Maatschappelijk werk in Eemsmond Beleidskader
2
Aanleiding Vanaf 1989 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van het maatschappelijk werk. Het algemeen maatschappelijk werk (AMW) biedt eerstelijnshulp aan mense n met psychosociale problemen. Het AMW is een basisvoorziening, die gezien kan worden als een scharnier tussen zorg en welzijn. Maatschappelijk werkers hanteren een integrale aanpak, leveren maatwerk en werken samen met andere voorzieningen. Maatschappelijk werk heeft traditioneel te maken met de verwevenheid van materiële en immateriële problemen. Ongeveer tweederde van de hulpverleningsvragen betreft psychosociale en relationele problematiek. Maatschappelijk werkers worden ook ingeschakeld in geval van financiële problematiek en de consequenties daarvan.
Bij de gemeente Eemsmond zijn twee maatschappelijk werkers aangesteld. Net als alle andere ambtenaren hebben zij hun werkplek in het gemeentehuis. Dit is, in vergelijking met andere gemeenten een bijzondere situatie. In de provincie Groningen zijn alleen in de gemeenten Vlagtwedde en Menterwolde het maatschappelijk werk op eenzelfde manier georganiseerd. Alle andere gemeenten kopen hun maatschappelijk werk in bij specifieke organisaties voor maatschappelijk werk, danwel bij brede welzijnsorganisaties met een afdeling maatschappelijk werk.
Bestuursopdracht De raad van de gemeente Eemsmond wil een beleidsnota maatschappelijk werk waarbij: ? de visie op het maatschappelijk werk zoals geformuleerd door het LOAM en de MOgroep: "AMW in de 21ste eeuw", richtinggevend voor het beleid is; ? de positie van het maatschappelijk werk wordt geanalyseerd waarbij doelgroepbepaling en hulpaanbod worden vastgesteld. De positie van de afdeling binnen het gemeentelijk apparaat wordt belicht; ? de positionering van het maatschappelijk werk in het veld wordt besproken en de gevolgen van aanstaande wetswijzigingen worden in het beleid meegenomen.
3
Beleidskader Het merendeel van de organisaties voor maatschappelijk werk is aangesloten bij de Maatschappelijk Ondernemersgroep (MOgroep). De MOgroep is de brancheorganisatie voor Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening, Jeugdzorg en Kinderopvang. De branche Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening heeft ruim 1300 leden. Met een totale loonsom van bijna 1,2 miljard is het de grootste branche van de MOgroep. De aangesloten leden van de MOgroep zijn organisaties voor maatschappelijke dienstverlening, kinderopvang en jeugdzorg. Gemeenten kunnen niet aangesloten zijn bij de MOgroep. Het maatschappelijk werk in onze gemeente wordt dus niet vertegenwoordigd door de MOgroep. Deze organisatie is landelijk bepalend voor de positionering van de gehele branche. Zij zijn de aanjagers van de ontwikkelingen in de branche. Zij richten zich op het bevorderen van ondernemerschap, kwaliteit, professionaliteit, effectiviteit, innovatie en registratie. De MOgroep is ook de gesprekspartner, waar het het maatschappelijk werk betreft, van het ministerie van VWS en de VNG. Daarnaast sluit de MOgroep de CAO af voor de branche. Dus, ondanks dat ons maatschappelijk werk niet is aangesloten bij de MOgroep, is het wel verstandig aan te sluiten bij de door hen geformuleerde missie en visie op het werkveld1. Dit geldt eens te meer omdat het merendeel van de overige maatschappelijk werkorganisaties wél zijn aangesloten.
Missie Het algemeen maatschappelijk werk heeft een publieke opdracht: bijdragen aan de sociale zelfredzaamheid van mensen. Het is de lokale basisvoorziening die de professionele hulp van maatschappelijk werkers beschikbaar stelt aan mensen in hun directe leef- en woonomgeving. Het maatschappelijk werk gaat over de persoonlijke kant van het sociale bestaan. Maatschappelijk werk is niet moraliserend, helpt kansen scheppen en biedt de cliënt gelegenheid anders om te gaan met hun onwelgevallige situaties. Het is de cliënt zelf die met zijn problematische situatie moet leren omgaan, danwel door acceptatie danwel door verandering van situatie of gedrag. Anderzijds hoeft de cliënt niet per se alleen verantwoordelijk te zijn voor zijn situatie; de samenleving kan medeverantwoordelijk zijn voor het ontstaan en continueren van armoede, opvoedingsproblemen, samenlevingsproblemen in de buurt, werkloosheid, stress op het werk, eenzaamheid, het ontbreken van zorgzame familie en vrienden.
1
De onderstaande tekst is gebaseerd op ‘Aan beide zijden van de voordeur. Positie en functies van het algemeen maatschappelijk werk. Utrecht, Maatschappelijk Ondernemers Groep, september 2002.
4
Visie Het Landelijk Overleg van AMW-instellingen (LOAM) en het Adviescollege AMW van de MOgroep hebben in 2002 de nieuwe visie voor het maatschappelijk werk vastgesteld: "AMW in de 21ste eeuw".
Deze visie vormt de leidraad voor de gemeentelijke visie op het maatschappelijk werk zoals is vastgesteld in de startnotitie maatschappelijk werk. Uitgangspunt is dat maatschappelijk werk een lokale basisvoorziening is die de professionele hulp van maatschappelijk werkers beschikbaar stelt aan mensen in hun directe leef- en woonomgeving. Om de omzetting van de brede integrale benadering naar het maatwerk dat de lokale situatie nodig heeft mogelijk te maken, is een flexibele voorziening nodig. Hiertoe worden zeven functies onderscheiden: ?
Toegang verschaffen van in principe de gehele bevolking tot psychosociale hulp, gespecialiseerde voorzieningen voor zorg en welzijn, publieke informatie en voorzieningen.
?
Begeleiden en handelen, op procesmatige wijze, door het bevorderen van psychosociale zelfredzaamheid, op basis van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
?
Bemiddelen namens de cliënt naar personen en instanties die, onbedoeld, de problematiek van de cliënt verergeren, teneinde hem weer greep te laten krijgen op de situatie.
?
Ondersteunen van mensen die op langere termijn minder zelfredzaam zijn in een of meer psychosociale competenties
?
Dienstverlening en consultatie aan professionele derden met de intentie hen meer inzicht te geven in de eigen mogelijkheden ten opzichte van (potentiële) cliënten met psychosociale problemen.
?
Bijdragen aan preventie van gezondheids- en welzijnsproblemen door voorlichting, en door training van psychosociale competenties.
?
Signaleren van probleemsituaties en probleemversterkende omstandigheden door interventies bij overheden en partners in zorg en welzijn.
Dit betekent dat de hulpverlening van het AMW zich richt op de psychosociale vaardigheden van mensen, dus op het vermogen van klanten om: -
zelfstandig ervaringen te verwerken;
-
zorg te dragen voor de gezinsleden, met name de kinderen;
-
relaties aan te gaan en te onderhouden;
-
te zorgen voor de bestaansmiddelen van het huishouden;
-
gebruik te maken van de publieke rechten en voorzieningen;
5
-
gehoor te geven aan de publieke (burger)plichten.
Het gaat hierbij dus om het handhaven van de psychosociale zelfredzaamheid: het vermogen tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties. Meestal gaat het om het tijdelijk ontbreken van deze zelfredzaamheid, soms is er sprake van een structurele situatie. Het AMW staat open voor het gehele scala aan psychosociale problematiek en biedt hulp vanuit het totaal aan kernfuncties. Vanuit deze integrale aanpak levert het AMW maatwerk voor iedere klant en voor specifieke doelgroepen, in afstemming en samenwerking met andere disciplines en voorzieningen, de zogenoemde ketenkwaliteit.
Dat het algemeen maatschappelijk werk ook is bedoeld voor specifieke doelgroepen lijkt wellicht een tegenspraak. Algemeen duidt immers op de brede toegankelijkheid voor iedereen. Door ook doelgroepenbeleid toe te staan kan de basisvoorziening maatschappelijk werk onder druk komen te staan; het benadrukken van specifieke doelgroepen zou ten koste kunnen gaan van de algemene toegankelijkheid.
De praktijk wijst uit dat het juist de specifieke doelgroepenbenadering is die het maatschappelijk werk de laatste jaren onderscheidt. Zo kan het maatschappelijk werk een belangrijke rol hebben bij de invulling van integrale schuldhulpverlening of ouderenadvisering; twee voorbeelden van een specifieke doelgroepenbenadering, waarvoor geldt dat ze niet algemeen toegankelijk zijn. Het zijn echter tevens twee voorbeelden waarbij het maatschappelijk werk haar meerwaarde heeft aangetoond.
Idealiter is er sprake van beide: een algemeen toegankelijke voorziening die ook aandacht heeft voor specifieke doelgroepen. Het algemeen maatschappelijk werk is de laagdrempelige voorziening die zonder verwijzing toegankelijk is. Daarnaast richt het maatschappelijk werk, op basis van de lokale situatie, op die specifieke doelgroepen of situaties die extra aandacht behoeven.
Positie De positie van het AMW betreft de eerstelijns hulp bij psychosociale problemen. Daarin heeft het maatschappelijk werk enkele natuurlijke partners. In de eerstelijnsgezondheidszorg zijn dat de huisarts en de eerstelijns psycholoog. In het lokaal sociaal beleid zijn het onderwijs, lokaal welzijnswerk, gemeentelijke diensten en de politie. Binnen de maatschappelijke dienstverlening zijn de partners in ieder geval het sociaal raadsliedenwerk, schuldhulpverlening, ouderenadvieswerk en maatschappelijke opvang.
6
Het AMW is zonder verwijzing voor iedereen toegankelijk. De maatschappelijk werker helpt cliënten door probleemverheldering, onderzoekt welke hulp geschikt is en geeft die hulp zelf, met een collega of met de expertise van een interdisciplinair samenwerkingsverband. Zonodig volgt verwijzing naar een andere instantie of hulpverlener. Het AMW verleent dus hulp op verzoek van de cliënt maar gaat ook op eigen initiatief (outreachend) naar burgers toe op grond van signalen van derden. De nadruk op de algemeen toegankelijke eerstelijns functie van het maatschappelijk werk moet het mogelijk maken om specifiek doelgroepenbeleid te voeren.
Zoals is vastgesteld in de bestuursopdracht zijn de zeven functies van het AMW richtinggevend voor de invulling van het maatschappelijk werk in de gemeente Eemsmond. Functies en positionering van het maatschappelijk werk hebben met name betrekking op het functioneren van de beroepsgroep. Daarnaast is het belangrijk te kijken naar de inhoudelijke kant van het beleidsterrein. Dit bepaalt namelijk de hulpvragen die bij het algemeen maatschappelijk werk binnenkomen. Eventueel doelgroepenbeleid kan op basis hiervan ook worden vormgegeven. In het volgende hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het beleid dat direct en indirect van invloed is op het maatschappelijk werk.
7
Rijks- en provinciaal beleid Het landelijk beleid wordt opgesteld door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het welzijnsbeleid heeft binnen het ministerie niet de allerhoogste prioriteit; het grootste deel van het beleid van dit ministerie heeft betrekking op de zorg. Het maatschappelijk werk is ondergebracht in de Welzijnswet (1994). Uit de Welzijnswet vloeit de verplichting voort om elke vier jaar een landelijke welzijnsnota op te stellen. De laatste welzijnsnota van het ministerie, Werken aan sociale kwaliteit, heeft als looptijd 1999 – 2002. Deze nota is nog steeds van kracht in afwachting van een nieuw beleidskader voor welzijn.
Welzijnswet In de Welzijnswet is de verantwoordelijkheid voor het maatschappelijk werk neergelegd bij de uitvoerende organisaties voor maatschappelijk werk. Welzijnsbeleid wordt gedefinieerd als: de gezamenlijke inspanning van de overheden op maatschappelijk en sociaal-cultureel terrein, die tot doel heeft, in samenwerking met het particulier initiatief en andere betrokkenen: 1°.
de ontplooiingsmogelijkheden van mensen te vergroten en hun zelfredzaamheid alsmede hun deelname aan de samenleving te stimuleren mede om te voorkomen dat mensen in een achterstandspositie geraken;
2°.
de personen die in een achterstandspositie zijn geraakt mogelijkheden te bieden hun positie te verbeteren;
3°.
het welbevinden van personen in de samenleving op andere wijze te bevorderen.
De wet is van toepassing op diverse terreinen van het welzijnsbeleid, waaronder de maatschappelijke dienstverlening. Tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten behoort het beleid inzake het uitvoerend werk. Dit wordt gedefinieerd als: het geheel van maatschappelijke en sociaal-culturele activiteiten, rechtstreeks gericht op personen of groepen van personen in de samenleving. Dit betekent dat er geen rijksbeleid voor het maatschappelijk werk is vastgesteld, dit valt immers onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Desalniettemin neemt het ministerie wel een actieve rol in als het gaat om het sturen van beleid, met name om samenwerking en afstemming tussen beleidsterreinen te bewerkstelligen.
8
Welzijnsnota Werken aan sociale kwaliteit 2 De bovengenoemde actieve rol van het ministerie komt goed naar voren in de welzijnsnota Werken aan sociale kwaliteit. In deze nota wordt een beperkt aantal speerpunten geformuleerd gericht op specifieke, kwetsbare groepen. Het algemene deel van het beleid richt zich echter met name op samenwerking, bestuurlijke afspraken en vraagsturing. Belangrijk onderdeel hiervan is de professionaliteit en kwaliteit van aanbieders van zorg en welzijn. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de voorzieningen ligt bij de instellingen zelf. Voor het ministerie van VWS ligt er de taak verbindingen te leggen naar de zorg, naar het voorzieningenbeleid op terreinen van andere ministeries en naar de partijen die betrokken zijn bij het arbeidsmarktbeleid. Het ministerie benoemt een aantal hoofdzaken dat specifiek aandacht behoeft: -
De verschuiving van aanbod naar vraaggericht werken leidt bij instellingen tot behoefte aan vraagoriëntatie. Als de wensen en noden van burgers zoveel mogelijk leidend moeten zijn voor het functioneren is inzicht in de vraag onontbeerlijk. Culturele diversiteit van de bevolking speelt hierbij een rol.
-
Doelmatigheid van de inzet van middelen.
-
Continue professionalisering van de medewerkers in de sector.
Aanpalend rijksbeleid Zoals eerder is opgemerkt, is de vormgeving van beleid voor het maatschappelijk werk een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Dit is de reden dat landelijk beleid zich niet zozeer op de inhoud richt alswel op de procesmatige kant van het maatschappelijk werk. Het betreft dan beleid over samenwerkingsverbanden en kwaliteitseisen voor de beroepsuitvoering. Onderstaand volgt een samenvatting van het door VWS geïnitieerde project ‘versterking eerstelijns ggz’. Daarna zal een overzicht worden gegeven van die beleidsterreinen die zeer nauwe raakvlakken hebben met het maatschappelijk werk. Het gaat hierbij vooral om landelijk beleid dat direct van invloed is op de wijze van werken van het maatschappelijk werk of de taakgebieden of doelgroepomschrijving van het maatschappelijk werk.
Versterking eerstelijns GGz De eerstelijns GGZ heeft de laatste jaren een grotere rol gekregen in de opvang van psychische stoornissen. Het beleid van de overheid is erop gericht dat huisartsen, algemeen maatschappelijk werk en eerstelijnspsychologen samen een geïntegreerde, op elkaar afgestemde en complete eerstelijnshulpverlening kunnen aanbieden: de eerstelijns 2
Werken aan sociale kwaliteit. Welzijnsnota 1999 – 2002. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 9 april 1999.
9
GGz. Het streven is dat de behandeling van psychische problemen zolang als dat verantwoord is in de eerstelijn plaatsvindt, en dat pas naar de tweedelijn wordt verwezen als de problematiek te complex is om binnen de eerstelijn te behandelen.
In een advies van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg uit 1998 aan de minister van VWS wordt de rol van poortwachter als doorverwijzer tussen de eerste- en tweedelijns GGZ geïntroduceerd. Daarnaast wordt gesteld dat ook psychosociale problematiek tot de eerstelijns GGZ behoort. De eerstelijn moet in staat zijn om een groot deel van de psychosociale problematiek en (lichte) psychiatrische stoornissen op te vangen. Zij vervullen in deze een poortwachtersfunctie naar de gespecialiseerde GGZ, waarbij opgemerkt moet worden dat de huisarts als enige mag doorverwijzen. Belangrijke voorwaarden om de poortwachtersfunctie gestalte te kunnen geven zijn: capaciteitsverhoging (vooral in het AMW), toegankelijkheid (vooral van eerstelijns psychologen), praktijkondersteuning (vooral van huisartsen), mogelijkheden om de gespecialiseerde GGz te consulteren (vooral voor huisartsen maar ook voor de twee andere beroepsgroepen), het verder ontwikkelen van samenwerkingsvormen en -middelen op landelijk, regionaal en lokaal niveau (alle drie de eerstelijns partijen) en deskundigheidsbevordering (alle drie de eerstelijns partijen). Bij het versterken van de eerste lijn is de onderlinge samenhang tussen deze voorwaarden essentieel. Het ministerie heeft voor gemeenten tussen 2000 en 2003 de stimuleringsregeling algemeen maatschappelijk werk ingevoerd. Deze regeling was bedoeld om het aantal maatschappelijk werkers uit te bereiden, bij voorkeur naar de norm: 1 fte per 6000 inwoners. Hiermee zou aan een van de voorwaarden voor een goed f unctionerende eerstelijns GGZ worden voldaan. Dit was een noodzakelijke maatregel omdat onderzoek heeft uitgewezen dat de vraag naar hulp in de geestelijke gezondheidszorg snel groeit. Dit geldt zowel voor de GGZ-instelling zelf alsook voor de eerstelijnspsychologen en het algemeen maatschappelijk werk. De reden voor de vraagstijging is meervoudig: er ligt een minder groot taboe op psychosociale of psychiatrische hulpverlening, de voorzieningen zijn toegankelijker geworden en de kwaliteit van het hulpaanbod is verbeterd. Daarnaast speelt de individualisering van de maatschappij een rol: hierdoor komt het vaker voor dat mensen geen sociaal netwerk hebben om op terug te vallen.
10
De eerstelijns GGz heeft de laatste jaren een grotere rol gekregen in de opvang van psychische stoornissen. Het beleid van de overheid is erop gericht dat huisartsen, algemeen maatschappelijk werk en eerstelijnspsychologen samen een geïntegreerde, op elkaar afgestemde en complete eerstelijnshulpverlening kunnen aanbieden. Het streven is dat de behandeling van psychische problemen zolang als dat verantwoord is in de eerstelijn plaatsvindt, en dat pas naar de tweedelijn wordt verwezen als de problematiek te complex is om binnen de eerstelijn te behandelen. In de provincie Groningen wordt momenteel in opdracht van ELANN (stichting Eerstelijns Advies Noord Nederland) het project Korte lijnen uitgevoerd. Doelstelling van het project is het verbeteren en versterken van de samenwerking in de lokale eerstelijns-GGZ, dus tussen huisartsen, eerstelijnspsychologen, algemeen maatschappelijk werk en eventuele SociaalPsychiatrisch Verpleegkundigen (SPV’ers). De nadruk ligt op de operationele samenwerking. Dit is een deelproject van het landelijke project Korte lijnen.
Wet op de Jeugdzorg De Wet op de Jeugdzorg is in 2005 in werking getreden. Met deze wet is een vernieuwingstraject in werking gezet waarmee getracht wordt aan de versnippering in de jeugdzorg een einde te maken. Het doel is de zorg aan jeugdigen en hun ouders te verbeteren en de positie van jeugdigen te versterken. Met de wet zijn de taken en verantwoordelijkheden tussen Bureau Jeugdzorg en het gemeentelijk domein vastgelegd. Provincies zijn verantwoordelijk voor het bieden van zorg op grond van de Wet op de Jeugdzorg. Hierbij gaat het om hulp aan jeugdigen met ernstige opgroeiproblemen en ouders met ernstige opvoedproblemen. Jeugdigen en ouders met lichtere opgroei- en opvoedproblemen komen hiervoor niet in aanmerking. Zij kunnen een beroep doen op opvoed- en opgroeiondersteuning in het kader van het preventieve lokale jeugdbeleid waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Dit is geregeld in de Welzijnswet en de Wet op de Collectieve Preventieve Volksgezondheid (WCPV). Tot de lokale voorzieningen behoren: jongereninformatiepunten, schoolmaatschappelijk werk, opvoedcursussen en licht ambulante hulp. Deze activiteiten vallen nu nog (deels) onder Bureau Jeugdzorg en worden in de periode tot 2007 afgebouwd. In de wettekst wordt echter gesproken van lokale functies: informatie en advies; signalering; toeleiding naar het hulpaanbod, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg op lokaal niveau. Met name bij de twee laatste functies is een rol weggelegd voor het maatschappelijk werk. De gemeentelijke verantwoordelijkheid voor deze vijf functies zal worden vastgelegd in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
11
Huiselijk geweld Huiselijk geweld wordt als volgt gedefinieerd: ‘Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. Geweld is de aantasting van de persoonlijke integriteit. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen geestelijk en lichamelijk geweld (waaronder seksueel geweld). De huiselijke kring bestaat uit (ex-)partners, gezins- of familieleden en huisvrienden’.
In de nota Privé-geweld – publieke zaak 3 geeft het kabinet aan dat het bestrijden van huiselijk geweld een grondige aanpak vereist. Voor gemeenten is hierin een belangrijke taak weggelegd. De gemeente kan partijen bij elkaar brengen, verbanden leggen en aansturen. Zij kan een integrale aanpak stimuleren en afspraken tot stand brengen. In de notitie Integraal Veiligheidsbeleid (september 2005) van onze gemeente wordt het belang van deze integrale aanpak nogmaals onderstreept. In de provincie Groningen loopt het project Thuisfront. Het deelproject ‘Eerste hulp bij huiselijk geweld tussen (ex-)partners is sinds 2005 structureel ingebed. In het projectplan is als hoofddoel geformuleerd: Het terugdringen van huiselijk geweld tussen (ex)partners, en het voorkomen van herhaling, in de provincie Groningen door na melding hiervan bij de politie een daadkrachtige houding van politie en justitie te koppelen aan een actieve probleemoplossende aanpak van de hulpverlening4.
Er zijn veel organisaties betrokken bij Thuisfront: de Regiopolitie Groningen; het Openbaar Ministerie; de Stichting Reclassering Nederland; Stichting Toevlucht soord; Hospitium Den Eikelaar; alle (Algemeen) Maatschappelijk Werk organisaties in provincie Groningen; Slachtofferhulp Nederland; de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland (AFPN) en Jeugdzorg Groningen (deze taken werden voorheen uitgevoerd door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)). Er is in een protocol vastgelegd hoe de diverse partijen dienen te handelen bij meldingen van huiselijk geweld tussen (ex)partners. Wanneer er een melding van huiselijk geweld tussen (ex)partners binnenkomt bij een instantie, wordt zowel het slachtoffer, als de dader hulpverlening aangeboden. In het geval van de dader kan deze hulpverlening ook juridisch worden opgelegd. In samenwerkingsgroepen (werkgroepen) worden de cases vervolgens besproken. In totaal zijn er twaalf werkgroepen in de provincie Groningen waarin de uitvoerende medewerkers 3
Ministerie van Justitie. Privé-geweld – publieke zaak. Een nota over de gezamenlijke aanpak van huiselijk geweld. Den Haag, 2002. 4 Evaluatierapport Eerste hulp bij huiselijk geweld. Thuisfront Groningen, april 2005.
12
van het gebied vertegenwoordigd zijn. De instellingen werken dus samen, volgens één aanpak, aan alle gevallen van huiselijk geweld die binnenkomen. Zij zijn op managementniveau vertegenwoordigd in een provinciale stuurgroep. Thuisfront is voorzitter van de werkgroepen van ‘eerste hulp bij huiselijk geweld’, signaleert knelpunten, registreert en draagt zorg voor de deskundigheidsbevordering van de deelnemers. Alhoewel uit het evaluatierapport naar voren komt dat ‘eerste hulp bij huiselijk geweld’ goed functioneert, is tevens een aantal knelpunten geformuleerd. De knelpunten die betrekking hebben op het maatschappelijk werk betreffen onder andere de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het maatschappelijk werk. 24-Uursbeschikbaarheid, ook in het weekend is een voorwaarde. Daarnaast is in het protocol opgenomen dat meldingen van huiselijk geweld met voorrang worden behandeld. Deskundigheidsbevordering, met name als het gaat om het motiveren van cliënten om aangifte bij de politie te doen en het omgaan met kinderen die (al dan niet zijdelings) betrokken zijn geweest bij het huiselijk geweld, wordt als noodzakelijk aangemerkt. Kindermishandeling Jaarlijks worden in Nederland duizenden kinderen mishandeld. De schattingen lopen van 50.000 tot 80.000 kinderen per jaar. 50 tot 80 kinderen komen per jaar te overlijden als gevolg van kindermishandeling. De AMK’s (Advies en Meldcentra inzake Kindermishandeling) ontvangen jaarlijks ongeveer 18.000 meldingen, slechts een gedeelte van het aantal gevallen van kindermishandeling. Kindermishandeling is een schending van het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind, dat in artikel 19 voorschrijft dat de regering alle noodzakelijke maatregelen neemt om kindermishandeling te voorkomen en hulp dient te bieden aan het slachtoffer. Het VN-Comité inzake de Rechten van het Kind, dat in oktober 1999 een beoordeling heeft gegeven over de kinderrechten in Nederland, vindt dat de Nederlandse regering veel meer moet en kan doen om kindermishandeling aan te pakken. Kindermishandeling is 'elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel'. Deze definitie is in 2002 vastgelegd in de Wet op de Jeugdhulpverlening en opgenomen in de Wet op de jeugdzorg die sinds 1 januari 2005 van kracht is. Er bestaat een gangbare onderverdeling in vijf vormen van kindermishandeling: lichamelijke mishandeling, lichamelijke verwaarlozing, psychische mishandeling, psychische verwaarlozing en seksueel misbruik. In de praktijk komen in een gezin waarin een of meer kinderen mishandeld worden, vaak meerdere
13
vormen tegelijk voor. De laatste jaren is er toenemende aandacht voor kinderen die getuige zijn van geweld in het gezin. Die situaties kunnen ook schade bij het kind tot gevolg hebben. Bovendien zijn er kinderen die én getuige zijn van gezinsgeweld én zelf mishandeld worden.
De provincie Groningen heeft sinds enkele jaren de aanpak kindermishandeling hoog op de politieke agenda staan. Uit overleg met de betrokken organisaties is een aantal knelpunten geformuleerd: ?
de voorlichting en deskundigheidsbevordering in de signalering en de hulpverlening bij kindermishandeling dient te worden verbeterd;
?
de onderlinge afstemming en samenwerking tussen de verschillende hulpverleningsorganisaties in de aanpak van kindermishandeling is onvoldoende;
?
de regie in de hulpverlening bij kindermishandeling ontbreekt.
Er is besloten dat toegewerkt moet worden naar een convenant waarin afspraken worden overeengekomen over een sluitende aanpak in de hulpverlening. De strekking van dit convenant is dat indien meerdere organisaties betrokken zijn bij een gezin waarbij sprake is (van vermoedens) van kindermishandeling dat het AMK één van de organisaties aanwijst als regievoerder. Met de ondertekening van het convenant accepteren de overige betrokken organisaties deze regievoering. Daarnaast krijgen de organisaties een inspanningsverplichting om zowel kennis over kindermishandeling, als vaardigheden om zorg met ouders te bespreken, te vergroten. Naast de provincie Groningen zijn Bureau Jeugdzorg, Thuiszorg Groningen, de GGz, Verslavingszorg Noord Nederland en instellingen voor maatschappelijk werk de beoogde ondertekenaars van het convenant. Het is de bedoeling dat het convenant in januari 2006 wordt ondertekend en in werking treedt.
Effectieve aanpak van recidive en een betere reïntegratie in de samenleving De bescherming van de maatschappij is gediend bij een effectieve aanpak van recidive en een betere reïntegratie in de samenleving van hen die met Justitie in aanraking zijn geweest. Een succesvolle reïntegratie voorkomt terugval in het vroegere delictpatroon en daarmee het overlastgevend gedrag in de maatschappij. De aansluiting tussen het justitiële traject en de maatschappelijke voorzieningen verloopt niet altijd voorspoedig. Vandaar dat de landelijke werkgroep ‘Aansluiting Nazorg’ in het leven is geroepen4 . De doelgroep van deze werkgroep betreft volwassen verdachten en veroordeelden die terugkeren in de maatschappij. Minderjarige plegers of veroordeelden tot TBS behoren niet tot de doelgroep. De Minister van Justitie heeft een beleidskader opgesteld waarin de verantwoordelijkheden in de nazorgfase worden uiteengezet:
14
De uitstroom uit detentie kan op verschillende manieren plaatsvinden. Het voor de lokale overheid relevante verschil tussen deze manieren is of de uitstroom plaatsvindt binnen een juridisch kader, dat wil zeggen: als onderdeel van de penitentie of dat deze als bijzondere voorwaarde is opgelegd bij de rechterlijke straf. In deze twee gevallen valt de reïntegratie plaats onder verantwoordelijkheid van Justitie. Als hier geen sprake (meer) van is, dan zijn gemeenten of zorgvoorzieningen (volgens art. 1 en 4 Welzijnswet) verantwoordelijk voor de verdere begeleiding bij de reïntegratie. Deze reïntegratie vindt plaats op diverse leefgebieden: arbeid en inkomen, huisvesting en zorg. Dit komt ook naar voren in de doeluitkering maatschappelijke opvang en verslavingszorg: hier wordt de zorg voor exgedetineerden expliciet als gemeentelijke taak genoemd.
Verslavingszorg Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse drugsbeleid is 'harm reduction'. Oftewel: het voorkómen van drugsgebruik en beperken van de risico's en schade die drugs veroorzaken - schade voor de gebruiker, voor zijn directe omgeving en de samenleving. Het beleid richt zich op: ?
beperking van de vraag naar drugs (door actieve zorg en preventie);
?
beperking van het aanbod van drugs (door bestrijding van georganiseerde criminaliteit);
?
beperking van overlast (door handhaving van openbare orde).
Het Nederlandse drugsbeleid is in vergelijking met andere landen redelijk succesvol, in het bijzonder als het gaat om zorg en preventie. Het aantal gebruikers van diverse soorten drugs loopt niet uit de pas met andere landen, terwijl de sterfte door drugsgebruik - op Frankrijk na - het laagst is van Europa: 5 per miljoen inwoners. Het gebruik van drugs is in Nederland niet strafbaar. Drugsverslaafden kunnen hulp krijgen bij ontwenning en bij het verbeteren van hun lichamelijke, geestelijke en sociale situatie. Doordat drugsgebruikers geen strafvervolging hoeven te vrezen vanwege het innemen van drugs, ligt de drempel naar hulpverlening laag.
Het ministerie van VWS geeft jaarlijks ruim 136 miljoen euro uit aan verslavingszorg, waarvan ruim de helft aan drugsproblematiek. Dat gebeurt deels rechtstreeks, via instellingen voor verslavingszorg die door de AWBZ gefinancierd zijn. Deels gebeurt dit via een speciale uitkering die centrumgemeenten voor verslavingszorg krijgen. De hulpverlening aan drugsverslaafden richt zich op het: ?
bereiken van zoveel mogelijk verslaafden;
?
laten afkicken van verslaafden (herstel);
15
?
beperken van de risico's van drugsgebruik;
?
reïntegreren van (ex-)verslaafden in de maatschappij.
Ons land kent een uitgebreid netwerk van zorgvoorzieningen. Volgens de jongste cijfers telt Nederland 32 instellingen voor de behandeling van verslaafden met naar schatting 231 locaties. 75 procent van de verslaafden heeft contact met de drugshulpverlening.
Openbare Geestelijke Gezondheiszorg De Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz) is gericht op zogeheten zorgmijders. Het gaat daarbij om sociaal kwetsbare mensen. Hun problemen komen naar buiten, omdat zij zich openlijk onaangepast gedragen en hun omgeving overlast bezorgen. Maar er kan ook sprake zijn van stille problematiek, die (vrijwel) alleen achter de voordeur zichtbaar is. Er is meestal sprake van een combinatie van problemen. Daarom is samenwerking van hulpverleners en andere instanties voorwaarde voor een zinvolle aanpak. Samenwerking bevordert bovendien vroegtijdige signalering. Als die vervolgens leidt tot snelle interventie, wordt de schade voor betrokkene en zijn omgeving beperkt. Er behoeft dan minder vaak te worden gegrepen naar vergaande maatregelen als huisuitzetting of opname in een voorziening. Alle 25 Groningse gemeenten hebben een convenant ondertekend, waarin zij zichzelf verplichten een lokaal OGGz-beleid te formuleren en een samenwerkingsverband te vormen met ‘partijen’ die een rol kunnen spelen bij de aanpak van OGGz-problematiek. Belangrijke partijen zijn onder meer de GGz, het algemeen maatschappelijk werk, de verslavingszorg, de GGD, de politie en woningcorporaties. Hiermee wordt aangegeven dat er bij OGGz niet alleen sprake is van mensen met problemen, maar ook van een samenleving die daarvan hinder ondervindt of ermee begaan is. Voor die samenleving – dat wil zeggen de inwoners is het belangrijk dat zij overlast, vervuiling en (huiselijk) geweld ergens kan melden en dat vervolgens effectieve actie wordt ondernomen. Door het bieden van een mogelijkheid om signalen te melden maken gemeenten gebruik van de betrokkenheid van hun burgers om te voorkomen dat OGGz-problematiek verder uit de hand loopt. Uit onderzoek dat in opdracht van de gemeenten en de provincie is uitgevoerd blijkt dat zeker inwoners die als noaber of vrijwilliger in aanraking komen met kwetsbare inwoners behoefte hebben aan een punt waar ze hun signalen kunnen afgeven. Een goed functionerende OGGz draagt bij aan doelstellingen die gemeenten op andere beleidsterreinen nastreven. Andersom kunnen initiatieven op andere beleidsterreinen OGGzproblematiek voorkomen of helpen oplossen. In het kader van openbare orde, welzijn en volksgezondheid is het wenselijk dat overlast, vervuiling en (huiselijk) geweld in een zo vroeg mogelijk stadium worden gesignaleerd en aangepakt. Voorkoming van sociaal
16
isolement en bevordering van participatie zijn doelstellingen van lokaal sociaal beleid en sociale activering. Daarmee wordt in preventieve zin bijgedragen aan OGGz. Sociaal Raadsliedenwerk Sociaal raadsliedenwerk is een vorm van maatschappelijke dienstverlening die zich richt op kosteloze en laagdrempelige sociaal-juridische advisering aan 'gewone' burgers op een zeer breed terrein. Sociaal raadslieden hebben als doel het beantwoorden van vragen of het helpen oplossen van problemen, die te maken hebben met de individuele en maatschappelijke behoeften van burgers op het terrein van wonen, werk, inkomen, onderwijs, verblijf en welzijn. In Nederland zijn er circa tachtig instelllingen - zowel instellingen voor maatschappelijke dienstverlening als gemeentelijke afdelingen - die deze dienstverlening aanbieden. Jaarlijks vinden gemiddeld ruim 400.000 klantcontacten plaats en worden ruim 500.000 hulpvragen beantwoord. Voorwaarde voor een goede uitvoering is dat de organisatie voor sociaal raadsliedenwerk een onafhankelijke positie heeft. Onder onafhankelijk wordt verstaan, dat geen zodanige verbintenis bestaat met overheden, uitvoeringsinstellingen of anderen, dat een onpartijdige uitoefening in het gedrang is of kan raken; dit geldt met name voor de kerntaken individuele dienstverlening en signalering.
Sinds kort bestaat Het Juridisch Loket. Hier kunnen mensen terecht met vragen over arbeidsconflicten, familiekwesties, sociale zekerheid (uitkeringen), huur - en woonrecht, vreemdelingenzaken en problemen met producten of diensten. Ook voor andere juridische kwesties, zoals strafzaken, burenkwesties, vergunningen, rijbewijzen en huursubsidie kan men terecht bij het Juridisch Loket. Een aantal onderwerpen vallen niet onder de reikwijdte van dit loket: vermogensrecht, zakelijke kwesties, pacht of verhuur van onroerend goed. Indien nodig, wordt doorverwezen naar organisaties die (juridische) bijstand verlenen; een advocatenkantoor, een bureau sociaal raadslieden, een gespecialiseerde instantie of een mediator. Het gebruik van het juridisch loket is gratis, in de stad Groningen is een loket gevestigd. Schuldhulpverlening5 Gemeenten voeren de regie over schuldhulpverlening en dragen hiermee dus een grote verantwoordelijkheid. Het beleid is geregeld in de Wet financiële dienstverlening (WFD) en de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). Uiteraard is het belangrijk dat het gemeentelijk beleid hierop is afgestemd.
5
De informatie in deze paragraaf is afkomstig uit: Integrale schuldhulpverlening. Handreiking voor gemeenten en uitvoerende instanties. Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening en StimulanSZ. Utrecht, september 2004.
17
De WFD voorziet in gedragsregels voor kredietverstrekkers met betrekking tot de informatieverstrekking en de zorgvuldige behandeling van kredietnemers. Voor het verstrekken van kredieten aan personen die zijn aangewezen op een inkomen op of rond het minimum en aan jongeren wordt een zeer terughoudende opstelling van kredietverstrekkers verwacht. In de WSNP worden kredietverstrekkers en andere schuldeisers op hun verantwoordelijkheid aangesproken. Via de WSNP worden zij gedwongen mee te werken aan een afbetalingsregeling die voor de schuldenaar haalbaar is. Schuldeisers moeten daarbij in de meeste gevallen een deel van hun vordering intrekken. De gemeente heeft een verantwoordelijkheid in het afgeven van een WSNP-verklaring, dit is vastgesteld in de Faillissementswet. Op basis van deze verklaring bepaalt de rechter of een schuldenaar in aanmerking komt voor wettelijke schuldsanering.
Ongeveer veertig procent van de klanten van schuldhulpverlening heeft een bijstandsuitkering. Dit maakt de WWB een belangrijk beleidskader. In een aantal artikelen van de WWB komt het begrip ‘schuldenlast’ naar voren. Zo wordt geen bijstand verleend voor schulden. Het is wel mogelijk dat de gemeente bijzondere bijstand verleent voor het aflossen van schulden. Het schuldenvrij zijn is vaak ook een voorwaarde om te kunnen komen tot een succesvol reïntegratietraject. Schuldhulpverlening kan hiermee worden gezien als een voortraject naar werk, en kan daarom als afzonderlijk reïntegratie-instrument worden ingekocht. Daarnaast maakt de WWB het mogelijk om bijstand in nature te verstrekken in geval van problematische schuldsituaties.
Van de gemeente wordt verwacht dat deze het initiatief neemt in het organiseren van de integrale schuldhulpverlening. Gemeenten ontvangen hiervoor geen geoormerkte middelen en er is geen regelgeving voor de wijze waarop zij invulling moeten geven aan integrale schuldhulpverlening. Er bestaan echter wel diverse gedragscodes waaraan gemeenten zich kunnen committeren, waaronder de codes van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Deze codes hebben betrekking op twee specifieke onderdelen, te weten: schuldregeling en budgetbeheer. De Volkskredietbank (VKB) in Appingedam is lid van de NVVK en werkt dus via deze codes. De VKB voert voor elf gemeenten, waaronder Eemsmond, de schuldhulpverlening uit. Hiervoor zijn diverse vormen. Met budgetbeheer wordt de klant ondersteund bij het afbetalen van schulden. Is de klant zelf niet meer in staat om de schulden te betalen, dan kan de VKB helpen met een schuldregeling, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen vrijwillige schuldsanering en schuldsanering met een wettelijk kader, conform de WSNP. In alle gevallen wordt nauw samengewerkt met het gemeentelijk maatschappelijk werk en de afdeling sociale zaken.
18
Bijzondere opname psychiatrisch ziekenhuis (Bopz) 6 Als iemand onvrijwillig wordt opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, een instelling voor mensen met een verstandelijke handicap of een verpleeg- of verzorgingshuis, dan is de Wet Bopz van toepassing. De wet beschrijft de procedures die gelden bij opname, maar gaat ook in op de rechten van een persoon tijdens zijn onvrijwillige verblijf in een instelling. De wet maakt onderscheid tussen verschillende omstandigheden waaronder iemand wordt opgenomen.
Volgens de wet kan gevaar voor zichzelf bestaan uit het gevaar dat betrokkene zichzelf van het leven zal beroven of zichzelf ernstig letsel zal toebrengen, het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde zal gaan, het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen, of het gevaar dat betrokkene met hinderlijk gedrag de agressie van anderen zal oproepen. Deze opsomming is niet limitatief en door jurisprudentie en aanvullende wetgeving met specifieke voorbeelden aangevuld. Er is bijvoorbeeld ook zeker sprake van gevaar als mensen met ernstige psychiatrische stoornissen vanwege het ontbreken van ziektebesef behandeling weigeren, waardoor zij mogelijk onherstelbare schade oplopen. Volgens de wet kan gevaar voor anderen bestaan uit het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig letsel zal toebrengen, het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander, of het gevaar dat betrokkene een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen. Gevaar kan ook inhouden gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Ook deze opsomming is niet limitatief. Een wetswijziging op dit gebied is dan ook niet nodig, maar wat wel nodig is, is een heldere richtlijn die het gevaarscriterium voor de psychiatrische praktijk adequaat uitlegt. Op die manier wordt de psychiatrische praktijk een extra handreiking geboden om met de complexe juridische aspecten van deze materie om te gaan.
Voor alle personen geldt de volgende procedure: Als iemand zich verzet tegen opname, dan is een voorlopige (rechterlijke) machtiging of als er veel haast bij is - een inbewaringstelling van de burgemeester nodig. Dat kan alleen als het gevaar dat de persoon vormt - voor zichzelf, anderen of de omgeving - niet op een andere manier is af te wenden en voortkomt uit de geestesstoornis. Deze machtiging geldt eerst voor maximaal zes maanden, met de mogelijkheid van verlenging met telkens één jaar. Een verlenging wordt aangeduid als "machtiging tot voortgezet verblijf". De Inbewaringstelling (IBS) is een spoedprocedure om iemand in een acute crisissituatie gedwongen op te kunnen nemen. Dit betekent dat er sprake is van gevaar en er geen tijd is 6
Bopz en procedures. Ministerie van VWS: www.minvws.nl
19
voor een Rechterlijke Machtiging (RM). Met een IBS is het in principe mogelijk dat iemand binnen 24 uur wordt opgenomen. Alleen de burgemeester kan bij schriftelijke beschikking om een Rechterlijke Machtiging verzoeken. Wel kan de burgemeester deze bevoegdheid aan een wethouder overdragen. De burgemeester blijft in dat geval echter zelf verantwoordelijk. Iedereen kan de burgemeester op de hoogte stellen van het eventuele (dreigende) gevaar dat de patiënt oplevert. De familie kan dit zelf doen, maar ook hulpverleners of 'buitenstaanders'. De 'verzoekers' moeten zich richten tot de burgemeester van de plaats waar het gevaar dreigt, of waar dat zich reeds voltrekt.
Als de burgemeester een IBS uitschrijft moet de patiënt binnen 24 uur worden opgenomen (voorlopig), en krijgt hij een advocaat toegewezen (vanaf het moment dat de beschikking wordt gegeven). Per gemeente is geregeld wie de IBS moet uitvoeren. Vaak is dat de GGD of Crisisdienst; volgens de wet moet het in ieder geval gebeuren door 'personen met kennis van de zorg voor geestelijk gestoorden'. De burgemeester stuurt intussen alle gegevens onmiddellijk naar de officier van justitie. Bovendien licht hij de echtgenoot, de wettelijk vertegenwoordiger en de naaste familieleden zo mogelijk in over de opname. Ook de inspecteur moet meteen een afschrift van de beschikking ontvangen. De officier van justitie neemt de zaak vanaf hier over. Hij toetst of het gevaar werkelijk aanwezig is; dat geldt ook voor de andere criteria. Uiterlijk een dag na ontvangst van de stukken besluit hij over de voortzetting van de IBS.
Wet Maatschappelijke Ondersteuning Op dit moment wordt in de Tweede Kamer de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) voorbereid. Deze wet vervangt de Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten en een aantal subsidieregels. Daarnaast vindt er een overheveling van taken plaats vanuit de AWBZ naar het gemeentelijk domein. In het bovenstaande overzicht is de WMO al een aantal keren aan de orde geweest. Gemeenten worden met de WMO verantwoordelijk voor maatschappelijke ondersteuning. Maatschappelijke ondersteuning omvat activiteiten die het mensen mogelijk maken om mee te doen in de samenleving. Dat kan bijvoorbeeld met vrijwilligerswerk en mantelzorg, maar ook met goede informatie en advies, opvoedingsondersteuning en huishoudelijke hulp. Het begrip maatschappelijke ondersteuning is in de WMO verwoord in negen prestatievelden. Het ministerie van VWS geeft de kaders aan waarin elke gemeente haar eigen beleid kan maken dat is afgestemd op de wensen en samenstelling van de inwoners. De WMO richt zich met name op kwetsbare inwoners. Geschat wordt dat dit
20
ongeveer 2,5 miljoen inwoners betreft, waarvan tweederde min of meer structureel ondersteuning nodig heeft en een derde heeft dit incidenteel of kortdurend nodig. Het gaat dus om ongeveer 20% van de totale bevolking. Op grond van verschillende problemen, handicaps en beperkingen is er onderscheid te maken in zeven hoofdcategorieën kwetsbare inwoners, de klantprofielen 7: ?
personen met een lichamelijke beperking;
?
personen met chronische psychische problemen;
?
personen met een verstandelijke beperking;
?
personen met psychosociale en materiële problemen;
?
personen met lichte opvoed- en opgroeiproblemen;
?
personen betrokken bij huiselijk geweld;
?
personen met meervoudige problematiek.
Bij de eerste drie klantprofielen is er sprake van een langdurige beperking. De vier andere klantgroepen betreffen personen of groepen personen (gezinnen of huishoudens) waarbij de ondersteuningsbehoeften in principe tijdelijk zijn, met uitzondering van personen met meervoudige problematiek bij wie ondersteuning mogelijk vele jaren noodzakelijk zal zijn. Het zijn met name ook de laatste vier klantprofielen waarbij het maatschappelijk werk een rol speelt. Hieronder worden deze profielen toegelicht:
?
personen met psychosociale en materiële problemen
Dit betreft mensen die in hun alledaagse bestaan problemen ondervinden: hoe ze zich voelen, hoe ze met anderen omgaan, hun besteedbare inkomen, het omgaan met kinderen, huishoudelijke omstandigheden. De hulpvraag bestaat doorgaans uit (een mengeling van) materiële problemen (25%), relatieproblemen (25%) en psychosociale problemen (50%). In concreto gaat het hier met name om de doelgroep voor het maatschappelijk werk, daarnaast ook die van het sociaalraadsliedenwerk en de schuldhulpverlening. ?
Personen met lichte opvoed- en opgroeiproblemen
Het betreft hier vooral de risicogroep met geringe ontwikkelingskansen die problemen heeft of zelf veroorzaakt en een grote kans loopt op sociale uitsluiting of marginalisering. Het gaat dan om kinderen met leer-, ontwikkelings- of gedragsproblemen en tevens om ouders die problemen hebben bij het adequaat daarmee omgaan. Onder deze groep vallen ook gezinnen waar kindermishandeling plaatsvindt. Er is een ondersteuningsbehoefte bij de opvoeding en het opgroeien, gericht op het voorkomen dat problemen uit de hand lopen en zwaardere zorg nodig wordt en het werken aan een gezonde ontwikkeling van kinderen en
7
Invoering WMO. Gereedschapskist. Ministerie van VWS, 2005.
21
een adequate opvoeding door ouders. Men spreekt vaak van een percentage van 15 % van alle jeugdigen die hieronder vallen. ?
Personen betrokken bij huiselijk geweld
Dit onderwerp is hierboven al uitgebreid aan de orde geweest. Huiselijk geweld betreft kindermishandeling, parnter-relatiegeweld en mishandeling of verwaarlozing van ouderen. Gesteld wordt dat bijna de helft van alle Nederlanders er wel een keer mee in aanraking komt. Schattingen leren dat slechts 12 procent van het huiselijk geweld wordt aangegeven bij de politie. ?
Personen met meervoudige beperkingen en problemen
Het betreft mensen met meervoudige problematiek die zelf vaak niet om ondersteuning vragen, maar deze wel nodig hebben. De problematiek kan zich op verschillende fronten manifesteren: schulden, verslaving, dakloosheid, overlastgevend gedrag en zelfverwaarlozing. De eerste hulp en opvang die geboden worden aan deze mensen is de OGGZ. Meer structurele hulp valt onder de maatschappelijke opvang, zoals de daklozenopvang, verslavingszorg of de vrouwenopvang.
Uit het bovenstaande overzicht komt duidelijk naar voren dat door de diverse beleidswijzigingen de potentiële klantgroep van het maatschappelijk werk de afgelopen jaren is gegroeid. Het strakker formuleren van verantwoordelijkheden, zoals bijvoorbeeld is gebeurd bij de reclassering, of het breed formuleren van hoofdcategorieën kwetsbare inwoners, zoals gebeurt bij de WMO, leidt ertoe dat er een grotere inzet van het maatschappelijk werk wordt verwacht.
22
Huidig beleid gemeente Eemsmond Vanaf 1990 wordt het maatschappelijk werk in onze gemeente uitgevoerd door maatschappelijk werkers die in dienst zijn bij de gemeente. Hiervoor was het maatschappelijk werk ondergebracht bij een externe organisatie. Zoals in de startnotitie al is aangegeven is er geen gemeentelijk beleid opgesteld. Alleen in 1991 is een jaarverslag verschenen.
Bij de oprichting van het gemeentelijk maatschappelijk werk is destijds een aantal keuzes gemaakt over de taken en functies van het maatschappelijk werk. Er is gekozen voor een brede taakomschrijving: het verzorgen van algemeen maatschappelijk werk voor de inwoners van Eemsmond. Dit komt ook tot uitdrukking in de functieomschrijving van de maatschappelijk werkers: naast psychosociale hulpverlening worden schuldhulpverlening en budgetadvisering ook expliciet benoemd.
Beide maatschappelijk werkers zijn breed inzetbaar; zij zijn niet geselecteerd op basis van specifieke inhoudelijke of methodische deskundigheid. In de praktijk vindt, indien mogelijk, wel een toedeling van cases plaats op basis van persoonlijke deskundigheid en interesse.
Sinds begin dit jaar vindt registratie van alle contacten digitaal plaats. Op basis van de statistische gegevens over de periode 1 januari tot 15 november 2005 kan een beeld worden gekregen van de inzet van het maatschappelijk werk. Hierbij moet wel enige voorzichtigheid in acht worden genomen aangezien het maatschappelijk werk als gevolg van ziekte en verlof niet het gehele jaar volledig bezet is geweest (tussen haakjes staan de voorspelde cijfers berekend op jaarbasis):
Aanmeldingen (inclusief wachtlijst) Intakes Afgesloten contacten: Concrete Dienstverlening Crisishulp Informatie en advies Procesmatige dienstverlening Steun en leuncontacten Totaal Lopende zaken:
Tot 15 november 192 181 55 7 6 61 4 133
Jaarvoorspelling (220) (207) ( 63) ( 8) ( 7) ( 70) ( 5) ( 152)
48
23
Het maatschappelijk werk probeert de tijd tussen aanmelding en intake zo kort mogelijk te houden. In de praktijk komt dit neer op maximaal drie weken. De kwetsbaarheid van de kleine bezetting kwam goed tot uitdrukking in het voorjaar. Toen liep de wachtlijst op tot bijna drie maanden als gevolg van tijdelijke onderbezetting. Door in het najaar een uitzendkracht in te zetten heeft ertoe geleid dat de wachtlijsten weer bijna zijn ingelopen.
24
Kwaliteitseisen Iedereen mag zich maatschappelijk werker noemen. Dit komt omdat het vak van maatschappelijk werker geen wettelijke bescherming geniet. Om te garanderen dat de maatschappelijk werkers in onze gemeente over de juiste kwaliteiten beschikken wordt van hen verwacht dat zij de HBO-opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening met een diploma hebben voltooid. Kwaliteitsborging is niet formeel vastgelegd. Ingediende klachten van cliënten is het enige moment waarop formeel naar voren komt dat mensen niet tevreden zijn over de geleverde kwaliteit. Aangezien het dan eigenlijk al te laat is en omdat het beter is om klachten te voorkomen is het wenselijk om kwaliteitseisen te formuleren en te implementeren in de organisatie van het maatschappelijk werk. Daarnaast geldt dat vanuit de MOgroep een aantal initiatieven is genomen om de kwaliteit van het maatschappelijk werk te waarborgen. Zo werken zij onder andere toe naar het certificeren van maatschappelijk werk instellingen volgens de HKZ-normen. Kwaliteitseisen grijpen in op drie deelgebieden:
1
Personeel: Maatschappelijk werkers zijn primair zelf verantwoordelijk voor een professioneel adequate en ethisch verantwoorde taakuitoefening. De Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) heeft zelf een beroepscode opgesteld om zo de garantie in te bouwen om het professioneel handelen van maatschappelijk werkers te controleren. Maatschappelijk werkers die zijn aangesloten bij de NVWM kunnen zich inschrijven in het beroepsregister waarmee zij zich conformeren aan de beroepscode zoals opgesteld door de NVMW. Voor de maatschappelijk werkers van onze gemeente geldt hetgeen is gesteld in de A mbtenarenwet en het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Dit houdt niet meer of minder in dan dat zij ‘zoals een goed ambtenaar betaamt’ moeten functioneren (art 50, lid 1 Algemeen Rijksambtenaren-reglement). Daarnaast geldt nog dat ze een geheimhoudingsplicht hebben voor dat wat zij in verband met hun functie ter kennis zijn gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt (art. 125a, lid 3, Ambtenarenwet).
2
Uitvoering: Voor een cliënt met een specifieke hulpvraag moet de uitkomst niet afhankelijk zijn van de maatschappelijk werker die hij treft. Uiteraard is er sprake van een individuele component bij de uitvoering van het werk die ook behouden moet worden, maar het resultaat, gemeten naar het aantal gesprekken, doorverwijzing of oplossingsrichting moet onafhankelijk van de
25
persoon zijn. Hieraan gerelateerd is de eenduidigheid van registreren, verslaglegging en bejegening. 3
Organisatie: Het invullen van het gehele werkveld met slechts twee maatschappelijk werkers brengt uiteraard risico’s met zich mee. Uitval tijdens ziekte, vakantie of verlof betekent direct een halvering van de bezetting. Daarnaast moet aan een aantal verplichtingen worden voldaan die met twee personen lastig te realiseren zijn danwel relatief een grote tijdsinvestering vergen, zoals de bemanning van het telefonisch spreekuur gecombineerd met de vrije inloopfunctie die op hetzelfde tijdstip plaatsvindt, deelname aan samenwerkingsverbanden of netwerkoverleggen.
Onderstaand zullen de drie deelgebieden verder worden uitgewerkt en wordt aangegeven welke kwaliteitsaspecten geïmplementeerd zouden moeten worden om de kwaliteit van het maatschappelijk werk te waarborgen.
Personeel Binnen de afdeling Samenlevingszaken werken twee maatschappelijk werkers (1,9 fte), ondersteund door een secretaresse (0,1 fte). Zij worden aangestuurd door het afdelingshoofd. Beide maatschappelijk werkers hebben een HBO-opleiding MWD gevolgd. Uiteraard is alleen een diplomavereiste niet voldoende om de kwaliteit van het personeel te waarborgen. Zoals gezegd zijn maatschappelijk werkers in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij hun werk uitvoeren. Werkervaring én de kritische reflectie hierop tezamen met scholing zorgen ervoor dat kennis afgestemd blijft op de huidige stand van zaken in de maatschappij. Zoals duidelijk wordt uit het overzicht dit in het hoofdstuk Beleidskader is gegeven, krijgt het maatschappelijk werk op steeds meer beleidsterreinen een prominentere rol dan in het verleden het geval was. Dit betekent dat naast de reguliere kennis behorend bij het vakgebied maatschappelijk werk, er vanuit aanpalende beleidsterreinen steeds meer vragen ook tot maatschappelijk werk gaan behoren. Als voorbeeld kan de nadrukkelijke taak die de gemeente krijgt bij de invulling van het preventief jeugdbeleid worden genoemd of de vraagtoename die het gevolg is van de taakafbakening die het ministerie van Justitie heeft opgelegd aan de reclassering. Ook de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het vormgeven van OGGz-beleid kan hierbij worden genoemd.
26
Omdat het inhoudelijke bereik van de vragen die het maatschappelijk werk kunnen bereiken dus steeds breder wordt, heeft dat gevolgen voor de maatschappelijk werkers. Het lijkt ondoenlijk om van alle maatschappelijk werkers te eisen dat zij kunnen werken voor alle mogelijke doelgroepen die het maatschappelijk werk bedient. Een oplossing hiervoor kan worden gezocht in twee richtingen: 1. door de toegang van het maatschappelijk werk te beperken tot geselecteerde doelgroepen, wordt de reikwijdte van de mogelijke vragen ingeperkt; 2. door de maatschappelijk werkers specifiek te scholen kunnen individuele differentiaties worden aangebracht per werker zodat aan het gehele spectrum van zorgvragen kan worden voldaan.
Uitvoering Voor de cliënten van het maatschappelijk werk is het belangrijk dat zij adequaat en efficiënt worden geholpen. Dit betekent dat de methodiekkeus goed afgestemd op de hulpvraag, en het best passend is bij de cliënt. Inzage en inspraak in het hulpaanbod, de mogelijkheid om tussentijds bij te sturen en een goede registratie zijn alle aspecten die eraan bijdragen dat de cliënt passend wordt geholpen. Het maatschappelijk werk in onze gemeente maakt sinds begin 2005 gebruik van een elektronisch cliëntendossier. Dit systeem maakt het mogelijk gericht te sturen op de output van het maatschappelijk werk. Daarnaast moet via werkoverleg, intercollegiale consultatie en inter- of supervisie de kwaliteit van het werk worden gewaarborgd. In de huidige organisatie kan niet op alle aspecten hieraan tegemoet worden gekomen: de huidige invulling met slechts twee personen en het ontbreken van inhoudelijke, methodische deskundigheid bij het hoofd van de afdeling maken het lastig het methodisch handelen in een bredere context te bespreken. Er zijn kennisbronnen beschikbaar in de vorm van tijdschriften, boeken, cursussen en deskundigheidsbevordering die (deels) in deze lacune kunnen voorzien. De laatste jaren komen nieuwe hulpmiddelen in beeld. Het gaat dan met name om informatie- en communicatietechnologie, zoals het gebruik van rekenprogramma’s en systemen op basis van kunstmatige intelligentie en internet. Zo bestaat er een internetprogramma waarmee hulpverleners hun methodisch handelen (intercollegiaal) kunnen toetsen en onderbouwen. Men kan vergelijkbare casussen opvragen, lezen hoe collega's met deze casussen zijn omgegaan en bij de casus passende vakliteratuur en andere informatiebronnen zoals websites naslaan. In elke casus worden de betreffende methoden en beslissingen besproken en toegelicht. Het centrale doel van het project is dat agogisch werkers op de werkvloer feedback krijgen op hun handelen.
27
Organisatie Een aantal jaren geleden heeft het Ministerie van VWS een stimuleringsregeling maatschappelijk werk ingevoerd. Het doel van deze regeling was te bereiken dat in iedere gemeente minimaal wordt voldaan aan de norm 1 fte maatschappelijk werk op 6000 inwoners. In onze gemeente is 1.9 fte maatschappelijk werk aanwezig. Aangezien het maatschappelijk werk alleen voor volwassenen werkte, was dit ook een reële invulling. Omdat het maatschappelijk werk tegenwoordig de hele bevolking moet bedienen, is de huidige personele omvang onder de norm van het ministerie; volgens deze norm zou in onze gemeente 2.8 fte maatschappelijk werk aanwezig moeten zijn. Vandaar dat ook wordt voorgesteld de capaciteit van het maatschappelijk werk in ieder geval in 2006 uit te breiden met 28 uur. De kwetsbaarheid van de organisatie door met twee personen het maatschappelijk werk in te vullen is al eerder aan de orde geweest. Naast de beperkte mogelijkheid tot ruggespraak heeft het ook meer praktische negatieve effecten. Aangezien de laatste jaren steeds meer wordt toegewerkt naar ketensamenwerking in het kader van een sluitend hulpverleningsaanbod, is het aantal samenwerkingsverbanden groter geworden. De maatschappelijk werkers in onze gemeente participeren in de volgende overleggen:
28
?
woningbouwcorporatieoverleg (dreigende uithuiszettingen en overlastsituaties), samen met de politie, GGz, ambtenaar openbare orde en veiligheid en wethouder maatschappelijk werk;
?
huisartsenoverleg (afstemming eerstelijns GGz), samen met GGz (dit overleg kan, samen met het woningbouwcorporatieoverleg, worden benoemd als OGGz-overleg);
?
politieoverleg (casuïstiekoverleg bij aangiftes of in geval van overlast waarna actie kan worden ondernomen aan de hand van ernstige signalen vanuit de hoek van politie of hulpverlening), samen met GGz;
?
Preventieunit (netwerkoverleg 12+ ), samen met HHC, GGD, leerplichtambtenaar, GGz Jeugd en Bureau Jeugdzorg;
?
Zorgadviesteam (netwerkoverleg 4 – 12 jaar), samen met het basisonderwijs, Bureau Jeugdzorg, GGD, andere AMW-instellingen, consultatiebureau, coördinator peuterspeelzalen en Schoolbegeleidingsdienst;
?
Jeugd en Veiligheid (beleidsoverleg jeugd tot 23 jaar), samen met voortgezet onderwijs, basisonderwijs, politie, Bureau Halt, Bureau Jeugdzorg, leerplichtambtenaar, ambtenaar openbare orde en veiligheid;
?
Thuisfront (casuïstiekoverleg in geval van huiselijk geweld), samen met politie, andere AMW-instellingen, Bureau Slachtofferhulp, Bureau Jeugdzorg, reclassering en AFPN (daderhulpverlening).
Dergelijke netwerkoverleggen hebben hun noodzaak bewezen. Het zal echter duidelijk zijn dat het voor de maatschappelijk werkers zeer tijdsintensief is om met twee personen de gewenste aanwezigheid bij alle netwerken in te vullen. Uiteraard gaat deelname aan overleg ten koste van de tijd die beschikbaar is voor de directe hulpverlening.
Een tweede aspect dat direct gekoppeld is aan de personele invulling zijn de verplichte piketdiensten die moeten worden ingevuld voor Thuisfront (huiselijk geweld), dringende vragen van huisartsen of politie en in het kader van de BOPZ om een IBS te kunnen afgeven. Momenteel worden deze piketdiensten door twee personen ingevuld. Dit is een te grote belasting voor twee personen omdat het betekent dat zij de helft van het jaar paraat moeten zijn.
Tot slot dient hier de certificering van de sector nog aan de orde te komen. Landelijk heeft de MOgroep initiatieven genomen om de kwaliteit van het maatschappelijk werk te waarborgen. Organisaties worden gestimuleerd kwaliteitseisen te implementeren in de
29
organisatie. Hiervoor zijn de kwaliteitsnormen voor het maatschappelijk werk vertaald naar de HKZ-normen 8. Sinds september 2002 is het HKZ-schema voor het algemeen maatschappelijk werk beschikbaar. In alle provincies zijn kwaliteitskringen gestart. In het algemeen is het kwaliteitsbeleid gericht op het ontwikkelen van de ketenkwaliteit van AMW-organisaties, huisartsen en eerstelijnspsychologen. Daarnaast is er aandacht voor de schuldhulpverlening, de samenwerking in de eerstelijns-GGz aanpak van overlast en jeugdhulpverlening. Met het deelproject Korte Lijnen worden protocollen en blauwdrukken voor samenwerking ontwikkeld en in de praktijk getoetst. Het gaat om informatieuitwisseling, verwijzingen, gezamenlijke behandeling en formele rapportage. Samen vormen de protocollen een ondersteuningsinstrument die overdraagbaar is naar anderen regio’s. Ook in de provincie Groningen participeren de organisaties voor maatschappelijk werk in het project Korte Lijnen. Het project richt zich echter niet op het maatschappelijk werk dat is ondergebracht bij de gemeente, zodat onze gemeente niet meedoet in het project.
8
HKZ-normen: Harmonisatiemodel van de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling Zorgsector
30
Gewenste effecten Uit het voorgaande komt duidelijk naar voren dat de omstandigheden waarbinnen het maatschappelijk werk is gepositioneerd zijn veranderd. Dat betekent dat het algemeen maatschappelijk werk zelf ook moet veranderen. Van het maatschappelijk werk wordt verwacht dat zij hulp verlenen aan personen met zeer diverse problematiek. Door recente beleidswijzigingen zijn onder andere de zorg voor ex-gedetineerden, licht pedagogische hulpverlening en zorgcoördinatie in gezinnen nadrukkelijk toegevoegd aan het maatschappelijk werk. Daarnaast heeft de versterkte aandacht voor bepaalde inhoudelijke terreinen, zoals huiselijk geweld, ertoe geleid dat de vraag naar maatschappelijk werk is gegroeid. Dit leidt tot de volgende drie doelstellingen:
Doelstelling 1 Het maatschappelijk werk is inhoudelijk toegerust op toegevoegde doelgroepen en hulpvragen.
Doelstelling 2 Het maatschappelijk werk is voldoende bemand om te voldoen aan de vraag.
Doelstelling 3 Het maatschappelijk werk profileert zich in de gemeente om zo het aanbod voor nieuwe doelgroepen kenbaar te maken. Dit geldt met name voor het aanbod licht pedagogische hulpverlening, zoals ook is geformuleerd in de gemeentelijke nota jeugdbeleid.
Daarnaast zijn de kwaliteitseisen waaraan het maatschappelijk werk moet voldoen de laatste jaren steeds duidelijker geformuleerd. Zowel vanuit het Rijk als vanuit de brancheorganisatie wordt hiervoor nadrukkelijk aandacht gevraagd. Omdat het maatschappelijk werk is ondergebracht in de gemeentelijke organisatie is het lastig om aan deze kwaliteitseisen te voldoen. Zo is het niet mogelijk om aan te sluiten bij de brancheorganisatie of bij provinciale initiatieven van maatschappelijk werk instellingen. Hieruit vloeien de volgende twee doelstellingen voort: Doelstelling 4 Maatschappelijk werkers zijn opgenomen in het beroepsregister en voldoen aan de daaruit voortvloeiende eisen wat betreft deskundigheidsbevordering en werkbegeleiding.
31
Doelstelling 5 Het maatschappelijk werk werkt zoveel mogelijk conform de landelijke kwaliteitseisen zoals die zijn geformuleerd door de brancheorganisatie.
32
Conclusie Met het geven van de bestuursopdracht om het beleid voor het maatschappelijk werk in onze gemeente vorm te geven, zou voor de planperiode 2006 – 2010 invulling worden gegeven aan de positionering van de maatschappelijke dienstverlening in Eemsmond. Het blijkt echter dat hier meer zaken bij komen kijken dan in eerste instantie was ingeschat. De bijzondere situatie in onze gemeente met eigen maatschappelijk werkers in huis blijkt naast voordelen ook een aantal nadelen met zich mee te brengen. In het verleden is het maatschappelijk werk altijd ingevuld op basis van de destijds opgezette functieomschrijvingen. Hierin werd uitgegaan van directe, practische hulpverlening. Door veranderde wet- en regelgeving heeft het maatschappelijk werk een prominentere plek in het veld van de maatschappelijke dienstverlening gekregen. Omdat binnen andere beleidsterreinen de grenzen zijn aangescherpt is het ‘verzorgingsgebied’ van het maatschappelijk werk groter geworden. Dit betekent een grotere diversiteit van doelgroepen, meer hulpvragen en gevarieerd hulpaanbod. In de allereerste plaats is het algemeen maatschappelijk werk een laagdrempelige voorziening die voor iedereen zonder verwijzing toegankelijk is. Wij willen dat het maatschappelijk werk in onze gemeente wordt uitgevoerd conform de visie en missie van de MOgroep. Dit betekent dat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat het maatschappelijk werk een lokale basisvoorziening is die de professionele hulp van maatschappelijk werkers beschikbaar stelt aan mensen in hun directe leef- en woonomgeving.
Om de omzetting mogelijk te maken van de brede integrale benadering naar het maatwerk dat de lokale situatie nodig heeft, is een flexibele voorziening nodig. Het maatschappelijk werk richt zich, op basis van de lokale situatie, op die specifieke doelgroepen of situaties die extra aandacht behoeven. Voor Eemsmond geldt dit met name voor de doelgroep jeugd en in iets mindere mate voor ouderen. De aanstaande Wet Maatschappelijke Ondersteuning biedt hiervoor het beleidskader.
Een tweede, even belangrijk aspect, is kwalitatief hoogwaardige hulpverlening. In deze nota is uitgebreid uiteengezet aan welke aspecten de dienstverlening moet voldoen. Naast een vakopleiding is deskundigheidsbevordering noodzakelijk. Scholing, intercollegiale toetsing en supervisie zorgen ervoor dat inhoudelijke en methodische kennis afgestemd blijft op de vereisten van vandaag de dag. In de certificeringsnormen die gelden voor de
33
maatschappelijke dienstverlening, de HKZ-normen, zijn dergelijke kwaliteitsaspecten opgenomen. Hieraan gekoppeld is de relatie tussen de gevraagde inzet van het maatschappelijk werk en het aantal personen dat hieraan tegemoet moet komen. De hulpverlening is steeds meer georganiseerd in ketenstructuren. Het maatschappelijk werk is in deze structuren, als laagdrempelige voorziening, vaak een verplichte partner. De algemene werkzaamheden zoals spreekuren en huisbezoeken én uiteraard de echte hulpverleningsgesprekken, tezamen met de aanwezigheid in ketensamenwerkingsverbanden wordt steeds moeilijker in te vullen met de huidige bezetting.
Als de gewenste situatie voor het maatschappelijk werk in onze gemeente wordt afgezet tegen de huidige situatie, dan kan geconcludeerd worden dat het met de huidige, kleinschalige opzet van het maatschappelijk werk, niet mogelijk is hieraan invulling te geven. Hiervoor is het noodzakelijk dat het maatschappelijk werk wordt ondergebracht bij een brede welzijnsorganisatie danwel een grote organisatie voor maatschappelijk werk. De komende maanden zal worden onderzocht welke organisaties hiervoor in aanmerking komen en welk aanbod zij leveren dat het best past bij de beleidsdoelstellingen voor het maatschappelijk werk in onze gemeente. Aangezien uitplaatsing van het maatschappelijk werk grote gevolgen heeft voor de huidige personele bezetting moet dit uiteraard zeer zorgvuldig gebeuren.
34