LITERATUUR
Centraal Bureau voor de Statistiek (1992). Statistisch jaarboek 1992. 's-Gravenhage: SDUuitgeverij. Centraal Bureau voor de Statistiek (1995). Persoonlijke communicatie. Commissie leerlinggebonden financiering in het speciaal onderwijs (1995). Een steun in de rug. Naar leerlinggebonden financiering in het primair onderwijs. 's-Gravenhage: SDU. Graaf, G.W. de (1996). Kinderen met een verstandelijke belemmering, in het bijzonder Down's syndroom, in het reguliere onderwijs: motieven van ouders. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 35, 18-27. Ministerie van OC&W. (1996). De rugzak: Beleidsplan voor het onderwijs aan leerlingen met een handicap. 's-Gravenhage: SDU.
Scheepstra, A.J.M. & Pijl, S.J. (1995). Leerlingen met Down's syndroom in de basisschoot Groningen: GION. Scheepstra, A.J.M. & Pill, S. J. (1996). Het voo rt ijdig verlaten van de basisschool door leerlingen met Down's syndroom. Groningen: GION. Scheepstra, A.J.M., Pijl, S.J. & Nakken, H. (1995). Plaatsing kinderen met Down's syndroom in regulier onderwijs. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 34(5), 219-232. Walle, H.E.K. de, Cornel, Mt , Simons, R.H., Tuerlings, J.H.A.M. & Kate, L.P. ten (1995). Overlevingskansen van kinderen met het Down- syndroom in Noord Nederland. Tijdschrift voor Kindergeneeskunde, 63(2), 4044.
ADRES VAN DE AUTEURS
drs. A.J.M. Scheepstra, dr. S.J. Pijl & prof. dr. L.M. Stevens, p/a GION, RUG, Postbus 1286, 9701 BG Groningen
Proficiat J.M.A.M. (Jan) Janssens! Met ingang van 1 september 1997 is onze collega in de redactie Jan Janssens op persoonlijke titel benoemd tot hoogleraar Opvoedings- en Gezinsondersteuning van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Janssens geniet naast zijn lidmaatschap van deze redactie bekendheid als onderzoeker op terreinen van zwakzinnigheid, autisme, gezinsopvoeding- en begeleiding. Momenteel is zijn onderzoek vooral gericht op de evaluatie van oudercursussen en gezinsinterventieprogramma's, zoals videohometraining en family first en daarnaast verzorgt hij onderwijs op het gebied van de gezinspedagogiek en inleiding onderzoeksmethoden voor de propedeuse-opleiding aan zijn universiteit. Namens het bestuur van de Vereniging 0 & A en de redactieraad van harte gefeliciteerd.
400
W.J.P.J.M. STEERNEMAN, H.J. PELZER & E.E.J. DE BRUYN
Ernst- taxatie in de klinische praktijk van de Riagg - jeugdzorg Onderzoek naar de bruikbaarheid van de Heerlense Ernst Taxatie Schaal CL-Hets) SAMENVATTING
De Landelijke Heerlense Ernst Taxatie Schaal (L-HETS) is door practici ontwikkeld om de ernst van de problematiek van kinderen en jeugdigen die aangemeld worden bij de RIAGG jeugdzorg te beoordelen. In dit onderzoek wordt de bruikbaarheid van de L-HETS onderzocht ten aanzien van het nemen van vervolgbeslissingen die op de RIAGG Jeugdzorg Heerlen tijdens de intakefase worden genomen.
1
Inleiding
De Heerlense Ernst Taxatie Schaal (L-HETS) is een landelijke (L) consensuslijst die de clinicus in staat stelt de ernst van de problematiek bij kinderen en jeugdigen die aangemeld worden bij de RIAGG jeugdzorg te beoordelen (Pelzer, Steerneman & De Bruyn, 1995;1997). De term problematiek verwijst naar het geheel van aspecten dat op de verstoorde ontwikkeling van de jongere betrekking heeft. Deze aspecten betreffen zowel de aard als de gevolgen van probleemgedrag, evenals aspecten die daarop van invloed zijn, zowel op het niveau van de ontwikkeling van de jongere zelf als op het niveau van gezin en omgeving. Bij de RIAGG Jeugdzorg Heerlen wordt gewerkt met een protocol `diagnostische besluitvorming' (Pelzer, 1996; Steerneman, 1995). Het protocol stroomlijnt het psychodiagnostisch redeneerproces en maakt de intakeprocedure inzichtelijk. Het ontwerp en de verdere ontwikkeling 401
van het protocol werden geïnspireerd door de principes van diagnostische besluitvorming, zoals beschreven in het model van de Diagnostische Cyclus (De Bruyn, 1992; De Bruyn, Pameijer, Ruijssenaars & Van Aarle, 1995). Het protocol schrijft de volgende stappen voor. Allereerst verzamelt de intaker (een gedragswetenschapper of een sociaal psychiatri sch verpleegkundige) informatie over de aangemelde cliënt en/of het aangemelde cliëntsysteem aan de hand van een gestructureerde intakevragenlijst. Op basis van deze informatie wordt in de intakestaf het probleem geanalyseerd met als resultaat een onderkenning van de aard van de stoornis en een inschatting van de ernst van de problematiek. Dan vindt binnen het protocol van de RIAGG Jeugdzorg Heerlen een belangrijke indicatiebeslissing plaats. De taxatie van ernstige problematiek leidt tot interne verwijzingen, minder ernstige problematiek wordt verwezen naar externe ambulante jeugdhulpverlening. In het verleden vond de inschatting van de ernst van de problematiek plaats zonder dat expliciete crite ri a waren geformuleerd. Om het inschattingsproces systematischer te laten verlopen werd toen beslist uit te gaan van de criteri a die Rutter (1975) ter beoordeling van de ernst van probleemgedrag had geformuleerd. In de praktijk bleek het hanteren van deze c riteria niet eenvoudig en vaak ondoorzichtig.
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK, 36 (1997) 401-406
Daarom werden de criteria in de vorm van een standaardlijstje van 14 vragen geformuleerd die door de leden van het intaketeam beantwoord moesten worden. Indien 8 van de 14 c ri teria met `ja' beantwoord werden, betekende dit dat er een interne RIAGG-verwijzing plaatsvond. Deze verdere systematiseri ng en protocolleri ng leidde evenwel te vaak tot discussie die niet resulteerde in een helder beargumenteerde consensus. Onvrede met de hierboven geschetste situatie was een van de hoofdmotieven waarom de RIAGG Jeugdzorg Heerlen het initiatief nam tot de constructie van een schaal als de L-HETS. Nu is aangetoond dat de L-HETS betrouwbaar en valide is (Pelzer e.a., 1995; 1997) kan de stap worden gezet naar onderzoek van de bruikbaarheid van de L-HETS binnen het bestaande besluitvormingsprotocol van de RIAGG Jeugdzorg Heerlen. Met name ligt nu de vraag voor of de L-HETS bij het nemen van de reeds genoemde indicatiebeslissingen het beter doet dan de huidige op de Rutter c riteria gebaseerde rating (verder als Rutter-Rating aangeduid) . Met beter doen wordt bedoeld dat bij het gebruik van de LHETS de waarschijnlijkheid dat een bepaalde beslissing terecht genomen wordt groter is dan bij gebruik van de Rutter-Rating. De beslissing waar het hier om gaat is de doorverwijzing naar externe hulpverlening in geval van minder ernstige, en de doorverwijzing naar interne hulpverlening op basis van meer ernstige problematiek. Het beoordelen of de beslissing terecht is wordt in dit onderzoek gebaseerd op twee soorten informatie. De eerste betreft het onafhankelijke oordeel over de ernst van de problematiek van een expert met veel ervaring op dit gebied. De tweede informatie betreft onafhankelijke oordelen over de terechtheid van de doorverwijzing door de personen naar wie was doorverwezen.
402
2
Methode
Deelnemers De deelnemers aan het onderzoek waren de spreekuurhouder, twee behandelingscoördinatoren en vier intakers. De spreekuurhouder, een maatschappelijk werker met meer dan tien jaar werkervaring, heeft op de RIAGG Jeugdzorg Heerlen een voordeurfunctie. Hij beoordeelt op basis van een gesprek van een half uur met de cliënt of er sprake is van RIAGG problematiek. De twee behandelingscoördinatoren waren respectievelijk een psychotherapeut van de RIAGG jeugdzorg OZL en een klinisch psycholoog van een ambulante jeugdhulpverleningsinstelling Zij zijn verantwoordelijk voor de coördinatie en uitvoering van behandelingen en zijn ervaren in het toetsen en evalueren van indicatiestellingen en verwijzingen. De vier intakers zijn allen verbonden aan de RIAGG Jeugdzorg Heerlen, twee sociaal-psychiatrisch senior verpleegkundigen met meer dan tien jaar werkervaring en twee junior psychologen met minder dan twee jaar werkervaring. De rol van ieder van de deelnemers in het onderzoek komt verder bij de beschrijving van de procedure aan de orde. De beoordeling van de ernst van de problematiek had betrekking op acht cliënten die binnen de reguliere procedure waren aangemeld. Instrumenten De Rutter-Rating die standaard gebruikt wordt in het diagnostisch besluitvormingsprotocol van de RIAGG OZL bestaat uit 14 vragen die gebaseerd zijn op de c riteria van Rutter (1975). De intaker dient elke vraag met ja of neen te beantwoorden. Het aantal ja-antwoorden geeft een index voor de sterkte van de ernst van de problematiek (zie Appendix) . De L-HETS is een instrument dat clinici in staat stelt aan de hand van
Intake
Intake-kamer
Observatieruimte
1
Junior A : L-HETS
2
Senior B : rating
3
Junior B : L-HETS
Senior A Junior B Senior B Junior A Junior B Senior A Senior B Junior A Senior A
: L-HETS : rating : rating : rating : L-HETS : L-HETS : rating : L-HETS : rating
4
Senior A : L-HETS
5
Junior A : rating
6
Junior B : L-HETS
7
Junior B : rating
8
Senior A : rating
Senior B Junior A Junior B Junior B Senior A Senior B Junior A Junior B Senior A Senior A Junior A Senior B Senior B Junior A Junior B
: rating : L-HETS : rating : L-HETS : rating : L-HETS : L-HETS : rating : rating : L-HETS : rating : L-HETS : L-HETS : rating : L-HETS
FIGUUR 1
Onderzoeksopzet
29 beoordelingsschaaltjes de ernst van de problematiek bij kinderen en jeugdigen tot 16 jaar te beoordelen. Het betreft items die betrekking hebben op het kind (bijvoorbeeld `lijdensdruk van het kind'), gezin (bijvoorbeeld `stabiliteit van de gezinscontext'), en op de omgeving (bijvoorbeeld `bedreiging probleemgedrag omgeving') . Elk schaaltje bestaat uit een aantal inhoudelijk omschreven ankerpunten. Het aantal ankerpunten per schaal va rieert van 3 tot 5. De somscore geeft een index voor de ernst van de problematiek. Voor een volledige beschrijving van de schaal wordt verwezen naar de eerder gerefereerde publicaties (Pelzer e.a., 1995, 1997).
403
THEORIE EN ONDERZOEK
Ontwerp en procedure Het onderzoek heeft betrekking op de bruikbaarheid van de L-HETS in het bestaande diagnostisch intakeprotocol van de RIAGG Jeugdzorg Heerlen. Dit brengt met zich mee dat de authenticiteit van het intakeproces alsook het bestaande protocol niet verstoord mochten worden. Bovendien deed zich het probleem voor dat beoordelingen mede afhankelijk (kunnen) zijn van de werkervaring van de gebruiker. Werkervaring zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat men beter onderscheid gaat maken tussen aspecten die wel en aspecten die niet relevant zijn voor het beoordelen van de ernst van de problematiek. Is dit het geval dan zouden de L-HETS beoordelingen van ervaren intakers systematisch kunnen verschillen van die van minder ervaren intakers. Om dit na te gaan werd beslist een procedure uit te werken waa rin ook voor werkervaring werd gecontroleerd. Dit was mogelijk door de aanwezigheid op de RIAGG Jeugdzorg Heerlen van een one-way screenvoorziening in de intakekamer. Elk van de acht cliënten had conform de gebruikelijke procedure een gesprek met één intaker. Bij elk gesprek observeerden de drie andere intakers achter het one-way screen. Er werd een ontwerp (zie Figuur 1) toegepast waarbij voor werkervaring en instrument werd gebalanceerd. Uit Figuur 1 valt op te maken dat per intakegesprek telkens twee medewerkers de Rutter-Rating toepasten en twee medewerkers de L-HETS invulden. Ook valt op te maken dat de vier medewerkers ieder viermaal de LHETS en viermaal de Rutter-Rating hanteerden. Hierbij zijn bij elke intake de RutterRating en de L-HETS systematisch in een andere volgorde door respectievelijk de senior en de junior intaker gescoord. De twee junior en twee senior
intakers hielden ieder twee intakegesprekken. Van elk intakegesprek werd het gebruikelijke verslag gemaakt. De spreekuurhouder beoordeelde op basis van dit verslag of een interne dan wel externe verwijzingsbeslissing diende plaats te vinden. Deze beslissingen werden ter controle voorgelegd aan de behandelingscoördinatoren. De behandelingsco6rdinatoren beschikten over het intakeverslag en gaven eveneens hun oordeel over de casus in termen van interne dan wel externe verwijzing.
3
Resultaten
Beschrijvende gegevens De interscorebetrouwbaarheid van de L-HETS bij de acht cliënten over de beoordelaars was 0.92 (p<0.05), de interscorebetrouwbaarheid van de Rutter-Rating daarentegen was slechts 0.11 (p=0.78). De Pearson rangcorrelade tussen L-HETS en Rutter-Rating was -0.31 (p=0.70) . In Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelden en spreidingen van de beoordelingen op de L-HETS en de RutterRating voor senior en junior medewerkers apart. T-toetsen voor gepaarde waarnemingen laten geen significant verschil zien tussen de junior en de senior beoordelaars zowel bij de L-HETS
TABEL 1
Gemiddelde scores (M) en standaarddeviaties (SD) L-HETS en rating-scores door junior en senior medewerkers
L-HETS
junior senior
404
N 2 2
M 30.6 29.8
[t(14)=0.4, p=0.72], als bij de rating [t(14) =0.2, p=0.81]. De gegevens van de junior en senior medewerkers worden daarom verder samen genomen.
Verwijzingsbeslissingen Zoals eerder aangegeven steunt in het bestaande RIAGG protocol de beslissing tot interne dan wel externe verwijzing op de inschatting van de ernst van de problematiek. Bij ernstige problematiek wordt intern, bij minder ernstige wordt extern verwezen. Uit Tabel 2 blijkt dat de casus die de spreekuurhouder intern verwijst gemiddeld een hogere score op de LHETS heeft dan de casus die hij extern verwijst. Dit verschil in LHETS-score bij interne en externe verwijzingen is significant (t (6) =2.8, p<0.05). Dit geldt niet voor de Rutter-Rating. Hier wordt geen significant verschil tussen de Rutter-Rating van beide verwijzingen vastgesteld (t (6)=-1.0, p=0.35). Bovendien is de richting van het verschil hier tegengesteld aan wat verwacht wordt. De casus die de spreekuurhouder intern verwijst wordt op de Rutter-Rating minder ernstig ingeschat dan de casus die hij extern verwijst. Ter controle op de genomen beslissingsverwijzingen werd door de behandelingscoördinatoren van zowel de RIAGG OZL (waarnaar 3 casussen intern verwezen werden) als van de
Gemiddelde L-HETS en rating scores met interne (ernstige) en externe (minder ernstige) verwij-
TABEL 2
zingen
RATING SD 4.3 5.4
M 5.9 5.5
SD 3.0 3.0
L-HETS RATING
intern extern
N 3 5
M 34.5 27.6
SD 4.6 2.6
M 5.0 6.1
SD 1.5 1.5
ambulante jeugdhulpverleningsinstelling (waarnaar 5 casussen extern verwezen werden) onafhankelijk van de spreekuurhouder beoordeeld of de verwijzing terecht was. Zowel de 3 interne als de 5 externe verwijzingen werden als terecht beschouwd. Kortom, de gangbare RutterRating bleek niet gerelateerd aan de beslissing tot intern dan wel extern verwijzen. De L-HETS-beoordelingen daarentegen differentiëren in dezelfde richting als de onafhankelijke verwijzingsoordelen van de spreekuurhouder en de behandelingscoördinatoren.
4
Discussie
De belangrijkste resultaten van dit bruikbaarheidsonderzoek zijn als volgt samen te vatten. Ten eerste blijkt dat de interscorebetrouwbaarheid van de L-HETS goed is, in tegenstelling tot die van de Rutter-Rating. Op de tweede plaats blijkt de L-HETS wel en de RutterRating niet te discrimineren tussen zorgtoewijzingsbeslissingen waarbij de ernst van de problematiek een belangrijk aandeel heeft. Op de derde plaats blijkt dat de genoemde beslissingen ook als terechte beslissingen worden beschouwd. De L-HETS differentieert adequaat tussen interne en externe verwijzingen, de Rutter-Rating niet. Gelet op bovenstaande resultaten hoeft het geen verwonde ri ng te wekken dat er geen verband tussen de Rutter-Rating en de L-HETS werd vastgesteld. Het onderzoek is wederom een demonstratie van het feit dat impliciet-klinische oordelen onbetrouwbaar en niet-valide zijn (zie Turk & Salovey, 1988). Wederom is evenwel aangetoond dat de zorgvuldige uitfiltering van klinische erva ring en verdichting van die erva ri ng tot consensuskennis (in casu de L-HETS) wel degelijk een bruikbare bijdrage 405
THEORIE EN ONDERZOEK
kan opleveren aan de besluitvorming in de praktijk. Het onmiddellijke resultaat van dit bruikbaarheidsonderzoek is dat de L-HETS nu ook als standaardinstrument in het diagnostisch protocol van de RIAGG OZLK is opgenomen. Bovendien is onderzoek gepland waarbij de bruikbaarheid van de L-HETS ook met het oog op twee andere situaties zal worden onderzocht. Steeds vaker blijkt na de intake dat de grens van ambulante hulpverlening is bereikt. Steeds vaker zal de situatie zich voordoen dat niet alleen naar externe ambulante hulpverlening maar ook naar een externe kinder- en jeugdpsychiatrische kliniek moet worden verwezen. Het huidige onderzoek had betrekking op de bruikbaarheid van de L-HETS ten aanzien van interne dan wel externe ambulante zorgtoewijzing. In vervolgonderzoek zal de bruikbaarheid van de L-HETS ook ten aanzien van de externe kinder- en jeugdpsychiatrische zorgtoewijzing worden onderzocht. Nu het onderzoek naar de LHETS als diagnosticum van de ernst van de problematiek en als instrument voor zorgtoewijzing gaandeweg wordt afgerond, zal de aandacht verlegd worden naar de bruikbaarheid van de LHETS als diagnosticum van behandelingseffecten. Appendix Rutter-Rating (naar Ruiter, 1975). 1 het probleemgedrag past niet bij de lee ftijd van de jeugdige 2 het probleemgedrag past niet bij de sexe van het kind 3 het probleemgedrag duurt langer dan gebruikelijk 4 het probleemgedrag is opvallend, gelet op wat normaliter aan extreme reacties in extreme omstandigheden verwacht mag worden 5 het probleemgedrag is opvallend in het licht van wat binnen de socioculturele context gebruikelijk is
LITERATUUR
6 het probleemgedrag heeft betrekking op meerdere terreinen van psychologisch functioneren 7 het probleemgedrag is specifiek voor of een symptoom van psychopathologie 8 het probleemgedrag komt vaker voor dan normaal verwacht mag worden 9 er is een opvallende verandering opgetreden in het habituele gedrag 10 het probleemgedrag komt voor in meerdere situaties
11 de jeugdige lijdt onder het probleemgedrag 12 de jeugdige wordt door het probleemgedrag in zijn sociaal functioneren belemmerd 13 de jeugdige wordt door het probleemgedrag in zijn ontwikkeling belemmerd 14 het probleemgedrag leidt tot langdurige verstoring in contact en communicatie
De Bruyn, E.E.J. (1992). Van aanmelding naar advies: De diagnostische cyclus, 75-93. In R. de Groot & J. van Weelden (Red.), Orthopedagogiek: Inzicht, uitzicht en overzicht. Groningen: Wolters-Noordhoff. De Bruyn, E.E.J., Pameijer, N.K., Ruijssenaars, A.J.J.M. & Van Aarle, E.J.M. (1995). Diagnostische besluitvorming. Handleiding bij het doorlopen van de diagnostische cyclus. Leuven: Acco. Grigoroiu-Sebanescu, M. (1989). A rating scale for the severity of psychopathology in children. Neurologie et Psychiatrie, 27, 201208. Pelzer, H.J. (1996). Protocol diagnostische besluitvorming. RIAGG O.Z.L.: Interne publicatie. Pelzer, H.J., Steerneman, W.J.P.J.M. & De Bruyn, E.E.J. (1995). Beoordeling ernst problematiek bij kinderen en jeugdigen: een landelijke consensuslijst. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 34, 399-409. Pelzer, H.J., Steerneman,W.J.P.J.M. & De Bruyn, E.E.J. (1994). De ernst van probleemgedrag: een conceptuele verkenning. Tijdschrift
voor Orthopedagogiek, 33, 380-393. Pelzer, H.J., Steerneman, W.J.P.J.M. & De Bruyn, E.E.J. (1997). Onderzoek naar de validiteit van de Heerlense Ernst Taxatie Schaal (LHETS) in de klinische praktijk. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 36, 72-77. Rutter, M. (1975). Helping troubled children. London: Plenum Press. Steerneman, W.J.P.J.M. (1995). Psychodiagnostiek in de RIAGG Jeugdzorg. Nederlands tijdschrift voor Opvoeding, Vorming en Onderwijs, 11, 126-135. Steerneman, W.J.P.J.M., Pelzer, H.J. & De Bruyn, E E.J. (1993). Van impliciete criteria naar expliciete criteria: De Heerlense Ernst Taxatie Schaal (NETS). Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 32, 444-454. Turk, D.C. & Salovey, P. (Eds.) (1988). Reasoning, inference & judgment in clinical psychology New York: Free Press. Verhuist, F, Koot, J.M., Akkerhuis, G.W. & Veerman, J.W. (1990). Practische handleiding voor de Child Behavior Checklist Assen/ Maastricht: Van Gorcum.
ADRES VAN DE AUTEURS
drs. W.J.P.J.M. Steerneman & drs. H.J. Pelzer, p/a RIAGG OZL, afd. Jeugdzorg, Postbus 165, 6400 AD Heerlen prof. dr. E E J De Bruyn, Katholieke Universiteit Nijmegen, vakgroep Orthopedagogiek, Postbus 9104, 6500 HE Nijmegen 406
A.J. DE KLOET, G.J. VERHEIJ & A.B. RIETMAN
Sociale vaardigheidstraining in de kinderrevalidatie
SAMENVATTING
In het Sophia Revalidatiecentrum Den Haag maakt een training sociale vaardigheden deel uit van het behandelaanbod voor kinderen met MND (minimale neurologische dysfunctie, Lutgerink, 1996). Als onderbouwing van de sociale vaardigheidstraining, ook wel de sociogroep genoemd, wordt de cognitieve sociale leertheorie van Bandura gebruikt. De doelstelling van de sociogroep is het vergroten van het gevoel van competentie, het trainen van sociale vaardigheden en voorzover mogelijk binnen het programma de aanpak van individuele, specifieke problemen. De sociogroep komt gedurende 20 weken elke week één uur bij elkaar. Spel en/of bewegingsopdrachten vormen een belangrijk onderdeel van het programma. Het programma bestaat uit vier blokken, namelijk kennismaking, het vormen van een groep, zelfbeeld en sociale vaardigheden. Voldoende afstemming met thuis en school, effectmeting en vergroten van generalisatie naar alledaagse situaties vormen een uitdaging voor de komende periode.
1
Inleiding
Steeds meer scholen en instellingen voor jeugdzorg en hulpverlening verzorgen trainingen in sociale vaardigheden. De kinderrevalidatie vormt hierop geen uitzondering. Naar een revalidatiecentrum worden kinderen verwezen met complexe problematiek als gevolg van stoornissen in het houdings- en bewegings407
apparaat of het zenuwstelsel. De beperkingen kunnen zich manifesteren op diverse gebieden, zoals ten aanzien van verplaatsingsmogelijkheden, activiteiten in het dagelijkse leven, emotionele ontwikkeling, sociale vaardigheden, communicatie en neuropsychologische vaardigheden. De beperkingen kunnen al dan niet leiden tot een zich gehandicapt voelen bij het kind en/of tot `last' voor ouders, overige gezinsleden, leerkracht en leeftijdgenootjes. In dit artikel wordt beschreven hoe in het Revalidatiecentrum Den Haag, onderdeel van de Sophia Stichting voor klinische en poliklinische revalidatie, trainingen in sociale vaardigheden worden gegeven aan MNDkinderen met sensomotorische en sociale beperkingen door middel van een sociogroep. Na een korte, algemene verhandeling over de uitgangspunten van de zogenaamde `sociogroepen' volgt een meer praktische beschrijving van de werkwijze die in de afgelopen tien jaar is ontstaan, met inbreng van de disciplines orthopedagogiek, fysiotherapie en ergotherapie.
2
Uitgangspunten
Een aanzienlijk deel van de kinderen dat op de kinderafdeling van het Revalidatiecentrum Den Haag behandeld wordt, heeft veel moeite om zich in sociaal opzicht te redden. In de
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK, 36 (1997) 407-414