Bijlage 1
Aanvulling 25-03-2010
Waardering- en selectieadvies Tennet 380 kV Zuidring Vindplaats 2: Abtswoudsebos
Opdrachtgever: Uitvoerder: Projectleider: Auteur: Projectcode: CIScode:
TenneT TSO B.V. Mevr. J. van Mourik-de Wit (Jacqueline) Utrechtseweg 310 Postbus 718 6800 AS Arnhem Archeologie Delft Jean Paul Bakx Kluizenaarsbocht 7 Postbus 78 2600 ME Delft
[email protected] Jean Paul Bakx Ten380 37142
Dit waardering- en selectieadvies is goedgekeurd door Archeologie Delft. Plaats: Delft Datum: 25-03-2010 P. Deunhouwer Postbus 78 2600 ME Delft 015-2698430
[email protected] www.archeologie-delft.nl
Foto Eusterbrock fotografie in opdracht van TenneT TSO B.V.
Inhoudsopgave
1. Administratieve gegevens
2
2. Onderzoeksopdracht
4
3. Methode van onderzoek
4
4. Resultaten
5
5. Conclusie
7
6. Waardering
8
7. Selectieadvies Bijlagen
10 11
1
1.
Administratieve gegevens
Opdrachtgever: Contactpersoon: Tel: Adres:
Uitvoerder: Contactpersoon: Tel: Adres: Directievoerder: Contactpersoon: Tel: Adres:
TenneT TSO B.V. Mevr. J. van Mourik-de Wit (Jacqueline) 026 3731634 06 23906332 Postbus 718 Utrechtseweg 310 6800 AS Arnhem Archeologie Delft; onderdeel van Erfgoed Delft e.O. Dhr. J.P.L. Bakx (Jean Paul) 015 2197224 06 13376012 Postbus 78 2600 ME Delft Hazenberg Archeologie Leiden Mevr. L. Bruning (Lauren) 071 5126216 06 53937432 Middelstegracht 89r 2312 TT Leiden
Bevoegd gezag: Contactpersoon:
Provincie Zuid-Holland Dhr. R. Proos (Rene)
Locatie:
Abtswoudsebos, Gemeente Delft (Afb. 1)
Coördinaten:
Delft: 85310/443836, 85741/443932
Projectcode:
Ten380
Archis-code:
37142
Periode:
Romeinse tijd
Vervaardigd door:. J.P.L Bakx
2
Afb. 1. Luchtfoto van het plangebied en de contouren segment 7 en de ligging van beide 380kV leidingtracés.
3
2. Onderzoeksopdracht Archeologie Delft heeft van TenneT TSO B.V. opdracht gekregen een Inventariserend Veldonderzoek middels proefsleuven uit te voeren op twee locaties binnen het tracé van de toekomstige ondergrondse 1
hoogspanningsverbinding Randstad 380kV Zuidring tussen Wateringen en Zoetermeer. Onderhavige waardering en selectieadvies heeft betrekking op één van deze locaties, namelijk vindplaats 2 (segment 7) gelegen in het Abtswoudsebos te Delft. Dit project wordt aangeduid als TenneT 380kV, afgekort als TEN380. Ter hoogte van deze onderzoekslocatie worden sporen uit de Romeinse tijd verwacht. Doel van het onderzoek is om de omvang, complexiteit en waardestelling van de op het terrein aanwezige archeologische sporen en vondsten te bepalen. Aan de hand van deze gegevens kan een strategie worden ontwikkeld hoe verder met deze archeologische resten moet worden omgegaan, voordat de hoogspanningsverbinding op deze plek wordt gerealiseerd. Deze strategie krijgt zijn neerslag in een selectiebesluit waarop het Programma van Eisen voor behoud in situ, een definitieve opgraving of vrijgeven van het terrein kan worden opgesteld. Voor een verdere toelichting over het historisch kader en 2
de wetenschappelijke onderzoeksvragen wordt hier verwezen naar Programma van Eisen (PvE).
3. Methode van onderzoek 3
Bij de aanleg van de werkputten is uitgegaan van het puttenplan zoals dit is aangeven in het PvE. Het puttenplan is daar aangelegd waar in de toekomst het noordelijke leidingtracé van segment 7 wordt ontgraven. Aangezien bij archeologisch onderzoek in de jaren negentig het westelijke deel van dit segment reeds door middel van een proefsleuf was onderzocht, concentreerde onderhavig onderzoek zich op het oostelijke deel. Door de aanwezigheid van een gas- en waterleiding, alsmede een openbaar voetpad was het noodzakelijk om de lengte van de proefsleuven enigszins aan te passen ten opzichte van het puttenplan van het PvE. De maximaal te ontgraven diepte mocht in tegenstelling tot wat in het PvE staat 4
voorgeschreven niet meer bedragen dan 0,90 m beneden maaiveld. De beperking vormde geen belemmering voor de uitvoering van het onderzoek en de beantwoording van de onderzoeksvragen. 2
Over een lengte van 270 m is in totaal ca. 495 m in 5 werkputten onderzocht (Afb. 2). Er is steeds één vlak aangelegd dat zich nagenoeg direct onder de bouwvoor bevond. Behalve de vlakken zijn ook de profielen onderzocht. Er werden verspreid over de werkputten profielkolommen van één meter breed gedocumenteerd. Deze kolommen liggen verspreid over de werkputten op een onderlinge afstand van circa 25 meter. De locatie van de profielopnamen is bepaald aan de hand van de lokale geo(morfo)logische en/of archeologische gesteldheid.
1 Archeologie Delft maakt deel uit van Erfgoed Delft en Omstreken, evenals Archief, Museum Lambert van Meerten, Museum Nusantara, Museum Het Prinsenhof en het Winkeltje Kouwenhoven. 2 Van Oort 2009. 3 Zie wijzigingsblad Van Oort 2009, 27 en bijlage 7. 4 Het PvE schreef nog een maximale diepte van 1,50 m beneden maaiveld voor. Zie Van Oort 2009, 27.
4
Afb. 2. Ligging van de proefsleuven en de profielkolommen.
4. Resultaten Tijdens het onderzoek zijn er 57 spoornummers uitgedeeld. Hiervan zijn er 15 gebruikt voor archeologische grondsporen en twee voor een verstoring in het vlak. De overige nummers zijn gebruikt voor natuurlijke bodemlagen en de lagen in de profielen. In totaal zijn 11 archeologische grondsporen door middel van een dwarsdoorsnede onderzocht. Er zijn 12 vondstnummers uitgegeven, waarvan zeven aan één dierskelet. De aangetroffen vondstcategorieën bestaan uit keramiek, dierlijk bot, metaal en keramisch bouwmateriaal. Tijdens het onderzoek zijn enkele greppels en kuilen aangetroffen (afb. 3). Op basis van oriëntatie en opvulling dateren acht greppels en vermoedelijk één kuil/depressie uit de Romeinse tijd (ABR code
5
ROM:12 voor Chr. - 450 na Chr.). De overige vier greppels en twee kuilen dateren mede op basis van keramisch vondstmateriaal uit de Nieuwe tijd (ABR code NT: 1500 – 1850 na Chr.).
Afb. 3. Alle sporenkaart met een schematische weergave de onderzoeksresultaten uit de jaren negentig.
4.1 Romeinse tijd In alle gevallen zijn de sporen uit deze periode opgevuld met een vegetatiehorizont, de zogenaamde 5
Woudlaag. Deze donkerblauwe, donkergrijze laag is tijdens het onderzoek bijna overal direct onder de bouwvoor waargenomen. Daar waar deze laag ontbrak is zij opgenomen in de bouwvoor. Uit recent onderzoek in de Harnaschpolder, gemeente Midden-Delfland, is gebleken dat deze laag zowel vóór, 6
tijdens als ná de Romeinse tijd kan zijn gevormd. In alle gevallen loopt de laag direct onder de bouwvoor door in de betreffende greppels. Er is geen eventuele insteek van de ontgraving van de greppels zichtbaar. Hetzelfde verschijnsel is waargenomen ter hoogte van de dierbegraving (spoornummer 53). Direct ten westen van een Romeinse greppel is in deze vegetatielaag een dierskelet aangetroffen. Van een insteek was geen sprake en de verdiepte ligging bedroeg nog geen 20 cm ten opzichte van de onderkant van de bouwvoor. Mogelijk hebben we hier te maken met een natuurlijke depressie. Zes greppels hebben een noordwest-zuidoost oriëntatie en twee greppels een noordoost-zuidwest oriëntatie. Op basis van de resultaten van het onderzoek dat in de directe omgeving van deze
5 6
Van Liere 1948. Goossens & Flamman 2006, 82.
6
proefsleuven heeft plaatsgevonden kan worden gesteld dat na extrapolatie van de gegevens vijf greppels 7
te vervolgen zijn aan de noord- en/of zuidzijde van de proefsleuf.
Geen enkele van de greppels heeft vondstmateriaal opgeleverd. Alleen in de zogenoemde depressie is in de vegetatiehorizont een runderskelet in anatomisch verband aangetroffen. Zo op het eerste gezicht gaat het hier niet om een groot individu. Na het wassen van het vondstmateriaal lijkt er op basis van de kleur van het botmateriaal sprake te zijn van een relatief recente “dierbegraving”. Het feit echter dat dit dier lag begraven of is gedumpt in een depressie waarin zich een vegetatiehorizont heeft gevormd, doet toch wel vermoeden dat het botmateriaal uit de Romeinse tijd of direct daarna stamt. Specialistisch onderzoek naar het dierlijk botmateriaal kan hier wellicht uitsluitsel over geven.
4.2 Nieuwe tijd Ook bij deze sporen gold dat een ontgraving door de vegetatiehorizont als gevolg van de donkere vullingen niet kon worden waargenomen. Alleen spoor 18 is door middel van een dwarsdoorsnede onderzocht. Hierbij is niet dieper ontgraven dan de gestelde 0,90 m onder maaiveld. In drie greppels en beide kuilen is vondstmateriaal aangetroffen dat in de Nieuwe tijd dateert. Het gaat hier om enkele fragmenten van baksteen en 8 scherven roodbakkend aardewerk met loodglazuur aan beide zijden. Geen van de aangetroffen greppels staat afgebeeld op de kaart van Kruikius (1712). Hetgeen betekent dat deze sporen ruim vóór of na de kaartvervaardiging zijn aangelegd. Vermoedelijk behoren ze tot een latere verkavelingsfase.
5. Conclusie Op basis van het Inventariserend Veldonderzoek middels proefsleuven worden hier de volgende conclusies getrokken en de vraagstellingen van het onderzoek beantwoord.
● Zijn er archeologische vindplaatsen binnen het plangebied aanwezig of te verwachten? Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn sporen van verkaveling uit de Romeinse tijd en Nieuwe tijd aangetroffen. Deze sporen wijzen op een extensief gebruikt terrein waar zeer waarschijnlijk niet werd gewoond. ● Van welke ouderdom zijn deze vindplaatsen? De gevonden sporen dateren uit de Romeinse tijd en Nieuwe tijd. ● Op welke diepte kunnen deze vindplaatsen worden verwacht? De diepteligging van de sporen uit de Romeinse tijd varieert enigszins maar ligt gemiddeld 70 cm beneden het maaiveld in het oostelijke deel van het onderzochte gebied en 40 cm beneden maaiveld in het gebied ten westen van het schelpenpad (Hoofboschpad). Van de diepte van de greppels varieert tussen de 10 en 42 cm. ● Wat is de te verwachten conserveringstoestand van de grondsporen en vondsten? De grondsporen zijn relatief slecht bewaard, omdat door eerdere bodemingrepen (diepploegen, grondverbetering) in het onderzochte gebied veel van de natuurlijke ondergrond verstoord is geraakt.
7
Van Londen 2006, 75-81.
7
Toch was op veel plaatsen nog een restant van de woudlaag aanwezig. De latere Afzettingen van Duinkerke III (Laagpakket van Walcheren) zijn vermoedelijk opgenomen in de bouwvoor. Op basis van het botmateriaal van het runderskelet is sprake van een redelijke conserveringstoestand. •
Is de Romeinse landschapsinriching aanwezig binnen deze vindplaats en sluit het patroon aan op de reeds door het IPP/Van Londen gedocumenteerde patronen?
Er zijn meerdere greppels aangetroffen die behoren tot het grootschalige verkavelingsysteem dat in de jaren negentig hier is aangetoond. Echter niet alle verwachte greppels zijn aangetroffen en daarbij zijn ook een tweetal nieuwe greppels aangesneden. •
Zijn er fases in de inrichting te onderscheiden en zijn deze te dateren?
Er zijn geen oversnijdingen aangetroffen. Daarnaast hebben de greppels geen vondstmateriaal opgeleverd. Echter het verschil in oriëntatie (NW-ZO en NO-ZW) doet vermoeden dat er ten minste sprake is van twee fasen.
6. Waardering Archeologische vindplaatsen worden gewaardeerd volgens de waarderingsystematiek zoals is vastgelegd in de KNA versie 3.1. De waardering wordt bepaald aan de hand van de documentatie van het bureauonderzoek, het booronderzoek en het proefsleuvenonderzoek. Deze waardering heeft plaats gevonden aan de hand van drie waarden: 1. De belevingswaarde, met de criteria schoonheid en herinneringswaarde. 2. De fysieke kwaliteit, met de criteria ‘gaafheid’ en conservering. 3. De inhoudelijke kwaliteit, met de criteria zeldzaamheid informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit.
Het proces van waarderen vindt als volgt plaats (afb. 4): •
Het typeren van de belevingswaarde van vindplaatsen/monumenten heeft vooral betrekking op
zichtbare monumenten. Indien sprake is van een zichtbaar monument en daarmee een zichtbare herinnering aan het verleden leidt dit in principe altijd tot een behoudenswaardige situatie. Het is echter ook noodzaak om de overige waarderingscriteria te scoren. De belevingswaarde van een monument is overigens niet te vatten in een score. •
Op basis van z’n fysieke kwaliteit wordt een vindplaats als behoudenswaardig bestempeld als de
criteria een bovengemiddelde score (5 of 6 punten) opleveren (Tabel 1). De beoordeling van de fysieke 8
kwaliteit is gekoppeld aan de archeoregio waarin de vindplaats zich bevindt. Vervolgens worden deze vindplaatsen nog gewaardeerd op hun inhoudelijke kwaliteit. •
Bij een middelmatige of een lage score voor de fysieke kwaliteit (4 punten of minder) kan een
vindplaats op basis van de inhoudelijke wetenschappelijke kwaliteit alsnog als behoudenswaardig worden gedefinieerd. •
Bij een bovengemiddelde score (7 punten of meer) van de eerste drie inhoudelijke kwaliteitscriteria
wordt een vindplaats als behoudenswaardig aangemerkt.
8
Archeo-regio 11 Hollands duingebied (Laurier e.a. 2002, 58-59).
8
•
Indien sprake is van een lagere inhoudelijke waardering (minder dan 7 punten) dan wordt het laatste
criterium, representativiteit van de vindplaats, nagegaan. Wanneer de representativiteit van toepassing is, dan wordt een voorstel gedaan voor een als behoudenswaardig aan te merken steekproef per categorie. •
Alle andere vindplaatsen worden als niet behoudenswaardig gedefinieerd.
Afb. 4. Het proces van waarderen.
Waarden
Criteria
Beleving
Schoonheid Herinneringswaarde Fysieke kwaliteit Gaafheid Conservering Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid Informatiewaarde Ensemblewaarde Representativiteit Tabel . Samenvatting scoretabel waardestelling.
Scores Hoog Midden Laag Wordt niet gescoord Wordt niet gescoord 3 2 1 3 2 1 3 2 1 3 2 1 3 2 1 N.v.t.
In de tabel van bijlage 1 zijn de scores van de waarden en criteria voor vindplaats 2 naar aanleiding van het sleuvenonderzoek weergegeven. Uit de waardestelling blijkt dat de archeologische vindplaats niet als behoudenswaardig kan worden beschouwd. De conserveringsomstandigheden zijn dan wel representatief voor de situatie in deze archeoregio, maar de fysieke kwaliteit is laag. Bovendien voldoet de vindplaats niet aan de eisen van inhoudelijke kwaliteit en scoort hier zelfs beneden het gemiddelde.
9
De conclusie is dus dat vindplaats 2 via de doorlopen waardestelling als niet behoudenswaardig moet worden gedefinieerd.
7. Selectieadvies Opgemerkt wordt dat het hier gaat om zogenaamde off-site sporen die, vooralsnog, niet te koppelen zijn aan een eigenlijk nederzettingsterrein. Een dergelijke nederzetting werd wel verwacht aan de oostelijke zijde, maar is in het onderzochte gebied niet aangetoond. Bovendien is het Romeinse verkavelingsysteem binnen onderhavig onderzoek afdoende gedocumenteerd. Nieuw veldwerk binnen het onderzochte gebied zal dan ook niet of nauwelijks nieuwe informatie opleveren. Hetzelfde geldt voor het zuidelijke leidingtracé binnen segment 7. Concluderend kan gesteld worden dat op basis van de resultaten van het veldwerk binnen de te ontgraven leidingtracé in segment 7 geen nader archeologisch onderzoek nodig is. Wel dient men rekening te houden met toevalsvondsten. Hiervan dient men, conform de wet op de archeologische monumentenzorg, terstond de gemeentelijk archeoloog op de hoogte te stellen. In het kader van het voortschrijdend inzicht voor Archeologie Delft verdient het aanbeveling om de hierboven getrokken conclusies te verifiëren. Bij bodemontsluitingen in het plangebied zou Archeologie Delft dan ook waarnemingen willen doen. Deze controle heeft tot doel de gebruikte onderzoeksmethoden te toetsen op doelmatigheid, teneinde het instrumentarium voor de archeologische monumentenzorg waar mogelijk te kunnen bijstellen of verbeteren. Hiertoe zou Archeologie Delft gewaarschuwd willen worden bij aanvang van de graafwerkzaamheden. Deze controle wordt kosteloos uitgevoerd in het kader van nazorg en zal geen verdere invloed hebben op de planning van de civiel-technische werkzaamheden.
Literatuur Broeke, P.W. van den & H.van Londen, 1995, 5000 jaar wonen op het veen en klei. Archeologisch onderzoek in het reconstructiegebied Midden-Delfland. Goossens, T.A. & J.P. Flamman (red.), 2006: Schipluiden “Harnaschpolder”. De inrichting en bewoning van het landschap in de Romeinse tijd (125-270 na Chr.), Archeologisch Diensten Centrum-rapport 625, Amersfoort. Liere, W.J. van, 1948, De bodemgesteldheid van het Westland. (Verslagen van landbouwkundige onderzoekingen 54.6), ’s Gravenhage. Londen, H. van, 2006, Midden-Delfland: The Roman Native Landscape Past and Present. Academisch Proefschrift UvA. Oort, H.J. van, 2009, Aanvullend archeologisch bureauonderzoek ten behoeve van Programma van Eisen archeologisch veldonderzoek Randstad 380kV hoogspanningsverbinding Zuidring (traject WateringenZoetermeer, provincie Zuid-Holland), Hazenberg AMZ Publicaties 2009-06 (projectnr 4100), Leiden.
10
BIJLAGE 1 Scoretabel van de waardestelling van vindplaats 2: Abtswoudsebos.
Waarden
Criteria Schoonheid
Beleving Herinneringswaarde
Fysieke kwaliteit
Gaafheid
Conservering
Zeldzaamheid
Informatiewaarde
Inhoudelijke kwaliteit Ensemblewaarde
Representativiteit
Parameter
Antwoord
Zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement Vorm en structuur Relatie met de omgeving Verbondenheid met feitelijke historische gebeurtenissen Associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis Aanwezigheid sporen Gaafheid sporen Ruimtelijke gaafheid Stratigrafie intact Mobilia in situ Ruimtelijke relatie tussen mobilia onderling Ruimtelijke relatie tussen mobilia en sporen Aanwezigheid antropogeen biomedisch residu Stabiliteit van de natuurlijke omgeving Conservering artefacten (metaal/overig) Conservering organisch materiaal Het aantal vergelijkbare monumenten (complextypen) van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode, binnen dezelfde archeoregio, waarvan de aanwezigheid is vastgesteld Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart Opgraving/onderzoek van vergelijkbare monumenten binnen dezelfde archeoregio (minder/meer dan 5 jaar geleden; volledig/ partieel) Recent en systematisch onderzoek in de betreffende archeoregio Recent en systematisch onderzoek van de betreffende archeologische periode Passend binnen regionaal onderzoeksprogramma Synchrone context (voorkomen van monumenten uit dezelfde periode binnen de microregio) Diachrone context (voorkomen van monumenten uit opeenvolgende perioden binnen de microregio) Landschappelijke context (fysisch- en historisch-geografische gaafheid van het contemporaine landschap) Aanwezigheid van contemporaine organische sedimenten in de directe omgeving Kenmerkendheid voor een bepaald gebied en/of periode Het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid is vastgesteld en waarvan behoud is gegarandeerd Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart
Nee Nee Nee Nee Nee Middel Laag Middel Middel Laag Laag Laag Laag Middel Middel Middel Middel
Score
n.v.t
1
2
2
Laag Laag Laag
1
Laag Middel Hoog Laag 1 Laag Laag Middel Laag
n.v.t.
Laag
11