AANVULLEND BEZWAARSCHRIFT
Per post/telefax: (070) 333 4008 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie wetgeving, bestuurlijke en juridische aangelegenheden Postbus 90801 2509 LV 's-Gravenhage
Geven eerbiedig te kennen:
De Colleges van Burgemeester en Wethouders van: 1.
Gemeente Aalten
2.
Gemeente Alblasserdam
3.
Gemeente Alphen aan den Rijn
4.
Gemeente Arnhem
5.
Gemeente Asten
6.
Gemeente Beek
7.
Gemeente Berkelland
8.
Gemeente Borne
9.
Gemeente Bronckhorst
10.
Gemeente Bunnik
11.
Gemeente Bunschoten
12.
Gemeente Delft
13.
Gemeente Deurne
14.
Gemeente Deventer
15.
Gemeente Diemen
16.
Gemeente Doetinchem
17.
Gemeente Dordrecht
18.
Gemeente Drechterland
19.
Gemeente Drimmelen
20.
Gemeente Enkhuizen
21.
Gemeente Giessenlanden
22.
Gemeente Gorinchem
23.
Gemeente Gouda
24.
Gemeente Graafstroom
25.
Gemeente Hardinxveld-Giessendam
26.
Gemeente Helmond
27.
Gemeente Hendrik Ido Ambacht
28.
Gemeente Hengelo
29.
Gemeente Hof van Twente
30.
Gemeente Hoorn
31.
Gemeente Kaag en Braassem
32.
Gemeente Katwijk
33.
Gemeente Koggenland
34.
Gemeente Leek
35.
Gemeente Leerdam
36.
Gemeente Liesveld
37.
Gemeente Lingewaal
38.
Gemeente Lingewaard
39.
Gemeente Lochem
40.
Gemeente Maasdriel
41.
Gemeente Maassluis
42.
Gemeente Medemblik
43.
Gemeente Montfort
44.
Gemeente Mook en Middelaar
45.
Gemeente Neder Betuwe
46.
Gemeente Neerijnen
47.
Gemeente Nieuw Lekkerland
48.
Gemeente Nijmegen
49.
Gemeente Noordoostpolder
50.
Gemeente Noordwijkerhout
51.
Gemeente Oegstgeest
52.
Gemeente Oost Gelre
53.
Gemeente Opmeer
54.
Gemeente Oldenzaal
55.
Gemeente Oudewater
56.
Openbaar Lichaam op basis van gemeenschappelijke regeling Over-gemeenten
57.
Gemeente Papendrecht
58.
Gemeente Pekela
59.
Gemeente Purmerend
60.
Gemeente Rozendaal
61.
Gemeente Rucphen
62.
Gemeente Schinnen
63.
Gemeente Sittard-Geleen
64.
Gemeente Sliedrecht
65.
Gemeente Stede Broec
66.
Gemeente Stein
67.
Gemeente Stichtse Vecht
68.
Gemeente Tiel
69.
Gemeente Veendam
70.
Gemeente Veenendaal
71.
Gemeente Vlaardingen
72.
Gemeente Waterland
73.
Gemeente Werkendam
74.
Gemeente Winterswijk
75.
Gemeente Woerden
76.
Gemeente Zaltbommel
77.
Gemeente Zederik
78.
Gemeente Zoetermeer
79.
Gemeente Zutphen
80.
Gemeente Zwijndrecht
hierna gezamenlijk te noemen 'bezwaarden' of kortweg 'de Colleges' of 'de gemeenten', te dezer zake domicilie kiezende te Zwolle aan de Burgemeester Roelenweg 11 (Postbus 600, 8000 AP) ten kantore van prof.mr. J.G. Sijmons, die ten deze als hun gemachtigde zal optreden met het recht van substitutie.
Voorlopig bezwaar en bestreden besluiten 1. De Colleges hebben allen (individueel) een voorlopig bezwaarschrift ingediend tegen de beslissingen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna 'de Minister') d.d. 3 november 2011 inhoudende een taakstelling (voor het minimumaantal in 2012 te realiseren Wsw-plaatsen uitgedrukt in arbeidsjaren) en de in dat kader te ontvangen uitkering (het budget voor 2012 i.v.m. minimumaantal te realiseren Wsw-plaatsen). Hierbij maken de Colleges van de gelegenheid gebruik om de bezwaren tegen voornoemde beslissingen aan te vullen.
Juridisch kader en achtergrond
Wet sociale werkvoorziening 2. De Colleges voeren krachtens artikel 1 lid 3 van de Wet sociale werkvoorziening ('Wsw') deze wet uit in de zin dat zij er zorg voor dragen dat aan zoveel mogelijk ingezetenen die daarvoor een indicatie hebben, een dienstbetrekking wordt aangeboden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden. De sociale werkvoorzieningsbedrijven zijn verenigd in de brancheorganisatie Cedris.
3. Bezwaarden, ontvangen voor het uitvoeren van deze taak een specifieke uitkering van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna 'de Minister ) op basis van artikel 8 1
Wsw:
"Artikel 8 Wsw 1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van 's Rijks kas aan het college een uitkering voor de uitvoering van de hoofdstukken 2 en 3. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaand aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister vastgesteld. 2.
Het bedrag van de uitkering wordt, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid. Daarbij wordt, overeenkomstig bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur te stellen regels, het bijbehorende minimumaantal arbeidsjaren vastgesteld.
3.
Onze Minister kan de hoogte van de uitkering wijzigen voor zover dat verband houdt met een na de datum van de vaststelling van de uitkering getroffen maatregel, die voor alle gemeenten gelijk werkt".
Deze uitkering (lid 1) is derhalve gebonden aan een taakstelling in termen van een minimumaantal arbeidsjaren dat de gemeenten moeten aanbieden (lid 2). Deze taakstelling is nader bij algemene maatregel van bestuur bepaald (zie de artikelen 15 en 16 Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken, hierna 'het Besluit').
4. Artikel 8 Wsw is een specifieke uitkering in de zin van artikel 15a en 17 van de Financiële verhoudingenwet ('Fvw^. Het instellen van een specifieke uitkering veronderstelt dat bekostiging via de (algemene) gemeentelijke middelen niet mogelijk is en er geen
structuurkenmerken van gemeenten zijn voor de verdeling van deze middelen (zie de memorie van toelichting Fvw, p. 68). Een specifieke uitkering dient de kosten te dekken. Zulks volgt ook uit artikel 108 derde lid Gemeentewet, waarin het compensatiebeginsel voor medebewind is vastgelegd, dat in het geval van de Wsw toepassing vindt. De bevoegdheid van de minister ex artikel 8 Wsw om een specifieke uitkering vast te stellen is gebonden aan de taakstelling van de gemeenten in de Wsw en de daaraan verbonden kosten.
5. Artikel 8 derde lid Wsw bepaalt dat de Minister weliswaar de hoogte van de uitkering kan wijzigen, maar niet anders dan op basis van een na de datum van de vaststelling van de uitkering getroffen maatregel, die voor alle gemeenten gelijk werkt. Daarmee wordt onder andere specifiek gedoeld op de bijdrage voor de loonkostenontwikkeling in de S W (ook wel de 'overheidsbijdrage arbeidsvoorwaardenoverleg' of afgekort de 'ova'). Deze 'ova' wordt vastgesteld op basis van het 'ova-Convenant'. De ova is natuurlijk voor alle gemeenten gelijk. In de regel wordt de ova jaarlijks in juli of augustus vastgesteld.
Situatie 2011en 2012 6. Bij brief van 20 mei 2011 hebben een aantal gemeenten met Cedris aan de Staatssecretaris zonder resultaat aan de orde gesteld dat een beargumenteerde korting in de uitkeringen van € 120 mln. niet door de feiten worden gedragen. Tevens is verzocht om niet - zoals aangekondigd - de verhoging van de uitkeringen aan de gemeenten met de ova voor 2011 achterwege te laten. Ook dit verzoek is niet gehonoreerd. De gemeenten stellen vast dat voor 2012 opnieuw de genoemde korting van € 120 mln is doorgevoerd en de verhoging van de ova over 2011 niet voor 2012 in de uitkering zal worden is en zal worden verwerkt. Beide kortingen zijn dus in 2012 structureel gemaakt. De gemeenten moeten op grond van de opstelling van de Staatssecretaris tevens aannemen dat de ova 2012 niet zal worden toegevoegd aan de uitkering 2012. Tegen deze kortingen maken de gemeenten bezwaar.
Gronden van bezwaar
Korting € 120 miljoen 7. Voor het jaar 2012 (waarin de over 2011 toegepaste korting nog steeds doorwerkt) dienen de gemeenten een (structurele) taakstelling van € 120 miljoen te verwerken. De korting op het budget ter hoogte van € 120 heeft de Minister in de Toelichting op de Begroting 2011 S Z W (artikel 48, Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 XV, nr. 2, p. 106-110) onderbouwd een drietal argumenten.
8. Ten eerste heeft de Minister aan de korting ten grondslag gelegd de voor de C A O 2007-2010 gemaakte afspraak dat nieuwe instromers (werknemers) in de Wsw maximaal 5 jaar op het wettelijk minimumloon in de S W g a a n werken. De werknemers met een bestaand contract kunnen in beginsel echter niet teruggaan in arbeidsvoorwaarden, omdat de C A O S W dit niet toestaat (loongarantie artikel 24 C A O SW). Weliswaar bepaalt artikel 24 C A O S W inmiddels dat aan nieuwe werknemers gedurende maximaal 5 jaar het wettelijk minimumloon kan worden betaald, doch mits er een ontwikkelingsplan naar het CAO-functieloon wordt opgesteld en slechts gedurende de periode dat het ontwikkelingsplan tot uitvoer wordt gebracht. Na afloop van het ontwikkelingsplan wordt het vijfde lid van artikel 24 CAO, betrokkene ingedeeld in de loonschaal behorend bij de functie. Het aantal nieuwe instromers is per jaar ca 5% (uitstroom wachtlijst naar Wsw-dienstbetrekking of begeleid werk). Het verschil in loon tussen het minimumloon en functieloon kan worden becijferd op ca. € 3000 per werknemer per jaar. Dat zou reeds hooguit een korting rechtvaardigen van maximaal 5000 x € 3000 = € 15 miljoen per jaar. De opbrengst is echter lager, omdat het minimumloon afhankelijk van het ontwikkelingsplan eerder zal ophouden. Deze motivering kan de korting op geen enkele wijze dragen.
9. Met behoud van de bestaande rechten van de Wsw-werknemers en hun recht op vrije onderhandeling over een C A O laten zich de voorgenomen maatregelen niet verenigen. Er is te weinig doorstroom in de Wsw van werknemers om de taakstelling in de bijstelling van de (rechten in de) instroom van nieuwe werknemers op te vangen. Het verloop zou veel hoger moeten zijn om de omvang van de op grond van de 5 jaar wettelijk minimumloon onderbouwde korting te rechtvaardigen.
10. In de Toelichting op de Begroting 2011 S Z W (artikel 48, Kamerstukken II, 2010/11, 32 500XV, nr. 2, p. 106-110) wordt de korting verder in de tweede plaats gemotiveerd met de stelling dat de landelijke taakstelling voor 2011 ongewijzigd is gebleven (zij bedraagt circa 90.804 arbeidsjaren) en de stelling dat de oude (duurdere) doelgroep Wsw'ers steeds kleiner wordt, waardoor de gemiddelde kosten afnemen. De oude Wsw^rs, namelijk van vóór 1998, zijn echter productiever. Deze groep Wsw'ers ontving weliswaar gemiddeld een hoger loon, maar hadden tegelijkertijd meer capaciteiten omdat de indicatiestelling ruimer werden gehanteerd dan tegenwoordig het geval is. Aan de hand van de gegevens van Cedris uit het rapport Branche informatie 2009, Branche-informatie sociale werkgelegenheid en arbeidsintegratie kan worden becijferd dat de productiviteit in de sector (omzet/kosten) de afgelopen jaren is teruggelopen van 28% naar 24%. S Z W heeft het netto-effect op geen enkele wijze onderbouwd. Het is eveneens onwaarschijnlijk dat dit saldo enige grondslag biedt voor de
omvang van de relevante besparing en dus voor een motivering van de korting van € 120 miljoen.
11. In de derde plaats motiveert de Staatssecretaris de korting met het argument, dat de sector S W de afgelopen jaren een hoger percentage loonbijstelling heeft ontvangen (circa 2,3% per jaar) dan de stijging van de gemiddelde loonkosten van de Wsw-werknemers (circa 1,8% per jaar). De arbeidskosten dalen aldus echter per saldo hooguit 0,5% (namelijk 2,3% -/-1,8%) per jaar. De korting van € 120 miljoen bedraagt echter circa 5% van de totale uitkering aan de gemeenten. Hoe de korting - nu ook de overige aangevoerde redenen geen substantieel deel van de korting onderbouwen - op dit derde argument gebaseerd kan zijn is onbegrijpelijk.
12. De in de Toelichting op de Begroting S Z W 2011 genoemde ontwikkelingen leiden aldus in het geheel niet tot een substantiële bezuiniging die een korting op de uitkering in de orde van grootte van de financiële taakstelling van € 120 miljoen rechtvaardigt. Dat is voor 2011 niet het geval en evenmin in 2012, gelet op de structurele aard van de kosten en de kostenfactoren. Enkele marginale effecten moeten een financiële taakstelling onderbouwen, die per saldo een zware verliespost in de begroting van de SW-voorzieningen van de gemeenten betekent. De gemeenten worden met extra kosten van het medebewind opgezadeld, die de Minister ingevolge de genoemde regelgeving behoort te compenseren vanwege de aan de gemeenten opgelegde inhoudelijke taakstelling.
13. De gemeenten voldoen aan hun Wsw-taakstelling in termen van arbeidsplaatsen (Toelichting op de Begroting S Z W 2011 p. 109). De taakstelling in termen van arbeidsplaatsen is blijkens de Begroting S Z W 2012 paragraaf 48 voor het jaar 2012 ongewijzigd. Het saldo van de exploitatie is - zelfs met een gemeentelijke bijdrage en na verrekening van de opbrengsten volgens recente cijfers negatief (zie het Cedris rapport Branche informatie 2009, Brancheinformatie sociale werkgelegenheid en arbeidsintegratie p. 18-21). De Wsw-uitgaven aan zuivere arbeidskosten Wsw-werknemers in 2010 bedragen € 2,497 miljard. Deze kosten lopen op grond van de arbeidsovereenkomsten in een gelijkblijvend bestand aan werknemers door in de volgende jaren. De rijksuitkeringen vergoeden in 2010 in totaal € 2,459 miljard voor het realiseren van het minimum aantal arbeidsplaatsen. De kosten van begeleiding en andere investeringen worden uit de netto opbrengst van de eigen productie en detachering bestreden, maar deze zijn niet dekkend. Er resteert na de rijksbijdrage een tekort per arbeidsplaats. Er is in beginsel dus reeds geen marge voor bezuiniging gegeven de (vaste) arbeidskosten en reeds aanwezige meerkosten.
Overheidsverantwoordelijkheid
collectieve
onderhandelingen
14. De werknemers in dienstverband onder de Wsw zijn in de S W werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht (titel 10 boek 7 BW). Deze situatie bestaat sedert 1998. De wetgever heeft deze rechtspositie uitdrukkelijk beoogd in te voeren (Kamerstukken II, 1995/96, 24 787, nr. 3, p. 28-32). Dragende overwegingen waren, dat de taak van de gemeenten bij de nieuwe Wsw in 'medebewind' een zekere onafhankelijkheid van de gemeenten ten opzichte van de rijksoverheid impliceert. De overheid als wetgever bij de Wsw met het Rijk (minister) als financier en taaksteller en de gemeenten als werkgever werden nadrukkelijker gescheiden. De werknemer gaat op vrijwillige basis het arbeidscontract aan en bij gebrek aan publieke taakuitoefening door de werknemer is een ambtelijke aanstelling niet aan de orde. Derhalve resulteerde een arbeidsovereenkomst naar het BW. De consequentie die de wetgever daaruit trok, was verder dat dan ook de werkgeversrol in het arbeidsvoorwaardenoverleg niet meer bij de Rijksoverheid thuis hoorde, maar bij de gemeenten en in het CAO-overleg dan bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten ('VNG') om de arbeidsverhoudingen zo veel mogelijk te normaliseren (TK 1995/96, 24 787, nr. 3, p. 34). Bij het ingaan van deze regeling is de collectieve werkgeversrol in de S W d o o r de Minister overgedragen aan de VNG. Sindsdien wordt de C A O Wsw met de vakbonden afgesloten door de V N G . Bij de overdracht heeft de minster van S Z W zich er op vastgelegd, dat over de hoogte van de rijksbijdrage aan de loonkostenontwikkeling in de S W (ook wel de 'overheidsbijdrage arbeidsvoorwaardenoverleg' of afgekort de 'ova') jaarlijks overleg zou plaatsvinden tussen S Z W en V N G . In de Memorie van Toelichting uit 1996 volgt dan een lange overweging ten aanzien van de verantwoordelijkheid bij de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden en ten slotte een systematiek voor het vergoeden van de arbeidskosten en dus de arbeidsvoorwaardenontwikkeling:
"Na intrekking van de Wet Arbeidsvoorwaarden ontwikkeling Gepremieerde en Gesubsidieerde Sector (WAGGS) is voor de sectoren die voorheen onder de W A G G S vielen, een nieuwe benadering ontwikkeld, op basis waarvan de rijksbijdrage in de loonkosten voor deze sector wordt bepaald. In deze benadering is de door het Centraal Planbureau geraamde gemiddelde loonkostenontwikkeling in de marktsector richtinggevend voor de hoogte van de rijksbijdrage in de loonkosten. De aanpassing van de rijksvergoeding voor de SW-arbeidsplaatsen heeft vanaf 1995 conform deze methodiek plaatsgevonden en wordt ook in deze wet gehandhaafd." (TK 1995/96, 24 787, nr. 3, p. 41).
Het 'post-WAGGS-model' voor overleg zou worden gevolgd en: "de bepaling van de overheidsbijdrage zal plaats vinden op basis van de berekeningswijze uit het post-WAGGS model" (Brief minister S Z W d.d.11 juni 1997, productie x). Het post-WAGGS-model voor het
berekenen van de ova is in 1999 vervangen door het 'ova-Convenant' in de zorgsector. De bedoelde systematiek via het C P B is inmiddels daarin neergelegd.
15. Niet alleen hebben de Minister en Staatssecretaris deze regel feitelijk tot nu toe nageleefd, de wetgever zegt hier dat het de bedoeling is om, met artikel 8 derde lid Wsw, het post-WAGGSmodel, nu het ova-Convenant, toe te passen voor de SW-voorziening.
16. In het ova-convenant is over de vaststelling van de ova bepaald: De ova voor het jaar t (ova-t) wordt bepaald met behulp van het referentiebegrip voor de onkostenontwikkeling in de marktsector voor het jaar t. (artikel 3 lid 1) Het referentiekader voor de loonkostenontwikkeling wordt gevormd door de optelsom van de volgende •
loonkostenelementen:
de contractuele loonkostenmutatie per uur op jaarbasis in de marktsector (= de CPB-raming contractloonmutatie marktsector plus de CPB-raming arbeidsduurverkorting
marktsector);
•
de incidentele loonontwikkeling in de marktsector;
•
de werkgeverslastenontwikkeling
voor de sociale zekerheid en de pensioenen (=
de CPB-raming voor mutatie collectieve lasten plus de CPB-raming voor de mutatie pensioenpremies uit de CPB-tabel sociale lasten bedrijven). (artikel 3 lid 2)
De ova wordt derhalve beleidsonafhankelijk ieder jaar vastgesteld op basis van een aantal objectieve cijfers (referentiewaarden) van het Centraal Planbureau uit het desbetreffende jaar respectievelijk op basis van de overeenkomst van de minister van V W S met de partijen van het convenant. De wijze van vaststelling is overigens vrijwel gelijk aan de wijze waarop in het post-WAGGS-model de ova werd vastgesteld. De ova voor 2011 is daarom pas in het voorjaar van 2011 vastgesteld. De ova-posten zijn voor 2011 door de Minister van V W S bepaald op totaal 3,11% (brief Ministerie van V W S d.d. 19 mei 2011, productie x).
17. Zonder deze ova is er geen ruimte voor CAO-onderhandelingen, aangezien de loonkostenontwikkeling (buiten de ova om) niet in de specifieke uitkering wordt meegenomen. De Minister heeft de ova-methodiek van het Convenant - als de opvolger van het postWAGGS-model - tot nu toe ook steeds gevolgd.
Fundamentele rechten 18. Het ova-Convenant en het voorafgaande post-WAGGS model is in het leven geroepen vanwege de erkenning door de Staat van de fundamentele kritiek op het eerdere arbeidsvoorwaardenbeleid van de Staat door de Internationale Arbeidsorganisatie ('IAO' of 'ILO'). De ILO veroordeelde het 'WAGGS' model - waarin de overheid de contractsruimte bepaalde met als ultimum remedium de bevoegdheid om de arbeidsvoorwaarden te bevriezen - als in strijd met de vrijheid van onderhandelen over arbeidsvoorwaarden, een fundamenteel recht neergelegd in onder andere artikel 6 lid 2 Europees Sociaal Handvest, alsmede in artikel 3 van Verdrag 87 en artikelen 3 en 4 van Verdrag 98:
Verdrag 87: vrijheid oprichting vakverenigingen en bescherming
vakverenigingsrecht
Artikel 1 verplicht de verdragspartijen tot maatregelen om onder meer de volgende bepalingen te effectueren: Artikel 3: Lid 1: Werknemers- en werkgeversorganisaties hebben het recht (...) in volledige vrijheid (...) hun werkzaamheden in te richten. Lid 2: De overheid moet zich van elke inmenging die dat recht kan beperken of de wettige uitoefening daarvan kan belemmeren, onthouden.
Verdrag 98: vrijheid van organisatie en collectief te onderhandelen Artikel 3 verplicht de verdragspartijen waar nodig een stelsel te ontwikkelen om het recht op organisatie te waarborgen. ("Machinery appropriate to national conditions shall be established, where necessary, for the purpose of ensuring respect for the right to organise as defined in the preceding Articles"). Artikel 4 verplicht de verdragspartijen waar nodig tot het bevorderen van de ontwikkeling en de gebruikmaking van een stelsel van vrijwillig collectief onderhandelen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties, met het oog op de vaststelling van arbeidsvoorwaarden bij collectieve arbeidsovereenkomst. ("Measures appropriate to national conditions shall be taken, where necessary, to encourage and promote the full development and utilisation of machinery for voluntary negotiation between employers or employers' organisations and workers' organisations, with a view to the regulation of terms and conditions of employment by means of collective agreements").
19. De crux van het 'post-WAGGS-model' ten opzichte van het eerdere 'WAGGS'-model was, dat de 'WAGGS', de Wet arbeidsvoorwaardenontwikkeling gepremieerde en gesubsidieerde
sector, nog ten onrechte een veto gaf aan de overheid, waarmee minister de uitkomsten van de CAO-onderhandelingen kon 'overrulen', wegens beleidsmatige redenen van bijvoorbeeld kostenbeheersing voor begrotingsdoeleinden. De minister kon de arbeidsvoorwaarden in de GG-sector 'bevriezen'. De Staat kreeg fundamentele kritiek op de W A G G S van de Internationale Arbeidsorganisatie ('IAO' of 'ILO'). De ILO veroordeelde het 'WAGGS' model omdat het in strijd was met de vrijheid van onderhandelen over arbeidsvoorwaarden, een fundamenteel recht neergelegd in onder andere artikel 6 lid 2 Europees Sociaal Handvest, alsmede in artikel 3 van Verdrag 87 en artikelen 3 en 4 van Verdrag 98. Voor een geschiedenis van deze kritiek zij hier verwezen naar het proefschrift van Klara Boonstra, The ILO and the Netherlands, RUL 1996, p. 209-216, met name p. 215 over het oordeel van de ILO (Committee on Freedom of Association) terzake van de onverenigbaarheid van het 'ultimum remedium' van 'bevriezing' door de minister met art. 3 van Verdrag 87. Er staat daarom buiten twijfel, dat het de minister niet vrijstaat de ova te bevriezen of niet. Dit was immers reden afscheid te nemen van het WAGGS-model en met een tussenstap naar het ova-Convenant toe te gaan. Terugkeer naar de strategie van het WAGGS-model in zijn meeste krasse vorm, komt in strijd met de ILO-verdragen 87 en 98.
20. In 2011 is de opzegtermijn ten aanzien van het Verdrag 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht vervallen. In 2012 zal de opzegtermijn ten aanzien van het Verdrag 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen komen te vervallen. In zijn brief van 1 december 2009 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken 2009-2010, 29 427, nr. 63, productie x) heeft de Minister aangegeven dat verdragen die fundamentele arbeidsnormen bevatten, waaronder verdragen 87 en 98, in beginsel niet zullen worden opgezegd. De Minister erkent dan ook dat in voornoemde verdragen fundamentele arbeidsnormen zijn neergelegd. Voor zover bezwaarden bekend is Nederland in bij beide verdragen nog partij (zie http://www.ilo.org/ilolex/cgi-lex/ratifce.pl9C087 en http://www.ilo.org/ilolex/cgilex/ratifce.pl?C098) en heeft geen opzegging van deze verdragen plaats gevonden.
21. In het ova-Convenant is met het oog op deze fundamentele rechten het beleidsmatig instrument van bevriezing (of beïnvloeding) van de ova geëlimineerd en bestaat de ova slechts uit drie posten:
a.
de contractuele loonkostenmutatie per uur op jaarbasis in de marktsector;
b.
het incidentele loonontwikkelingspercentage;
c.
de mutatie sociale lasten.
22. Deze posten hebben als objectieve referentie de ontwikkelingen vastgesteld door het Centraal Planbureau. De ova-posten zijn voor 2011 zoals gezegd door de Minister van V W S bepaald op 3,11%. Deze ova wordt wel aan de zorg, maar niet aan de SW-sector toegekend. De Staatssecretaris (Minister) is echter evenzeer gebonden aan het ova-Convenant, althans gehouden tot vaststelling van een ova en verwerking daarvan in de rijksbijdrage voor de uitvoering van de taken van de Wsw door de gemeenten. 23. De inzet van de vakbonden voor de nieuwe C A O S W is vooralsnog van dien aard, dat een ova noodzakelijk is om in serieuze onderhandeling te kunnen treden. Achterwege blijven van de ova (nihil) betekent dat feitelijk geen ruimte bestaat om over de arbeidsvoorwaarden te onderhandelen. De uitkeringen ex artikel 8 Wsw aan de gemeenten zijn overigens ook niet dekkend en bieden geen ruimte voor de vernieuwing van de CAO. De V N G heeft aldus moeten aangeven aan de vakbonden geen ruimte te hebben voor onderhandeling. De AbvaKabo heeft daarop aangekondigd de onderhandelingen af te breken en acties onder haar leden voor te bereiden om haar looneisen kracht bij te zetten (zie brief AbvaKabo aan de V N G d.d. 17 mei 2011, productie x). Meerdere stakingsacties hebben in 2011 plaatsgevonden en de CAO¬ onderhandelingen zitten muurvast voor 2012. De bonden beraden zich thans op nadere acties voor 2012.
24. Doordat de Minister (Staatssecretaris) teruggrijpt op het 'ultimum remedium' zijnde het bevriezen van de arbeidsvoorwaarden, om budgettaire redenen, neemt hij afstand van het de eerdere wetgeving en het ova-Convenant en schendt hij daarmee de fundamentele rechten van de Wsw-werknemers op vrije loononderhandelingen. Aldus handelt de Staat in strijd met de afspraken bij overdracht van de werkgeversverantwoordelijkheid, alsmede onrechtmatig jegens de werkgevers en werknemers in de S W . Het recht op loononderhandelingen kan niet worden genegeerd. De Staat kan dan ook evenmin - vanwege zijn verantwoordelijkheid voor de tarieven van de sociale werkvoorziening - de werkgevers (in casu de gemeenten) de aanspraak op de ova onthouden. Het is in dat verband minder relevant of de Minister van S Z W partij is bij het ova-Convenant, want dat is hij strikt genomen niet, alswel dat in het convenant de verplichtingen van de Staat, die zonder het convenant ook reeds bestaan, helder staan geformuleerd. De Minister (Staatssecretaris) heeft zich om die reden tot het ova-Convenant gecommitteerd en is gehouden deze verplichtingen na te komen.
Redenen waarom
De gemeenten de Minister resp. de Staatssecretaris van S Z W verzoeken:
a) hun bezwaren gegrond te verklaren;
b) de bestreden beschikkingen d.d. 3 november 2011 te heroverwegen en te herzien met in achtneming van de bezwaren van de gemeenten, en wel in dier voege dat de Minister de bezuiniging van € 120 mln. in deze uitkeringen ongedaan maakt en de ova van 3,11% voor het jaar 2011 alsnog in de uitkeringen aan de gemeenten verwerkt, alsmede de ova 2012 daarin zal verwerken;
c) de kosten voor rechtsbijstand van de bezwaarprocedure te vergoeden.
Zwolle, x december 2011
Gemachtigde
Deze zaak wordt behandeld door prof.mr. J.G. Sijmons van Nysingh advocaten-notarissen N.V., gevestigd te Zwolle aan de Burg. Roelenweg 11 (postbus 600, 8000 A P Zwolle).