Aan de slag met Threeships N@Tschool! voor docenten
Threeships N@Tschool! versie 6.0
13-11-2002
Aan de gebruiker Wij stellen uw terugkoppeling zeer op prijs. Met uw vragen en opmerkingen over het product Threeships N@Tschool! kunt u terecht bij de afdeling Support:
[email protected]. Als u vragen of opmerkingen hebt over deze handleiding, stuurt u een e-mail naar:
[email protected]. De informatie in deze handleiding is met grote zorgvuldigheid samengesteld. Three Ships enterprises kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor mogelijke onvolkomenheden in deze handleiding of voor ongewenste resultaten of schade die voortkomt uit het gebruik van de informatie in deze handleiding.
© Three Ships enterprises BV, 2002 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Three Ships enterprises BV.
GSteach6.0.2 doc2.2
ii
Inhoudsopgave AAN DE GEBRUIKER ......................................................................................II INHOUDSOPGAVE ........................................................................................ III NOTATIE ................................................................................................... V 0.1 NIEUWE MANIEREN VAN LEREN ....................................................................1 0.1.1 Snel aan de slag ...........................................................................1 0.1.2 Nog sneller aan de slag .................................................................2 0.2 THREESHIPS N@TSCHOOL! IN VOGELVLUCHT...................................................2 0.2.1 De centra, groepen en werkruimten ................................................3 0.2.2 De delen van het scherm ...............................................................5 0.2.3 Navigeren in Threeships N@Tschool!...............................................6 0.2.4 Help!...........................................................................................7 0.2.5 Rollen in Threeships N@Tschool! ....................................................7 0.2.6 Waarom ziet Threeships N@Tschool! er bij mij anders uit?.................8 1.0 COMMUNICEREN .....................................................................................9 1.1 E-mailen binnen Threeships N@Tschool! ............................................9 E-mailen binnen Threeships N@Tschool!...............................................9 1.2 Chatten........................................................................................ 10 Chatten .......................................................................................... 10 1.3 On line vergaderen en externe e-mail checken .................................. 11 2.0 INFORMATIEBRONNEN MAKEN EN PUBLICEREN................................................. 12 Wat hebt u nodig?............................................................................... 13 Wat moet u doen? .............................................................................. 13 2.1 Bestanden opslaan in de bestandsverkenner..................................... 13 Een bestand opslaan in de bestandsverkenner .................................... 14 2.2 Informatiebladen aanmaken ........................................................... 16 Een nieuw informatieblad aanmaken .................................................. 16 Het informatieblad koppelen aan een bestand uit de bestandsverkenner 17 Het informatieblad koppelen aan gebruikers ....................................... 17 Het resultaat bekijken in het Informatiecentrum.................................. 20 2.3 Informatiebomen opzetten ............................................................. 21 Een nieuwe informatieboom opzetten................................................. 21 Het resultaat bekijken in het Informatiecentrum.................................. 23 3.0 STUDIEMATERIALEN AANMAKEN ................................................................. 24 Wat hebt u nodig?............................................................................... 25 Wat moet u doen? .............................................................................. 25 3.1 Studieroutes aanmaken in uw arrangeerruimte ................................. 25 Een studieroute toevoegen aan een arrangeerruimte ........................... 26 3.2 Studie-eenheden toevoegen aan een studieroute .............................. 28 Een studie-eenheid toevoegen aan een studieroute.............................. 28 3.3 Studie-items toevoegen aan een studie-eenheid................................ 29 Een studie-item toevoegen aan een studie-eenheid ............................. 29 3.4 Studiematerialen publiceren ........................................................... 30 Het inroosteren van studieroutes en het koppelen van gebruikers.......... 30 4.0 PROJECTEN OPZETTEN EN BEGELEIDEN ......................................................... 32 Wat hebt u nodig?............................................................................... 33 Wat moet u doen? .............................................................................. 33 4.1 Projecten definiëren....................................................................... 33 Een nieuw project aanmaken op basis van een sjabloon ....................... 33 Een nieuw project definiëren ............................................................. 34 4.2 De projectfasering opzetten ............................................................ 37 4.3 Deelnemers en begeleiders toevoegen ............................................. 38 Projectdeelnemers toevoegen ........................................................... 38
GSteach6.0.2 doc2.2
iii
4.4 De projectstatus wijzigen ............................................................... 39 De projectstatus wijzigen ................................................................. 39 4.5 Projecten begeleiden ..................................................................... 40 Projectthermometers aflezen ............................................................ 41 Logboek volgen ............................................................................... 42 Fasering aanpassen ......................................................................... 42 Een fase verwijderen .................................................................... 42 Een nieuwe fase aanmaken ........................................................... 42 Beoordelingen geven ....................................................................... 43 5.0 TOETSEN MAKEN EN CORRIGEREN ............................................................... 44 Wat hebt u nodig?............................................................................... 45 Wat moet u doen? .............................................................................. 45 5.1 Toetsvragen maken ....................................................................... 46 Nieuwe toetsvragen maken............................................................... 46 Ja/Nee-vraag............................................................................... 48 Meerkeuzevraag........................................................................... 48 Meerkeuzevraag met meerdere antwoorden .................................... 48 Tekstvraag met vrije invoer........................................................... 49 Tekstvraag met exact antwoord ..................................................... 49 Numerieke vraag.......................................................................... 49 Invulvraag .................................................................................. 50 Combinatievraag .......................................................................... 51 Volgordevraag ............................................................................. 52 Aanwijsvraag ............................................................................... 52 Taakvraag ................................................................................... 53 Toetsvragen testen en klaar maken voor publicatie.............................. 53 5.2 Casussecties maken ...................................................................... 54 Een op zichzelf staande casussectie aanmaken.................................... 54 Een op zichzelf staande casussectie toevoegen aan een toets................ 55 5.3 Schaduwsecties maken .................................................................. 55 Een nieuwe schaduwsectie aanmaken ................................................ 56 Een schaduwsectie toevoegen aan een toets ....................................... 56 5.4 Toetsen maken en eventueel koppelen aan een correctieschema ......... 57 Een nieuwe toets aanmaken ............................................................. 57 Vragen toevoegen aan de secties in een toets ..................................... 60 Een vraag aanmaken binnen de sectie ............................................ 60 Een bestaande vraag kopiëren naar de sectie .................................. 60 De toets klaarmaken voor publicatie .................................................. 60 De toets testen en de status wijzigen ............................................. 60 5.5 Toetsvragen en toetsen koppelen aan studiemateriaal ....................... 61 Een toetsitem of toets koppelen aan een studie-eenheid of studie-item .. 61 5.6 Toetsen handmatig corrigeren......................................................... 62 Een toets handmatig corrigeren......................................................... 62 5.7 Resultaten van de automatische correctie bekijken en aanpassen........ 63 De resultaten van de automatische correctie bekijken en aanpassen ...... 64
GSteach6.0.2 doc2.2
iv
Notatie Deze handleiding hanteert de volgende symbolen en tekstconventies:
Verwijst naar een ander document of naar een bijlage waarin u gedetailleerde informatie kunt vinden over een gerelateerd onderwerp. Vestigt uw aandacht op een belangrijk gebruiksaspect of op een andere bijzonderheid. Geeft een tip. Waarschuwt u voor problemen die kunnen ontstaan als u een bepaalde handeling niet of niet correct uitvoert.
Vetgedrukte tekst
Geeft menuopties en knoppen aan. Bijvoorbeeld: Klik op Nieuw om nog een groep aan te maken, of klik op OK als u klaar bent.
Vetgedrukte tekst met haken
Duidt een reeks handelingen aan die u in de applicatie uitvoert. Bijvoorbeeld: Ga naar Beheer > Portaal > Portaaldefinities.
Tekst in hoofdletters
Geeft bestandsformaten aan. Bijvoorbeeld: U gebruikt de optie IMS Enterprise XML om CSV-bestanden te importeren en te converteren naar XML.
Tekst in Courier New
Geeft bestandsnamen of variabelen aan. Bijvoorbeeld: In het bestand Natschool portal configuration.doc vindt u een opsomming van de functies waaruit de rol ADMINISTRATOR bestaat.
Schuingedrukte tekst in Courier New
Duidt een omschrijving van de waarde aan die vervangen moet worden door een instantie van de waarde. Bijvoorbeeld: Een functie heeft de volgende vorm: naam omgeving::NAAM_FUNCTIE.
De instructie "Klik met de rechtermuisknop" wordt gebruikt om aan te duiden dat u op uw secundaire muisknop moet klikken om het contextmenu te openen. Als u linkshandig bent, leest u hier dus "Klik met de linkermuisknop".
GSteach6.0.2 doc2.2
v
0.1 Nieuwe manieren van leren Threeships N@Tschool! is een elektronische leeromgeving die digitaal onderwijs, oftewel e-learning mogelijk maakt. Met Threeships N@Tschool! kunt u als docent: • • • • • •
uw eigen studiematerialen on line toegankelijk maken aanvullende informatiebronnen maken en publiceren digitale projectgroepen opzetten oefenvragen maken en opnemen in het studiemateriaal toetsen on line afnemen communiceren met uw studenten via de leeromgeving
U kunt ervoor kiezen al deze middelen in te zetten, of de combinatie te maken die het beste past bij uw eigen uitgangspunten, wensen en praktijksituatie. Het idee achter Threeships N@Tschool! is namelijk dat dit programma het u mogelijk maakt ieder van de drie pijlers van het leerproces - educatie, informatie en communicatie - in een digitale variant aan te bieden. Het is aan u om vervolgens te bepalen welke van deze drie kernactiviteiten geschikt zijn om via de elektronische leeromgeving te realiseren en welke u op de traditionele manier aanbiedt. U kunt bijvoorbeeld uitgaan van uw standaard studieprogramma en daarnaast on line samenwerken in projectgroepen aanbieden. Of alle studiematerialen elektronisch aanbieden en ook de begeleiding on line laten verlopen. Of enkel aanvullende informatiematerialen – variërend van bijvoorbeeld een losse pagina met links naar interessante websites tot een complete informatieboom met allerlei typen materialen over een onderwerp – in Threeships N@Tschool! publiceren. Doordat u de mogelijkheden van Threeships N@Tschool! kunt combineren naar eigen inzicht, kunt u als docent gemakkelijk zelf vernieuwende leervormen realiseren.
0.1.1 Snel aan de slag Deze handleiding geeft u alle informatie die u nodig hebt om snel aan de slag te gaan met Threeships N@Tschool!. Na het inleidende hoofdstuk, waarin u wegwijs wordt gemaakt in Threeships N@Tschool!, ziet u hoe u: • • • • •
communiceert met uw studenten en met andere Threeships N@Tschool!gebruikers informatiebronnen maakt en publiceert binnen de omgeving studiematerialen on line beschikbaar maakt projecten opzet en begeleidt toetsen samenstelt en corrigeert
GSteach6.0.2 doc2.2
1
0.1.2 Nog sneller aan de slag Als u weinig tijd hebt om materialen te maken en te publiceren, maar toch graag snel aan de slag wilt met Threeships N@Tschool!, kunt u dat op drie manieren doen: •
U zet een verkorte studieroute op, waarin u uw studenten een opdracht geeft middels een instructiedocument. In het document geeft u een korte uitleg gevolgd door de opdracht en eventueel verwijzingen naar internetsites, waarop uw studenten meer informatie kunnen vinden. U doet dit door een studieroute te maken waarin u het instructiedocument opneemt. Zie hiervoor paragraaf 2.1 Bestanden opslaan in de bestandsverkenner, paragraaf 3.1 Studieroutes aanmaken in uw arrangeerruimte, paragraaf 3.2 Studie-eenheden toevoegen aan een studieroute en paragraaf 3.4 Studiematerialen publiceren.
•
U geeft uw studenten een taakopdracht, waarin u eventueel tips en terugkoppeling verwerkt. U doet dit door een studieroute te maken met studie-eenheden waaraan u in plaats van studiematerialen, taakvragen koppelt. Zie hiervoor paragraaf 3.1 Studieroutes aanmaken in uw arrangeerruimte, paragraaf 3.2 Studie-eenheden toevoegen aan een studieroute, paragraaf 5.1 Toetsvragen maken, paragraaf 5.5 Toetsvragen en toetsen koppelen aan studiemateriaal en paragraaf 3.4 Studiematerialen publiceren.
•
U zet een project op voor uw studenten, waarbij de materialen als het ware in de loop van het project ontwikkeld worden door de input van uw studenten en uw terugkoppeling daarop. U doet dit door een projectontwerp te definiëren en uw studenten aan het project te koppelen. Zie hiervoor hoofdstuk 4 Projecten opzetten en begeleiden.
0.2 Threeships N@Tschool! in vogelvlucht Dit hoofdstuk voert u in vogelvlucht door Threeships N@Tschool!. U krijgt achtereenvolgens informatie over: • • • • •
de de de de de
verschillende delen van het programma namen van de elementen op het scherm navigatiemogelijkheden in het programma on line help functie rollen van gebruikers in het programma
GSteach6.0.2 doc2.2
2
0.2.1 De centra, groepen en werkruimten Als u inlogt in Threeships N@Tschool! ziet u het hieronder afgebeelde beginscherm.
Bovenin het scherm staan vier knoppen, die u toegang geven tot de vier hoofdcentra van de applicatie: •
het Studiecentrum, waarin studenten o o o o
hun studiematerialen kunnen raadplegen gekoppelde toetsen kunnen maken in projecten kunnen samenwerken hun studieprofiel en digitaal portfolio kunnen inzien en bijwerken
•
het Informatiecentrum, waarin iedereen de interne en externe informatiebronnen kan raadplegen waarop hij of zij permissie heeft
•
het Administratiecentrum, waarin alle Threeships N@Tschool!gebruikers hun wachtwoord kunnen wijzigen en waar bovendien degene(n) die de administratie voeren o o o o
nieuwe gebruikers kunnen toevoegen gebruikersgroepen kunnen samenstellen studieroutes en studenten kunnen koppelen aan roosters docenten kunnen koppelen aan studieroutes
GSteach6.0.2 doc2.2
3
o •
digitale portfolio's kunnen aanmaken voor studenten
het Beheercentrum, waarin de basisinrichting van Threeships N@Tschool! wordt opzet door de applicatiebeheerder en waar u o o o o
bestanden toevoegen aan de bestandsverkenner, informatiebronnen en studiematerialen samenstellen, toetsvragen en toetsen aanmaken projecten opzetten
Daarnaast is er nog het communicatiecentrum, het Web Office, dat u kunt openen door op het icoon Web Office linksonderin het scherm te klikken:
Als u een van de centra, zoals het Beheercentrum, opent door op een van de centrumknoppen te drukken, ziet het scherm eruit zoals in de volgende afbeelding. groep
GSteach6.0.2 doc2.2
werkruimten
4
Aan de linkerkant ziet u een aantal knoppen bovenin en onderin. Onder iedere groep staan de namen van een of meer werkruimten. Zo ziet u onder de groep Studie faciliteren de werkruimten Beheer studieroutes en Educatieve groepen. Als u op de naam van een groep klikt, opent de groep en schuift deze naar boven (of de groep eronder schuift naar beneden). Als u een van de werkruimtenamen aanklikt, wordt de werkruimte geopend. Om de route naar een werkruimte in een centrum weer te geven, gebruikt deze handleiding de volgende notatie: naam centrum > naam groep > naam werkruimte. Bij de route die u zojuist hebt afgelegd, hoort dus de volgende notatie: Beheer > Studie faciliteren > Studieroutes beheren.
0.2.2 De delen van het scherm Het scherm in de diverse centra en werkruimten is opgebouwd uit een aantal vaste delen, die u helpen gemakkelijk door het programma te navigeren. Hieronder ziet u opnieuw het Beheercentrum afgebeeld, ditmaal met de namen van de schermdelen erbij. locatiebalk
verkennerpaneelbalk
centrumknoppen
statusbalk
GSteach6.0.2 doc2.2
5
De locatiebalk geeft aan waar precies in het programma u zich bevindt. De verkennerpaneelbalk bevat drie iconen waarmee u respectievelijk het paneel kunt verbergen en opnieuw laten tonen, de on line help kunt oproepen en de werkruimte of het centrum kunt sluiten. De centrumknoppen geven toegang tot de diverse centra. De statusbalk bevat van links naar rechts: • • • • • •
het Portaalmenu (afgebeeld in de volgende illustratie) het icoon waarmee u het Web Office opent uw naam een tweede icoon voor het Web Office een icoon waarmee u de datum en de tijd kunt laten zien een icoon waarmee u de centrumknoppen kunt verbergen en opnieuw laten tonen
Met de opties in het Portaalmenu kunt u: • • • • • • •
een ander centrum openen (opties Naar centrum > en Web office) terugkeren naar het beginscherm uw voorkeursinstellingen voor het opstarten van de applicatie opgeven de on line help openen de versie-informatie over uw huidige Threeships N@Tschool!-installatie laten weergeven uitloggen (en eventueel direct weer met een andere account inloggen) de applicatie afsluiten
De menu-optie Voorkeursinstellingen vindt u overigens ook in de diverse werkruimten, zodat u deze kunt aanpassen aan uw eigen gebruiksvoorkeuren.
0.2.3 Navigeren in Threeships N@Tschool! Om vanuit het ene centrum naar een ander centrum te gaan, kunt u: •
Op een van de centrumknoppen klikken. U kunt de centrumknoppen verbergen en opnieuw tonen door op het icoon rechtsonderin het scherm te klikken, of door op de functietoets F12 op uw toetsenbord te drukken. Door de centrumknoppen te verbergen maakt u het scherm groter, zodat u meer werkruimte hebt.
GSteach6.0.2 doc2.2
6
•
Op Portaalmenu in de statusbalk klikken en in het menu de optie Naar centrum gevolgd door de naam van het centrum aanklikken.
•
In het verkennerpaneel van het centrum op het kruisje klikken en Sluiten kiezen in het menu.
Om vanuit de ene werkruimte naar de andere te gaan, kunt u: •
Op de locatiebalk klikken.
•
In de werkruimte Menu > Sluiten kiezen.
0.2.4 Help! Voor de taken die u het meest zult uitvoeren, vindt u in deze handleiding alle instructies die u nodig hebt. Daarnaast kunt u binnen het programma gebruik maken van de uitgebreide helpfunctie: de on line help. Deze kunt u tevoorschijn halen door op F1 te drukken. Daarbij maakt het niet uit waar u zich op dat moment in het programma bevindt. Bovendien vindt u ook in de menu's in de verschillende werkruimten een optie om de on line help op te roepen. Hieronder ziet u bijvoorbeeld de helpoptie in de werkruimte Beheer studieroutes.
Mocht u vragen hebben over het programma die niet beantwoord kunnen worden met behulp van de on line help of deze handleiding, dan kunt u contact opnemen met uw Threeships N@Tschool!-applicatiebeheerder of projectcoördinator, die zelf altijd terecht kunnen bij de afdeling Support van Three Ships enterprises.
0.2.5 Rollen in Threeships N@Tschool! Iedere gebruiker in Threeships N@Tschool! krijgt een rol aangewezen. Er zijn zeven standaardrollen: • • • •
ADMINISTRATOR PORTAALBEHEERDER (ook wel de applicatiebeheerder genoemd) ONDERWIJSPROGRAMMABEHEERDER SCHOOLADMINISTRATIE
GSteach6.0.2 doc2.2
7
• • •
INFORMATIEBEHEERDER DOCENT STUDENT
Iemands rol bepaalt tot welke delen van Threeships N@Tschool! hij of zij toegang heeft en welke handelingen hij of zij daar mag uitvoeren. Dit betekent dat iemand binnen Threeships N@Tschool! maar een rol mag vervullen. De rol die iemand heeft in Threeships N@Tschool! hoeft dus niet altijd te corresponderen met zijn of haar rol in de fysieke wereld. De rol wordt toegekend enkel en alleen op basis van het rechtenniveau dat iemand nodig heeft in Threeships N@Tschool!. Als u als docent dus ook verantwoordelijk bent voor het applicatiebeheer van Threeships N@Tschool! of voor de opzet van alle studieprogramma's, dan krijgt u respectievelijk de rol PORTAALBEHEERDER of ONDERWIJSPROGRAMMABEHEERDER.
0.2.6 Waarom ziet Threeships N@Tschool! er bij mij anders uit? Een belangrijk gevolg van deze onderverdeling naar rollen en de daaraan gekoppelde toegangsrechten, is dat gebruikers met verschillende rollen als het ware verschillende programma's zien. Sommige centra en werkruimten zijn niet voor iedereen toegankelijk. Zo krijgen studenten het Beheercentrum niet te zien, gewoonweg omdat ze daar geen taken hoeven uit te voeren. Dat is logisch. Wat misschien niet direct duidelijk is, is dat dit principe ook op lagere niveaus in het programma doorwerkt. Dat betekent dat u soms een optie in een menu zult zien, die grijs getoond wordt en die u dus niet kunt gebruiken. Die optie is dan bedoeld voor iemand met een ander rechtenniveau. Ook kan het voorkomen dat u in de on line help een instructie hebt gevonden die u niet kunt uitvoeren, omdat de werkruimte ontbreekt of de menuoptie niet beschikbaar is. U zult dan een beroep moeten doen op een gebruiker met een ander rechtenniveau (meestal uw Threeships N@Tschool!-applicatiebeheerder of degene die binnen Threeships N@Tschool! de administratietaken uitvoert). Als dit heel vaak voorkomt, kunt u uw applicatiebeheerder vragen om u meer functies of zelfs een andere rol toe te kennen.
GSteach6.0.2 doc2.2
8
1.0 Communiceren U kunt om te beginnen op twee manieren binnen het programma communiceren met uw studenten en met andere Threeships N@Tschool!-gebruikers, zoals uw collega's en de applicatiebeheerder: • •
via Threeships N@Tschool! e-mail via Threeships N@Tschool! chat
Deze communicatiemogelijkheden vindt u niet alleen in het Web Office, maar u kunt ze ook benaderen vanuit de werkruimten in de andere centra. Als u bijvoorbeeld de voortgangsgegevens van een project bekijkt in het Beheercentrum, kunt u contact opnemen met de deelnemende studenten via de menuopties voor chatten en berichten sturen. Ook ziet u op verschillende plaatsen in het programma een envelop-icoon achter een naam. Door op het envelop-icoon te klikken, opent u automatisch Threeships N@Tschool! e-mail. Daarnaast kunt u in het Web Office ook: • • •
on line vergaderen uw externe e-mail raadplegen discussiëren via het Forum
1.1 E-mailen binnen Threeships N@Tschool! Om te zien hoe e-mailen binnen Threeships N@Tschool! werkt, gaat u naar het Web Office. E-mailen binnen Threeships N@Tschool! 1. Open het Web Office door in de statusbalk op het icoon Web Office te klikken. 2. Klik op de groep Mailen in het verkennerpaneel aan de linkerkant. Onder Mailen vindt u vier werkruimten: Postvak in, Postvak uit, Verzonden en Webmail-account. 3. Klik op Postvak in. U opent binnengekomen berichten door erop te dubbelklikken. In de menubalk bovenin de werkruimte ziet u deze zes iconen:
Hiermee kunt u respectievelijk nieuwe berichten samenstellen, een antwoord sturen naar de afzender van een bericht, een antwoord sturen naar de afzender en alle andere ontvangers van een bericht, een bericht doorsturen, zoeken naar een specifiek bericht en het venster verversen.
GSteach6.0.2 doc2.2
9
4. Klik op het envelop-icoon om een nieuw bericht samen te stellen. 5. In het Bericht venster ziet u uw inlognaam in het veld Afzender staan. Typ de inlognaam of -namen van degene(n) die u het bericht wilt sturen. Bij meer dan een ontvanger typt u puntkomma's tussen de namen (zonder spaties). Als u de exacte inlognaam niet weet, klik dan op Ontvanger. U opent hiermee een zoekscherm waarin u kunt zoeken naar de inlognamen van alle gebruikers. 6. Geef het bericht een titel in het veld Onderwerp. 7. Zorg ervoor dat het tabblad Inhoud geselecteerd is. om het bericht direct te versturen. Het 8. Typ uw bericht en klik op verstuurde bericht wordt opgeslagen in de werkruimte Verzonden. om het bericht te bewaren en nog niet te versturen. Het Klik op bericht wordt dan opgeslagen in de werkruimte Postvak uit, waarvandaan u het op een later tijdstip kunt versturen. Om bijlagen mee te sturen, selecteert u het tabblad Bijlagen, klikt u met de rechtermuisknop in de eerste rij en selecteert u Voeg bijlage toe. Selecteer in het dialoogvenster het bestand op uw systeem en klik op Open. Het bestand is hiermee toegevoegd als bijlage aan uw bericht.
1.2 Chatten Misschien bent u al bekend met chatten via internet. Chatten werkt als telefoneren, maar dan via het toetsenbord. U kunt direct contact opnemen met een andere Threeships N@Tschool!-gebruiker om een chatsessie te starten in de werkruimte Chatten. Chatten 1. Open het Web Office door in de statusbalk op het icoon Web Office te klikken. 2. Klik op de groep Communiceren in het verkennerpaneel aan de linkerkant. In de werkruimte ziet u aan de rechterkant een balk met iconen die u gebruikt bij het chatten. 3. Kijk of u on line bent om te chatten. Als u niet on line bent, staat het bovenste icoon op rood. Dit betekent dat anderen geen contact met u kunnen opnemen via de chatruimte.
GSteach6.0.2 doc2.2
10
Klik op het icoon om het op groen te zetten:
4. Kijk of degene met wie u contact wilt opnemen, on line is. Ga hiervoor naar de werkruimte Wie is on line? In de lijst in deze werkruimte ziet u iedereen die op dit moment aan het werk is in Threeships N@Tschool! Uw eigen inlognaam is gemarkeerd met een sterretje. De gebruikers in de lijst hebben ofwel de status Online, ofwel de status Niet storen. 5. Selecteer de naam van degene met wie u wilt chatten, klik met de rechtermuisknop en selecteer Chat Phone. Vul de loginnaam en de naam van de andere persoon in. Er wordt nu een chat sessie geopend. De andere persoon krijgt een dialoogvenster te zien waarin gevraagd wordt of hij of zij wil chatten. Als de ander even niet gestoord wil worden of niet op tijd reageert, wordt de sessie gesloten. U kunt dan een bericht achterlaten. 6. Als de ander opneemt, ziet u zijn of haar reactie na enige tijd in het chatvenster verschijnen. Typ uw reactie in het smalle veld onderin de werkruimte en druk op ENTER. U beëindigt de sessie door op het icoon Stop te klikken. U kunt de tekst van het gesprek afdrukken of als een bericht versturen. U selecteert hiervoor linksbovenin Menu > Bewaren.
1.3 On line vergaderen en externe e-mail checken U kunt in Threeships N@Tschool! ook on line vergaderen, al dan niet via een Webcam. Op deze manier hoeft u niet fysiek bijeen te komen voor een vergadering, wat veel tijd kan besparen. Verder kunt u binnen Threeships N@Tschool! ook uw externe e-mail raadplegen als u de beschikking hebt over een webmail-account via bijvoorbeeld Yahoo! of hotmail. Zie de on line help voor uitgebreide instructies voor on line vergaderen en het checken van uw externe e-mail.
GSteach6.0.2 doc2.2
11
2.0 Informatiebronnen maken en publiceren Informatiebronnen worden gepubliceerd in het Informatiecentrum, waar ze bekeken kunnen worden door de specifieke groepen Threeships N@Tschool!gebruikers voor wie ze zijn bedoeld. Het Informatiecentrum kan op twee manieren door uw organisatie worden gebruikt: •
Om diverse bronnen van informatie, die al dan niet aan elkaar gerelateerd zijn, in verschillende bestandsformaten te publiceren. Deze informatie bestaat uit losse informatiebladen of uit complete informatiebomen die weer zijn opgebouwd uit verzamelingen informatiebladen.
•
Om een intranet op te zetten. Het intranet wordt dan gerealiseerd als een informatieboom in het Informatiecentrum.
Als docent kunt u binnen een gedeelte van het Informatiecentrum zelf bestanden publiceren als aanvulling op uw studiematerialen of projecten. U kunt bijvoorbeeld een pagina maken met verwijzingen naar interessante websites of Word-bestanden publiceren met extra informatie.
GSteach6.0.2 doc2.2
12
Wat hebt u nodig? Het enige wat u hiervoor nodig hebt, is een of meer mappen in de bestandsverkenner om uw eigen bestanden in op te slaan, en permissie om bestanden toe te voegen en te wijzigen in een of meer mappen van het Informatiecentrum. •
Voor ruimte in de bestandsverkenner heeft uw Threeships N@Tschool!applicatiebeheerder al gezorgd. Informeer wat de precieze naam en locatie is als u dat nog niet weet.
•
Voor permissie om bestanden toe te voegen en te wijzigen in het Informatiecentrum zorgt uw Threeships N@Tschool!-informatiebeheerder, of als daar niet apart iemand voor is aangewezen, uw Threeships N@Tschool!-applicatiebeheerder.
Wat moet u doen? Om informatiebladen of informatiebomen aan te maken, voert u de volgende stappen uit: • • •
de bestanden die u wilt gaan publiceren eerst opslaan in de bestandsverkenner informatiebladen aanmaken, koppelen aan uw bestanden en toegankelijk maken voor uw studenten en eventueel voor anderen als u dat wilt, een complete informatieboom aanmaken op basis van informatiebladen
In de volgende paragrafen vindt u hiervoor uitgebreide instructies.
2.1 Bestanden opslaan in de bestandsverkenner De bestandsverkenner is de centrale opslagplaats voor alle studie- en informatiematerialen in Threeships N@Tschool! In de bestandsverkenner kunt u daarnaast op zoek naar bronnen op internet en kunt u zien welke projecten, toetsen en toetsvragen er beschikbaar zijn binnen Threeships N@Tschool! U gaat nu uw bestanden met informatiematerialen toevoegen aan de bestandsverkenner, om ervoor te zorgen dat ze beschikbaar zijn bij het aanmaken van uw informatiebladen en -bomen. U kunt alle soorten bestanden toevoegen die uw systeembeheerder heeft toegestaan. Voor gebruik als on line materiaal zijn HTML-bestanden of Worddocumenten met kleine stukken tekst het handigst. Uw Threeships N@Tschool!-applicatiebeheerder heeft al een of meer mappen voor u aangemaakt in de bestandsverkenner en u permissie verleend om in die mappen materialen op te slaan en te wijzigen. Als u nog niet weet waar uw map
GSteach6.0.2 doc2.2
13
of mappen precies staan, neemt u hierover contact op met uw applicatiebeheerder. Een bestand opslaan in de bestandsverkenner 1. In Beheercentrum > Materialen beheren > Bestandsverkenner, selecteert u het tabblad Bestandsverkenner. 2. Zorg ervoor dat in het rechterpaneel het tabblad Bestanden geselecteerd is. 3. Selecteer in het verkennerpaneel op het tabblad Bestandsverkenner de map waaraan u het bestand wilt toevoegen. 4. Klik met de rechtermuisknop en selecteer Toevoegen bestand, of klik op . Hiermee opent u het volgende dialoogvenster.
5. Vul een bestandsnaam in. 6. Klik op de knop achter het veld Lokale bestandsnaam om een bestandsverkenner te openen waarin u een bestand op uw PC kunt selecteren. 7. Geef de versiestrategie voor het bestand aan. U laat Automatisch ophogen aangevinkt staan als een volgende versie van het document automatisch een hoger versienummer moet krijgen. Gebruik bij voorkeur deze optie. De opties Hoofd, Sub, Revisie en Bouw corresponderen met de vier cijfers in een versienummer. Als u het bestand toevoegt met de optie
GSteach6.0.2 doc2.2
14
Bouw, krijgt het als eerste versienummer 0.0.0.1. Voegt u het bestand toe met de optie Hoofd, dan krijgt het als eerste versienummer 1.0.0.0. Als u de standaardinstellingen voor het MIME-type en de cachingstrategie wilt gebruiken, gaat u verder met stap 12. 8. Klik op de knop met de dubbele pijl naar rechts om naar het volgende deel van het dialoogvenster te gaan.
9. De bestandsnaam en de taal-id (taal-identificatie) staan hier ter referentie. Geef eventueel nog een nadere omschrijving van de inhoud van het bestand op. 10. Selecteer indien nodig een ander MIME-type. MIME staat voor Multi-Purpose Internet Mail Extensions, en het wordt gebruikt om binnen een omgeving die gebaseerd is op internettechnologie het type bestand aan te geven. Gebruik deze optie bij uitzondering, omdat het opslaan van een bestand met een ander MIME-type dan het oorspronkelijke tot onverwachte resultaten kan leiden. 11. Geef de cachingstrategie op. De cache is de tijdelijke opslagplaats op uw PC of laptop voor bestanden die u via internettechnologie opent of opslaat. Laat bij voorkeur de optie Probeer laatste versie (indien verbonden) geselecteerd. Met de optie Altijd van server ophalen wordt er namelijk geen kopie van het bestand op uw eigen PC opgeslagen, maar wordt het bestand iedere keer opnieuw bij de server opgevraagd. Hierdoor kan het openen van het bestand in Threeships N@Tschool! erg traag kan worden. 12. Klik op OK.
GSteach6.0.2 doc2.2
15
2.2 Informatiebladen aanmaken Informatiebladen zijn de bouwstenen waaruit een informatieboom is opgebouwd, maar ze kunnen ook als op zichzelf staande pagina's of documenten worden gepubliceerd in het Informatiecentrum. Het maken en publiceren van een informatieblad bestaat uit de volgende drie stappen: • • •
het informatieblad aanmaken het informatieblad koppelen aan een bestand uit de bestandsverkenner het informatieblad koppelen aan gebruikers en bepalen welke permissies de gebruikers hebben
Een nieuw informatieblad aanmaken 1. Ga naar Beheer > Informatiecentrum inrichten > Informatiebladen. In de werkruimte Informatiebladen kunt u in het linkerpaneel bestaande informatiebladen opvragen. 2. Selecteer Menu > Nieuwe informatiebron in de menubalk bovenin het scherm. Hiermee opent u het volgende dialoogvenster.
3. In het tekstveld Naam vult u de naam in van het informatieblad zoals uw studenten (of anderen die u toegang geeft) die te zien krijgen in het Informatiecentrum. In het tekstveld Omschrijving kunt u een korte omschrijving opgeven. Het Type bestand is al aangegeven. Vink het vakje aan als u de volledige tekst van de omschrijving zoekbaar wilt maken. 4. Het nieuwe informatieblad verschijnt nu in het linkerpaneel in de werkruimte. Het rechterpaneel toont de gegevens van het informatieblad dat u aangemaakt hebt. U ziet deze gegevens op twee tabbladen: Infobron en Permissies.
GSteach6.0.2 doc2.2
16
Het informatieblad koppelen aan een bestand uit de bestandsverkenner Op het tabblad Infobron zijn alle gegevens al aangemaakt. U hoeft alleen nog de koppeling te leggen naar het bestand. 1. Klik in het veld achter Bestand en klik op
.
Hiermee opent u het gelijknamige venster. 2. Selecteer het tabblad Bestandsverkenner. In het linkerpaneel ziet u alle materialen die aanwezig zijn in de bestandsverkenner. 3. Open de map waaruit u een bestand als informatiebron wilt publiceren. 4. Selecteer het tabblad Bestanden in het rechtervenster, selecteer het bestand dat u als informatieblad wilt publiceren en klik op OK. U bent nu terug in de werkruimte Informatiebladen en het bestand dat u geselecteerd hebt is toegevoegd op het tabblad Infobron. Het informatieblad koppelen aan gebruikers Nu het informatieblad is gemaakt en gekoppeld aan materiaal, gaat u bepalen welke Threeships N@Tschool!-gebruikers dit informatieblad mogen zien en of ze het informatieblad ook mogen wijzigen of verwijderen. 1. Op het tabblad Permissies ziet u uzelf als gebruiker op de bovenste regel, met alle permissies aangevinkt. Als u de inlognaam van een gebruiker weet, kunt u deze direct intypen op de volgende regel in de kolom Gebruiker. Als u de inlognaam niet weet, dan zoekt u deze als volgt op: 2. Klik in het menu van het tabblad Permissies op
.
Hiermee opent u het volgende dialoogvenster:
GSteach6.0.2 doc2.2
17
In het bovenste deel van dit venster kunt u op drie verschillende manieren zoeken naar gebruikers door te wisselen tussen de tabbladen. In het onderste deel selecteert u vervolgens de gebruikers die u wilt koppelen aan het informatieblad. Het onderste deel van het venster blijft staan als u tussen de tabs wisselt. Het linkerpaneel toont welke gebruikers zich bevinden in de map die u op dat moment geselecteerd hebt in de bovenste helft van het venster. Het rechterpaneel toont alle gebruikers die u tot dan toe geselecteerd hebt. Op het tabblad Werkgroepen zoekt u naar gebruikers binnen de organisatiegroepen en de educatieve groepen. Organisatiegroepen worden opgezet en beheerd door de applicatiebeheerder en de administratie, educatieve groepen worden opgezet en beheerd door de applicatiebeheerder. Als u daar de rechten voor heeft, kunt u ook zelf educatieve groepen aanmaken. Op het tabblad Rollen zoekt u naar gebruikers met een specifieke rol, bijvoorbeeld alle docenten of alle studenten. Op het tabblad Geavanceerd zoeken kunt u zoeken naar gebruikers als u niet weet in welke groep ze zich bevinden of welke rol ze hebben. U kunt hier zoeken op gebruikersnaam of inlognaam.
GSteach6.0.2 doc2.2
18
Als u groepen gebruikers wilt koppelen, selecteert u . Hiermee opent u een soortgelijk dialoogvenster, maar dan voor groepen. 3. Klik op het tabblad Geavanceerd zoeken. Het dialoogvenster ziet er nu als volgt uit:
4. Selecteer Gebruikers in de keuzelijst Zoekgebied en selecteer Gebruikersnaam in de keuzelijst Selecteer een attribuut. 5. Typ de gebruikersnaam van een collega of student in het tekstvak naast de Zoek knop. Als u weet hoe de naam precies is ingevoerd in Threeships N@Tschool!, selecteert u de keuzemogelijkheid "=" in het vak Toon als de waarde gelijk is aan. Als u niet weet hoe de gebruikersnaam precies luidt, selecteert u de keuzemogelijkheid "in" in het vak Toon als de waarde gelijk is aan. 6. Klik op Zoek. Het venster toont nu alle gebruikers die voldoen aan uw zoekcriteria in het deelvenster linksonder. 7. Klik de gebruiker aan die u wilt koppelen aan het informatieblad, en klik op
GSteach6.0.2 doc2.2
19
Het venster toont de inlognaam van de door u geselecteerde gebruiker in het deelvenster rechtsonder. U kunt meerdere gebruikers tegelijkertijd selecteren. Om een aaneengesloten rij gebruikers te selecteren, klikt u op de eerste gebruiker en drukt u op de SHIFT-toets voordat u de laatste gebruiker in de rij selecteert. Om een aantal "losse" gebruikers te selecteren, klikt u op de eerste gebruiker en drukt u op de CTRL-toets voordat u de volgende gebruikers selecteert. Klik op te selecteren.
om alle gebruikers die het linkerpaneel toont, in een keer
8. U kunt gemakkelijk verschillende manieren van zoeken combineren door te wisselen tussen de tabbladen. De gebruikers die u al geselecteerd hebt voor toevoeging blijven in het rechterpaneel staan. De groepen die u selecteert of de resultaten van de zoekopdracht die u formuleert in het nieuwe tabblad worden getoond in het linkerpaneel, en daarvandaan kunt u weer gebruikers overbrengen naar het rechterpaneel. 9. Klik op OK. U bent nu terug op het tabblad Permissies van uw nieuwe informatieblad, waarop de gebruikers die u zojuist hebt geselecteerd zijn toegevoegd. U kunt gebruikers weer verwijderen door op van het tabblad Permissies.
te klikken in het menu
10. Vink op het tabblad Permissies voor iedere toegevoegde gebruiker aan wat hij of zij mag doen. Met Bekijken geeft u de gebruiker alleen permissie om het informatieblad te bekijken in het Informatiecentrum, met Wijzig Infobron geeft u permissie om het informatieblad te bewerken en te verwijderen in het Beheercentrum. te klikken in het menu van de 11. Sla uw koppelingen op door op werkruimte, bovenin het scherm. U kunt ook de toetsencombinatie CTRL+S gebruiken. Het resultaat bekijken in het Informatiecentrum 1. Selecteer Portaalmenu > Naar centrum > Informatiecentrum. 2. Zorg ervoor dat de groep Informatiebronnen geopend is en selecteer de werkruimte Informatiebladen. In de werkruimte ziet u in het linkerpaneel een lijst informatiebladen. 3. Klik op uw informatieblad om het te bekijken.
GSteach6.0.2 doc2.2
20
2.3 Informatiebomen opzetten Het maken van informatiebomen gaat in principe op dezelfde manier als het maken van losse informatiebladen. Het enige verschil is dat u bij een informatieboom een mappenstructuur aanmaakt. Vergelijk het met het maken van een enkele homepage en het maken van een complete website. Het opzetten van een informatieboom bestaat uit de volgende stappen: • • •
de boom en de mappen erin aanmaken gebruikers koppelen aan de informatieboom en rechten toekennen bestanden uit de bestandsverkenner koppelen aan de informatieboom
Voor wat betreft de gebruikersrechten: u bepaalt welke rechten de gebruikers hebben op het niveau van de gehele informatieboom en, eventueel, op het niveau van de onderliggende mappen. Een nieuwe informatieboom opzetten 1. Ga naar Beheer > Informatiecentrum inrichten > Informatiebomen. 2. Selecteer Menu > Nieuwe informatiebron. 3. Geef een naam en een omschrijving op in het dialoogvenster, en vink het vakje aan als u de volledige tekst van de omschrijving zoekbaar wilt maken. De nieuwe informatieboom verschijnt nu in het linkerpaneel.
GSteach6.0.2 doc2.2
21
4. Selecteer de informatieboom, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe map voor een volgend niveau of Nieuw item voor een bestand op het huidige niveau. In het linkerpaneel verschijnt de boomstructuur, in het rechterpaneel gaat u gebruikers koppelen aan de gehele informatieboom of delen daarvan en gaat u de map of het bestand koppelen aan een bestand uit de bestandsverkenner. 5. Selecteer in het linkerpaneel uw nieuwe informatieboom en selecteer het tabblad Permissies in het rechterpaneel. Voeg gebruikers of gebruikersgroepen toe aan dit tabblad en zorg ervoor dat ze de juiste permissies krijgen. De permissies die u instelt op het niveau van de informatieboom gelden automatisch voor alle mappen en bestanden die u daaronder aanmaakt. Kijk voor een volledige stapsgewijze beschrijving van hoe u gebruikers toevoegt aan het tabblad Permissies, in de instructie Het informatieblad koppelen aan gebruikers in paragraaf 2.2. Standaard krijgt een nieuwe gebruiker het recht om de informatiematerialen te bekijken. Als u een of meer toegevoegde gebruikers permissie wilt geven om de inhoud van de mappen en de bestanden te wijzigen of te verwijderen, vinkt u Map wijzigen, Map verwijderen, Wijzig item en Verwijder item aan in de gewenste combinatie. U vinkt de permissie Wijzig infobron aan als u wilt dat ook andere gebruikers dan uzelf de complete informatieboom mogen wijzigen en verwijderen. U kunt gebruikers afwijkende permissies geven op het niveau van afzonderlijke mappen. Zo kunt u een gebruiker op het hoogste niveau het recht geven om de gehele informatieboom te bekijken, en kunt u diezelfde gebruiker daarnaast toestaan om bestanden in een van de mappen binnen de informatieboom te redigeren. U doet dit door voor deze gebruiker op het tabblad Permissies van de betreffende map de permissies voor het verwijderen en wijzigen van mappen en bestanden aan te vinken. Klik op in de menubalk van het tabblad Permissies als u alle gebruikers (opnieuw) dezelfde rechten wilt geven voor alle delen van de informatieboom of voor alle bestanden in een map. Hiermee vervangt u de huidige rechten van de submappen. Dat wil zeggen dat alle submappen hetzelfde rechtenpatroon toegekend krijgen als het tabblad waarvan u nu de permissies ziet. 6. Koppel in het rechterpaneel iedere toegevoegde map en bestand aan een bestand uit de bestandsverkenner. Selecteer het voorste tabblad. Klik in het veld Bestand (bij de informatieboom en de mappen) of Inhoud (bij
GSteach6.0.2 doc2.2
22
de bladen) en klik op doorzoeken.
om de inhoud van de bestandsverkenner te
Kijk voor een volledige stapsgewijze beschrijving in de instructie Het informatieblad koppelen aan een bestand uit de bestandsverkenner in paragraaf 2.2. 7. Sla tijdens het maken de informatieboom regelmatig op door op klikken.
te
Het resultaat bekijken in het Informatiecentrum 1. Klik op de knop Informatie bovenin het scherm om het Informatiecentrum te openen. Als de knop Informatie niet zichtbaar is, klikt u op rechtsonderin het scherm. Hiermee kunt u wisselen tussen een vergrootte en een verkleinde weergave van Threeships N@Tschool! 2. Zorg ervoor dat de groep Informatiebronnen geopend is en selecteer de werkruimte Informatiebomen. 3. In de werkruimte die u hiermee opent, klikt u op Selecteer Informatieboom bovenin het linkerpaneel en kiest u uw nieuwe informatieboom uit de lijst.
GSteach6.0.2 doc2.2
23
3.0 Studiematerialen aanmaken De studiematerialen die u publiceert in het Studiecentrum, zijn opgebouwd uit drie niveaus: studieroutes, studie-eenheden en studie-items. In Threeships N@Tschool! worden in totaal vijf niveaus onderscheiden bij de opzet van studiematerialen: • • • • •
studieprogramma's - corresponderen met vakken of onderwerpen arrangeerruimten - virtuele werkruimten waarbinnen studieroutes worden aangemaakt studieroutes - bijvoorbeeld een blok lessen binnen een vak studie-eenheden - bijvoorbeeld een les studie-items - bijvoorbeeld een onderwerp binnen een les, een bijbehorende opdracht, een oefenvraag of een sectie met links
De studieprogramma's en de arrangeerruimten zijn de verantwoordelijkheid van de Threeships N@Tschool!-onderwijsprogrammabeheerder of de Threeships N@Tschool!-applicatiebeheerder. U voegt zelf de studieroutes, studie-eenheden en studie-items toe. Of deze niveaus allemaal worden gebruikt binnen uw organisatie en hoe ze worden ingevuld, is een keuze die tijdens het opzetten van Threeships N@Tschool! in uw organisatie is gemaakt en die is vastgelegd in het implementatieplan. Als u niet weet welke materialen u aan de diverse niveaus moet koppelen, kunt u hierover navraag doen bij uw onderwijsprogrammabeheerder of bij uw applicatiebeheerder.
GSteach6.0.2 doc2.2
24
Wat hebt u nodig? •
U hebt een of meer arrangeerruimten nodig waarin u uw studieroutes aanmaakt. Een arrangeerruimte kunt u zien als een virtuele werkplek, waarin u de verschillende studiematerialen arrangeert tot een geheel. Uw applicatiebeheerder of onderwijsprogrammabeheerder kan persoonlijke arrangeerruimten of gedeelde arrangeerruimten hebben opgezet. Als u bij het openen van de werkruimte Beheer studieroutes nog geen arrangeerruimten ziet, vraag uw onderwijsprogrammabeheerder of applicatiebeheerder dan een arrangeerruimte voor u aan te maken of u permissies toe te kennen op een bestaande arrangeerruimte.
•
Verder hebt u toegang tot een of meer mappen in de bestandsverkenner nodig, waarin u uw bestanden met studiemateriaal kunt opslaan. Dit kunnen ook weer privé-mappen of gedeelde mappen zijn. Neem contact op met uw applicatiebeheerder voor informatie over de namen en locaties van de mappen in de bestandsverkenner die u tot uw beschikking hebt.
Wat moet u doen? Om studiematerialen aan te maken, voert u de volgende stappen uit: •
de bestanden die u wilt gaan publiceren eerst opslaan in de bestandsverkenner Zie voor een uitgebreide beschrijving hoofdstuk 2.1 Bestanden opslaan in de bestandsverkenner
• • •
studieroutes aanmaken in uw arrangeerruimte en koppelen aan bestanden uit de bestandsverkenner studie-eenheden toevoegen aan studieroutes en koppelen aan bestanden uit de bestandsverkenner studie-items toevoegen aan studie-eenheden en koppelen aan bestanden uit de bestandsverkenner
In de volgende paragrafen vindt u voor de laatste drie stappen uitgebreide instructies. De laatste paragraaf in dit hoofdstuk, tenslotte, gaat over het publiceren van studiematerialen.
3.1 Studieroutes aanmaken in uw arrangeerruimte Studieroutes vormen het hoogste niveau van studiematerialen dat u aanmaakt in uw arrangeerruimte. U maakt tenminste een studieroute aan, waaraan u meerdere studie-eenheden en studie-items kunt toevoegen.
GSteach6.0.2 doc2.2
25
Een studieroute toevoegen aan een arrangeerruimte 1. Ga naar Beheer > Studie faciliteren > Beheer studieroutes. In deze werkruimte ziet u in het linkerpaneel een of meer arrangeerruimten waar u toegang toe hebt. Dit betekent niet automatisch dat u in al deze arrangeerruimten ook materialen kunt wijzigen of toevoegen. Het kan zijn dat u in sommige arrangeerruimten alleen de materialen kunt bekijken. Denk bijvoorbeeld aan arrangeerruimten die als archief dienen of arrangeerruimten van collega's. Uw applicatiebeheerder of onderwijsprogrammabeheerder stelt de permissies voor arrangeerruimten in. 2. Selecteer de arrangeerruimte waarin u een studieroute wilt aanmaken in het linkerpaneel. In het rechterpaneel verschijnen een aantal tabbladen met gegevens die u alleen kunt bekijken. Op het tabblad Algemeen vindt u de naam van de arrangeerruimte, de omschrijving, de status en de publicatiedatum terug. Op het tabblad Technisch ziet u een aantal interne technische gegevens. U vindt hier bijvoorbeeld de naam van degene die de arrangeerruimte voor het laatst gewijzigd heeft, en u kunt deze persoon een bericht sturen door op het envelop-icoon in de kolom achter de inlognaam te klikken. Op het tabblad Studieprogramma kunt u zien welke eigenschappen het studieprogramma heeft waar deze arrangeerruimte deel van uit maakt. 3. Selecteer de arrangeerruimte, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe studieroute. Er wordt een nieuwe studieroute aangemaakt onder de arrangeerruimte in het linkerpaneel. In het rechterpaneel verschijnen een aantal tabbladen waarop u de eigenschappen van de studieroute gaat invullen.
4. Op het tabblad Algemeen vult u in het veld Studieroute een interne naam in voor de studieroute.
GSteach6.0.2 doc2.2
26
Geef in het veld Titel de titel op zoals u wilt dat studenten die te zien krijgen. Klik op de pijl in het veld Studieroute type en selecteer het type studieroute. Geef een nauwkeurige omschrijving op in het veld Omschrijving. De omschrijvingen op de diverse studiemateriaalniveaus worden gebruikt om automatisch een inhoudsopgave aan te maken, als er geen studiewijzer gekoppeld is aan het niveau. Klik op om een tekstvenster te openen waarin u de volledige tekst van uw omschrijving kunt zien en bewerken. In het veld Studiewijzer (URL) koppelt u een bestand aan de studieroute dat de inhoud ervan beschrijft. Klik in het veld en klik op om de verkenner te openen. Selecteer een bestand uit de bestandsverkenner of een internetpagina en klik op OK. Als u hier geen bestand koppelt, wordt er automatisch een inhoudsopgave aangemaakt op basis van de omschrijvingen in de velden Omschrijving op de diverse niveaus. Zorg er dus voor dat u deze velden consequent invult. Selecteer eventueel de moeilijkheidsgraad. Het totale aantal studiebelastingsuren wordt vanzelf berekend nadat deze op de lagere materiaalniveaus zijn ingevuld. U kunt hier in het veld SBU's dus niets invullen. 5. Op het tabblad Technisch kunt u eventueel het versienummer en de auteur wijzigen. 6. Op het tabblad Organisatieprofielen kunt u een of meer organisatieprofielen selecteren die zijn opgezet voor uw organisatie of organisatie-eenheid, en daaruit een of meer materiaalcategorieën en materiaalattributen kiezen. Door materiaalcategorieën en -attributen op te geven, maakt u het materiaal gemakkelijker terugzoekbaar voor studenten. 7. Op het tabblad LMS kunt u, als dit is opgezet voor uw opleiding, competenties of vaardigheden selecteren die horen bij de studieroute. Bij Opleiding selecteert u een organisatieprofiel. Bij OCM selecteert u een competentiematrix. Deze matrix wordt getoond in het vak Competenties. Klik de gewenste competentie(s) aan en klik op Toevoegen. in de menubalk en ga verder met het aanmaken van studie8. Klik op eenheden en studie-items binnen deze studieroute.
GSteach6.0.2 doc2.2
27
3.2 Studie-eenheden toevoegen aan een studieroute Studie-eenheden vormen in de meeste gevallen het middelste niveau van studiematerialen, maar ze kunnen, afhankelijk van de implementatie van Threeships N@Tschool! in uw organisatie, ook het laagste niveau zijn. U zult meestal meerdere studie-eenheden aan een studieroute toevoegen. Een studie-eenheid toevoegen aan een studieroute 1. Selecteer de studie-eenheid in het linkerpaneel, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe studie-eenheid. Als uw studieroute veel materialen bevat, zou u mappen kunnen aanmaken om de materialen te ordenen. U gebruikt hiervoor de menuoptie Nieuwe map. Zorg ervoor dat de materialen in de map op zichzelf staan, en niet verwijzen naar de materialen in andere mappen. 2. Als u wilt dat andere docenten vanuit hun eigen studieroutes links kunnen aanleggen naar deze studie-eenheid, laat u Nee geselecteerd in het dialoogvenster Studieroutes beheren > Nieuwe studie-eenheid. Selecteer de optie Ja als u niet wilt dat andere docenten vanuit hun eigen studieroutes koppelingen kunnen maken naar deze studie-eenheid. 3. Er wordt een nieuwe studie-eenheid aangemaakt onder de studieroute in het linkerpaneel. In het rechterpaneel verschijnen een aantal tabbladen waarop u de eigenschappen van de studie-eenheid gaat invullen.
4. Op het tabblad Algemeen vult u in het veld Studie-eenheid de titel van de studie-eenheid in en geeft u in het veld Omschrijving een nauwkeurige omschrijving op die gebruikt wordt voor de inhoudsopgave. Klik in het veld Content item en klik op de knop die rechts in dit veld verschijnt om de verkenner te openen. Selecteer een bestand uit de bestandsverkenner, een toets, een website of een project en klik op OK. De code van het item verschijnt nu in het veld Content item, en het gerelateerde type verschijnt in het veld Content type. Als er een aparte printbare versie van het bestand is (bijvoorbeeld een Word of een PDF-versie van een webpagina) dan voegt u in het veld Printbestand de verwijzing naar dit bestand in.
GSteach6.0.2 doc2.2
28
Vul tenslotte het aantal studiebelastingsuren in, in het veld SBU's. 5. Op het tabblad Technisch kunt u eventueel het versienummer wijzigen. 6. Op het tabblad Uitgever staan de uitgeversgegevens als het gaat om een geïmporteerd bestand. 7. Op het tabblad Organisatieprofielen kunt u net als bij studieroutes een of meer organisatieprofielen selecteren en een of meer materiaalcategorieën en materiaalattributen uit die profielen. in de menubalk en ga verder met het aanmaken van de 8. Klik op overige studie-eenheden en de eventuele studie-items binnen deze studieroute.
3.3 Studie-items toevoegen aan een studie-eenheid Studie-items vormen in de meeste gevallen het laagste niveau van de studiematerialen. Als u studie-items gebruikt, dan voegt u er meerdere toe aan een studie-eenheid. Een studie-item toevoegen aan een studie-eenheid 1. Selecteer de studie-eenheid in het linkerpaneel, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuw studie-item. 2. Er wordt een nieuw studie-item aangemaakt onder de studie-eenheid in het linkerpaneel. In het rechterpaneel verschijnen een aantal tabbladen waarop u de eigenschappen van het studie-item gaat invullen.
3. Op het tabblad Algemeen vult u in het veld Titel de titel van de studieeenheid in en geeft u in het veld Omschrijving een nauwkeurige omschrijving op die gebruikt wordt voor de inhoudsopgave. Klik in het veld Content item en klik op om de verkenner te openen. Selecteer een bestand uit de bestandsverkenner, een Boekmaker-bestand, een toets, een website of een project en klik op OK. De code van het item verschijnt nu in het veld Content item, en het gerelateerde type verschijnt in het veld Content type. 4. Op het tabblad Technisch ziet u alleen ter referentie de objectcode.
GSteach6.0.2 doc2.2
29
5. Op het tabblad Organisatieprofielen kunt u net als bij studieroutes en studie-eenheden een of meer organisatieprofielen selecteren en een of meer materiaalcategorieën en materiaalattributen uit die profielen. 6. Klik op
in de menubalk.
7. Ga verder met het aanmaken van de overige studie-eenheden en studieitems in uw studieroute.
3.4 Studiematerialen publiceren Nu uw studiematerialen klaar zijn, moeten ze nog worden gepubliceerd, zodat ze daadwerkelijk toegankelijk zijn voor uw studenten. Hiervoor moeten twee handelingen worden uitgevoerd: •
De status van uw arrangeerruimte moet worden gewijzigd in Gepubliceerd door uw onderwijsprogrammabeheerder of applicatiebeheerder.
•
Om uw studieroute beschikbaar te stellen als een "lopende studieroute" in het Studiecentrum, moet uw studieroute worden ingeroosterd en gekoppeld aan studenten en docenten. Meestal gebeurt dit door degene die de SCHOOLADMINISTRATIE-rol vervult in Threeships N@Tschool!, maar in de beginfase zult u dit ook zelf doen.
Het inroosteren van studieroutes en het koppelen van gebruikers Het inroosteren bestaat uit twee stappen: u koppelt eerst de vaste begeleider(s) van de studieroute en het gewenste rooster aan de studieroute, en vervolgens koppelt u de studenten en de overige begeleiders aan het rooster. 1. In de werkruimte Administratie > Roosteren > Studieprogramma's selecteert u de arrangeerruimte en daarbinnen de studieroute die u wilt inroosteren. 2. Selecteer in de werkruimte het tabblad Standaard begeleiders. 3. Voeg de gebruiker of gebruikers toe die de vaste begeleiders van de studieroute zijn. Dat wil zeggen, degenen die gedurende de gehele periode waarin de studieroute wordt aangeboden als begeleider aan deze studieroute verbonden zijn. Klik op in het dialoogvenster.
of
en selecteer de gebruikers
4. Vink de juiste permissies op dit tabblad aan: Met Begeleiden mag de begeleider de aan de studieroute gekoppelde projecten begeleiden Met Nakijken mag de begeleider de aan de studieroute gekoppelde toetsen en toetsitems corrigeren en de resultaten van de studenten opvragen
GSteach6.0.2 doc2.2
30
5. Selecteer het tabblad Roosters. 6. Op dit tabblad opent u het dialoogvenster Inroosteren met het icoon
.
7. Selecteer in het bovenste deel van het dialoogvenster het juiste organisatie-profiel. Een organisatieprofiel legt voor een bepaald onderdeel van uw organisatie een aantal zaken vast, waaronder roosters. Neem contact op met uw applicatiebeheerder als u niet weet welk organisatieprofiel u hier moet kiezen. Het standaardrooster dat bij het organisatieprofiel hoort, verschijnt in het linkerpaneel in het onderste deel van het venster. Als u een ander rooster wilt selecteren, blader dan door de roosters onder het organisatieprofiel. 8. Selecteer het rooster van uw keuze in het linkerpaneel in het onderste deel van het dialoogvenster, klik op de enkele pijl naar rechts en klik op OK. Het rooster verschijnt nu onder de studieroute in het verkennerpaneel en wordt ook getoond in de werkruimte op het tabblad Roosters.
9. Selecteer het rooster in het verkennerpaneel en ga in de werkruimte naar het tabblad Studenten. U koppelt hier individuele studenten of groepen studenten aan het rooster. Koppel bij voorkeur groepen studenten aan het rooster. Dit maakt het beheer overzichtelijker en gemakkelijker. 10. Op het tabblad Begeleiders koppelt u vervolgens de begeleiders aan het rooster die gedurende deze deelperiode dat de studieroute beschikbaar is de studenten begeleiden. Geef ook deze begeleiders de juiste permissies. 11. Sla de gemaakte koppelingen op door op
GSteach6.0.2 doc2.2
in de menubalk te klikken.
31
4.0 Projecten opzetten en begeleiden Studenten kunnen binnen Threeships N@Tschool! samenwerken in projecten. Dit doen zij in de werkruimte Studie > Samenwerken > Projectruimte als u het project losstaand toegankelijk maakt, of in de werkruimte Studie > Studeren > Lopende studieroutes als u het project als onderdeel van een studieroute opneemt. Binnen een project kunnen de studenten in ieder geval: • •
bestanden uitwisselen en bewerken communiceren met elkaar en met u door te mailen en te chatten
Verder kunt u de deelnemers aan een project de mogelijkheid geven • • • • •
aanvullende studiematerialen te bekijken te communiceren met elkaar en met u door een logboek bij te houden de fasering van het project te bekijken en nieuwe projectfasen aan te maken uw beoordelingen te bekijken hun mening over het verloop van het project te geven door een thermometer in te stellen
GSteach6.0.2 doc2.2
32
Wat hebt u nodig? •
U moet als beheerder zijn toegevoegd aan een of meer projectclusters. Als u geen projecten kunt opzetten, neem dan contact op met uw Threeships N@Tschool!-applicatiebeheerder en vraag om beheerrechten in het projectcluster.
Wat moet u doen? Om projectgroepen op te zetten, voert u de volgende stappen uit: • • • •
projecten definiëren de eventuele projectfasering opzetten deelnemers en begeleiders toevoegen de projectstatus wijzigen om het project te starten
In de volgende paragrafen vindt u voor deze stappen uitgebreide instructies.
4.1 Projecten definiëren U kunt een nieuw project op twee manieren aanmaken: • •
het nieuwe project baseren op een sjabloon het nieuwe project zelf definiëren
Een nieuw project aanmaken op basis van een sjabloon Sjablonen zijn gedefinieerd voor projectclusters waarbinnen veel nieuwe projecten moeten worden aangemaakt. 1. Ga naar Beheer > Samenwerken faciliteren > Projecten. 2. Selecteer in de keuzelijst bovenin de verkenner het projectcluster waarbinnen u een project wilt aanmaken. 3. Selecteer Projecten, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuw project gebaseerd op template.
4. In het dialoogvenster dat u hiermee opent, geeft u een korte, eenduidige naam voor het project op in het veld Naam.
GSteach6.0.2 doc2.2
33
5. Geef eventueel een beschrijving, doelstelling of projectwijzer op in de corresponderende velden. 6. Selecteer de start- en de einddatum van het project. 7. Selecteer het sjabloon waarop het project gebaseerd moet worden en klik op OK. Het project is nu toegevoegd. Een nieuw project definiëren 1. Ga naar Beheer > Samenwerken faciliteren > Projecten. 2. Selecteer in de keuzelijst bovenin de verkenner het projectcluster waarbinnen u het nieuwe project wilt aanmaken. 3. Selecteer Projecten, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe project wizard.
4. Geef een eenduidige, relevante naam voor het project op. 5. Geef eventueel een beschrijving, doelstelling of projectwijzer op in de gelijknamige velden. 6. Selecteer de start- en de einddatum van het project. 7. Geef eventueel de beschikbare schijfruimte aan (deze waarde is indicatief). 8. Selecteer hoeveel niveaus diep er mappen gemaakt mogen worden in het project. 9. Vink aan of er in het project een thermometer, een logboek, een fasering en een ruimte met beoordelingen beschikbaar moeten zijn.
GSteach6.0.2 doc2.2
34
10. Klik op Volgende. 11. Als u op het vorige tabblad gekozen hebt voor een logboek en beoordelingen in het project, maakt u nu eerst de kolommen in de logboeken en beoordelingen aan. U kunt kolommen toevoegen voor bijvoorbeeld de datum en de naam of loginnaam van degene die een logboekregel of beoordeling toevoegt. Klik op om een kolom in het logboek aan te maken en op kolom in de beoordelingenruimte aan te maken.
om een
12. Klik op de pijl in het veld Kolomtype en kies een kolomsoort. Uit de kolomkeuzelijst kiest u Gedefinieerd door gebruiker voor een kolom die in het uiteindelijke logboek of in de beoordelingenruimte ingevuld kan worden door de deelnemers en beoordelaars. De kolommen LoginID, Naam en Datum krijgen automatisch de juiste waarde. Geef bij Kolomnaam de naam van de kolom op zoals de deelnemers die te zien krijgen in het logboek of de beoordelingenruimte. De kolom Nieuwe gebruikers bij beoordelingen voegt u toe als u de mogelijkheid wilt bieden individuele deelnemers te beoordelen. De beoordelaar kan in deze kolom uit een lijst met deelnemers kiezen die volgens de rechtenset in hun profiel beoordeeld mogen worden. Noem deze kolom bij voorkeur "Naam deelnemer". 13. Klik op Volgende. 14. Selecteer eventueel de studiematerialen die standaard aanwezig moeten zijn voor de deelnemers aan het project. In de wizard kunt u alleen specifieke clusterstudiematerialen kiezen, materialen rechtstreeks uit de bestandsverkenner kunt u later per project toevoegen. Klik op en selecteer in het dialoogvenster dat u hiermee opent de verwijzing naar het projectstudiebestand. Geef er een naam voor op. 15. Klik op Volgende als u alle gewenste studiematerialen toegevoegd hebt. 16. Maak alle deelnemersprofielen aan die u nodig hebt. Klik op
om een profiel toe te voegen.
17. Klik in het dialoogvenster op de pijl in het vak Standaard rechtenset. U kunt kiezen voor een van de standaardprofielen Student, Docent en Opdrachtgever en deze een eigen naam en eventueel een omschrijving meegeven in de gelijknamige velden. Klik op OK.
GSteach6.0.2 doc2.2
35
18. De naam van het profiel is nu toegevoegd in het linkerpaneel. Vink de gewenste rechten en eigenschappen voor dit profiel aan op het rechterpaneel.
U kunt ook eigen profielen creëren. U doet dit door de naam en eventueel de beschrijving van het profiel op te geven, een van de standaardrechtensets Geen, Student, Docent of Opdrachtgever te selecteren en vervolgens de gewenste rechten aan of af te vinken in het rechterpaneel. 19. Voeg alle deelnemersprofielen toe en klik op Volgende. 20. Maak de standaard mappenstructuur aan die beschikbaar komt in de werkruimten van de individuele deelnemers aan het project, en stel de rechten per map in. Klik op
en geef een naam en beschrijving op voor de map. Klik op OK.
21. Selecteer de map in het linkerpaneel en vink de rechten op deze map per deelnemersprofiel aan in het rechterpaneel. 22. Maak ook de overige mappen aan en klik op Volgende. Maak bijvoorbeeld mappen aan voor Communicatie, Eindresultaten, Formulieren, Onderhanden werk en Research. 23. Klik op Voltooien.
GSteach6.0.2 doc2.2
36
24. Het project is nu toegevoegd.
4.2 De projectfasering opzetten Als u bij het definiëren van het project ervoor hebt gekozen een fasering toe te passen in het nieuwe project, gaat u nu de projectfasering opzetten. 1. Open het toegevoegde project. 2. Open de Procesruimte van het project. 3. Selecteer de Fasering, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe fase. Hiermee opent u een dialoogvenster. 4. Geef een korte, eenduidige naam op voor de fase in het veld Naam. 5. Geef eventueel een volledige beschrijving van de fase op in het veld Beschrijving. 6. Selecteer een start- en een einddatum voor de projectfase en klik op OK. De fase verschijnt nu in de verkenner. Op het tabblad Eigenschappen in de werkruimte kunt u de eigenschappen van de fase nog wijzigen.
GSteach6.0.2 doc2.2
37
7. Om deelfasen toe te voegen, selecteert u de fase, klikt u met de rechtermuisknop en selecteert u de menuoptie Nieuw fase-element.
4.3 Deelnemers en begeleiders toevoegen Voordat het project van start kan gaan, moet u de deelnemers en eventuele extra begeleiders van het project koppelen en een deelnemersprofiel toekennen. Projectdeelnemers toevoegen 1. Ga naar Beheer > Samenwerken faciliteren > Projecten. 2. Selecteer in de keuzelijst bovenin de verkenner het projectcluster waarin het project zich bevindt. 3. Selecteer Projecten en selecteer het project waaraan u deelnemers wilt toevoegen. 4. Selecteer de map Projectdeelnemers, klik met de rechtermuisknop en selecteer Gebruikers toevoegen. 5. In het dialoogvenster dat u hiermee opent, klikt u op
.
Als u de inlognaam of -namen weet, kunt u die direct invoeren in het veld Naam. 6. Selecteer een of meer gebruikers in de gebruikersverkenner en klik op OK. De gebruiker of gebruikers zijn nu toegevoegd aan het dialoogvenster in de kolom Naam. 7. Selecteer in de kolom Deelnemersprofiel voor iedere gebruiker een deelnemersprofiel uit de keuzelijst en klik op OK. De deelnemers verschijnen nu in de verkenner.
GSteach6.0.2 doc2.2
38
4.4 De projectstatus wijzigen De laatste stap bij het opstarten van een project is het wijzigen van de projectstatus van Geïnitialiseerd naar Gestart. Er zijn in totaal zes projectstatussen: Geïnitialiseerd, Gestart, Bevroren, Beoordeeld, Afgerond en Opgeschoond. Ieder nieuw project krijgt standaard de status Geïnitialiseerd. Zolang het project deze status heeft, geldt het in principe als in ontwikkeling en is het niet beschikbaar voor de projectdeelnemers. U kunt de deelnemers wel laten meekijken in dit stadium en in het stadium Afgerond door ze in hun deelnemersprofiel het recht Project openen bij status Geïnitialiseerd of Afgerond te geven. Zodra u de status hebt omgezet naar Gestart, is het project toegankelijk voor de deelnemers in het Studiecentrum en kunt u geen wijzigingen meer aanbrengen in het basisontwerp van het project. Nadat het project gestart is, kunt u het op de status Bevroren zetten om het tijdelijk stil te leggen of te beoordelen. Hierna wijzigt u de status naar Beoordeeld om aan te geven dat u het project beoordeeld hebt, naar Afgerond om het project definitief af te sluiten en naar Opgeschoond om het te markeren voor verwijdering.
De projectstatus wijzigen 1. Ga naar Beheer > Samenwerken faciliteren > Projecten. 2. Selecteer in de keuzelijst bovenin de verkenner het projectcluster waarin het project zich bevindt.
GSteach6.0.2 doc2.2
39
3. Selecteer Projecten en selecteer het gewenste project. 4. Op het tabblad in de werkruimte klikt u in het veld Status. Als het project de status Geïnitialiseerd heeft, zet u het op Gestart om het beschikbaar te maken voor de deelnemers in het Studiecentrum in de werkruimte Samenwerken > Projectruimte. Het basisontwerp ligt nu vast. Als het project de status Gestart heeft, zet u het op Bevroren om het project stil te leggen in het Studiecentrum. In het Beheercentrum kunt u nog wel wijzigingen aanbrengen in de projectstructuur en de deelnemerslijst. Als het project de status Bevroren heeft, zet u het terug naar Gestart om het project opnieuw op te starten of op Beoordeeld om het project definitief af te sluiten. Als u de status eenmaal op Beoordeeld hebt gezet, kunt u niet meer terug naar een andere status. Een eenmaal beoordeeld project kan ook niet meer verwijderd worden. Als de status op Afgerond is gezet, kan het niet meer bekeken worden door de deelnemers, tenzij u ze hiervoor speciaal het recht hebt gegeven in hun profiel. Als u de status op Opgeschoond hebt gezet, is het gemarkeerd voor verwijdering door de systeembeheerder. 5. Klik op Opslaan in de werkruimte of op
in de menubalk.
De status wordt visueel weergegeven door de kleur van het projecticoon in de verkenner. Geïnitialiseerd is geel, Gestart is groen, Bevroren is blauw, Beoordeeld is paars, Afgerond is rood, Opgeschoond is zwart.
4.5 Projecten begeleiden Afhankelijk van de projectdefinitie hebt u in de Procesruimte van het aangemaakte project een aantal instrumenten waarmee u het project kunt volgen en sturen: • • • •
projectthermometers het logboek de projectfasering de beoordelingen
GSteach6.0.2 doc2.2
40
In deze paragraaf vindt u beschrijvingen van deze instrumenten en leest u hoe u ze kunt gebruiken. Projectthermometers aflezen 1. Selecteer Projectthermometers in de Procesruimte. Op het tabblad in de werkruimte ziet u voor iedere dag sinds de start van het project de thermometerstanden zoals de deelnemers die hebben gezet in het Studiecentrum. De stand van de thermometers kan variëren van -5 tot en met +5. De kleur van de thermometer verloopt daarbij van rood via oranje en geel naar groen. De drie grote thermometers rechts geven de thermometerstanden van vandaag. De bovenste toont de gemiddelde thermometerstand, de middelste toont de laagste stand met ernaast de naam van de projectdeelnemer die deze stand heeft ingevuld, en de onderste toont de hoogste stand met ernaast de naam van de projectdeelnemer die deze stand heeft ingevuld. U kunt een niveau lager de thermometers bekijken van alle individuele deelnemers aan het project.
2. Als u naar aanleiding van de thermometerstanden contact wilt opnemen met een van de deelnemers in de projectgroep, ga dan naar Projectdeelnemers een niveau hoger en selecteer de bewuste deelnemer. Klik met de rechtermuisknop en selecteer Bericht sturen aan deelnemer of Chatsessie starten. Om contact op te nemen met alle deelnemers in de projectgroep, gaat u naar Projectdeelnemers een niveau hoger, klikt u met de rechtermuisknop en selecteert u de optie Bericht sturen naar alle deelnemers in dit project.
GSteach6.0.2 doc2.2
41
Logboek volgen 1. Selecteer Logboek in de Procesruimte. 2. Op het tabblad in de werkruimte wordt het logboek getoond. U kunt een opmerking invoeren door op Logboekregel toevoegen onderin het tabblad te klikken. U kunt ook naar aanleiding van het logboek contact opnemen met een of meer deelnemers door een bericht te sturen of een chatsessie te starten vanuit Projectdeelnemers een niveau hoger. Fasering aanpassen U kunt de fasering van een project aanpassen door fases te verwijderen en nieuwe fases aan te maken. Een fase verwijderen 1. Selecteer Fasering in de Procesruimte en selecteer de fase of de deelfase die u wilt verwijderen. 2. Klik met de rechtermuisknop en selecteer de optie Verwijderen. Een nieuwe fase aanmaken 1. Selecteer Fasering in de Procesruimte, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe fase. Hiermee opent u een dialoogvenster. 2. Geef een korte, eenduidige naam op voor de fase in het veld Naam. 3. Geef eventueel een volledige beschrijving van de fase op in het veld Beschrijving. 4. Selecteer een start- en een einddatum voor de projectfase en klik op OK. De fase verschijnt nu in de verkenner. Op het tabblad Eigenschappen in de werkruimte kunt u de eigenschappen van de fase nog wijzigen. 5. Om deelfasen toe te voegen, selecteert u de fase, klikt u met de rechtermuisknop en selecteert u de menuoptie Nieuw fase-element.
GSteach6.0.2 doc2.2
42
Beoordelingen geven 1. Selecteer Assessments in de Procesruimte. Op het tabblad in de werkruimte ziet u mogelijk al toegevoegde beoordelingen. 2. Klik op de knop Nieuw onderin de werkruimte om een nieuwe beoordeling toe te voegen. U opent hiermee een dialoogvenster waarin u een aantal al ingevulde en nog in te vullen kolommen ziet, al naar gelang de definitie van de beoordelingen in het basisontwerp van het project. 3. Voeg uw beoordeling toe en klik op OK. Uw beoordeling is hiermee toegankelijk voor de betreffende deelnemer of deelnemers. 4. Klik op de knop Bewerken onderin de werkruimte om een beoordeling te wijzigen. Iedere bewerking die u maakt, is direct te zien voor de deelnemers in het Studiecentrum. Gebruik deze mogelijkheid dus bij voorkeur alleen om gemaakte fouten te wijzigen. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid beoordelingen te verwijderen.
GSteach6.0.2 doc2.2
43
5.0 Toetsen maken en corrigeren U maakt vragen, secties en toetsen aan in mappen binnen een toetsenbank. Vragen en secties, die tezamen ook wel items genoemd worden, kunt u los aanmaken binnen een map of toevoegen als onderdeel van een toets. Losse vragen kunnen als oefenvraag worden opgenomen bij het studiemateriaal of gekopieerd naar secties of toetsen. Losse secties kunnen gemakkelijk worden hergebruikt in toetsen. Een toets is altijd opgebouwd uit een of meer secties, die op zichzelf staande vragen of vragen op basis van een casustekst bevatten.
Om uw vragen en toetsen beschikbaar te stellen aan uw studenten, koppelt u ze aan een studie-eenheid of studie-item. Als een student de vraag of toets bij het studiemateriaal selecteert, wordt er een viewer geopend die de vraag of toets afspeelt. De student kan daarbij tips en diverse typen feedback krijgen,
GSteach6.0.2 doc2.2
44
afhankelijk van welke toetsinstellingen u hebt geselecteerd, of bij losse vragen, afhankelijk van welke velden u invult. U kunt toetsen automatisch laten corrigeren, voorzover ze geen taakvragen of vrije invoer-vragen bevatten, en u kunt toetsen handmatig corrigeren. Om een toets automatisch te laten nakijken, koppelt u hem aan een correctieschema. U kunt drie typen vraagsecties maken: •
Standaardsecties, die u automatisch creëert bij het aanmaken van een nieuwe vraag.
•
Casussecties, die u gebruikt om een casustekst met een aantal bijbehorende vragen op te stellen. U kunt een standaardsectie binnen een toets een casustekst meegeven, of u kunt een losse casussectie definiëren.
•
Schaduwsecties, die u gebruikt om een set vragen te definiëren die elkaar kunnen of moeten vervangen in een toets. Het gaat dan om vragen die dezelfde kennis toetsen maar een andere formulering hebben, of om vragen waarvan de formulering het antwoord op een andere vraag bevat. Als u een schaduwsectie opneemt in een toets, wordt altijd maar een van de vragen uit de sectie in de toets opgenomen. U definieert een schaduwsectie als een op zichzelfde staande eenheid in een map en voegt hem naderhand toe aan een toets.
Er zijn elf verschillende typen vragen, waaronder meerkeuzevragen, invulvragen, combinatievragen, volgordevragen en taakvragen. Deze vraagtypen komen uitvoerig aan bod in paragraaf 5.1.
Wat hebt u nodig? •
Toetsenbanken worden opgezet door de applicatiebeheerder of de onderwijsprogrammabeheerder. Om toetsen aan te kunnen maken in een toetsenbank hebt u rechten nodig op een of meer mappen in de toetsenbank. De toetsenbank maakt onderdeel uit van de bestandsverkenner, zodat u niet apart rechten op mappen in de bestandsverkenner nodig hebt.
Wat moet u doen? • • • • • • •
toetsvragen maken casussecties maken schaduwsecties maken toetsen maken en eventueel koppelen aan een correctieschema toetsvragen en toetsen koppelen aan studiemateriaal toetsen handmatig corrigeren resultaten van de automatische correctie bekijken en aanpassen
GSteach6.0.2 doc2.2
45
5.1 Toetsvragen maken Nieuwe toetsvragen maken 1. Ga naar Beheer > Toetsen beheren > Toetsen en selecteer in het verkennerpaneel het organisatieprofiel en daarbinnen de toetsenbank waarin u de vraag wilt aanmaken. 2. Selecteer de map waarin u de vraag wilt aanmaken, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe vraag... Hiermee opent u het gelijknamige dialoogvenster. 3. Selecteer het tabblad Basisinstellingen en selecteer het type vraag uit de keuzelijst Vraag. Als u een vraagtype mist dat u elders wel kon gebruiken, dan is dit vraagtype niet toegestaan in de definitie van de toetsenbank. Neem hierover eventueel contact op met degene die de toetsenbanken definieert. 4. In de lijst Status verandert u de initiële status naar de volgende status. In de meeste gevallen zal dit een teststatus zijn. 5. Het vraagnummer wordt door het systeem ingevuld: u hoeft hier niets op te geven. 6. Geef een titel op voor de vraag in het gelijknamige veld. Deze titel komt in uw lijst in de toetsbeheerwerkruimte te staan, en ook in de titelbalk van de vraagviewer. Het is dus belangrijk dat u een korte, relevante naam kiest. 7. Klik op de knop Bewerken. Hiermee opent u een tekstvenster waarin u de vraagstelling invoert. Klik op OK. U kunt een reeds gemaakte tekst die u op uw PC of op het netwerk hebt opgeslagen, openen in dit venster. Klik hiervoor op de map-knop kunt u de tekst die u hier hebt ingetypt, opslaan op links bovenin. Met uw PC of op het netwerk voor hergebruik in documenten. 8. Als u een document dat aanwezig is op uw PC of op het netwerk wilt koppelen aan de vraag, klikt u achter het veld Vraagdocument op de knop met de punten. Selecteer het bestand in het dialoogvenster en klik op Open. Het document wordt hiermee gekoppeld. 9. Vink het vakje aan als u wilt dat deze vraag ook als oefenvraag mag worden gebruikt. 10. In het vak Tijdslimiet instellen, geeft u aan of de vraag binnen een bepaalde tijd moet worden beantwoord, en zo ja, binnen hoeveel seconden. Ook kunt u aanvinken of de toets automatisch beëindigd moet worden na het verstrijken van de tijdslimiet.
GSteach6.0.2 doc2.2
46
11. Selecteer het tabblad Algemene vraaginstellingen. 12. Klik op de knop Bewerken achter het veld Tips om een hint in te voeren die de student kan raadplegen tijdens het beantwoorden van de vraag. Als de vraag deel uitmaakt van een toets, moet u bij de toets op het tabblad Algemene toetsinstellingen de optie Student mag tijdens de toets de tips bekijken of Student mag na afloop de tips bekijken aanvinken. Als u studenten toestaat om de toets opnieuw te starten, dan kunt u met de optie Herkansingen beperken tot maximaal opgeven hoe vaak er opnieuw gestart mag worden. Het aantal 1 dat standaard verschijnt, kunt u wijzigen. 13. Klik op de knop Bewerken achter het veld Terugkoppeling om uitleg over het antwoord in te voeren. Bij een op zichzelf staande vraag krijgt de student de feedback te zien in een pop-up venster na het beantwoorden van de vraag. Als de vraag deel uitmaakt van een toets, kunt u bij de toets op het tabblad Algemene toetsinstellingen de optie Student mag tijdens de toets de feedback bekijken aanvinken. Het is niet mogelijk feedback te tonen nadat de vraag beantwoord is. 14. In het veld Informatie URL kunt u het adres van een website invullen die meer informatie biedt bij deze vraag. Klik op de knop achter het veld om de verkenner te openen en een bestand uit de bestandsverkenner ter informatie te koppelen aan deze vraag, of om op internet te zoeken naar een geschikte bron. 15. In het vak Theorie kunt u verwijzen naar het studiemateriaal dat de stof bij deze vraag behandelt. Klik in het veld onder Theorie URL's en klik op de knop die rechts in het veld verschijnt. Selecteer een bestand uit de bestandsverkenner of een internetbestand. Geef een eenduidige, relevante omschrijving van het materiaal op in de kolom Omschrijving. 16. Het antwoord of de antwoorden op uw vraag geeft u op in het tabblad Vraagtype-specifieke instellingen. De volgende paragrafen behandelen alle typen vragen en hun vraagtype-specifieke instellingen. 17. Op het tabblad Trefwoorden koppelt u trefwoorden op basis waarvan de vraag kan worden geselecteerd voor opname in een toets. Geef in het veld Waarde waarden op voor alle trefwoorden die in het veld Naam verschijnen. Als de trefwoorden niet verplicht zijn, kunt u in het veld Naam klikken om een of meer trefwoorden te kiezen uit de lijst. om uw vraag op te slaan en definieer de vraagtype-specifieke 18. Klik op instellingen.
GSteach6.0.2 doc2.2
47
Vraagtype-specifieke instellingen Ja/Nee-vraag 1. In de kolom Correct? selecteert u het goede antwoord bij uw vraag: Nee of Ja. 2. In de kolom Nederlands kunt u eventueel andere woorden opgeven voor het antwoord. Bijvoorbeeld Fout en Goed, of Onwaar en Waar. Klik in het veld en typ uw alternatief. De kolomnaam is slechts indicatief. Het antwoord mag ook in een andere taal zijn. 3. Vink eventueel het vakje aan om de antwoorden in de vraagviewer telkens in een andere volgorde te laten tonen. Meerkeuzevraag 1. Klik in het eerste veld van de kolom Nederlands, typ het eerste mogelijke antwoord en druk op ENTER. De kolomnaam is slechts indicatief. Het antwoord mag ook in een andere taal zijn. 2. Klik in het veld onder het eerste antwoord, typ het tweede antwoord, druk op ENTER en ga zo door tot u alle antwoorden hebt ingevuld. 3. Klik in de kolom Correct? het juiste antwoord op de vraag aan. 4. Vink eventueel het vakje aan om de antwoorden in de vraagviewer telkens in een andere volgorde te laten tonen. Meerkeuzevraag met meerdere antwoorden 1. Klik in het eerste veld van de kolom Nederlands, typ het eerste mogelijke antwoord en druk op ENTER. De kolomnaam is slechts indicatief. Het antwoord mag ook in een andere taal zijn. 2. Klik in het veld onder het eerste antwoord, typ het tweede antwoord, druk op ENTER en ga zo door tot u alle antwoorden hebt ingevuld. 3. Klik in de kolom Correct? de juiste antwoorden op de vraag aan. 4. Vink eventueel het vakje aan om de antwoorden in de vraagviewer telkens in een andere volgorde te laten tonen.
GSteach6.0.2 doc2.2
48
Tekstvraag met vrije invoer 1. De kolom Taal kunt u niet wijzigen. 2. In de kolom Correct kunt u het juiste antwoord op de vraag invoeren. Klik in het veld en typ het antwoord. Als de vraag deel uitmaakt van een toets, moet u bij de toets op het tabblad Algemene toetsinstellingen de optie Student mag tijdens de toets het goede antwoord bekijken of Student mag na afloop het goede antwoord opvragen aanvinken.
Tekstvraag met exact antwoord 1. In de kolom Correct vult u een of meer goede antwoorden op de vraag in. U kunt bijvoorbeeld varianten en synoniemen invoeren. U hoeft geen varianten aan te maken voor het al dan niet gebruiken van hoofdletters. Klik in het vak, typ het eerste antwoord en druk op ENTER. 2. Vink het vakje in de tweede kolom aan voor alle antwoorden die u ook daadwerkelijk wilt tonen als goed antwoord. Als de vraag deel uitmaakt van een toets, moet u bij de toets op het tabblad Algemene toetsinstellingen de optie Student mag tijdens de toets het goede antwoord bekijken of Student mag na afloop het goede antwoord opvragen aanvinken.
Numerieke vraag 1. Klik in het veld achter Het juiste antwoord is en typ het correcte antwoord op de vraag. 2. Klik in het veld achter Representatievorm en selecteer Invoervak tonen of Slider tonen. Als u voor de slider hebt gekozen, vul dan de toegevoegde velden in om aan te geven hoe de schaal eruit ziet en hoe groot de stappen zijn waarmee de slider kan worden verschoven. Het veld Minimale waarde geeft de ondergrens van de schaal aan. Het veld Maximale waarde geeft de bovengrens van de schaal aan. Het veld Gebruik aantal intervals geeft het aantal intervallen weer waarin de schaal verdeeld wordt. Het veld Gebruik stappen van geeft weer hoe groot de stappen zijn waarmee de slider opgeschoven kan worden.
GSteach6.0.2 doc2.2
49
Invulvraag
1. Typ de zin of zinnen in het tekstvak. 2. Dubbelklik op het eerste woord dat u wilt laten invullen en klik op Toevoegen. Hiermee opent u een dialoogvenster. 3. Kies het type antwoordmogelijkheid: klik Type tekstbox aan voor een invoerveld of Type combo voor een keuzelijst. 4. Als u voor een invoerveld hebt gekozen, zorg er dan voor dat de vakjes Is visible en Is correct staan aangevinkt en klik op OK. 5. Als u voor een keuzelijst hebt gekozen, klik dan in de kolom Caption in het volgende lege veld en typ de tweede keuzemogelijkheid. Vink het vakje Is visible aan. Voeg op deze manier alle keuzemogelijkheden toe en zorg ervoor dat het vakje Is correct alleen aangevinkt staat bij het goede antwoord. Klik op OK. U kunt de layout van invulvragen zelf bepalen met behulp van HTMLcodes. Kijk voor uitgebreide informatie in de on line help.
GSteach6.0.2 doc2.2
50
Combinatievraag
1. U voert hier uw lijst combinaties in. Klik in het eerste veld in de kolom (1) Nederlands en voer het eerste deel van de eerste combinatie in. De naam van de kolom (1) Nederlands is alleen indicatief. Zowel het eerste als het tweede deel van de combinatie mag in iedere willekeurige taal zijn. 2. Klik in het eerste veld in de kolom (2) en voer het tweede deel van de eerste combinatie in. 3. Vul op deze manier alle combinaties in. 4. Vink het vakje Haal de antwoordmogelijkheden in willekeurige volgorde op aan. Als u dit vakje niet aanvinkt, worden de delen al in de juiste combinatie aan de student getoond.
GSteach6.0.2 doc2.2
51
Volgordevraag
1. U voert hier de rij mogelijkheden in de juiste volgorde in. Klik in het eerste veld in de kolom Nederlands, voer de eerste mogelijkheid in en druk op ENTER. De naam van de kolom Nederlands is alleen indicatief. Alle mogelijkheden in de volgordevraag mogen in iedere willekeurige taal zijn. 2. Vul op deze manier alle mogelijkheden in. 3. Vink het vakje Haal de antwoordmogelijkheden in willekeurige volgorde op aan. Als u dit vakje niet aanvinkt, worden uw mogelijkheden al in de juiste volgorde aan de student getoond.
Aanwijsvraag 1. Klik op de knop achter het veld. U opent hiermee de bestandsverkenner. 2. Selecteer uw afbeelding in het verkennerpaneel op het tabblad bestandsverkenner, of maak gebruik van de zoekoptie. Deze opent u met de toetsencombinatie CTRL+F of met
GSteach6.0.2 doc2.2
. Klik op OK.
52
3. Uw afbeelding wordt in het vak getoond. Geef aan waar in de afbeelding geklikt moet worden voor het juiste antwoord. U doet dit door te klikken met de muis en te slepen. U mag meerdere gebieden markeren, maar deze mogen elkaar niet overlappen. Om een gemarkeerd gebied te verwijderen, klikt u opnieuw in het gebied, dat hiermee wordt geselecteerd. Druk op DELETE. Om een gemarkeerd gebied te verkleinen, klikt u opnieuw in het gebied, dat hiermee geselecteerd wordt. Klik op een hoekpunt en versleep het totdat het gebied de juiste omvang heeft. 4. Het juiste antwoord kunt u op twee manieren laten tonen. U kunt ervoor kiezen vinkjes te laten zien in de afbeelding die het gemarkeerde gebied aangeven, of u kunt een zelfgemaakt plaatje toevoegen dat op een andere manier het juiste gebied aangeeft. Vink de corresponderende optie aan. Taakvraag De taakvraag is een speciaal type vraag. Met een taakvraag kunt u uw studenten namelijk een opdracht geven. Uw studenten voeren de taak uit en koppelen bestanden aan de taakvraag bij wijze van antwoord. Bij dit type vraag hoeft u dan ook geen antwoorden op te geven. Wel kunt u tips en een korte terugkoppeling opnemen bij de opdracht. Bij het nakijken kunt u uitgebreidere feedback geven. U kunt deze vraagsoort zien als de verkorte versie van het werken in projecten. •
Op het tabblad Vraagtype-specifieke instellingen hoeft u geen velden in te vullen. Er is bij een taakvraag immers niet zoiets als een goed antwoord.
Toetsvragen testen en klaar maken voor publicatie 1. Test uw vraag door op
te klikken.
Er wordt een testviewer geopend waarin de vraag wordt afgespeeld. U kunt er ook voor kiezen het vraagrapport te bekijken en af te drukken. Klik hiervoor op
.
2. Voer eventuele wijzigingen door en sla ze op door op te klikken. Als u tevreden bent met de vraag, gaat u terug naar het tabblad Basisinstellingen en selecteert u in de keuzelijst Status een volgende status. Dit kan een status als Vrijgegeven of Gepubliceerd zijn. De vraag mag in ieder geval niet meer wijzigbaar zijn, anders wordt hij niet opgeslagen in de bestandsverkenner en kunt u hem dus ook niet koppelen aan een studie-eenheid of studie-item. In sommige organisaties worden toetsvragen en toetsen centraal gecontroleerd voordat ze worden vrijgegeven. In dat geval kunt u niet zelf
GSteach6.0.2 doc2.2
53
een volgende status toekennen, maar neemt u contact op met de toetsbeoordelaar om te melden dat uw vragen gereed zijn voor beoordeling. 3. Klik op
en ga verder met de volgende vraag, sectie of toets.
5.2 Casussecties maken Een casussectie bestaat uit een casustekst met een aantal bijbehorende vragen. U kunt een casussectie direct aanmaken binnen een toets (zie paragraaf 5.4) of opzetten als een op zichzelf staande sectie die later kan worden toegevoegd aan een toets. Een op zichzelf staande casussectie aanmaken 1. Ga naar Beheer > Toetsen beheren > Toetsen en selecteer in het verkennerpaneel het organisatieprofiel en daarbinnen de toetsenbank waarin u de casussectie wilt aanmaken. 2. Selecteer de map waarin u een toets met een casussectie wilt aanmaken, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe casussectie Hiermee opent u het gelijknamige dialoogvenster. 3. Selecteer het tabblad Basisinstellingen en typ de naam van de sectie in. 4. Het sectietype ligt vast, het sectienummer wordt door het systeem ingevuld, en de optie Casustekst gebruiken staat standaard aangevinkt. 5. In de lijst Status verandert u de initiële status naar de volgende status. 6. Vink aan of u een samenvatting wilt tonen en selecteer een van de drie opties met betrekking tot de volgorde van de vragen. 7. Geef het aantal vragen of het minimum aantal vragen op, al naar gelang de gekozen optie. 8. Selecteer het tabblad Samenvatting als u ervoor hebt gekozen een samenvatting van de casustekst te laten zien. Klik op de knop Bewerken naast het veld en voer de tekst van de samenvatting in. 9. Selecteer het tabblad Casustekst en kies een van de twee opties. Als u hebt gekozen voor de optie Casustekst handmatig invoeren, klik dan op de knop Bewerken naast het veld en voer de casustekst in. Als u hebt gekozen voor de optie Casustekstdocument uploaden, klik dan op de knop achter het veld Casustekstdocument, selecteer het bestand op uw systeem, en klik op Open. 10. Op het tabblad Trefwoorden koppelt u eventueel trefwoorden waarop naar de sectie gezocht kan worden.
GSteach6.0.2 doc2.2
54
11. Klik op om uw casussectie op te slaan. U gaat nu de vragen die betrekking hebben op de casustekst toevoegen. 12. Klik op de naam van de sectie in het verkennerpaneel, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe vraag toevoegen. 13. Maak de vraag aan, sla hem op en maak de volgende vragen aan. 14. Klik op
als u klaar bent.
15. Op het tabblad Overzicht vragen vindt u een overzicht van de vraagtitels, -typen en het gewicht van de vragen. 16. Ga terug naar het tabblad Basisinstellingen en selecteer in de keuzelijst Status een volgende status. Dit kan een status als Vrijgegeven of Gepubliceerd zijn. In sommige organisaties worden items en toetsen centraal gecontroleerd voordat ze worden vrijgegeven. In dat geval kunt u niet zelf een volgende status toekennen, maar neemt u contact op met de toetsbeoordelaar om te melden dat uw toets gereed is voor beoordeling. Een op zichzelf staande casussectie toevoegen aan een toets 1. Zorg ervoor dat het tabblad Structuur van de werkruimte Toetsen zichtbaar is naast het dialoogvenster voor het maken van de toets. 2. Selecteer de sectie op het tabblad Structuur, klik met de rechtermuisknop en selecteer Kopiëren. 3. Selecteer de titel van de toets in de verkenner van het toetsdialoogvenster, klik met de rechtermuisknop en selecteer Plakken. De sectie wordt nu toegevoegd aan de toets.
5.3 Schaduwsecties maken Een schaduwsectie bestaat uit een aantal vragen die u definieert ter vervanging van elkaar. Denk aan vragen die hetzelfde antwoord opleveren of vragen die het antwoord op een andere vraag in de vraagstelling weggeven. Bijvoorbeeld "Wanneer vertrok Columbus op zijn ontdekkingsreis?" en "Was er in 1492, toen Columbus op ontdekkingsreis vertrok, al iets bekend over Amerika?" Om te voorkomen dat deze vragen in dezelfde toets terecht komen, plaatst u ze in een schaduwsectie. Als u een schaduwsectie toevoegt aan een toets, wordt er maar een vraag uit de sectie in de toets opgenomen. Schaduwsecties definieert u altijd als op zichzelf staande secties.
GSteach6.0.2 doc2.2
55
Een nieuwe schaduwsectie aanmaken 1. Ga naar Beheer > Toetsen beheren > Toetsen en selecteer in het verkennerpaneel het organisatieprofiel en daarbinnen de toetsenbank waarin u de schaduwsectie wilt aanmaken. 2. Selecteer de map waarin u de schaduwsectie wilt aanmaken, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe schaduwsectie. Hiermee opent u het gelijknamige dialoogvenster. 3. Selecteer het tabblad Basisinstellingen en typ de naam van de sectie in. 4. Het sectietype ligt vast, het sectienummer wordt door het systeem ingevuld, en de optie Casustekst gebruiken staat standaard uitgevinkt. 5. In de lijst Status verandert u de initiële status naar de volgende status. 6. De overige opties kunt u niet selecteren, omdat ze voor een schaduwsectie niet van toepassing zijn. 7. Op het tabblad Trefwoorden koppelt u eventueel trefwoorden waarop naar de sectie gezocht kan worden. om uw schaduwsectie op te slaan. U gaat nu de vragen 8. Klik op toevoegen die elkaar vervangen binnen de schaduwsectie. 9. Klik op de naam van de sectie in het verkennerpaneel, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe vraag toevoegen. 10. Maak de vraag aan, sla hem op en maak de volgende vragen aan. 11. Klik op
als u klaar bent.
12. Op het tabblad Overzicht vragen vindt u een overzicht van de vraagtitels, -typen en het gewicht van de vragen. 13. Ga terug naar het tabblad Basisinstellingen en selecteer in de keuzelijst Status een volgende status. Dit kan een status als Vrijgegeven of Gepubliceerd zijn. In sommige organisaties worden items en toetsen centraal gecontroleerd voordat ze worden vrijgegeven. In dat geval kunt u niet zelf een volgende status toekennen, maar neemt u contact op met de toetsbeoordelaar om te melden dat uw toets gereed is voor beoordeling. Een schaduwsectie toevoegen aan een toets 1. Zorg ervoor dat het tabblad Structuur van de werkruimte Toetsen zichtbaar is naast het dialoogvenster voor het maken van de toets.
GSteach6.0.2 doc2.2
56
2. Selecteer de sectie op het tabblad Structuur, klik met de rechtermuisknop en selecteer Kopiëren. 3. Selecteer de titel van de toets in de verkenner van het toetsdialoogvenster, klik met de rechtermuisknop en selecteer Plakken. De sectie wordt nu toegevoegd aan de toets.
5.4 Toetsen maken en eventueel koppelen aan een correctieschema Een toets bestaat uit een aantal secties. Een sectie kan een enkele vraag uit een schaduwsectie bevatten, meerdere op zichzelf staande vragen, of een groep vragen die horen bij een casus. Als u een toets aanmaakt, worden er automatisch standaardsecties gemaakt. U kunt losse vragen toevoegen aan een standaardsectie of de standaardsectie veranderen in een casussectie door een casustekst te koppelen en bijbehorende vragen toe te voegen. Ook kunt u bestaande vragen en secties kopiëren naar de toets. Schaduwsecties maakt u altijd los aan en kopieert u vervolgens naar een toets. U kunt gemaakte toetsen automatisch laten nakijken door ze bij het aanmaken van de toets te koppelen aan een correctieschema of u kunt de toetsen zelf corrigeren. U kunt de automatische correctie overigens altijd nog naar eigen inzicht aanpassen. Het maken van een toets bestaat uit drie stappen: • • •
de toetsopzet aanmaken vragen toevoegen aan de secties in een toets de toets klaarmaken voor publicatie
Een nieuwe toets aanmaken Bij het maken van de toetsopzet bepaalt u de toetsinstellingen, koppelt u eventueel een correctieschema voor het automatisch corrigeren van de toets, en maakt u de secties binnen de toets aan. 1. Ga naar Beheer > Toetsen beheren > Toetsen en selecteer in het verkennerpaneel het organisatieprofiel en daarbinnen de toetsenbank waarin u de toets wilt aanmaken. 2. Selecteer de map waarin u de toets wilt aanmaken, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe toets... Hiermee opent u het gelijknamige dialoogvenster. 3. Selecteer het tabblad Algemeen.
GSteach6.0.2 doc2.2
57
4. Verander in de lijst Status de initiële status naar de volgende status. Zet de status bijvoorbeeld van In ontwikkeling naar Testen. 5. Geef de titel voor de toets op in het veld Toetstitel. Deze titel komt in uw lijst in de toetsbeheerwerkruimte te staan, en ook in de titelbalk van de toetsviewer. Het is dus belangrijk dat u een relevante naam kiest. 6. Klik op de knop Bewerken om een beschrijving van de toets toe te voegen. U kunt een reeds gemaakte tekst die u op uw PC of op het netwerk . Met kunt hebt opgeslagen, openen in dit venster. Klik hiervoor op u de tekst die u hier hebt ingetypt, opslaan op uw PC of op het netwerk voor hergebruik in documenten. 7. Vink aan of de toets geschikt is om te worden afgedrukt op papier. 8. In het vak Tijdslimiet instellen, geeft u aan of de vraag binnen een bepaalde tijd moet worden afgelegd, en zo ja, binnen hoeveel seconden. Ook kunt u aanvinken of de toets automatisch beëindigd moet worden na het verstrijken van de tijdslimiet. 9. Selecteer het tabblad Algemene toetsinstellingen. 10. Selecteer de correctiemethode in de gelijknamige keuzelijst. Als u gebruik wilt maken van automatische correctie, zorgt u ervoor dat bij Correctiemethode een andere optie dan Geen autocorrectie geselecteerd is. Een toets waarvoor u automatische correctie selecteert, mag wel degelijk toetsvragen bevatten die niet automatisch nagekeken kunnen worden, zoals taakvragen of vrije invoer-vragen. De antwoorden op deze vragen worden apart gezet, zodat ze door een corrector kunnen worden nagekeken, en de vragen die wel automatisch kunnen worden gecorrigeerd, worden direct nagekeken. 11. Selecteer in de keuzelijst Nakijkschema het correctieschema dat van toepassing is. Het correctieschema geeft aan met welke beoordeling een bepaald scoringspercentage correspondeert. Geef aan wat de maximale score is. 12. Vink in het vak Overige instellingen de opties aan die u wilt laten gelden voor de toets. Het gaat om instellingen voor terugkoppeling tijdens en na de toets, de volgorde van de vragen, de resultaten, en het pauzeren en hervatten van de toets. Met deze instellingen kunt u tips en terugkoppeling die zijn opgenomen bij de vragen, uitschakelen. Dit is handig als u bijvoorbeeld een eindtoets wilt samenstellen.
GSteach6.0.2 doc2.2
58
13. Op het tabblad Workflow instellingen geeft u de volgorde van de secties binnen de toets aan bij het behalen van verschillende scores. U kunt studenten met een hoge score hiermee bepaalde toetsgedeelten laten overslaan of studenten met een lage score op een bepaald onderdeel een ander toetsgedeelte extra laten doen. 14. Op het tabblad Trefwoorden koppelt u eventueel trefwoorden waarop naar de toets gezocht kan worden. De trefwoorden zijn gedefinieerd in het organisatieprofiel waaronder de toetsenbank is opgenomen. 15. Klik op
om uw toetsopzet op te slaan.
16. In de verkenner van het dialoogvenster dubbelklikt u op de naam van de toets. Er is al een eerste sectie aangemaakt. Selecteer deze sectie. 17. Op het tabblad Basisinstellingen geeft u de naam van de sectie op. 18. Het sectietype en het sectienummer kunt u niet wijzigen. 19. Vink aan of u een casustekst wilt gebruiken bij deze sectie. Als u dit vakje aanvinkt, verschijnt er een extra tabblad voor de casustekst. 20. De sectiestatus kunt u hier niet wijzigen. Deze is standaard Opgenomen in een toets. 21. Vink aan of u een samenvatting wilt tonen bij deze sectie. Als u dit vakje aanvinkt, verschijnt er een extra tabblad voor de samenvatting. 22. Geef met behulp van een van de laatste drie opties aan in welke volgorde de vragen gesteld moeten worden. 23. Als u ervoor hebt gekozen een samenvatting te laten tonen bij deze sectie, selecteer dan het tabblad Samenvatting, klik op Bewerken, en typ een tekst in het venster of voeg een tekst toe vanaf uw PC. 24. Op het tabblad Trefwoorden koppelt u eventueel trefwoorden waarop naar deze toetssectie gezocht kan worden. De trefwoorden zijn gedefinieerd in het organisatieprofiel waaronder de toetsenbank is opgenomen. Als u ervoor hebt gekozen een casustekst op te nemen bij deze sectie, selecteer dan het tabblad Casustekst. Klik aan of u de tekst handmatig wilt invoeren of dat u een tekstbestand van uw PC af wilt toevoegen. Klik op Bewerken en typ de tekst of voeg het bestand toe. 25. Op het tabblad Overzicht vragen komt een overzicht van alle vragen te staan nadat u ze hebt toegevoegd aan de sectie.
GSteach6.0.2 doc2.2
59
U kunt ook bestaande casussecties of schaduwsecties toevoegen aan de toets. 26. Klik op
.
27. U gaat nu vragen toevoegen aan de sectie. Vragen toevoegen aan de secties in een toets U kunt op twee manieren vragen toevoegen: een nieuwe vraag aanmaken binnen de sectie of een bestaande vraag kopiëren naar de sectie. Een vraag aanmaken binnen de sectie 1. Selecteer de naam van de sectie in het verkennerpaneel, klik met de rechtermuisknop en selecteer Nieuwe vraag toevoegen. 2. U definieert de vraag vervolgens op dezelfde manier als u losstaande vragen maakt. Een bestaande vraag kopiëren naar de sectie 1. Zorg ervoor dat het tabblad Structuur van de werkruimte Toetsen zichtbaar is naast het toetsdialoogvenster. 2. Selecteer de vraag op het tabblad Structuur, klik met de rechtermuisknop en selecteer Kopiëren. 3. Selecteer de sectie in de verkenner van het toetsdialoogvenster, klik met de rechtermuisknop en selecteer Plakken. De toets klaarmaken voor publicatie U gaat nu de toets testen en de status wijzigen. Vervolgens gaat u de toets koppelen aan studiemateriaal. De toets testen en de status wijzigen 1. Test uw toets door op
te klikken.
Er wordt een testviewer geopend waarin de vraag wordt afgespeeld. 2. Voer eventuele wijzigingen door en sla ze op door op
te klikken.
3. Als u tevreden bent met de toets, gaat u terug naar het tabblad Basisinstellingen en selecteert u in de keuzelijst Status een volgende status. Dit kan een status als Vrijgegeven of Gepubliceerd zijn. De toets mag in ieder geval niet meer wijzigbaar zijn, anders wordt hij niet
GSteach6.0.2 doc2.2
60
opgeslagen in de bestandsverkenner en kunt u hem dus ook niet koppelen aan een studie-eenheid of studie-item. In sommige organisaties worden toetsvragen en toetsen centraal gecontroleerd voordat ze worden vrijgegeven. In dat geval kunt u niet zelf een volgende status toekennen, maar neemt u contact op met de toetsbeoordelaar om te melden dat uw toets gereed is voor beoordeling. U kunt uw toets afdrukken op papier door op in de menubalk te klikken, de gewenste opties aan te vinken en in te vullen en op Genereren te klikken. Als laatste stap koppelt u de toets aan een studie-eenheid of een studie-item.
5.5 Toetsvragen en toetsen koppelen aan studiemateriaal Om uw toetsvragen, secties of toetsen beschikbaar te stellen aan uw studenten, moet u deze koppelen aan het studiemateriaal waartoe de studenten toegang hebben in het Studiecentrum. U kunt dit op verschillende niveaus doen: op het niveau van de studieroute, van de studie-eenheid of van het studie-item. Zie hoofdstuk 3 voor een uitgebreidere beschrijving van de studiematerialen en instructies voor het opzetten ervan. Een toetsitem of toets koppelen aan een studie-eenheid of studie-item 1. Ga naar Beheer > Studie faciliteren > Beheer studieroutes. 2. Open in het verkennerpaneel de arrangeerruimte waarin zich het studiemateriaal bevindt waaraan u de toetsvraag of de toets wilt koppelen. 3. Open de studieroute en selecteer de studie-eenheid of het studie-item. 4. Klik in het veld Content item en klik op de knop die rechts in het veld verschijnt. Hiermee opent u de bestandsverkenner. 5. Selecteer het tabblad Toetsen- en vragenverkenner en selecteer het juiste organisatieprofiel en de map in het verkennerpaneel. De inhoud van de map wordt getoond in het rechterpaneel op het tabblad Structuur. 6. Selecteer de vraag of de toets en klik op OK. De resource-code van de vraag of de toets verschijnt in het veld Content item en in het veld Content type staat nu Vraag. 7. Klik op
in de menubalk.
Als de studieroute al is ingeroosterd, is uw toetsitem of toets direct beschikbaar voor uw studenten in de werkruimte Lopende studieroutes in het Studiecentrum.
GSteach6.0.2 doc2.2
61
Als de studieroute nog niet is ingeroosterd, neem hiervoor dan contact op met degene die de rol SCHOOLADMINISTRATIE heeft.
5.6 Toetsen handmatig corrigeren U kunt toetsen geheel of gedeeltelijk handmatig corrigeren en studenten feedback geven op hun antwoorden en het behaalde resultaat. Een toets handmatig corrigeren 1. Ga naar Beheer > Toetsen beheren > Toetscorrectie. 2. In het verkennerpaneel ziet u alle studieprogramma's waarin zich studieroutes bevinden waaraan u als corrector bent toegevoegd. De nakijk-permissie wordt ingesteld bij de ingeroosterde studieroute. Als u geen studieprogramma's ziet in deze werkruimte, neem dan contact op met degene die de studieroutes inroostert. 3. Selecteer de studieroute waarvan u de toetsen wilt gaan nakijken. 4. In het rechterpaneel verschijnt nu een lijst van studenten die gekoppeld zijn aan de studieroute. Bij de studenten die de toets al gemaakt hebben, wordt een groene balk getoond die de nakijkstatus weergeeft. U ziet hier de status Klaar met automatisch nakijken als het gaat om een toets die automatisch gecorrigeerd is. U ziet hier de status Handmatig nakijken nodig als het gaat om een toets waarbij ervoor gekozen is om de correctie niet automatisch te laten verlopen, of als het gaat om een toets die slechts gedeeltelijk automatisch nagekeken kon worden omdat hij toetsvragen bevat die niet geschikt zijn voor automatische correctie. 5. Dubbelklik op een groene balk om de toetsgegevens van een student te bekijken of te corrigeren. 6. In het vak Correctiestatus wijzigt u de status van Handmatig nakijken nodig naar Bezig met nakijken. 7. U kunt in het vak Toets en student een aantal gegevens bekijken door op de plussen te klikken. Onder Extra informatie vindt u interessante gegevens over het maken van de toets, zoals de gebruikte tijd en het aantal herstarts. 8. In het vak Vragen van deze toets gaat u de antwoorden op de vragen corrigeren. 9. Open de eerste sectie door op de plus te klikken. 10. Dubbelklik op een vraag om het gegeven antwoord te bekijken. 11. In het vak Scoring van het dialoogvenster Nakijken, kunt u het scoringspercentage aangeven en in het tekstvak kunt u eventueel
GSteach6.0.2 doc2.2
62
opmerkingen toevoegen. 12. Klik op Volgende om naar het volgende antwoord van deze student te gaan. 13. In het vak Resultaten tenslotte, kunt u het totaalcijfer nog aanpassen en de status van het veld Toets gehaald bepalen. Ook hier kunt u opmerkingen toevoegen, bijvoorbeeld over de reden dat de student al dan niet geslaagd is voor de toets. 14. Klik op
om uw correcties op te slaan.
15. Als u klaar bent met nakijken, zet u de status in het veld Correctiestatus om naar Klaar met nakijken. Deze status kunt u overigens altijd weer terugzetten naar Bezig met nakijken. Om de resultaten definitief te maken, wijzigt u de status van Klaar met nakijken naar Klaar met nakijken, wijzigen niet meer mogelijk.
5.7 Resultaten van de automatische correctie bekijken en aanpassen Een toets wordt automatisch nagekeken als er een correctieschema aan gekoppeld is, en als de juiste correctiemethode is geselecteerd. Zie voor gedetailleerde instructies paragraaf 5.4. U kunt de resultaten bekijken en, indien gewenst, aanpassen. Ook kunt u uw studenten extra feedback geven op hun antwoorden en op het toetsresultaat in zijn geheel.
GSteach6.0.2 doc2.2
63
De resultaten van de automatische correctie bekijken en aanpassen 1. Ga naar Beheer > Toetsen beheren > Toetscorrectie. 2. In het verkennerpaneel ziet u alle studieprogramma's waarin zich studieroutes bevinden waaraan u als corrector bent toegevoegd. De nakijk-permissie wordt ingesteld bij de ingeroosterde studieroute. Als u geen studieprogramma's ziet in deze werkruimte, neem dan contact op met degene die de studieroutes inroostert. 3. Selecteer de studieroute waarvan u de toetsen wilt gaan nakijken. 4. In het rechterpaneel verschijnt nu een lijst van studenten die gekoppeld zijn aan de studieroute. Bij de studenten die de toets al gemaakt hebben, wordt een groene balk getoond die de nakijkstatus weergeeft. U ziet hier de status Klaar met automatisch nakijken als het gaat om een toets die automatisch gecorrigeerd is. U ziet hier de status Handmatig nakijken nodig als het gaat om een toets waarbij ervoor gekozen is om de correctie niet automatisch te laten verlopen, of als het gaat om een toets die slechts gedeeltelijk automatisch nagekeken kon worden omdat hij toetsvragen bevat die niet geschikt zijn voor automatische correctie. 5. Dubbelklik op een groene balk om de toetsgegevens van een student te bekijken of te corrigeren. 6. U kunt in het vak Toets en student een aantal gegevens bekijken door op de plussen te klikken. Onder Extra informatie vindt u interessante gegevens over het maken van de toets, zoals de gebruikte tijd en het aantal herstarts. 7. In het vak Vragen van deze toets kunt u per sectie zien hoe deze student gescoord heeft op de vragen. 8. Dubbelklik op het notitieblok-icoon in de laatste kolom om per vraag de gegevens aan te passen of te becommentariëren. 9. In het dialoogvenster dat u hiermee opent, kunt u in het vak Score het scoringspercentage wijzigen, en in het tekstvak terugkoppeling geven aan de student. Uw opmerkingen worden voor de student getoond bij de toets onder de resultaten. Als u iets wijzigt of opmerkingen toevoegt, verandert de nakijkstatus in Bezig met nakijken. Hiermee is voor eventuele andere correctoren en voor uzelf duidelijk dat er wijzigingen zijn aangebracht. 10. In het vak Resultaten kunt u het cijfer aanpassen en de status van het veld Toets gehaald wijzigen. Ook hier kunt u opmerkingen toevoegen, bijvoorbeeld over de reden dat het cijfer of de status gewijzigd zijn.
GSteach6.0.2 doc2.2
64
11. Klik op Volgende om naar het volgende antwoord van deze student te gaan. 12. Klik op
om uw wijzigingen op te slaan.
13. Als u klaar bent met nakijken, zet u de status in het veld Correctiestatus om naar Klaar met nakijken. Deze status kunt u overigens altijd weer terugzetten naar Bezig met nakijken. Om de resultaten definitief te maken, wijzigt u de status van Klaar met nakijken naar Klaar met nakijken, wijzigen niet meer mogelijk.
GSteach6.0.2 doc2.2
65