De opleiding van personeel voor de ontginning en tijdelijke exploitatie van de droog gevallen gronden in de Usselmeerpolders door Ir. J. DUYM
A No. 46
}
IN BEPERKTE KRING VERSPREID
RAPPORTEN EN MEDEDELINGEN INZAKE DE DROOGMAKING, ONTGINNING EN SOCIAAL-ECONOMISCHE OPBOUW DER IJSSELMEERPOLDERS.
R I J K S D I E N S T VOOR DE I J S S E L M E E R P O L D E R S - Z W O L L E
In beperkte kring verspreid
F L E V O - B E R I C H T E N Rapporten en mededelingen inzake de droogmaking, ontginning en sociaal-economische opbouw der Ijsselmeerpolders
A no. 46
De opleiding van personeel voor de ontginning en tijdelijke exploitatie van de droog gevallen gronden in de Usselmeerpolders
door
Ir. J. Duym
RIJKSDIENST VOOR DE IJSSELMEERPOLDERS ZWOLLE 19 Z 4409
6 4
Voordracht gehouden voor de Landbouwkundige Vergadering van de Rijksdienst voor de Usselmeerpolders op 19 november 1963.
INLEIDING De situatie van de Cultuurtechnische Afdeling in het eerste jaar na de bevrijding kan o.m. worden getypeerd door: een tekort aan arbeidskrachten, een verouderd en versleten machinepark en het ontbreken van even noodzakelijke andere middelen, als bijv. kunstmest. In ons land was de vraag naar voedsel groot en het zich daardoor gedrongen voelen de oppervlakte "in cultuur" in de Noordoostpolder uit te breiden, daaraan evenredig. Vanzelfsprekend lag bij het streven daarnaar het accent van de activiteiten allereerst op het verkrijgen van nieuwe (uiteraard noodzakelijkerwijs Amerikaanse) machines en werktuigen. Al direct bij aankomst bleken deze, zoals te verwachten was geweest, niet zonder meer te passen bij de door de Cultuurtechnische Afdeling gevolgde methode van werken en bij het Nederlandse klimaat. De eerste zorg was dan ook de nieuwe machines geschikt te maken voor onze omstandigheden en, maar dan omgekeerd, de tot dusver gebruikte werkmethoden af te stemmen op de geleidelijk beschikbaar komende machines. En dat steeds op de kortst mogelijke termijn. Een groot deel van de overgebleven, van de geleidelijk terugkerende en, later, van de nieuw aangetrokken werknemers moest voor het werken met deze machines worden opgeleid. Het aantrekken van direct, zonder opleiding geschikte werknemers was niet mogelijk. Die waren er eenvoudig niet in ons land.
-2-
Foto 1. Aankomst van nieuwe trekkers. In velerlei opzicht was dus een aanpassing nodig: 1. de machines moesten geschikt worden gemaakt voor het gebruik onder Nederlandse omstandigheden; 2. de werkmethoden moesten worden afgestemd op de beschikbaar gekomen machines; 3. de werknemers moest worden geleerd de nieuwe machines te gebruiken; 4. de machines moesten worden aangepast aan de werknemers.
DE AANLOOP TOT DE SYSTEMATISCHE OPLEIDING Hoe al deze aanpassingen zo vlug en zo goed mogelijk te verwezenlijken? Een duidelijke lijn in de beantwoording van deze vraag kwam pas na 1950, toen kennis werd genomen van T.W.I. (Training within Industry). T.W.I, is een in de Verenigde Staten van Noord-Amerika uit de nood geboren systeem van versnelde opleiding en/of omscholing (Pearl Harbor) plotselinge omschakeling van vredes- op oorlogsproduktie),
-3-
dat na de oorlog via Engeland in Nederland werd gelntroduceerd. Door het N.I.P.L. (Nederlands Instituut voor Personeels Leiding), destijds in Driebergen gevestigd, was dit instructle-systeem ter aansluiting aan de Nederlandse na-oorlogse omstandigheden en mentaliteit, omgevormd tot B.K.T. (Bedrijfskadertraining). De directie-lede:; en de inspecteurs van de Dienst volgden in 1950 de Hogere Kader Cursus te Driebergen. In 1952 ontving een nieuw aangestelde functionaris, die eigenlijk was aangetrokken om de verdere aanpassing aan de polderomstandigheden van de reeds gekochte en nog te kopen machines te helpen voltooien, de opdracht zich bezig te gaan houden met de aanpassing van de mensen aan de op dat moment aanwezige machines, m.a.w., de opleiding van het personeel werd zijn eerste taak. Daartoe volgde hij de de cursus voor trainer werkinstructie (W.I.). De cursus werkinstructie, een onderdeel van B.K.T., had m e t alleen tot doel de ogen van het leidinggevende personeel te openen voor de moeilijkheden die door een gebrekkige of onjuiste instructie resp. opdracht kunnen ontstaan, maar ook om de chefs tegelijkertijd een systeem of methodiek in handen te geven door het gebruik waarvan deze moeilijkheden kunnen worden voorkomen. Als een chef het grote belang van een juiste kennis- of wilsoverdracht onderkent - het doet er niet toe of het een echte instructie of een gewone opdracht betreft - zal hij zich bewust voorbereiden en zijn instructie bewust en dus volledig geven ("Denkt aleer gij doende zijt en doende denkt dan nog"). Gebruikmaking van een "instructierooster" - een op papier bijgehouden overzicht van de behoefte aan instructie van het personeel noopt tot een volledige planning voor de opleiding. De periode 1953-1955, waarin de cursus W.I. aan de chefs (ploegbazen t/m inspecteurs) werd gegeven, zou men de tijd van de zelfkritiek kunnen noemen. (Doet de werker het verkeerd, dan is het hem niet goed geleerd") .
DE AANPAK VAN DE TECHNISCHE OPLEIDING EN DE VERBREDING ERVAN TOT EEN LANDBOUWTECHNISCHE OPLEIDING Tot 1952 gebeurde de opleiding niet volgens een vastomlijnd plan. Incidenteel werd aan de toekomstige chauffeurs en het bedieningsper-
-4-
soneel van machines wel het een en ander verteld over de bediening en het onderhoud, maar het eigenlijke werk moest geheel worden geleerd van een ervaren chauffeur of bedieningsman. En naar de geaardheid
van zo'n leermeester bestond het onderricht uit een behoorlijk
inwerken in de mater ie of alleen maar uit: om de beui • i. Rrerken, De nieuw gekomene werd soms als een rivaal of concurrent beschouwd, of het was de leermeester niet helemaal duidelijk hoe zijn kennis en ervaring aan de leerling over te dragen. De opleiding was dan weinig meer dan een door afkijken wijs moeten worden. Hierin kwam verandering toen, als wezenlijk onderdeel van W.I., begonnen werd met het maken van zgn. standaardwerkontledingen van de meest voorkomende machines en werktuigen en ook van een aantal werkwijzen. Het maken van deze werkontledingen bestaat uit het systematisch op schrift stellen van gegevens, die worden verkregen door te putten uit de ervaring van een voor dit doel bijeengebracht groepje vakmensen. Om zulke werkontledingen, omgewerkt tot lesschema's, bij de opleiding effectief te kunnen benutten, is het nodig dat ze op de juiste wijze door een daartoe speciaal opgeleide persoon worden gedoceerd. Toen uit de instructieroosters bleek, dat niet voor alle te verrichten werkzaamheden voldoende geschoold personeel aanwezig was, gaf dit de stoot tot de systematische opleiding in cursusverband van bedienend personeel voor machines en werktuigen.
In april 1954 vond de eerste cursus voor wieltrekkerchauffeur plaats. Deze cursus werd overeenkomstig de richtlijnen van Werkinstructie gegeven, waarbij er speciaal rekening mee werd gehouden dat de cursisten, die in werktijd bij elkaar kwamen, niet gewend waren aan binnen zitten en evenmin aan het gedurende langere tijd in zich opnemen van cursusstof. Daarom werd de cursus in twee delen gesplitst, nl. in een theoretisch gedeelte en een praktisch gedeelte. Het theoretische
gedeelte duurde niet langer dan twee uur achtereen. Daar-
na werd de behandelde stof herhaald in het praktijkgedeelte - dat eveneens ongeveer twee uur duurde - en aan de hand van modellen en voorbeelden toegelicht. Op deze manier werden in ongeveer drie dagen de motor en de overbrengingsorganen besproken en bekeken. Het werken met de trekker was aanvankelijk geen onderdeel van de
-5-
cursus omdat eerst de meest ervaren chauffeurs voor het volgen van de cursus waren aangewezen. De cursus werd beeindigd met een examen, dat echter eerst na enkele maanden werd afgenomen. Indien de uitslag "voldoende was, kregen de chauffeurs, mits ook hun praktische vaardigheid voidueade was, een bevoegdheidsverklaring. Behalve de chauffeurs volgde ook de werkleiding de cursus, zij het een in iets gewijzigde vorm.
Foto 2. Massey-Harris maaidorser. Inmiddels was ook voor de toen aanwezige Massey-Harris maaidorsmachine een standaardwerkontleding gemaakt en een cursus samengesteld, Behalve aan de ervaren chauffeurs, werd deze cursus ook aan nieuwe chauffeurs gegeven. De cursus was afgestemd op de al aanwezige ervaring en duurde voor de ervaren chauffeurs 1 dag en voor de nieuwelingen 2 dagen. Voor de laatste categorie bleek de tijd te kort te
-6-
zijn. Daarom werd deze cursus in 1955 tot 3 dagen verlengd, welke tijd ook later gehandhaafd bleef. Alle nieuw opgeleide chauffeurs kregen aanvankelijk, evenals de ervaren chauffeurs, voordat de oogst begon een 1-daagse herhalingscursus, omiiai. in ue 10 maanden dai ue machines stil stonden, hun pa rate kennis van de bediening en het onderhoud niet geheel op peil bleef. In latere jaren werd een dergelijke herhaling niet meer nodig geacht. Ook over deze machines werden kennismakingscursussen aan de werkleiding gegeven.
Toen in 1955 het opleidingswerk wat vastere vormen had aangenomen, ontstond behoefte aan betere huisvesting. Tot aan dat jaar waren de trekkercursussen gegeven in een schaftlokaal van de Centrale Werkplaats. Hier konden ook wat modellen worden geplaatst, maar er was geen oefenruimte. Wilde men een trekker gaan bekijken dan moest dit altijd gebeuren in of bij de reparatie-afdeling en dit leidde uiteraard zowel de cursisten als de chauffeurs te veel af. De maaidorser cursussen vonden plaats in een van de Nissenhutten waarin de machines gedurende de winter stonden opgeslagen. De cursussen werkinstructie, leiden van besprekingen, werkverhoudingen aan de werkleiding en het ten behoeve van de instructeurs speciaal ontwikkelde programma Klassikale Instructie, werden gegeven in de vergaderzaal van het Districtskantoor te Emmeloord. Op 12 maart 1956 begon, in een daartoe speciaal ingerichte ruimte in een loods van het Centrale Magazijn te Emmeloord, de eerste rupstrekkercursus met 8 ervaren rupstrekkerbestuurders. 0i>k nu werd uitgegaan van het principe, dat eerst. de reeds meer of minder ervaren chauffeurs en de werkleiding kennis moesten maken met de cursus, alvorens met de opleiding van nieuwe chauffeurs moest worden begonnen. Om twee redenen werd met deze rupstrekkercursus een cursus over/ploegen gecombineerd; in de praktijk valt nl. de helft van de tijd van het werken met de rupstrekker samen met ploegen en bovendien kan met het ploegen tegelijk en met de trekker en met de ploeg praktisch worden geoefend. Naast de verbale instructie werden, ter verhoging van het effect van het lesgeven, visuele hulpmiddelen gebruikt als: de tekening op
-7-
het bord, de projectie, de film en machine-onderdelen en machinedoorsneden. Vooral het als waarschuwing laten zien van door onoordeelkundig gebruik vernielde onderdelen van machines werkt zeer suggestief.
Foto 3. Praktijkles in het Opleidingscentrum.
-8-
Foto 4. Demag greppelfrees.
In 1956 kwam de ontginning van Oostelijk Flevoland in zicht. Dit had tot gevolg dat speciale aandacht werd besteed aan mogelijke nieuwe ontwikkelingen op het landbouwtechnische en ontginningstechnische terrein. Vergelijkende proeven werden uitgevoerd en proefmachines werden aangekocht. Als de keus op een bepaalde machine was gevallen, moest de opleiding voor de bediening ervan ter hand worden genomen. Voorbeelden hiervan zijn: de zelfrijdende zwadmaaier, de greppelfrees en de draineermachine. Daarnaast was de vernieuwing van het machinepark telkens van invloed op het cursusrooster; de vervanging van de petroleum-wieltrekker door de diesel-wieltrekker vroeg een nieuwe opleiding, de aankoop van nieuwe maaidorsmachines, na 4 proefjaren, vroeg in 1958 bijv. eveneens om een geheel herziene cursus. Behalve de genoemde vaktechnische cursussen, die in series werden gegeven, zijn in de loop van de jaren ten behoeve van de werkleiding niet alleen een groot aantal standaardwerkontledingen gemaakt, maar ook korte cursussen gegeven over ploegen, aardappel
-9-
rooien, het werken met de grondfrees, de kunstmeststrooier, de hakselmachine, de zaaimachine en de vrachtwagen, over landmeten en waterpassen en afwijkende trekkertypen.
DE NIET-TECHNTSCHE OPLEIDINGEN Uit het voorgaande blijkt, dat het arcent van de opleidingsactiviteiten wat sterk op het vaktechnische aspect viel. Toch dwingt het geleid geven van een cursus niet noodzakelijk in die richting. Als niet-technische toepassing
van W.I. kan worden genoemd: de in-
structie over het Wegenverkeersreglement en de voor het bedrijf van de Cultuurtechnische Afdeling geldende ontheffingen, de veiligheid bij het werken in het algemeen en de bepalingen van het Landbouwveiligheidsbesluit, de E.H.B.O.-cursus met docenten van de geneeskundige Afdeling, welke cursus op vrijwillige basis wordt gevolgd en waardoor is bereikt, dat constant ongeveer 100 geregeld getrainde E.H.B.O.-ers verspreid over het bedrijf aanwezig zijn. Een belangrijke cursus die door gastdocenten uit de eigen Dienst wordt verzorgd, is de opleiding van nieuw leidinggevend personeel. Deze cursus wordt gegeven aan kandidaten die tevoren zorgvuldig op capaciteiten zijn geselecteerd. De onderwerpen die er worden behandeld, lopen van de "opbouw en de taak van de Dienst" tot "de omgang met mensen , met daar tussen algemene landbouwkundige, cultuurtechnische, sociale, sociaal-economische en administratieve onderwerpen. Deze cursus, die 2 a 3 maanden duurt en waarbij de theorielessen door praktisch werken in groepsverband worden onderbroken, wordt gevolgd door een schriftelijk examen. Daarna moeten de voorlopig geslaagden hun geschiktheid voor een leidinggevende functie gedurende een proefperiode in de praktijk tonen, waarna tot aanstelling wordt overgegaan.
KORT OVERZICHT VAN DE MOGELIJKHEDEN NA DE OPLEIDING Bezien wij nu het totaal van de opleidingen bij de Cultuurtechnische Afdeling, dan is de promotielijn aldus: de man die als landarbeider is aangenomen, kan, na een tijd die voldoende is om hem globaal te leren kennen, worden opgeleid tot wieltrekkerbestuurder. Hij krijgt dan niet alleen een basis-cursus over de trekker en
-10-
de bijbehorende werktuiger:, maar leert bovendien met de trekker te rijden. Komt deze man door het hierna afgenomen examen en heeft hij voldoende praktijkervaring in het nieuwe werk, dan krijgt hij de functie van wieltrekkerbestuurder en komt op een op dat moment onbemande trekker. Bii jf i uez,e man
~.LS,II
gunstig ontwikkelen, dan kan hij aa
verloop van tijd worden opgeroepen voor een rupstrekker- en ploegcursus. Haalt hij ook het hiervoor afgenomen examen, dan kan hij worden geplaatst als rupstrekkerbestuurder. Nu kan hij meerdere kanten op: naar maaidorserbestuurder, greppelf reesbestuurder , bulldozerbestuurder, enz. Zelfs is het mogelijk dat hij door zijn persoonlijke kwaliteiten zo opvalt, dat hij wordt uitgenodigd voor het volgen van een kadercursus. Verloopt ook deze opleiding gunstig, dan kan hij op de duur deel gaan uitmaken van de werkleiding.
De hiervoor genoemde vaktechnische cursussen zijn afgestemd op de opleidingsbehoefte van de onderafdelingen: ontginning en exploitatie, bebossing en beplanting, centraal magazijn en proefvelden. Bij de vaktechnische opleiding in
de Centrale Werkplaats wordt, met
de lagere technische school als basisopleiding, indien mogelijk het systeem van het leerlingen-stelsel gevolgd. Bij deze onderafdeling wordt dus individueel opgeleid.
Als hiervoor weergegeven was de situatie in 1960 bij de opening van het Opleidingscentrum te Dronten. Nadien hebben zich geen grote wijzigingen in de methodiek van het cursus geven meer voorgedaan. De betere outillage van het Opleidingscentrum maakte een verdere verfijning en aanpassing van de opleidingen mogelijk. De "gewone" aanpassingen, als bijv. het verbreden van de basis van de rupstrekkercursus na de aankoop van nieuwe merken en een nieuwe cursus voor de nieuwe draineermachines, vroegen het daarvoor nodige onderzoek en de daarvoor nodige tijd.
-11-
Foto 5. Het Opleidingscentrum te Dronten.
Op de opgedane ervaring, dat bij een niet groter aantal te werk gestelden toch steeds zo velen, jaarlijks, moeten worden opgeleid, zal hier niet worden ingegaan. Dit houdt o.m. verband met de doorstroming in de functies naar boven en een verloop onder het personeel van ongeveer 20% per jaar. Tegenover de grote nadelen van het verloop voor het bedrijf, staat het kleine indirecte voordeel, dat het uitgangsniveau van de nieuwe bazen automatisch hoger ligt dan vroeger, dat de technische bijscholing van de toekomstige bazen niet zoveel tijd vraagt. Het technisch op peil houden van de vele te werk gestelde chefs vraagt verhoudingsgewijs nogal veel tijd. Tot aan het schrijven van dit bericht is er steeds een achterstand geweest. Het ziet er nu naar uit, dat alle bazen bijgeschoold zullen zijn voordat weer met de opleiding van bedienend personeel behoeft te worden begonnen. Wijst dit erop, dat het opleidingswerk binnenkort afgelopen is? Zeker niet. De opleiding zal door moeten gaan om
de nog steeds
veranderende omstandigheden bij te houden, die niet alleen veran-
-12-
deringen in technische zin zijn, maar eveneens in economisch en sociaal opzicht. Met het technische moet het sociaal-economische niveau omhoog. Door alle technische, sociale en economische eisen worden de eisen, aan de baas gesteld, steeds zwaarder en moet de baas, naast technisch vakman, steeds meer vakman in het leiding geven zijn. Het terrein dat dan wordt betreden kan echter beter met het woord "vorming" dan met het woord "opleiding" worden aangeduid. Daarom zal het, als buiten het nu behandelde onderwerp vallend, niet worden behandeld. Tot slot dan nog de vraag: Is het opleiden van personeel een rendabele zaak? De rentabiliteit is moeilijk te meten. Niettemin zal er mede doorgegaan moeten worden in het geloof, dat
het so-
ciaal-economisch- en dan dus ook financieel - verantwoord is. Daarbij blijft de, o.m. door de B.K.T. uitgelokte en gekweekte, kritische instelling een waarborg dat dit niet te gemakkelijk wordt geloofd.
AH.
In de reeks FLEVOBERICHTEN serie A zijn reeds verschenen: 1. ENSERINK, G.A.R. Kritische beschouwingen over het "Ramspol"-infiltratiesysteem uit een oogpunt van aanleg en functioneren. Zwolle, 1956. 2. SMITS, H. De inklinking in de Zuidplaspolder. Zwolle, 1956. 3. OVINGE, A. De claat-.ilicatie van gronden in de Wieringermeer. Zwolle, 1957. 4. ZUUR, A.J. Over de landbouwkundige waarde van het Rotterdamse havenslib. Zwolle, 1957. 5. ZUUR, A.J. De veranderingen in het gehalte aan koolzure kalk en humus op het proefveld Kraggenburg. Zwolle, 1957. 6. VOORDRACHTEN Oostelijk Flevoland-dag 1957. Zwolle, 1957. 7. EBBENS, O.S. Het probleem van de eigendom van de kwelders en slibben in het Lauwerszeegebied. Zwolle, 1957. 8. SIEBEN, W.H. Over de invloed van de zomergrondwaterstand op de opbrengst van gronden van het type zavel op zand. Zwolle, 1957. 9. BOER, P.G. DE. Gewassenkeuze bij de tijdelijke staatsexploitatie in de Noordoostpolder. Zwolle, 1957. 10. SPANJER, S. Rietdrainage in de Noordoostpolder. Zwolle, 1957. 11. SCHREVEN, D.A. VAN. De betekenis van de microben voor de plantengroei en omzettingen in de bodem van Zuiderzeepolders. Zwolle, 1958. 12. KAMPEN, J.H. VAN. Het zwadmaaien van granen. Zwolle, 1958. 13. BIEWINGA, D.T. Maatregelen tegen verstuiving op de zandgronden in Oostelijk Flevoland. Zwolle, 1959. 14. HEIDE, G.D. VAN DER, Resten van prehistorische dieren en middeleeuwse huisdieren in het Zuiderzeegebied, gezien van archeologisch standpunt. Zwolle, 1959. 15. VOORDRACHTEN Oostelijk Flevoland-dag 1959. Zwolle, 1959. 16. KALISVAART, C 1958.
Ervaringen met de infiltratie in de Noordoostpolder. Zwolle,
17. BOER, P.G. DE. Maaidorsen en stro. Zwolle, 1960. 18. LINDENBERGH, A.G. De arbeidsbezetting in 1958 op de landbouwbedrijven in de Noordoostpolder. Zwolle, 1960. 19. CAVE, A.J. Muizen en hun bestrijding in Oostelijk Flevoland. Zwolle, 1960. 20. HEIDE, G.D. VAN DER. Onderzoek en conservering van opgegraven scheepsvondsten. Zwolle, I960. 21. JUKEMA, J. Beroep en opleiding van de boerenzoons in de Noordoostpolder. Zwolle, 1960.
22. BOER, P.G. DE. Ervaringen opgedaan bij de ontginning en de tijdelijke exploitatie in de beginjaren van Oostelijk Flevoland. Zwolle, 1961. 23. JONKER, J.J. Vijf jaar ervaringen op de Ir. W.A. Bosma-hoeve op de kavels S 30 en S 19 in de Noordoostpolder. Zwolle, 1961. 24. TIMMERS, C M . De ontwikkeling van de personeelsopleiding bij de Cultuurtechnische Afdeling van de Directie van de Wieringermeer (Ijsselmeerpolders). Zwolle, 1961. 25. SMEDING, S, Terugblik op het in 1924 verschenen rapport van de Commissie Lovink. Zwolle, 1961. 26. JONKER, J.J. Over de invloed van de strooitijd van stikstofmeststof op de opbrengst van granen in de Usselmeerpolders. Zwolle, 1961. 27. KONING, J.C. DE. Ontwateringsklachten in de Noordoostpolder gedurende de periode 1948-1960. Zwolle, 1961. 28. HEIDE, G.D. VAN DER. De taak van het museum voor de Usselmeerpolders. Zwolle, 1961. 29. FOKKENS, B. De methodiek van het onderzoek naar de vereiste greppel- en drainafstanden in de Usselmeerpolders. Zwolle, 1962. 30. HOFSTEE, J. en B. VERHOEVEN. Gegevens betreffende de betrouwbaarheid van het grondonderzoek in het IJsselmeergebied. Zwolle, 1962. 31. SMITS, H. en A.J. WIGGERS. De bijdrage van de oude zeeklei tot de inklinking van de Markerwaard en de invloed van de drooglegging van deze polder op het aangrenzende gedeelte van Noord-Holland, Zwolle, 1962. 32. VOORDRACHTEN. Ontwikkelingsdag - Oostelijk Flevoland 1961. Zwolle, 1962. 33. KALISVAART, C
Grondverbetering in Oostelijk Flevoland. Zwolle, 1962.
34. KAMPEN, J.H. VAN. De besteding van man-uren en machine-uren bij de werkzaamheden in exploitatie en ontginning gedurende 1961 in Oostelijk Flevoland. Zwolle, 1962. 35. GLOPPER, R.J. DE. De inklinking van slappe, subaquatische sedimenten in het IJsselmeer omstreeks 25 jaar na droogvallen. Zwolle, 1963. 36. MOOK, J.H. Het werk van het Instituut voor Oecologisch Onderzoek in de Ijsselmeerpolders. Zwolle, 1963. 37. GOEKEN, N.J.H. Het landmeetkundige werk in de Usselmeerpolders. Zwolle, 1963. 38. HEMMINGA, M.A. Aspecten van de technische zijde van het draineren in de Ijsselmeerpolders, Zwolle, 1963. 39. KONING, J.C. DE. Over de ontwatering van Oostelijk Flevoland in de periode van 1957 tot en met 1960. Zwolle, 1963. 40. HEIDE, G.D. VAN DER. Het oorspronkelijke landschap als woongebied. Zwolle, 1963. JB
41. ENTE, P.J., J. KONING EN H. SMITS. De bodemgesteldheid en de bodemgeschiktheid van het Enkhuizerzand. Zwolle, 1963. 42. KLASEMA, M. Toepassing van nieuwe materialen en nieuwe werkmethoden in de dijkbouw. Zwolle, 1963. 43. Vooi-urachten - ontwikkelingsdag l^fi."-! Oostelijk Flevoland. Zwolle, 1963. 44. ZUUR, A.J. (-)-) e.a. Rapporten over de inklinking in de Noordoostpolder. Zwolle, 1964. 45. Smid, J.E. Het rioleringsstelsel in onze woonkernen. Zwolle, 1964.