschen en verlaete kinderen in een hospice opnemen. Deze zusters hadden echter geen enkele opleiding, noch voor het onderwijs, noch voor bejaardenzorg. In 1841 werd een nieuwe huysvesting voor de arme oude lieden gebouwd, twee stagiën hoog. De eerste stagie, het gelijkvloers, diende als slaapzaal voor de oude menschen en stond in verbinding met de oude slaepplaats, die later als refter werd gebruikt, en met de ziekenkamer. Op de tweede verdieping bevond zich de kapel. Op 29 april 1837 werden de eerste drie oude mans opgenomen in het grootste schoollokaal. In 1842 waren er 13 bedlegerige patiënten opgenomen. Onder hen één kankerpatiënt, 2 blinden, 3 patiënten na een beroerte, 2 tbc-patiënten, 1 breuklijder, 1 geesteszieke en verder nog 19 hulpbehoevende oudere mannen en 8 oudere vrouwen. In 1852 werd ook een weeshuis toegevoegd aan het schooltje en werden 8 weesmeisjes opgenomen. In 1875 verbleven in het weeshuis 11 meisjes en 13 jongens. In 1865 was er een maximumbezetting van 39 ouderlingen.
In 1871 werd begonnen met de uitbreiding van het oudemannenhuis, werken die 3 jaar duurden. Doch het gesticht bleef verder als hospice fungeren, en zelfs zieke kinderen werden opgenomen! In december 1913 waren 38 bejaarde doch behoeftige kostgangers opgenomen. Tussen 1919 en 1939 schommelde het aantal dat opgenomen was in het Sint-Vincentiusgesticht, het godshuis of het hospice van Sint-Vincentius-à-Paulo te Wevelgem tussen minimum 16 en maximum 35. Tijdens de periode tussen de twee wereldoorlogen was er één zuster met het diploma van ziekenoppaster, behaald in Kortrijk in 1929, en vanaf 1933 waren er meerdere gediplomeerde zusters. De gemeenschap evolueerde van 36 zusters in 1923 tot 55 in 1949. Op 18 augustus 1922 berichtte het gemeentebestuur van Wevelgem aan de voorzitter van de Geneeskundige Commissie van Kortrijk dat de gebouwen van het gasthuis eigendom waren van de gemeente. Net als het Godshuis waren zij vóór de oorlog voorzien van de nodige infrastructuur zoals bedden en hospitaalgerief. Maar als gevolg van de Eerste Wereldoorlog waren die meubels grotendeels vernietigd. Burgemeester en schepenen beloofden in datzelfde schrijven dat ze binnen afzienbare tijd het gasthuis opnieuw zouden inrichten, doch dat bleef eindeloos aanslepen.
acta groeninge • 19
In 1935 werd gestart met de bouw van een nieuw huis voor vrouwen, een dodenhuis, een washuis, een nieuw bad, een rookkamer voor de mannen en 8 zalen voor ouderlingen. Na heel wat ruzies, tijdverlies en discussies werd in augustus 1936 beslist om over te gaan tot de realisatie van een nieuw hospitaal met aangepaste ziekenzalen.
De materniteit Op de gemeenteraad van april 1937 stelde het schepencollege voor “te stemmen voor het inrichten van een hospitaal én een moederhuis én het bouwen van huisjes voor ouderlingen”. In 1938 werd gestart met de bouwwerken in de Kloosterstraat met als architect Emiel Allewaert. Dit hospitaal met verpleegafdelingen en een capaciteit van 45 bedden was afgewerkt in 1939. Ida Vanhaverbeke was er met 24 ligdagen de eerste patiënte. De eerste man werd opgenomen op 14 maart 1939 en op 21 maart 1940 verrichte dr. Roussel uit Menen er de eerste operatie. De materniteit was nog in opbouw en werd pas afgewerkt na de oorlog. Op 15 augustus 1946 werd het eerste kindje er geboren: Marie Liliane Martin, dochter van Marcel Martin en Georgette Henriette Deriew. Het was dr. Robert Staelens die de bevalling deed met assistentie van de zusters Emilienne en Josepha.
Plattegrond van de gelijkvloerse verdieping met kleuterschool, het toenmalige ouderlingengesticht Sint Camillus met inbegrip van het ‘moederhuis’. Plan in 1958 gerealiseerd door architect Omer Vanderhaeghe (1903-1986). Foto Kathy Surmont, Wevelgem
Het moederhuis met 18 bedden bleef bestaan. Op het gelijkvloers bleef een heelkundige dienst werkzaam en de materniteit bleef functioneren op de eerste verdieping. In 1958 werd zelfs nog een nieuwe vleugel aangebouwd. Er waren twee bevallingskamers. De activiteit van dit drukke moederhuis blijkt uit de volgende cijfers (gemiddeld één geboorte per dag!). 1955
263 geboorten
In 1947 werd een oude droom van de zusters verwezenlijkt: de oprichting van een nieuw schoolgebouw op de gronden van de Menense apotheker Leon Joseph Vandenbussche ter hoogte van de Posthoorn.
1956
297 geboorten
1957
298 geboorten
1958
310 geboorten
De volgende jaren gaf het college van burgemeester en schepenen verschillende vergunningen voor het “uitbaten van een hospitaal en kliniek” (3/8/1948) en “het exploiteren van een moederhuis” (6/8/1948).
1959
341 geboorten
1960
300 geboorten
1961
303 geboorten
In 1951 startten de zusters met het ‘Wit-Gele Kruis’ en kregen ze een nieuwe vergunning om het moederhuis uit te baten samen met een heelkundige dienst “binnen de vergunde materniteit”!
1962
323 geboorten met 3190 ligdagen
1963
366 geboorten met 3576 ligdagen
1964
395 geboorten met 3785 ligdagen
Op 24 april 1954 werden de congregaties van de zusters van de H. Vincentius te Wevelgem en de zusters van Liefde van Maria te Heule door monseigneur Emilius Josephus Desmedt, bisschop van Brugge, verenigd na een communautaire keuze met 42 ja-stemmen, 5 neen-stemmen en 3 blanco-stemmen. Zo hield het autonome Wevelgemse klooster van Sint-Vincentius-à-Paulo na 118 jaar definitief op te bestaan. Vanaf 1955 werden alle initiatieven genomen door de Congregatie van de Zusters van Liefde te Heule na de effectieve fusie op 12 augustus 1955. Zuster Marie Blanche (Godelieve Haghedooren) werd de nieuwe plaatselijke overste.
1965
377 geboorten met 3168 ligdagen
1966
333 geboorten met 3183 ligdagen
1967
301 geboorten met 2927 ligdagen
acta groeninge • 20
Dit betekende een gemiddelde duur van 9 à 10 ligdagen per geboorte.
Vanaf 1964 daalde het aantal geboorten echter met 30 per jaar, vooral omdat steeds meer patiënten in de beter uitgeruste materniteiten van Kortrijk of Menen, in aanwezigheid van een gynaecoloog, wensten te bevallen. Alle huisartsen uit Wevelgem, Lauwe en Moorsele (de drs. Staelens, Vandermeeren, Bayaert, Ingelbeen, Pauwelijn, Gheysen, Jules Devos enz.) deden de bevallingen van hun patiënten vooral in Wevelgem zelf. Dr. Robert Staelens had er een piekjaar met 125 bevallingen en dr. Maurice Ingelbeen met 85 bevallingen. Het waren meestal de huisartsen zelf die hun patiënten met hun auto naar de materniteit brachten. Soms verrichte de zuster-vroedvrouw een masker anaesthesie. Bij verwikkelingen werden keizersneden verwezen naar de gynaecologen van Kortrijk (dr. Carl Scheirlinck, dr. Van de Meulebroucke en dr. Jacques Vercruysse) of van Menen. In de materniteit van Wevelgem zelf werd in de zestiger jaren maar één enkele keizersnede verricht.
bij de zogenaamde ‘super privé’ patiënten geroepen om de eer aan de zusters te laten. Op 1 december 1968 sloot de materniteit van Wevelgem definitief omdat het niet beschikte over een vaste gynaecoloog en onvoldoende uitgerust was bij gevallen met verwikkelingen, (er was geen couveuse voorhanden en prematuren moesten naar een materniteit overgebracht worden) maar ook omdat het deficitair geworden was. De voorhanden gebouwen werden afgebroken en ingenomen door het bejaardentehuis. De materniteit van Wevelgem, waar duizenden kinderen werden geboren, heeft gefunctioneerd van 1946 tot 1968!
De zusters waakten er ook over dat de bevallen moeders in de kerk van Wevelgem hun ‘kerkgang’ deden om ‘gezuiverd’ te worden. In 1960 vertrok zuster Marie Blanche naar Lichtervelde en zuster Johanna Maria (Maria Deprez) werd de nieuwe verantwoordelijke voor de communauteit. Ze had de kwalificatie van vroedvrouw (Brugge), verpleegster (Kortrijk) en hoofdverpleegster (Kortenberg) en daarnaast had zij de cursus ziekenhuisbeleid gevolgd. Zuster Laurentia was echter de baas in het moederhuis. Soms werd de arts nogal laat
Foto uit 1970 kort vóór de afbraakwerken van het klooster. Aan de linkerzijde de kapel, dan het klooster en aan de rechterzijde het voormalig huis Gheysen. Foto Noël Masselis - Vandenbulcke, Wevelgem.
Groepsfoto van de zustergemeenschap in 1949. Deze telde dan 55 zusters. Fotoarchief Laura Van Laar-Cuvelier, Wevelgem
Referenties 1.
Hayaert Philippe, Iuventus et Pauperes, 150 jaar religieuzen in Wevelgem, Wevelgem, 1988 (de meeste gegevens van dit artikel zijn uit dit rijk gedocumenteerde boek afkomstig)
2.
Archief van de Zusters van Liefde – Heule / affiliatie Wevelgem
3.
Archieven in het Gemeentehuis van Wevelgem
4.
Rijksarchief Kortrijk, Aanwinsten VI
5.
dr. Ghislain Vandermeeren: persoonlijke mededeling
6.
dr. Maurice Ingelbeen: persoonlijke mededeling
acta groeninge • 21
Wetenschappelijke publicaties en actieve deelname aan internationale congressen •
Michels F., Jambou S. The iliotibial band syndrome treated with an arthroscopic technique in 40 patients ScienceMED, vol 2, 2.2011, 179-185, Bologna.
•
P. P. Cheung, S. Paternotte, V. Burki, N. Del Castillo, A. Durnez, M. Elhai, I. Fabrequet, E. Koumakis, M. Meyer, J. Payet, F. Roure, M. Dougados, L. Gossec. Performance of the Assessment in Spondyloarthritis International Society (ASAS) classification for axial and peripheral spondyloarthritis in an established clinical cohort: comparison with criteria sets of Amor and the European Spondyloarthropathy Study Group (ESSG), Journal of Rheumatology.
•
M. Elhai, S. Paternotte, V. Burki, A. Durnez, I. Fabreguet, E. Koumakis, M. Meyer,J. Payet, F. Roure, M. Dougados, L. Gossec. Clinical Characteristics of anterior chest wall pain in spondylarthritis: an analysis of 275 patients, Joint bone spine
•
Fabreguet I., Koumakis E., Burki V., Durnez A., Elhai M., Meyer M., Paternotte S., Payet J., Roure F., Fautrel B., Dougados M., Gossec L. Assessment of work instability in spondyloarthritis--a crosssectional study using the ankylosing spondylitis work instability scale, Rheumatology (Oxford), 2011 Nov 15.
•
Durnez A., Vanderschueren G., Lateur L., Westhovens R., Verschueren P. Effectiveness of initial treatment allocation based on expert opinion for prevention of rapid radiographic progression in daily practice of an early RA cohort, Ann Rheum Dis. 2011 Apr;70(4):634-7. Epub 2010 Dec 21
•
Verhoeven EL., Oikonomou K., Ventin FC., Lerut P., Fernandes E., Fernandes R., Mendes Pedro L. Is it time to eliminate CT after EVAR as routine follow-up? J Cardiovasc Surg (Torino). 2011 Apr;52(2):193-8. Review.
•
Mertens J., Houthoofd S., Daenens K., Fourneau I., Maleux G., Lerut P., Nevelsteen A. Long-term results after endovascular abdominal aortic aneurysm repair using the Cook Zenith endograft. J Vasc Surg. 2011 Jul;54(1):48-57.
•
P. Lerut, G. Maleux, S. Houthoofd, E. Verhoeven, V. Riambau. Later complications following EVAR: Surveillance protocols and management. Bookchapter, Prevention and management of vascular complications edited by M Jacobs, EVC 2011, 65-71.
Voordrachten en congressen •
Michels F. Chirurgie percutanée du 5° rayon. Les bases radiographiques. Cours Bordeaux: Chirurgie mini-invasive du pied: mythe ou réalité?, sept 2011.
•
Verschueren P., Joly J., Langenaken C., Joos R., Vandevyvere K., Corluy L., Taelman V., Raeman F., Verbruggen A., Ravelingien I., Van Tilt I., Durnez A., Coppens M., Geusens P., Maeyaert B., Van Essche E., Vanhoof J., Westhovens R. Patient and disease realated determinants of the delay between symptom onset and the diagnosis of RA in a Flemish population, Poster presentation, 15th Belgian Congress of Rheumatology, Antwerp, September 2011. P. Lerut, H.De Praetere, O.Yazar, S Houthoofd, K. Daenens, G. Maleux, I. Fourneau. Mediastinal Compression Syndrome After TEVAR: Early And Late Complication. 9th International Symposium on Endovascular Therapeutics, Barcelona May 2011. P. Lerut Follow-up of the EVAR. What’s the goal? What is neccessary? The future of (T)EVAR symposium, Gent September 2011.
•
•
acta groeninge • 22
Nieuwe artsen sinds juli 2011
abdominale chirurgie
dr. Mathieu D’Hondt Op 18 juli 2011 startte dr. Mathieu D’Hondt op de dienst abdominale chirurgie van az groeninge. Dr. D’Hondt promoveerde in 2003 als arts aan de K.U.Leuven. Vervolgens koos hij voor de specialisatie algemene chirurgie via UZ Leuven en in 2009 studeerde hij af als algemeen chirurg. Tijdens zijn opleiding werkte hij ook twee jaar in az groeninge (2005-2007). De laatste twee jaren van zijn assistentschap in UZ Leuven bestonden quasi uitsluitend uit abdominale chirurgie. Daarna volgden nog twee extra specialisatiejaren. Hij behaalde de bijzondere bekwaming in de abdominale chirurgie na een jaar residentschap op de dienst abdominale heelkunde in het UZ Gasthuisberg (prof. dr. F. Penninckx). Nadien volgde nog een jaar fellowship in de hepatobiliaire– en pancreaschirurgie op de dienst van prof. dr. R. Lapointe in het Centre Hospitalier de l’Université de Montréal (CHUM) in Canada. Hij is eveneens auteur en medeauteur van een twintigtal internationale publicaties.
neurochirurgie
dr. Jeroen Ceuppens Op 1 december startte dr. Jeroen Ceuppens als nieuwe neurochirurg op campus loofstraat. Dr. Ceuppens promoveerde in 2005 aan de K.U.Leuven als arts. Hij specialiseerde zich in de neurochirurgie in het UZ Leuven en gedurende 1 jaar ook in het ZOL in Genk. Hij behaalde zijn erkenning als neurochirurg in augustus 2011. Dr. Ceuppens gaf diverse presentaties op nationale en internationale congressen en behaalde twee maal een posterprijs. Hij is ook samen met prof. dr. Jan Goffin auteur van twee hoofdstukken in de meest recente editie van het boek Spine (ed. E. Benzel). Hij zal zich in az groeninge toeleggen op zowel de craniale als spinale pathologie.
oogziekten
oogziekten
dr. Lien Delaere
dr. Steven Heireman
Op 1 oktober 2011 startte dr. Lien Delaere op de dienst oogziekten op campus kennedylaan. Dr. Lien Delaere promoveerde in 2007 als arts aan de K.U.Leuven. Daarna volgde ze een specialisatie-opleiding in de oogheelkunde in het UZ Leuven. Gedurende een half jaar werkte ze in Het Oogziekenhuis Rotterdam. Daar kreeg ze een specifieke opleiding in de cataractchirurgie en in het domein van de medische retina. In 2010 behaalde ze het prestigieuze ICO-diploma (International Council of Ophthalmology exams).
Sinds 1 oktober 2011 versterkt dr. Steven Heireman de dienst oogziekten van az groeninge op campus kennedylaan. Dr. Steven Heireman studeerde geneeskunde aan de Universiteit Gent en promoveerde als arts in 2006. Hij volgde de specialisatie oftalmologie in het UZ Gent onder leiding van prof. dr. Ph. Kestelyn en verrichte klinisch onderzoek naar glaucoom. In 2010 behaalde hij het diploma van de European Board of Ophthalmology in Parijs. Daarna genoot hij een bijkomende opleiding in de cataract- en refractieve chirurgie bij dr. J. Vryghem in Brussel.
plastische chirurgie
dr. Pieter Luyten Op 1 september 2011 vervoegde dr. Pieter Luyten de dienst plastische chirurgie van az groeninge. Hij legt zich toe op de algemene plastische chirurgie en in het bijzonder op de esthetische en reconstructieve chirurgie van de borst, het hoofd/halsgebied en het bekken. Dr. Pieter Luyten studeerde geneeskunde aan het Limburgs Universitair Centrum te Diepenbeek en aan de Katholieke Universiteit Leuven. Reeds als student boeide de plastische en reconstructieve heelkunde hem, wat zich uitte in stages bij dr. E Lemmens (AZ Klina Brasschaat, Heilig Hart Ziekenhuis Mol), mr. F. Darmanin en mr. J. Briffa (St. Luke’s Hospital, Gwardamangia, Malta). Hij behaalde zijn diploma geneeskunde in 2004. Na een 3 jaar durende opleiding algemene heelkunde (UZ Gasthuisberg en AZ Klina Brasschaat) startte hij in 2007 zijn opleiding ‘plastische, esthetische en reconstructieve heelkunde’ in az groeninge met dr. Emmanuel Van Dorpe als stagemeester. Van 2009 tot 2011 specialiseerde hij verder aan het UZ Gasthuisberg te Leuven. Tijdens deze opleidingsjaren had dr. Luyten een bijzondere interesse in, en aandacht voor de esthetische en reconstructieve heelkunde van de borst, het hoofd/halsgebied, de abdominale wand en het perineum. In juni 2011 behaalde hij het diploma ‘Fellow of the Collegium Chirurgicum Plasticum’ (FCCP) en in juli 2011 werd hij erkend als specialist.
nefrologie
dr. Olivier Schockaert Op 18 juli 2011 startte dr. Olivier Schockaert als vijfde nefroloog op campus loofstraat. Dr. Schockaert studeerde geneeskunde aan de K.U.Leuven en promoveerde in 2004 als arts. Tijdens zijn specialisatie inwendige geneeskunde – nefrologie werkte hij in het SintMaartenziekenhuis in Mechelen, het Heilig Hartziekenhuis in Lier en het UZ Leuven. Gedurende 4 maanden vulde hij een interimpositie in als nefroloog in het Sint-Janziekenhuis in Brussel. Nadien volgde dr. Schockaert de cursus tropische ziektenleer aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde in Antwerpen, waarna hij gedurende 3 maanden als arts voor een ngo werkte in Togo. Als algemeen internist met een bijzondere bekwaming in de nefrologie heeft dr. Schockaert een bijzondere interesse in systeemziekten en infectiologie.
acta groeninge • 23
Wetenschappelijke kalender voor de regio Kortrijk Datum
Onderwerp
Locatie
Organisator
19 januari 2012
Alles beleven, een must? spreker: Arjen Van Veelen
Meeting Center Xpo Kortrijk
HZW
7 februari 2012
Nieuwe trends in diabetesbehandeling panel endocrinoloog - huisarts
Meeting Center Xpo Kortrijk
HZW
16 februari 2012
Dynamieken in nieuwe samengestelde gezinnen spreker: prof. dr. Dirk De Wachter?
Heilig Hart Ziekenhuis Menen
HZW
6 maart 2012
Transmuraal medicatiebeleid
Congreszaal Gaselwest
az groeninge, de West-Vlaamse Apothekersvereniging en HZW
9 maart 2012
Gedeeld beoepsgeheim
Katho
az groeninge
15 maart 2012
Reispathologie: voor en na de tropen spreker: dr. Jan Clerinx, ITG Antwerpen
Meeting Center Xpo Kortrijk
HZW
3 april 2012
Tools om gedragsverandering te faciliteren spreker: dr. Guy Cielis, ICHO
OLV van Lourdes ZieHZW kenhuis Waregem
19 april 2012
Evoluties binnen de heup en knie protheses sprekers: prof. dr. Rene Verdonk, UZ Gent en prof. dr. Christophe Pattyn, UZ Gent
Meeting Center Xpo Kortrijk
26 april 2012
Orthopodium voor kinesisten
orthopedisch centrum az groeninge
5 juni 2012
Huisarts en OCMW: partners in maatschappelijk welzijn? Meeting Center Xpo spreker: Nele Hofman, OCMW Kortrijk Kortrijk
HZW
21 juni 2012
Eerstelijnsgezondheidszorg: een politieke visie
Meeting Center Xpo Kortrijk
HZW
acta groeninge • 24
HZW