actagroeninge juni 2012 nummer 16
Insulinepomptherapie Onychologie Plasmaferese
acta groeninge • 1
voorwoord
dr. Serge Vanderschueren medisch directeur
Maatschappelijke verantwoording Geachte lezer In De Standaard van 9 februari stond te lezen dat het aantal klachten van patiënten bij de ombudsdiensten de afgelopen vijf jaar verdubbeld is. Het ligt voor de hand dat dit niet een gevolg is van een snelle achteruitgang van de kwaliteit in de ziekenhuizen, maar veeleer van een veranderende attitude van het publiek. Patiënten staan steeds meer op hun rechten, eisen kwaliteit. De media spelen in op deze trend. Eind mei publiceerde een krant extracten van de auditrapporten van de visitatie. Deze rapporten zijn publiek en kunnen op eenvoudig verzoek opgevraagd worden door iedere geïnteresseerde. Test Aankoop is al eerder trendsetter geweest door (methodologisch soms wat ongelukkige) vergelijkende tests te publiceren.
Deze trends vormen een nieuwe uitdaging, maar ze zullen ongetwijfeld ook leiden tot een bijsturing van het beleid in de ziekenhuizen en een permanent streven naar verdere verbetering van de kwaliteit van de zorg.
Veel leesgenot
dr. Serge Vanderschueren medisch directeur
Ook de overheid, die voor de uitdaging staat een antwoord te vinden op de steeds hogere maatschappelijke kost van de gezondheidszorg, neemt hierin initiatief. Samen met de ziekenhuiskoepels, de ziekenfondsen, de vereniging van hoofdartsen en het patiëntenplatform wordt de laatste hand gelegd aan een set kwaliteitsindicatoren, die – zoals in het buitenland al jaren gebeurt – gepubliceerd zullen worden met het oog op maatschappelijke verantwoording.
colofon Redactiecomité
Redactieadres
Dit tijdschrift verschijnt tweemaal per jaar en wil
dr. Kathleen Croes, dr. Marc Decupere,
dr. Dirk Peeters
een overzicht geven van de medische, zorgver-
Guido Demaiter, Veerle De Wispelaere,
Pres. Kennedylaan 4 | 8500 Kortrijk
strekkende en organisatorische activiteiten binnen
Lore Ketelaars, dr. Dirk Peeters, dr. Guy Putzeys
t. 056 63 34 20 - f. 056 63 34 29
az groeninge.
[email protected] Dit tijdschrift is ook te raadplegen via
Uitgegeven in opdracht van het wetenschappelijk
www.azgroeninge.be
comité az groeninge door uitgeverij Groeninghe Kortrijk, isbn 978-90-77723-84-5
acta groeninge • 2
vu: Jan Deleu, Pres. Kennedylaan 4 | 8500 Kortrijk
inhoud
4 Insulinepomptherapie en continue glucosemonitoring
16 Onychologie
Insulinepomptherapie en continue glucosemonitoring
4
Plasmaferese
8
Onychologie
16
Het “moederhuis Maria’s bezoeking” te Zwevegem (1942 - 1977)
22
Wetenschappelijke publicaties en actieve deelname aan internationale congressen
26
Nieuwe artsen sinds januari 2012
27
Wetenschappelijke kalender voor de regio Kortrijk
28
Un résumé des articles en français est disponible sur simple demande.
acta groeninge • 3
Insulinepomptherapie en continue glucosemonitoring dr. Gerd Vanhaverbeke, dienst endocrinologie/diabetologie, diabetescentrum az groeninge
In de medische literatuur, maar zeker in de gewone pers, zien we dagelijks berichten over de pandemie diabetes. Op dat moment heeft men het over “de welvaartsziekte van de 21e eeuw bij uitstek”: diabetes type 2. Men zou bijna het stiefbroertje diabetes type 1 vergeten. Deze ziekte is het gevolg van een auto-immune aandoening waarbij niet alleen de betacellen maar ook de alfacellen van de pancreas worden aangevallen. Op die manier ontstaat er plots een absoluut tekort aan insulineproductie waardoor insulinetherapie onmiddellijk nodig is. Alhoewel deze ziekte ook bij ouderen kan optreden, komt deze voornamelijk op jonge leeftijd voor. Meer nog dan bij diabetes type 2 is de glycemieregeling afhankelijk van heel wat factoren (activiteit, voeding, stress …). Meten en getitreerde insulinebehandeling zijn dan ook de sleutelelementen om een aanvaardbare waarde van het HbA1c te krijgen en de kans op laattijdige complicaties te verkleinen. Gelukkig staat de techniek niet stil. Zo gebruiken we meer en meer subcutane insulinepompen die constant accurater en gebruiksvriendelijker worden. Naar analogie met de Holtermonitoring in de cardiologie gebruiken we nu ook continue glucosemeters. Ook in het diabetescentrum van az groeninge zien we een stijging van het aantal patiënten behandeld met een insulinepomp en groeit de expertise met de continue glucosemonitoring.
1. Subcutane insulinepomptherapie Situering Quasi alle patiënten met diabetes type 1 behandelen we nu met een intensief insulineschema volgens het basaal bolusregime. Dit betekent dat de patiënt een langwerkend preparaat (analoog of humaan) krijgt dat zorgt voor de basale insuline. Bij de maaltijden krijgt de patiënt snelwerkende insulines (analoog of humaan). Dit betekent minimaal vier maal per dag injecteren en dus ook minimaal vier maal de glycemie meten (minimaal preprandiaal daar de patiënten ook een aanpassingsschema gebruiken). Een alternatief is een subcutane insulinepomp, wat theoretisch nog fysiologischer zou moeten werken.
Hoe werkt het? Met een insulinepomp wordt de insuline via een continu subcutaan infuus (E/uur) toegediend. Men gebruikt hiervoor de snelwerkende humane of insuline-analogen. Een studie kon aantonen dat de analogen een grotere HbA1c-daling geven in vergelijking met de humane insulines (1). Bovendien zijn er minder hypo’s en is er minder gewichtstoename. Meestal worden er ongeveer 0.01 tot 0.015 units per kg insuline per uur toegediend. Naast deze basale insuline moet de patiënt ook een bolus toedienen op het moment van de maaltijd. De totale toegediende insuline is ongeveer 10 tot 20 % minder dan de totale dagdosis met een klassiek subcutaan systeem. Empirisch, op basis van de metingen, wordt de dosis daarna aangepast.
acta groeninge • 4
Voordelen 1. Variabiliteit in toegediende insuline De basale hoeveelheid toegediende insuline kan verdeeld worden over de dag. Zo kan men ervoor zorgen dat er gedurende de nacht minder insuline wordt toegediend maar tegen de morgen (bij een hogere insulinenood) net meer. Ook kan bijvoorbeeld de toegediende dosis per uur verminderd worden bij fysieke activiteit.
2. Extra bolussen kunnen vlotter worden toegediend Een pomp laat ook toe om de therapie meer te titreren op basis van de gemeten glycemies. Patiënten met type 1 krijgen het advies om te meten en op basis van die metingen eventueel kleine extra hoeveelheden insuline toe te dienen. De bijkomende injecties vormen hier echter een rem. Door een simpele knop op de pomp kan de patiënt makkelijk extra insuline toedienen.
3. Geen nood aan langwerkende insulines De meest gebruikte langwerkende insulineanalogen (Lantus en Levemir) waren tot voor kort gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap, waardoor er tijdens de zwangerschap bijna altijd overgeschakeld werd op een subcutane insulinepomp. Sinds kort is Levemir echter wel toegelaten tijdens de zwangerschap. Toch zullen de meeste vrouwen nog steeds met een pomp worden behandeld gezien de andere voordelen net op een moment dat een perfecte regeling wenselijk is.
4. Effect op hypo’s en HbA1c In verschillende meta-analyses waarbij pomptherapie vergeleken wordt met MDI-systemen zag men een daling van het HbA1c. In die studies was het effect op hypo’s minder duidelijk (2). In een prospectieve vergelijkende studie bij kinderen en adolescenten verkreeg men een betere glycemiecontrole met een pomp (3). Bij kleine kinderen met nachtelijke hypo’s ziet men via het uitsluitend nachtelijke gebruik van een pomp een verbetering van de regeling en zijn er ook minder hypo’s.
Nadelen Er zijn natuurlijk ook nadelen aan de pomptherapie. We vermelden oppervlakkige infecties ter hoogte van de infuusplaats, systeemfalen (bijvoorbeeld blokkering van de katheter) wat als gevolg van het kleine subcutane insulinedepot vlug kan leiden tot een ketoacidose, de kostprijs en de ongemakken van een toestel dat aan het lichaam vastzit (slapen, zwemmen, seksuele activiteit ...). Toch is het opvallend dat veel vrouwen die een insulinepomp gebruiken tijdens de zwangerschap deze behouden ook na de zwangerschap. Een belangrijke voorwaarde is dat de patiënt minimaal vier à vijf maal per dag zijn glycemie meet om een eventueel falen van de pomp tijdig op te merken.
2. Continue glucosemeter (CGM) Situering Daar het meten van de glycemie één van de belangrijkste (zoniet de belangrijkste) pijler is voor een adequate glycemiecontrole is de ontwikkeling van accurate, betrouwbare en gebruiksvriendelijke continue glucosemonitoringtoestellen een mijlpaal in de behandeling van diabetes. Onvoldoende metingen zijn vaak de belangrijkste rem op een goede regeling. Bij diabetes type 1-patiënten treedt immers vaak een meetmoeheid op. Bovendien is het zo dat de patiënten, met de huidige glucometers, tussen de 3 en 7 maal daags meten. Dit geeft een goed beeld maar is natuurlijk onvoldoende als we rekening houden met de variabiliteit van de glycemies gedurende een dag.
Hoe werkt het? Door middel van een sensor en een zender wordt de glucose in het interstitiële vocht de hele dag door gemeten. Een sensor heeft een levensduur van 5 à 6 dagen. De gegevens van de sensor kunnen op elk moment van de dag afgelezen worden op een insulinepomp.
Wat is de meerwaarde van continue glucosemeting? (CGM) •
•
•
•
Door het gebruik van CGM krijgen we een totaalbeeld van de glucosewaarden gedurende de dag en de nacht. We hebben ook een beter zicht op de schommelingen van de glycemie. Via CGM kunnen we hypoglycemieën opsporen. Vooral bij nachtelijke hypo’s en hypoglycemie “unawareness“ kan dit heel nuttig zijn. CGM geeft een trend van de glycemie aan. Op deze manier kunnen we preventief te werk gaan. Bij een dreigend hypo kan de patiënt koolhydraten innemen. We kunnen de glycemieprofielen van verschillende dagen met elkaar vergelijken. Hieruit kunnen we belangrijke informatie voor de behandeling en de educatie halen.
M.a.w. de metingen kunnen nuttig zijn als real time-bevindingen (denk aan kinderen die hypo’s niet goed voelen) maar ook retrospectief. Zo kunnen we de impact zien van voeding of lichaamsbeweging, wat voor de educatie van de patiënt heel nuttig kan zijn. Praktisch combineren we in het diabetescentrum de CGM altijd met een zo volledig mogelijke notitie van het dieet
acta groeninge • 5
en de bewegingsactiviteit. Onze diëtisten maken dan een berekening van de exacte koolhydraatinname per etmaal. De correlatie tussen deze gegevens en de glycemiewaarden kunnen we dan achteraf gebruiken om de patiënt te onderwijzen. Zo is reeds menig patiënt na dit onderzoek overgeschakeld van een traditionele opvolging met equivalente hoeveelheden koolhydraten per etmaal naar een opvolging op basis van de koolhydraat/insuline-verhouding. Dit betekent dat de patiënt niet meer werkt met vaste hoeveelheden aan te passen insuline maar ingeeft in zijn meter of pomp hoeveel koolhydraten hij eet. Via een door ons geprogrammeerd algoritme berekent het toestel dan de hoeveelheid te spuiten insuline, rekening houdend met glycemiemeting, actieve insuline en hoeveelheid koolhydraten (carb counting).
Studies Vooraleer de overheid terugbetaling voor deze toestellen regelt, zal de klinische meerwaarde eerst grondig moeten worden aangetoond. Het is duidelijk dat patiëntenselectie hierbij heel belangrijk is. Uit de verschillende reeds verrichte studies blijkt dat deze toestellen enkel zinvol zijn bij gemotiveerde en geëduceerde patiënten. Real time-metingen hebben aangetoond dat het HbA1c verbetert, dat er minder glycemieschommelingen zijn en dat er minder hypo’s zijn (5,6) . Bij zwangere vrouwen kon er zelfs aangetoond worden dat er een daling is van de diabetesgerelateerde morbiditeit (7).
Wat zijn de beperkingen van continue bloedglucosemeting? •
•
• • •
De lag time of de vertraging tussen het meten van de glucose in het interstitiële vocht en de meting in het capillaire bloed bedraagt 10 tot 20 minuten. De waarde via de CGM loopt achter op de vingerprik. Wanneer de patiënt een hypo vermoedt, moet hij dan ook altijd controleren met de vingerprik. De CGM moet goed gekalibreerd worden. D.w.z. men moet kalibreren bij een stabiele glycemie, en niet bij een snel stijgende of snel dalende glycemie. In België is er nog geen terugbetaling voor CGM. De patiënt heeft continu een toestelletje op zijn buik (gebruiksgemak). De beperkte functionele werking (5 tot 6 dagen).
Figuur 3: voorbeeld van print van glycemiegegevens via CGM.
Figuur 2: continue glucosemeter
acta groeninge • 6
3. Als we die twee nu samenbrengen, dan hebben we toch een artificiële pancreas? De droom? Men spreekt graag over de artificiële pancreas maar waarschijnlijk is dit nog verre toekomstmuziek gezien de beperkingen hierboven vermeld. Het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam kreeg in 2010 een subsidie van de Europese Unie om een dergelijke kunstmatige alvleesklier te ontwikkelen.
Wel zijn er verschillende studies gepubliceerd die het nut van sensor-augmented pump therapy aantonen. Hierbij wordt de combinatie van beide (pomp en continue meter) gebruikt. Een significante verbetering van het HbA1c in vergelijking met basaal bolus-insulinetherapie kon worden aangetoond. (8)
ADDENDUM
LITERATUURLijST
Hoe verloopt de opstart van een insulinepomp in ons diabetescentrum? Veerle Vervaecke, diabeteseducator Een goede screening van een mogelijke pompkandidaat is zeer belangrijk en gaat de eigenlijke educatie vooraf. Insulinepomptherapie is niet zomaar een wondermiddel of een leuk nieuwigheidje. De patiënt moet voldoende gemotiveerd zijn, verantwoordelijkheidszin hebben en vooral compliance vertonen. Zoals hoger vermeld, is een minimum van 4 à 5 glycemiemetingen per dag noodzakelijk om eventueel pompfalen vroegtijdig op te merken. Daarom kiezen we in ons diabetescentrum voor een stapsgewijze aanpak en educatie van de patiënt door het volledige team. De insulinepomp wordt opgestart tijdens een ziekenhuisopname van een drietal dagen. De educatie start echter 2 weken vroeger bij de diëtist en de diabetesverpleegkundige, steeds in samenspraak met de arts. De educatie wordt aangepast aan het type pomptherapie waarvoor wordt gekozen: bolus-wizard met koolhydraattellen of niet.
Besluit Insulinepomptherapie en continue glucosemonitoring zijn middelen waarover we reeds langer beschikken. De toestellen worden echter altijd beter en ook patientvriendelijker. Op deze manier slagen we erin om de glycemieregeling van onze patiënten te optimaliseren en hopen we om hen ook een ‘normaler’ leven te laten leiden. Zodra men beide op elkaar kan afstemmen (artificiële pancreas), zal dit een revolutie in de therapie van type 1 diabetes teweegbrengen.
1. Bode B, Weinstein R, Bell D et al. Comparison of insulin aspart with buffered regular human insulin and insulin lispro in continuous subcutaneous insulin infusion : a randomized study in type 1 diabetes. Diabetes Care 2002; 25 : 439. 2. Pickup J, Mattock M, Kerry S. Glycaemic control with continuous subcutaneous insulin infusion compared with intensive insulin injections in patients with type diabetes : a meta anlaysis of randomised controlled trials. BMJ 2002; 324 : 705 3. Doyle EA, Weinzimer SA, Steffen AT, et al. A randomized, prospective trial comparing the efficacy of continuous insulin infusion with multiple daily injections using insulin glargine. Diabetes Care 2004; 27 : 1554. 4. Kaufman FR, Halvorson M, Kim C, Pitukcheewanont P. Use of insulin pump therapy at nighttime only for children 7-10 years of age with type 1 diabetes. Diabetes Care 2000; 23 : 579. 5. Tamborlane W, Beck R, Bode B et al. The Juvenile Diabetes Research Foundation Continuous Glucose Monitoring Study Group : Continuous glucose monitoring and Intensive Treatment of Type 1 Diabetes. N Engl J Med 2008; 359 : 1464-76. 6. Deiss D, Bolinder J, Riveline JP, et al. Improved glycaemic control in poorly controlled patients with type 1 diabetes using real-time continuous glucose monitoring. Diab Care 2006; 29: 2730-2. 7. Murphy HR, Rayman G, Duffield K, et al. Effectiveness of continuous glucose monitoring in pregnant women with diabetes : randomised clinical trial. BMJ 2008; 337:a 1680 8. Bergenstal RM, Tamborlane WV, Ahmann A, et al. for the STAR 3 Study Group. Effectiveness of sensor-augmented insulin-pump therapy in type 1 diabetes. N Engl J Med 2010; 363:311-20.
Dr. Gerd Vanhaverbeke Gwijde VanCoillie (diabeteseducator) Veerle Vervaecke (diabeteseducator) diabetescentrum az groeninge
acta groeninge • 7
Plasmaferese dr. Marc Decupere dienst nefrologie az groeninge
Plasmaferese of therapeutische plasma-uitwisseling (Therapeutic Plasma Exchange - TPE) is een extracorporele bloedpurificatie-techniek ontwikkeld ter verwijdering van grote moleculen uit het plasma (1). Voorbeelden van dergelijke moleculen zijn pathogene auto-antistoffen, immuuncomplexen, cryoglobulines, lichte ketens, endotoxines en cholesterol bevattende lipoproteines. In het verleden werd plasmaferese ook occasioneel gebruikt bij intoxicaties (2). In het algemeen equilibreren grote moleculen traag tussen interstitium en plasma. Uitwisseling van één plasmavolume zal ongeveer 60 % van de plasma-macromoleculen verwijderen. Bij uitwisseling van 1,4 maal het plasmavolume stijgt dit percentage naar 75 %. Het plasmavolume berekenen wij als volgt: geschat plasmavolume = 0,07 x gewicht (kg) x (1 – Hct). Wij proberen per plasmaferese-sessie 1,5 x het plasmavolume uit te wisselen, overeenkomstig internationale standaarden. De frequentie van en het aantal plasmaferese-sessies verschilt van indicatie tot indicatie (8).
Techniek De wereldwijd meest toegepaste techniek maakt gebruik van apparatuur bedoeld voor celseparatie (cytaferese). Een alternatieve methode genaamd ‘membraan plasma separatie’ (MPS) wint echter aan populariteit, enerzijds omdat gebruik gemaakt kan worden van standaardhemodialyseapparatuur, anderzijds omdat het vaak efficiënter is (3). De dienst nefrologie van az groeninge maakt gebruik van MPS. Een speciale plasmafilter wordt gemonteerd op een standaardhemodialysetoestel in ultrafiltratie-modus. Deze filter is, in tegenstelling tot een klassieke kunstnier, permeabel voor plasma-eiwitten. Als toegangsweg tot de bloedbaan wordt meestal gebruik gemaakt van een diepe veneuze katheter geschikt voor hemodialyse. Bij de MPS-techniek kan geen gebruik gemaakt worden van een perifere vene. Een arterioveneuze fistel, zoals aanwezig bij hemodialysepatiënten, kan wel gebruikt worden. De techniek vereist ultrafiltratie met een lage transmembraandruk (< 75 mmHg) en een trage bloedflow van 50 tot 150 ml per minuut (snelheid waarmee het bloed doorheen de plasmafilter geleid wordt). Het gefilterde plasma wordt verwijderd waarbij deze verwijderingssnelheid identiek is aan de infusiesnelheid van een substitutievloeistof.
acta groeninge • 8
Dit laatste is uiterst belangrijk want in tegenstelling tot standaardhemodialyse, wordt hier een vloeistof (plasma) verwijderd die volumeveranderingen induceert, beperkt tot het intravasculaire compartiment. Zelfs het kleinste verschil tussen verwijderings- en infusiesnelheid kan een zeer groot effect sorteren op de hemodynamische stabiliteit van de patiënt (4). Uiteraard behandelen wij alle patiënten met een nefrologische indicatie tot plasmaferese op deze manier. We staan echter ook ter beschikking van andere medische diensten (neurologie, hematologie …) voor niet-nefrologische indicaties. Gezien we gebruik maken van een extracorporeel circuit moeten we, net zoals bij hemodialyse, voorzien in een of andere vorm van anticoagulatie. Meestal maken we gebruik van heparine in continu infuus maar bij verhoogd bloedingsrisico kan ook regionale citraat-anticoagulatie gebruikt worden. Verder dient men in ieder geval op te passen voor citraat-intoxicatie wanneer Fresh Frozen Plasma gebruikt wordt als substitutievloeistof (FFP bevat 14 volume% citraat). Het risico op citraat-intoxicatie is het grootst wanneer de klaring van citraat gedaald is door lever- of nierlijden. Het type substitutievloeistof hangt af van de indicatie. Meestal kunnen we albumine 5% gebruiken. Er kan hierbij geen sprake zijn van virale tansmissie en het risico op anafylactoïde reacties is minimaal. Als belangrijkste nadelen vermelden we depletie aan coagulatiefactoren en een verlies aan immunoglobulines (hetgeen soms de bedoeling is, cfr. tabel 1). Crystalloïden in combinatie met albumine 5% worden gebruikt bij hyperviscositeit en de belangrijkste indicatie voor Fresh Frozen Plasma is Trombotische Trombocytopenische Purpura (TTP). In zeldzame gevallen van therapieresistente TTP moeten we gebruik maken van cryoprecipitaat-arm plasma. Het betreft plasma waarvan de eiwitten die bij koude precipiteren bij koude temperatuur uitgecentrifugeerd werden. Het gaat dan voornamelijk om von Willebrand Factor, Factor VIII, Factor XIII, fibronectine en fibrinogeen. De bedoeling is om plasma te kunnen toedienen voornamelijk arm aan von Willebrand-factor. Het zijn namelijk de grote von Willebrand-factor-multimeren die, in afwezigheid van het klievend enzyme ADAMTS13, verantwoordelijk zijn voor ongecontroleerde plaatjesaggregatie, trombopenie en mechanische hemolytische anemie (5). De rationale voor plasmaferese bij TTP ligt bij de hypothese dat ADAMTS13-protease activiteit hersteld wordt en eventuele anti-ADAMTS13-antistoffen verwijderd worden. Drie gerandomiseerde gecontroleerde studies met in totaal 237
patiënten konden onder andere de superioriteit aantonen van plasmaferese ten opzichte van plasmatoediening alleen (6).
Indicaties voor plasmaferese Het uitgangspunt moet zijn dat het verwijderen uit de circulatie van de veronderstelde schadelijke substanties verdere schade kan voorkomen en eventueel zelfs toelaat het pathologische proces om te keren. Andere mogelijke voordelen omvatten het ontladen van het reticulo-endotheliaal systeem (verbetering van endogene verwijdering van circulerende toxines), de mogelijkheid om grote hoeveelheden plasma te kunnen toedienen zonder vrees voor intravasculaire volume overvulling en toelevering via substitutievloeistof van een (mogelijk) ontbrekende plasmafactor. figuur 2
Aan op zijn minst één van de volgende voorwaarden moet voldaan zijn om het gebruik van TPE te overwegen: • De substantie moet voldoende groot (moleculair gewicht > 15.000 dalton) zijn zodat het niet gemakkelijker zou zijn om een goedkopere verwijderingstechniek (hemodiafiltratie of high-flux hemodialyse) te gebruiken. • De substantie moet een voldoende lange halfwaardetijd hebben zodat de extracorporele techniek een veel snellere verwijdering toelaat dan de endogene verwijderingsmethoden. • De substantie is acuut toxisch en weerstandig aan conventionele behandeling zodat snelle eliminatie uit het extracellulaire compartiment geïndiceerd is.
figuur 3
Fig. 1: Schematische voorstelling van plasmaseparatie doorheen een plasmafilter. Het celrijke bloed wordt terug naar de patiënt geleid, na toevoeging van een substitutievloeistof. Fig. 2: Detail van de plasmafilter. Fig. 3: Detail van de substitutievloeistof, in dit geval albumine 5%.
Referenties 1.
Kaplan AA, Fridey JL. Therapeutic Plasma Exchange. Uptodate Online version 19.2
2.
Davison AM, Cameron JS, Grünfeld JP. Oxford Textbook of Clinical Nephrology, 3rd edition
3.
Gerhardt RE, Ntoso KA, Koethe JD et al. Acute plasma separation with hemodialysis equipment. J Am Soc Nephrol 1992; 2: 1455-1458
4.
Mokrzycky MH, Kaplan AA. Therapeutic plasma exchange: complications and management. Am J Kidney Dis 1994; 23: 817-827
5.
Obrador GT, Zeigler ZR, Shadduck RK et al. Effectiveness of cryosupernatant therapy in refractory and chronic replapsing thrombotic thrombocytopenic purpura. Am J Hematol 1993; 42: 217-220
6.
Rock GA, Shumak KH, Buskard NA et al. Comparison of plasma exchange with plasma infusion in the treatment of thrombotic thrombocytopenic purpura. Canadian Apheresis acta groeninge • 9 Study Group. N Engl J Med 1991; 325: 393-397
Een mooi voorbeeld vormt de verwijdering van pathogene auto-antistoffen. IgG heeft een moleculair gewicht van meer dan 150.000 dalton en een gemiddeld biologisch halfleven van 21 dagen. Dus, zelfs indien immunosuppressieve therapie de productie van antistoffen onmiddellijk zou stilleggen, daalt de antistofconcentratie maar met 50 % tegen dag 21. Zo’n trage daling van de antistoftiter kan niet getolereerd worden bij agressieve aandoeningen zoals het syndroom van Goodpasture, waarbij men weet dat de antistof zelf een pathogenetische rol speelt. De meest voorkomende indicaties voor plasmaferese wereldwijd zijn TTP, Myasthenia Gravis, Chronische Inflammatoire Demyeliniserende Polyneuropathie, Macroglobulinemie van Waldenström en het syndroom van Guillain-Barré (7). Vroeger werd plasmaferese toegepast ter behandeling van zeer veel aandoeningen waarvan er op basis van literatuurgegevens nauwelijks evidentie was voor de efficiëntie van deze dure en complexe behandeling. Onder andere om deze reden bestaan er sinds 1985 aanbevelingen die om de 2 tot 3 jaar geactualiseerd worden. De meest recente aanbevelingen van de ‘American Society
for Apheresis’ (ASFA) dateren van 2010 en omvatten alle 54 indicaties, die op basis van evidentie voor klinische efficiëntie en het al dan niet voorhanden zijn van alternatieve behandelingen worden ingedeeld in 4 categorieën (8) (Tabel1): • Categorie I: Aandoeningen waarvoor plasmaferese aanvaard wordt als eerstelijnsbehandeling, hetzij als primaire enkelvoudige therapie, hetzij in combinatie met andere behandelingsvormen. • Categorie II: Aandoeningen waarvoor plasmaferese aanvaard wordt als tweedelijnstherapie, hetzij als primaire enkelvoudige therapie, hetzij in combinatie met andere behandelingsvormen. • Categorie III: De optimale rol van plasmaferese is nog niet vastgesteld. Behandelingsbeslissingen moeten op individuele basis gebeuren. • Categorie IV: Aandoeningen waarbij gepubliceerde evidentie aantoont of suggereert dat plasmaferese hetzij niet werkt, hetzij schadelijk is. Aan elk van de indicaties werd in 2010 ook voor het eerst een aanbevelingsgradatie gekoppeld, gestoeld op gepubliceerde bewijslast (8) (Tabel1): • Graad 1A: Sterke aanbeveling, evidentie van hoge kwaliteit. • Graad 1B: Sterke aanbeveling, evidentie van matige kwaliteit. • Graad 1C: Sterke aanbeveling, evidentie van lage tot zeer lage kwaliteit. • Graad 2A: Zwakke aanbeveling, evidentie van hoge kwaliteit. • Graad 2B: Zwakke aanbeveling, evidentie van matige kwaliteit. • Graad 2C: Zwakke aanbeveling, evidentie van lage tot zeer lage kwaliteit.
Complicaties Een review uit 1994 toonde aan dat complicaties significant meer voorkomen bij gebruik van FFP dan wanneer albumine als substitutievloeistof gebruikt wordt (20 % versus 1,4 %) (4). We hebben het dan vooral over citraatgeïnduceerde paresthesieën, spierkrampen, urticariële reacties en occasioneel ernstiger aandoeningen zoals transfusiegerelateerde longaandoening (TRALI) en anafylactoïde reacties met hypotensie, dyspnee als gevolg van bronchospasmen en thoracale pijn. Anafylactoïde reacties op FFP behoren tot de ernstigste neveneffecten van plasmaferese en verklaren voor een groot deel de globale therapiegerelateerde mortaliteitsincidentie van 0,03 tot 0,05 % per jaar (4,9).
Globale opstelling
acta groeninge • 10
Anafylactoïde reacties kunnen ook het gevolg zijn van (complementfactor-gemedieerde) bio-incompatibiliteit van het plasmafiltermembraan of van membraansterilisatie met ethyleenoxide (Deze techniek wordt echter bijna niet meer toegepast). Hierin verschilt plasmaferese niet van conventionele hemodialyse. Hetgeen men wél meer vaststelt bij plasmaferese, is anafylaxie in associatie met inname van ACE-inhibitoren (10). Er wordt dan ook aangeraden deze behandeling stop te zetten tijdens de periode van plasmaferese.
Real Time Display van het hemodialystoestel tijdens plasmaferese. Qb: Bloedflow doorheen de filter in ml/minuut TMP: Transmembraandruk in mmHg.
Wanneer albumine gebruikt wordt als substitutievloeistof bestaat er na enige tijd een verhoogd bloedingsrisico door een voorspelbare daling van coagulatiefactoren. (De INR kan na één plasmaferese-sessie met meer dan 30% toenemen en de partiële tromboplastinetijd (aptt) kan verdubbelen). Bij patiënten met een verhoogd risico op bloedingscomplicaties (Syndroom van Goodpasture, vlak na een nierbiopsie) moet dan ook overwogen worden intermittent toch FFP als substitutievloeistof te gebruiken, ter repletie van stollingsfactoren. Afhankelijk van de ernst van de symptomen wordt een vermoeden van anafylaxie bestreden met antihistaminica, corticosteroïden en/of adrenaline. Soms is voorafbehandeling noodzakelijk. Hypotensie tijdens de sessie kan verder het gevolg zijn van een abrupte daling van het intravasculaire volume. Een deel van het effectief circulerende volume (300-400 ml) bevindt zich immers arbitrair extracorporeel. Dit kan vaak gemakkelijk opgevangen worden door extra vloeistof toe te dienen. Een vasovagale reactie is eveneens mogelijk en gaat gepaard met zweten en een daling van de polsfrequentie. In sommige gevallen moet de behandeling tijdelijk stopgezet worden. Los van secundair aan een anafylactoïde reactie kan dyspnee nog het gevolg zijn van longoedeem (cardiogeen of niet-cardiogeen) en/of longembolisatie tijdens de sessie, ten gevolge van toediening van onvoldoende geanticoaguleerde bloedproducten. Dit laatste is met moderne apparatuur een uiterst zeldzame complicatie geworden.
Plasmaferese brengt de patiënt in een immunodepressieve status door verwijdering van immunoglobulines en complementfactoren. Er is dus een verhoogd infectierisico, zeker indien de behandeling gecombineerd wordt met inname van immunosuppressiva zoals steroïden en/of cyclofosfamide. Om deze reden wordt steeds de serum IgG-concentratie gecontroleerd en zo nodig kunnen, bij infectieuze complicaties en een laag IgG-gehalte, immunoglobulines intraveneus worden toegediend. Overige complicaties omvatten de mogelijkheid op virale transmissie, hypokaliëmie, onbedoelde verwijdering van medicatie door de plasmaferesetechniek en catheterproblemen (infectie; trombose). Samenvattend blijft het, mits juiste indicatiestelling en inschatting van mogelijke complicaties, een potentieel levensreddende behandeling die met standaardhemodialyseapparatuur op een elegante manier in de praktijk gebracht kan worden.
Hypocalcemie is vrijwel altijd het gevolg van citraatintoxicatie en kan paresthesieën, tetanie, convulsies en in het ergste geval ook levensbedreigende aritmieën veroorzaken. Wanneer FFP wordt toegediend of citraat-anticoagulatie wordt toegepast, moet dan ook steeds calciumchloride bijkomend geïnfundeerd worden. Een andere complicatie van citraatgebruik is metabole alkalose bij nierinsufficiëntie aangezien het gegenereerde bicarbonaat onvoldoende snel geklaard kan worden (11). Bij chronisch leverlijden (cirrose) bestaat er theoretisch een risico op inadequate citraatmetabolisatie en ontwikkeling van metabole acidose, maar dit blijkt in de praktijk nogal mee te vallen (12).
Referenties 7.
Clark WF, Rock GA, Buskard N et al. Therapeutic Plasma Exchange: an update from the Canadian Apheresis Group. Ann Intern Med 1999; 131: 453-462
8.
Szczepiorkowski ZM, Winters JL, Bandarenko N et al. Guidelines on the use of therapeutic apheresis in clinical practice-evidence based approach from the Apheresis Applications Committee of the American Society for Apheresis. J Clin Apher 2010; 25: 83-177
9.
Huestis DW. Mortality in therapeutic haemapheresis. Lancet 1983; 1:1043
10. Owen HG, Brecher ME. Atypical reactions associated with use of angiotensin-converting enzyme inhibitors and apheresis. Transfusion 1994; 34:891-894 11. Pearl RG, Rosenthal MH. Metabolic alkalosis due to plasmapheresis. Am J Med 1985; 79:391-393 12. Kramer L, Bauer E, Joukhadar C et al. Citrate pharmacokinetics and metabolism in cirrhotic and noncirrhotic critically ill patients. Crit Care Med 2003; 31: 24502455 13. Levy JB, Turner AN, Rees AJ et al. Long-term outcome of anti-glomerular basement membrane antibody disease treated with plasma exchange and immunosuppression. Ann Intern Med 2001; 134: 1033-1042 14. Leung N, Gertz MA, Zeldenrust SR, et al. Improvement of cast nephropathy with plasma exchange depends on the diagnosis and on reduction of serum free light chains. Kidney Int 2008; 73: 1282-1288
acta groeninge • 11N Engl J Med 15. Dyck PJ, Low PA, Windebank AJ et al. Plasma exchange in polyneuropathy associated with monoclonal gammopathy of undetermined significance. 1991; 325: 1482-1486
acta groeninge • 12
I
III
Chronische Inflammatoire I Demyeliniserende Polyneuropathie (CIDP) Aanwezigheid van IV coagulatiefactorinhibitoren (congenitaal of verworven) Cryoglobulinemie I (Ernstig, symptomatisch) Familiale II hypercholesterolemie (apo-B-receptor mutatie)
Albumine
Plasma; plasma en albumine
Albumine
Albumine; plasma
Substitutievloeistof Albumine; plasma
Verwijdering van albumine-gebonden toxines inclusief aromatische aminozuren, ammoniak, endotoxines, mercaptanen. Herstel van hemostase. Mogelijke brug naar levertransplantatie. Vermindering van antistof-gemedieerde myelineschade (perifere zenuwen).
Steroïden blijven de hoeksteen van de behandeling.
Rationale/Opmerkingen Reductie van ABO-antistoffen verantwoordelijk voor hemolyse en Pure Red Cell Aplasia (PRCA). Reductie van ABO-antistoffen verantwoordelijk voor humorale rejectie. Steeds combineren met immunosuppressie en/of immunoglobulinetherapie.
Plasma
Albumine Albumine
1B 1C
Plasma
2C
1B
Albumine
2C
Albumine
Albumine; plasma
2C
1B
Albumine; plasma
1A (Dialyseindependent); 1B (DAB); 1A (Dialyse-dependent)
80 % van de patiënten heeft Hepatitis C. TPE verwijdert cryoglobulines efficiënt. Geen RCT beschikbaar, enkel case series en case reports. Selectieve verwijdering van LDL en LP(a), bijvoorbeeld via immuno-adsorptie, werkt beter. Medicamenteuze therapie blijft hoeksteen. TPE is in geen geval eerstelijnsbehandeling. Immuno-adsorptie kan dit wel zijn bij homozygotie..
Aanvaardbare overweging wanneer eerstelijnsbehandeling (stamceltransplantatie; immunoglobulines) niet kan toegepast worden of niet of onvoldoende werkt. Mogelijk reductie in pathogene immuuncomplexen, geactiveerde complementonderdelen en auto-antistoffen. WAIHA: Warm Autoimmune Hemolytic Anemia. CAD: Cold Agglutinin Disease. Optimale behandelingsstrategie staat nog ter discussie gezien zeldzaamheid. TPE dient ter verwijdering van antifosfolipiden-antistoffen, cytokines, TNF-α, complementfactoren en ter transfusie van natuurlijke anticoagulantia (Proteïne C, Proteïne S, Antitrombine III). Verwijdering van IgG-antistoffen verantwoordelijk voor demyelinisatie van perifere zenuwen. Steroïden en immunoglobulines zijn eveneens eerstelijnsbehandelingen. Er is geen data die de meerwaarde van TPE kan aantonen. Eerstelijnsbehandeling bij bloeding of preoperatief is de afwezige of niet-werkende coagulatiefactor toe te dienen of te bypassen.
Samen met cyclophosphamide en steroïden. 1A aanbeveling op basis van 1 RCT* met 17 patiënten, 17 case series (430 patiënten) en 17 case reports (13). GBM : Glomerulaire Basale Membraan. RCT: Randomised Controlled Trial.
1A (Dialyse-dependent); Albumine; plasma bij Voordeel is het grootst wanneer dialysedependentie bij presentatie. RPGN: 1C (DAB); 2C (DialyseDAB Rapidly Progressive Glomerulonephritis. independent) DAB: Diffuse Alveolaire Bloeding.
1A
2B
Aanbevelingsgraad 1B (Beenmerg); 2B (Aferese) II (Nier, Kinderhart); 1B (Nier); 1C III (Lever) (Kinderhart); 2C (Lever) III 2C
Categorie II
I (Dialysedependent); I (DAB*); III (Dialyseindependent) Anti-GBM*-ziekte I (Dialyse(Syndroom van independent); I Goodpasture) (DAB); IV (Dialysedependent) Aplastische anemie (AA); II (PRCA); III (AA) Pure Red Cell Aplasia (PRCA) Auto-immuun III (WAIHA*); Hemolytische anemie II (CAD*, levensbedreigend) Catastrofaal II antifosfolipidensyndroom
Syndroom van GuillainBarré ANCA-geassocieerde RPGN*
Acute gedissemineerde encefalomyelitis Acuut leverfalen
Ziekte ABO-incompatibele stamceltransplantatie ABO-incompatibele orgaantransplantatie
Tabel 1
acta groeninge • 13
II (Acute CNS* inflammatory demyelinating disease, niet beantwoordend aan steroïden); III (Chronische progressieve MS) I
Myeloma met acuut nierfalen (Cast nefropathie)
II
1B (Acute CNS Albumine inflammatory demyelinating disease, niet beantwoordend aan steroïden); 2B (Chronisch progressieve MS)
II
1A (Matig ernstige vorm); 1C (Pre-thymectomie) 2B
2C
IV
Idiopathische Trombocyto-penische Purpura (ITP) Lambert-Eaton Myastheniesyndroom Multiple Sclerose (MS)
Kan een nuttige aanvulling zijn op standaardtherapie bij patiënten met snel evolutieve ziekte. Bij acute, ernstige aanvallen bij patiënten die niet beantwoorden aan initiële behandeling met hoge dosissen steroïden kan TPE nuttig zijn. Voor de overige vormen van MS wordt nog gedebatteerd over de optimale behandelingsstrategie. CNS: Central Nervous System
Geen voordeel aangetoond in vergelijking met enkel steroïdtherapie.
Circulerende antistoffen worden verwijderd door TPE. Standaardtherapie naast gebruik van cholinesterase-inhibitoren, immunoglobulines, immunosuppressie en thymectomie. Albumine; albumine In 2007 nog categorie III. Een recente, niet-gecontroleerde studie toont dat + fysiologische TPE de renale outcome kan verbeteren indien het gaat om bioptisch bewezen oplossing cast nefropathie waarbij minstens 50 % reductie kan aangetoond worden in de serum Free Light Chain-concentratie na TPE (14). Bij dialysedependentie kan ook gebruik gemaakt worden van een kunstnier met een High Cut Offmembraan. Deze therapie bevindt zich vooralsnog in een experimenteel stadium (EuLITE-trial).
Albumine
Albumine
Niet aangegeven
1B (Symptoombestrijding); 1C (Profylactisch vóór Rituximab) 1C
I
Myasthenia Gravis
TPE werkt NIET bij diarree-geassocieerde HUS in kinderen. Voor alle andere indicaties is er een mogelijke rol als supportieve behandeling, ook gezien de vaak slechte prognose. Indien twijfel tussen HUS en TTP, dient plasmaferese ZEKER te worden overwogen. aHUS: Atypische HUS. d+HUS: Diarreegeassocieerde HUS.
Reductie in triglyceriden zeker mogelijk maar slechts 1 gecontroleerde trial beschikbaar waarbij geen verschil in mortaliteit, systemische en lokale complicaties versus standaard therapie. Albumine; albumine TPE werkt snel en efficiënt om de hyperviscositeitssymptomen + fysiologische (mucosabloedingen, neurologische afwijkingen, retinopathie) te doen afnemen. oplossing
Albumine; plasma
Plasma; albumine
Substitutievloeistof: Rationale/Opmerkingen Albumine Te overwegen 1e lijnsbehandeling bij recidief na niertransplantatie. Rationale is verwijdering van een tot op heden ongekende ‘permeabiliteitsfactor’ waarvan gekend is dat daling van de serumconcentratie leidt tot afname van proteïnurie. Albumine; plasma Kan overwogen worden wanneer humorale rejectie vermoed wordt.
Hyperviscositeit bij monoclonale gammopathieën
Hypertriglyceridemische pancreatitis
III (Humorale 2C rejectie) 2C (aHUS); 1C (d+HUS) I (aHUS* op basis van auto-antistoffen tegen factor H); II (aHUS op basis van mutaties in complementgenen) IV (d+HUS*) III 2C
Rejectie van harttransplant Hemolytisch Uremisch Syndroom (HUS)
Aanbevelingsgraad 1C
Categorie I
Ziekte Focaalsclerose, recidief na niertransplantatie
acta groeninge • 14
III II
I (MGUS*-PP IgG/ IgA); I (MGUS-PP IgM); III (MM*-PP) III
Pemphigus Vulgaris Ziekte van Refsum
Polyneuropathie tgv paraproteïnemie (PP)
2C
1B (AMR en Albumine desensitisatie bij levende donatie); 2C (Hooggeïmmuniseerd, lijkenniertransplantatie)
I (AMR); II (Desensitisatie bij kruisproef positieve levende donatie); III hooggeïmmuniseerd, lijkenniertransplantatie) III
Sclerodermie (Progressieve systemische sclerose)
2C
II
Rode Bloedcelallo-immunisatie in zwangerschap Niertransplantatie: Humorale rejectie (AMR*) en HLA-desensitisatie
Albumine
Albumine
Albumine
2C
Encefalitis van Rasmussen II
Albumine
2B
Albumine; plasma
Albumine; plasma
1B (MGUS-PP IgG/IgA); 1C (MGUS-PP IgM); 2C (MM-PP) 2C
Albumine; plasma Albumine
2C 2C
Albumine
Albumine
2C
1B
Substitutievloeistof Albumine; plasma
Aanbevelingsgraad 2C
III
Immuuncomplex gemedieerde RPGN
Posttransfusie Purpura
I
PANDAS*; Chorea van Syndenham
Ziekte Categorie Overdosis en vergiftiging II (Amanita Phalloidesvergiftiging); III (Andere substanties) III Paraneoplastische Neurologische Syndromen
Pathofysiologische basis waarop gebruik van TPE kan gestoeld worden ontbreekt. Antinucleaire antistoffen wel aanwezig in 95 % van patiënten maar rol in pathogenese onduidelijk. Er is geen bewijs dat het niet werkt, wel enkele case-series en case-reports die gunstige evolutie melden.
Verwijdering van donor-specifieke antilichamen, hetzij bij humorale rejectie, hetzij pre-operatief (levende donatie), bij kruisproef-positieve niertransplantatie. AMR: Antibody Mediated Rejection
Verwijdering van voorgevormde HPA-1a-antistoffen. TPE enkel geïndiceerd indien immunoglobulinetherapie ineffectief blijkt bij persisterende ernstige trombopenie met bloeding. Er zijn rapporten die nut aantonen bij RPGN ten gevolge van IgA-nefropathie. Des te ernstiger de presentatie, des te meer TPE overweging verdient. TPE werkt niet bij Lupus Nefritis. Zeldzame chronische encefalitis waarbij antistoffen aangemaakt worden tegen verschillende neuronale moleculen. Verwijdering van de maternele antistoffen die foetale en neonatale hemolyse veroorzaken.
De verondersteld auto-immune origine van aandoeningen zoals Paraneoplastische Cerebellaire degeneratie en Paraneoplastische Encephalomyelitis en hun associatie met specifieke antistoffen in cerebrospinaal vocht en serum (anti-Yo- en anti-Hu-antistoffen respectievelijk) hebben geleid tot het gebruik van immunosuppressie, inclusief TPE. Het is geen standaardtherapie. TPE is een valabele behandeling bij ernstige exacerbaties van deze postinfectieuze neuropsychiatrische aandoeningen. PANDAS: Pediatric Autoimmune Neuropsychiatric Disorders Associated with Streptococcal Infections. Verwijdering van de circulerende pathogene antistoffen. Verwijdering van fytaanzuur uit de circulatie, nuttig bij exacerbaties of als onderhoudsbehandeling. Dieet arm aan fytaanzuur is de hoeksteen van behandeling. Quasi alle evidentie omtrent TPE bij deze aandoening berust op 1 RCT met 39 MGUS-patiënten (15). MGUS: Monoclonal Gammopathy of Undetermined Significance. MM: Multiple Myeloma
Rationale/Opmerkingen TPE is een alternatieve techniek voor het verwijderen van proteïnegebonden toxines die niet onmiddellijk kunnen verwijderd worden met hemodialyse of hemoperfusie. Voor vergiftiging met Groene Knolamaniet (Amanita Phalloides) is dit zeker een te overwegen therapeutische optie.
acta groeninge • 15
Gedilateerde cardiomyopathie Nefrogene Systemische Fibrose (NSF) Neuromyelitis Optica
Psoriasis Rheumatoïde Arthritis, refractair Schizofrenie Shock bij brandwonden
Trombotische microangiopathie, stamcel-transplantatie gerelateerd Dermatomyositis/ Polymyositis Inclusion Body Myositis POEMS*-syndroom
Ziekte van Wilson, fulminant Trombotische microangiopathie, medicatie gerelateerd
Ziekte Sepsis met multipel orgaanfalen Stiff Person Syndrome Systemische Lupus Erythematosus Trombotische Trombocytopenische Purpura (TTP) Thyrotoxicosis
2C 2C 1C
III (NYHA 2-4)
III
II
1A 2B
IV IV
2B 2B
IV IV 1B 1B
1B
IV
IV IV
1B
2B (Ticlopidine; Clopidogrel; Quinine); 2C (Ciclosporine; Tacrolimus; Gemcitabine )
Albumine
Albumine
Albumine
Niet aangegeven Plasma
Niet aangegeven Niet aangegeven
Niet aangegeven Niet aangegeven
Niet aangegeven
Plasma; cryoprecipitaat-arm plasma
Plasma; cryoprecipitaat-arm plasma
Door afwezigheid van effectieve therapie werd TPE met enig succes overwogen. Data echter zeer schaars. TPE wordt gebruikt bij steroïdresistentie. Kan behulpzaam zijn in de herstelfase na acute episode maar voorkomt geen recidieven.
Geen meerwaarde aangetoond. Verwijdering van circulerende inflammatoire mediatoren. Geen meerwaarde aangetoond. Verwijdering van antistoffen gericht tegen myocardiale antigenen.
Enkele case reports melden gunstige evolutie. Echter inconclusieve data. Geen meerwaarde aangtoond. POEMS: Polyneuropathy, Organomegaly, Endocrinopathy, M-protein, Skin changes Geen meerwaarde aangetoond. Geen meerwaarde aangetoond.
Geen klinische meerwaarde.
Geen RCT’s beschikbaar, extrapolatie van effectiviteit bij idiopathische TTP.
Geen RCT’s beschikbaar, extrapolatie van effectiviteit bij idiopathische TTP.
Substitutievloeistof: Rationale/Opmerkingen Albumine; plasma TPE kan potentieel meerdere toxische mediatoren van het syndroom verwijderen. 2 RCT’s met wisselend resultaat. 2C Albumine Geen meerwaarde aangetoond. 2C (Ernstig); 1B (Nefritis) Albumine; plasma Potentieel nut bij refractaire of kritische ziekte (bijv. Cerebritis of DAB). Werkt niet bij Lupus Nefritis. 1A Plasma; TPE is levensreddend bij deze aandoening. Verwijdering van anti- ADAMTS-13cryoprecipitaat-arm antistoffen en herstel van ADAMTS-13-protease-activiteit. Bij congenitale TTP volstaat toediening van plasma of cryoprecipitaat (dat ADAMTS-13 bevat). plasma 2C Albumine; plasma Theoretisch goede methode om T3 en T4 te verwijderen. T3 heeft echter een kort halfleven. Bij Cordarone-geïnduceerde ziekte kan TPE ook de drugplasmaconcentratie verlagen. 1C Plasma Snelle daling van serum koperspiegels.
Aanbevelingsgraad 2B
I (Ticlopidine; Clopidogrel); III (Ciclosporine; Tacro-limus); IV (Gemcitabine; Quinine) III
I
III
IV II (Ernstig); IV (Nefritis) I
Categorie III
Onychologie Dr. Erwin Suys dienst dermatologie az groeninge
Nagelafwijkingen vormen een subspecialiteit van de in de algemene opleiding kleine specialiteit, dermato-venereologie. Net zoals huidafwijkingen zijn nagelafwijkingen een frequent voorkomend probleem. De interesse in deze pathologie neemt de laatste decennia ook toe, wat zich uit in een gestegen aantal publicaties, congressen en verenigingen over dit onderwerp. Onychologie is een bijzonder klinische specialisatie. Voor de aanpak ervan kan geen hoog-technologische apparatuur worden gebruikt. Het diagnosticeren en zo mogelijk behandelen van zeldzame pathologieën blijft een uitdaging en daarvoor kunnen we de hulp inroepen van slechts enkele nagelspecialisten in Europa. Een goede aanpak van de meest voorkomende afwijkingen zullen vele patiënten dagelijks tevreden stellen. De frequentst gestelde diagnose bij nagelafwijkingen lijkt onychomycose. Maar is dit wel zo? Kennis van de anatomie en specifieke symptomen lijken de voornaamste ‘technische tools’ om tot een diagnose te komen, samen met correct aangevraagd en uitgevoerd microbiologisch, histologisch of beeldvormingsonderzoek. Aan de hand van de 3 frequentste vragen van patiënten en/of eerstelijnsverwijzers (onychomycose, verkleuring, al dan niet pijnlijke zwelling) maken we een vooral fotografisch overzichtje van deze boeiende pathologie.
acta groeninge • 16
1. Onychomycose? Witte nagelplaatverkleuring (leukonychie), losliggende nagel (onycholyse), brokkelige eerste teennagels, wat na eerdere behandeling met terbinafine gedurende 4 maand aansleept. De andere teennagels verbeterden wel met deze therapie. De klinische diagnose van persisterende distale laterale subunguale onychomycose wordt bevestigd door rechtstreeks onderzoek (filamenten in nagelplaat) en door cultuur (Trichophyton rubrum) met uiteindelijk progressieve genezing na een nieuwe kuur orale anti-mycotica en vooral debridement van het losliggende nagelplaatweefsel. Net zoals bij een huidabces wordt bij nagelmycose best ook het zieke nagelplaatgedeelte verwijderd om kans op genezing te verhogen. Vóór start therapie en na ± 6 weken debridement ziek nageldeel, hier net tegen eponychium.
Uitgroei gezonde nagel na 5 maanden
Onychomycose kan een zwarte pigmentatie van de nagelplaat geven door productie van melaninegerelateerde pigmenten (bv. Trichophyton rubrum var. Nigricans zoals hier).
Superficiële witte onychomycose door Trichophyton mentagrophytes, rechterteen na wegfreezen van aangetaste deel plaat.
Proximale witte subunguale onychomycose. Van proximaal uitbreidende witte vlek en distaal spreidend onder de nagelplaat. Mycologisch onderzoek negatief maar schimmeldraden mooi zichtbaar op histologie nagelplaat. Oraal terbinafine 6 weken of 2 pulsen itraconazole voor vingers en respectievelijk 14 weken of 3 (4) pulsen voor tenen met debridement wordt aanbevolen.
Transverse groeven, vooral mediaal aan de nagelplaat in associatie met aantasting van de cuticula zijn mechanisch geinduceerd, meestal door overdreven manicure of reinigen.
Transverse leukonychie door excessieve pedicurezorg maar ook lineaire nagelplaatmycose rechts lateraal (Scopulariopsis brevicaulis uit kweek).
Vóór en na partiële proximale nagelplaatavulsie.
Prutsen kan verschillende afwijkingen van de nagels uitlokken, de distale halvemaanvormige onycholyse komt vermoedelijk het meest voor.
Ruwe nagels met longitudinale streepvorming: trachyonychia. Meestal zijn alle nagels aangetast: “twenty-nail dystrophy”. In tegenstelling tot kinderen is het bij volwassenen vaak een chronische aandoening die voorkomt idiopathisch of in het kader van alopecia areata, lichen planus of meer zeldzame ziekten. De behandeling is moeilijk en tijdelijk. Met steroïdinjecties kan er beterschap optreden. Vóór en na steroïdinjecties
Onycholyse aan de teennagels,vaak door “overrijdend” teen- en statiekprobleem wordt al te vaak als schimmel bestempeld. Het maakt de nagelplaat vatbaarder bij aanwezige tinea van de huid.
acta groeninge • 17
Hypertrofie van de nagelplaat geassocieerd aan horizontale breuklijntjes, hier distaal zelfs met subunguale hemorragische veranderingen, zonder peri-unguale afwijkingen, zijn het gevolg van onvoldoende pedicurezorg. Voor en na trimmen van de nagels
Pijnlijke subunguale hyperkeratose bij fors rokende dertiger in kader van trombo-angiitis obliterans van Buerger. Subunguale epidermale hyperplasie is meestal het gevolg van exsudatieve huidziekten maar hier veroorzaakt door chronische wondjes op ischemische basis. De angiografie toont “kurkentrekker”-aspect en afwezige flow in enkele digitale arteriën.
Gelige verdikte nagelplaat met verdwijnen van de lunula, overcurvatuur met geribd aspect, splinter-hemorragieën en normale perifere huid: onychomatricoma. Dit is een benigne filamenteuze nagelmatrixtumor die in de plaat gaatjes achterlaat. Na nagelplaatavulsie: filamenteuze aanhangels proximaal in nagelmatrix
Herstel na 3 maanden tabakstop.
Peri- (en ook) subunguale roodheid en schilfering: contacteczeem voor acrylaten aanwezig in kunstnagels. Voor sommige patiënten zijn ook positieve epicutane testen nog niet overtuigend van oorzakelijk verband …
acta groeninge • 18
2. Nagelplaatverkleuring
Kind met congenitale naevus
Chromonychie of nagelkleurveranderingen zijn meestal het gevolg van wijziging in de transparantie van de nagelplaat, de aanhechting met, of afwijking van het nagelbed. Exogene (kleurstoffen maar ook medicaties) of endogene oorzaken moeten bekeken worden. Het meest beducht moet elke zorgverstrekker zijn voor een verworven (bruinzwarte) melanonychie om melanoom van de nagelmatrix tijdig te herkennen. Groenzwarte verkleuring, in associatie met een chronische perionyxis, is klinisch zeer suggestief voor een pseudomonas aeroginosa subunguale infectie en perionyxis. Bijkomend nazicht wees hier ook op de aanwezigheid van candida parapsilosis, zowel in de nagelplaat als in het verwijderde nagelwalgedeelte. Bij chronische perionyxis zal een louter medische aanpak vaak mislukken en moet een tangentiële verwijdering van de nagelriem plaatsvinden.
Voorbeelden van matrixmelanomen: rechts progressief breder en donker wordende donkere band, links onregelmatige zwarte melanonychie en verkleuring cuticula (Hutchinson teken, dit is zeer suggestief voor melanoom).
3 weken post-op en na antibiotica, antimycotica verder
Visualisatie naevus ter hoogte van distaal deel matrix en na shave-excisie ervan met uitgroei resterende melanine in nagelplaat. Indien de matrix ruimer moet worden verwijderd, ontstaat er dystrofie.
Stabiele longitudinale melanonychie waarvoor louter klinische opvolging. Bij een naevus of lentigo is de bandvormige verkleuring meestal egaal, stabiel, relatief bleek en zonder spreiding naar omgevende huid. Bij de minste twijfel zal histologie gebeuren ter hoogte van de juiste zone (proximaal of distaal nagelmatrix deel).
acta groeninge • 19
3. (Pijnlijke) zwelling Ingroeiende eerste teennagels bilateraal en aan beide zijkanten met granulatieweefselvorming. Conservatie-aanpak door verwijderen van distale scherpe nagelrand gevolgd door het plaatsen van met collodion geïmpregneerd katoen kan helpen. Bij vorming van granulatieweefsel of recidief stellen we partiële nagelplaatresectie voor en fenolisatie van dit deel van de matrix.
Retronychie: proximaal ingroeiende nagelplaat. Door distale traumata ontstaat een breuk en verlies van continuïteit van de matrix. De nieuwe plaat groeit onder de oude maar raakt geblokkeerd in het nagelbed. Soms zijn er meerdere ingesloten nagelplaten zoals hier. Er ontstaat een gelige nagelkleur en chronische perionyxis, soms ook proximaal granulatieweefsel. In tegenstelling tot de gewone ingroeiende nagel is nagelplaatavulsie (van de oude nagels) hier curatief.
Overcurvatuur van het laterale deel van de nagelplaatindex, wat leidt tot repetitieve kwetsuur van de nagelwal en pijn. Vóór en na fenolisatie.
Pincet (of trompetnagel) door transverse overcurvatuur van de nagelplaat die toeneemt over de longitudinale as waardoor het nagelbed distaal geklemd raakt. De oorzaak ligt bij arthrotische veranderingen aan de distale falanx die op de matrix drukt. Bij volledig opgekrulde nagel en blijvende pijn kan fenolisatie van de gehele matrix, met definitief verlies als gevolg, soelaas brengen.
acta groeninge • 20
Mucoïdcysten ontstaan door laxiteit van het articulaire kapsel en herniatie van het gewrichtsvocht. Het is een frequente tumor, vaak asymptomatisch, waarbij het klinische beeld afhangt van de plaats waar het kapsel ontstaat. Therapie, indien nodig, dient fibrose uit te lokken van de cyste en van de verbinding met het gewricht. Mogelijkheden zijn repetitieve puncties en drainage, scleroserende injectie, agressieve cryotherapie etc. Een ideale oplossing bestaat niet en recidieven zijn frequent. Heelkunde blijkt de beste kans op succes te geven. Indien mogelijk, afbinden van de verbinding, al dan niet met verwijderen van de cyste en primaire hechting of flapje. Mucoïdcysten gelegen op, en deels in de matrix (eerste 2). Tweede patiënt met zichtbare lekkage intra-articulair geïnjecteerd methyleenblauw en na afbinden verbinding gewricht. Derde patiënt longitudinale depressie lateraal deel nagelplaat en doorschijnen methyleenblauw voor en bij (uiterst rechts) ligatuur.
Nabeschouwing Pijnlijke subunguale zwelling waardoor onycholyse en gepolierde nagel: subunguale exostose. Deze bottumor komt vooral voor bij tieners en treft vaak de eerste teen. De oorzaak is nog onduidelijk maar heden is er suggestie van eerdere calcificatie dermaal, mogelijk op basis traumata, en pas secundair vastzetten aan distale tuft.
Nog veel andere symptomen en klachten worden ons voorgelegd. Het aantal diagnosen is haast eindeloos. Laat ons hopen dat men nog meer fundamentele kennis ontwikkelt en dat vorsers ook hiervoor de nodige fondsen bij elkaar krijgen. Ik zou graag meemaken dat een vernietigde matrix en/of nagelbed hersteld kan worden.
REfERENTIEs
Aanslepende “wrat”-ringvinger: eigenlijk exofytische tumor van het nagelbed die deels pigmenteert. Histologisch gelukkig geen melanoom maar Morbus Bowen, een in situ plaveiselcel carcinoom. Rechts recidief 2 jaar post-op na klinische en histologische volledige excisie. Daarom het belang van driedimensionaal histologisch gecontroleerde heelkunde.
•
Diseases of the Nails and their Management. R.Baran, R.P.R.Dawber; Blackwell Scientific Publications
•
A Text Atlas of Nail Disorders. R.Baran, R.P.R.Dawber, A.Tosti, E.Haneke; Martin Dunitz publications 1997.
•
Onychomycosis. R.Baran, R.Hay, E. Haneke, A.Tosti; Informa healthcare 2010.
•
Nail Surgery: A Text and Atlas. E.A.Krull, E.G.Zook, R.Baran, E.Haneke; Lippincott Williams&Wilkins 2001
•
Cursussen OnychologieULB (Prof. B.Richert, J.André)
•
ENS (European Nail Society forum)
•
Onychomatricoma.E. Suys – M. Dedeurwaerder; Nederlands Tijdschrift voor Dermatologie en Venereologie, Vol. 12, 2002 p 361-2.
•
Digitale Ischemie E.Suys: Nederlands Tijdschrift voor Dermatologie en Venereologie – Vol 16, 2006 p 339-40.
•
Screening for contact allergy to artificial nails.Constandt L., Van Hecke E., Naeyaert J.M., Goossens A. Contact dermatitis 52, 2005 p;73-7.
•
New tools in nail disorders. Riview. Richert B., Lateur N., Theunis A., André J.
•
Semin Cutan Med.Surg. 28, 2009 p44-8.
•
Surgical treatment of ingrowing toenails. Haneke E. Cutis 1986 p.251-6.
•
Interventions for ingrowing toenails and review. Eekhof JA, Van Wijk B, Knuistingh Neven A, van der Wouden JC. Cochrane Database Syst Rev. 2012 Apr. 18;4:CDOO1541.
•
Retronychie. Bonny M, Suys E.. Nederlands Tijdschrift v oor Dermatologie en Venereologie; 2010 20:556-7.
•
Ganglion of the distal interphalangeal joint (myxoid cyst): therapy by identification and repair of the leak of joint fluid. de Berker D, Lawrence C, Arch. Dermatol. 2001 607-10.
•
Treatment of subungual exostoses by elective day case surgery. de Berker D, Langtry J., B.J. Dermatol. 1999, 915-18.
•
A confusing World: what to call histology of threedimensional tumor margins? Review Moerhle M, Breuniger H. Röcken M. J. Eur. Acad. Dermatol. Venereol. 2007, p 591-5.
acta groeninge • 21
Het “moederhuis Maria’s bezoeking” te Zwevegem (1942 - 1977)
dr. Johan J. Mattelaer uroloog in Kortrijk, member of History Office, European Association of Urology
Voorgeschiedenis In 1838 bestond er in Zwevegem al een gesticht voor ouderlingen, dicht bij de kerk, waar vroeger de herberg SintSebastiaan gelegen was. De gebouwen waren een geschenk van juffrouw Hasaert-Myle aan de gemeente. In 1873 schonk de familie Vande Venne 50 aren en 50 centiaren grond aan de gemeente en op 9 september 1874 kon toenmalig burgemeester K. F. Vande Venne, op initiatief van het Armbestuur (Bureau de Bienfaisance) in Zwevegem, hier het Ouderlings-Godshuis van Sweveghem inhuldigen. Dit Godshuis, dat in de volksmond manshuis werd genoemd, was van 1874 tot 1931 in handen van de zusters van de Barmhartigheid van Jezus van Sint-Michiels bij Brugge. Er waren twee grote zalen, één voor de mannen en één voor de vrouwen. Elk had zijn bed in de rij, met een zetel ernaast. Twee jaar nadien, in 1876, liet kanunnik P. J. Maes, Zwevegemnaar van geboorte, er een kapel bij bouwen waarvan de plannen getekend werden door Baron de Bethune. In 1880 verbleven er in het gesticht St-Amand 103 personen, waaronder 50 tot 60 zieken. Velen lijden aan epilepsie, anderen aan tuberculose, anderen aan lamheid, anderen zijn ziek door de hoge jaren. In het verslag van de zitting van het Armbestuur der Gemeente Sweveghem, van 5 maart 1900 lezen we: Gemerckt dat d’Heer Alidoor Schacht, dokter in medecynen, welken den dienst deed als geneesheer der behoeftigen op de Westhelft der gemeente, gaan woonen is naar St.-Kruis bij Brugge, benoemd eenpariglijk der vijf leden, om hem te vervangen, den heer Gentil Reyntjes, geneesheer in deze gemeente. Zijne jaarwedde is bepaald op drij honderd francs en zal aanvang nemen met 1 februari 1900, sedert welke date hij den heer Schacht in voormelden dienst vervangen heeft. Hij zal gehouden zijn aan de verplichtingen vastgesteld bij de beraadslaging van het Armbestuur van 22 april 1878. We noteren hierbij dat het in die tijd wel nog om goudfranken ging! De wet van 10 maart 1925 schaft de Godshuizen en
acta groeninge • 22
Burelen van Weldadigheid af en vervangt ze door de Commissie van Openbare Onderstand (C.O.O.), gekozen voor 6 jaar en verkozen door de gemeenteraad. Alleen de secretaris, Jules Claeys en de ontvanger, Floris Sabbe, werden voor het leven aangesteld. In 1931 verliet de kloostergemeenschap van Sint-Michiels het rusthuis. Ze werden vervangen door de Zusters van Maria van Pittem. Deze zusters waren goed gekend in Zwevegem omdat ze al lang instonden voor de wijkscholen van de wijk Knokke en de wijk Kreupel. Datzelfde jaar werd ook beslist in het rusthuis een centrale verwarming te laten plaatsen door de firma Debuck uit de Sint-Amandslaan in Kortrijk voor de prijs van 146.465 franken, en nieuwe vloeren te leggen.
De materniteit In maart 1940 nam de C.O.O. een principebeslissing. De plannen voor het bouwen van een kraamkliniek, die rechtstreeks zou aanleunen aan het rusthuis, werden goedgekeurd. Zodra deze beslissing genomen was, richtten de zusters, in het rusthuis zelf, links op de verdieping, enkele kamers als materniteit in. In 1940 werden er 7, in 1941 39 en in 1942 85 kinderen geboren. De oorlogsjaren brachten wat vertraging maar de nieuwe materniteit was klaar op 1 juni 1943 en werd ingewijd op 2 juli 1943, de feestdag van Maria’s Bezoeking. Vandaar haar officiële naam: Kraamkliniek Maria’s Bezoeking. De eerste vroedvrouwen waren de zusters Olga (Hubertine Meuwis), Marcella (Maria Steenhuyse), Rosalia (Clementine Acke) en Marie Gerard (Madeleine Vandevoorde). Later was vooral zuster Arsenia best bekend. Vanaf 1950 blijken zowel het bejaardenhuis als de mater-
De materniteit van Zwevegem in 1960
In mei 1968 waren er in het rusthuis 12 zusters werkzaam, waarvan 3 voor de zorg en 9 voor het huishouden. Daarbij waren er ook 10 leken, onder wie 1 sanitaire helpster, 8 voltijdse krachten en 1 halftijdse voor het huishouden. In de materniteit werkten 5 zusters, onder wie 4 vroedvrouwen en 1 verpleegassistente, samen met 7 leken, onder wie 1 kinderverzorgster en 6 personen voor het huishouden. De geneesheren René Van Sande, Benoît Deroulez, Vervenne en De Coninck deden er de meeste bevallingen. Vanaf 1973 werden benoemingen en betalingen niet langer door de zusters gedaan maar rechtstreeks door de C.O.O.
De zusters Arsenia en Caroline in de materniteit tijdens de jaren na de Tweede Wereldoorlog
niteit verouderd. Op 20 oktober 1952 werd een principiële beslissing genomen voor het verbouwen van het rusthuis en het vergroten van de materniteit. De uitbouw van de materniteit in 1953 werd toevertrouwd aan de aannemers André Vandorpe en Robert Moreau voor de prijs van 1.705.708 franken. Vanaf 1954 werden opnieuw grote verbouwingswerken aan het rusthuis aangebracht die in september 1956 feestelijk werden ingewijd.
Vanaf 1974 kwamen de moeilijkheden opzetten: de nataliteit daalde, veel jonge moeders raadpleegden prenataal een gynaecoloog in Kortrijk en bevielen dan ook in een van de Kortrijkse klinieken en ten slotte was de materniteit te Zwevegem ook niet ingericht om heelkundige ingrepen zoals keizersnede uit te voeren. Eind 1977 werd de materniteit definitief opgeheven. De zusters Christophila (Rachel Bruyneel), Carolina (Margaretha Colman) en Damienne (Marie Verfaillie)) gingen op rust maar bleven in de communauteit wonen.
acta groeninge • 23
Zuster Damienne in 1967
sTATIsTIEK VAN DE GEBOORTEN IN DE MATERNITEIT TE ZWEVEGEM
Jaar
Aantal Jaar geboorten
Aantal geboorten
1940
7
1952
325
1941
39
1953
285
1942
81
1954
317
1943
121
1955
337
1944
201
1956
335
1945
191
1957
301
1946
227
1958
372
1947
261
1959
349
1948
254
1960
381
1949
303
1961
327
1950
317
1962
332
1951
286
Totaal aantal geboorten in de materniteit van Zwevegem (1940-1962): 5949
De materniteit van Zwevegem bestond officieel 34 jaar (1943-1977).
Andere taken Het prenataal onderzoek werd in Zwevegem opgericht in 1958 en waargenomen door de Kortrijkse gynaecoloog dr. Octave Vandemeulebroucke. In 1960 waren al bijna 1000 patiënten langsgekomen. De prenatale consultatie was gevestigd in het rustoord. Het nationaal werk voor kinderwelzijn werd door mevrouw Bekaert-Velge en mevrouw Reyntjes-Vandemaele opgericht in 1928. De artsen René Van Sande en Gentiel Reyntjes deden de raadplegingen eerst in een zaaltje afhangend van het klooster van de zusters van Sint-Niklaas op de hoek van de Deerlijk- en de Bekaertstraat. Later verhuisden ze naar het ‘Centraalke’, een zaal boven de garage van mevrouw L.A. Bekaert-Velge, om ten slotte in het rusthuis Sint-Amand te belanden. In 1956 werd dr. René Van Sande voor zijn 25-jarige werkzaamheid in de raadpleging gevierd en vervangen door dr. Emile Duyck, kinderarts in Kortrijk. Vanaf 1942 verzekerden de zusters van het rustoord ook de Wit-GeleKruiswerking in Zwevegem. Op 31 december 1942 telde de afdeling al 950 aangesloten gezinnen! In 1966 bedienden de zusters naast Zwevegem ook de omringende dorpen Moen, Heestert en Sint-Denijs. Er waren dan 2647 gezinnen aangesloten!
De materniteit en de kapel vóór de afbraak op 17 augustus 1992
acta groeninge • 24
De plaatselijke kloostergemeenschap met bisschop Emilius-Josephus De Smedt en burgemeester Bekaert bij de inwijding van de nieuwe gebouwen in 1956
REfERENTIEs Baert Marcel, Uit de Oude Doos – Feiten en anecdotes over het rusthuis St.-Amand te Zwevegem, in eigen beheer Ovaere Alberik, Zwevegem vroeger en nu, Desclée De Brouwer, Brugge, 1963 Zwevegem 107 jaar – 1904-2011, Zending van de Zusters van Maria van Pittem te Zwevegem, Zusters van Maria, Pittem, 2011 Gesprek met Zuster Marie José Herpoelaert (Zr. José) Met dank aan Mevrouw Mia Allaert, diensthoofd bibliotheek, Zwevegem
Zuster Arsenia bij de doop van Henk Bataillie in 1965
acta groeninge • 25
Wetenschappelijke publicaties en actieve deelname aan internationale congressen Publicaties •
Michels F., Guillo S. and GRECMIP. Tailor’s Bunionectomy, Book chapter in International Advances in Foot and Ankle Surgery 2012 , 99-106.
•
Pottel L., Pottel H., Viaene L., Debels M., Debruyne Ph. Sunitinib reduces physical activity (assessed with a pedometer) in a patient with metastatic kidney cancer: a case study. Belg J Med Oncol 2012; 6(1):22-25
•
•
Pottel L., Boterberg T., Pottel H., Goethals L., Van Den Noortgate N., Duprez F., De Neve W., Rottey S., Geldhof K., Van Eygen K., Kargar-Samani K., Ghekiere V., Cornelis F., Mohile S., Debruyne Ph. Determination of an adequate screening tool for identification of vulnerable elderly head and neck cancer patients treated with radio(chemo)therapy. J Geriatr Oncol 2012;3(1):24-32 Pottel L., Lycke M., Boterberg T., Ketelaars L., Pottel H., Goethals L., Van den Noortgate N., Duprez F., De Neve W., Rottey S., Geldhof K., Van Eygen K., Kargar-Samani K., Ghekiere V., Verhaeghe A. and Debruyne Ph. Experience with Lexicomp® online drug database for medication review and drug-drug interaction analysis within a comprehensive geriatric assessment in elderly cancer patients. J Analy Oncol 2012 [in press]
•
Lemmens R., Ceuppens J., Wilms G. Depreitere B. Transient hemiparesis caused by spontaneous cervical epidural hematoma. Acta Neurol Belg. 2012 May 8.
•
Deylgat B., D’Hondt M., Pottel H., Vansteenkiste F., Van Rooy F., Devriendt D. Indications, safety, and feasibility of conversion of failed bariatric surgery to Roux-en-Y gastric bypass: a retrospective comparative study with primary laparoscopic Roux-en-Y gastric bypass. Surg Endosc. 2012 Jan 19. [Epub ahead of print]
•
D’Hondt M., Vandenbroucke-Menu F., Préville-Ratelle S., Turcotte S., Chagnon M., Plasse M., Létourneau R., Dagenais M., Roy A., Lapointe R. Is intra-operative ultrasound still useful for the detection of a hepatic tumour in the era of modern pre-operative imaging? HPB (Oxford). 2011 Sep;13(9):665-9.
•
D’Haeninck A., Wolthuis AM., Penninckx F., D’Hondt M., D’Hoore A. Morbidity after closure of a defunctioning loop ileostomy. Acta Chir Belg. 2011 May-Jun;111(3):136-41.
•
D’Hondt M., Sergeant G., Deylgat B., Devriendt D., Van Rooy F., Vansteenkiste F. Prophylactic cholecystectomy, a mandatory step in morbidly obese patients undergoing laparoscopic Roux-en-Y gastric bypass? J Gastrointest Surg. 2011 Sep;15(9):1532-6.
•
D’Hondt M., Devriendt D., Van Rooy F., Vansteenkiste F., D’Hoore A., Penninckx F., Miserez M. Treatment of small-bowel fistulae in the open abdomen with topical negative-pressure therapy. Am J Surg. 2011 Aug;202(2):e20-4.
•
Vermander E., Suys E. Idiopatische eruptieve maculaire hyperpigmentatie. Een zeldzame oorzaak van hypergepigmenteerde maculae. Nederlands tijdschrift voor Dermatologie en Venereologie Vol. 21, p 428-31; 2011.
•
Suys E. Hoofdhuidtumoren. Nederlands Tijdschrift voor Dermatologie en Venereologie – Vol. 21, p 495-8; 2011.
•
Hillary T., Suys E., Vanneste A. Extramammaire Paget: kliniek versus histologie. Nederlands Tijdschrift voor Dermatologie en Venereologie – Vol. 21, p 507-8; 2011.
•
Vermander E., Suys E., Lambert J. Extramammaire ziekte van Paget; drie casussen en review van de literatuur. Tijdschrift voor geneeskunde – Vol. 67, nr 22, p1077-82, november 2011.
•
Suys E. Randomized study of topical tacrolimus ointment as possible treatment for resistant idiopathic pruritus ani. J Am Acad Dermatol. 2012 Feb;66(2):327-8.
•
Bonny M., Buyse V., Suys E. Rapidly progressive malignant melanoma in a patient treated with tocilizumab. J Am Acad Dermatol. 2011;ePub.
•
Hoste L., Martens F., Cooreman S., Doubel P. and Pottel H. Assaydependency of creatinine clearance and comparison with ckd-epi estimated glomerular filtration rate formula. Congress International Federation Clinical Chemistry , May 2011, Berlin.
•
Hoste EAJ, De Corte W. Clinical consequences of acute kidney injury. Contrib Nephrol. Basel, Karger, 2011, vol 174, pp 1–9.
acta groeninge • 26
•
Hoste EAJ, De Corte W. Acute nierinsufficiëntie en gevolgen. Hoofdstuk in “Handboek Multiorgaanfalen”. Uitgeverij De Tijdstroom, ISBN 9789058981912.
•
Deiteren K., Callewaert N., Hoste L., Pottel H. and Martens F. Routine serum creatinine measurements anno 2010: how well do we perform? Congress International Federation of Clinical Chemistry, May 2011, Berlin.
•
Geens T., Samoy G., Michiels J., De Cooman G., Boel A., Lepla B. en Martens F. Beroepsmatige blootstelling aan sevofluraan. Tijdschrift voor toegepaste Arbowetenschap (2011) nr 2.
•
Pottel H., Hoste L. and Martens F. Chronic Kidney Disease Classification – A Simple Proposal. European Nephrology, 2011;5(1):10–4.
•
Pottel H., Hoste L., Martens F. New insights in eGFR-formulas and CKD classification. Journal of the American Society of nephrology.
•
Pottel H., Hoste L., Martens F. A simple height-independent equation for estimating glomerular filtration rate in children. Pediatr Nephrol DOI 10.1007/s00467-011-2081-9.
•
Pottel H., Mottaghy F., Zaman Z., Martens F. On the relationship between glomerular filtration rate and serum creatinine in children. Pediatr Nephrol DOI 10.1007/s00467-009-1389-1.
Voordrachten en congressen •
Michels F. Tailor’s deformity, 4th International Foot & Ankle Mini Invasive Surgery Course, Barcelona, 2012
•
Michels F., Van Der Bauwhede J., Oosterlinck D., Jambou S. Arthroscopic treatment of the iliotibial band syndrome: a study of 40 patients, eposter, Orthopaedica Belgica 2012.
•
Debruyne Ph., Boterberg T., Pottel H., Goethals L., Van Den Noortgate N., Duprez F., De Neve W., Rottey S., Geldhof K., Van Eygen K., Kargar-Samani K., Ghekiere V., Cornelis F., Mohile S., Pottel L. Can the vulnerable elders survey-13 and/or the G8 adequately identify elderly head and neck cancer patients in need of a comprehensive geriatric assessment? J Clin Oncol 29: 2011 (suppl; abstr e19670; ASCO Annual Meeting 2011; http://www. ASCO.org)
•
Pottel L.*, Boterberg T., Pottel H., Goethals L., Van Den Noortgate N., Duprez F., De Neve W., Rottey S., Geldhof K., Van Eygen K., Kargar-Samani K., Ghekiere V., Cornelis F., Mohile S., Debruyne Ph. Could the combined test “VES-13 + (max - G8)” represent an interesting alternative screening tool for identification of potential vulnerable elderly head and neck cancer patients? JGO 2: 2011 (suppl 1: O4) [abstract - oral presentation – SIOG 2011]
•
Ketelaars L.*, Pottel L., Ghekiere V., Goethals L., Boterberg T., Van Den Noortgate N., Pottel H., Debruyne Ph. Use of the Clock Drawing Test, scored by the method of Freund, as a pre-screening tool for cognitive impairment in both elderly cancer patients undergoing Comprehensive Geriatric Assessment (CGA) and in a general geriatric population. JGO 2: 2011 (suppl 1: P125) [abstract – poster presentation – SIOG 2011]
•
Debruyne Ph.*, Boterberg T., Pottel H., Goethals L., Van Den Noortgate N., Duprez F., De Neve W., Rottey S., Geldhof K., Van Eygen K., Kargar-Samani K., Ghekiere V., Mohile S., Pottel L. Serial comprehensive geriatric evaluation in elderly head and neck cancer patients undergoing radiotherapy. [abstract – oral presentation – THNO 2011]
•
Op 13 januari 2012 organiseerde dr. Frederick Michels een cursus percutane voetchirurgie aan de Kulak in samenwerking met het IORT en de Belgian Foot & Ankle Society.
•
D’Hondt M. Is intra-operative ultrasound still useful for the detection of a hepatic tumour in the era of modern pre-operative imaging? Presented at Americas Hepato-Pancreato-Biliary association Meeting 2011, Oral session - Biliary & Liver. Miami, Florida, USA.
•
D’Hondt M. Gallbladder carcinoma: Liver Involvement is a major prognostic factor. To be presented at 10th World Congress of International Hepato-Pancreato-Biliary Association, IHPBA 2012, Paris, France.
Nieuwe artsen sinds januari 2012
cardiologie
longziekten
dr. Michiel Dumoulein
dr. Mathias Leys
Op 1 april 2012 vervoegde dr. Michiel Dumoulein de dienst cardiologie. Dr. Dumoulein werd geboren op 20 september 1979 in Kortrijk. Hij studeerde geneeskunde aan de KU Leuven campus Kortrijk en campus Leuven en promoveerde als arts in 2004. Hij startte zijn specialisatie inwendige geneeskunde in UZ Gasthuisberg en liep stage in AZ St.-Jan in Brugge, Heilig Hartziekenhuis Roeselare en UZ Gasthuisberg. Hij voltooide zijn specialisatie cardiologie in 2010. Nadien volgde hij een extra opleiding in de dienst intensieve zorg in AZ St.-Jan in Brugge. Hij heeft een speciale interesse voor de echocardiografie en publiceerde verschillende posterpresentaties over dit onderwerp. Hij slaagde voor het examen van de European Association of Echocardiography en zal zich toeleggen op de stress-echocardiografie en 3D-echocardiografie in samenwerking met prof. dr. Johan De Sutter van AZ Maria Middelares Gent. Hij zal zich ook toeleggen op de acute cardiale zorg op de Coronary Care Unit.
Op 1 mei startte dr. Mathias Leys op de dienst longziekten/ allergieën. Dr. Leys promoveerde tot arts aan de KU Leuven in 2005. Hij specialiseerde zich verder in de pneumologie aan de KU Leuven en studeerde er af in 2011 als pneumoloog. Tijdens zijn opleiding assisteerde hij onder meer 2 jaar op de dienst interne geneeskunde in az groeninge. Na zijn basisopleiding volgde dr. Leys een extra specialisatiejaar interventionele pneumologie (in CHRU Rijsel bij dr. Ramon) en immuundeficiëntie/allergie (aan de ULB Brussel). Daarnaast werkte hij een jaar als consulent pulmonale vaatziekten in UZ Gasthuisberg Leuven (prof. Delcroix). Dr. Leys zal zich naast de algemene pneumologie ook op deze domeinen toeleggen. Tijdens zijn opleiding behaalde dr. Leys ook het diploma ‘management en beleid van de gezondheidzorg’ aan de KU Leuven.
orthopedie laboratorium
dr. An Nijs Op 1 mei 2012 startte dr. An Nijs in het laboratorium van az groeninge. Dr. Nijs promoveerde als arts in 1998 aan de KU Leuven. Tijdens haar specialisatie-opleiding in de klinische biologie werkte zij in het Virga Jesseziekenhuis in Hasselt, het Imeldaziekenhuis in Bonheiden en het UZ Gasthuisberg in Leuven. Ze volgde een bijkomende opleiding in het Centrum voor Moleculaire en Vasculaire Biologie en het Centrum voor Menselijke Erfelijkheid in het UZ Gasthuisberg Leuven. Dr. Nijs behaalde ook een diploma geaggregeerde voor het secundair onderwijs (1999), een diploma ziekenhuishygiene (2002) en een diploma ziekenhuismanagement en – beleid (2003). Sinds 2005 werkte ze in het laboratorium van het H.-Hart ziekenhuis Roeselare-Menen. Dr. Nijs heeft een speciale interesse in de hematologie, bloedbank en hemostase. Ze zal zich tevens toeleggen op de informatisering binnen het laboratorium.
dr. Luk Verhelst Op 1 januari 2012 startte orthopedist dr. Luk Verhelst zijn activiteiten binnen az groeninge. Hij versterkt de dienst orthopedie met een speciale interesse voor en bekwaamheid in de heup- en schouderchirurgie. Tevens legt hij zich specifiek toe op de heuppathologie bij jongere mensen. Dr. Verhelst is 33 en afkomstig uit Izegem. Hij keert hiermee dan ook terug naar zijn geboortestreek. Dr. Verhelst promoveerde als arts in 2004 aan de KULeuven. Daarna bekwaamde hij zich tot orthopedisch chirurg aan diezelfde universiteit. Hij studeerde af in 2010. Hij werkte gedurende een jaar aan het University College London Hospital op de dienst van prof. Fares Haddad. Daar concentreerde hij zich op de complexe heupchirurgie, bekkenosteotomie en heuparthroscopie. Sinds september 2011 was hij actief in het AZ Nikolaas te Sint-Niklaas op de dienst van dr. Jo De Schepper en dr. Johan Hens. Daar legde hij zich verder toe op heuparthroscopie en schouderchirurgie. Tijdens zijn opleiding publiceerde hij meerdere internationale artikels betreffende schouderchirurgie, heuparthroscopie en kniechirurgie. acta groeninge • 27
Wetenschappelijke kalender voor de regio Kortrijk Datum
Onderwerp
20 september 2012
Flowcharts bij het GMD+ spreker: dr. Luc Dekervel, huisarts
HZW
2 oktober 2012
Voeding in balans panel diëtisten
HZW
12 oktober 2012
Cardiosymposium
Maelstede
dienst cardiologie az groeninge
18 oktober 2012
Huid en allergie spreker: prof. dr. Olivier Aerts, UZA
Conference Theater Barco, Kuurne
HZW
6 november 2012
Ambulante psychiatrische zorg panel van CGG - Kortrijk en Vesta
Cortina Wevelgem
HZW
15 november 2012
De huisarts op forensisch pad dr. Bolt Jan, gerechtsgeneesheer
OLV van Lourdes ZieHZW kenhuis Waregem
22 november 2012 Symposium neurologie
20 december 2012
acta groeninge • 28
Vallen, een valkuil? prof. dr. Nele Van Den Noortgate, UG
Locatie
Organisator
Maelstede
dienst neurologie az groeninge
Meeting Center Xpo Kortrijk
HZW