Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
> Inhoud > > > > > > > > > >
Inhoud 2 Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten 3 Verbaal en non-verbaal gedrag 7 Luisteren 13 Vragen stellen 15 Geven van je mening en (door)vragen naar de mening van een ander 19 Feedback 21 Assertief reageren 24 Zelfbeeld en zelfreflectie 26 Gesprekken voeren 30
Colofon Uitgeverij
. Meppel Postbus 1056 7940 KB Meppel Tel.: 0522-235235 Fax: 0522-235222 E-mail:
[email protected] Internet: www.edu-actief.nl
Auteurs Mascha Schrander en Ingrid Koops Titel Aanvulling: Interactieve vaardigheden Vormgeving Binnenwerk: DBD Design/Ruud de Boer, omslag: Tekst in beeld/Hubi de Gast ISBN Copyright
ISBN n.v.t. © 2013
Eerste druk/eerste oplage Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
> Aanvulling:
Interactieve vaardigheden - opdrachten
Over deze aanvulling: Interactieve vaardigheden Deze aanvulling gaat over interactieve vaardigheden. Als helpende werk je met mensen. Tussen jou en je zorgvrager en jou e voortdurend uitwisseling van informatie plaats. Deze informatie heb je nodig om je werk zo goed mogelijk te kunnen doen. Een zorgvrager geeft bijvoorbeeld aan ergens pijn te hebben of een collega vraagt je een taak op je te nemen. Hierop kun jij weer reageren en/of antwoord geven. Deze wisselwerking wordt ook wel interactie genoemd. Om misverstanden en ongelukken te voorkomen is het belangrijk dat de Dat jullie elkaar goed begrijpen. Hiervoor heb je interactieve vaardigheden nodig. Voorbeelden van interactieve vaardigheden zijn luisteren, vragen stellen, feedback geven en ontvangen, het geven van je mening en assertief reageren.
Doelstellingen: Je kunt het verschil tussen waarnemen en interpreteren uitleggen. Je kunt het belang van objectief waarnemen uitleggen. Je kunt beschrijven wat verbaal en non-verbaal gedrag betekent. Je kunt luisteren, samenvatten, vragen stellen en je mening geven. Je kunt doorvragen naar de mening van een ander. Je kunt je gevoelens uiten en doorvragen naar de gevoelens van een ander. Je kunt feedback geven en ontvangen. Je kunt assertief reageren. Je kunt je zelfbeeld beschrijven. Je kunt op jezelf reflecteren. Je kunt gesprekstechnieken inzetten bij verschillende gespreksvormen.
Interactie en communicatie
Opdracht 1: De ander goed begrijpen Casus 1: Groot gemis Bij de bso op het speelplein zit een jongen een kat te aaien. De stagiaire ziet plotseling dat de jongen huilt. Ze loopt naar hem toe en jaagt de kat
Tekstbron 1: Interactie en communicatie
begint nog harder te huilen, maar schudt heft is. Na doorvragen blijkt de kat van de jongen te zijn overleden en hij mist
3
gebeurd, moet je daar nu nog zo om huilen? Je bent toch al een grote
Casus 2: Vergeetachtig Een stagiair drinkt koffie met mevrouw Brood (81 jaar). Ze is in een helemaal niets me
vinden om mij uw fotoboek te laten zien? Misschien weet u zich daarmee nog dingen te he Wie richt zich het best op de behoeften van de zorgvrager? Maak tweetallen en lees samen casus 1 en 2. Gebruik bij de nabespreking de volgende vragen: In welke van de twee casussen is volgens jullie het best op de behoefte van de zorgvrager gereageerd? Vertel waarom jullie vinden dat er het best op de behoefte van de zorgvrager gereageerd is. Spelen interactieve vaardigheden hierbij een rol? Zo ja, welke rol spelen interactieve vaardigheden hierbij? Herken je dergelijke situaties uit je eigen BPV? Vertel ze aan elkaar.
Opdracht 2: Interactief vaardig, interactief niet vaardig? Vul in: 1 = interactief vaardig, 2 = interactief niet zo vaardig, 3 = interactief niet vaardig, 4 = weet ik niet
4
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
1
2
3
4
Ik val anderen vaak in de rede. Ik luister naar anderen en stel me open voor hun ideeën en gevoelens. Als iets me niet interesseert, ga ik onderuit zitten. Als iemand mij onprettig behandelt, word ik altijd direct boos. Ik laat me aanspreken op mijn gedrag. Ik overleg en ik houd me aan wat we hebben afgesproken. Als ik de pest in heb, laat ik dat ook aan de zorgvrager weten. Ik zet altijd mijn eigen zin door. Ik laat anderen uitspreken. Ik lach nooit iemand uit. Ik houd geen rekening met de gevoelens van een ander.
Waarnemen en interpreteren Opdracht 3: Waarnemen: zie jij wat ik zie?
Het is als helpende belangrijk dat je jouw zorgvrager goed begrijpt en leert Tekstbron 2: kennen. Dit voorkomt frustraties. Het helpt je in te spelen op zijn behoeften. Waarnemen en Daarnaast ben je in staat te signaleren wanneer je zorgvrager ziek is of zich interpreteren niet prettig voelt. Om de ander goed te kunnen begrijpen en te leren kennen heb je jouw waarnemingsvermogen nodig. Daarna is het belangrijk dat je de waarnemingen juist interpreteert. De docent deelt per groepje van drie een afbeelding uit. Jullie kijken, zonder met elkaar te praten, naar de afbeelding. Ieder schrijft kort op wat de afbeelding volgens hem of haar voorstelt. Als iedereen klaar is met schrijven, laat de docent de afbeeldingen aan de rest van de klas zien. Nu mag iedere leerling van elk drietal vertellen wat hij heeft opgeschreven. Zo horen de andere leerlingen in de klas drie verhalen over één afbeelding. Daarna volgt een klassengesprek onder leiding van de docent over
Gebruik bij de nabespreking de volgende vragen: Zijn de verschillen in waarneming tussen de leden van de groepjes groot? Welke verschillen vallen het meest op? Welke conclusie kun je trekken uit deze opdracht?
Oefening 4: Heb je goed gekeken?
5
Voorbereiding Maak opnieuw drietallen. Bepaal wie A, wie B en wie C zijn. Uitvoering A is de beeldhouwer. Hij zet B, het beeld, in een bepaalde pose en kijkt er even goed naar. Dan draait A zich om. C verandert nu twee uiterlijke kenmerken aan het beeld B. A draait zich weer naar het beeld en probeert de veranderingen die C aan het beeld gedaan heeft te ontdekken. Doe deze oefening nog tweemaal. Wissel daarbij steeds van rol zodat iedereen een keer de veranderingen heeft moeten zoeken. Controle Deed je serieus mee? Vind je het moeilijk om veranderingen te zien? Reflectie Vind je jezelf opmerkzaam? Ja/nee, omdat ___________________________________________________________________________________________________ Begrijp je het doel van deze oefening? Ja/nee, want ___________________________________________________________________________________________________
Oefening 5: Objectief en subjectief Voorbereiding Aan deze oefening doet de hele groep tegelijkertijd mee. Neem pen en papier voor je. Uitvoering Iedereen gaat, voor zichzelf, de komende vijf minuten opschrijven wat hij in de klas waarneemt. Na vijf minuten vertellen jullie aan elkaar wat je hebt waargenomen. In een klassengesprek bespreken jullie of er sprake is van een objectieve waarneming of van een subjectieve waarneming. Controle Deed je goed mee? Kun jij je waarnemingen (observaties) makkelijk opschrijven? Reflectie Heb je het verschil tussen objectief waarnemen en subjectief waarnemen begrepen? Ja, het verschil is ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Nee, omdat __________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
6
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Oefening 6: Objectief en subjectief observeren
Weet je nog wat het verschil is tussen objectief observeren en subjectief observeren? Voorbereiding Maak tweetallen. Zorg voor pen en papier. Spreek met de docent af dat jullie over ongeveer 15 minuten terug zijn in de klas. Uitvoering Zoek een plek in de school waar je iemand uit kunt kiezen om te observeren. Kies een persoon uit die niet meteen voorbijloopt. Zonder met elkaar te praten of bij elkaar te kijken, gaan jullie dezelfde persoon op een objectieve manier observeren. Na vijf minuten gaan jullie dezelfde persoon subjectief observeren. Na vijf minuten gaan jullie je subjectieve en objectieve observaties met elkaar vergelijken. Controle Vind je het moeilijk om objectief te observeren? Vind je het moeilijk om subjectief te observeren? Hebben jullie grote verschillen ontdekt tussen de objectieve en de subjectieve observatie? Reflectie Waarom is het belangrijk en professioneel om objectief te kunnen observeren? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
Verbaal en non-verbaal gedrag Oefening 7: Communiceren zonder woorden Wanneer je waarneemt, gebruik je niet alleen je oren om te luisteren naar wat iemand zegt. Je gebuikt ook je ogen om te zien wat iemand doet en hoe hij eruit ziet. Zonder dat iemand iets zegt, kun je vaak toch zien hoe het met iemand gaat. Is zijn houding ontspannen, krachtig of energiek? Kijkt hij blij verdrietig, boos of verontrust? Het praten met je lichaamshouding en gezichtsuitdrukkingen noemen we non-verbale communicatie.
Tekstbron 3: Verbaal en nonverbaal gedrag
In deze oefening krijg je een memoblaadje op je rug geplakt. Op dit blaadje staat een voorwerp. Dit voorwerp moet je uitbeelden. Je moet proberen om zonder woorden, non-verbaal dus, uit te zoeken welke medestudenten een soortgelijk voorwerp op hun memoblaadje hebben staan.
7
Voorbereiding Deze oefening doe je met meerdere klasgenoten. Zorg voor sticky notes en een dikke viltstift. Voor de oefening is één vrijwilliger nodig die de blaadjes uitschrijft en opplakt (diegene is ook meteen observator van de oefening). Probeer tijdens de oefening stil te zijn zodat je je goed kunt concentreren. Uitvoering Eén student schrijft op elk memoblaadje een ander woord. Deze woorden houden verband met elkaar. Bijvoorbeeld: drie verschillende automerken, drie verschillende voetbalclubs, drie verschillende bloemen, drie verschillende zangers. Je krijgt van de vrijwilliger een geel memoblaadje op de rug geplakt met hierop een woord. Lees dit woord goed. Probeer vervolgens zonder dat je tegen elkaar spreekt te ontdekken wat je met elkaar overeenkomt. Zoek zelf de mensen op van wie jij denkt dat die bij jou horen. Je mag anderen helpen, maar zonder te spreken. De observator vertelt aan het einde hoe de zoektocht is verlopen. Wie nam de leiding? Wie was meer afwachtend? Wie was creatief? Controle Is het je gelukt om je partners te vinden? Kon je de anderen goed begrijpen? Reflectie Wat vond je moeilijk aan de opdracht? Op welke manier heb jij gecommuniceerd met je medestudenten? Hoe verliep het communiceren met elkaar? Was je meer afwachtend of nam je bij het probleem de regie in handen?
Oefening 8: Mimiek Ook als je niets zegt, communiceer je, bijvoorbeeld met lichaamstaal. Het is niet mogelijk om niet te communiceren. In deze oefening leer je gezichtsuitdrukkingen van anderen te herkennen. Voorbereiding Vorm een tweetal met een medestudent. Je hebt een spiegel nodig. Uitvoering hierna. Eén emotie per foto. Zet het nummer van de foto achter de genoemde emotie. Schrijf achter elke getoonde emotie op aan welke gezichtskenmerken je deze emotie herkent. Foto ____________________________________________is afschuw. Afschuw herken je aan: ___________________________________________________________________________________________________
8
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Foto ____________________________________________________ is verdriet. Dit herken je aan: ___________________________________________________________________________________________________ Foto ___________________________________________________ is angst. Angst herken je aan: ___________________________________________________________________________________________________ Foto ___________________________________________ is vreugde. Vreugde herken je aan: ___________________________________________________________________________________________________ Foto _______________________________________ is verrassing. Verrassing herken je aan: ___________________________________________________________________________________________________ Foto __________________________________________is boosheid. Boosheid herken je aan: ___________________________________________________________________________________________________
Plaats de spiegel voor je. Je partner bedenkt een emotie die jij gaat uitbeelden. Wissel van beurt. Nu vraag jij aan je partner om een emotie uit te beelden. Controle Heb je verschillende gezichtsuitdrukkingen kunnen oefenen?
Reflectie Was je je bewust van jouw mimiek toen je in de spiegel keek? Vergis jij je wel eens in de mimiek van een ander? Ga jij eerder op iemands woorden af of eerder op iemands gezichtsuitdrukkingen?
9
Opdracht 9: Handgebaren
Niet alleen dove mensen gebruiken gebarentaal. In de communicatie spelen handgebaren een belangrijke rol. Ze kunnen gesproken woorden kracht bijzetten. Of juist, als men de taal niet spreekt, woorden uitdrukken. Per tweetal is een computer nodig om een internetuitzending te bekijken. Je zoekt naar de uitzending 'Het Elfde Uur' van 21 april 2009 op de website www.uitzendinggemist.nl. Bekijk de uitzending met daarin het interview met Maurice de Hond. Dit interview duurt ongeveer 10 minuten. Je observeert de gebaren van interviewer Andries Knevel en die van Maurice de Hond. Let daarbij op de volgende zaken: Welke gebaren maakt de interviewer? Wat straalt hij hierdoor uit? Hoe vaak gebruikt hij deze gebaren? Gebruikt de geïnterviewde ook de handen om gebaren te maken? Beantwoord de volgende vragen: Wat is de rol van handgebaren tijdens een gesprek? _______________________________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________________________ Geef voorbeelden van gebaren die een gesprek makkelijker maken. _______________________________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________________________ Geef voorbeelden van gebaren die een gesprek moeilijker maken. _______________________________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________________________
Oefening 10: Houdingen We nemen bewust of onbewust een bepaalde houding ten opzichte van een gesprekspartner aan. Dit geeft een bepaalde indruk. Het is van belang om je hier tijdens een gesprek met een zorgvrager of collega bewust van te zijn. Voorbereiding Deze oefening over houdingen ga je in tweetallen doen.
10
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Uitvoering Foto _____________________________________________________________________ : open houding. Foto _________________________________________________________________________ : nadenkend. Foto _________________________________________________________________ : gesloten houding. Foto _______________________________________________________________________________ : relaxed. Foto _____________________________________________ : op het puntje van je stoel zitten. Foto _______________________________________________________ : het niet meer zien zitten. Foto ____________________________________________________________ : ontspannen houding. Plaats een + bij de houdingen die je als prettig ervaart tijdens een gesprek en een bij de houdingen die je als negatief ervaart. Probeer zelf om de volgende houdingen uit te drukken: ongeïnteresseerd zijn een open houding hebben het ermee oneens zijn erg gemotiveerd zijn om het woord te krijgen het niet meer zien zitten gelijk hebben je erg op je gemak voelen je ongemakkelijk voelen. Vraag aan je partner of deze ziet welke houding je uitdrukt. Wissel van rol nadat alle houdingen zijn uitgespeeld. Controle Heb je zicht gekregen op wat houding kan doen in een gesprek?
11
Reflectie Welk houdingsgedrag bij een gesprekspartner waardeer jij? Welk gedrag waardeer jij niet? Kun je een voorbeeld noemen van een gesprek waarin jij je door de houding van een andere persoon niet op je gemak voelde?
Oefening 11: Afstand en nabijheid
oefening om te kijken waar je grenzen liggen. Voorbereiding Maak voldoende ruimte vrij in het klaslokaal of zoek een plek met voldoende ruimte. Je hebt voor deze opdracht een rolmaat nodig. Deze oefening wordt uitgevoerd in tweetallen. Uitvoering Maak willekeurige tweetallen in de klas en ga op ongeveer vijf meter afstand tegenover elkaar staan. Je spreekt niet tegen elkaar. Je maakt tijdens de opdracht wel oogcontact met elkaar en blijft dat doen totdat de opdracht afgelopen is. Spreek duidelijk af wie loopt en wie stilstaat. Diegene die loopt, komt langzaam dichterbij. Diegene die stilstaat, geeft aan wanneer de ander te dicht nadert. Meet de afstand op. Wissel na enkele minuten van partner en doe het nog een keer. Houd rekening met de grenzen van een ander. Doe het volgende nadat je hebt gewisseld: loop naar elkaar toe, maar loop voorzichtig door als de partner een stopteken geeft. Vind je het te bedreigend, loop dan weg uit de situatie. De oefening stopt dan. Controle Hoe dichtbij mochten de anderen komen? Waren er verschillen in afstand tussen personen? Reflectie Wat is voor jou een goede afstand om staand een gesprek aan te gaan? Is jouw gewenste afstand anders als mensen naast of tegenover jou gaan zitten? Is er voor jou verschil in gewenste afstand bij verschillende mensen? Als het goed is, is bij de tweede oefening iemand over jouw stopgrens gegaan. Hoe ervaar je het als iemand te dichtbij komt?
Luisteren Je hebt twee oren en maar één mond. Luisteren kost ook vaak twee keer zo veel moeite dan iets zeggen.
12
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Tekstbron 4: Luisteren
In de opdrachten en oefeningen van dit onderdeel ga je oefenen met actief en passief luisteren om je bewust te worden van wat een goede luisterhouding is. Luisteren is niet alleen stil zijn, maar het is ook de kunst om je gesprekspartner het gevoel te geven dat je luistert. Als je goed luistert en je eigen vooroordelen even aan de kant zet, krijg je in je beroep vaak belangrijke informatie die je nodig hebt om iemand goed te kunnen helpen.
Opdracht 12: Wat is luisteren?
Je gaat samen met je klasgenoten brainstormen om een beeld te krijgen van wat luisteren inhoudt. Er is een vrijwilliger nodig die op het bord schrijft.
Iedereen bedenkt drie termen bij luisteren en benoemt deze zodat de vrijwilliger die kan opschrijven. Als dat is gedaan, kijk je welke termen bij actief luisteren of passief luisteren passen. Iedereen mag aanvullen of kort reageren. Als dat is gebeurd, schrijft iedereen individueel op hoe je merkt of een gesprekspartner naar je luistert. Deel dit met elkaar en bekijk of er wel of niet overeenkomsten zijn. Door welk gedrag laat jij een gesprekspartner merken dat je luistert? Ben jij meer een spreker of meer een luisteraar? Hoe kun je, als je meer een spreker bent, beter leren luisteren? Als je meer een luisteraar bent, wat maakt jou een goede luisteraar? Wat moet jij nog leren om beter te luisteren?
Opdracht 13: Luisterfouten
Het gaat vaak mis bij het goed naar elkaar luisteren. Er zijn verschillende luisterfouten die een gesprekspartner het gevoel geven dat er niet naar hem geluisterd wordt. Deze ga je bekijken. Een groepje vmbo-leerlingen heeft een gesprek in het programma 'Cyourself'. Bekijk de video op www.uitzendinggemist.nl , zoek op het programma met de datum 11 maart 2007. Bekijk de intro totdat Jaldo, een gespreksdeelnemer, persoonlijk aan het woord is. Bekijk in tweetallen welke luisterfouten er worden gemaakt in het gesprek. Maak je zelf deze luisterfouten ook wel eens? Hoe zou je dat kunnen veranderen? Wat valt je op aan het non-verbaal communiceren in de groep? Kan non-verbaal gedrag ook bijdragen aan goed luisteren?
Oefening 14: Ruis
13
Je gaat met de hele klas bekijken of een boodschap wel goed overkomt. Je krijgt inzicht in het begrip 'ruis'. Voorbereiding Maak ruimte in de klas of zoek een vrije ruimte. Zet de stoelen met telkens een tussenruimte van een halve meter in een rij. Er is één vrijwilliger nodig. Deze gaat even apart zitten. Er is een radio-/cd-speler nodig die op de achtergrond speelt. De vrijwilliger zet deze aan. Niet te hard, maar ook niet te zacht. Uitvoering De vrijwilliger schrijft in vijf zinnen op papier wat hij in het weekend heeft gedaan, zonder dat hij het de andere studenten vertelt. De andere studenten gaan op de stoelen zitten. De vrijwilliger fluistert in het oor van diegene die het dichtst bij hem zit letterlijk wat hij heeft opgeschreven. Zo fluistert de ontvanger het door aan de volgende. Totdat de laatste de boodschap heeft ontvangen. De laatste student in de rij schrijft de boodschap op. De radio-/cd-speler wordt uitgezet. De student leest de boodschap hardop voor. Daarna leest de vrijwilliger voor wat hij heeft opgeschreven. Komt het overeen? Controle Heb je erop gelet dat je echt fluistert zodat alleen je buurman het hoort? Kon je goed horen wat jou werd ingefluisterd? Reflectie Heb je goed verstaan wat je buurman aan jou heeft doorgefluisterd? Was wat jij had doorgefluisterd dezelfde boodschap als die de student aan het eind hardop voorlas? Zo nee, hoe komt dat denk je? Werd je door de radio-/cd-speler afgeleid? gesprek? Wat maakt deze opdracht zo moeilijk?
Oefening 15: Samenvatten Een van de methodes die je kunt gebruiken om te laten zien dat je luistert, is regelmatig samenvatten. Zo kun je ook controleren of je alles goed begrijpt. Je gaat oefenen om een gesprek samen te vatten. Voorbereiding Neem even de tijd en bedenk twee onderwerpen waarover je een duidelijke mening hebt. Je hebt pen en papier nodig. Uitvoering
14
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Studenten A en B voeren een gesprek over een thema waarover uitgesproken meningen bestaan (bijvoorbeeld de doodstraf). B stelt een dieptevraag en wacht het antwoord af. Na het
Klopt het niet, dan probeert persoon B nog een keer samen te vatten totdat het wel klopt. De andere studenten observeren hoe het samenvatten verloopt en kijken ook naar het non-verbale gedrag van de gesprekspartner. De observatoren geven feedback op hoe het gesprek ging: wat ging goed en wat is voor verbetering vatbaar? De studenten wisselen daarna van positie. Controle Lukt het niet met het onderwerp, gebruik dan een ander onderwerp. Reflectie Hoe is het samenvatten gelukt? Welke feedback heb je gekregen? Komt samenvatten op jou natuurlijk over? Zijn er momenten waarop je niet zou samenvatten? Zo ja, wanneer dan?
Vragen stellen Oefening 16: Gesloten vragen stellen Voorbereiding De klas wordt verdeeld in groepjes van vijf personen.
Tekstbron 5: Vragen stellen
Uitvoering Twee personen van het groepje spreken een gebruiksvoorwerp af, bijvoorbeeld een schroevendraaier. De drie anderen gaan raden om welk gebruiksvoorwerp het gaat. Dit doen ze door alleen maar gesloten vragen te stellen. of Wissel op een teken van de docent. Controle Hebben jullie geraden om welk gebruiksvoorwerp het ging door alleen maar gesloten vragen te stellen? Was het moeilijk om gesloten vragen te bedenken? Reflectie Stel je zelf vaak gesloten vragen? Ja, want _______________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Nee, omdat __________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
15
Ben je gauw tevreden met een antwoord op een vraag die jij stelt? Ja, want _______________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Nee, omdat __________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
Oefening 17: Open vragen stellen
Voorbereiding De groep zit in een kring. Bedenk een onderwerp waarover jullie elkaar open vragen kunnen stellen, bijvoorbeeld over uitgaan, vakantie of iets anders. Uitvoering Iemand begint en stelt een open vraag aan zijn rechterbuurman over het onderwerp dat jullie hebben afgesproken. De buurman antwoordt en stelt op zijn beurt een open vraag aan de volgende in de kring. Wanneer het toch om een gesloten vraag gaat, bespreken jullie met elkaar waarom dit een gesloten vraag is en geen open vraag. Dan gaat de oefening weer verder. Controle Is het moeilijk om een open vraag te bedenken? Reflectie Heb je het verschil ervaren tussen open vragen en gesloten vragen? Zo ja, wat betekent dit verschil voor jou?
Opdracht 18: Concretiseren Een gesprekspartner kan soms heel vaag zijn. Het gevaar bestaat dat je als luisteraar zelf invult wat je gesprekspartner heeft bedoeld. jaar? Eens per twee jaar. Iedere maand? Door vragen te stellen kun je de boodschap van de spreker concretiseren.
Bedenk bij de zinnen hieronder concretiserende vragen (vragen om verduidelijking).
___________________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________
16
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
___________________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________
Opdracht 19: Suggestieve vragen Bij een suggestieve vraag suggereer je eigenlijk al welk antwoord je verwacht te horen. Degene aan wie de vraag is gesteld, is hierdoor geneigd je ook daadwerkelijk dit voorgestelde antwoord te geven. Bijvoorbeeld: niet, Omdat dat antwoord al in de vraag verborgen zit. Bedenk bij de suggestieve vragen hieronder een vraag die niet suggestief is.
__________________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________
17
___________________________________________________________________________________________________
Opdracht 20: Hello Goodbye Je gaat kijken welke vragen presentator Joris Linssen stelt aan mensen op Schiphol. Kijk op de website www.uitzendinggemist.nl. 13.00 min. Welke vragen stelt Joris in dit tweegesprek? Voornamelijk gesloten vragen, open vragen of beide? Stelt hij voornamelijk breedtevragen of verdiepende vragen? Welke vraag zou jij aan deze jonge vrouw willen stellen? Schrijf een breedtevraag of verdiepende vraag op. ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
Oefening 21: Doorvragen In deze opdracht ga je aan de slag met doorvragen. Voorbereiding Denk terug aan je laatste vakantie. Bedenk een gebeurtenis of leuke activiteit die je gedaan hebt op je vakantieplek. Maak tweetallen. Spreek met elkaar af wie begint. Uitvoering Persoon A begint iets te vertellen over de afgelopen vakantie Persoon B gaat alleen maar vragen ter verduidelijking stellen. Dus vragen die het ingebrachte onderwerp verdiepen. Aan het einde van het gesprek probeert persoon B het verhaal samen te vatten. Draai na afloop de rollen om. Controle Ben je veel te weten gekomen? Heb je zelf voldoende kunnen vertellen? Heb je goed over het onderwerp doorgevraagd? Reflectie Hoe verliep het gesprek? Was het gemakkelijk om vragen te blijven stellen? Vielen er stiltes tijdens de gesprekken? Zo ja, was dat hinderlijk voor jou? Hoe was de non-verbale communicatie van jouw gesprekspartner? Heb je daarop ingespeeld?
18
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Hoe heb je je tegenover jouw gesprekspartner opgesteld? Let op de afstand en de houding (armen over elkaar of niet?). Wat zou je de volgende keer anders doen?
Geven van je mening en (door)vragen naar de mening van een ander
Oefening 22: Je mening geven Het geven van je mening is niet altijd makkelijk. In de eerste plaats moet je bedacht hebben wat jouw mening is over een bepaald onderwerp. Daarna moet je nog de ruimte nemen om jouw mening naar voren te brengen. Ook het vragen naar de mening van een ander is soms lastig. Vooral wanneer je erg overtuigd bent van je eigen gelijk, is het lastig om open te staan voor nieuwe en andere ideeën. Jullie gaan nu oefenen met het delen van je mening en anderen daar ook de kans toe te geven.
Tekstbron 6: Geven van je mening en (door)vragen naar de mening van een ander
Voorbereiding Maak een groepje van vijf studenten. Zorg voor pen en papier. Wijs een gespreksleider aan. De taak van de gespreksleider is om ieder de kans te geven om zijn mening te geven. Kies met elkaar uit de volgende stellingen er één uit: Je mag kinderen soms best een flinke tik geven. De bezuinigingen op de zorg zijn zorgwekkend. Oude mensen hebben minder recht op een donornier of een donorhart. Soms moet je de zorgvrager dwingen iets te eten, ook al wil hij of zij dat niet. Uitvoering Schrijf de stelling die jullie hebben gekozen op een stuk papier. De gespreksleider leest de stelling voor en nodigt ieder uit zijn mening te geven. Zo ontstaat er een discussie. Controle Kwam iedereen aan het woord? Mocht ieder zijn eigen mening zeggen? Waren jullie het eens? Als jullie het niet eens waren, hoe hebben jullie dat dan aangepakt?
Je mening geven
___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Reflectie Vind je het moeilijk om je eigen mening te geven? Ja/nee, omdat _______________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
19
Is het moeilijk om bij je eigen mening/standpunt te blijven? Ja/nee, omdat _______________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
Opdracht 23: Kun jij opkomen voor je mening? Je hebt over een stelling jouw mening gegeven en discussie gevoerd. Beantwoord nu de volgende vragen. Ja
Nee
Soms
Kon jij opkomen voor je eigen mening? Heb je het idee dat er naar jouw mening geluisterd werd? Heb je het idee dat jouw mening gerespecteerd werd? Heb je de neiging om je mond te houden, terwijl je best een menig hebt over dat onderwerp? Heb je de neiging om jouw mening door te drukken? Vind je dat andere mensen er een andere mening op na mogen houden? Is je mening veranderd door wat anderen denken over dit onderwerp? Kom je tot de ontdekking dat je nooit echt een mening hebt over
Kon je je mening goed verwoorden?
Oefening 24: Uiten van gevoelens en doorvragen naar de gevoelens van de ander Door gevoelens te uiten leert een ander je beter kennen en ontvang je meer begrip voor jouw situatie of gedrag. Deze oefening doe je samen met een medestudent. Voorbereiding Schrijf hieronder een hobby of sport op waar je blij van wordt: ___________________________________________________________________________________________________ Uitvoering Om de beurt gaan jij en je medestudent elkaar vragen stellen en doorvragen naar de gevoelens die het uitoefenen van de hobby of sport oproept.
20
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Controle Hebben jullie beiden je gevoelens geuit die je hobby of sport oproept? Hebben jullie beiden (door)gevraagd naar de gevoelens van de ander? Evaluatie Hoe vond je het om over je eigen gevoelens te praten? Vind je het zinvol om over gevoelens te praten? Waarom wel/niet? Hoe vond je het om (door) te vragen naar de gevoelens van de ander?
Opdracht 25: Omgaan met irritaties Beschrijf hieronder kort een gebeurtenis of gedrag waaraan jij je ergert. ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Wat heb je met deze gevoelens van ergernis gedaan? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Wat was het resultaat hiervan? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Wat vind je van het resultaat van hoe je met je gevoelens van ergernis bent omgegaan? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Laat je medestudent lezen wat je hebt opgeschreven en beantwoord samen de volgende vraag. Welke andere/betere oplossing kunnen jullie samen bedenken om de ergernis weg te nemen en daarbij anderen in hun waarde te laten? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
Feedback
Opdracht 26: Feedback of kritiek Zonder feedback kun je moeilijk leren. Feedback houdt je een spiegel voor zodat je kunt zien waar je goed in bent en waar je jezelf nog verder in kunt ontwikkelen. Geef met elkaar antwoord op de volgende vragen en schrijf het antwoord op:
Tekstbron 7: Feedback
21
1. Wat is het verschil tussen kritiek en feedback? Kritiek is: ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Feedback is: ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ 2. Wat is het verschil tussen positieve feedback en negatieve feedback? Positieve feedback is: ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Negatieve feedback is: ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ 3. Met welke boodschap, de ik-boodschap of de jij-boodschap, bereik je het meest? Met de ______________________________________________________________ boodschap, omdat ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
Oefening 27: Feedback geven Voorbereiding Bespreek met elkaar het verschil tussen positieve en negatieve feedback. Zorg voor ruimte in het lokaal. Maak drietallen. Verdeel je groepje in A, B en C. Lees de volgende zinnen: Zou je misschien één keer gewoon kunnen doen wat ik zeg? Meneer Smit, wilt u nu eens ophouden met zeuren over het eten? Wanneer leer je nu eindelijk eens om de tafel goed te dekken? Nou, je gaat wel erg onbeschoft met die zorgvrager om! Weet je dat jij werkelijk altijd schreeuwt tegen de kinderen? Verschrikkelijk, wat stink jij zeg! Je laat de rotzooi altijd voor een ander liggen! Dat vind ik wel zo irritant! Uitvoering A en B gaan bovenstaande zinnen tegen elkaar uitspreken. A spreekt de zin uit tegen B. C kijkt en luistert goed (als begeleider/observator).
22
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Na elke zin: manier praten jullie met elkaar over het effect dat het heeft op die ander vraagt C aan B of hij er boos, onverschillig of angstig van wordt nodigt C ten slotte A uit om dezelfde boodschap te geven aan B, maar dan zo dat B zich niet aangevallen (boos of bang) voelt, gebruik hierbij de ik-boodschap Wissel na enige tijd van rol. Controle Hebben jullie goed samengewerkt? Kon je goed als begeleider/observator optreden? Reflectie Herken je het dat sommige mensen zo tegen je spreken? Ja, bijvoorbeeld _____________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
Ik word er _______________________________________________________________________________van.
kunt gaan? Ja, want _______________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Nee, want ____________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
Opdracht 28: Complimenten geven
Wat is een compliment? Een compliment is _________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Waarom is het belangrijk om een compliment te geven wanneer iemand iets goed doet? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Een compliment is hetzelfde als positieve __________________________________________ Geef elkaar een klein compliment. Geef elkaar een groot compliment. Hoe is het om een klein compliment te ontvangen?
23
Moeilijk/niet moeilijk, omdat ___________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Hoe is het om een groot compliment te ontvangen? Moeilijk/niet moeilijk, omdat ___________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Heb je het compliment ontvangen door te bedanken voor het compliment? Zo ja, hoe heb je dat gedaan? ___________________________________________________________________________________________________ Of heb je het compliment weggewuifd? Zo ja, waarom? ___________________________________________________________________________________________________
Assertief reageren Oefening 29: Assertiviteit en emoties Je leert in deze opdracht assertief te reageren. Dat betekent voor jezelf opkomen en je grenzen aangeven. Je leert emoties herkennen. Uitvoering Deze oefening gaat in de vorm van een rollenspel. De volgende materialen zijn nodig: een set gele sticky notes en een viltstift. Iemand schrijft op de sticky notes een van de volgende emoties (op elk blaadje mag maar één emotie staan): boos, gefrustreerd, verdrietig, wanhopig, blij, angstig, verbazing, afschuw, minachting, schaamte, haat. Eén student plakt de gele sticky notes willekeurig op de rug van de andere studenten. Die weten niet wat op het blaadje staat. De studenten stellen zich op in een rij. Diegene die de blaadjes heeft opgeplakt, wijst een persoon aan die twee stappen naar voren doet. De aanwijzer kijkt op de rug van de persoon en speelt de genoemde
De persoon (met sti de aanwijzer zijn emotie creatief uit. Hierop benoemt de persoon met de emotie op de rug in de ikDe persoon die de emotie uitspeelt, geeft feedback terug als het niet deze juist geïnterpreteerd is. Diegene die het briefje op zijn rug heeft, probeert assertief te reageren op het gedrag van de aanwijzer zodat grenzen worden aangegeven. De persoon met het blaadje op de rug kiest de volgende persoon uit. Controle Heb je niet stiekem gekeken op je blaadje?
24
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Tekstbron 8: Assertief reageren
Reflectie Welke emotie moest jij uitbeelden? Vond je dat makkelijk? Met welke emotie van je medespeler kreeg jij te maken? Wat voelde je er zelf bij? Heb je assertief kunnen reageren op degene die de emotie uitspeelde bij jou? Hoe ga je in je eigen omgeving om met heftige emoties van anderen? Heb je enig idee hoe je non-verbaal de opdracht hebt uitgevoerd toen je de emotie over je heen kreeg?
Oefening 30: Assertiviteit
Je gaat je in deze oefening inleven in een persoon die bedonderd is door haar beste vriendin. Je probeert assertief te handelen.
Je hebt met een goede vriendin afgesproken om te gaan stappen. Enkele uren voor het tijdstip waarop je hebt afgesproken, belt ze op met een
Een paar dagen later kom je erachter dat ze de hele zaak gefaket heeft: ze is met een paar anderen naar Den Haag geweest. Je voelt je echt bedonderd, boos en voor gek gezet. Je wilt haar vertellen wat je ervan vindt. Maar hoe? Bellen? Appen? Of zeggen dat je haar wilt spreken? Je besluit dat je haar wilt zien. Nadat je hebt gebeld, zit je tegenover haar. Wat ga je haar vertellen? Voorbereiding Je vormt met een klasgenoot een tweetal om de situatie uit te spelen. Uitvoering Je speelt de situatie twee keer uit. Je wisselt van rol. Diegene die de vriendin speelt, mag een smoesje verzinnen. Controle Heb je assertief je verhaal kunnen doen? Reflectie Hoe heb je je ongenoegen aan je vriendin kenbaar gemaakt? Heb je in jouw leven wel eens een soortgelijke situatie meegemaakt? Zo ja, hoe heb je dat toen opgelost? Zo nee, welke tips zou jij geven als het
25
Zelfbeeld en zelfreflectie
Opdracht 31: Competenties, kwaliteiten en valkuilen Maak tweetallen. Zet op de lijst een krulletje bij de kwaliteiten die bij jou passen. Misschien vind je het moeilijk om je eigen kwaliteiten te herkennen. Vraag je medestudent om jouw lijst aan te vullen. Kwaliteiten Avontuurlijk
Mild
Aandachtig
Moedig
Bedachtzaam
Nieuwsgierig
Belangstellend
Nuchter
Bescheiden
Orderlijk
Betrouwbaar
Organisator
Creatief
Oplettend
Doelgericht
Openhartig
Doorzetten
Praktisch
Duidelijk
Respectvol
Eerlijk
Rustig
Enthousiast
Serieus
Flexibel
Speels
Geduldig
Spontaan
Genieten
Tactvol
Gul
Tevreden
Handig
Toegewijd
Humoristisch
Vastberaden
Idealistisch
Veelzijdig
Inlevingsvermogen
Verantwoordelijk
Inspirerend
Voor jezelf opkomen
IJverig
Vriendelijk
Kan goed luisteren
Vrolijk
Levendig
Zelfstandig
Lief
Zorgzaam
26
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Tekstbron 9: Zelfbeeld en zelfreflectie
Oefening 32: Cadeautje voor jezelf of een ander
Voorbereiding Maak groepen van vier tot zes studenten. De docent deelt per groep een stapel kaartjes uit met kwaliteiten. Leg de kaarten in het midden op een stapeltje. Uitvoering De bovenste kaart wordt open op tafel gelegd.
De antwoorden worden uitgewisseld en de studenten proberen het met elkaar eens te worden bij wie de kwaliteit het best past. Deze speler krijgt de kaart en legt deze open voor zich op tafel. Als de kwaliteit bij niemand goed past, dan wordt de kaart op een apart stapeltje gelegd. Het spel gaat verder totdat de kaarten met kwaliteiten op zijn. Controle Kon je goed bedenken welke kwaliteiten bij welke persoon horen? Ben je het eens met de kwaliteiten die aan jou zijn toebedeeld? Was je het met de anderen eens als een ander een kaartje kreeg? Reflectie Wat betekent het voor je als je veel kaartjes krijgt? Wat betekent het voor je als je weinig kaartjes krijgt?
Opdracht 33: Kwaliteiten voor een helpende
Maak tweetallen. Neem de kwaliteitenlijst van opdracht 31 erbij. Welke acht kwaliteiten vind jij onmisbaar voor een helpende? Vul deze in kolom 1 in. Welke kwaliteiten heb jij nog niet goed ontwikkeld? Zet in kolom 2 een streepje. Hoe ga je deze kwaliteiten ontwikkelen? Schrijf dit in het kort op in kolom 3. Zo krijg je voor jezelf leerdoelen.
27
Kwaliteiten voor een helpende
Welke heb je nog niet goed ontwikkeld?
Hoe ga je deze kwaliteiten ontwikkelen?
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Opdracht 34: Jouw valkuilen Naast kwaliteiten zijn er ook minder goede eigenschappen die je kunt hebben. Eigenschappen waar eigenlijk niemand blij van wordt. Jijzelf vaak ook niet. Bovendien kunnen deze eigenschappen heel storend zijn in je omgang met mensen. Hierna staat een lijst met storende eigenschappen. Die eigenschappen kun je ook valkuilen noemen. Bekijk de lijst en kruis aan welke eigenschappen je bij jezelf herkent.
Ontevreden
28
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Aarzelend
Ongedisciplineerd
Afstandelijk
Ongeduldig
Agressief
Oneerlijk
Arrogant
Onredelijk
Bazig
Ontevreden
Bemoeizuchtig
Onvoorzichtig
Bot
Onzeker
Brutaal
Opschepperig
Drammerig
Overbezorgd
Doet negatief
Pessimistisch
Doet minachtend
Passief
Egoïstisch
Pietluttig
Fanatiek
Saai
Gemeen
Slordig
Gesloten
Star
Haatdragend
Streng
Hebberig
Te kritisch
Humeurig
Tactloos
Jaloers
Traag Vaag
Kan slecht luisteren
Verkwistend
Klagerig
Verlegen
Koppig
Verward
Lui
Waait met alle winden mee
Lichtgeraakt
Wantrouwend
Ligt dwars
Wispelturig
Loslippig
Zweverig
Onzelfstandig
Zeurderig
Onhandig
Zorgelijk
Wie durft in de klas een paar van zijn valkuilen op te noemen?
29
Opdracht 35: Uit je valkuil blijven
Als anderen last hebben van jouw valkuilen of als je zelf last hebt van je valkuilen, dan kun je proberen om uit je valkuil(en) te blijven. Bespreek in een groepje van vier medestudenten: Hoe blijf ik uit mijn valkuilen? Gebruik de volgende vragen bij jullie gesprek: Wil jij je laten aanspreken als je in je valkuil trapt? Hoe wil je aangesproken worden? Wil je zelf nadenken waarom jouw valkuil een onprettige uitwerking op anderen heeft? Wat levert het je op? Wil je zelf nadenken of jouw valkuil jou iets goeds brengt? Wat levert het je op?
Gesprekken voeren Oefening 36: Een kennismakingsgesprek Jullie gaan oefenen met het voorbereiden en uitvoeren van een kennismakingsgesprek. Met twee medestudenten bereid je een kennismakingsgesprek voor bij de volgende casus.
agiaire in een verzorgingshuis. Volgende week komt er nog een stagiaire bij jou op de afdeling werken en jullie zullen in de toekomst veel samenwerken bij het maken van opdrachten. Je BPV-begeleidster stelt voor dat jij een kennismakingsgesprek voert met de nieuwe stagiaire om elkaar beter te leren kennen en de start van haar
Kennismakingsgesprek
30
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Tekstbron 10: Gesprekken voeren
Voorbereiding Bereid samen met je groepje het gesprek voor door de volgende vragen te beantwoorden. Wat is het doel van het gesprek? ___________________________________________________________________________________________________ Waar ga je het gesprek voeren en in welke opstelling? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Hoe ga je de ander ontvangen? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Hoe ga je het gesprek beginnen? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Welke vragen wil je de ander stellen? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Wat wil je de ander vertellen? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Hoe ga je het gesprek afronden? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Op welke gespreksvaardigheden ga je letten tijdens het gesprek? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Uitvoering Speel het gesprek dat je hebt voorbereid uit. Persoon A speelt de stagiair die al in het verzorgingshuis werkt. Persoon B speelt de nieuwe stagiair.
31
Persoon C observeert de gespreksvaardigheden van A en B en maakt aantekeningen. Na het gesprek krijgen persoon A en B de kans hun gesprek te evalueren. Daarna vertelt persoon C wat hij geobserveerd heeft en kunnen A en B hierop reageren. Dan wisselen jullie van rol, totdat iedereen alle rollen een keer gespeeld heeft. Controle Is iedereen stagiair, nieuwe stagiair en observator geweest? Hebben jullie de gespreksvaardigheden kunnen oefenen? Evaluatie Zijn jullie tevreden over hoe de kennismakingsgesprekken zijn verlopen? Hoe lukte het om de gespreksvaardigheden in te zetten? Welk effect had de voorbereiding op het verloop van het gesprek?
Opdracht 37: Slechtnieuwsgesprek In deze oefening gaat het om de structuur van een slechtnieuwsgesprek en de valkuilen daarbij. Situaties: Je moet een bewoner vertellen dat de bingo waar zij zich op verheugd heeft niet doorgaat. Er is gebeld dat de broer van je collega na een ongeluk in het ziekenhuis ligt, jij moet het haar vertellen. Erik mag je niet helpen in de keuken, een ander kind is aan de beurt. Voorbereiding Deze oefening wordt uitgevoerd in drietallen. Lees de situaties en voer een slechtnieuwsgesprek op basis van de situaties. Je mag ook zelf een situatie of thema kiezen. Uitvoering Maak willekeurige drietallen in de klas. Daarvan gaan er twee als spelers tegenover elkaar zitten. Overleg wie van jullie de helpende is in situatie 1, wie van jullie de helpende is in situatie 2 en wie in situatie 3. Spreek af waarover het gesprek zal gaan. De helpende brengt het slechte nieuws over aan de zorgvrager/collega. De zorgvrager/collega luistert naar het slechte nieuws en probeert erop te reageren zoals het volgens hem in de werkelijkheid gebeurt. Leef je in de situatie in. Probeer je voor te stellen hoe je zou reageren als het je écht overkwam. Laat in ieder geval een emotie zien. De helpende probeert de emotie van de zorgvrager/collega weer te geven en eventueel daarop door te vragen. De observator observeert de helpende en noteert diens uitspraken. Daarnaast kijkt hij naar de non-verbale expressie van de ontvanger. Worden deze door de brenger van het slechte nieuws opgepikt?
32
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Controle Is het je gelukt om het slechte nieuws direct te geven? Was je weergave van de emotie van de zorgvrager/collega juist? Voelde de zorgvrager/collega zich door jou begrepen in zijn emotie? Of voelde hij zich in de kou staan? Of ging jij als helpende te veel mee in de emotie van de zorgvrager/collega? Welke valkuilen heb je weten te vermijden? In welke valkuilen ben je gestapt? Geef een voorbeeld van het weergeven van gevoelens. Geef een voorbeeld waarbij je in de valkuil van 'letten op inhoud in plaats van op gevoel' bent gestapt. Waarom is het niet verstandig om bij het brengen van slecht nieuws dat te rechtvaardigen? Geef een voorbeeld van een slechtnieuwsgesprek dat je hebt gevoerd en de emotie die dat bij jou opriep. Geef een voorbeeld van een slechtnieuwsbericht dat jij zelf hebt gekregen en wat je reactie daarop was. Reflectie Welke stap in het slechtnieuwsgesprek gaat je het gemakkelijkst af? Welke stap het moeilijkst? Waar zit hem dat dan in?
Opdracht 38: Valkuil bij het advies- of probleemoplossend gesprek
Als helpende komen zorgvragers soms met een probleem bij jou. De grootste valkuil bij een advies- of probleemoplossend gesprek is dat jij het probleem probeert op te lossen in plaats van de ander te helpen dit zelf te doen. Lees de volgende situaties en verzin een vraag die je kunt stellen om de ander zelf na te laten denken over een oplossing. 1. ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ 2. ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ 3. Kind van drie: ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
33
Opdracht 39: Omgaan met negatieve feedback
Beschrijf hierna kort een reflectiegesprek waarbij jij negatieve feedback hebt gekregen. ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Hoe heb je op deze negatieve feedback gereageerd? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Wat was het resultaat hiervan? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Wat vind je van het resultaat van hoe je op de negatieve feedback hebt gereageerd? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Laat je medestudent lezen wat je hebt opgeschreven en beantwoord samen de volgende vraag. Welke andere/betere oplossing kunnen jullie samen bedenken om te reageren op de negatieve feedback zodat je er iets van leert? ___________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
Oefening 40: Vergaderen en overleggen
Voorbereiding Vorm een groep van acht studenten. Kies een voorzitter. Kies twee observatoren. De twee observatoren gaan het verloop van de vergadering kritisch bekijken om later feedback te kunnen geven. Kies vijf mensen die gaan vergaderen. Lees de volgende casus met elkaar. Het woonzorgcentrum Onder de Linde gaat verhuizen naar een nieuw gebouw dat tegenover het oude gebouw is gebouwd. De verhuizing zal over een maand plaatsvinden. Voor de bewoners is de verhuizing heel erg ingrijpend. De zes medewerkers van jullie afdeling komen bij elkaar in een vergadering om een en ander te bespreken. Tijdens deze vergadering gaan de medewerkers vooral overleggen hoe ze de zorgvragers op hun verhuizing kunnen voorbereiden.
34
Aanvulling: Interactieve vaardigheden - opdrachten
Jullie maken gezamenlijk een agenda: Wat moet er allemaal aan de orde komen in deze eerste vergadering? Wat is belangrijk en waarom is dat belangrijk? De voorzitter deelt de agenda aan iedereen van het groepje uit. Uitvoering De voorzitter heeft de leiding over de vergadering. De twee observanten volgen de vergadering.
Observator 1 let vooral op de voorzitter: 1. Zorgt de voorzitter ervoor dat er alleen gesproken wordt over de onderwerpen die op de agenda staan? 2. Laat de voorzitter iedereen uitspreken? 3. Luistert de voorzitter goed? 4. Worden alle punten van de agenda besproken?
Observator 2 let op het verloop van de vergadering: 1. 2. 3. 4.
Wordt er veel door elkaar gesproken? Krijgt iedereen het woord, ook de wat stillere mensen? Worden er zinnige beslissingen genomen? Heeft de vergadering zijn doel bereikt?
Controle Deed je goed mee om van de vergadering een succes te maken? Reflectie Ben je je bewust van het feit dat een succesvolle vergadering mede van jouw aandeel en gedrag afhankelijk is? Ja/nee, omdat _______________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Ben je je bewust van het feit dat goed kunnen vergaderen met professioneel werken te maken heeft? Ja/nee, omdat _______________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________ Vind je het moeilijk om tijdens een vergadering je mening te geven? Ja/nee, omdat _______________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________
35