Achter iedere bewoner schuilt een wereld van verhalen De implementatie van narratieve zorg in de zorgverlening bij ouderen met dementie in het WZC Sint-Camillus Studiegebied Gezondheidszorg Opleiding Bachelor in de Ergotherapie Academiejaar 2015-2016 Module Bachelorproef Promotors Mevrouw Aline Deroose Ergotherapeut Mevrouw Hanne Desimpelaere Ergotherapeut Student Sahin Vanneste
Howest – departement Professionele Bachelors Kortrijk, Campus RDR, Renaat De Rudderlaan 6, 8500 Kortrijk
Achter iedere bewoner schuilt een wereld van verhalen De implementatie van narratieve zorg in de zorgverlening bij ouderen met dementie in het WZC Sint-Camillus Studiegebied Gezondheidszorg Opleiding Bachelor in de Ergotherapie Academiejaar 2015 - 2016 Module Bachelorproef Promotors Mevrouw Aline Deroose Ergotherapeut Mevrouw Hanne Desimpelaere Ergotherapeut Student Sahin Vanneste
Howest – departement Professionele Bachelors Kortrijk, Campus RDR, Renaat De Rudderlaan 6, 8500 Kortrijk
Woord vooraf Een bachelorproef schrijven is een hele klus. De realisatie van mijn eindwerk heb ik bereikt met de hulp en begeleiding van enkele mensen die ik zou willen bedanken. Allereerst wil ik graag een woord van dank schenken aan Mevr. Dejager, docent aan Howest Kortrijk en mijn interne begeleidster bij deze bachelorproef. Haar enthousiasme tijdens de persoonlijke begeleiding en interesse in mijn onderwerp gaven mij telkens de moed om door te zetten. Tevens wil ik graag nog enkele mensen vanuit het WZC Sint-Camillus bedanken. Mevr. Desimpelaere en Mevr. Deroose, ergotherapeuten, hebben als promotors mijn proces kunnen volgen en waren een grote hulp bij de verwezenlijking van de implementatie van narratieve zorg. Mevr. Vanderhispallie was voor dit onderwerp dan ook de inspiratiebron, wat een belangrijke start betekende voor deze bachelorproef. De feedback die ik van hen ontving, hielp mij telkens om te groeien als ergotherapeut. Vervolgens dank ik ook alle zorgverleners, bewoners en familie die hebben geparticipeerd. Ook dank ik Mevr. Laridon, directrice van het WZC Sint-Camillus en Dhr. Mesure, hoofdanimator, voor de warmhartige en welgemeende ontvangst als student. Ten slotte gaat mijn dank ook uit naar de mensen die van dichtbij mijn lange traject hebben mee gevolgd en mee geleefd, namelijk mijn familie. Dankzij mijn ouders heb ik de kans gekregen deze opleiding te volgen en mijn eigen toekomst te bepalen. Ik hoop dat deze bachelorproef een meerwaarde is voor verder onderzoek naar narratieve zorg in de gezondheidszorg.
Sahin Vanneste, januari 2016
1
Abstract ‘Achter iedere bewoner schuilt een wereld van verhalen’ De implementatie van narratieve zorg in de zorgverlening bij ouderen met dementie in het WZC St.Camillus
Mesh-termen Narratieve zorg – implementatie – zorgverlening – levensverhaal – dementie – PDCA-cirkel van Deming – Implementatiefasen Grol & Wensing
Inleiding Onderzoek toont aan dat het toepassen van narratieve zorg (NZ) een meerwaarde biedt voor ouderen met dementie, zorgverleners en (para)medici in de gezondheidszorg. Resultaten over de effecten bij zorgverleners zijn nog beperkt. Het doel van dit praktijkgericht onderzoek is het implementeren van NZ in de zorgverlening van zorgkundigen en verpleegkundigen bij ouderen met dementie in een woonzorgcentrum. Er wordt nagegaan of de implementatie van NZ een meerwaarde biedt voor zorgverleners op gebied van kennis over de bewoner, beeld over de bewoner, vertrouwensrelatie met de bewoner en het toepassen van zorgverlening tijdens de ochtend- en avondzorg. Methode De PDCA-cirkel van Deming en de implementatiefasen van Grol & Wensing werden gebruikt om een kwaliteitsvolle implementatie te garanderen. Aan de hand van een pre- en postmeting werd op een kwantitatieve wijze een effect gemeten op de verschillende gebieden. Na de postmeting werd een vragenlijst afgenomen om de mening van de zorgverleners te bevragen. Resultaten Er is vooral positieve impact voor zorgverleners op gebied van kennis over de bewoner, beeld over de bewoner en het toepassen van de zorgverlening. De zorgverleners vinden het raadplegen en gebruiken van het levensverhaal van de bewoner een meerwaarde voor de zorgverlening. Te weinig tijd tijdens de verzorging wordt vaak opgegeven als hinderende factor om NZ toe te passen. Conclusie Narratieve zorg biedt zeker een meerwaarde voor de zorgverleners van het WZC Sint-Camillus. Door de subjectiviteit in dit praktijkgericht onderzoek kan echter geen uniforme meerwaarde gemeten worden. Het karakter, de persoonlijkheid en motivatie van de zorgverlener en zorgvrager spelen een beïnvloedende rol bij de implementatie van NZ. 2
Inhoudsopgave Woord vooraf .......................................................................................................................................... 1 Abstract ................................................................................................................................................... 2 Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 3 Lijst met afkortingen ............................................................................................................................... 5 Verklarende woordenlijst ........................................................................................................................ 5 Inleiding ................................................................................................................................................... 6 1
Situatieschets .............................................................................................................................. 6
2
Literatuurstudie ........................................................................................................................... 7 2.1
De nieuwe zorgvrager.......................................................................................................... 7
2.2
Narratieve zorgverlening ..................................................................................................... 8
2.2.1
Narratieve zorgverlening voor mensen met dementie ............................................... 9
2.2.2
De narratieve benadering............................................................................................ 9
2.2.3
Narratief redeneren .................................................................................................... 9
2.2.4
Narratieve identiteit .................................................................................................. 10
2.2.5
Narratieve omgeving ................................................................................................. 11
2.2.6
Narratieve attitude .................................................................................................... 11
2.2.7
Narratieve doelen ...................................................................................................... 11
2.2.8
Ethiek en narratieve zorgverlening ........................................................................... 13
2.2.9
Narratieve activiteiten............................................................................................... 14
2.3
Wetenschappelijk onderzoek rond narratieve zorg .......................................................... 15
2.3.1 2.4
Impact van narratieve zorg op de zorgverlener ........................................................ 15
Rol van de ergotherapeut.................................................................................................. 17
2.4.1
Implementatie van narratieve zorg als ergotherapeutische interventie .................. 17
2.5
Implementatie van narratieve zorg ................................................................................... 18
2.6
Besluit ................................................................................................................................ 20
Methode ................................................................................................................................................ 21 3
Onderzoeksopzet....................................................................................................................... 21
4
Onderzoeksmethode ................................................................................................................. 21 4.1
Type onderzoek ................................................................................................................. 21
4.2
Onderzoeksvraag ............................................................................................................... 21
4.3
Populatie............................................................................................................................ 21
4.4
PDCA-cirkel ........................................................................................................................ 22
4.5
Narratieve activiteiten....................................................................................................... 25 3
4.6
Enquête ............................................................................................................................. 25
4.7
Vragenlijst .......................................................................................................................... 26
Resultaten ............................................................................................................................................. 27 6
Resultaten per bewoner ............................................................................................................ 27 6.1
Bewoner 1 ......................................................................................................................... 27
6.3
Bewoner 2 ......................................................................................................................... 30
6.4
Bewoner 3 ......................................................................................................................... 32
6.5
Bewoner 4 ......................................................................................................................... 34
7
Algemene resultaten ................................................................................................................. 36 7.1
8
Verpleegkundigen en zorgkundigen .................................................................................. 36
Resultaten per discipline ........................................................................................................... 37 8.1
Verpleegkundigen.............................................................................................................. 37
8.2
Zorgkundigen ..................................................................................................................... 37
9
Resultaten vragenlijst, bevraging van mening en observaties .................................................. 39 9.1
Mondelinge bevragingen en observaties bij de zorgverleners ......................................... 39
9.2
Vragenlijst over de mening van de zorgverleners ............................................................. 39
9.3
Mening van bewoners en familie ...................................................................................... 41
Discussie en conclusie ........................................................................................................................... 42 10
Terugkoppeling met de literatuur ......................................................................................... 42
11
Valkuilen en beïnvloedende factoren ................................................................................... 44
12
Aanbevelingen naar verdere implementatie ........................................................................ 45
13
Algemeen besluit ................................................................................................................... 46
Lijst met tabellen, figuren en grafieken ................................................................................................ 47 Referentielijst ........................................................................................................................................ 49 Lijst met bijlagen ................................................................................................................................... 52 1
Enquête pre- en postmeting ..................................................................................................... 53
2
Vragenlijst .................................................................................................................................. 59
3
Observatielijst............................................................................................................................ 64
4
Identiteitscirkel.......................................................................................................................... 65
5
Levensverhaal van de bewoner ................................................................................................. 66
6
Resultaten stellingen bewoner 1............................................................................................... 73
7
Resultaten stellingen bewoner 2............................................................................................... 75
8
Resultaten stellingen bewoner 3............................................................................................... 77
9
Resultaten stellingen bewoner 4............................................................................................... 79 4
Lijst met afkortingen NZ
Narratieve zorg
ROB
Woonzorgcentrum
RVT
Rust- en verzorgingstehuis
DVC
Dagverzorgingscentrum
FOD
Federale Overheidsdienst
RIZIV
Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering
MDO
Multidisciplinair overleg
MDT
Multidisciplinair team
BAP
Bewoner Aandachts Persoon
Verklarende woordenlijst Desintegratie
Het opheffen van een gevoel van samenhang
Fragmentatie
Versplintering van gevoelens
Autobiografisch geheugen
Het autobiografisch geheugen refereert aan de herinneringen die iemand heeft over zijn eigen leven
Semantisch geheugen
Het semantische geheugen is het geheugen voor betekenissen, begrippen en feiten
5
Inleiding 1
Situatieschets
De aanzet tot deze bachelorproef is ontstaan vanuit de vraag van het WZC Sint-Camillus te Wevelgem om narratieve zorg (NZ) te implementeren in de zorgverlening aan de bewoners. NZ is een benadering waarin geluisterd wordt naar en gewerkt met het levensverhaal van de zorgvrager (Hoogland, 2013). De ergotherapeut op afdeling twee van het WZC Sint-Camillus werkt reeds met het levensverhaal van de bewoner, maar wil dit doortrekken in de ochtend- en avondverzorging van de bewoner. De zorgmedewerkers die betrokken zijn bij deze bachelorproef zijn verpleegkundigen en zorgkundigen die instaan voor de alledaagse zorg van bewoners met dementie. Vooral ouderen met matige dementie behoren tot deze groep bewoners. In de literatuurstudie wordt NZ toegelicht. Vervolgens worden de verschillende onderzoeken naar deze zorgmethode en hun impact op zorgverleners besproken. Ten slotte wordt uitgelegd waarom de ergotherapeut de gepaste professional is om NZ te implementeren binnen het zorgteam.
6
2
Literatuurstudie
2.1 De nieuwe zorgvrager Uit een projectiemodel, ontwikkeld door de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid en het federaal planbureau, blijkt dat het percentage ouderen in de totale bevolking zal toenemen van 17% in 2010 tot 26% in 2050. Daarnaast stijgt het aandeel van de 85-jarigen van 2,2% in 2010 tot 5,8% in 2050. Het aantal beschikbare bedden die residentiële voorzieningen zullen moeten voorzien tegen het jaar 2025 stijgt dan ook enorm van 149.000 tot 177.000. Ter vergelijking, op 1 januari 2011 bedroeg het totaal aantal beschikbare bedden in residentiële voorzieningen 129.732 (voor ROB en RVT) of 133.370 (met toegevoegde beschikbare plaatsen in DVC). De vergrijzing van de bevolking is dus een feit (Van den Bosch et al., 2011). De generatie ouderen die er nu aankomt zou mondiger en kritischer ingesteld zijn. Het aanbieden van kwaliteitszorg krijgt daardoor nog een belangrijkere rol in zorginstellingen. Dit vertaalt zich in een nodige hervorming die zich reeds voordoet in zorginstellingen. Een opname in een zorginstelling is vaak een grote aanpassing voor de zorgvrager. Door een grote wijziging in zijn manier van leven, kan hij gevoelens hebben van isolatie, anonimiteit en eenzaamheid. Tevens kunnen er aanpassingsproblemen zijn en depressieve klachten. Er moet dus steeds over gewaakt worden dat de zorgvrager niet alle beslissingen uit handen geeft en zo beperkt wordt in zijn individuele ontplooiing en identiteit. (Rondia & Raeymaekers, 2010; Geenen, 2011). De nood aan hervorming treft zowel de zorgvragers, zorgmedewerkers als zorgorganisaties. De aandacht moet gericht worden op het aanbieden van kwaliteitszorg, naast de basiszorg. Op vlak van zorgmedewerkers en zorgvragers is al een verschuiving op te merken. Niet enkel deze generatie, maar ouderen zullen in de toekomst nog meer inspraak willen hebben over de zorg die zij ontvangen en over de regie van hun leven. Daarnaast ervaren hulpverleners vaak stress en werkdruk in de zorg door personeelstekort, tijdtekort, etc. Zij zullen zich moeten verdiepen in bestaande of nieuwe zorginnovaties om ouderen kwaliteitsvolle zorg aan te bieden waarbij ook het verlenen van de zorg efficiënt kan verlopen. De relatie tussen de zorgvrager en zorgmedewerker wordt ook steeds belangrijker. Het voldoen aan kwaliteitsvolle zorg vraagt inspanning en toewijding van zorgverleners. Soms vraagt het ook te veel energie of kan het niet op de juiste manier toegepast worden. De uitdaging ligt in het zoeken en toepassen van andere en betere zorgmethoden. Als eerste wordt er gesproken over persoonsgerichte zorg waarbij de persoon met zijn mogelijkheden centraal staat en niet de ziekte. Er wordt specifiek ingegaan op de vraag, eigen motivatie en mogelijkheden van de zorgvrager zonder een bepaalde zorgstructuur op te leggen. Verder is er ook belevingsgerichte zorg waarbij de zorgverlener in dialoog gaat met de unieke persoonlijkheid van de zorgvrager en zijn levensomstandigheden. Ten slotte behoort ook narratieve zorg bij onder deze groep omdat het zowel het verleden, heden en toekomst van de persoon in zijn geheel centraal plaatst (Rondia & Raeymaekers, 2010; Maes, 2012; Van den Pol-Grevenlink, Jukema & Smits, 2012).
7
In onze maatschappij krijgt NZ steeds meer aandacht. Het Centrum Geestelijke Gezondheidszorg (CGGZ) Brussel organiseert een zorgvernieuwingsproject. Bij dit project, mogelijk gemaakt door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV), wordt het levensverhaal van de oudere beschreven. Herinneringen worden opgehaald en de oudere staat stil bij zijn persoonlijke levensgeschiedenis (Narratieve zorg, 2012). Er wordt ook een narratieve trend opgemerkt in de geneeskunde van vandaag. “De zogenaamde ‘narratieve zorg’ positioneert zich expliciet als tegenreactie op de ontmenselijking in de gezondheidszorg.” (Koopman, 2013). Narratieve zorg is een verzamelterm waarin verschillende tendensen zich voordoen. Binnen de geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg worden levensverhalen opgemaakt van ouderen en zorgprofessionals ondervraagd over problemen die zij in de dagdagelijkse praktijk tegenkomen. De nadruk kan zowel liggen op het lezen van het levensverhaal van de zorgvrager, als om het vertellen van het eigen verhaal (Koopman, 2013).
2.2 Narratieve zorgverlening Narratief betekent ‘op de manier van een verhaal’ (Van Beek & Schuurman, 2007). Mensen geven zichzelf en hun omgeving betekenis door het vertellen en creëren van (nieuwe) verhalen. Ouderen hebben nood aan een samenhangend verhaal over zichzelf. Het ontbreken hiervan kan leiden tot gevoelens van desintegratie, zinloosheid, passiviteit of fragmentatie. Het menselijk besef van de werkelijkheid is narratief. Met andere woorden, de werkelijkheid wordt vervuld van beelden, metaforen en persoonlijke vertellingen. Dit geeft een persoon de kracht om het verhaal zelf te bepalen en de eigen waarheid te kiezen. Om de eigenheid en identiteit van een oudere te begrijpen is het levensverhaal dus van essentieel belang (Van Beek & Schuurman, 2007). NZ is erop gericht om oude verhalen op te rakelen en nieuwe verhalen te laten ontstaan. Dit beïnvloedt het denken, voelen, willen en handelen van zorgverleners (Hoogland, 2013). De persoonlijke beleving en gevoelsuitingen van de oudere krijgen een steeds grotere plaats in de zorg waarbij emotionele aspecten van het ziek zijn worden betrokken. Werken met het levensverhaal is een geschikte manier om de persoonlijke identiteit van oudere te weten te komen en dat wat voor hen betekenisvol is. Het narratieve aspect kan ook doorgetrokken worden in de dagelijkse zorgverlening aan de oudere (Huizing, Tromp & Ubels, 2010).
8
2.2.1
Narratieve zorgverlening voor mensen met dementie
Ouderen met dementie ervaren cognitieve beperkingen en progressieve en schadelijke gevolgen op hun autobiografisch en semantisch geheugen alsook op hun communicatieve vaardigheden. Dit zorgt ervoor dat zij de connectie kwijt raken tussen hun verleden en het heden. De verhalen die ze vertellen zijn hierdoor soms moeilijk te volgen. Vaak kunnen zij zich namen, familieleden en levensgebeurtenissen niet meer herinneren. Dit alles is ten nadele van de oudere en zorgt voor vervreemding, het krimpen van hun sociale omgeving en verlies van de eigen identiteit (Duggan et al., 2008). 2.2.2
De narratieve benadering
De narratieve benadering wordt ook wel eens de biografische benadering genoemd. Een biografie is een opsomming van gebeurde feiten die inzicht kunnen geven in het leven, karakter en persoonlijkheid van de zorgvrager. Door een oudere narratief te benaderen, worden mondelinge fragmenten of het gehele levensverhaal bekomen. Het houdt de identiteit van de oudere in stand. Om deze kennis te verkrijgen, dienen zorgverleners actief te luisteren en open te staan voor verandering en/of herinterpretaties over de oudere. Daarnaast moet er een nieuwsgierigheid zijn voor de levensgeschiedenis van de oudere. Op deze manier kan het perspectief dat een zorgverlener heeft over een bewoner wijzigen, waardoor hij zaken ziet die eerder niet werden opgemerkt. Dit draagt bij tot het afstemmen van de zorg. Daarnaast speelt het werken met het levensverhaal een belangrijke rol in het (klinisch) redeneren van (para)medische professionals. Het geeft ook belangrijke informatie over de oudere zijn participatie in het dagelijks leven. Welke rollen en taken had de persoon in het verleden en het heden en welke wensen heeft de bewoner voor de toekomst (Mies, 2007; Huizing, Tromp & Ubels, 2010)? 2.2.3
Narratief redeneren
Het klinisch redeneren is essentieel in de praktijk. Het betekent dat de ergotherapeut de eigen observaties en interpretaties over de zorgvrager kan koppelen aan de medische kennis. Zo kan de ergotherapeut beredeneren welke stappen genomen moeten worden (Fawcett, 2007). Deze bachelorproef handelt over NZ. Daarom wordt de narratieve redenering vanuit het klinisch redeneren beschreven voor zorgverleners. Het luisteren naar het levensverhaal van de oudere zet de zorgverlener aan tot narrative reasoning. Vanwege dit redeneren kunnen zorgmedewerkers de oudere zien als een menselijk individu met persoonlijke noden omdat zij in verhalen denken en ieder verhaal uniek is (Fawcett, 2007). Levensverhalen geven inzicht in het hoe en waarom van het dagelijks handelen en in de betekenis van activiteiten die ouderen belangrijk vinden. De zorgverlener kan beter inspelen op wat de oudere echt wil of nodig heeft op vlak van participatie en verzorging (Fawcett, 2007). 9
In de zorg wordt vaak de ziekte of conditie van de oudere gezien als hoofdelement. Bij het narratief redeneren is de oudere zelf de hoofdpersoon (Mattingly, 1991). Het is van belang om zorgverleners aan te moedigen om te luisteren naar de persoonlijke vertellingen van de oudere, want die zijn ten slotte de sleutel tot zijn of haar identiteit en helpen de zorgverlener in het begrijpen van (Fawcett, 2007): -
Hoe de zorgvrager zijn ziekte ervaart;
-
Hoe de ziekte-ervaring de dagdagelijkse activiteiten van de zorgvrager beïnvloedt en beperkt;
-
Hoe andere betrokken personen, zoals familie, reageren op de zorgvrager;
-
Hoe de ziekte-ervaring de prioriteiten veranderd hebben van de persoon;
-
De oplossing(en) die gewenst zijn door de zorgvrager.
Bijkomend pluspunt van narratief redeneren is dat het aanzet tot empowerment bij de oudere. Zorgmedewerkers beslissen niet over het toekomstig leven van de bewoner, maar zij creëren ruimte waarbinnen hij zelf over de toekomst kan beslissen (Fawcett, 2007). Informatie over bewoners in een woonzorgcentrum wordt frequent mondeling overgebracht. Dit gebeurt meestal op een verhalende maar toch professionele en respectvolle manier. Deze uitwisseling van verhalen over bewoners tussen zorgpersoneel heeft twee belangrijke functies. Als eerste is het een methode voor zorgverleners om samen een probleem op te lossen. Dit kan de manier van benaderen zijn van een bewoner, het twijfelen bij keuze van de zorg of het vinden van oplossingen van onderliggende problemen. De tweede functie is dat het een manier is om de zorgverlener zijn praktische kennis indirect te vergroten door het delen van ervaringen met andere medewerkers (Fawcett, 2007). Samenvattend kan gesteld worden dat narratief redeneren motivatie, nieuwsgierigheid en luisterbereidheid vraagt van de zorgverlener. Dit is een belangrijke voorwaarde om narratieve zorg te verlenen (Fawcett, 2007). Het levensverhaal van de oudere komt eerder ter sprake in fragmenten dan deze in het geheel. Deze fragmenten doen het volledige levensverhaal weerklinken en zijn daarom van groot belang (Huizing, Tromp, & Ubels, 2010). 2.2.4
Narratieve identiteit
Bij het schrijven of vertellen van het levensverhaal wordt iemands narratieve identiteit gecreëerd. Door te luisteren naar wat een persoon vertelt, kan begrepen worden wat iemand drijft in het leven en hoe hij zich onderscheidt van anderen. De narratieve identiteit is niet zoals een identiteitskaart met persoonsgegevens die er zijn vanaf de geboorte en die gedurende het hele leven meestal onveranderlijk blijven (Kuipers, 2010). De narratieve identiteit komt tot stand door de verhalen die wij over ons leven aan onszelf en aan anderen vertellen. Ingrijpende gebeurtenissen zoals een grote 10
liefde, crisis, persoonlijke vete, politieke of levensbeschouwelijke bekering, ingrijpende maatschappelijke gebeurtenis, verslaving, ziekte of dood kunnen het levensverhaal beïnvloeden. Zo blijft de narratieve identiteit steeds veranderlijk naargelang de levenservaringen die een persoon meemaakt en hoe hij dit ervaart en beschrijft (de Mul, 2000). De verhalen die een oudere beschrijft hebben altijd een ethisch gehalte. De manier waarop iemand vorm geeft aan zijn leven, wordt vanuit de narratieve benadering gezien als een invulling die beïnvloed wordt door (on)bewuste gevoelens en emoties. Welke waarden en normen de zorgvrager nastreeft in het leven vloeit voort vanuit een eigen levensbeleving en dient gerespecteerd te worden door hulpverleners (Widdershoven, 2001). 2.2.5
Narratieve omgeving
Bepaalde triggers in de woon- en leefsituatie stimuleren de oudere bij het oproepen van verhalen. Een goede inrichting van het woonzorgcentrum, van de leefruimte(s) en van de woonkamers van de bewoners is onmisbaar. Het is aangewezen om een ruimte zo in te richten dat ze aanleiding geeft tot het vertellen van verhalen. Foto’s in de leefruimte, bekende geuren of voorwerpen die ouderen zich herinneren vanuit hun eigen verleden kunnen bijdragen tot zo’n omgeving (Huizing, Tromp, & Ubels, 2010). 2.2.6
Narratieve attitude
Iedere zorgverlener heeft een eigen persoonlijkheid met zijn eigen waarden en prioriteiten. Op vlak van werk heeft iedere persoon ook zijn eigen aanpak. Omgaan met betekenisvolle informatie uit de verhalen van bewoners vraagt om de juiste narratieve attitude. Dit lukt enkel wanneer zorgverleners gevoelig zijn voor het oproepen van en luisteren naar het levensverhaal. Deze gevoeligheid betekent dat een zorgmedewerker belangrijke uitspraken van de oudere opmerkt en dat hij over de bekwaamheid beschikt om met deze informatie verder in gesprek te gaan. Sommige zorgverleners zullen het gemakkelijker vinden om een narratieve attitude aan te nemen, terwijl dit voor anderen de nodige training vraagt (Huizing, Tromp, & Ubels, 2010). 2.2.7
Narratieve doelen
In de narratieve zorg zijn verschillende methodes of activiteiten te onderscheiden. Afhankelijk van de doelen die een zorginstelling nastreeft zal voor (een) bepaalde activiteit(en) gekozen worden. De vijf doelen van NZ zijn: een aangename tijdsbesteding, een versterking van relaties, afstemming van de zorg op de persoonlijke identiteit van de bewoner, identiteitsondersteuning van de bewoner en de balans opmaken van het leven (Huizing, Tromp, & Ubels, 2010).
11
Een aangename tijdsbesteding Voor ouderen is het werken met een levensverhaal een plezierige activiteit. Het is vooral het proces achter het werken met het levensverhaal dat hem/haar een aangename tijdsbesteding bezorgt (Huizing, Tromp & Ubels, 2010; Van Beek & Schuurman, 2007). Het versterken van relaties Narratief werken helpt bij het voorkomen van isolement bij ouderen en het versterken van de relatie met familie en sociaal netwerk van de bewoner. Door samen gebruik te maken van het levensverhaal worden (familie)gebeurtenissen of feiten vanuit het verleden besproken en kunnen er verbindingen gelegd worden. Zo is er kans op ontstaan van nieuwe relaties of verdieping van bestaande relaties tussen ouderen, hun kinderen en kleinkinderen. Het zorgt ook voor een grotere vertrouwensrelatie tussen de zorgverlener en zorgvrager. (Van Beek & Schuurman, 2007). Afstemmen van de zorg op de persoonlijke identiteit van de zorgvrager In het zorgplan van een bewoner is ruimte voorzien voor een biografische paragraaf. Deze bevat algemene informatie zoals de naam, geboortedatum, vroeger werk, hobby’s en familiebanden. Deze gegevens worden opgenomen in de sociale anamnese bij opname van een bewoner. Een zorgdossier bevat eveneens details over de type ziekte, medicatie, hulpmiddelen en incontinentiemateriaal. NZ legt de nadruk op wie de oudere is en wat hij belangrijk vindt/vond in het leven. Om de zorg optimaal af te stellen op de persoonlijke identiteit van de bewoner wordt het levensverhaal best vroegtijdig opgesteld. Zo kan voorkomen worden dat persoonlijke verhalen verloren gaan door een vordering in de dementie ziekte. De toevoeging van het levensverhaal in het zorgplan zet aan tot het afstemmen van de zorg op de bewoner zijn authentieke identiteit zoals deze vroeger was en nu is (Huizing, Tromp & Ubels, 2010; Van Der Plaats, 2008). Identiteitsondersteuning Ondanks de inzet en voornemens van woonzorgcentra blijft het wonen in een residentiële woning een beperking voor de bewoner bij het behouden van de eigen identiteit. De bewoner kan niet anders dan zich aan te passen naar de huisregels van een zorginstelling. De zorggraad van de bewoner, dat bepaald wordt door de Katz-schaal, beslist deels welke zorgen de bewoner ontvangt. Daarnaast moeten ouderen soms ook andere beslissingen omtrent hun zorg uit de handen geven. Dit vormt het risico dat hun eigen individuele bestaanssituatie permanent gaat samenvallen met hun zorgsituatie. Zo kunnen bewoners druk ervaren op hun persoonlijke identiteit. Hun veilige, bekende thuisomgeving, de eigen dagelijkse gewoontes en rituelen vallen weg. Daarom wordt identiteitsondersteuning aangeraden (Geenen, 2011; Van Beek & Schuurman, 2007).
12
Balans opmaken Ouderen in een WZC hebben veel levenservaringen opgedaan. Doordat zij dichter bij het einde van hun levensloop zitten, kijken zij graag terug op hun leven om een balans op te maken (Huizing, Tromp & Ubels, 2010). 2.2.8
Ethiek en narratieve zorgverlening
Ethiek betreft het menselijk handelen dat volgens de gewoonten van een bepaalde gemeenschap of groep binnen die gemeenschap omschreven wordt als ‘goed’. De opvolging van deze regels moeten voortvloeien vanuit een eigen overweging. De medische ethiek doorging reeds grote ontwikkelingen in de zorg. Iedere dag blijven medisch-ethisch deskundigen hun mening geven over gebeurtenissen en ontwikkelingen in de gezondheidszorg. Ethiek is eveneens een onderdeel geworden van verschillende leerprogramma’s die aangeboden worden in opleidingen in de gezondheidszorg (Ten Have, Ter Meulen & Leeuwen, 2006). Zorgethiek ziet toe op de menswaardigheid bij de zorgvrager. De zorg voor een mens houdt een relationele handeling in waarbij eigenschappen als deskundigheid, discretie en verantwoordelijkheid een must zijn. Zorgethiek houdt altijd rekening met unieke en specifieke situaties bij de zorgvrager. Daarnaast wordt aangenomen dat hulpverleners handelen vanuit een morele intuïtie. Deze intuïtie ontstaat en wordt beïnvloed door ervaring. Door te leren en te ervaren hoe een correcte methode toegepast wordt, draagt dit bij tot een eigen ethisch groeien. Ook benadrukt zorgethiek dat zorgverleners een zorgrelatie dienen aan te gaan met iemand die zorgafhankelijk is om te ontdekken wat goede zorg voor de zorgvrager betekent (Tschudin, Davis & de Raey, 2006; Ten Have, Ter Meulen & Leeuwen, 2006). Zorgverleners redeneren op een ethische manier bij iedere probleemsituatie die zij tegenkomen. Bij bepaalde situaties kan er onduidelijkheid ontstaan hoe zij nu het best handelen. Van zorgverleners wordt verwacht dat zij reflecteren over hun eigen handelen en dat zij kunnen zien wat moreel relevant is in een bepaalde situatie. De persoonlijke betrokkenheid, eigen persoonlijkheid, karakter en motivatie van de zorgverlener is vanuit zorgethisch aspect een belangrijk onderdeel bij het toepassen van een zorgmethode zoals NZ. Doordat zorgverleners zich durven plaatsen in het perspectief van de bewoner over zijn levenssituatie, wordt beroep gedaan op hun gevoel van empathie en betrokkenheid. (Widdershoven, 2001; Vanlaere et al., 2012). In België willen onderzoekers de processen die zich in de zorg voordoen, beheersen door gebruik te maken van uniforme middelen, standaarden en protocollen en zich te focussen op meetbare resultaten. Dit vormt het gevaar dat enkel bedachte modellen gehanteerd worden waardoor nieuwe en belangrijke kennis verloren gaat (Van Heijst, 2008). Zoals Annelies Van Heijst (2008) aangeeft dat de professionele energie die gestoken wordt in de zorgvrager toch voor een ontevreden persoon kan zorgen door het missen van een alerte diepmenselijke betrokkenheid bij handelen en omgaan met de bewoner. 13
2.2.9
Narratieve activiteiten
In de literatuur worden verschillende soorten narratieve activiteiten beschreven: identiteitscirkel, opmaak van het levensverhaal, life-review, reminiscentie, levensboek, levensposter, levensdoos, levensloopspel, verhalentafel, pentekeningen, fotoboeken en balans opmaken van het leven. Bij dit ergotherapeutisch onderzoek wordt gekozen voor het toepassen van de identiteitscirkel en de opmaak van het levensverhaal bij de implementatie van NZ in de zorgverlening, omdat deze het best passen bij de mogelijkheden van het WZC Sint-Camillus. Deze twee activiteiten worden verder besproken. Opmaak van het levensverhaal Het levensverhaal van de oudere kan opgemaakt worden door levensverhaalschrijvers. Sommige auteurs geven vanuit onderzoeken aan dat deze schrijvers professionele gezondheidswerkers moeten zijn met een therapeutische opleiding of achtergrond in de gedrags-of sociale wetenschappen. Volgens andere auteurs is het geen noodzaak om over speciale psychotherapeutische gespreksvaardigheden te beschikken als begeleider (Dubois, Spruytte & Van Audenhove, 2014). Toch stellen zij enkele aandachtspunten voor bij de interventie: “(1) neem de tijd om door te vragen, (2) stel je empathisch en begripvol op, (3) wees je bewust van de betekenis van de gesprekken, (4) wees genereus met complimenten maar wel gemeend, (6) wees voorzichtig met algemene evaluatieve opmerkingen als ‘U heeft toch wel een mooi leven gehad’, (7) breng iemand vanuit begrip weer terug naar het onderwerp, (8) houd de spanningsboog van de cliënt in de gaten.” (Bohlmeijer et al., 2010). Samen met de oudere worden allerlei thema’s van het leven besproken. Er worden gerichte vragen gesteld over een onderwerp of over een bepaalde periode in het leven van de persoon (Huizing, Tromp & Ubels, 2010; Dubois, Spruytte & Van Audenhove, 2014). Het zorgprogramma Geracc Het WZC Sint-Camillus werkt met het zorgprogramma Geracc. Deze software wordt gebruikt voor de administratie en facturatie, het zorgdossier van de zorgvrager, medicatiebeheer, communicatie en organisatie. Geracc wordt door de verpleegkundigen en zorgkundigen vooral gebruikt om het zorgplan van de bewoner te raadplegen en dagelijkse observaties te noteren. De ‘residentfiche’ van iedere bewoner bevat belangrijke documenten omtrent schalen en assessments. Deze fiche biedt de kans om het levensverhaal en de optie ‘aanvullingen op het levensverhaal van de bewoner’ te integreren in Gerrac.
14
Identiteitscirkel Een identiteitscirkel is een segmentencirkel die belangrijke aspecten van iemands identiteit weergeeft op een overzichtelijke manier. Het is geen noodzaak om hiervoor een cirkelvorm te hanteren. Er kan gevarieerd worden in vorm, grootte en thema’s (Abram & Wesly, 2009). Het zorgvernieuwingsproject van ELDER (Empowering the Elderly) van het CGGZ Brussel maakt ook gebruik van een identiteitscirkel als narratieve interventie. Deze is gebaseerd op de ‘Arena methode’ van Ido Abram en Jenny Wesly (Narratieve zorg, 2012). In het centrum van de cirkel worden de waarden en kernkwaliteiten van de oudere weergegeven. Daarbij wordt informatie toegevoegd over de contacten die voor de oudere van betekenis zijn, activiteiten die hij graag doet, wat hij belangrijk vindt in de ruimte en omgeving en welke benadering de oudere wenst tijdens de zorg. Hieruit kan de oudere op een eenvoudige manier zijn zorgwensen en behoeften overbrengen naar zijn huidige of toekomstige zorgverleners (Narratieve zorg, 2012).
2.3 Wetenschappelijk onderzoek rond narratieve zorg Binnen de geneeskunde lijkt er afwisselend een toenemende en afnemende aandacht te zijn voor het levensverhaal van de zorgvrager. Charon (2006), hoogleraar Clinical Medicine aan Columbia University en doctor in de Engelse literatuur, neemt aan dat de afnemende aandacht het gevolg was van de geneeskunde die steeds wetenschappelijker werd. Dit sluit zich aan bij de tendens van evidence-based medicine die staat voor effectieve behandelingen waarvan de nuttigheid bewezen is (Koopman, 2013). Tot ongeveer 1950 – vóor antibiotica, vóor insuline, vóor steroïden – kon je als arts heel weinig doen voor zieke mensen. Artsen waren behoorlijk machteloos. Zodoende betekende arts zijn, of verpleger, om mensen te troosten, bij te staan, rituelen uit te voeren waarvan men dacht dat ze helend waren. Wellicht dat de geneeskunde in de jaren vijftig, toen zij zo agressief werd, zo technologisch, gespecialiseerd en gefragmenteerd, opgaf wat al die tijd het meest werkzame aspect is geweest: aandacht voor de patiënt als een eenheid die je kunt begrijpen (Charon, 2006). De aandacht die nu een plotse groei aanneemt, komt gedeeltelijk door de verzakelijking van de zorg van deze tijd. Ook hedendaagse onderzoeken die het nut van de narratieve benadering willen bewijzen, zorgen voor meer aandacht voor dit onderwerp (Hoogland, 2013; Koopman, 2013). 2.3.1
Impact van narratieve zorg op de zorgverlener
Er worden enkele onderzoeken gevonden omtrent de impact van NZ op de zorgverlener. De resultaten vanuit deze onderzoeken kunnen onderverdeeld worden in 4 thema’s: kennis over de oudere, beeld over de oudere, vertrouwensrelatie met de oudere en toepassen van zorgverlening bij de oudere. Alle bevindingen over de verschillende onderzoeken worden gecategoriseerd onder het passende criterium. 15
Kennis over de oudere NZ bevordert de persoonlijke kennis over de bewoner. Met kennis wordt bedoeld: de algemene levensgeschiedenis, waarden en normen en belangrijke gebeurtenissen in het leven van de bewoner (Wills & Day, 2008; Subramaniam, Woods & Whitaker, 2013; Erving, Cross & Koschel, 2013). Het gebruik van het levensverhaal zorgt ervoor dat verpleegkundigen de bewoner beter begrijpen en met meer zelfvertrouwen kunnen benaderen. (Thompson, 2009). De drempel om over bepaalde onderwerpen te praten verlaagt en dit stimuleert de zorgverlener tot het stellen van concrete vragen aan de bewoner (Van Beek & Schuurman, 2007). Beeld over de oudere NZ beïnvloedt op een positieve manier hoe de zorgverlener de bewoner ziet. Zorgverleners geven aan meer de persoon achter de zorgvrager (met dementie) te zien. Ze kennen de bewoner grondiger en zeggen beter de link te kunnen leggen tussen de oudere zijn verleden en hoe hij nu is in het heden. Er ontstaat een bepaalde mildheid bij de zorgverstrekker, waardoor hij zich empathisch gaat opstellen. Op deze manier wordt probleemgedrag vaker begrepen omdat het gemakkelijker te onderscheiden is van het karakter en de persoonlijkheid die de bewoner altijd gehad heeft voor de ziekte. (Thompson, 2009; McKeown et al.,2010; Erving, Cross & Koschel, 2013). Het levensverhaal brengt helderheid en vergroot de erkenning van de bewoner door de omgeving (Van Beek & Schuurman, 2007). Vertrouwensrelatie met de oudere Thompson (2009) stelt dat de relatie tussen zorgvrager en zorgverlener bevorderd wordt door NZ toe te passen. De manier waarop de zorgverlener een beeld vormt over de bewoner bepaalt deels het gevoel van waardering voor de oudere. Daarnaast wordt persoonlijke en belangrijke informatie uitgewisseld met elkaar. Kennis over het levensverhaal bevordert de communicatie tussen zorgverlener en bewoner. Op deze manier leren zij elkaar beter kennen waardoor er wederzijds respect groeit. Hoe sterker de zorgrelatie tussen zorgverlener en zorgvrager, hoe beter de zorgverlener veranderingen in het welbevinden van de bewoner kan waarnemen (Van Beek & Schuurman, 2007). Toepassen van zorgverlening bij de oudere Doordat zorgverleners via NZ meer kennis hebben en een completer beeld hebben over de bewoner, ontwikkelen zij een verbeterde attitude tegenover de bewoner (met dementie) (Reichman et al., 2004; McKeown et al., 2010; Subramaniam, Woods & Whitaker, 2013). Verpleegkundigen beschouwen het levensverhaal als een bron van informatie voor medebepaling van het zorgplan van de bewoner. Zij tevens geven aan dat NZ hen beter doet begrijpen wat de wensen en behoeften zijn van de zorgvrager (Thompson, 2009). Het levensverhaal draagt bij tot afstemming van de zorg en ondersteuning van de bewoner op diens persoonlijke identiteit; wensen 16
en behoeften, gewoontes en rituelen. “Through his story I understood what he needed, not what he wanted, it’s what he needed. It’s had a major impact.” (Erving, Cross & Koschel, 2013). Daarnaast geven de verpleegkundigen aan dat ze een positieve impact voelen op het verlenen van de zorg aan de bewoner. Zij merken op dat de zorgvrager beter reageert en participeert. Daarnaast voelen ze een verandering in hun strategie of benadering van de bewoner met onaangepast gedrag. Het werken met een levensverhaal beïnvloedt ook de sfeer op de afdeling, de bewoner is gestimuleerd meer over zichzelf te vertellen tijdens zorgmomenten. Negatief aspect van het implementeren van NZ is dat zorgmedewerkers de activiteiten aangeven als tijdrovend en botsend met andere verantwoordelijkheden die ze hebben (Thompson, 2009; Erving, Cross & Koschel, 2013). Verder beschrijven Van Beek & Schuurman (2007) nog enkele bevindingen uit verschillende onderzoeken omtrent NZ. Zo stellen zij dat NZ een invloed heeft op het welbevinden van de zorgverlener tijdens het werken met ouderen. Wanneer zorgverleners ruimte creëren voor persoonlijke aandacht aan de zorgvrager, bevordert dit hun enthousiasme. Dit beïnvloedt hun manier van werken en voelen. Door het narratieve redeneren geven zorgverleners elkaar raad of geven informatie door die nuttig is voor de ander waardoor verlichting ervaren wordt (Fawcett, 2007; Van Beek & Schuurman, 2007)
2.4 Rol van de ergotherapeut 2.4.1
Implementatie van narratieve zorg als ergotherapeutische interventie
Ergotherapie staat in voor een cliëntgerichte benadering. Bij het klinisch redeneren moet de therapeut kennis hebben over en begrip van de zorgvrager en zijn leven (Daniëls, Verhoef & Peters 2011). ‘Cliëntgericht (be)handelen vraagt van de ergotherapeut dat hij de cliënt als persoon leert kennen, zijn of haar doelen, keuzes, ervaringen, rollen, levensstijl, persoonlijke en culturele waarden, behoeften, meningen, verwachtingen en toekomstbeelden.’ (Chapparo & Ranka geciteerd door Danëls, Verhoef & Peters, 2011). De ergotherapeut gaat zich richten op het begrijpen van het levensverhaal van de zorgvrager en de betekenis die hij geeft aan de ziekte of beperking in zijn leven. Daarnaast geeft de therapeut aandacht aan het creëren van een toekomst die betekenisvol is vanuit het standpunt van de zorgvrager. Hierdoor wordt een cliëntperspectief bekomen. Dit perspectief kan ook omschreven worden met behulp van het narratief redeneren. Niet enkel het ergotherapeutisch redeneren, maar ook een van de uitgangspunten van ergotherapie zit verweven in de narratieve benadering, namelijk het verwerven van inzicht over het innerlijke referentiekader of belevingswereld van de zorgvrager (Daniëls, Verhoef & Peters 2011).
17
De ergotherapeut maakt deel uit van het multidisciplinaire team (MDT). Zij zijn als groep met eenzelfde visie steeds bezig met het verbeteren van kwaliteit van de zorg- en dienstverlening. Bovendien heeft de ergotherapeut altijd een plan van aanpak. Dit plan omvat het opstellen, het implementeren en het evalueren van het plan en kent een cyclisch verloop. Een voorbeeld hiervan is het Occupational Therapy Practice Framework dat vooral gericht is op het behandelen van de zorgvrager zelf. Bij deze implementatie van NZ is het niet de zorgvrager, maar de zorgverlener die de hoofdpersoon is van het plan. De ergotherapeut tracht in samenwerking met het team op mesoniveau (op niveau van de afdeling, het team en de organisatie) tot kwaliteitsverbetering van zorg te bekomen. Hiervoor kan de PDCA-cirkel worden toegepast. De implementatie van NZ brengt een empowerende kracht naar zowel de zorgvrager als de zorgverlener, wat tot de taken behoort van de ergotherapeut (van der Hulst & Wouda, 2011). NZ kan dus geïmplementeerd worden door de ergotherapeut in het MDT op afdelingsniveau. Dit wordt vooral bepaald door onderlinge afspraken en de mate van deskundigheid van de ergotherapeut (van der Hulst & Wouda, 2011).
2.5 Implementatie van narratieve zorg Een implementatie van een zorgvernieuwing zorgt voor een veranderingsproces waarbij een aantal fasen zich onderscheiden. Het is een proces waarbij de juiste methode en strategie bepaald worden om de implementatie uit te voeren. Zowel individuen als groepen zijn betrokken bij de implementatie, de doelgroep en zorgorganisatie zullen dan ook meebepalen in deze keuzes (Smits, Harps & Jukema, 2012). NZ ondervindt soms moeilijkheden bij implementatie in de praktijk. Zorgverleners geven aan persoonsgerichter te willen werken, maar staan eerder sceptisch tegenover deze zorg in de praktijk door personeelstekort, tijdstekort etc. Daarom is het cruciaal om de juiste implementatiestrategie te bepalen (McKeown et al., 2010). Bij deze bachelorproef wordt gekozen voor de implementatiestrategie van Grol & Wensing (2011). Bij de implementatie van een zorginnovatie leggen zij de nadruk op het effectief verbeteren van patiëntenzorg en het handelen van zorgverleners. PDCA-cirkel van Deming Eens de implementatiestrategie gekozen is, moet deze op een systematische manier gerealiseerd kunnen worden. Daarbij is de PDCA-cirkel of demingcirkel een gepast middel. Het doel van deze cyclus is om Figuur 1: PDCA-cirkel (Plan Do Check Act, 2016)
kwaliteitsverbetering te bekomen en bevat vier verschillende fasen die dienen als leidraad om een 18
verandering te implementeren. De eerste fase is de Plan-fase waarin een verandering gepland en georganiseerd wordt. Daarop volgt de Do-fase waarin het plan dat opgemaakt is, uitgevoerd wordt. In deze fase worden dan ook de implementatiesfasen van Grol & Wensing geïntegreerd. De derde fase is de Check-fase waarin een evaluatie gemaakt wordt over het uitgevoerde plan waarna in de Act fase de conclusie vanuit de vorige fase aangepakt wordt. De PDCA-cirkel stopt niet bij de Actfase. Indien de evaluatie en bijstellingen niet voldoen, kan opnieuw gestart worden met de Plan-fase om een nieuwe kwaliteitsverbetering te bekomen. Gesteund door een literatuurstudie, pilootstudies, internationale samenwerking en in nauw overleg met de ziekenhuizen uit het Netwerk Klinische Paden werd een 30 stappenplan ontwikkeld. Dit 30 stappenplan hoeft niet volledig gevolgd te worden. Het is een hulpmiddel. De tussenstappen worden toegepast indien dit aansluit bij het type gewenste kwaliteitsverbetering (Vanhaecht & Sermeus, 2002). Implementatiestrategieën Een implementatiestrategie betekent op een doelgerichte en samenhangende manier een bepaalde werkwijze invoeren en een bepaalde verandering tot stand brengen. Implementeren kan opgesplitst worden in twee grote benaderingen: een Top-down en planmatige implementatie en een Bottum-up en participatieve implementatie (Grol & Wensing, 2011; Smits, Harps & Jukema, 2012). Bij een Top-down en planmatige implementatie gaat het om een rationele en gestuurde benadering. De aanleiding ertoe ontstaat vaak door nieuwe verworven inzichten of werkwijzen die al bestaan en waarvan verwezenlijking gewenst is. Bij deze benadering is er een duidelijke aanleiding voor het type en de methode van verandering (Grol & Wensing, 2011; Smits, Harps & Jukema, 2012). Bij de Bottum-up en participatieve benadering is het eerder een knelpunt of een behoefte aan verandering dat zich voordoet in de praktijk en dat leidt tot een implementatie van een zorginnovatie. De verandering wordt doorgevoerd door communicatie en feedback tussen zorgmedewerkers. Hierbij lopen ook de fases en activiteiten van het implementatieproces door elkaar heen (Grol & Wensing, 2011; Smits, Harps & Jukema, 2012). De bedoeling van de implementatie van een zorginnovaties is om verbetering te brengen ten opzichte van de bestaande situatie. Er kunnen nieuwe inzichten, methoden, technieken of producten gebruikt worden. Het implementeren heeft als doel een verandering teweeg te brengen. Dit vraagt een actieve aanpak aan alle betrokkenen. Grol en Wensing beschrijven dat er ongeacht de discipline of het werkdomein, een overeenkomst te zien is in de vijf fasen die professionals doorlopen een implementatie doorgaat (Grol & Wensing, 2011; Smits, Harps & Jukema, 2012).
19
Tabel 1: Fasen van gedragsverandering met specifieke implementatiedoelen (Grol & Wensing, 2011) Fase
Oriëntatie
Inzicht
Acceptatie
Bevorderende factoren (algemeen) Zich bewust zijn van de innovatie. Interesse en betrokkenheid. Kennis en begrip. Inzicht in eigen werkwijze. Positieve houding, motivatie. Intentie of besluit om te veranderen.
Specifieke implementatiedoelen
Weten dat de update bestaat.
Men wordt er nieuwsgierig naar.
Wat houdt de update precies in?
Wat is afwijkend van het huidige handelen?
De update is waardevol en levert effectief richtlijnen. We gaan op korte termijn met (delen van) de update aan de slag. Experimenteren met nieuwe werkwijze uit de update. Vaardigheden aanleren. Bevestiging dat de update ‘werkt'. De nieuwe richtlijn wordt structureel ingepast. Blijvende toepassing van de richtlijn is mogelijk.
Verandering
Behoud van verandering
Invoering in de praktijk. Bevestiging van nut. Integratie in bestaande routines. Verankering in de organisatie.
Ten slotte blijkt dat uitvoerders van een implementatie de neiging hebben om de eerste drie fasen
over te slaan, waardoor er meteen begonnen wordt met de fase ‘verandering’. Het is echter belangrijk om rekening te houden met alle fasen om het implementatietraject soepel en succesvol te laten verlopen (Fasen implementatie, 2012).
2.6 Besluit De verzilvering in België valt niet te ontkennen. De groep hulpbehoevende ouderen blijft groeien wat leidt tot een tekort aan zorgpersoneel en zorginstellingen (Rondia & Raeymaekers, 2010). De eisen van de zorgvrager veranderen. Ouderen willen hun persoonlijke wensen en behoeften, hun gewoontes en rituelen van hun dagdagelijks leven behouden in een zorginstelling. In woonzorgcentra zorgt dit voor de uitdaging om ouderen zorg te verlenen zoals zij deze altijd gekend hebben in hun thuissituatie (Geenen, 2011). NZ ondersteunt bij het kiezen van de juiste benaderingswijze, bij het opstellen van het zorgplan en het afstemmen van de zorg op de identiteit van de zorgvrager. Deze methode is van belang voor zorgverleners, begeleiders, (para)medici, de zorgvrager en zorgorganisaties (Van Beek & Schuurman, 2007). Onderzoeken omtrent de bewezen meerwaarde van NZ voor zorgverleners in de ouderenzorg zijn alsnog beperkt en de resultaten worden subjectief bekomen. Deze resultaten beschrijven positieve verschijnselen voor de zorgverstrekker. Er wordt een meerwaarde omschreven op vlak van kennis, beeld, vertrouwensrelatie en zorgverlening bij de bewoner (McKeown, 2010; Van beek & Schuurman, 2007; Subramaniam, Woods & Whitaker, 2013; Reichman et al., 2004; Thompson, 2009; Erving, Cross & Koschel, 2013). 20
Methode 3
Onderzoeksopzet
Deze bachelorproef handelt over de implementatie van NZ in de zorgverlening bij ouderen met dementie. De opzet van dit onderzoek is om de narratieve aspecten te introduceren bij de zorgverleners zodat zij dit toepassen bij de bewoners met dementie en te onderzoeken welke impact dit geeft.
4
Onderzoeksmethode
4.1 Type onderzoek Deze bachelorproef is een praktijkgericht onderzoek dat een antwoord wil bieden op de hoofdvraag: ‘Biedt de implementatie van NZ bij de zorgverlening voor ouderen met dementie een meerwaarde voor de zorgverleners in het WZC Sint-Camillus?’
4.2 Onderzoeksvraag De onderzoeksvraag wordt opgesteld a.d.h.v. de onderzoeken omtrent NZ (zie blz. 16). Deze wordt verdeeld onder vier criteria: ‘Biedt de implementatie van NZ een positieve impact voor de zorgverleners op gebied van: -
kennis over de bewoner met dementie;
-
beeld over de bewoner met dementie;
-
vertrouwensrelatie met de bewoner met dementie;
-
het toepassen van de zorgverlening aan de bewoner met dementie?’
4.3 Populatie De populatie bij deze bachelorproef bestaat uit het zorgteam van afdeling twee uit het WZC SintCamillus. Er wordt gekozen om een algemeen beeld te bekomen over de ‘zorgverlener’. In de inclusiecriteria behoren de verpleegkundigen en zorgkundigen die enkel werkzaam zijn op afdeling twee. In de exclusiecriteria behoren de verpleegkundigen en zorgkundigen die deel uitmaken van de mobiele equipe. Deelnemende respondenten: -
vier verpleegkundigen (25%)
-
twaalf zorgkundigen (75%)
Vier bewoners van afdeling twee participeren aan dit onderzoek. De enquêtes en implementatie van NZ zijn specifiek gericht op deze ouderen.
21
4.4 PDCA-cirkel In tabel 2 worden alle taken omtrent de bachelorproef per week verdeeld tijdens de bachelorproefstage (14 weken). Tabel 2: Verdeling van taken over de stageperiode Semester 6
Semester 5
(Maart –
(September – december 2015)
Augustus 2015)
Week (A) (B)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
(C)
(C)
(D)
(E)
(F)
(G)
(H)
(I)
(I)
(I)
(I)
(F)
(G)
(H)
(I)
(J)
(J)
(J)
(J)
(K)
(K)
(K)
12
13
14
(I)
(L)
(N)
(J)
(J)
(M)
(O)
(K)
(K)
Tabel 3: Taken binnen de PDCA-cirkel
PDCA-cirkel 1. PLAN
A. Kennismaking met ergotherapeuten van WZC Sint-Camillus. Opmaak van probleemanalyse en intentietekst. B. Literatuurstudie. C. Medewerking en toestemming vragen aan zorgverleners, bewoners en familie. D. Opmaak enquête meerwaarde implementatie NZ (pre -en postmeting) en vragenlijst.
2. DO
E. Premeting (enquête bij zorgteam). F. Observaties van ochtend- en avondzorg bij de vier bewoners en voorstelling van bachelorproef aan het zorgteam. G. Infosessies en opmaak identiteitscirkel en digitale levensverhalen op Geracc. H. Zorgteam voorstellen van veranderingen, hun rol en taken bij de implementatie. I. Uitvoering van de implementatie (identiteitscirkel en raadpleegbaar levensverhaal). J. Narratieve oefeningen. K. Mondelinge bevragingen en observaties bij de zorgverleners.
3. CHECK
L. Postmeting (enquête bij zorgteam). M. Vragenlijst afnemen bij zorgteam.
4. ACT
N. Evaluatie en samenvatting van resultaten. O. Aanbevelingen opmaken naar verdere uitwerking van implementatie NZ.
22
De eerste fase (Plan) bestaat uit het plannen en voorbereiden van de implementatie van NZ. Om te beginnen wordt kennis gemaakt met het WZC Sint-Camillus en wordt een probleemanalyse bekomen. Daarna wordt het plan van aanpak en verloop van de bachelorproef besproken. Er wordt een intentietekst opgesteld (A) . Als voorbereiding op de uitwerking van de bachelorproef wordt een literatuuronderzoek uitgevoerd (B). In deze bachelorproef worden twaalf zorgkundigen en vier verpleegkundigen van afdeling twee gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. Aan de bewoners en hun familie wordt ook medewerking en toestemming gevraagd (C). Om de meerwaarde van de implementatie van NZ voor de zorgverleners te meten, wordt een enquête opgesteld a.d.h.v. de literatuurstudie (zie bijlage 1). De enquête dient als pré- en postmeting. Daarnaast krijgen de zorgverleners een vragenlijst die hun mening bevraagt omtrent de implementatie (D) (zie bijlage 2). De Do-fase betekent het uitvoeren van de implementatie. Fase 1 tot fase 4 van de implementatiestrategie van Grol & Wensing worden volgens volgorde uitgevoerd, waardoor gesproken wordt van een Top-down en planmatige implementatie. Implementeren brengt specifieke implementatiedoelen naar voren. Bij dit onderzoek dienen de betrokken zorgverleners te weten wat de implementatie inhoudt, hoe dit verschilt met het huidig handelen, waarom deze waardevol of effectief is en hoe deze wordt toegepast. Voor de uitvoering van de implementatiefasen worden momenten uit het multidisciplinair overleg (MDO) gebruikt. Deze gelegenheid biedt telkens de kans om een grote groep zorgkundigen en verpleegkundigen die betrokken zijn tot het onderzoek te bereiken. Fase 1. Oriëntatie In deze fase wordt de premeting afgenomen bij het zorgteam a.d.h.v. de enquête (E). Door ochtenden avondobservaties uit te voeren, wordt een beeld weergegeven over het verloop van de zorgverlening bij de vier bewoners (zie bijlage 3). Het zorgteam wordt toegelicht hoe de ergotherapeut op afdeling twee reeds NZ toepast. Daarnaast wordt hen bevraagd in welke mate deze zorg hen bekend is en hoe zij hier tegenover staan. De bedoeling van deze fase is om hun nieuwsgierigheid aan te wakkeren en de bachelorproef voor te stellen (F). Fase 2. Inzicht In deze fase worden infosessies uiteengezet aan het zorgteam. Zij maken kennis met de verschillende aspecten van NZ: de inhoud, de benadering, de doelen, het narratieve redeneren en verschillende narratieve activiteiten. De opmaak van de identiteitscirkel en voorstelling van het levensverhaal van de vier bewoners worden besproken tijdens het MDO. Op deze manier maken zij voor een eerste keer kennis met de narratieve activiteiten en kunnen zij belangrijke informatie over de bewoners toevoegen (G). Ook familie van de bewoners worden bevraagd of zij informatie kunnen toevoegen aan de identiteitscirkel (zie bijlage 4) of het levensverhaal (zie bijlage 5).
23
Fase 3. Acceptatie In deze fase worden de komende veranderingen voorgesteld aan het zorgteam. Daarnaast wordt hun rol in de implementatie van NZ in de zorgverlening toegelicht. Tijdens het MDO is er ruimte om hen de taken uit te leggen die ze dienen uit te voeren tijdens de implementatie (H). Fase 4. Verandering De uitvoering van de verandering begint bij fase 4 van Grol & Wensing. De identiteitscirkel die van iedere bewoner individueel opgemaakt is, wordt beschikbaar gesteld in de badkamer van de bewoner. Het levensverhaal is digitaal raadpleegbaar via Geracc voor de zorgverleners (I). Tijdens het MDO wordt tijd vrijgemaakt om zorgverleners vaardigheden aan te leren omtrent het toepassen van NZ; manier van contact leggen, manier van vragen stellen, manier van benaderen etc. (J). Gedurende deze fase worden opnieuw ochtend- en avondobservaties afgenomen tijdens de zorgverlening bij de vier bewoners. Dit biedt de kans om de zorgverlener individueel en gerichte sturing te geven in het verlenen van NZ tijdens het verzorgingsmoment. Tijdens de veranderingsfase worden de verpleegkundigen en zorgkundigen bevraagd naar hun mening over het verloop van de implementatie (K). Na het uitvoeren van de implementatiefasen volgt de Check-fase van de PDCA-cirkel. Het uiteindelijke doel is om NZ te implementeren en de meerwaarde hiervan te onderzoeken bij het zorgteam van afdeling twee van het WZC Sint-Camillus. Daarom zal het betrokken zorgpersoneel na negen weken de enquête opnieuw schriftelijk invullen (L). Op deze manier kan een impact gemeten worden. Om het kwalitatieve aspect te onderzoeken worden de zorgverlener een vragenlijst voorgelegd waarbij hun ervaring bevraagd wordt (M). Aan de hand van de bekomen resultaten kan een terugkoppeling gemaakt worden naar de literatuur. Tenslotte is Act de laatste fase van de PDCA-cirkel. Na het uitvoeren van de implementatie wordt a.d.h.v. de resultaten een conclusie gemaakt (N). In deze laatste stap wordt ook fase 5 van Grol & Wensing uitgevoerd.
Fase 5. Behoud van verandering Er wordt geprobeerd een verankering te bekomen van de verandering. Om deze te behouden, wordt het aanbevolen om verdere implementatie van NZ uit te werken, rekening houdend met de aanbevelingen vanuit het praktijkgericht onderzoek (O).
24
4.5 Narratieve activiteiten Levensverhalen De levensverhalen over de vier bewoners worden opgemaakt in samenspraak met de bewoner, familie, zorgverlener en ergotherapeut (zie bijlage 5). Dankzij de ergotherapeut is informatie over het levensverhaal gekend. De structuur, lay-out en inhoud van de levensverhalen worden volgens periodes en thema’s ingedeeld met gebruik van persoonlijke foto’s. De opgemaakte levensverhalen over de vier bewoners worden nadien beschikbaar en bruikbaar gesteld via het zorgprogramma Geracc. De zorgverleners krijgen mondelinge uitleg over het gebruik van de levensverhalen. Tevens wordt een korte handleiding opgehangen in de verpleegpost en kan zorgpersoneel persoonlijke hulp vragen om het levensverhaal te raadplegen. Er wordt geopteerd om de levensverhalen via Geracc te integreren vanwege privacy redenen van het WZC Sint-Camillus. De optie ‘Aanvullingen op het levensverhaal van … ’ geeft de zorgverleners de mogelijkheid om nieuwe informatie over het leven van de bewoners toe te voegen. Dit wordt ook uitgelegd aan de zorgverleners. Identiteitscirkel Voor iedere bewoner wordt een identiteitscirkel opgemaakt, gebaseerd op deze van Abram & Wesly (2009). De identiteitscirkel wordt toegepast om de persoonlijke zorgwensen en – behoeften, zorggewoontes en – rituelen en de persoonlijke benadering weer te geven. Dit wordt opgehangen in de badkamer van de bewoner op een discrete en praktische plaats. In deze bachelorproef verloopt de opmaak van de levensverhalen in samenspraak met de betrokken bewoners, diens familie, de zorgverleners, de ergotherapeut van afdeling twee en de betrokken zorgverleners. Er wordt een sjabloon opgemaakt dat toegepast kan worden bij iedere bewoner (zie bijlage 4).
4.6 Enquête Er werd geen assessment of gestandaardiseerd instrument gevonden dat de impact van NZ bij zorgverleners in de geriatrie meet. Voor deze bachelorproef wordt een enquête opgemaakt die gebaseerd is op onderzoek omtrent zorgverleners die NZ toepassen in de geriatrie (zie blz. 15). De enquête wordt opgesteld met 4 criteria die vanuit de literatuurstudie opgenomen zijn: -
kennis over de bewoner met dementie;
-
beeld over de bewoner met dementie;
-
vertrouwensrelatie met de bewoner met dementie;
-
het toepassen van de zorgverlening aan de bewoner met dementie.
25
Onder ieder criterium worden bijhorende stellingen geplaatst. Deze stellingen tonen het criterium meer in detail. Om deze te beantwoorden wordt gebruik gemaakt van de Likertschaal. De Likertschaal is een schriftelijke methode die gebruikt kan worden om gegevens te ondervragen en te meten ondanks ze moeilijk te kwantificeren zijn. De stellingen bevragen de zorgverleners op een subjectieve manier waarbij zij een waarde van 1 tot 10 geven waarbij 10 de hoogste waarde is; helemaal akkoord met de stelling en 1 de laagste waarde is; helemaal niet akkoord met de stelling. De stellingen worden positief geformuleerd, wat verwarring voorkomt en de kans op een valide antwoord verhoogt. Daarnaast bevatten bepaalde stellingen extra toelichting zodat de respondent begrijpt wat de stelling inhoud (Markus & Oudemans, 2011). Iedere stelling wordt per bewoner gescoord. Na opmaak van de enquête wordt deze voorgelegd aan de interne begeleider en promotors van deze bachelorproef. Na toestemming wordt de enquête gebruikt als middel voor pre- en postmeting (zie bijlage 1).
4.7 Vragenlijst De vragenlijst bevraagt de zorgverleners schriftelijk naar hun mening over de ervaring van de implementatie en worden ook voorgelegd aan de promotors (zie bijlage 2). Deze vragen handelen rond de implementatie in het algemeen en vragen ook door op de specifieke narratieve activiteiten en infosessies die zij ontvangen tijdens het MDO.
26
Resultaten De enquête omtrent de implementatie van NZ werd zowel in pre- als postmeting afgenomen, met een tussenperiode van negen weken bij vier verpleegkundigen en twaalf zorgkundigen. Vier zorgkundigen vulden de postmeting in, maar hebben deze niet kunnen indienen vanwege de werkdrukte in de zorginstelling. De enquêtes van deze zorgverleners werden dan ook niet verwerkt in de resultaten. In de onderstaande grafieken worden de resultaten weergegeven in percentage.
6
Resultaten per bewoner
De grafieken per bewoner bestaan uit de resultaten die alle zorgverleners gaven per criterium. Deze criteria werd opgesteld a.d.h.v. de literatuurstudie aangaande onderzoeken van NZ bij zorgverleners (zie p.17).
6.1 Bewoner 1 Bewoner 1 is een 89 jarige vrouw met matige dementie. Zij verblijft reeds twee jaar in het WZC SintCamillus op afdeling twee. Bij de grafiek van bewoner 1 vertoont ‘kennis’ een stijging van 7%. Daarop volgt ‘beeld’ dat een positief verschil heeft in pre- en postmeting van 4%. Het derde criterium ‘vertrouwensrelatie’ toont een stijging van 5%, terwijl ‘zorgverlening’ een stijging toont van 1%.
Resultaten verpleegkundigen en zorgkundigen 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50
79 72
78
75
74
74
75
70
Premeting Postmeting
Kennis
Beeld
Vertrouwensrelatie
Zorgverlening
Grafiek 1 Resultaten pre- en postmeting bewoner 1
27
Resultaten bewoner 1 Voor een duidelijk overzicht van de resultaten per stelling wordt doorverwezen naar bijlage 6. In het criterium ‘kennis’ scoort stelling 5 ‘Ik ken het volledige levensverhaal van de bewoner’ het laagst in de premeting. Een mogelijke oorzaak is de beperkte informatie van de sociale anamnese waarover het zorgteam beschikte. Daarbij komt dat de bewoner zich t.g.v. de beperkingen van haar ziekte herinneringen over het verleden niet meer spontaan kan herinneren en zo deze niet kan doorvertellen. Het zorgteam wist weinig over het leven en verleden van de vrouw. Bij bevragingen tijdens de implementatie van NZ gaven enkele zorgverleners aan dat zij na het raadplegen van het levensverhaal van bewoner 1, schrokken van de hoeveelheid informatie die zij eerder niet wisten over de bewoner en die ze aangaven nuttig te vinden. Tevens gaven zij aan nieuwe informatie over de bewoner verkregen te hebben a.d.h.v. de identiteitscirkel. Verder werd er bij stelling 6 en stelling 7 een grote positieve stijging opgemerkt. Enkele zorgkundigen verklaarden dat ze a.d.h.v. het opgemaakte levensverhaal te weten gekomen waren welke gespreksonderwerpen de bewoner interesseerden en welke onderwerpen zij het best meden bij contact met de bewoner. Stellingen 1 en 2 tonen een dalend resultaat weer. Deze bevragen de kennis over de wensen en behoeftes van de bewoner tijdens de ochtendzorg waarbij een daling te zien is van 4% en de avondzorg een daling van 1%. In het tweede criterium ‘beeld’ blijken vooral stelling 10 ‘Ik zie de persoon achter het ziektebeeld van de bewoner’ en stelling 8 ‘Ik begrijp hoe de bewoner zijn ziekte ervaart’ de grootste stijging te tonen bij de zorgverleners. Enkele zorgkundigen en verpleegkundigen gaven aan anders te kijken naar de bewoner en empathie te voelen voor hoe de bewoner nu in het leven staat. Tevens verklaarden zij dat het probleemgedrag van bewoner 1 beter begrepen wordt doordat zij kennis hebben over wat zij vroeger in het leven meegemaakt heeft. Het derde criterium ‘vertrouwensrelatie’ toont positieve stijgingen aan bij alle stellingen (13 tot 16). Bij stelling 14 ‘Ik heb het gevoel dat de bewoner mij vertrouwt tijdens de algemene zorgverlening’ is een grote stijging te zien van 7%. Stelling 15 en 16 tonen een stijging van 5%. Zorgverleners hebben over het algemeen het gevoel dat de bewoner zich meer durft openstellen en scoren de vertrouwensrelatie met de bewoner ook hoger na de implementatie van NZ. Het vierde criterium ‘zorgverlening’ bestaat uit stelling 17 tot 33. Bij deze resultaten is een onderscheid te zien tussen ochtendzorg en avondzorg omtrent het ervaren van een goede sfeer tijdens de zorgverlening van de bewoner. Enkele zorgkundigen gaven aan dat de ochtendzorg vaak drukte veroorzaakt doordat zij binnen een bepaalde tijd aan een grote groep bewoners zorg moeten verlenen. Zij geven aan dat het tijdens de avondzorg soms minder druk verloopt omdat de zorg aan de bewoners over een langere tijdspanne verloopt en ze zich zodus minder moeten haasten wat de
28
sfeer bevordert. Stelling 17 en 18 tonen aan dat het ervaren van een aangename sfeer tijdens de ochtendzorg niet hoger scoort en tijdens de avondzorg slechts 1% hoger. De resultaten uit de grafiek tonen de grootste stijging bij stelling 21 ‘Ik heb het gevoel dat de zorgverlening vlot verloopt bij de bewoner’. Enkele reacties van verpleegkundigen en zorgkundigen waren dat zij meer kennis hadden over de bewoner en zodus vlugger de zorg konden toepassen volgens de bewoner haar wensen. De identiteitscirkel werd door de zorgverleners omschreven als een praktisch middel om de zorg specifiek gericht op de bewoner toe te passen. Stelling 22 tot 26 handelen rond het gebruiken of toepassen van de kennis van het levensverhaal tijdens de zorgverlening. Hier wordt bij alle stellingen, behalve 24, een stijging waargenomen. De zorgverleners passen de kennis over bewoner 1 meer toe na de implementatie van NZ. De laatste stelling in dit criterium met een stijging van 3% is 29 ‘Ik weet welke benadering de bewoner wenst’. De overige stellingen tonen een negatief resultaat zoals de vraag in welke mate zij de gewenste benadering toepassen bij de bewoner. Een mogelijke oorzaak kan zijn dat zorgverleners door stress en/of tijdsdruk de narratieve benadering bij bewoner 1 niet toepassen. Enkele zorgverleners geven ook aan dat bewoner 1 soms probleemgedrag vertoont (agitatie, roepgedrag, (verbale) agressie) waardoor het moeilijk is om de correcte benadering toe te passen. Conclusie Bij bewoner 1 wordt een positief resultaat vastgesteld over de 4 criteria. Er werd meer kennis verschaft over bewoner 1 en het beeld over de bewoner is ook positief gegroeid bij de zorgverleners. Daarnaast is er ook een positieve evolutie in vertrouwensrelatie volgens de zorgverleners. Het criterium ‘zorgverlening’ toont over het algemeen een kleine stijging. Enkele stellingen scoorden wel negatief. Hieruit kan afgeleid worden dat de impact van de implementatie van NZ op het verlenen van de zorg aan bewoner 1 eerder laag is.
29
6.3 Bewoner 2 Bewoner 2 is een 86 jarige vrouw met matige dementie. Zij verblijft reeds een jaar in het WZC SintCamillus op afdeling twee. Bij de grafiek van bewoner 2 vertoont ‘kennis’ de grootste stijging van 6%. Het criterium ‘beeld’ stijgt 2%. De postmeting bij ‘vertrouwensrelatie’ toont een daling van 1%. Het criterium ‘zorgverlening’ stijgt 2%.
Resultaten verpleegkundigen en zorgkundigen 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50
76
73
70
75
75
74
76
78 Premeting Postmeting
Kennis
Beeld
Vertrouwensrelatie
Zorgverlening
Grafiek 2 Resultaten pre- en postmeting bewoner 2
Resultaten bewoner 2 Voor een duidelijk overzicht van de resultaten per stelling wordt doorverwezen naar bijlage 7. In het criterium ‘kennis’ is een daling te zien bij stelling 1 en 2. Er is geen stijging in kennis over de wensen en behoeften van bewoner 2 tijdens de ochtend- en avondzorg. Tevens wordt een daling toegekend aan de kennis over de gewoontes en rituelen van de bewoner tijdens de avondzorg. De stellingen 5, 6 en 7 tonen een stijging in de postmeting waarvan de kennis over het levensverhaal van bewoner 2 de grootste stijging toont van 20%. Tevens wordt een stijging toegekend aan stelling 6 en 7 waarbij zorgverleners aangeven meer te weten over welke onderwerpen de bewoner al dan niet graag praat. In het tweede criterium toont stelling 8 ‘Ik begrijp hoe de bewoner zijn ziekte ervaart’ de grootste stijging van 8%. In de andere stellingen wordt een stijging gezien in het begrijpen van hoe de ziekteervaring van bewoner 2 zijn dagelijkse activiteiten beïnvloedt, het zien van de persoon achter het ziektebeeld en stijgt het algemeen beeld over bewoner 2 positief door de zorgverleners. Stelling 11 toont echter een daling van 1%. Het criterium ‘vertrouwensrelatie’ toont een daling van 1%. Stelling 13 ‘Ik heb het gevoel dat de bewoner zich goed voelt bij mij tijdens de zorgverlening’ daalt met 4%. De resultaten tonen ook een 30
lichte daling van 1% bij stelling 14. Enkel bij het ervaren van een vertrouwensrelatie tussen de zorgverleners en bewoner 2 toont de grafiek een stijging van 2%. In het laatste criterium ‘zorgverlening’ wordt een stijging waargenomen in het ervaren van een aangename sfeer tijdens de avondzorg. De sfeer tijdens de ochtendzorg toont een daling van 1%. Stelling 20 ‘ik ervaar weinig probleemgedrag van de bewoner tijdens de avondzorg’ toont een daling van 7%. De postmeting toont een stijging van 4% bij het gevoel van de zorgverleners over de vlotheid van de zorgverlening. Stellingen 22 tot 26 tonen een stijging in de grafiek. De zorgverleners geven zo aan de kennis over het levensverhaal, de wensen en behoeften, de gewoontes en rituelen van bewoner 2 toe te passen om contact te maken en zorg te verlenen. Bij deze bewoner is er een daling van 1% in de stelling ‘tijdens de zorgverlening toon ik interesse en stel ik vragen aan de bewoner wanneer hij/zij mij zaken vertelt over vroeger’. Enkele zorgkundigen geven aan dat bewoner 2 een rustig en eerder stil persoon is en niet vaak dingen over zichzelf toevertrouwt aan hen. Dit kan een mogelijke oorzaak zijn waarom een daling te zien is bij deze stelling. Stellingen 28 tot 30 tonen een dalend resultaat. Net zoals bij bewoner 1 kan stress en/of tijdsdruk de oorzaak zijn dat zorgverleners de gewenste benadering niet toepassen. Stelling 32 ‘Ik ervaar weinig (tot geen) stress tijdens de avondzorg bij deze bewoner’ toont de grootste stijging van 9%. De laatste stelling omtrent het algemeen goed voelen tijdens de zorgverlening bij bewoner 2 daalt met 3%. Conclusie Bij bewoner 2 toont enkel het criterium ‘vertrouwensrelatie’ een daling na implementatie van NZ. De andere drie criteria laten een positief resultaat zien. Reacties van zorgverleners tijdens en na de implementatie van NZ geven aan dat bewoner 2 een stil persoon is die uit zichzelf niet vaak dingen gaat vertellen. Ook zeggen zij dat bewoner 2 bij voorstellen meestal instemt en geen eigen keuze maakt. Door dit stille en eerder besluiteloze karakter is het mogelijk dat zorgverleners hierdoor het gevoel hebben dat de bewoner hen niet vertrouwt en zich niet durft openstellen. De grootste stijging is waarneembaar bij het criterium ‘kennis’. Zorgverleners geven aan meer te weten over het levensverhaal van bewoner 2. Het beeld over bewoner 2 stijgt enigszins en bij het toepassen van de zorgverlening wordt vooral een positief verschil gemerkt bij het ervaren van geen (tot weinig) stress tijdens de avondzorg. De implementatie van NZ bij bewoner 2 gaf vooral impact op de kennis over de bewoner en toont geen meerwaarde bij de vertrouwensrelatie vanuit het perspectief van de zorgverlener.
31
6.4 Bewoner 3 Bewoner 3 is een 76 jarige man met matige dementie. Hij verblijft reeds twee jaar in het WZC SintCamillus op afdeling twee. Bij de grafiek van bewoner 3 vertoont ‘kennis’ de grootste stijging van alle bewoners met 9%. Het criterium ‘beeld’ stijgt 4%. De grafiek toont geen verschil in pre- en postmeting bij de criteria ‘vertrouwensrelatie’ en ‘zorgverlening’.
Resultaten verpleegkundigen en zorgkundigen 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50
76 67
Kennis
74
75
75
78
78 Premeting
70
Postmeting
Beeld
Vertrouwensrelatie
Zorgverlening
Grafiek 3 Resultaten pre- en postmeting bewoner 3
Resultaten bewoner 3 Voor een duidelijk overzicht van de resultaten per stelling wordt doorverwezen naar bijlage 8. In het criterium ‘kennis’ bij de stellingen 1 tot 4 wordt enkel bij het kennen van de gewoontes en rituelen van de bewoner tijdens de ochtendzorg een stijging waargenomen (stelling 3). De andere stellingen tonen een daling. De zorgverleners gaven aan reeds veel te weten over de wensen en behoeften van bewoner 3 wat een mogelijke oorzaak kan zijn voor deze resultaten. Bij deze bewoner worden grote stijgingen weergegeven bij het kennen van het levensverhaal van de bewoner en het weten waarover de bewoner al dan niet graag praat. Het criterium ‘beeld’ toont een stijging bij alle stellingen voor bewoner 3. Het begrijpen hoe de bewoner zijn ziekte ervaart, toont de grootste positieve evolutie. In het criterium ‘vertrouwensrelatie’ toont stelling 13 een daling van 4%. Dit betekent dat zorgverleners na de implementatie van NZ minder het gevoel hadden dat bewoner 3 zich goed bij hen voelt tijdens de zorgverlening. De stellingen 15 en 16 tonen aan dat de zorgverleners vinden dat de bewoner zich meer durft openstellen naar hen toe en dat zij een sterkere vertrouwensrelatie ervaren tussen henzelf en bewoner 3.
32
Het criterium ‘zorgverlening’ toont geen algemene stijging of daling bij bewoner 3. Enkele stellingen worden echter hoger of lager gescoord na de implementatie van NZ. Zo blijken de zorgverleners meer kennis over de gewoontes en rituelen van bewoner 3 toe te passen bij de ochtendzorg. Een zorgkundige gaf als reactie: “Door de identiteitscirkel heb ik nu meer aandacht voor de gewoontes en rituelen van W. Zoals zijn schoenen die hij altijd links van het bed plaatst wanneer hij deze afdoet.” Een andere stijging binnenin dit criterium is dat zorgverleners minder stress ervaren tijdens de ochtendzorg en avondzorg bij bewoner 3. De overige stellingen tonen vooral een daling in percentage bij de postmeting. De meeste opvallendste dalingen zijn deze bij: het ervaren van weinig (tot geen) probleemgedrag bij bewoner 3 tijdens de avondzorg; het tonen van interesse in de bewoner en vragen stellen wanneer hij zaken vertelt over vroeger; het belangrijk vinden dat de bewoner zelf kan beslissen over zijn zorg; weten hoe de bewoner te benaderen op de gewenste manier en deze ook toe te passen en het goed voelen tijdens de zorgverlening bij deze bewoner. Conclusie Uit de resultaten van de pre- en postmeting valt vooral een positief effect op te merken op vlak van kennis van en beeld over de bewoner. Het beeld over de man wordt positiever gescoord. De implementatie van NZ toont over het algemeen weinig invloed op de criteria ‘vertrouwensrelatie’ en ‘zorgverlening’ bij bewoner 3.
33
6.5 Bewoner 4 Bewoner 4 is een 75 jarige man met matige dementie. Hij verblijft reeds drie jaar in het WZC SintCamillus op afdeling twee. Deze grafiek toont een stijging van 8% bij het criterium ‘kennis’. Bij ‘beeld’ is dit een stijging van 6%. Zowel bij ‘vertrouwensrelatie’ als bij ‘zorgverlening’ is er een stijging te zien van 4%.
Resultaten verpleegkundigen en zorgkundigen 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50
75 67
Kennis
73 67
Beeld
74 70
74 70
Premeting Postmeting
Vertrouwensrelatie
Zorgverlening
Grafiek 4 Resultaten pre- en postmeting bewoner 4
Resultaten bewoner 4 Voor een duidelijk overzicht van de resultaten per stelling wordt doorverwezen naar bijlage 9. In het criterium ‘kennis’ van bewoner 4 wordt de grootste stijging waargenomen omtrent de stelling ‘kennis over het levensverhaal van de bewoner’ met 32%. Enkele verpleegkundigen gaven aan bewoner 4 het minst goed te kennen in vergelijking met de drie andere bewoners. Bewoner 4 vertelt niet veel over zichzelf en deelt zelden herinneringen over zich mee over vroeger t.g.v. de beperkingen die zijn ziekte met zich mee brengt. De kennis over de wensen en behoeften van de bewoner tijdens de ochtend- en avondzorg daalt in de postmeting. Daarnaast geven de resultaten weer dat zorgverleners meer kennis hebben over de gewoontes en rituelen van bewoner 4 bij de ochtendverzorging (stijging van 4%) dan deze bij de avondverzorging (daling van 1%). Het tweede criterium ‘beeld’ toont een stijging van 7% bij stelling 8. De stellingen 10, 11 en 12 tonen een stijging. Zorgverleners geven via de enquête aan dat ze de persoon achter de bewoner beter kunnen zien, beter begrijpen waarom de bewoner bepaalde wensen en/of behoeften heeft en scoren hun algemeen beeld over de bewoner ook positiever. Bij het begrijpen hoe de ziekte-ervaring van de bewoner zijn dagelijkse activiteiten beïnvloedt, is geen verschil merkbaar.
34
In het criterium ‘vertrouwensrelatie’ tonen de stellingen 13 tot 16 een stijging. De resultaten tonen de grootste stijging (7%) bij het ervaren van een vertrouwensrelatie tussen de zorgverlener en de bewoner. Daarop volgt het vertrouwen dat zorgverleners denken te hebben van bewoner 4 tijdens de verzorgingsmomenten. Een andere stelling die goed scoort is ‘ik heb het gevoel dat de bewoner zich goed voelt bij mij tijdens de zorgverlening’. De kleinste evolutie is deze bij stelling 15 met een stijging van 3% waarbij zorgverleners het gevoel hebben dat de bewoner zich durft openstellen naar hen toe. In het laatste criterium ‘zorgverlening’ toont stelling 21 ‘Ik heb het gevoel dat de zorgverlening vlot verloopt bij de bewoner’ de grootste stijging van 10%. Bij de stellingen 17, 19 en 27 is er geen verschil merkbaar in pre- en postmeting. De stellingen 18, 20, 29, 30, 32 en 33 tonen een daling in percentage. Verder wordt ook een stijging waargenomen bij het gebruiken van het levensverhaal van bewoner 4 om contact te leggen en het toepassen van de wensen en behoeften, gewoontes en rituelen tijdens de ochtend- en avondzorg. Enkele zorgverleners gaven aan door kennis van het levensverhaal specifieke interesses en levensgebeurtenissen te kennen van bewoner 4, waardoor zij meer onderwerpen kennen om over te praten met de bewoner tijdens verzorgingsmomenten. Conclusie De vier criteria tonen een stijging bij bewoner 4 na de implementatie van NZ. Vooral de kennis over het levensverhaal toont een duidelijk positief verschil tussen de pre- en postmeting. Door het levensverhaal te implementeren in de zorgverlening wordt het beeld dat zorgverleners hebben over de bewoner positief beïnvloed. De criteria ‘vertrouwensrelatie’ als ‘zorgverlening’ tonen een even grote impact. Er wordt aangegeven dat zij beter begrijpen waarom de bewoner op een bepaalde manier handelt in zijn dagelijks leven en vinden ook dat de zorg bij de bewoner na implementatie van NZ vlotter verloopt.
35
7
Algemene resultaten
In de onderstaande grafiek worden de resultaten van de zorgkundigen en verpleegkundigen per criterium van de bewoners weergegeven. Het criterium ‘kennis’ toont een stijging van 7% over alle bewoners. Het tweede criterium ‘beeld’ stijgt 4%. ‘Vertrouwensrelatie’ toont een algemeen zelfde resultaat bij pre- en postmeting, namelijk 73%. Het laatste criterium ‘zorgverlening’ toont een algemene stijging van 1%.
7.1 Verpleegkundigen en zorgkundigen
Algemene resultaten 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50
76 69
Kennis
75 71
73
73
75
76 Premeting Postmeting
Beeld
Vertrouwensrelatie
Zorgverlening
Grafiek 5 Resultaten pre- en postmeting alle bewoners
Algemene resultaten Uit grafiek 5 en de resultaten per bewoner kan afgeleid worden dat de implementatie van NZ een vooral positieve impact heeft op drie van de vier criteria voor de zorgverlener. Het criterium ‘kennis’ toont bij alle vier de bewoners de grootste stijging. Daarop volgt ‘beeld’ dat een minder grote stijging toont bij alle bewoners. Opmerkelijk is het derde criterium ‘vertrouwensrelatie’ dat een daling toont van 1% bij één bewoner (bewoner 2). De drie andere bewoners tonen bij dit criterium een stijging. Bij de algemene resultaten wordt geen verschil waargenomen. Ten slotte laat het criterium ‘zorgverlening’ bij alle bewoners de kleinste stijging zien. Dit is ook zo bij de algemene resultaten met een stijging van 1%.
36
8
Resultaten per discipline
In de twee onderstaande grafieken wordt een totale pre- en postmeting getoond, met de vier criteria samengeteld, over de vier betrokken bewoners. Deze resultaten worden opgesplitst per discipline: vier verpleegkundigen en acht zorgkundigen.
8.1 Verpleegkundigen In de grafiek van de verpleegkundigen is er een algemene stijging van 1%.
Verpleegkundigen 100 90 80 70
premeting 68
69
postmeting
60 50
Grafiek 6 Resultaten pre- en postmeting verpleegkundigen
8.2 Zorgkundigen In de grafiek van de zorgkundigen is er een algemene stijging van 3%.
Zorgkundigen 100 95 90 85 80
75
78
75
premeting postmeting
70 65 60
55 50
Grafiek 7 Resultaten pre- en postmeting zorgkundigen
37
Vergelijking resultaten per discipline De resultaten omtrent de implementatie van NZ tonen bij zowel verpleegkundigen als zorgkundigen een stijging overheen alle criteria en bewoners. Bij de groep verpleegkundigen is er een stijging waar te nemen van 1%. Grafiek 7 toont een stijging van 3% bij de zorgkundigen. De resultaten van de preen postmeting bij de verpleegkundigen tonen opvallend een lagere score dan deze bij de zorgkundigen; een verschil van 7% bij de premeting en 9% bij de postmeting. Eveneens wordt doorheen de verwerking van de enquêtes opgemerkt dat verpleegkundigen over het algemeen minder hoge scores toekennen aan bewoners en dus strenger quoteren. Een mogelijke verklaring hiervoor is de lagere frequentie van de zorgmomenten bij de verpleegkundigen. De verpleegkundigen hebben naast verzorgingstaken ook taken zoals het uitdelen van de medicatie, wondzorg, administratieve taken etc. Dit kan de mate waarin en de wijze waarop verpleegkundigen contact hebben met de vier betrokken bewoners tijdens het praktijkonderzoek beïnvloed hebben.
38
9
Resultaten vragenlijst, bevraging van mening en observaties
9.1 Mondelinge bevragingen en observaties bij de zorgverleners Tijdens de implementatie van NZ vonden tussentijdse, mondelinge bevragingen en observaties plaats bij het zorgteam. Bij de start van de implementatie volgden enkele zorgkundigen en verpleegkundigen deze stappen. Na de eerste week had een verpleegkundige de vier levensverhalen afgeprint en op papier beschikbaar gelegd in de verpleegpost. Zij en nog enkele andere zorgverleners gaven aan dat het raadplegen van de levensverhalen via Geracc te lang duurt, omdat zich slechts een computer bevond in de verpleegpost. Daarnaast gaven nog andere zorgverleners aan niet graag en/of niet goed met Geracc te kunnen werken en verkiezen daarom de levensverhalen op papier. Doorheen de implementatie konden de zorgverleners nieuwe informatie over het levensverhaal van de bewoner zelf toevoegen in Geracc via ‘Aanvullingen op het levensverhaal van ... ’. Dit werd door slechts één zorgkundige uitgevoerd. Een mogelijke reden waarom dit niet meer werd uitgevoerd, is dat zorgverleners met het zorgprogramma niet graag en/of niet goed kunnen werken. De identiteitscirkels werden bij de start van de implementatie van NZ op papier opgehangen in de badkamers van de betrokken bewoners, meer bepaald op de muur dichtbij de wastafel (zie bijlage 4). De zorgverleners gaven aan de identiteitscirkels aantrekkelijk te vinden en praktisch in toepasbaarheid. Bij observatie werd opgemerkt dat zorgverleners wel weten waar de identiteitscirkel raadpleegbaar is van de bewoners en wat dit ongeveer inhoud, maar gaven soms aan dit nog niet volledig gelezen te hebben. Daarnaast was er ook reactie vanuit de bewoner zelf. Twee bewoners gaven aan het goed te vinden dat informatie over hun zorgwensen en –rituelen op papier uithangen in hun badkamer.
9.2 Vragenlijst over de mening van de zorgverleners Aan de hand van de schriftelijke vragenlijst werd de mening bekomen over de ervaring bij de zorgverleners. Er werd gevraagd aan de zorgverleners om deze in te vullen, maar er was weinig respons door de werkdruk (kerstperiode). Slechts één verpleegkundige en drie zorgkundigen dienden een ingevulde vragenlijst in. De algemene bevinding van de verpleegkundige was dat zij NZ graag toepast. Bij de vraag of ze al eerder kennis gemaakt heeft of in contact is gekomen met NZ antwoordt zij negatief. Volgens haar hebben de zorgmedewerkers en de bewoners een beter gevoel omdat er meer gecommuniceerd wordt. De bewoner wordt beter begrepen en zij kan als zorgverlener daar beter op inspelen. 39
Ze geeft ook aan dat de zorgverlening positiever ingevuld wordt. Op de vraag wat ze vond van de infosessies tijdens het MDO schrijft ze: “zeer aangenaam, het is een meerwaarde om te leren over NZ”. Het levensverhaal vond ze goed van structuur met een passende lay-out en de inhoud bevat alle nodige informatie. Het gebruiken van het levensverhaal op het zorgprogramma Geracc omschrijft zij als ‘onhandig en tijdrovend’. De verpleegkundige verkiest het levensverhaal eerder op papier dan digitaal. De gelegenheid om aanvullingen te maken op het levensverhaal van de bewoner ziet zij als iets positiefs, want “er wordt hierdoor zoveel mogelijk informatie over de bewoner verzameld”. De identiteitscirkel vindt zij gemakkelijk en direct toe te passen. Op de vraag of zij het levensverhaal en de identiteitscirkel toepasselijk vindt om te gebruiken bij andere bewoners in het WZC antwoordt zij dat dit bevorderlijk kan zijn voor de zorgverlening voor andere bewoners en dat familieleden dit ook wel zullen kunnen appreciëren. Zij geeft aan NZ verder te willen toepassen in de zorgverlening bij de bewoners met dementie en vindt dat NZ een meerwaarde biedt voor iedereen. De algemene bevindingen van de zorgkundigen worden samengevat. De zorgkundigen staan positief tegenover de implementatie van NZ. Alle zorgkundigen antwoorden dat zij nooit eerder kennis hebben gemaakt of in contact zijn gekomen met NZ. Zij vinden communicatie met de bewoner belangrijk en vinden dat de levensverhalen van de bewoner hierbij een positieve bijdrage hebben. Dankzij het levensverhaal kunnen ze de redenen achter bepaald gedrag van de bewoner beter begrijpen. Een zorgkundige geeft als bijkomende opmerking: “Ook de houding en de reacties van de familie kan hierdoor soms beter worden begrepen.” Iemand anders reageert: “het geeft bevestiging dat ze ook maar gewone mensen zijn met herinneringen, anekdotes etc.” De inhoud van het levensverhaal vinden zij voldoende, gemakkelijk en aantrekkelijk beschreven. Een zorgkundige geeft aan dat ze soms te weinig tijd heeft om het levensverhaal te lezen op Geracc en daarom voorstelt om dit op te hangen in de kamer van de bewoner zodat dit direct zichtbaar is. Nog iemand anders stelt ook voor om het levensverhaal van de bewoners bij te houden op papier i.p.v. digitaal. Hierover werd bij aanvang van de implementatie ook nagedacht. Vanwege privacy redenen werd echter geopteerd om het levensverhaal digitaal zichtbaar te stellen voor het zorgpersoneel alleen. De mogelijkheid om informatie aan te vullen op Geracc vinden zij allen positief, toch merkt een zorgkundige op: “interessant, maar de vraag is of dit document ook zal ‘leven’”. De zorgkundige vindt de manier waarop het document bereikbaar is te omslachtig. Zij vraagt zich dan ook af of er voldoende gebruik zal gemaakt worden van dit document. Alle zorgkundigen vinden het bezitten van het levensverhaal van de bewoner nuttig om de zorgverlening op die manier te geven dat het aansluit bij de identiteit van de oudere. Deze mening sluit aan bij de vraag of zij de identiteitscirkel een meerwaarde vinden voor alle bewoners. Er wordt meerdere keren opgemerkt dat de identiteitscirkel praktisch en gemakkelijk toepasbaar is vanuit de badkamer van de bewoner. Een zorgkundige vindt de identiteitscirkel ook erg nuttig voor nieuwe zorgmedewerkers en studenten: “omdat we zoveel bewoners hebben, kan je moeilijk alles weten over de mensen vanaf je eerste dag”.
40
De infosessies gedurende het MDO omschrijven zij als creatief en de moeite waard om enkele vaardigheden aan te leren. Het invullen van de enquête als pre- en postmeting gaf een zorgkundige aan als “Een teveel aan papierwerk”.
9.3 Mening van bewoners en familie Tijdens en na de implementatie van NZ was er een groot contact met de bewoner en van tijd tot tijd met diens familie. De mening werd bevraagd op een manier die verstaanbaar is voor iedere individuele bewoner. Bewoner 1 vond het goed dat een identiteitscirkel werd opgehangen in haar badkamer. Zij had hier ook veel aandacht voor tijdens enkele verzorgingsmomenten. De familie van bewoner 1 gaven aan het positief te vinden dat geprobeerd wordt om de zorg op een actieve manier te verbeteren. Bewoner 2 had geen uitgesproken mening over de implementatie van NZ. De familie van bewoner 2 reageerde: “ik voel een kleine positieve verandering. De sfeer voelt soms aangenamer aan en dat merk ik ook op bij mijn moeder. Werken met het levensverhaal van de bewoner vind ik iets om zeker mee door te gaan in de zorgverlening in het WZC Sint-Camillus.” Bewoner 3 vond de identiteitscirkel die in zijn badkamer hing mooi. Hij gaf ook aan het goed te vinden dat hij een eigen verhaal heeft over zijn leven van vroeger: “met ouder te worden begin ik dingen te vergeten. Het is fijn om te weten dat mijn herinneringen over vroeger niet verloren geraken. Door het schema dat hangt in mijn badkamer weten de zorgverleners hoe ik mij graag was.” De familie van bewoner 3 reageerde positief op de narratieve activiteiten die uitgevoerd werden. “Het is aangenaam om te weten dat de zorgmedewerkers mijn vader beter willen leren kennen.” Bewoner 4 had geen uitgesproken mening over de implementatie van NZ. Deze man werd soms emotioneel wanneer gesproken werd over zijn herinneringen van vroeger. De familie van bewoner 4 vindt de implementatie van NZ een meerwaarde voor de zorg aan hun vader en echtgenoot. Iemand reageerde: “dankzij de identiteitscirkel weet het zorgpersoneel meteen de belangrijkste zorgwensen en – behoeften. Ik hoop dat ze dit dan ook echt toepassen.”
41
Discussie en conclusie In dit hoofdstuk wordt een terugkoppeling gemaakt tussen de literatuurstudie en de bevonden resultaten. Ten slotte worden de valkuilen van dit praktijkgericht onderzoek vermeld en aanbevelingen naar de toekomst toe. Deze bachelorproef sluit zich af met een algemeen besluit.
10 Terugkoppeling met de literatuur Vanuit de literatuurstudie werd de onderstaande onderzoeksvraag gevormd. ‘Biedt de implementatie van NZ een positieve impact bij zorgverleners op gebied van: -
kennis over de bewoner met dementie;
-
beeld over de bewoner met dementie;
-
vertrouwensrelatie met de bewoner met dementie;
-
het toepassen van de zorgverlening aan de bewoner met dementie?’
De implementatie van NZ blijkt de grootste positieve impact te hebben op vlak van kennis over de bewoners bij zorgverleners. Bij iedere bewoner wordt een positieve stijging waargenomen bij dit criterium. Vooral de kennis over het levensverhaal en het weten van gespreksonderwerpen waarover de bewoners al dan niet graag praten, is groter dan voorheen de implementatie van NZ. NZ draagt dus bij tot het bevorderen van de persoonlijke kennis van de bewoner. De meeste zorgverleners geven aan nu beter de persoon achter de bewoner te kunnen zien en vullen hun beeld over de oudere ook positiever in. Ook het gedrag van de bewoner wordt beter begrepen. Deze resultaten bevestigen de bevindingen van de onderzoeken omtrent NZ bij zorgverleners (Van Beek & Schuurman, 2007; Thompson, 2009; McKeown et al.,2010; Erving, Cross & Koschel, 2013). Volgens Van Beek & Schuurman (2007) en Thompson (2009) zou de vertrouwensrelatie tussen de zorgverlener en zorgvrager positief beïnvloed worden door gebruik te maken van NZ. De algemene resultaten tonen geen uitgesproken of positieve impact zichtbaar bij de zorgverleners. Ten slotte kan geconcludeerd worden dat zorgverleners over het algemeen een lichte positieve impact voelen bij het verlenen van de zorg. Er wordt een duidelijke positieve impact getoond bij het gevoel van de zorgverstrekker over de vlotheid van de zorg vlot en het daadwerkelijk toepassen van kennis over de wensen en behoeften, gewoontes en rituelen van de bewoner. Dit zou dan ook gelinkt kunnen worden aan de hoeveelheid kennis over de bewoner die de zorgverlening beïnvloedt zoals de onderzoeken van Thompson (2009) en Erving, Cross & Koschel (2013) aangaven.
42
Een ander element is het tijdrovende aspect die zorgverleners aangeven om narratieve activiteiten uit te voeren. In onderzoeken omtrent NZ werd dit aspect ook aangegeven (Thompson, 2009; Erving, Cross & Koschel, 2013). Toch tonen de enquêtes dat zorgverleners het gevoel hebben dat de zorg bij alle bewoners vlotter verloopt na de implementatie van NZ. Deze zorgmethode draagt dus bij tot een betere en vlottere zorgverlening, maar de uitvoering van de implementatie van NZ vraagt meer tijd van de zorgverlener. Ten slotte is er een link tussen de motivatie en het karakter van de zorgverlener en de manier waarop hij NZ toepast (Widdershoven, 2001; Vanlaere et al., 2012) Bij de implementatie van NZ werd opgemerkt dat de helft van de zorgverleners interesse toonden door spontaan vragen te stellen omtrent de narratieve activiteiten en feedback te geven. Enkele van deze groep hebben de vragenlijst omtrent hun mening van de implementatie van NZ ingevuld en ingediend. Andere zorgverleners toonden eveneens interesse, maar in een minder grote mate. Bij deze zorgverleners werd ook geobserveerd dat zij sommige narratieve activiteiten niet volledig of correct uitvoerden. Zij hebben ook geen vragenlijst ingevuld of ingediend.
43
11 Valkuilen en beïnvloedende factoren Tijdens het beloop van deze bachelorproef werden enkele beïnvloedende factoren en valkuilen gesignaleerd omtrent de implementatie van NZ Beginnend met de indeling van de populatie. Op afdeling twee van het WZC Sint-Camillus is er een beperkt aantal verpleegkundigen ten opzichte van de zorgkundigen. Dit zorgt ervoor dat de populatie meer zorgkundigen telt dan verpleegkundigen wat de representativiteit beïnvloedt. Bewijs omtrent de meerwaarde van NZ bij zorgverleners is beperkt. Er werd in de literatuurstudie geen assessment of gestandaardiseerd instrument gevonden om de meerwaarde te meten bij een implementatie van NZ aan zorgverleners. Daarom werd een enquête opgesteld die gebaseerd is op slechts een klein aantal onderzoeken. Deze valkuil is het bekomen van enkel subjectieve resultaten en weinig objectief. De methode van de implementatie van NZ bracht moeilijkheden met zich mee. Onder andere het gebruik van de computer en het zorgprogramma Geracc. Het gebruik van deze middelen was voor enkele zorgverleners moeilijk of onaantrekkelijk waardoor de implementatie beïnvloed werd. Een laatste valkuil was de korte tijdspanne die voor handen was om de implementatie te realiseren. Deze bachelorproef toont een korte-termijneffect doordat de PDCA-cirkel volledig doorlopen werd in een tijdspanne van slechts 3 maanden. Ten slotte speelt de persoonlijke betrokkenheid, de eigen persoonlijkheid, karakter en motivatie van de zorgverlener een rol bij de uitvoering van de implementatie van NZ. Deze beïnvloedende factor wordt ook beschreven bij het zorgethisch aspect bij NZ (Widdershoven, 2001; Vanlaere et al., 2012). Niet iedere zorgverlener toonde evenveel interesse en/of gaf spontaan feedback over de zorgmethode. Daarnaast beïnvloedt de ziekte-ervaring, persoonlijkheid en karakter van de bewoner de uitvoering van de narratieve activiteiten door zorgverleners.
44
12 Aanbevelingen naar verdere implementatie Verdere uitwerking van implementatie Voor verdere uitwerking van deze implementatie met dezelfde narratieve activiteiten zouden alle zorgverleners idealiter over de vaardigheden moeten beschikken om gebruik te maken van het zorgprogramma Geracc. In dit onderzoek werd gekozen om een algemeen beeld weer te geven over alle zorgverleners omtrent NZ. In verder onderzoek kan dit opgesplitst worden in twee verschillende populaties. Op deze manier krijgt de implementatie een specifiekere invulling gebaseerd op de mogelijkheden en verantwoordelijkheden van de zorgverlener. Daarnaast wordt het aanbevolen om de implementatie van NZ te blijven uitvoeren zodat zorgverleners deze zorgmethode kunnen ervaren als de normale werkwijze. Gebruik van technologie bij narratieve zorg De zorgsector gebruikt de dag van vandaag steeds meer technologische hulpmiddelen om de zorg te verbeteren. Bij het toepassen van NZ kunnen deze middelen ook praktisch toepasbaar zijn en de uitvoering ervan faciliteren. Het gebruik van een tablet zou een oplossing kunnen bieden aan het tijdrovende en administratieve aspect. Daarnaast is het aangewezen om na te gaan of het zorgprogramma Geracc wel het ideale medium is om het levensverhaal van de bewoner te raadplegen of een andere manier dan het toepassen van de ‘residentfiche’. Er kan verder onderzoek gedaan worden omtrent nieuwe of bestaande software. Werken met een Bewoner Aandachts Persoon Het werken met een Bewoner Aandachts Persoon (BAP) kan de implementatie van NZ bevorderen. Een BAP volgt een 4-tal bewoners op en is de aanspreekpersoon voor de bewoner zelf en hun familie. Dit bevordert een optimale samenwerking tussen de bewoner, familie en zorgpersoneel. De BAP kan de taak op zich nemen om over zijn aangewezen bewoners het levensverhaal op te maken, mits een evenwichtige verdeling tussen het zorgpersoneel (zorgkundigen, verpleegkundigen en ergotherapeuten). Dit zorgt ervoor dat de verantwoordelijkheid voor het verzamelen, verwerken en representeren van het levensverhaal van de bewoner verdeelt is over het volledige zorgteam (Handvaten tot empowerment, 2009).
45
13 Algemeen besluit In deze bachelorproef luidt de hoofdvraag: ‘Biedt de implementatie van NZ bij de zorgverlening voor ouderen met dementie een meerwaarde voor de zorgverleners in het WZC Sint-Camillus?’ Uit de resultaten van de implementatie van NZ blijkt dat het toepassen van NZ wel degelijk een meerwaarde biedt voor de zorgverleners op vlak van kennis over de bewoner, beeld over de bewoner en het toepassen van zorgverlening aan de bewoner met dementie. Op vlak van vertrouwensrelatie wordt geen uitgesproken meerwaarde bevonden. Er kan echter geen uniforme meerwaarde gemeten worden door de subjectiviteit bij deze bachelorproef. De impact van het toepassen van NZ verschilt naargelang de persoonlijkheid en karakter van de bewoner en zorgverlener. In het algemeen vinden zowel verpleegkundigen, zorgkundigen als de bewoners en hun familie dat het toepassen van het levensverhaal een positieve verandering teweeg brengt op afdeling twee in het WZC Sint-Camillus. Deze verandering is persoonsgebonden en verschilt van bewoner tot bewoner en van zorgverlener tot zorgverlener. De zorgverleners van het WZC Sint-Camillus staan open voor verdere uitwerking van NZ. Voor verdere uitwerking dient aandacht te worden gegeven aan narratieve activiteiten die toepasbaar en tijdbesparend zijn en aansluiten bij de vaardigheden van de zorgverleners, de middelen en mogelijkheden van de zorginstelling. Deze bachelorproef kan een aanzet zijn tot verder onderzoek rond de meerwaarde van NZ bij paramedici.
46
Lijst met tabellen, figuren en grafieken Lijst met tabellen Tabel 1 Fasen van gedragsverandering met specifieke implementatiedoelen (Grol & Wensing, 2011) Tabel 2 Verdeling van taken over de stageperiode Tabel 3 Taken binnen de PDCA-cirkel Lijst met figuren Figuur 1 PDCA-cirkel (Plan Do Check Act, 2016) Lijst met grafieken Grafiek 1 Resultaten pre- en postmeting bewoner 1 Grafiek 2 Resultaten pre- en postmeting bewoner 2 Grafiek 3 Resultaten pre- en postmeting bewoner 3 Grafiek 4 Resultaten pre- en postmeting bewoner 4 Grafiek 5 Resultaten pre- en postmeting alle bewoners Grafiek 6 Resultaten pre- en postmeting verpleegkundigen Grafiek 7 Resultaten pre- en postmeting zorgkundigen Grafiek 8 Kennis over bewoner 1 Grafiek 9 Beeld over bewoner 1 Grafiek 10 Vertrouwensrelatie met bewoner 1 Grafiek 11 Zorgverlening bij bewoner 1 Grafiek 12 Kennis over bewoner 2 Grafiek 13 Beeld over bewoner 2 Grafiek 14 Vertrouwensrelatie met bewoner 2 Grafiek 15 Zorgverlening bij bewoner 2 Grafiek 16 Kennis over bewoner 3 Grafiek 17 Beeld over bewoner 3 Grafiek 18 Vertrouwensrelatie met bewoner 3 Grafiek 19 Zorgverlening bij bewoner 3 Grafiek 20 Kennis over bewoner 4 47
Grafiek 21 Beeld over bewoner 4 Grafiek 22 Vertrouwensrelatie met bewoner 4 Grafiek 23 Zorgverlening bij bewoner 4
48
Referentielijst Abram, I.B.H. & Wesly J. E. (2009). Elkaar leren kennen = Leren van elkaar. Amsterdam: Forum. Bohlmeijer, E.T., Steunenberg, B., Leontjesvas, R., Mahler, M., Daniël, R. & Gerritsen, D. (2010). Dierbare herinneringen: Protocol voor individuele life-review therapie gebaseerd op autobiografische oefeningen. Enschede: Universiteit Twente. Charon, R. (2006). Narrative Medicine. Honoring the Stories of Illness. New York: Oxford University Press. Daniëls, R., Verhoef, J., Peters, E. (2011). Klinisch redeneren. In le Granse, M. & Kinébanian, A. (Red). Grondslagen van de ergotherapie (pp. 633-664). (2de dr.). Amsterdam: Reed Business. De Mul, J. (2000). Het verhalende zelf: over persoonlijke en narratieve identiteit. Geraadpleegd op 15 juli 2015 via http://www.demul.nl/nl/publicaties/publicaties-per-categorie/boekbijdragen/item/495het-verhalende-zelf-over-persoonlijke-en-narratieve-identiteit Duggan, S. Blackman, T., Martyr, A., Van Schaik, P. (2008). The impact of early dementia on outdoor life: a ‘shrinking world’? The International Journal of Social Research and Practice, 7, nr. 2, pp. 191204. Erving, K.E., Cross, M., Koschel, A. (2013). Working together in lifestory telling for residents in aged care facilities: a qualitative study of staff/family collaboration in aged care. Journal of Nursing Education and Practice, 3, nr. 6, pp. 102-110. Fawcett, A. L. (2007). Principles of Assessment and Outcome Measurement for Occupational Therapists and Physiotherapists: Theory, Skills and Application. (3de dr.). Hoboken: John Wiley & Sons Inc. Geenen, K. (2011). Innovatie in de thuis- en ouderenzorg. Provinciaal Domein Welzijn, 5, nr.16, pp. 78-81. Grol, R., Wensing, M. (2011). Implementatie: effectieve verbetering in de patiëntenzorg. (4de dr.). Amsterdam: Reed Business. Handvaten tot empowerment. (2009). Geraadpleegd op 4 januari 2016 via http://onderzoek.khk.be/domein_Gerontologie/documents/HandvatentotEmpowerment.pdf Hoogland, W.R. (2013). De werkzaamheid van narratieve interventies bij persoonlijke ontwikkeling en bij organisatieontwikkeling. [Onderzoek]. Rotterdam: GH Rotterdam.
49
Huizing, W., Tromp, T., Ubels, G. (2010). Werken aan mentaal welbevinden. Vijf startpunten voor de zorgorganisatie. Bunnik: Libertas. Koopman, E. (2013). De lezende dokter. Vooys, 31, pp. 1-5. Kuipers, H.J. (2010). Vertellen wie we zijn: levensverhalen bij Ricoeur [Syllabus]. Hogeschool INHolland, Departement sociaal-agogisch werk. Maes, J. (2012). Zorg voor de zorgverlener. Tijdschrift voor Palliatieve Zorg, nr. 8, pp. 14-17. Markus, K., Oudemans, A.M. (2011). Enquête research. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Mattingly, C. (1991). What is clinical reasoning? The American Journal of Occupational Therapy, 45, nr. 11, pp. 979-986. McKeown, J., Clarke, A., Ingleton, C., Ryan, T., Repper, J. (2010). The use of life story work with people with dementia to enhance person-centred care. International Journal of Older People Nursing, 5, nr. 2, pp. 148-158. Mies, L. (2007). Benaderingswijzen in de ouderenzorg. Meppel: Boom uitgevers. Narratieve zorg. (2012). Geraadpleegd op 17 juni 2015 via http://www.cgg-brussel.be/voorwie/ouderen-/narratieve-zorg-meer-uitleg_529.aspx Plan Do Check Act. (2015). Een krachtige verbetertool. Geraadpleegd op 3 juni 2016 via https://www.pdcacyclus.nl/verbetermethoden/plan-do-check-act/ Reichman, S., Leonard, C., Mintz, T., Kaizer, C., Lisner-Kerbel, H. (2004). Compiling life history resources for older adults in institutions: Development of a Guide. Journal of Gerontological Nursing, 30, nr. 2, pp. 20-28. Rondia, K., Raeymaekers, P. (2010). Vroeger nadenken … over later: Reflecties over de toepassing van vroegtijdige zorgplanning in België. Brussel: Koning Boudewijnstichting. Smits, C., Harps, A., Jukema, J. (2012). Zorg voor betere regio: Regionaal ZorgVoorBeterProgramma. Zwolle: Christelijke Hogeschool Windesheim. Subramaniam, P., Woods, B., Whitaker, C. (2013). Life review and life story books for people with mild to moderate dementia: a randomised controlled trial. Aging & Mental Health, 18, nr. 3, pp. 363375. Ten Have, H., Ter Meulen, R., Leeuwen, E. (2006). Medische ethiek. (2de dr). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. 50
Thompson, R. (2010). Realising the potential: Developing life story work in practice. Foundation of Nursing Studies Dissemination Series, 5, nr. 5, pp. 1-4. Tschudin, V., Davis, A.J., de Raey, L. (2006). Essentials of Teaching and Learning in Nursing Ethics Perspectives and Methods. Edingburg: Elsevier. Van Beek, F., & Schuurman, M. (2007). Werken met levensverhalen en levensboeken. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Van den Bosch, K., Willemé, P., Geerts, J., Breda, J., Peeters, S., Van De Sande, S., Vrijens, F., Van de Voorde, C., Stordeur, S. (2011). Toekomstige behoefte aan residentiële ouderenzorg in België: Projecties 2011-2025, KCE Reports 167A, D/2011/10.273/63. Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). Van den Pol-Grevenlink, A., Jukema, J.S., Smits, C. (2012). Person-centred care and job satisfaction of caregivers in nursing homes: a systematic review of the impact of different forms of person-centred care on various dimensions of job satisfaction. International Journal of Geriatric Psychiatry, 27, nr. 3, pp. 219-229. Van der Hulst, P., Wouda, P. (2011). Kwaliteitszorg. In le Granse, M. & Kinébanian, A. (Red). Grondslagen van de ergotherapie (pp. 787-816). (2de dr.). Amsterdam: Reed Business. Vanhaecht, K., Sermeus, W. (2002). Draaiboek voor de ontwikkeling, implementatie en evaluatie van een klinisch pad. Acta Hospitalia, 2002, 3, pp. 13-27. Van Heijst, A. (November, 2008). Meer ‘scharrelruimte’ in de zorg en onderwijs. Schoolbestuur, 8, nr. 8, pp. 5-7. Vanlaere, L., Timmerman, M., Steven, L., Gastmans, C. (2012). An explorative study of experiences of healthcare providers posing as simulated care receivers in a ‘care-ethical’ lab. Nursing Ethics, 19, nr.1, pp. 68-79. Widdershoven, G. (2001). Ethiek in de kliniek – hedendaagse benaderingen in de gezondheidsethiek. (2de dr). Meppel: Boom. Wills, T. & Day, M.R. (2008). Valuing the person’s story: Use of life story books in a continuing care setting. Clinical Interventions in Aging, 3, nr. 3, pp. 547-552.
51
Lijst met bijlagen 1. Enquête pre- en postmeting 2. Vragenlijst mening zorgverleners 3. Observatielijst 4. Identiteitscirkel 5. Levensverhaal van de bewoner
52
1
Enquête pre- en postmeting
Enquête Beste, U neemt deel aan de implementatie van het levensverhaal van de bewoner in de zorgverlening. Omdat dit nieuw is in de zorg wordt een evaluatie gemaakt a.d.h.v. enquêtes. Uw mening is dan ook van erg groot belang. De vragen in deze enquête hebben betrekking op uw relatie, omgang en kennis over de bewoner tijdens de zorgverlening. Met zorgverlening wordt bedoeld: de uitdrukkelijke ochtendzorg en avondzorg bij een bewoner. Over 9 weken ontvangt u nog een enquête. Om een koppeling te kunnen maken, worden u enkele gegevens gevraagd: Eerste letter van uw voornaam ____ Eerste letter van uw achternaam ____ Cijfer van uw geboortemaand ____ Cijfer van uw geboortedag ____ Deze enquête wordt anoniem behandeld. Gelieve bij iedere bewoner een score (cijfer) te geven in welke mate u hiermee akkoord bent van 1 tot 10, waarbij 10 de hoogste waarde is en 1 de laagste. Let op! Probeer de beschreven bewoner ook telkens in gedachten te houden bij het invullen van de vragen.
👍
👎 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 53
Kennis over de bewoner (Dit omvat enkel het “weten” van informatie over de bewoner voor de zorgverlening)
1.
V.K
R. R.
W. P.
R. V.
Ik ken de wensen en behoeften van de bewoner tijdens de ochtendzorg Vb. (Ik weet welke omgang de bewoner prefereert, hoe hij/zij graag geholpen wordt bij het wassen, welke zeep of verzorgingsproducten hij/zij het liefst gebruikt, etc. )
2.
Ik ken de wensen en behoeften van de bewoner tijdens de avondzorg Vb. (Ik weet welke omgang de bewoner prefereert, hoe hij/zij graag geholpen wordt bij het omkleden, hoe laat hij/zij in bed wil etc.)
3.
Ik ken de gewoontes en rituelen van de bewoner tijdens de ochtendzorg Vb. (Ik weet welke stappen de bewoner altijd doorgaat tijdens de ochtend, ik weet welke zaken de bewoner vroeger altijd deed en nu nog altijd doet, zoals wakker worden met de radio of iedere dag lippenstift aanbrengen etc.)
4.
Ik ken de gewoontes en rituelen van de bewoner tijdens de avondzorg Vb. (Ik weet welke stappen de bewoner altijd doorgaat tijdens de avond, ik weet welke zaken de bewoner vroeger altijd deed en nu nog altijd doet, zoals iedere avond een nachtcrème aanbrengen of het zelf uitschakelen van de lichten in de slaapkamer etc.)
5.
Ik ken het volledige levensverhaal van de bewoner Vb. (ik weet waar de bewoner vroeger woonde, wat zijn/haar vroeger werk was, welke levensstijl deze persoon vroeger had als kind, tiener en volwassene, etc.)
54
6.
Ik weet over welke onderwerpen de bewoner graag praat Vb. (Ik weet over welke zaken uit het verleden de bewoner graag praat zoals het vroegere werk, familieleden, vroegere hobby’s, etc.)
7.
Ik weet over welke onderwerpen de bewoner niet graag praat Vb. (Ik weet over welke zaken uit het verleden de bewoner liever niet praat zoals overleden familieleden etc.)
Beeld over de bewoner
8.
V.K
R. R.
W. P.
R. V.
Ik begrijp hoe de bewoner zijn ziekte ervaart Vb. (Ik begrijp waarom de bewoner zich soms angstig of verward voelt)
9.
Ik begrijp hoe de ziekte-ervaring zijn dagelijkse activiteiten beïnvloedt Vb. (ik begrijp waarom bepaalde dagelijkse activiteiten onmogelijk geworden zijn voor de bewoner of waarom hij/zij bepaald (probleem)gedrag vertoont zoals agressie of ontremd gedrag)
10. Ik zie de persoon achter het ziektebeeld van de bewoner Vb. (ik kan de bewoner zien als een mens met een eigen levensloop die zijn levenswaarden vertegenwoordigt, ik zie meer dan enkel de ‘patiënt’)
11. Ik begrijp waarom de bewoner bepaalde wensen of behoeften heeft Vb. (ik begrijp waarom de bewoner zich vasthoudt aan bepaalde ochtend- of avondrituelen, ik begrijp waarom de bewoner graag over bepaalde zaken al dan niet praat, etc.)
12. Mijn beeld over de bewoner is in het algemeen positief 55
Vertrouwensrelatie
V.K
R. R.
W. P.
R. V.
V.K
R. R.
W. P.
R. V.
13. Ik heb het gevoel dat de bewoner zich goed voelt bij mij tijdens de zorgverlening Vb. (De bewoner ervaart je hulp als aangenaam)
14. Ik heb het gevoel dat de bewoner mij vertrouwt tijdens de algemene zorgverlening 15. Ik heb het gevoel dat de bewoner zich durft openstellen naar mij toe Vb. (De bewoner vertelt persoonlijke dingen over zichzelf of over anderen)
16. Ik ervaar een vertrouwensrelatie tussen mezelf en de bewoner
Zorgverlening bij de bewoner (Dit omvat het “gebruiken” van de kennis over de bewoner tijdens de zorgverlening)
17. Ik ervaar een aangename sfeer met de bewoner tijdens de ochtendzorg 18. Ik ervaar een aangename sfeer met de bewoner tijdens de avondzorg 19. Ik ervaar weinig (tot geen) probleemgedrag van de bewoner tijdens de ochtendzorg 20. Ik ervaar weinig (tot geen) probleemgedrag van de bewoner tijdens de avondzorg
56
21. Ik heb het gevoel dat de zorgverlening vlot verloopt bij de bewoner Vb. (De tijd valt mee, er is een goeie wisselwerking met de bewoner en ik zit met de bewoner op dezelfde golflengte)
22. Ik gebruik kennis over het levensverhaal van de bewoner om contact te leggen Vb. (Ik gebruik gerichte gespreksonderwerpen hebben met de bewoner tijdens de zorgverlening)
23. Ik gebruik altijd de kennis over de wensen en behoeften van de bewoner bij de ochtendzorg 24. Ik gebruik altijd de kennis over de wensen en behoeften van de bewoner bij de avondzorg 25. Ik gebruik altijd de kennis over de gewoontes en rituelen van de bewoner bij de ochtendzorg 26. Ik gebruik altijd de kennis over de gewoontes en rituelen van de bewoner bij de avondzorg 27. Tijdens de zorgverlening (zowel ochtend- als avondzorg) toon ik interesse en stel ik vragen aan de bewoner wanneer hij/zij mij zaken vertelt over vroeger 28. Ik vind het belangrijk dat de bewoner zelf kan beslissen over zijn zorg
29. Ik weet welke benadering de bewoner wenst
57
30. Ik gebruik de benadering bij de bewoner zoals hij/zij dit wenst
31. Ik ervaar weinig (tot geen) stress tijdens de ochtendzorg bij deze bewoner (1= ik ervaar veel stress / 10 = ik ervaar geen stress)
32. Ik ervaar weinig (tot geen) stress tijdens de avondzorg bij deze bewoner (1= ik ervaar veel stress / 10 = ik ervaar geen stress)
33. Ik voel me goed tijdens de zorgverlening (zowel ochtend- als avondzorg) bij deze bewoner Vb. (Ik verzorg de bewoner met plezier want dit verloopt altijd vlot en in een aangename sfeer en ik voel me goed bij deze bewoner)
58
2
Vragenlijst
Vragenlijst narratieve zorg
In kader van mijn eindwerk ‘De implementatie van narratieve zorg bij de zorgverlening aan ouderen met dementie’ wordt een vragenlijst afgenomen bij de betrokken zorgverleners van dit onderzoek. Het doel van deze vragenlijst is om uw mening omtrent de implementatie van narratieve zorg te vernemen. Gelieve bij iedere vraag uw antwoord te verklaren.
Hartelijk bedankt!
59
Vragenlijst m.b.t. de implementatie van narratieve zorg in de zorgverlening bij ouderen met dementie
Omcirkel wat voor u van toepassing is: Ik ben zorgkundige / verpleegkundige. Initialen: ..............
1. Hoe staat u tegenover narratieve zorg? (kennis en gebruik van het levensverhaal in de oudere, narratieve benadering, verhalend denken over de bewoner, de zorgverlening aanpassen naargelang de gewoontes en wensen van vroeger van de bewoner etc.) o Eerder positief / eerder negatief ........................................................................................................................................... ...........................................................................................................................................
2. Hoe vindt u narratieve zorg (al dan niet) passen in de zorgverlening die u verleent aan de bewoners? ........................................................................................................................................... ...........................................................................................................................................
3. Hebt u al eens eerder, zoals tijdens uw opleiding, kennis gemaakt met narratieve zorg of ‘het werken met het levensverhaal?’ ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ...........................................................................................................................................
60
4. Wat vindt u van de levensverhalen die werden opgemaakt voor de vier bewoners die betrokken waren bij het onderzoek? Op gebied van: Inhoud: .......................................................................................................... Opmaak: .........................................................................................................
Structuur: ...................................................................................................... Afbeeldingen: ................................................................................................
Andere opmerkingen: ...................................................................................
5. Wat vindt u van het ‘gebruik maken’ of ‘raadplegen’ van het levensverhaal op Geracc? ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ 6. Wat vindt u van het document ‘Aanvullingen op het levensverhaal van…’ die u kan aanvullen via Geracc? ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ 7. Vindt u het een meerwaarde om van alle bewoners een dergelijk levensverhaal beschikbaar te stellen en de narratieve benadering toe te passen? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... 61
8. Maakt u gebruik van de identiteitscirkel? Zo ja, wat vindt u positief? (Zijn er zaken die u zou veranderen of toevoegen?) ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... Zo nee, wat vindt u negatief? (Zijn er zaken die u zou veranderen of toevoegen?) ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... 9. Zou het toepassen van identiteitscirkels bij alle bewoners een meerwaarde zijn voor u als zorgverlener of de algemene zorg ? Zo ja, waarom wel? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... Zo nee, waarom niet? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... 10. Wat vond u van de afgelopen activiteiten tijdens het MDO (i.v.m. narratieve zorg)? (Infosessies, foto-activiteiten, introductie van de levensverhalen van 4 bewoners etc.)
........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ...........................................................................................................................................
11. Is de implementatie van de narratieve zorg iets dat u graag wil blijven toepassen in de zorgverlening bij bewoners met dementie? Zo ja, waarom wel? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... 62
Zo nee, waarom niet? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... 12. Zijn er nog andere zaken omtrent de implementatie van narratieve zorg waarover u iets kwijt wil, maar niet bevraagd werd? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ...........................................................................................................................................
63
3
Sjabloon observatielijst
Observatie Bewoner: ............... o
Ochtend
o
Avond
Zorgverlener: ...............
Tijdstip om te slapen / op te staan:
Observatie wassen en aankleden (toiletgebeuren, mondhygiëne, haartooi etc.):
Observatie zorgwensen / zorgbehoeften:
Observatie zorggewoontes / zorgrituelen:
Toegepaste benadering:
64
4
Sjabloon identiteitscirkel
65
5
Sjabloon levensverhaal van de bewoner
Het levensverhaal van … Ik ben … Ik ben geboren op …. Op … kwam ik toe in het WZC Sint-Camillus. Ik verblijf in kamer ... Foto van bewoner
Dit is mijn levensverhaal. Toen ik kleiner was …
Als kind was ik … (Welk karakter?) Ik woonde vroeger in …. (Waar? Welk soort huis? Wie woonde er van familie?) Ik ben naar school geweest … (In welke school? Hoelang ging de persoon naar school? Welke opleiding? Welk schoolmateriaal werd gebruikt?) Na school ging ik vaak … (Buiten spelen? Bekende kinderspellen? Met vrienden kattenkwaad uithalen?) Mijn ouders leerden mij altijd dat ik … (Hoe streng waren de ouders? Wat was er belangrijk voor hen?) De gebeurtenissen die mij bijblijven als kind zijn … (Eerste communie? Plechtige communie? Herinneringen met familie of vrienden?) 66
Vrije tijd Als kind ging ik wel eens … (Buiten spelen? Bekende kinderspellen? Met vrienden kattenkwaad uithalen?) Daarnaast hield ik van … (Sport? Muziek?) Dagelijkse gewoontes Iedere dag ging ik / deed ik …. Vroeger moest/ wou ik iedere dag ….. (Bepaalde rituelen? Bekende geuren, smaken of herinneringen?) Wekelijkse gewoontes? Weekendgewoontes? Mobiliteit Hoe verplaatsen als kind? (Met de fiets? Te voet?) Hoe verplaatsen als familie? Maaltijdgebeuren Vroeger at ik vaak … (Varkensvlees, Witloof, … Typische gerechten die mijn moeder maakte? Waar at je als kind? Vaste tijdstippen om te eten?) Ik at nooit/altijd/ vaak een dessert. Mijn lievelingsdessert was ….. Mijn lievelingsdrank was … Als ontbijt at ik graag… Ik at met een … (Mes? Bord? Houten plankje?) Ik had de gewoonte om … (Boterham te doppen in koffie?) ’s middags at ik graag … ’s avonds at ik het liefst … Persoonlijke hygiëne Als kind was mijn haar … (Haarkleur? Lengte?) Vroeger waste ik mij altijd met … (Soort zeep: vloeibare zeep, geen zeep, stuk zeep?) Vroeger waste ik mij altijd.. (Aan de wastafel? In bad? ) Als kind had ik rituelen zoals … (Eerst haar kammen en dan wassen? Eerst tanden poetsen en daarna ontbijt?) Toiletgebruik Meteen na het opstaan? Voor of na het ontbijt? Binnen- en of buitentoilet thuis? Slaapgewoontes Als kind moest ik … (Vroeg in bed? Welk uur? Gewoontes voor het slapen zoals tanden poetsen, bidden?) Geloof en spiritualiteit 67
Als kind ging ik (niet) naar de kerk? (Hoe vaak? Verplicht of niet? Op welke dagen en tijdstippen? Samen met familie of met school?)
Toen ik een tiener was ... Als tiener was ik … (Welk karakter?) Ik woonde vroeger in …. (Waar? Welk soort huis? Wie woonde er van familie?) Ik ben naar school geweest … (In welke school? Hoelang ging de persoon naar school? Welke opleiding? Welk schoolmateriaal werd gebruikt?) Mijn ouders leerden mij altijd dat ik … (Hoe streng waren de ouders? Wat was er belangrijk voor hen?) De gebeurtenissen die mij bijblijven als tiener zijn … Vrije tijd Als tiener ging ik wel eens … (Weg met vrienden? Op café? Reizen?) Daarnaast hield ik van … (Sport? Muziek? Bepaalde hobby’s?) Dagelijkse gewoontes Iedere dag ging ik / deed ik …. (Roken van sigaren of sigaretten?) Vroeger moest/ wou ik iedere dag ….. (Bepaalde rituelen? Bekende geuren, smaken of herinneringen?) Wekelijkse gewoontes? Weekendgewoontes? Mobiliteit Hoe verplaatsen als kind? (Met de fiets? Te voet?) Hoe verplaatsen als familie? Maaltijdgebeuren Vroeger at ik vaak … (Typische gerechten die mijn moeder maakte? Waar at de persoon? Vaste tijdstippen om te eten?) Ik at nooit/altijd/ vaak een dessert. Mijn lievelingsdessert was ….. Mijn lievelingsdrank was … Als ontbijt at ik graag… Ik at met een … (Mes? Bord? Houten plankje?) Ik had de gewoonte om … (Boterham te doppen in koffie?) ’s middags at ik graag … ’s avonds at ik het liefst … Als tiener dronk ik wel eens … (Een biertje? Andere drank?)
68
Persoonlijke hygiëne Als tiener was mijn haar … (Haarkleur? Lengte?) Vroeger waste ik mij altijd met … (Soort zeep: vloeibare zeep, geen zeep, stuk zeep?) Vroeger waste ik mij altijd.. (Aan de lavabo? In bad? ) Als tiener had ik rituelen zoals … (Eerst haar kammen en dan wassen? Eerst tanden poetsen en daarna ontbijt?) Als tiener … (Maakte mij ik wel eens op met juwelen, make up, dagcrème, eau de cologne, eau de toilette?) Toiletgebruik Meteen na het opstaan? Voor of na het ontbijt? Binnen- en of buitentoilet thuis? Slaapgewoontes Als tiener had ik bepaalde gewoontes voor en na het slapengaan zoals … Geloof en spiritualiteit Als tiener ging ik (niet) naar de kerk? (Hoe vaak? Verplicht of niet? Op welke dagen en tijdstippen? Samen met familie of met school?)
Toen ik volwassen was … Als volwassen vrouw/man was ik … (Welk karakter?) Ik ben toen niet/wel getrouwd … (Met wie? Op welke leeftijd? Hoe hebben ze elkaar leren kennen?) Ik woonde toen …. (Waar? Welk soort huis? Eigen huis met man/vrouw/kinderen?) Ik had … kinderen. (Naam? Wanneer geboren? Jongens of meisjes?) Mijn ouders leerden mij altijd dat ik … (Hoe streng waren de ouders? Wat was er belangrijk voor hen?) De gebeurtenissen die mij bijblijven als volwassene zijn … (Het kopen van een eigen huis, trouwen, kinderen krijgen, een nieuwe job?) In mijn familie heb/had ik ... zussen/broers/neven/nichten ...
Foto van familie
Foto van familie
Foto van familie
69
Vrije tijd Als volwassene ging ik in mijn vrije tijd … (Weg met vrienden? Op café? Reizen? Iets doen met de kinderen? Hobby’s? Gaan sporten? Luisteren naar muziek?) Dagelijkse gewoontes Iedere dag ging ik / deed ik …. (Roken van sigaren of sigaretten?) Vroeger moest/ wou ik iedere dag ….. (Bepaalde rituelen? Bekende geuren, smaken of herinneringen?) Wekelijkse gewoontes? Weekendgewoontes? Mobiliteit Ik ging met de … naar het werk? (Met de fiets? Te voet? Met de auto?) Verder heb ik ook al een (mee) gereden met … (Auto, bus, trein, motor, …?) Maaltijdgebeuren Vroeger at ik vaak … (Typische gerechten die mijn vrouw/man maakte? Waar at de persoon? Vaste tijdstippen om te eten? Zelf koken?) Ik at nooit/altijd/ vaak een dessert. Mijn lievelingsdessert was ….. Mijn lievelingsdrank was … Als ontbijt at ik graag… Ik at met een … (Mes? Bord? Houten plankje?) ’s middags at ik graag … ’s avonds at ik het liefst … Als volwassene dronk ik wel eens … (Een biertje? Aperitief? Wijn?) Persoonlijke hygiëne Als volwassene was mijn haar … (Haarkleur? Lengte? Gezichtsbeharing zoals snor of baard? Hoe scheren?) Als volwassene had ik rituelen zoals … (Eerst haar kammen en dan wassen? Eerst tanden poetsen en daarna ontbijt?) Vroeger waste ik mij altijd met … (Soort zeep: vloeibare zeep, geen zeep, stuk zeep?) Vroeger waste ik mij altijd.. (Aan de lavabo? In bad? ) Als volwassene … (Maakte mij ik wel eens op met make up, dagcrème, eau de cologne, eau de toilette?) Ik droeg ook vaak een … (Horloge of andere juwelen?) Toiletgebruik Meteen na het opstaan? Voor of na het ontbijt? Binnen- en of buitentoilet thuis? Slaapgewoontes Als volwassene had ik bepaalde gewoontes voor en na het slapengaan zoals … Geloof en spiritualiteit 70
Als volwassene ging ik (niet) naar de kerk? (Hoe vaak? Verplicht of niet? Op welke dagen en tijdstippen? Samen met familie?)
Nu ben ik ... Ik ben ... (Welke persoonlijke karaktertrekken?) Ik hou van mensen met een ... benadering/manier van omgaan met mij … Ik heb schrik voor … Ik heb een hekel aan ... Vrije tijd In mijn vrije tijd hou ik van … (Muziek luisteren? Tv kijken? Koken? Breien? Wandelen? Kruiswoordraadsels oplossen?) Dagelijkse gewoontes Iedere dag wil ik / doe ik graag ... ging ik / deed ik …. Wekelijkse gewoontes? Weekendgewoontes? Mobiliteit Ik verplaats mij momenteel ... (Te voet? Met een rollator? Met een rolstoel?) Maaltijdgebeuren Ik eet graag ... (Op vaste tijdsstippen? Bepaalde gerechten?) Bij het ontbijt ... Bij het middagmaal ... Bij het avondmaal ... Ik hou (niet) van ... (Warme/koude groenten?) Ik eet (niet) graag ... (Dessert? Fruit? Zoet of hartig?) Ik drink (niet) graag ... (Alcohol? Frisdrank?) Persoonlijke hygiëne Ik heb mijn haar het liefst ... (Kort? Lang? Opgestoken? Gekamd? Geborsteld? Gebruik van haarproducten?) Ik was mij aan de lavabo het liefst met warm/koud water (Gezicht? Bovenlichaam? Onderlichaam?) Ik gebruik graag vloeibare zeep/een stuk zeep Ik ga het liefst in bad/douche. Na het wassen (en aankleden) draag ik ... (Make up, dagcrème, eau de cologne, eau de toilette? Horloge? Andere juwelen?) 71
Toiletgebruik Op welke tijdstippen van de dag? Voor of na het ontbijt? Slaapgewoontes Voor/tijdens het slapen doe ik altijd ... (De gordijnen toe? Een nachtlampje branden? Geloof en spiritualiteit Als volwassene ging ik (niet) naar de kerk? (Hoe vaak? Verplicht of niet? Op welke dagen en tijdstippen? Samen met familie?)
72
6
Resultaten stellingen bewoner 1
Kennis over bewoner 1 100 95 90 85 80
83
81 80
79
79 80
78
78
77 73 73
75
Premeting Postmeting
70
65
63
65 60 55
52
50 stelling 1
stelling 2
stelling 3
stelling 4
stelling 5
stelling 6
stelling 7
Grafiek 8 Kennis over bewoner 1
Beeld over bewoner 1 100 95
89
90
85
85 80
84
90
91
85
87
90
82
79
75
Premeting
70
Postmeting
65 60 55 50 stelling 8
stelling 9
stelling 10
stelling 11
stelling 12
Grafiek 9 Beeld over bewoner 1
73
Vertrouwensrelatie met bewoner 1 100 95 90
85 80 75
78
76
75
73
73
Premeting
71
70
Postmeting
68
68
stelling 15
stelling 16
65 60 55 50 stelling 13
stelling 14
Grafiek 10 Vertrouwensrelatie met bewoner 1
Zorgverlening bij bewoner 1 100 95 90 85 80 75
70
74 73 73 72 71 71 68 66
78 7879 78 78 78 78 75 75 74 74 70
83 83 79 79
78 75
82 80
65
65
78 75
74 70 68
Premeting Postmeting
60 55 50
Grafiek 11 Zorgverlening bij bewoner 1
74
7
Resultaten stellingen bewoner 2
Kennis over bewoner 2 100 95 90 85 80
83
81
78
79
78 78 75
75
73
73
73
71
Premeting Postmeting
70 65
62
60
55
53
55 50 stelling 1
stelling 2
stelling 3
stelling 4
stelling 5
stelling 6
stelling 7
Grafiek 12 Kennis over bewoner 2
Beeld over bewoner 2 100 95 90 83
85 80
82
84
84
87
86
85
85
87
75
75
Premeting
70
Postmeting
65 60 55 50 stelling 8
stelling 9
stelling 10
stelling 11
stelling 12
Grafiek 13 Beeld over bewoner 2
75
Vertrouwensrelatie met bewoner 2 100 95 90 85
80
80
77
76
76 73
75
73
73
75
Premeting Postmeting
70 65 60 55 50 stelling 13
stelling 14
stelling 15
stelling 16
Grafiek 14 Vertrouwensrelatie met bewoner 2
Zorgverlening bij bewoner 2 100 95 90
86
85 80
75
75 74 73 73
78 78 78 71
78 74
80 77 72
75
80 75
78 73
82 79 81
81 82 78
83 81
73
82 82 79 73 73 73 Premeting
70
Postmeting
65 60 55 50
Grafiek 15 Zorgverlening bij bewoner 2
76
8
Resultaten stellingen bewoner 3
Kennis over bewoner 3 100 95 90 85
83
83
80
80
78
80
79 76
75
76
74
73
69
70
64
65
Premeting Postmeting
60 55 48
50
47
45 40 stelling 1
stelling 2
stelling 3
stelling 4
stelling 5
stelling 6
stelling 7
Grafiek 16 Kennis over bewoner 3
Beeld over bewoner 3 100 95 90
85
85
79
80 75
79
84 81
86
86
89
82 Premeting
72
Postmeting
70 65 60 55 50 stelling 8
stelling 9
stelling 10
stelling 11
stelling 12
Grafiek 17 Beeld over bewoner 3
77
Vertrouwensrelatie met bewoner 3 100 95 90 85
80
81 77
78
78
75
73
71
Premeting
73 69
70
Postmeting
65 60 55 50 stelling 13
stelling 14
stelling 15
stelling 16
Grafiek 18 Vertrouwensrelatie met bewoner 3
Zorgverlening bij bewoner 3 100 95 90 85 80
75
81 81 80 78 78 78 78 77 77 77 78 78 78 79 75 75 7576 73 73
83 78
85
80
83 75
87
84 78
78
83 80
82
73 Premeting
70
Postmeting
65 60 55 50
Grafiek 19 Zorgverlening bij bewoner 3
78
9
Resultaten stellingen bewoner 4
Kennis over bewoner 4 100 95 90 85 80
82
81
78
78
78 74
75
74
75
73
73 68
70
64
65
Premeting Postmeting
60 55
51
50 43
45 40 stelling 1
stelling 2
stelling 3
stelling 4
stelling 5
stelling 6
stelling 7
Grafiek 20 Kennis over bewoner 4
Beeld over bewoner 4 100
95 88
90
85
85
81
80
80
82
85 81
83
80 75
74
Premeting Postmeting
70 65 60 55 50 stelling 8
stelling 9
stelling 10
stelling 11
stelling 12
Grafiek 21 Beeld over bewoner 4
79
Vertrouwensrelatie met bewoner 4 100 95 90
85 80 75
78
77 73
73
73
Premeting
69
70
Postmeting
66
66
stelling 15
stelling 16
65 60 55 50 stelling 13
stelling 14
Grafiek 22 Vertrouwensrelatie met bewoner 4
Zorgverlening bij bewoner 4 100 95 90 85 80 75 70
75 75 74 74 74 73 73 70
78 73 68
68
74 73 72 72
73 68
73 7373
78 76
73 72
77 75
68
7574 6768
80 78 Premeting Postmeting
65 60 55 50
Grafiek 23 Zorgverlening bij bewoner 4
80