DC
12
Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
1 Inleiding De verzorging kun je niet alleen als een technische activiteit beschouwen. Als je mensen verzorgt, betekent dat dat zij afhankelijk zijn van jou. Anders verzorgden zij zichzelf wel. Als iemand afhankelijk is van anderen, is dat voor die persoon niet prettig. Het verzorgen van mensen vraagt daarom de nodige tact en zorgvuldigheid van de helpende zorg en welzijn. Mensen die verzorgd worden, hebben allemaal hun eigen behoeften en wensen waar je rekening mee moet houden. Bovendien zijn zij in verschillende fasen in hun ontwikkeling. Een baby vraagt van jou iets heel anders dan een puber of een volwassene. Het verzorgen vraagt dus meer van je dan het uitvoeren van een aantal handelingen: wassen, verschonen, eten geven. In het boek Helpende Zorg en Welzijn heb je al een aantal aandachtspunten gelezen. In dit thema geven we nog een paar aandachtspunten voor de verzorging en de begeleiding in elke leeftijdsfase.
De inhoud van dit thema: 2 Baby’s 3 Peuters 4 Basisschoolkinderen 5 Pubers 6 Volwassenen 7 Ouderen 1
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
1
2 Baby’s Onder baby’s verstaan we kinderen tot 1 jaar. We behandelen de volgende aandachtspunten bij de verzorging van baby’s.
Baby’s: • verzorging en ontwikkeling • rust en regelmaat • flesvoeding en moedermelk • vaste voeding • schoonmaken van de materialen
2
2.1 Verzorging en ontwikkeling
Als een kind goed verzorgd is en in een verzorgde omgeving is, voelt het zich prettig. Alleen als een kind zich veilig en prettig voelt en als het zich goed verzorgd voelt, kan het zich goed ontwikkelen. Heeft een baby een vieze luier of is hij moe, dan heeft dat invloed op hoe hij zich voelt, op hoe hij speelt en hoe hij rust. Een goede verzorging is dus niet alleen belangrijk voor de hygiëne en gezondheid, maar ook voor de ontwikkeling. We behandelen de volgende aandachtspunten voor de ontwikkeling.
Verzorging en ontwikkeling:
• verzorging en ontwikkeling
• verzorging en taalontwikkeling
3
2
HZW Digitale Content
Verzorging en ontwikkeling
Baby’s en peuters zijn afhankelijk van jouw verzorging. Zij moeten zichzelf nog helemaal leren verzorgen. Je bent dus niet alleen met verzorgen bezig, maar ook met leren en met de ontwikkeling van kinderen. Verzorgen en opvoeden is één. De verzorging van baby’s neemt een groot deel van de tijd in beslag. Het is daarom goed om hen tijdens het verzorgen veel aandacht te geven. Je leert een baby tijdens het wassen woordjes en je maakt plezier met hem. Dit doe je niet alleen omdat je dat leuk vindt. Je doet het ook omdat je daarmee bijdraagt aan de ontwikkeling. Een baby moet zich eerst veilig, geliefd en geborgen voelen. Pas dan gaat hij de wereld om zich heen verkennen. En pas dan kan hij zich tot een evenwichtig mens ontwikkelen. Door met baby’s te communiceren, kun je hen dit gevoel van geborgenheid en veiligheid geven. Communiceren is niet alleen praten. Maar ook gebaren maken en je gezichtsuitdrukking gebruiken. Je communiceert met je hele houding en je gedrag. Je laat merken dat je betrokken bent en aanvoelt wat hij wil. Je reageert positief op wat hij nodig heeft en wil. Je maakt oogcontact, praat vriendelijk en knuffelt zo nu en dan. Voor het verzorgen en ontwikkelen van baby’s zijn de volgende punten heel belangrijk: • baby’s moeten je kunnen vertrouwen; • baby’s moeten zich ergens thuis en op hun gemak voelen; • baby’s moeten de omgeving kunnen verkennen; • baby’s hebben structuur nodig om zich aan vast te kunnen houden: een vaste dagindeling, op tijd naar bed, op tijd eten, vaste gewoonten bij het naar bed brengen, het eten, het wassen en aan- en uitkleden, enzovoort; • deze structuur pas je aan het ritme van de baby aan: de ene baby wil langer opblijven dan de ander, de een wil veel contact, de ander minder, enzovoort; • baby’s hebben afwisselend rust nodig en uitdagingen om te spelen en zich te ontwikkelen; • baby’s hebben volwassenen nodig die naar hen ‘luisteren’ en hen uitnodigen om met hen te communiceren. Bij communicatie is het belangrijk dat je goed op de signalen let die de baby geeft. Daar reageer je positief op en je stimuleert hem om op ook weer op jou te reageren.
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
3
Lars van 4 maanden ligt op de aankleedtafel. Juliëtte verschoont hem. Lars is een beetje huilerig. ‘Waarom huil je?’ vraagt Juliëtte, ‘vind je het vervelend dat je een poepbroek hebt?’ Lars dreinst door. ‘Ik zal je eens van die poepbroek verlossen. Misschien dat je je dan prettiger voelt. Ja…. Dat is een héle vieze broek. Je zult wel blij zijn dat je daar vanaf bent, hè?’ Juliëtte stopt bij deze woorden even en kijkt Lars aan. Lars kijkt terug. Hij is inmiddels gestopt met huilen en lijkt geïnteresseerd te zijn in wat Juliëtte doet. Juliëtte kijkt daarom meer naar hem. ‘Ja, hè,’ zegt zij, ‘je huilde om je vieze broek, hè?’ Daarbij kijkt ze Lars weer aan. Lars beweegt zijn armpjes. ‘Ga je nu een beetje spelen? ‘ vraagt Juliëtte. Lars beweegt zijn armpjes weer. Juliëtte brengt haar gezicht wat naar Lars en raakt met haar neus een handje van Lars aan. Lars begint te lachen. ‘Vind je dat leuk? Nou dan doe ik het nog een keer.’
Je ziet dat Juliëtte goed op de signalen van Lars let. En dat ze goed reageert op wat Lars aangeeft. Lars reageert ook op haar. In deze communicatie is er dus een wisselwerking tussen Juliëtte en Lars. Juliëtte draagt zo goed bij aan de ontwikkeling van Lars. Verzorging en taalontwikkeling
Tijdens het verzorgen praat je met baby’s. Je kunt die momenten ook bewust gebruiken om de taalontwikkeling te stimuleren. In het voorbeeld hierboven heb je daar al een goed voorbeeld van gezien. De taalontwikkeling is belangrijk voor de ontwikkeling. Door middel van taal kunnen we de dingen benoemen die we zien, horen, ruiken, proeven, denken en voelen. Je praat om contact te maken met anderen. Om het onderscheid te verduidelijken tussen bijvoorbeeld jouw mening en die van een ander. Om duidelijk te maken dat iets je leuk lijkt of niet. Of om duidelijk te maken dat je het ergens mee eens bent of niet. In de babyfase wordt de basis gelegd voor de taalontwikkeling. Huilen is voor baby’s wat taal is voor kinderen en volwassenen. Door middel van huilen maken zij duidelijk dat er iets is. Als hierop gereageerd wordt, krijgt de baby het signaal dat het ertoe doet wat hij doet. De basis om met anderen te wíllen communiceren, is dan gelegd. En dat is de basis voor de sociale ontwikkeling. Door de manier waarop een baby huilt, kan hij duidelijk maken wat er aan de hand is. Als je een baby beter kent, hoor je aan zijn manier van huilen of hij honger heeft, moe is of aandacht wil. Door huilen en geluidjes maken, ontwikkelt de baby ook de spieren die het nodig heeft om te leren spreken. Hieronder nog een voorbeeld van hoe je ook met heel jonge baby’s al kunt communiceren.
4
HZW Digitale Content
Raisha haalt Pim van acht maanden uit bed. Pim is nog slaperig. ‘Heb je nog een beetje slaap?’ vraagt Raisha. Pim kijkt Raisha aan, een klein lachje breekt door. Raisha glimlacht naar Pim:‘Aha, je wordt al wakker zie ik. Dan zal ik je een flesje geven. Heb je al honger?’ Pim beweegt met zijn armpjes. ‘Ja, hè? Jij lust zeker wel wat.’ Ze knuffelt hem even met haar gezicht tegen zijn buik. Pim trekt zijn buikspieren samen en begint hinnikend te lachen en druk met zijn armen en benen te bewegen. Dan kijkt hij haar aan. Raisha lacht ook. ‘Vind je dat leuk?’ Pim kijkt haar verwachtingsvol aan en beweegt zijn armpjes naar haar toe. ‘Dan zal ik het nog eens doen…...’ Pim giert het uit.
Je ziet in dit voorbeeld dat Raisha steeds eerst iets met Pim doet en dan kijkt hoe hij reageert. Vervolgens reageert zij op wat hij doet. Ook al praten baby’s niet, je kunt zo toch met hen communiceren. Door zo te communiceren stimuleer je hun taalontwikkeling. Je kunt daarvoor heel simpel alle handelingen gebruiken die je tijdens het verzorgen doet. Als Raisha Pim gaat verschonen, kan zij zeggen dat zij dat gaat doen. Als ze zijn kleertjes aandoet, benoemt ze alle kledingstukken en zegt zij wat ze doet: ‘Nu ga ik je truitje aandoen. Dat doe ik eerst over je hoofdje. En nu ga ik je armpje zoeken.’ Let wel goed op of de baby het wil. Soms hebben baby’s meer behoefte om te kijken of ze houden van stilte. Als jij dan teveel praat, verstóór je hun ontwikkeling dus juist. 2.2 Rust en regelmaat
De meeste baby’s zijn gebaat bij regelmaat en rust. Dat wil niet zeggen dat alles op vaste tijden moet gebeuren. Dat wil wel zeggen dat je gewoonten en een ritme moet ontwikkelen die de baby gaat herkennen. Handelingen en gebeurtenissen volgen elkaar dan in een natuurlijk ritme op: slapen, voeden, verzorgen, spelen/knuffelen/box, slapen, enzovoort. De ene baby heeft daarbij veel behoefte aan slaap, de andere minder. De een heeft meer behoefte aan aandacht, de andere wat minder. De tijd die in de verschillende activiteiten gaat zitten, verschilt dus per baby. De opéénvolging van gebeurtenissen is bij alle baby’s echter vrijwel hetzelfde. In het algemeen hebben zij immers dezelfde behoeften. Femke ligt in de box, maar zij heeft het niet meer zo naar haar zin. Ze jengelt een beetje en wrijft met haar handjes in haar ogen. Tijd om naar bed te gaan. Ze wordt nog even verschoond en dan in bed gelegd. Ze slaapt al snel. Na een uur hoort Rachel haar kraaien. Femke is blijkbaar wakker en lijkt zich goed te vermaken. Rachel laat haar even liggen. Als het stil is, kijkt ze even om de hoek. Ja hoor, Femke staat nu klaarwakker in haar bed. Ze steekt haar armen naar Rachel uit. Zo, die wil eruit.
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
5
Femke praat wat met haar en kijkt of zij nat is. Bij alles wat ze doet, legt ze uit wat ze doet. Ze kijkt ook wat Femke doet en hoe zij reageert. Ze sabbelt op haar handjes, ze heeft duidelijk honger. ‘Heb je honger?’ vraagt Rachel. Ze geeft Femke de fles. Ze ziet dat Femke bij het drinken steeds naar de andere kinderen kijkt en lacht. Rachel denkt dat ze na de fles wel graag in de buurt van de andere kinderen wil zijn en wat wil spelen. Als Rachel na de fles nog steeds naar de andere kinderen kijkt, legt Rachel haar daarom op de speelmatras waar ook Bas al ligt. Femke en Bas kijken naar elkaar en spelen met elkaars handjes. Na even probeert Femke op haar rug te draaien, weg van Bas. Rachel denkt dat zij iets anders wil. Ze pakt een speeltje en legt dat aan de kant waarheen Femke wil rollen. Het lukt…Femke rolt om en pakt het speeltje. Grote meid. Andere kinderen komen bij Femke spelen. Na even begint Femke wat onrustig te worden. Ze jengelt weer een beetje. Rachel denkt dat het te druk wordt voor Femke. Tijd voor verandering. Ze pakt haar op en legt haar in de box. Ze zorgt dat Femke zo ligt dat ze de andere kinderen niet kan zien. Dat geeft haar rust. [einde tintvlak] Geef de baby de kans om tussen verschillende activiteiten door over te schakelen. Dat kun je doen door een vraag te stellen. Of door te reageren op het kind. Zoals Rachel doet door in te spelen op het kijken van Femke naar de andere kinderen. Ze wacht even af en legt haar dan op het matrasje bij Bas. Als het te druk wordt, reageert ze ook weer. Zo helpt ze Femke om haar eigen ritme te leren kennen. Zij past daarbij het tempo aan de baby aan. Let op dat een baby niet meer doet dan hij aankan en niet meer indrukken krijgt dan hij aankan. Zo geef je een kind rust, bescherming en zekerheid. Het leventje wordt er voorspelbaar en veilig door. Baby’s worden daar rustig van. 2.3 Flesvoeding en moedermelk
Baby’s kunnen vanaf de geboorte zowel flesvoeding als moedermelk gebruiken. Voor beide moet je bepaalde richtlijnen in acht nemen. Bij de volgende richtlijnen voor flesvoeding en moedermelk is gebruik gemaakt van informatie van de GGD en van het Voedingscentrum. Flesvoeding
In volledige zuigelingenvoeding zitten alle voedingsstoffen die een kind nodig heeft. Een kind geeft zelf aan hoe vaak en wanneer het wil drinken. Ieder kind heeft weer een eigen ritme. De meeste kinderen willen ongeveer 6 keer per dag een fles. Dring geen eten op. Een kind moet op een dag ongeveer 150 milliliter vocht per kilo van zijn gewicht krijgen.
6
HZW Digitale Content
Dus als een kind 5 kilo weegt, heeft het op een dag ongeveer 5 x 150 ml= 750 ml vocht nodig. Hier komt het melkpoeder nog bij. Een kind krijgt in ieder geval genoeg binnen als het goed groeit, plast en levendig is. Bij volledige zuigelingenvoeding heeft een kind geen extra vitamine D en vitamine K nodig. Deze zitten al in het melkpoeder. Niet alle kinderen kunnen de gewone voeding verdragen. Daarvoor zijn speciale producten op de markt. Vóór op andere voeding overgestapt wordt, is het belangrijk dat de ouders het consultatiebureau of de huisarts raadplegen. De houding bij het voeden, is belangrijk. Neem een kind tijdens het voeden op schoot. Laat het niet in een babystoeltje of in bed drinken. Het lichamelijk contact met de baby is belangrijk. En op schoot is de kans op verslikken kleiner. Om te voorkomen dat een kind niet te veel lucht binnenkrijgt, moet de speen tijdens het voeden altijd gevuld zijn met melk. Het glas van een goede fles is glad, heeft een wijde opening en een maatverdeling. Voor het eerste gebruik moet je de fles uitkoken. De fles vervang je als hij te oud of slecht wordt. Spenen moet je iedere 6 weken vervangen. Let op dat je de fles niet op dezelfde plaats uitspoelt als waar je de baby verschoont. Vóór je flesvoeding maakt, was je eerst je handen met water en zeep. De fles maak je met gewoon koud leidingwater klaar. Tenzij de waterleidingen van lood zijn. Dan mag je geen leidingwater gebruiken. Gebruik dan bronwater uit flessen. Gebruik geen warm water uit geiser of boiler. Als je voor de hele dag flesvoeding maakt, dan moet het water eerst gekookt worden. Anders komen er bacteriën in. De voeding moet je vervolgens snel afkoelen en bij 4º in de koelkast bewaren. Bewaar de voeding niet in de koelkastdeur. Daar is het minder koud. Volg de instructies voor de bereiding van de flesvoeding op de verpakking. De flesvoeding tot 37º verwarmen. In de flessenwarmer geen heet water laten staan vanwege bacterievorming. Bij verwarming in de magnetron geen speen of dop er op zetten en niet laten koken. Richtlijn voor verwarming in de magnetron: bij 700 watt circa 30 seconden verwarmen. Fles daarna schudden zodat de warmte goed verdeeld wordt. Met een druppel op de binnenkant van je pols voelen of de voeding niet te heet is!
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
7
Stem de voeding af met de ouders. Gebruik geen aangelengde voeding die door ouders is meegenomen. Die is misschien te lang buiten de koelkast geweest. Je kunt flesvoeding niet langer dan een uur gebruiken. Restjes flesvoeding gooi je na gebruik weg. Aan het eind van de dag gooi je alle resterende flesvoeding die voor de hele dag was aangemaakt ook weg. Fles met lauwwarm water en afwasmiddel direct na de voeding schoonmaken. Naspoelen met schoon water, drogen en opbergen op een droge, stofvrije en insectvrije plek. De flessen mogen ook in de vaatwasser. De fles niet uitkoken in de magnetron omdat dan niet alle bacteriën gedood worden. Flessen wekelijks uitkoken. Spenen na iedere voeding onder de kraan uitspoelen. Let op dat er geen voedingsresten achterblijven. Bewaar ze droog en in een afgesloten bakje. Kook spenen dagelijks uit. Controleer regelmatig of de spenen nog goed zijn. Er mogen geen stukjes vanaf zijn of scheurtjes in zitten. Moedermelk
Moedermelk bevat grote hoeveelheden beschermende stoffen, vooral de eerste dagen na de geboorte. Daarna bevat de melk minder van deze stoffen. Omdat het kind meer drinkt naarmate het groeit, krijgt het toch voldoende beschermende stoffen binnen. Moedermelk heeft een positief effect op de gezondheid van het kind. Die is het grootst als het kind tot minimaal zes maanden de borst krijgt. Daarna is bijvoeding nodig. Met borstvoeding kan worden doorgegaan zolang moeder en kind dat willen. Borstvoeding beschermt de baby tegen acute middenoorontsteking, luchtweginfecties, diarree, eczeem en allergieën. Waarschijnlijk beschermt borstvoeding ook tegen overgewicht op latere leeftijd en tegen diabetes. Moedermelk moet op dezelfde dag gebruikt worden. Moedermelk die diepgevroren is, moet je in de koelkast ontdooien. Als de moedermelk voor de voeding niet tijdig is ontdooid, kan ze onder de kraan met stromend water van ongeveer 20ºC worden ontdooid. Overgebleven moedermelk doe je weg. Moedermelk mag ook in de magnetron opgewarmd worden. De temperatuur op bovenstaande manier controleren. Afgekolfde melk in een flessenwarmer verwarmen. Aanvullend op de borstvoeding hebben baby’s de eerste drie maanden dagelijks 25 microgram vitamine K nodig. Ook is het advies elke dag 5 microgram vitamine D te geven.
8
HZW Digitale Content
2.4 Vaste voeding
Vaste voeding is alles wat de melk in de eerste maanden vervangt. Vanaf 4 tot 6 maanden krijgen baby’s hun eerste vaste voeding. Als kinderen een verhoogde kans hebben op het ontstaan van een allergie, dan is het beter om kinderen tot 6 maanden geen andere voeding dan melk te geven. Daar zit alles in wat een baby van die leeftijd nodig heeft, mits de voeding aangevuld wordt met vitamine K en D. Vanaf 6 maanden is het belangrijk dat baby’s er andere voeding bij krijgen. Dan biedt de melk niet meer genoeg voedingsstoffen. De ijzervoorraad van de baby is dan ook op. Groenten kunnen die weer aanvullen. Het overstappen op vaste voeding gebeurt stapsgewijs. Het beste is om te beginnen als de baby daarin geïnteresseerd lijkt te zijn. Hij let bijvoorbeeld op het eten dat anderen krijgen. Of hij stopt alles in zijn mond en maakt smakgeluidjes. De meeste baby’s krijgen eerst fruit. Je kunt bijvoorbeeld beginnen met een paar lepeltjes fruitsap. Maar ook groente kan als eerste gegeven worden. Beide kunnen tot een pap geprakt worden. Dwing een baby niet. Laat hem rustig wennen aan de andere smaken en voedingsstructuur. In het begin moet de voeding altijd met melk aangevuld worden. De baby zal in het begin nog geen volledige maaltijd groenten en fruit eten. Melk blijft in het begin daarom nog de belangrijkste voedingsbron. Doe geen zoetigheid of honing door het fruit of de groenten. Honing kan besmet zijn met een bacterie die botulisme veroorzaakt. Zoetstoffen wennen de baby aan zoet. Het is dan moeilijker om later op normale voeding over te stappen. Het is belangrijk dat baby’s langzaam leren meer vezelrijke voeding te verdragen. Voedingsvezels zijn plantaardige stoffen die in onze darmen niet verteerd worden. Zij bevorderen de spijsvertering. Ze zitten in fruit, groenten, brood en andere graanproducten. Tot kinderen twee jaar zijn, mogen zij echter niet teveel vezels krijgen. Voeding met teveel vezels bevat te weinig energie en kan daardoor tot een vertraagde groei en ontwikkeling leiden. Vezels kunnen ook de opname van bepaalde mineralen verminderen, zoals calcium en ijzer. Als een baby te snel en te veel vezels geeft, kan dat leiden tot buikklachten. Bij de informatie hieronder is gebruik gemaakt van de informatie van het Voedingscentrum en van de stichting Kind&Gezin in België.
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
9
Een fruit- of groentehap kun je als volgt klaarmaken: • Neem vers, rijp en zacht fruit. • Was het grondig en verwijder de schil en de pitten. • Maak het fruit fijn met een rasp of een roerzeef. Sommige fruitsoorten kun je gewoon met een vork pletten. Gebruik je een mixer, dan komt er lucht in de fruitpap en gaan de vitamines sneller verloren. • Voeg eventueel vers sap uit de fruitpers toe. • Dik de pap eventueel in met een glutenvrije kinderkoek, meel of graanvlokken. • Je hoeft verder niets meer toe te voegen. • Geef de pap zodra die klaar is. Gebruik liever geen fruit uit blik. Daar is veel suiker aan toegevoegd, wat niet goed voor de tanden is. En er zit weinig of geen vitamine C in. Sommige baby’s willen in het begin geen metalen lepel. Gebruik dan een klein, zacht plastic lepeltje. Is de baby gezond, dan kun je hem de meeste soorten fruit geven. Geef zoveel mogelijk seizoensfruit. En zacht en neutraal fruit als peren, bananen, meloenen en perziken. Als dat goed gaat, probeer dan citrusvruchten, kiwi’s en mango’s. Druiven, bessen en ananas kun je beter pas vanaf 12 maanden geven. De velletjes en pitten van bessen en druiven zijn immers moeilijk te verwijderen. Ananas is vezelig en verteert ook moeilijk. Geef je een bepaalde fruitsoort voor de eerste keer, doe dit dan enkele dagen na elkaar. Wacht intussen met ander fruit. Zo zie je onmiddellijk of de baby er allergisch voor is. Heeft een baby aanleg voor een allergie, geef dan pas aardbeien vanaf 12 maanden. Wissel het fruit af. Zo ontwikkelt de baby zijn smaakzin en krijgt hij verschillende vitamines binnen. Combineer niet altijd. Geef ook eens een fruitsoort apart. De baby leert die smaak dan beter kennen. Hij merkt bovendien sneller of hij die fruitsoort lust. Hoe meer smaken een kind lust, hoe gevarieerder en gezonder het eet. Het is daarom belangrijk dat het snel met verschillende smaken kennismaakt. Kies eerst een aantal verschillende soorten groenten en fruit. Geef het daarna weer andere, nieuwe soorten. Als het iets niet lekker vindt, dwing het dan niet om het op te eten. Probeer het gewoon een andere keer opnieuw. Soms moet een kind wel 10 keer iets eten voordat het echt gewend is.
10
HZW Digitale Content
Geef een baby jonger dan zes maanden geen groenten met veel nitraat. Nitraat zit bijvoorbeeld in spinazie, andijvie, rode bietjes, snijbiet, bleekselderij, sla, venkel en paksoi. Vanaf zes maanden mag het deze groenten niet meer dan twee keer per week eten. Geef er geen vis bij. Nitraat is niet direct schadelijk. Maar bij het bewaren en opwarmen van groenten kan nitraat worden omgezet in nitriet. Nitriet is wel schadelijk. Het kan bij jonge kinderen leiden tot ademhalingsmoeilijkheden. Je kunt beginnen met worteltjes, bloemkool, sperziebonen, ontvelde tomaten, doperwtjes, snijbonen, witlof, broccoli, pompoen, asperges, aubergine, courgette, komkommer of peultjes. 2.5 Schoonmaken van de materialen
Een goede hygiëne is belangrijk ter voorkoming van ziekten. Om die reden is er een hygiënecode opgesteld waar instellingen zich aan moeten houden. Hieronder zie je de belangrijkste bepalingen in die hygiënecode. De hygiënecode is er overigens niet alleen voor baby’s, maar voor algemeen gebruik. Belangrijkste eisen en adviezen hygiënecode •
Werkinstructies: voor het hele proces van inkoop tot bewaren, eten en opruimen moeten werkinstructies en checklijsten gemaakt worden. Voor het schoonmaken en het onderhoud moet een plan gemaakt worden en een registratieformulier.
•
•
Boodschappen: o
checken houdbaarheidsdatum;
o
schone en intacte verpakking;
o
goede temperatuur.
Opruimen en bewaren: o
temperatuur koelkast en vriezer regelmatig controleren;
o
op alle producten een bereidingsdatum of openingsdatum zetten;
o
verpakkingen goed sluiten;
o
oudste producten vooraan zetten (first in – first out);
o
zelf ingevroren producten niet langer dan 3 maanden bewaren;
o
geen eten in conservenblikjes bewaren;
o
rauwe en bereide producten goed scheiden;
o
koelkast een maal per 2 weken schoonmaken;
o
vriezer 1 keer per 3 maanden ontdooien en schoonmaken;
o
voorraad 4 keer per jaar schoonmaken.
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
11
•
Bereiden van de maaltijd: o
handen en materialen zijn goed schoon;
o
aparte snijplanken gebruiken voor vlees en groenten;
o
na aanraking met vlees de handen wassen vóór ander eten aangeraakt wordt;
o
proeven met een schone lepel die je één keer gebruikt;
o
blikken vóór opening eerst schoonmaken;
o
koude producten kort voor de bereiding pas uit de koelkast halen;
o
eenmaal geopende producten zijn maximaal 2 dagen houdbaar;
o
producten die bewaard blijven over kleine bakjes verdelen en invriezen;
o
ontdooien 24 uur vooraf in de koelkast of in de magnetron;
o
warm eten tot 60º aan de kook brengen met de voedselthermometer;
o
geen restjes van groenten met nitraat opwarmen: bijvoorbeeld groene groenten, rode bieten, spitskool en venkel;
o o
eieren hard koken en geen rauwe eieren in gerechten gebruiken; frituurvet eerst goed op temperatuur laten komen (180º) en vet na afkoeling zeven, het vet maximaal 7 keer gebruiken;
•
•
o
schoon servies gebruiken;
o
eten voor de tweede ronde tijdens de maaltijd op 60º houden.
Broodmaaltijd: o
handen voor het bereiden wassen en schone materialen gebruiken;
o
producten zo kort mogelijk voor de maaltijd uit de koelkast halen;
o
schone eettafel, service en bestek;
o
voor kaas en vlees aparte vorken gebruiken;
o
geen kaas- en vleesresten bewaren die op tafel gestaan hebben;
o
melkproducten maximaal een half uur buiten de koeling houding;
o
sla wassen in zo koud mogelijk water;
o
sla en salades afdekken tot ze gegeten worden en geen restjes bewaren;
o
toetjes die vooraf bereid worden, afdekken met folie;
Eten dat ouders meebrengen: o o
koele producten direct in de koelkast zetten; aansprakelijkheid voor het meegebrachte eten ligt bij de ouders, als het kindercentrum kan aantonen dat alle instructies nageleefd zijn;
o
liever geen voedingswaren meenemen die snel bederven of warme maaltijden;
o
voedingswaren op dezelfde dag kopen als ze meegenomen worden naar het kindercentrum.
12
HZW Digitale Content
•
•
Opruimen en afwassen: o
eten dat koel bewaard moet worden in de koelkast zetten;
o
warme restjes ongeveer een half uur laten uitdampen, dan afdekken met folie;
o
restjes maximaal één dag bewaren;
o
gebruikte materialen direct in de vaatwasser zetten of op één plaats op het aanrecht;
o
etensresten van de borden verwijderen;
o
geen sponsje gebruiken voor het afwassen op de hand;
o
schone theedoek en vaatdoek gebruiken en na de afwas in de was doen;
o
afwasborstel schoonmaken;
o
vaatwasser op 60ºzetten en vaat uit laten dampen.
Schoonmaken keuken: o
pas schoonmaken ná het eten koken;
o
afvalbakken dagelijks legen en wekelijks met een sopje schoonmaken;
o
magnetron/oven, keukenmaterialen en snijplanken na gebruik schoonmaken;
o
deurklinken, handgrepen, aanrecht, wasbak en filter van de vaatwasser dagelijks schoonmaken;
•
o
koelkast 1 keer per 2 weken schoonmaken;
o
kastjes en afzuigkap maandelijks schoonmaken.
Overige eisen: o
controleer 2 keer per jaar de thermometer;
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
13
3 Peuters Peuters leer je om zichzelf te verzorgen. Dat betekent dat je de peuter voordoet hoe hij iets moet doen en hem stapje voor stapje leert om dat zelf te doen. Dus eerst doe je iets voor, daarna laat je het kind oefenen en help je alleen als dat nodig is. Grijp niet te snel in, want dan oefent hij niet.
Peuters: • tanden poetsen
• schaamtegevoelens
• wassen en aankleden
4
Tanden poetsen
Tandenpoetsen doe je als volgt: • zorg dat elk kind zijn eigen tandenborstel en bekertje heeft; • de tandenborstel is zacht; • een baby tot 1 jaar poets je 1 maal per dag de tanden zonder tandpasta; • peuters van 2 tot 5 jaar poetsen 2 keer per dag de tanden met peutertandpasta; • kinderen vanaf 5 jaar poetsen 2 keer per dag de tanden met tandpasta voor volwassenen; • doe in het begin voor hoe het moet: tegen de zijkant zowel aan de binnen als buitenkant kleine rondraaiende bewegingen maken, op de kauwvlakken heen en weer gaan; • help kinderen tot zij het zelf echt goed kunnen, laat ze bijvoorbeeld eerst zelf poetsen en poets dan na; • na het poetsen goed spoelen en de tandenborstel goed uitspoelen; • de bekers dagelijks wassen; • tandenborstels zo opbergen dat ze niet tegen elkaar aankomen.
14
HZW Digitale Content
Schaamtegevoelens
Als peuters ouder worden en zich meer bewust worden van hun eigen persoonlijkheid, gaan zij een gevoel voor schaamte ontwikkelen. Zij willen dan meer privacy op het toilet en bij het douchen. Je kunt daar rekening mee houden door oudere peuters alleen naar het toilet te laten gaan, of door je even om te draaien als zij plassen. Wassen en aankleden
Wassen en aankleden zijn een mooie gelegenheid om de zelfstandigheid van peuters te stimuleren. Dat vraagt wel wat geduld van de begeleider. Je kunt peuters bij het wassen en aankleden als volgt begeleiden. Peuters helpen bij het wassen en aankleden •
Doe voor hoe het moet en wijs eventueel op andere kinderen die zich wassen, tandenpoetsen of aankleden.
•
Laat hen zoveel mogelijk zelf doen en help een handje als het echt niet lukt.
•
Als peuters koppig zijn, leg ze dan zoveel mogelijk een keuze voor: wil je eerst je tanden poetsen of eerst je handen wassen?
• •
Neem de tijd voor het wassen en aankleden. Begrijp dat een kind zich ontwikkelt door zichzelf te wassen en aan en uit te kleden. Het vergroot zijn zelfstandigheid en zelfvertrouwen en het ontwikkelt zijn fijne motoriek.
•
Leg in het begin de kleren in de juiste volgorde klaar.
•
Leer het kind eerst om zijn lichaam in de juiste stand te houden, terwijl jij zijn kleren aantrekt: arm omhoog voor de trui, gaan zitten om de broek aan te trekken.
•
Leer het dat het etiketje van trui of T-shirt altijd op de rug moet.
•
Soms is er geen tijd. Om conflicten te vermijden kun je een kind dan afleiden terwijl je hem aankleedt. Bijvoorbeeld door te praten over thuis of waarmee hij wil spelen, door hem een pop aan te laten kleden terwijl jij het kind aankleedt, door kiekeboespelletjes met de trui of jas te doen terwijl je die aantrekt.
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
15
4 Basisschoolkinderen Het verzorgen van kinderen die op de basisschool zitten, is meer dan alleen maar eten geven, wassen en aankleden. Goede verzorging heeft bij hen ook te maken met zorg, zorgzaamheid en gezondheid. En met respect voor iemands persoon, voor zijn welbevinden, lichamelijke en geestelijke gesteldheid.
Basisschoolkinderen: • verzorgen
• het hanteren van regels
• kinderen met een beperking
5
Verzorgen
Verzorgen doe je omdat je graag wilt dat iemand er goed verzorgd uitziet, dat hij gezond is en zich prettig voelt. Een kind dat goed verzorgd wordt en leert om zichzelf goed te verzorgen, functioneert maatschappelijk beter. Mensen reageren erop als iemand er onverzorgd uitziet. En mensen worden ziek of zieker als hun lichamelijke verzorging te wensen overlaat. Eerder gaven we al aan dat verzorgen alles te maken heeft met opvoeden. Ook bij basisschoolkinderen is dat zo. Merijn gaat iedere dag zonder ontbijt naar school. Hij pakt een koek uit de kast en eet die onderweg op. Halverwege de ochtend krijgt hij weer honger. Daarvoor heeft hij nog een reservekoek. Zijn dorst stilt hij met een cola. Merijn is door dit gedrag te dik geworden. Met zijn dik zijn, wordt hij gepest. Hij trekt zich steeds meer terug. Om zichzelf te troosten, gaat hij nog meer snoepen. Hij komt in een negatieve spiraal. Hadden zijn ouders en de school in een vroeger stadium met hem en elkaar gesproken over hoe Merijn zichzelf verzorgt, dan was hem misschien veel leed bespaard gebleven.
16
HZW Digitale Content
Verzorging van basisschoolkinderen is vooral gericht op het aanleren van goede eetgewoonten en een goede zelfzorg. Het hanteren van regels
Hanteer voor de verzorging (en de zelfzorg) een beperkt aantal regels. Als je teveel regels maakt, krijg je een vervelende sfeer. Je bent dan niet meer aan het opvoeden, maar aan het drillen. En dat wekt weerstand op. Concentreer je opvoeding voor de verzorging dus op een paar regels op de belangrijkste terreinen: bijvoorbeeld handen wassen en tafelmanieren. Zorg dat deze regels goed duidelijk zijn voor de kinderen. Maak er desnoods een prentenboekje van voor de kleuters en haal dat weer eens uit de kast als het nodig is. Leren de kinderen een aantal belangrijke regels, dan komt de rest vaak vanzelf. Hebben zij geleerd dat zij hun handen moeten wassen als ze vies zijn, dan kun je hen daar op alle momenten aan houden. Kinderen met een beperking
Kinderen met een beperking kunnen speciale verzorging nodig hebben. De verzorging zal per kind verschillend zijn. Als je een kind met een beperking gaat verzorgen, kun je je daarop voorbereiden. Je kunt jezelf daarbij de volgende vragen stellen: • wat kan het kind zelf en waar heeft het hulp bij nodig; • welke hulpmiddelen gebruikt het: gehoorapparaat, leesbril, stokken, speciaal bed, enzovoort; • is het nodig om aanpassingen in de ruimte te doen; • welke extra verzorging heeft het nodig: kan het zichzelf wassen en tandenpoetsen, kan het zelfstandig naar het toilet, kan het zelf eten en drinken, enzovoort; • heeft het kind speciale verzorgingsmiddelen: zeep, crèmes, enzovoort; • welke aanwijzingen kunnen de ouders geven over eten, slapen, toiletgang, enzovoort; • welke medische aandachtspunten zijn er: gebruikt het medicijnen, kan het een epileptische aanval krijgen en hoe moet je dan handelen, enzovoort; • waar kan eventueel meer informatie verkregen worden over de beperking en de behandeling; • moet er afgestemd worden met gespecialiseerde zorg en hoe dan; • is er een hulpverlenende organisatie die ondersteuning kan bieden? Je hebt waarschijnlijk instructies voor de verzorging gekregen. Neem die ter harte. Als die niet duidelijk zijn, stem je de aanpak alsnog met de ouders en je leidinggevende af.
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
17
5 Pubers Pubers zitten in een stormachtige ontwikkelingsfase. Zij zijn op zoek naar hun identiteit, denken na over wat zij vinden en willen. En vooral ook over wat zij niet willen en waar zij tegen zijn. Zij verkennen en verleggen grenzen. Pubers willen van alles uitproberen. Soms gaan zij daar te ver in. Aan de ene kant hebben zij behoefte aan leiding en advies van volwassenen. Aan de andere kant willen zij juist dingen zelf uitzoeken en uitproberen. Zij willen het contact met hun ouders niet verstoren, maar zijn tegelijkertijd opstandig en proberen uit hoe ver zij kunnen gaan.
Pubers: • begeleiding
• verzorging
6
Begeleiding
De begeleiding van een puber bij zijn ontwikkeling vraagt daarom om bijzondere vaardigheden. Als HZW ben je geen begeleider. Maar tijdens de verzorging moet je je aanpak toch wel aanpassen aan de aard van de puber. Begeleiding van pubers: • Toon interesse in de puber. Vraag bijvoorbeeld hoe zijn dag was of hoe de nacht was. • Probeer een band te krijgen met de puber. Praat over zijn interesses en hobby’s. Heb belangstelling voor zijn mening. Nodig hem uit zich te uiten. • Reageer op wat de puber zelf aangeeft. Wil hij praten, praat dan. Wil hij dat niet, dring je dan niet op met welgemeende adviezen. • Laat de puber zelf verantwoordelijk zijn voor zijn verzorging en adviseer hem als je denkt dat hij dat nodig heeft én geadviseerd wil worden.
18
HZW Digitale Content
• Houd er rekening mee dat veel pubers zich erg onzeker voelen. Bevestig hun goed kanten daarom zoveel mogelijk. • Geef complimenten als iets goed gaat. Negeer zoveel mogelijk wat minder goed gaat. • Maak een paar (en niet teveel) duidelijke afspraken over de verzorging. Houd de puber daaraan. • Zorg voor een zo stabiel mogelijke dagindeling met tijd voor slapen, eten, huiswerk maken en ontspanning. • Houd de sfeer plezierig en gebruik humor om kleine conflicten op te lossen. • Als een puber te ver is gegaan of je vindt zijn gedrag vervelend, formuleer je kritiek dan in de vorm van een ik-boodschap: ‘Ik heb er last van dat je steeds je kleren niet opruimt. Dan heb ik het gevoel dat ik dat moet doen.’ Je uit dus geen verwijt, maar legt een probleem van jou voor. De puber zal meer geneigd zijn jou te helpen bij het oplossen van je probleem. Als je hem iets verwijt, gaat hij er eerder tegenin of gaat zich verdedigen. Verzorging
De verzorging van pubers gaat veel over het aanleren van goede eetgewoonten en het leren zichzelf goed te verzorgen. Pubers kunnen met talloze vragen en onzekerheden over hun uiterlijk zitten: hoe zie ik eruit, wat vinden leeftijdgenoten van mij, kleed ik me wel goed, wat kan ik aan mijn puistjes doen? Het lichaam van een puber ontwikkelt zich razendsnel tot een volwassen lichaam. De puber ontdekt zijn eigen seksualiteit en leert daarmee omgaan. Maar hij kan daarbij ook een gevoel van schaamte ontwikkelen. Veel pubers experimenteren met drugs en alcohol. Het drinken van alcohol op jonge leeftijd kan een grote negatieve invloed op de ontwikkeling van de hersenen hebben. Daarnaast heeft het ook een slechte invloed op de lichamelijke ontwikkeling, met name die van de lever. Alcoholgebruik kan tot blijvende schade leiden aan het lichaam en aan de hersenen. Bij de verzorging van pubers houd je rekening met deze aspecten. Je verzorging zal veel gericht zijn op het geven van voorlichting over voeding, verzorging en over seksualiteit.
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
19
Voor de verzorging in de pubertijd let je vooral op: • voorlichting over goede voeding en voedingsgewoonten, let op of bepaalde voeding invloed heeft op de huid en laat de puber veel groenten en fruit eten; • voorlichting over het gebruik van alcohol en drugs; • voorlichting over de lichamelijke ontwikkelingen; • voorlichting over seksualiteit, het ontwikkelen van vriendschappen, verliefdheid, geslachtsziekten en het voorkomen van zwangerschappen; • regelmatig douchen (omdat een puber meer zweet), maar niet overmatig schrobben met zeep (vanwege de puistjes); • dagelijks schoonhouden van de penis of vagina; • het gezicht dagelijks goed schoonmaken met een zachte lotion; • probeer uit welke middelen goed zijn tegen puistjes en welke juist puistjes veroorzaken; • geen dikke laag foundation of crème gebruiken, want dat verstopt de huid; • matig gebruik van de zonnebank kan positief voor de huid zijn, teveel is schadelijk; • als de puistjes toch blijven en ernstig zijn, laat de puber dan naar de huisarts gaan.
20
HZW Digitale Content
6 Volwassenen Bij volwassenen hoef je niet meer op te voeden. Het werken met volwassenen vraagt daarom wat anders van je dan het werken met kinderen en pubers. Bij het werken met volwassenen richt je je volledig naar hun wensen en behoeften. Tenzij de volwassene een stoornis of beperking heeft die dat onmogelijk of minder gewenst maakt. Een verstandelijk beperkte vindt het bijvoorbeeld misschien heel vervelend om zichzelf steeds te moeten wassen. Toch is dat belangrijk. Volwassenen hebben in principe hun leven al ingericht zoals zij dat goed vinden. De meeste hebben een vaste partner, kinderen, werk en een woning. Soms zijn zij tijdelijk op ondersteuning aangewezen bij het huishouden of de verzorging. Bijvoorbeeld als zij een ongeluk hebben gehad. Andere volwassenen zijn niet in staat om zelfstandig te wonen door een lichamelijke of verstandelijke beperking. Zij wonen in een groepswoning of een instituut. Volwassenen: • midlifecrisis
• menopauze
7
Midlifecrisis
Veel volwassenen evalueren als zij een jaar of veertig, vijftig zijn hun leven. Zij kijken terug op het leven dat zij gehad hebben. Zij vragen zich af welke zin hun leven tot nu toe gehad heeft en nog kan hebben in de toekomst. Of zij gedaan hebben wat zij wilden doen. Of zij hun dromen verwezenlijkt hebben en of zij tevreden zijn met het leven dat zij leiden. Zij evalueren hun leven vanuit het bewustzijn dat zij ouder worden. Niet alle volwassenen kunnen heel goed omgaan met het feit dat zij ouder worden. Zij belanden in een crisis. Dat noemen we de midlifecrisis.
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
21
Een midlifecrisis is een identiteitscrisis. Mensen twijfelen over hun identiteit en willen verandering. Die periode duurt ongeveer 3 tot 10 jaar bij mannen en 2 tot 5 jaar bij vrouwen. Vooral mannen tussen de 40 en 45 jaar kunnen hier last van hebben. Vaak doen volwassenen in hun midlifecrisis nog één belangrijke stap. Ze scheiden bijvoorbeeld van hun partner, veranderen van beroep of baan of verhuizen naar een ander land. Maar niet iedereen die in een midlifecrisis zit, verandert het leven zo ingrijpend. Sommige volwassenen zouden wel dingen in hun leven willen veranderen, maar hebben de moed niet om dat te doen. Zij berusten uiteindelijk in het leven dat zij leiden. Of zij realiseren zich dat zij het eigenlijk helemaal niet anders willen. Mensen die in een midlifecrisis zitten, kunnen de volgende kenmerken hebben: • ze vinden het ouder worden vervelend en verlangen ernaar weer jong te zijn; • ze zoeken naar een bepaald doel in hun leven of koesteren een bepaalde droom; • ze gaan ineens dure dingen aanschaffen: sieraden, dure auto en kleding; • ze besteden veel aandacht aan de conditie van hun lichaam: gaan sporten, zich anders kleden, enzovoort; • ze besteden ineens veel aandacht aan vrienden of hebben juist meer behoefte om alleen te zijn; • ze denken na over hun normen en waarden; • zij voelen zich vaak onrustig en zijn ontevreden over hun bestaan. ‘Je laat je baard staan, gaat bovenmatig sporten en koopt een leren jasje... Je gaat zeezeilen met vrienden, koopt een Harley en verliest je kop aan een meisje van 22... Het zijn bekende beelden. Ik moest er ook om grinniken, dat geef ik meteen toe. Totdat ik zelf mijn baard liet staan, bovenmatig ging sporten en een leren jasje kocht... Paniek. Het idee van: het is bijna te laat, laat ik nog snel het onderste uit de kan halen... Maar het is niet alleen paniek. Waar het op neerkomt, is dat je wilt weten wat je de volgende vijf, tien, vijftien jaar wilt gaan doen. Hoe maak ik het de moeite waard? Wat zit er nog in het vat?...’ Bron: Infonu.nl en Zorgboek Mannen 45+
Je zult het als helpende zorg en welzijn in ieder geval wel merken als een cliënt in een midlifecrisis zit. Je kunt niet veel meer doen dan luisteren als iemand erover praat en begrip tonen. Verwijs door naar de huisarts of het maatschappelijk werk als je denkt dat iemand meer ondersteuning nodig heeft.
22
HZW Digitale Content
Menopauze
Vrouwen tussen de 45 en 55 jaar komen in de menopauze. Zij krijgen dan een tekort aan oestrogeen. Oestrogeen is een vrouwelijk hormoon dat een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van de geslachtskenmerken. Oestrogeen wordt afgescheiden door de eierstokken. Door het tekort aan oestrogeen in de menopauze wordt de menstruatie onregelmatig en houdt uiteindelijk helemaal op. De menopauze is een feit als een vrouw een jaar lang niet meer gemenstrueerd heeft. De menopauze kan ook ontstaan door bepaalde medicatie of door het verwijderen van de eierstokken. Ook jongere vrouwen kunnen dus al in de overgang belanden. Dat komt bij ongeveer 1% van de vrouwen voor. De menopauze gaat met een aantal verschijnselen gepaard. Doordat het lichaam steeds minder eicellen aanmaakt, raakt de lichaamstemperatuur ontregeld. Vrouwen gaan daardoor blozen en zweten. Dat zijn de zogenoemde ‘opvliegers’. Sommige vrouwen krijgen ook hartkloppingen, depressies, zijn vermoeid, vergeetachtig, krijgen een drogere vagina, hebben concentratieproblemen, minder zin in seks en kunnen last hebben van stemmingswisselingen. Bij de een zijn de klachten erger dan bij de ander. Sommige vrouwen hebben zelfs bijna geen klachten. Tot voor een aantal jaren kregen vrouwen die erg veel klachten hadden vaak hormoonpreparaten voorgeschreven. Het blijkt echter dat deze een verhoogd risico op borstkanker, de ziekte van Alzheimer, hart- en vaatziekten en herseninfarcten geven. Bovendien zijn veel artsen van mening dat niet alle klachten per se aan de overgang zijn toe te schrijven. Er kunnen veel meer redenen zijn voor bijvoorbeeld de hartkloppingen en de vermoeidheid. De oorzaken moeten dus zorgvuldig onderzocht worden. Alleen de opvliegers zijn volgens deze artsen echt te wijten aan de overgang. Tegenwoordig worden daarom alleen in uitzonderlijke gevallen hormoonpreparaten voorgeschreven. Soms worden antidepressiva voorgeschreven. Vrouwen kunnen echter ook zonder medicijnen iets doen aan de overgangsverschijnselen. Zij kunnen bij de overgang begeleid worden door een overgangsconsulent. Deze neemt ruim de tijd voor gesprekken en geeft voorlichting. Alleen de aandacht die de vrouwen daardoor krijgen, heeft al een positief effect op hun gevoel. Er heerst nog altijd een beetje een taboesfeer rond de overgang. Er wordt niet veel over gepraat. Als helpende zorg en welzijn kun jij vrouwen die last hebben van de overgang dus ondersteunen door met hen te praten en hen te adviseren. Uiteraard alleen als de cliënt zelf aangeeft dat zij dat graag wil. En adviseer als eerste dat de cliënt zich laat begeleiden door een huisarts of overgangsconsulent.
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
23
Adviezen voor de dagelijkse omgang met overgangsverschijnselen: •
drink bij elke opvlieger een glaasje water, dat geeft verkoeling;
•
leg koude handen even in de nek;
•
doe aan yoga;
•
eet veel vis, soja, groenten;
•
eet en drink weinig koffie, suiker en koolzuurhoudende dranken;
•
gebruik eventueel na advies van de huisarts of de overgangsconsulent voedingssupplementen;
•
gebruik een glijmiddel tijdens de seks.
De overgang bij vrouwen is niet alleen een lichamelijke kwestie. De menopauze luidt bij vrouwen een nieuwe periode in hun leven in. Net als bij mannen de midlifecrisis. Vrouwen denken in deze periode daarom ook veel na over wat zij willen met de rest van hun leven.
24
HZW Digitale Content
7 Ouderen De ouderdom als ontwikkelingsfase loopt vanaf het 65ste levensjaar tot de dood. Er zijn grote verschillen tussen de ene of de andere oudere. Kenmerkend voor de ouderdom is dat deze met gebreken komt. Bij de een minder en bij de ander meer. Bij de een eerder en bij de ander later. De behoefte aan zorg verschilt dus ook enorm per persoon. We bespreken de verschillende ontwikkelingsaspecten en de behoefte aan zorg. We behandelen alleen die aspecten die nog niet in het boek Helpende Zorg en Welzijn aan bod zijn gekomen.
Ouderen: • lichamelijke aspecten
• cognitieve aspecten
• sociaal-affectieve aspecten
8
Lichamelijke aspecten
De lichamelijke ontwikkeling van ouderen wordt gekenmerkt door: • lichamelijke aftakeling; • afnemen van het gehoor en het gezichtsvermogen; • moeite met het uitvoeren van ingewikkelde handelingen. Blijven bewegen is heel belangrijk voor ouderen. Het houdt hen gezond en fit. Ouderen kunnen meedoen aan sport en de cursussen ‘Meer bewegen voor ouderen’. Zij komen zo ook in aanraking met anderen. Dan heeft het bewegen ook een positieve invloed op de sociale contacten.
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
25
Cognitieve aspecten
Bij ouderen gaan de cognitieve vermogens achteruit. Dat betekent dat het denken, waarnemen, het geheugen, de taal, de spraak, het bewustzijn en de creativiteit achteruitgaan. De snelheid van het denken neemt af. Het leren van nieuwe inzichten en vaardigheden gaat moeilijker. Vooral het geheugen wordt slechter. Oefenen is de beste manier om het proces van achteruitgang zo beperkt mogelijk te houden of te vertragen. Dat kan door middel van allerlei spelen, zoals: kruiswoordpuzzels, sudoku, memory, kaartspelen, schaken en rummikub. Nintendo heeft digitale trainingen voor de cognitieve vermogens. Door het afnemen van de cognitieve functies krijgt de oudere soms ook minder interesse in de omgeving. Doordat de interesse afneemt, worden zij weer te weinig geprikkeld om de cognitieve functies te trainen. Zij komen zo in een neerwaartse spiraal terecht. Het is heel belangrijk dat ouderen zo lang mogelijk in contact blijven komen met anderen. Dat contact prikkelt het meest om (te blijven proberen) de cognitieve vermogens op peil te houden. Sociaal-affectieve aspecten
Onder het sociaal-affectieve aspect verstaan we het vermogen om met anderen om te gaan en mee te doen in de samenleving. Sociaal-affectieve aspecten zijn ook gevoelens als vertrouwen, veiligheid, angst en jaloezie. Ondanks alle gebreken en ongemakken die we hierboven genoemd hebben, voelen de meeste ouderen zich goed. Zij hebben er het meeste last van dat mensen om hen heen overlijden en dat de sociale contacten verminderen. Eenzaamheid is dan ook een probleem onder ouderen. Ongeveer 10 tot 20% van de ouderen zegt dat zij zich alleen voelen. De meeste onderhouden hun sociale contacten goed. Zij volgen cursussen en trainingen, nemen deel aan activiteiten, doen vrijwilligerswerk of zorgen voor andere ouderen. Maar bij sommige ouderen wordt het sociale netwerk wel erg klein. Soms nemen familieleden, buren of vrienden zorgtaken over en komen geregeld op bezoek. Maar bij anderen ben jij misschien wel de enige die zij op een dag zien. Dat betekent dat zij ook afhankelijk van jou zijn wat betreft hun sociale contacten. Een praatje en een luisterend oor zijn dan heel welkom.
26
HZW Digitale Content
Als je het idee hebt dat een oudere echt vereenzaamt, dan kun je de oudere activeren. Dat wil zeggen dat je de oudere stimuleert om deel te nemen aan activiteiten in de buurt. Bijvoorbeeld in een servicepunt voor ouderen, een activiteitencentrum in een zorgcentrum, of in een buurthuis. Een oudere kan ook een indicatie krijgen voor activering. Dat wil zeggen dat de kosten voor de activering in een dagverblijf betaald worden door de verzekering. De oudere kan dan één of meer dagen per week naar een dagverblijf in de buurt. Daar neemt hij deel aan allerlei activiteiten. Er zijn vrijwilligersorganisaties die huisbezoeken organiseren aan mensen die teveel alleen zijn, zoals de Zonnebloem en de Algemene Hulpdienst. Je kunt hen bellen of zij huisbezoeken voor jouw cliënt kunnen regelen. En er zijn ouderenadviseurs die bij de ouderen langs kunnen gaan om te kijken waar zij behoefte aan hebben. Zij kunnen de oudere informeren over activiteiten in de buurt en over regelingen voor ouderen. De ouderenadviseurs zijn vaak aangesloten bij een servicepunt voor ouderen of bij een buurthuis. Hebben ouderen vragen over gezondheid of hebben zij advies nodig dan kun je hen doorverwijzen naar de huisarts of een consultatiebureau voor ouderen. Consultatiebureaus voor ouderen zijn er in verschillende steden. Ouderen kunnen er terecht voor voorlichting en advies of voor een medische check-up. Dat is een onderzoek naar de gezondheidstoestand. Ouderen blijken nogal wat alcohol te drinken. Ongeveer 20% van het aantal verslaafden aan alcohol is 55 jaar of ouder. Achter de verslaving kunnen dezelfde problemen schuilgaan als waar we het hiervoor over hadden. Maar iemand kan ook verslaafd raken doordat de gewoonte om te drinken uit de hand loopt. Gebruikt de oudere medicijnen, dan kan het gebruik van alcohol extra gevaarlijk zijn. Als je constateert dat er mogelijk sprake is van een verslaving, waarschuw dan je leidinggevende.
HZW DC 12 Aandachtspunten verzorging per leeftijdsfase
27