ace-Challenge
Technisch Reglement 2014 Versie 14 april 2015
Dit technisch reglement werd opgesteld met als doel eenduidige richtlijnen te definiëren voor de deelnemende teams binnen de Ecorace-Challenge. Alle situaties die niet behandeld zijn in deze richtlijnen zullen beslist worden door de Jury.
Technisch reglement
1 Algemeen De regels die hierin worden beschreven zijn van toepassing tijdens de Ecorace-Challenge, in dit document vermeld als de “wedstrijd”. Deze regels zijn van toepassing tijdens de wedstrijd gehouden in het jaar 2015 (8-9-10 mei). Van alle deelnemers aan de wedstrijd wordt er verwacht dat zij dit document lezen en ermee instemmen. De organisatie zal strafpunten uitdelen aan de deelnemers en teams die de richtlijnen schenden, negeren of hen diskwalificeren en uitsluiten voor verdere deelname. Alle vragen betreffende de interpretatie van het technisch reglement moeten geschreven (via brief of per email) aan de organisatie worden overgemaakt. Deze regels zullen worden gepubliceerd op de website en zijn bindend voor alle deelnemers. Indien noodzakelijk geacht door de organisatie, heeft zij het recht om dit reglement te wijzigen. Geregistreerde teams worden hiervan op de hoogte gebracht.
2 Technische condities en veiligheid Alle deelnemers zijn op ieder moment verantwoordelijk voor de technische condities en veiligheid van hun vaartuig. Het ontwerp moet dusdanig gemaakt worden dat het vaartuig veilig kan deelnemen aan de wedstrijd door alle aspecten ervan in beschouwing te nemen (varen, hijsen van het vaartuig, opslag in de paddock, etc.). De goedkeuring van het ontwerp en de goedkeuring tijdens de inspectie zal in geen enkel geval een vrijstelling zijn van de verantwoordelijkheden van de deelnemer.
3 Het vaartuig 3.1
Het ontwikkelde vaartuig dient aan onderstaande bepalingen te voldoen:
De deelnemer is vrij in de materiaalkeuze voor de volledige romp. Romp kan gebaseerd zijn op lijnenplan in appendix A De maximaal toegelaten afmetingen van het vaartuig worden hieronder weergegeven. Totale lengte Totale breedte Hoogte boven waterlijn
6.00 m 1.40 m 2.50 m
Het ontwerp van het vaartuig moet eerst goedgekeurd worden door de jury. De romp van het vaartuig dient te voldoen aan een maximaal langsbuigend moment van 1,8 kNm, wanneer deze ondersteund wordt op de twee punten van de romp. Dit KAN aangetoond worden (indien hier aan getwijfeld wordt door de jury), enerzijds op basis van technische berekeningen en anderzijds door een praktische test.
2
Technisch reglement Tijdens de praktische test kan een belasting van 1 ton geplaatst worden over het volledige vaartuig (zoals aangegeven op bovenstaande afbeelding) (enkel voor categorie cargo) en de maximale doorbuiging van de romp mag niet meer bedragen dan 1,5 cm t.o.v. de neutrale stand.
3.2
De totale lengte is de lengte vanaf het uiterste achterste punt tot het meest vooraan gelegen punt van het vaartuig, inclusief het propulsiesysteem. Het overschrijden van de maximale lengte met meer dan 0.5% van de totale lengte zal resulteren tot diskwalificatie door de jury.
3.3
Er is geen maximale diepgang opgelegd aan de vaartuigen. Echter, de schroef mag niet lager komen dan het kielvlak. Deelnemers moeten in beschouwing nemen dat op sommige delen van het traject de diepgang gelimiteerd is.
3.4
Schroeven van het propulsiesysteem mogen ten allen tijde vervangen worden tijdens de loop van de wedstrijd. Dit dient wel gemeld te worden aan de jury.
3.5
Er is geen maximum gewicht van het vaartuig gedefinieerd. Deelnemers moeten er echter over waken dat het vaartuig in en uit het water moet kunnen worden gehesen tot op het vaste land op verschillende momenten tijdens de wedstrijd.
3.6
Alle vaartuigen mogen gebruik maken van verschillende energiebronnen voor de voorstuwing van het vaartuig. Deze energiebron kan zowel zonne-energie, elektrische energie, waterstof, diesel, benzine, aardgas of een biobrandstof zijn. Andere energiebronnen zoals mankracht, windenergie (zeilen), dieren of kernenergie zijn niet toegestaan.
3.7
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen boten die cargo kunnen vervoeren (categorie cargo) en boten die geen cargo kunnen vervoeren (categorie non-cargo).
3.8
Het gebruik van andere opslagsystemen dan accu’s voor het opslaan van elektrische energie is toegestaan (bijvoorbeeld vliegwielen, super condensatoren, etc.). De maximale energieopslagcapaciteit is beperkt tot 5 kWh.
3.9
Het maximaal uitgaand vermogen van de aandrijfmotor bedraagt 6 kW of 8 pk.
3.10 De schipper dient te beschikken over een vrij zicht en vrij gehoor op ieder ogenblik. 3.11 De stabiliteit van het vaartuig moet zodanig ontworpen zijn dat een voorgeschreven rolmoment van 200 Nm aan een vaartuig, in geladen of ongeladen toestand met schipper (70kg), niet resulteert in een overhelling die meer dan 12,5 graden bedraagt (gedurende een gemeten periode van 5 seconden op het water).
In geen geval mogen openingen in de romp, zoals de afvoerbuizen van pompen, of randen van het dek beneden de waterlijn komen te liggen.
3
Technisch reglement In het geval dat (extra) drijvers worden gebruikt, moeten deze drijvers beschikken over een toegevoegd volume van minstens 50 dm³ of meer. Een vaartuig dat beschikt over drijvers, moet dusdanig ontworpen zijn dat de hoogste drijver het water raakt vooraleer de rolhoek van 5 graden wordt bereikt.
3.12 Het vaartuig (van categorie cargo) moet in staat zijn een totale vracht van 1 ton aan boord te nemen. Deze vracht kan bestaan uit liquide cargo en/of droge bulk, welke op verschillende plaatsen van het vaartuig gepositioneerd mogen worden. Deze posities dienen duidelijk te worden weergegeven in het ontwerprapport. De teams kunnen kiezen uit volgende mogelijkheden: -
Niet flexibele optie: 1 cargo naar keuze vervoeren (enkel liquide of enkel droge bulk) Semi-flexibele optie: Een verhouding cargo naar keuze vervoeren (liquide en droge bulk) Flexibele optie: Een opgelegde (door de organisatie) verhouding cargo vervoeren (liquide en/of droge bulk)
De flexibele optie zal het meeste punten opleveren, vervolgens de semi-flexibele optie en de niet flexibele optie zal het minste punten opleveren. 3.13 Alle vaartuigen moeten uitgerust worden met een commercieel beschikbaar en goedgekeurde dodemansknop welke volledig operationeel blijft wanneer de schipper of de opvarenden aan boord zijn.
Dit zal getest worden tijdens de evacuatietest. De functionaliteit moet zodanig zijn dat wanneer deze verwijderd wordt de motoren stoppen en dat wanneer deze terug wordt geplaatst er minimaal één extra actie noodzakelijk is vooraleer de motoren herstart kunnen worden.
3.14 Wanneer het vaartuig beladen wordt (dit geldt alleen voor boten van categorie cargo), moeten alle lasten behoorlijk bevestigd worden aan het vaartuig. De positionering en verdeling van deze lasten op het dek dienen vermeld te worden in het ontwerprapport. 3.15 Ieder vaartuig dient verplicht uitgerust te zijn met één of meer automatische elektrische lenspompen.
De pompen moeten zodanige geïnstalleerd worden dat deze alle compartimenten die bestuurders of elektronische componenten huisvesten volledig kunnen ledigen. Het systeem dient te beschikken over een minimaal debiet van 1300 liter per uur. De buizen en/of slangen geconnecteerd aan de pomp dienen te beschikken over een minimale diameter die niet kleiner is dan de uitgang van de pomp.
3.16 Alle draaiende onderdelen in of aan het vaartuig dienen voldoende afgeschermd te zijn om onopzettelijk contact te vermijden.
Deze regel geldt zowel op het water als op het land.
4
Technisch reglement Wanneer een vliegwiel wordt gebruikt voor energieopslag, moet deze zich in een beschermende behuizing bevinden die in staat is alle losse onderdelen op te vangen in het geval van het uit elkaar vallen van het systeem. Deze laatste opmerking moet worden aangetoond door middel van een geschikte test of berekening.
3.17 Alle vaartuigen moeten zodanig ontworpen zijn dat personen aan boord het vaartuig kunnen verlaten binnen 5 seconden zonder enige hulp van buitenaf.
Deze laatste opmerking moet worden aangetoond door middel van een evacuatietest. De dodemansschakelaar moet gelijktijdig geactiveerd worden tijdens de evacuatie, zonder dat dit bijdraagt tot een tijdsvertraging tijdens de evacuatie Luiken die dienen opengemaakt te worden vooraleer een opvarende het vaartuig kan verlaten zijn niet toegelaten. De minimale breedte van de cabine is 50 cm. Wanneer twee opvarenden naast elkaar zitten, bedraagt de minimale breedte 100 cm. De cabine dient te beschikken over degelijke zitplaatsen voor de bemanningsleden. Een gesloten cabine is niet toegestaan.
3.18 Het gebruik van veiligheidsgordels is niet toegestaan aan boord van het vaartuig. 3.19 Alle bevestigingssystemen die gebruikt worden aan boord van het vaartuig moeten mechanisch worden vastgezet.
Alle connecties die kunnen draaien tijdens het gebruik van het vaartuig moeten worden vastgezet door middel van een splitpen. Het gebruik van bevestigingsmiddelen, zoals "Loctite" is niet toegestaan, tenzij met speciale toestemming van de organisatie. Toestemming wordt slechts verleend op basis van voorafgaand schriftelijk verzoek aan de organisatie met de nodige motivatie. De aanvraag moet een overzicht van de probleemstelling en een beschrijving voor de noodzaak van het gebruik van dit type bevestigingsmiddel bevatten. Bij een bout-moer verbinding dient de schroefdraad de bout met minimum twee volledige omwentelingen uit de moer te steken. Hetzelfde geldt voor het gebruik van draadstangen. Bij het gebruik van zelfborgende moeren dient de schroefdraad uit de plastieken ring te komen met minimum twee volledige omwentelingen. Het gebruik van velcro is toegelaten in het geval dat dit duidelijk is aangeduid in het design en goedgekeurd is door het Technisch Comité voor de technische keuring. Het Technisch Comité kan bijkomende bevestigingen eisen tijdens ieder moment van het evenement, vooral wanneer het de veiligheid van de bemanning of de werking van het vaartuig beïnvloedt en/of het evenement in gedrang brengt.
3.20 Alle vaartuigen moeten ontworpen worden met een minimum van 10 cm vrijboord langs het gehele vaartuig in volledig beladen toestand (incl. bemanningsleden)..
De verbindingen tussen de romp en het dek moeten waterdicht zijn. 5
Technisch reglement
3.21 Alle vaartuigen moeten ontworpen zijn zodanig dat deze over voldoende drijfvermogen beschikken in beladen toestand.
In deze context is “voldoende” gedefinieerd als de nodige capaciteit om de volledige constructie met opvarenden met een minimum reserve capaciteit van 100 % te dragen. M.a.w. het waterdichte volume boven de waterlijn moet gelijk of groter zijn dan de verplaatsing van de romp. Deze capaciteit moet worden aangetoond op basis van de weging en berekeningen. Bijkomend moet het vaartuig ontworpen zijn zodanig dat het niet kan zinken wanneer de romp zich zou opvullen met water. Bij het optreden van deze laatste situatie, mag er verondersteld worden dat de bemanningsleden niet meer aan boord van het vaartuig zijn.
3.22 Alle vaartuigen moeten uitgerust zijn met een bevestigingspunt voor een sleepkabel.
De bevestigingspunten en zijn draagstructuur moeten in staat zijn om een minimale belasting van twee maal het eigen gewicht van het vaartuig te houden. De minimale binnendiameter van de bevestigingspunten bedraagt 20 mm. Alle vaartuigen moeten uitgerust zijn met een drijvende sleepkabel, met een minimale lengte van 10 m en een minimum diameter van 8 mm. Sleepkabels mogen niet vervaardigd zijn uit staal of een ander type materiaal dat moeilijk door te snijden is in een noodgeval. De sleepkabel moet vastgemaakt zijn aan de voorzijde van de romp
3.23 Alle vaartuigen dienen signalisatiesystemen.
uitgerust
te
zijn
met
minimum
twee
soorten
Een uniform gekleurde oranje of rode waarschuwingsvlag met een minimale grootte van 30 x 30 cm bevestigd aan een stok of soortgelijke structuur met een minimale lengte van 100 cm. De waarschuwingsvlag mag niet gecombineerd worden met de verplichte bootshaak. Een hoorbaar waarschuwingssysteem, zoals een hoorn, welke hoorbaar is vanaf redelijke afstand. o een blaashoorn o een hoorn gebruikmakend van perslucht o een elektrische hoorn
3.24 Alle vaartuigen moeten voorzien zijn van een duidelijk zichtbare gele of oranje boei met een diameter van ten minste 12 cm welke permanent verbonden is met het vaartuig door een drijvende kabel met een minimale lengte van 5 m.
De verbinding en opslag van deze boei moet zodanig zijn dat wanneer het vaartuig verdwijnt onder het wateroppervlak de boei gaat drijven op het wateroppervlak en daardoor de positie van het schip aanwijst.
3.25 Alle vaartuigen dienen uitgerust te zijn met minstens één peddel per opvarende.
De peddel(s) moet(en) functioneel zijn zodanig dat het mogelijk is voor de opvarenden om de peddel te gebruiken in de normale zitpositie in de cockpit van het vaartuig. 6
Technisch reglement De peddel(s) moet(en) over een minimale totale lengte van 60 cm beschikken, met een minimum lengte en breedte van het blad gelijk aan respectievelijk 30 en 13 cm. De peddel(s) moet(en) bevestigd zijn op een gemakkelijk bereikbare plaats aan boord van het vaartuig.
3.26 Alle vaartuigen moeten uitgerust worden met een goedgekeurd brandblusapparaat (een CO2-blusser), met een minimum capaciteit van 1 kg blusmateriaal.
Voor vaartuigen met gasvormige brandstoffen wordt een poederblusser aangeraden in plaats van een CO2-blusser. Enkel brandblussers met een goedgekeurde geldigheid zijn toegelaten. De brandblusser moet in een zodanige positie gemonteerd worden dat deze eenvoudig bereikbaar is door alle opvarenden vanaf de normale zitpositie in de cockpit. Bij het losmaken van de brandblusser mag er geen mogelijkheid zijn dat deze in het water kan vallen.
3.27 Alle vaartuigen moeten uitgerust zijn met een reddingsvest voor elk bemanningslid. De capaciteit van de reddingsvest dient klasse 150 Newton of het equivalent ervan te zijn. 3.28 In het geval van het optreden van een (technisch) defect aan boord, hebben de deelnemers het recht op herstel van de defecte of gebrekkige onderdelen. Alle te vervangen onderdelen dienen vervangen te worden door gelijkwaardige exemplaren met dezelfde specificaties.
Wanneer mogelijk dient dit te gebeuren onder supervisie van de organisatie. In het geval van grootschalige reparaties/aanpassingen, bijvoorbeeld bij het vervangen van een batterij, kan de organisatie bepalen of er nood is aan het toekennen van een straftijd. Alle herstellingen aan elektrische systemen dienen vooraf gerapporteerd te worden aan de organisatie. Herstellingen aan andere onderdelen dienen nadien aanvullend gerapporteerd worden. Het vervangen of opladen van batterijen zal resulteren in een betwisting van een straftijd van één of meerdere minuten. Aanpassingen opgelegd door de organisatie dienen uitgevoerd te worden voor de opgegeven deadline. Wanneer aanpassingen worden verricht, is de deelname aan de wedstrijd opgeschort tot de aanpassingen nagekeken en goedgekeurd zijn.
3.29 Alle vaartuigen dienen te beschikken over vier hijsogen met een minimum binnendiameter van 25 mm.
De hijsogen dienen vervaardigd te zijn uit vast metaal van het type zoals aangeduid in de afbeelding.
7
Technisch reglement
De hijsogen mogen wegneembaar zijn maar dienen steeds aan boord van het vaartuig te zijn tijdens de wedstrijd. De hijsogen en de draagstructuur moeten zodanig ontworpen zijn dat elk van deze individuele hijsogen het volledige gewicht van het vaartuig kan dragen. Deze hijsogen moeten gepositioneerd worden zodanig dat het mogelijk is om het vaartuig in en uit het water te hijsen. De longitudinale afstand tussen de twee hijsogen is tussen 1 en 4 m. Bij deze laatste situatie dient het vaartuig zoveel mogelijk horizontaal te blijven. Een maximale afwijking van 19 graden van de horizontale positie is toegelaten. De structurele integriteit van het vaartuig mag niet wijzigen tijden het hijsen.
3.30 Alle scherpe kanten van het vaartuig dienen voldoende te worden afgeschermd. 3.31 De stuurinrichting van het vaartuig dient gedimensioneerd te zijn voor adequate controle. Het sturen dient vlot te verlopen en vrij te zijn van speling, zowel in beladen als onbeladen toestand. 3.32 Het toevoegen van wegneembare onderdelen aan het vaartuig is toegelaten. De extra onderdelen dienen aan alle vereisten van deze technische voorschriften te voldoen.
De wegneembare onderdelen dienen ofwel bevestigd te worden of zich aan boord van het vaartuig te bevinden gedurende de volledige wedstrijd. Tijdens de derde stap van het designproces moet duidelijk worden aangegeven dat je gebruik wil maken van deze regel. Dit dient vervolgens nog te worden goedgekeurd. De vaartuigen dienen voor alle technische inspecties te slagen, zowel met als zonder de wegneembare onderdelen geïnstalleerd. Onderdelen wegneembaar maken na het slagen tijdens stap drie van het designproces is niet toegestaan. Voor sommige onderdelen zal geen toestemming gegeven worden om deze wegneembaar te maken. Hierbij worden volgende onderdelen beschouwd: o Onderdelen voor het bereiken van de noodzakelijke stabiliteit, bv. drijvers.
8
4 Energiebronnen en energieopslag 4.1
Technisch reglement
Bijkomende regelgeving omtrent de toegelaten energiebronnen (zie regel 4.6) worden beschreven in de appendices.
Appendix B: Liquide brandstoffen (uitgezonderd LPG) Appendix C: LPG en CNG Appendix D: Waterstof
4.2
Het is toegestaan een vaartuig te ontwikkelen dat louter en alleen op basis van batterijen vaart, maar deze mag niet bijgeladen worden tijdens een challenge van de race (wel tussenin). Een eventuele back-up batterij mag gebruikt worden enkel en alleen indien deze batterij al vanaf het begin van de challenge aan boord is.
4.3
Het vaartuig mag worden uitgerust met een batterijpakket met een maximale nominale capaciteit zoals gedefinieerd in regel 4.7. Deze capaciteit dient gestaafd te worden met datasheets en berekeningen, welke aanwezig moeten zijn in het ontwerprapport.
4.4
Deelnemers welke een grotere hoeveelheid energie aan boord hebben dan toegelaten, zullen benadeeld worden door middel van een strafpunten.
4.5
Een toegewijd, goed functionerend batterij-managementsysteem is verplicht voor alle batterijen.
Het systeem moet instaan voor het monitoren van de spanning, stroom en temperatuur van elke batterij en dient ook in staat te zijn om het volledige systeem uit te schakelen wanneer noodzakelijk. De uitschakeling dient automatisch te gebeuren in geval van te hoge stromen, te lage en te hoge spanningen en te hoge temperatuur. Het geïnstalleerde batterij-managementsysteem moet in staat zijn het energieverbruik en de energietoevoer van en naar het batterijpakket op te meten.
9
Technisch reglement
4.6
De maximaal toegelaten spanning is 52 V DC of AC RMS.
4.7
Het aantal in serie geschakelde batterij cellen is gelimiteerd. De volgende beperkingen zijn geldig Type van batterij
Nominale spanning
Maximum aantal cellen in serie
Loodzuur en loodgel
12 V
4
Nickel-metaalhydride
1.2 V
42
Standaard lithium-ion
3.7 V
13
Lithium-polymeer
3.7 V
13
Lithium-ijzerfosfaat
3.3 V
15
Voor het gebruik van andere soorten batterijen welke niet vermeld staan in bovenstaande lijst, dient het team contact op te nemen met de organisatie. De organisatie zal beslissen of dit soort batterijen toegestaan is en het maximum aantal cellen in serie bepalen. 4.8
Het laden van het batterijpakket of de batterijen dient steeds te gebeuren volgens het laadproces en limieten opgegeven door de fabrikant.
4.9
Het batterijpakket mag tijdens het varen enkel opgeladen worden door middel van de geïnstalleerde energiegenerator/energiebron.
Bij aanvang van de wedstrijd is het toegelaten om te starten met een volledig opgeladen batterijpakket. Al de aan boord opgewekte energie mag tijdens de wedstrijd gebruikt worden voor de voorstuwing van het vaartuig of het bijladen van het batterijpakket of andere energieopslagsystemen (vliegwiel, supercapacitoren, warm water, ijs, etc.) Het is toegestaan om energie te recupereren van een draaiende motor door gebruik te maken van regeneratief remmen van het vaartuig. Navigatietoestellen gevoed door een batterij zijn toegestaan, zolang ze niet verbonden zijn met het hoogvermogen elektrisch systeem van het vaartuig. Computers (laptops) gevoed door een batterij zijn toegestaan, zolang ze niet verbonden zijn met het hoogvermogen elektrisch systeem van het vaartuig.
10
Technisch reglement
4.10 Alle elektrisch geleidende onderdelen dienen volledig geïsoleerd te zijn om gevaarlijke situaties te vermijden in het geval van contact of blootstellling aan water (voor instructies hoe dit te doen, wordt verwezen naar de BIN/NEN/DIN standaard). Speciale aandacht hiervoor is noodzakelijk bij vaartuigen waarvan de romp vervaardigd is uit geleidende materialen (aluminium, carbon vezels, etc.) 4.11 Het ontwerp van het elektrisch schema en de elektrische bedrading dient gebaseerd te zijn op de standaard kleuren code (BIN/NEN/DIN standaard)
Een plus-kabel dient rood gekleurd of gemarkeerd te zijn. Een min-kabel dient zwart of blauw gekleurd of gemarkeerd te zijn. All kabels moeten beschikken over een degelijke isolatie.
4.12 Om veiligheidsredenen dienen de gebruikte batterijen te voldoen aan volgende voorwaarden:
Alle batterijen gebruikt in de wedstrijd moeten commercieel beschikbaar zijn. In geen enkele omstandigheid mag een batterij aangepast worden.
4.13 De batterijen moeten bevestigd worden in een afzonderlijke behuizing, op een dusdanige manier dat het risico van direct contact tussen bemanningsleden en de omgeving met de batterij wordt vermeden.
Het doel van de behuizing van de batterij is een eenvoudige bevestiging van de batterij in het vaartuig. De batterijen en het bevestigingssysteem dienen zodanig ontworpen en vervaardigd te zijn dat deze vast en in positie blijft wanneer het vaartuig zou kapseizen en daarbij geen milieuvervuiling kan veroorzaken. De batterijbehuizing mag afzonderlijk ontworpen zijn of mag volledig geïntegreerd zijn in de romp van het vaartuig. De batterijbehuizing moet voorkomen dat elektrolyt in de romp vloeit in geval van schade aan de batterijen. De batterijbehuizing dient daarom vervaardigd te zijn uit materialen resistent tegen het elektrolyt van de batterij. De batterijbehuizing mag niet vervaardigd worden uit galvanisch geleidende materialen. De batterijbehuizing dient vervaardigd te zijn uit vuurbestendige materialen. Wanneer de batterij niet geïntegreerd is in de romp, mag deze bevestigd worden aan de romp gebruikmakend van een stevig lint met een breedte van 35 mm. Het gebruik van velcro is niet toegelaten. Andere geschikte connecties, zoals gebruikt in wagens, zijn toegelaten. De minimale afstand tussen de batterijen en de zitplaatsen van de bemanningsleden dient één meter te zijn. Het moet mogelijk zijn om de behuizing en de elektrische connecties eenvoudig te verzegelen. Alle maatregelen met respect tot het bevestigen van de batterijen en hun behuizing gelden ook voor ander type van energieopslag.
11
Technisch reglement De behuizing dient uitgerust te zijn met een geforceerde ventilatie met een minimum capaciteit van 0.3 m³/minuut. Bij het overschrijden van een celtemperatuur van 40 °C dient deze automatisch aan te schakelen. In geval van loodzuurbatterijen, dient bij het laden van het batterijpakket de geforceerde ventilatie steeds actief te zijn. De uitlaat van het ventilatiesysteem dient gelokaliseerd te zijn op een positie achter de zitplaatsen van de opvarende bemanningsleden of op een alternatieve plaats die zich op afzienbare plaats van de bemanningsleden bevindt. Deze locatie dient vooraf goed te worden gekeurd door de jury . Het batterij-ventilatiesysteem moet zodanig ontworpen zijn dat opspattend water en regen niet in direct elektrisch contact met de batterij of elektrische kabels kan komen.
4.14 Alle elektrische kabels dienen correct gedimensioneerd te worden om de verwachte spanningen en stromen aan te kunnen. De minimum waardes voor koperen geleiders in open lucht staan vermeld in onderstaande tabel. Doorsnede (mm²) 1.5 2.5 4 6 10 16 25 35 50 70 95 120
Max. Toegestane stroom (A) 20 27 36 46 62 80 105 125 155 195 235 270
4.15 Alle vaartuigen dienen uitgerust te zijn met een noodstop die gelijktijdig de stroomtoevoer naar de motor(en), de energieopwekking en de hoofdbatterij afschakelt.
De schakelaar moet in staat zijn om de energievoorziening te onderbreken tijdens vollast. De schakelaar moet bereikbaar zijn voor hulpdiensten langs de buitenzijde van het vaartuig. De schakelaar dient duidelijk gemarkeerd te zijn zodat deze te herkennen is als noodstop. (rode schakelaar met ronde gele achtergrond). De tekst die de schakelaar aangeeft beschikt over een minimale hoogte van 10mm. Het is toegelaten één of meerdere relais te gebruiken in het schakelmechanisme. Bij het gebruik van één relais dient deze relais geschikt te zijn voor de stroomonderbreking.
12
Technisch reglement
4.16 Alle elektrische systemen dienen uitgerust te zijn met juist gedimensioneerde zekeringen in serieconnectie met de hoofdbatterij.
De zekering mag in geen enkele situatie meer dan 200% van de verwachte stroom toelaten. De zekering dient zich zo dicht mogelijk bij de connectie aan de batterij te bevinden. De waarde van de zekering mag niet hoger zijn als de toegelaten stroom in de dunste kabel in het relevante deel van het elektrisch systeem. Volgende systemen moeten zeker worden afgezekerd: o Aan boord energiegenerator (zonnepanelen, brandstofcel, generator, etc.) o Motorcontroller o Batterij o Batterij-managementsysteem (ook voor iedere spanningsmeting) o Deelnemers worden verplicht gezichts- en oogbescherming te dragen, ten allen tijde bij de montage en/of het verplaatsen van de batterijen of bij het uitvoeren van andere activiteiten met betrekking tot de batterijen
4.17 Het moet mogelijk zijn om eenvoudig het energieopslagsysteem te verzegelen (batterijen of een andere type van energieopslag)
Het deelnemende team dient ervoor te zorgen dat de juiste voorzorgen zijn genomen en aanwezig zijn, zodanig dat de organisatie de zegel kan aanbrengen op een eenvoudige en snelle manier. De organisatie zal de zegel aanbrengen nadat het vaartuig technisch is goedgekeurd. Wanneer een deelnemer genoodzaakt is om de zegel te breken, is hij of zij verplicht dit zo snel mogelijk te melden aan de organisatie. Het vaartuig zal verhinderd worden om verder deel te nemen aan de wedstrijd vanaf het moment dat de zegel werd verbroken. Het vaartuig mag enkel terug deelnemen aan de wedstrijd wanneer deze technisch herkeurd is en een nieuwe zegel is aangebracht door de organisatie.
5 Uiterlijk van het vaartuig 5.1
Alle deelnemende vaartuigen dienen het registratienummer aangereikt door de organisatie zichtbaar te maken.
5.2
Het registratienummer dient vermeld te staan aan weerzijdes van het vaartuig en op de bovenzijde van het voorsteven Het deelnemende team zal verantwoordelijk worden geacht voor het verwerven van het registratiepaneel met het correcte registratienummer. Het registratienummer dient zichtbaar te zijn op ieder ogenblik van de wedstrijd vanuit elke kijkhoek.
Deelnemers zijn toegelaten hun vaartuig esthetisch af te werken naar eigen keuze.
Deelnemers zijn toegelaten hun eigen sponsors zichtbaar te maken op hun vaartuig 13
Technisch reglement
5.3
Deze mogen niet in conflict zijn met morele waarden. Dit volgens de aanbevelingen en/of aanwijzingen van de organisatie
Het team zal beschikken over een transponder van de organisatie om het vaartuig te tracken tijdens de wedstrijd.
14
Technisch reglement
APPENDIX A. Lijnenplan
15
Technisch reglement
APPENDIX B. Vaartuigen gebruik makende van liquide brandstoffen (uitgezonderd LPG) VERBRANDINGSMOTOR 1.1. De toegelaten liquide brandstoffen zijn: Diesel Benzine Biodiesel Andere biobrandstof 1.2. De verbrandingsmotor dient zodanig geconstrueerd en bevestigd te worden dat deze geen schade kan berokkenen aan bemanningsleden, leden van de organisatie of derden wanneer deze operationeel is. 1.3. Alle mogelijk afgescheiden vloeistoffen afkomstig van de verbrandingsmotor dienen opgevangen te worden in afgesloten reservoirs. 1.4. Een noodstop welke de verbrandingsmotor stillegt dient bereikbaar te zijn voor de schipper van het vaartuig wanneer deze plaats heeft genomen in de voor hem bestemde zitplaats, maar dient tevens ook beschikbaar te zijn van aan de buitenkant van het vaartuig en dient gemarkeerd te zijn. Een rode pijl op een witte achtergrond van minstens 10 cm lang en 3 cm breed dient om de plaatsing aan te geven. BRANDSTOFTANK 1.5. Het geheel van componenten waarin energie kan worden opgeslagen en gebruikt kan worden voor de aandrijving van het propulsiesysteem van het vaartuig, wordt beschouwd als het energieopslagsysteem van het vaartuig. Bij vaartuigen werkende op liquide brandstoffen wordt de brandstoftank samen met de leiding naar de motor beschouwd als het energieopslagsysteem. 1.6. De deelnemers moeten gebruik maken van een brandstoftank welke de liquide brandstof opslaat onder atmosferische druk en een maximaal volume van 10 liter bevat, welke duidelijk wordt aangeduid door een niveaulijn. De inhoud van de tank moet visueel geïnspecteerd kunnen worden al dan niet door een schroefdop. De brandstoftank dient stevig bevestigd te zijn.
16
Technisch reglement BRANDSTOFLEIDINGEN EN TANKEN VAN BRANDSTOFFEN
1.7. Het volledige brandstofleidingensysteem en de mogelijk gerelateerde veiligheidscomponenten dienen zich volledig binnen de afmetingen van het vaartuig te bevinden. Geen enkel van de onderdelen mag zich buiten de romp van het vaartuig bevinden. 1.8. Componenten in het brandstofleidingensysteem moeten vrij zijn van elke mechanische spanning. 1.9. Elektronisch aangedreven componenten welke brandstof bevatten dienen geïsoleerd te worden zodanig dat geen elektrische stromen door de component kunnen vloeien waar zich brandstof bevindt, op uitzondering van de injectoren na. 1.10. Sluitingen, kleppen of andere zelfgemaakte componenten, welke zijn aangepast of niet specifiek voor de gebruikte brandstof zijn, zijn verboden. VEILIGHEID
1.11. Deelnemers worden verondersteld op ieder ogenblik na te gaan of het voertuig geen vloeistoffen verliest. Verliezen van lekken kunnen niet worden getolereerd, mocht er toch een lek voordoen waarbij de vloeistof niet opgevangen werd en geloosd ter land of op het water , dient dit zo snel mogelijk gemeld te worden aan het Wedstrijdcomité. 1.12. Elk team dat deelneemt aan de wedstrijd met vaartuig aangedreven op een liquide brandstof dient te beschikken over volgende zaken: een CO2-brandblusapparaat, veiligheidsbrillen en adequaat gereedschap. 1.13. Brandstofleidingen dienen beschermd te worden tegen mogelijke beschadiging (stenen, corrosie, mechanische falingen).
17
Technisch reglement
APPENDIX C. Vaartuigen gebruik makende van LPG of CNG VERBRANDINGSMOTOR
1.1. Vaartuigen mogen gebruik maken van LPG (Liquefied Petrol Gas) of CNG (Compressed Natural Gas) en dienen te voldoen aan de regels beschreven in deze appendix. 1.2. De verbrandingsmotor dient zodanig geconstrueerd en bevestigd te worden dat deze geen schade kan berokkenen aan bemanningsleden, leden van de organisatie of derden wanneer deze operationeel is. 1.3. Alle mogelijk afgescheiden vloeistoffen afkomstig van de verbrandingsmotor dienen opgevangen te worden in afgesloten reservoirs. 1.4. Een noodstop welke de verbrandingsmotor stillegt dient bereikbaar te zijn voor de schipper van het vaartuig wanneer deze plaats heeft genomen in de voor hem bestemde zitplaats, maar dient tevens ook beschikbaar te zijn van aan de buitenkant van het vaartuig en dient gemarkeerd te zijn. Een rode pijl op een witte achtergrond van minstens 10 cm lang en 3 cm breed dient gemarkeerd te zijn om de plaatsing aan te geven.
BRANDSTOFTANK
1.5. Het geheel van componenten waarin energie kan worden opgeslagen en gebruikt kan worden voor de aandrijving van het propulsiesysteem van het vaartuig, wordt beschouwd als het energieopslagsysteem van het vaartuig. Bij vaartuigen werkende op LPG of CNG wordt de brandstoftank samen met de leiding naar de motor beschouwd als het energieopslagsysteem. 1.6. De deelnemers moeten gebruik maken van een gecertificeerde brandstoftank voor het opslaan van de betreffende brandstof onder de aangeraden druk. De maximale tankinhoud bedraagt 15 l voor LPG en 40 l voor CNG. De brandstoftank dient stevig bevestigd te zijn en voorzien van een drukmeter.
BRANDSTOFLEIDINGEN EN TANKEN VAN BRANDSTOFFEN 1.7. Het volledige brandstofleidingensysteem en de mogelijk gerelateerde veiligheidscomponenten dienen zich volledig binnen de afmetingen van het vaartuig te bevinden. Geen enkel van de onderdelen mag zich buiten de romp van het vaartuig bevinden.
18
Technisch reglement 1.8. Componenten in het brandstofleidingensysteem moeten vrij zijn van elke mechanische spanning. 1.9. Elektronisch aangedreven componenten welke brandstof bevatten dienen geïsoleerd te worden zodanig dat geen elektrische stromen door de component kunnen vloeien waar zich brandstof bevindt, op uitzondering van de injectoren na. 1.10. Sluitingen, kleppen of andere zelfgemaakte componenten, welke zijn aangepast of niet specifiek voor de gebruikte brandstof zijn, zijn verboden. VEILIGHEID
1.11. Deelnemers worden verondersteld op ieder ogenblik na te gaan of het voertuig geen vloeistoffen verliest. Verliezen van lekken kunnen niet worden getolereerd, mocht er toch een lek voordoen waarbij de vloeistof niet opgevangen werd en geloosd ter land of op het water , dient dit zo snel mogelijk gemeld te worden aan het Wedstrijdcomité. 1.12. Elk team dat deelneemt aan de wedstrijd met vaartuig aangedreven op LPG of CNG dient te beschikken over volgende zaken: een poederblusser, veiligheidsbrillen en adequaat gereedschap. 1.13. Brandstofleidingen dienen beschermd te worden tegen mogelijke beschadiging (stenen, corrosie, mechanische falingen).
19
Technisch reglement
APPENDIX D. Vaartuigen gebruik makende van waterstof BRANDSTOFCEL SYSTEEM
1.1. De deelnemers dienen een gedetailleerde beschrijving en technische tekeningen van het waterstofbevoorradingssysteem in te dienen. 1.2. In geval van een waterstof aangedreven vaartuig dient de primaire energiebron te bestaan uit een brandstofcel werkende op gecompresseerde waterstof, kwaliteitsklasse 5.0. Met een maximale ingaande druk aan de ingang (anode) van 10 bar. 1.3. Het waterstofsysteem dient gemakkelijk toegankelijk te zijn voor inspecties en metingen. 1.4. De brandstofcel moet draaien op zichzelf. De elektriciteit nodig voor temperatuursregeling, ventilator, compressor, en elektronisch managementsysteem van de brandstofcel en de elektrische motor moeten worden gevoed door de brandstofcel. 1.5. Het waterstof systeem dient als volgt uitgevoerd te worden H2 cilinder Drukregelaar verbonden aan de waterstoffles ”Emergency shutdown valve” rechtstreeks verbonden aan de uitgang van de drukregelaar debietmeter (flowmeter) brandstofcel 1.6. De debietmeter dient verbonden te zijn met de ingang van de brandstofcel. Beide dienen op dezelfde druk te staan. 1.7. De brandstofcel dient zodanig geconstrueerd en bevestigd te worden dat deze geen schade kan berokkenen aan de bemanningsleden, leden van de organisatie of derden wanneer deze operationeel is. 1.8. Alle afgescheiden water afkomstig van de brandstofcel dient opgevangen te worden in een afgesloten reservoir.
20
Technisch reglement BEVOORRADINGSSYSTEEM
1.9. Het volledige waterstof-bevoorradingssysteem en de gerelateerde veiligheidscomponenten dienen zich volledig binnen de afmetingen van het vaartuig te bevinden. Geen enkel onderdeel hiervan mag zich buiten de romp van het vaartuig bevinden. 1.10. Het waterstof-bevoorradingssysteem moet zodanig gelegd worden dat de opstapeling van waterstof in afgesloten of semi-afgesloten ruimtes geen concentratie hoger dan 4 vol% H2 en 75 vol% lucht bereikt. 1.11. Er dient ventilatie aanwezig te zijn op het hoogste punt van het compartiment van de brandstofcel door het voorzien van een opening met een minimale oppervlakte van 5 cm². 1.12. Een waterstofsensor dient geïnstalleerd te worden in het compartiment van de brandstofcel, nabij de hierboven beschreven hoofdventilatie opening. Deze sensor dient de “emergency shut down valve” en een relais aan te sturen. Het schakelniveau van de waterstof sensor moet worden afgesteld op 25% van de LEL (Lower Explosive Limit) van waterstof, bv 1% waterstof in lucht. Een test zal uitgevoerd worden tijdens de technische inspectie. Voor commerciële brandstofcellen met een geïntegreerde H2-detector, is het nog steeds verplicht een H2-sensor te installeren zoals beschreven. 1.13. Het resetten van het H2-detectiesysteem, onder andere de H2-sensor en zijn elektronica, dient manueel te gebeuren via een schakelaar welke zich bevindt in het compartiment van de brandstofcel. Deze schakelaar mag niet bereikbaar zijn door de schipper vanaf zijn zitplaats. 1.14.
De deelnemers kunnen gebruik maken van: A. Een standaard 5 liter waterstoffles (cilinder) op een druk van 200 bar (zelf te voorzien). B. Een waterstofopslag en tanksysteem, in lijn met de ISO veiligheidsvoorschriften. Voorstellen voor dergelijke systemen dienen ingezonden te worden naar het Technisch Comité vier maanden voor de aanvang van de wedstrijd, inclusief specificaties van het systeem en gedetailleerde certificaten.
1.15. De volgende componenten dienen aanwezig te zijn in het waterstof-bevoorradingssysteem van het vaartuig: A. Drukregelaar B. Manuele ‘shut-off valve’ (naast de ‘shut-off valve’ op de waterstoffles) C. Elektrisch aangestuurde klep (normally closed) voor noodstopsysteem D. ‘Bleed valve’ E. Redundant overdrukventiel (bv. ‘rupture disc’)
21
Technisch reglement 1.16. De opening van de shut-off valve op de waterstoffles (cilinder) moet naar beneden gericht zijn binnen een hoek van 30 graden. 1.17. De manuele shut-off valve dient bereikbaar te zijn voor de schipper van het vaartuig wanneer deze plaats heeft genomen in de voor hem bestemde zitplaats, maar dient tevens ook beschikbaar te zijn aan de buitenkant van het vaartuig en dient gemarkeerd te zijn met “H2 shutoff valve”. 1.18. De uitgang van de “bleed valve” dient gericht te zijn naar open ruimte (open lucht), weg van elke potentiële ontstekingsbron. 1.19. Componenten in het waterstof-bevoorradingssysteem moeten vrij zijn van elke mechanische spanning. 1.20. Elektronisch aangedreven componenten welke waterstof bevatten dienen geïsoleerd te worden zodanig dat geen elektrische stromen door de componenten kunnen vloeien waar zich waterstof bevindt, op uitzondering van de “solenoid valve” na. 1.21. In alle gevallen, dienen leidingen en connecties voor het waterstofcircuit gebruikt te worden welke specifiek voor waterstof ontwikkeld zijn. De teamleiders dienen technische data van deze componenten aangeleverd door de producent te kunnen voorleggen tijdens de technische inspectie, om zo te tonen dat deze geschikt zijn voor het gebruik van waterstof. Het gebruik van PTFE leidingen is aangeraden. PU leidingen dienen best niet gebruikt te worden omdat deze mogelijk kunnen lekken. 1.22. Wanneer de druk in het waterstofcircuit hoger is dan een absolute druk van 1.5 bar ( = 0.5 bar overdruk) dienen leidingen vervaardigd te zijn uit staal en connecties dienen te bestaan uit het schroef/compressie type. Wanneer de druk van het waterstof circuit lager is dan een absolute druk van 1.5 bar ( = 0.5 bar overdruk) zijn flexibele leidingen en “unscrew” connecties toegelaten. 1.23. PTFE (Teflon) afdichtingstape mag niet gebruikt worden omdat deze de flowsensor kan beschadigen. In elke situatie zijn deelnemers zelf verantwoordelijk voor schade aan de flowsensor als gevolg van verkeerde connecties. 1.24. Waterstoflekken zijn verboden wanneer de brandstofcel is uitgeschakeld, een volle waterstoffles (cilinder) op 200 bar is geïnstalleerd en de “shut-off valves” open zijn.
22
Technisch reglement VEILIGHEID
1.25. Het waterstof-bevoorradingssysteem dient uitgerust te zijn met een “solenoid emergency shut down valve”. Deze valve dient “normally closed” te zijn wanneer deze niet elektrisch wordt bekrachtigd. 1.26. De vermogentoevoer naar de motor moet automatisch worden afgesloten op hetzelfde ogenblik als de bovenstaande “emergency shut down valve” wordt afgeschakeld. Dit dient gedaan te worden door een geschikte fail-safe relais. 1.27. Deze valve en fail-safe relais dienen geactiveerd te worden bij elk van volgende drie scenario’s: Door het waterstofdetectiesysteem zoals hierboven vermeld. Wanneer de noodstop drukschakelaar wordt geactiveerd aan de buitenzijde van het voertuig. Een rode pijl op een witte achtergrond van minstens 10 cm lang en 3 cm breed dient om de plaatsing hiervan aan te geven. Bij het indrukken van een andere noodstop of dodemansknop, welke bereikbaar is voor de schipper 1.28. In het geval van activatie bij één van deze bovenstaande gevallen dient de valve en het relais gelijktijdig bediend te worden. 1.29. De drie bovenstaande scenario’s zullen getest worden tijdens een technische inspectie en voor elke activiteit. 1.30. Deelnemers worden verondersteld de hoeveelheid waterstof in de lucht te monitoren op ieder ogenblik dat het vaartuig niet in beweging is en een waterstoffles (cilinder) geïnstalleerd is. De sensor dient zich binnen 1 meter van het vaartuig te bevinden. 1.31. Elk team dat deelneemt aan de wedstrijd met een waterstof aangedreven vaartuig dient te beschikken over volgende zaken: een CO2-brandblusapparaat, isolerende handschoenen, veiligheidsbrillen en geïsoleerd gereedschap. 1.32. H2 leidingen dienen beschermd te worden tegen mogelijke beschadiging (stenen, corrosie, mechanische falingen).
23