Gemeente Rotterdam p/a DCMR Milieudienst Rijnmond Bezoekadres: Parallelweg 1 3112 NA Schiedam Postadres: Postbus 843 3100 AV Schiedam Afdeling: Haven en Industrie Contactpersoon: Telefoon: (010) 246 Fax: (010) 246 82 83 E-mail:
[email protected]
AANTEKENEN Expresse B.V. T.a.v. de directie Waalhaven Noordzijde 4, 3087 BL ROTTERDAM
Uw kenmerk: Ons kenmerk:
21867377 302533
Bijlage(n): 3 Betreft: Last onder dwangsom
Datum: _ g
2015
Geachte directie, Betreft Last onder dwangsom op grond van artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht; wegens het overtreden van artikel 10, lid 1, Bijlage III, lid 1 onder k van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (verder: BRZO) juncto artikel 5 van de Regeling risico's zware ongevallen 1999 (verder: RRZO), artikel 5, lid 3, Bijlage III onder c van het BRZO juncto artikel 3 RRZO 1999 en artikel 10, lid 1, Bijlage III onder d van het BRZO betreffende uw inrichting aan de Waalhaven Noordzijde 4 in Rotterdam. Actieve openbaarmaking De DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: DCMR) hanteert als uitgangspunt dat alle documenten die zich bij de DCMR bevinden in beginsel openbaar zijn. De DCMR is voornemens dit handhavingsbesluit openbaar te maken op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De openbaarmaking zal gebeuren door het publiceren van onderhavig document op de website van de DCMR (www.dcmr.nl). Zie voor meer informatie hierover bijgaande brief Inleiding Uw inrichting betreft een stuwadoorsbedrijf met op- en overslag van koopmansgoederen en gevaarlijke stoffen. Op 18 januari 2011 is voor u inrichting een revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer afgegeven door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland. Deze vergunning wordt thans aangemerkt als omgevingsvergunning milieu als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo). Naast de voorschriften uit uw omgevingsvergunning zijn de artikelen uit het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (verder: BRZO), het Activiteitenbesluit milieubeheer en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer van toepassing op uw bedrijf Per 1 januari 2014 is de provinciale vvgb-plicht komen te vervallen. Hierdoor is het bevoegd gezag voor het toezicht op uw bedrijf gewijzigd van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland naar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam.
Blad: 2/5 Ons kenmerk: 21867377
Historie Naar aanleiding van inspectiebezoeken van 28 november, 17, 18 en 20 december 2013 door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en de DCMR in het kader van het BRZO en in het kader van Vernieuwend Toezicht, is u op 21 maart 2014 een Brzo'99-rapportage toegezonden. Bij brief d.d. 3 april 2014, met kenmerk 21747500, bent u naar aanleiding van een BRZO-inspectie gewezen op een aantal overtredingen van het BRZO. Op 5 september 2014 is door de toezichthouder van de DCMR een hercontrole uitgevoerd. Geconstateerde overtredingen Tijdens de controle op 5 september 2014 constateerde de toezichthouder dat u aan aantal van de in de brief d.d. 3 april 2014 genoemde overtredingen niet of niet volledig ongedaan heeft gemaakt Het betreft de volgende overtredingen: U heeft voorzien in een selectiemethodiek om vanuit de gevaarsidentificatie de juiste gevaren in de installatiescenario's te beschouwen. Tijdens de nacontrole is echter vastgesteld dat de selectiemethodiek voor installatiescenario's onvoldoende is gevolgd en daarom niet alle gevaren/ insluitsystemen zijn beschouwd. Het niet beschouwen van alle gevaren/insluitsystemen voor installatiescenario's betreft een overtreding van artikel 10, lid 1, Bijlage III, lid 1, onder k van het BRZO'99 en artikel 5 van de RRZO'99. U heeft de What-if studie aangepast. De procedure identificatie van gevaren en de uitgevoerde What-if studie voorzien echter nog onvoldoende in de vaststelling en de toepassing van de systematische identificatie van ongewenste gebeurtenissen en de beoordeling van de kans op en de omvang van de risico's van zware ongevallen. Hiermee overtreedt u artikel 5, lid 3, Bijlage II onder c van het BRZO'99 en artikel 3 van de RRZO'99. U heeft de beschrijvingen in het VR niet aangepast zodat ten onrechte beschreven is dat de opslagloodsen A l , A2, I, B, C en E voldoen aan de uitgangspunten van beschermingsniveau 3 van de PGS15. Hiermee overtreedt u artikel 10, lid 1, Bijlage III onder d van het BRZO'99. Genoemde artikelen zijn als bijlage bij deze beschikking gevoegd. Voornoemde administratieve gebreken zijn nader uitgewerkt in een verslag d.d. 5 september 2014. Dit verslag zal als bijlage bij deze dwangsom worden gevoegd zodat voor u duidelijk is welke aanpassingen dienen te geschieden. Zienswijze In de brief van d.d. 7 november 2014, met kenmerk 21855650, bent u op de hoogte gebracht van bovengenoemde overtredingen en in de gelegenheid gesteld om uw zienswijze kenbaar te maken over het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen. U heeft hier geen gebruik van gemaakt. Overwegingen Ons college geeft aan de handhaving van wet- en regelgeving politiek-bestuurlijke en juridische prioriteit. In het geval van overtreding van wetsvoorschriften wordt dan ook consequent opgetreden.
Blad: 3/5 Ons kenmerk: 21867377
Verder zijn wij op grond van de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in beginsel - behoudens bijzondere omstandigheden - gehouden wettelijke voorschriften te handhaven. In de gegeven omstandigheden achten wij het algemeen belang dat is gediend bij handhaving van de onderhavige wet- en regelgeving zwaarwegender dan uw belang bij voortzetting van de overtreding. Van bijzondere omstandigheden is ons verder niet gebleken. Wij wijzen u in dit kader op uw verantwoordelijkheid als BRZO-bedrijf Van dergelijke bedrijven wordt een proactieve houding verwacht ten aanzien van de zorg voor milieu en veiligheid. U bent bij brief van 3 april 2014 eerder aangeschreven op de overtredingen, maar u heeft de overtredingen onvoldoende ongedaan gemaakt. Alle feiten en omstandigheden in overweging nemende hebben wij niet het vertrouwen dat u zonder bestuurlijke maatregel de overtredingen ongedaan maakt. Wij zien ons dan ook genoodzaakt u een last onder dwangsom op te leggen. Het belang van de bescherming van het milieu verzet zich naar onze mening niet tegen het opleggen van een last onder dwangsom. Het opleggen van een last onder dwangsom in de onderhavige situatie is het meest proportionele middel, omdat het gaat om overtredingen die door u op relatief eenvoudige wijze beëindigd kunnen worden, door de aangedragen opmerkingen door te voeren in de genoemde documenten en procedures. U kunt er zelf voor zorgen dat u geen last onder dwangsom verbeurt door tijdig en blijvend aan de last te voldoen. De hoogte van de last onder dwangsom is gerelateerd aan de aard en ernst van de overtredingen en dient als prikkel om de overtredingen ongedaan te maken. Te nemen maatregelen 1. U dient de selectiemethodiek voor installatiescenario's die is vastgelegd aan te vullen zodat alle gevaren/ insluitsystemen binnen uw inrichting zijn beschouwd (artikel 10, lid 1, Bijlage III, lid 1, onder k van het BRZO'99 en artikel 5 van de RRZO'99). 2. U dient de procedure identificatie van gevaren en de uitgevoerde What-if studie aan te passen zodat voldoende wordt voorzien in de vaststelling en toepassing van de systematische identificatie van ongewenste gebeurtenissen en de beoordeling van de kans op en de omvang van de risico's van zware ongevallen (artikel 5, lid 3, Bijlage II onder c van het BRZO'99 en artikel 3 van de RRZO'99). 3. U dient de beschrijvingen in het VR aan te passen naar de juiste weergave van het huidige beschermingsniveau van de opslagloodsen A l , A2, I, B, C en E (artikel 10, lid 1, Bijlage III onder d van het BRZO'99).
Blad: 4/5 Ons kenmerk: 21867377
Besluit Gelet op het vorenstaande besluiten wij op grond van artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht als volgt 1.
Wij gelasten u om binnen drie maanden na het in werking treden van deze beschikking artikel 10, lid 1, Bijlage III, lid 1, onder k van het BRZO'99 en artikel 5 van de RRZO'99 na te leven, door de maatregelen uit te voeren als genoemd onder 1 in de alinea Te nemen maatregelen' in deze beschikking. Wij waarschuwen u ervoor dat wanneer u niet voldoet aan het onder 1 gestelde, u na de begunstigingstermijn een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 (vijfduizend euro) per maand dat artikel 10, lid 1, Bijlage III, lid 1, onder k van het BRZO en artikel 5 van de RRZO overtreden, tot een maximum van € 15.000,00 (vijftienduizend euro).
2.
Wij gelasten u om binnen drie maanden na het in werking treden van deze beschikking artikel 5, lid 3, Bijlage II onder c van het BRZO'99 en artikel 3 van de RRZO'99 na te leven door de maatregelen uit te voeren als genoemd onder 2 in de alinea 'Te nemen maatregelen' in deze beschikking. . Wij waarschuwen u ervoor dat wanneer u niet voldoet aan het onder 2 gestelde, u een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 (vijfduizend euro) per maand dat artikel 5, lid 3, Bijlage II onder c van het BRZO'99 en artikel 3 van de RRZO'99 wordt overtreden, tot een maximum van € 15.000,00 (vijftienduizend euro).
3.
Wij gelasten u om binnen drie maanden na het in werking treden van deze beschikking artikel 10, lid 1, Bijlage III onder d van het BRZO'99 na te leven door de maatregelen uit te voeren als genoemd onder 3 in de alinea Te nemen maatregelen' in deze beschikking. . Wij waarschuwen u ervoor dat wanneer u niet voldoet aan het onder 3 gestelde, u een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 (vijfduizend euro) per maand dat artikel 10, lid 1, Bijlage III onder d van het BRZO'99 wordt overtreden, tot een maximum van € 15.000,00 (vijftienduizend euro).
Wij wijzen u er op dat het verbeuren van (maximale) dwangsommen niet met zich meebrengt dat de overtredingen kunnen worden voortgezet. Bij voortduring of herhaling van de overtredingen zullen nadere maatregelen worden overwogen. Mededeling over verbeuring en invordering Indien na afloop van bovengenoemde begunstigingtermijn onverhoopt geconstateerd wordt dat u nog steeds in strijd handelt met uw vigerende vergunning van 3 augustus 2007 dient u, op grond van artikel 5:33 van de Algemene wet bestuursrecht binnen een termijn van zes weken na verbeuring over te gaan tot betaling van de hierdoor van rechtswege verbeurde dwangsom. Dit kunt u doen door het door u verschuldigde bedrag over te maken op bankrekeningnummer NL74 ABNA 043.81.71.993 van de Gemeente Rotterdam, onder vermelding van "dwangsom Expresse Rotterdam B.V. Waalhaven Noordzijde 4 te Rotterdam". Als u niet tot betaling overgaat zal een invorderingsbeschikking, als bedoeld in artikel 5:37, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht bekend worden gemaakt. Ook zal u worden aangemaand tot betaling van de verbeurde dwangsom(men).
Blad: 5/5 Ons kenmerk: 21867377
Inwerkingtreding besluit Deze beschikking treedt in werking op de dag na de dag waarop deze aan u is verzonden. Bezwaar Belanghebbenden kunnen op grond van artikel 7:1 van de Awb binnen zes weken na bekendmaking bezwaar maken tegen deze beschikking. Het bezwaarschrift moet worden gezonden naar: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam t a v. de Algemene Bezwaarschriftencommissie Postbus 1011 3000 BA Rotterdam Faxnummer Algemene Bezwaarschriftencommissie: (010) 267 63 00 Een bezwaarschrift moet worden ondertekend en dient in ieder geval het volgende te bevatten: de naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van de beschikking waartegen bezwaar wordt gemaakt de gronden van het bezwaar. Voorlopige voorziening Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kunt u een verzoek doen tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden gedaan bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, Sector Bestuursrecht Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam. Deze kan een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de voorwaarden. Het bezwaarschrift en het verzoek schorsen de werking van deze last onder dwangsom niet
Hoogachtend, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, namens dezen,
mr. J H. van den Heuvel directeur DCMR Milieudienst Rijnmond
Gemeente Rotterdam Bijlage 1 Besluit risico's zware ongevallen 1999 Artikel 5 van het Brzo'99 luidt 1. Degene die een inrichting drijft, treft alle maatregelen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. 2. Degene die een inrichting drijft, heeft in de inrichting een document voorhanden waarin het door hem gevoerde beleid ter voorkoming van zware ongevallen, rekening houdend met de aanwezigheid en de omvang van de risico's, is vastgelegd. Dit document bevat de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico's van zware ongevallen. Degene die een inrichting drijft, als bedoeld in artikel 8, mag het document opnemen in het veiligheidsrapport. 3.
4.
5.
Ten einde het in het tweede lid bedoelde beleid te bepalen en uit te voeren, voert degene die een inrichting drijft, een veiligheidsbeheerssysteem in. In het veiligheidsbeheerssysteem komen de elementen, genoemd in bijlage II aan de orde. Indien in de inrichting of een onderdeel daarvan of in de werking van de inrichting of van dat onderdeel een verandering wordt aangebracht die voor de risico's van een zwaar ongeval belangrijke gevolgen kan hebben, draagt degene die de inrichting drijft, er voor zorg dat het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en het veiligheidsbeheerssysteem opnieuw worden beoordeeld en indien nodig worden herzien en dat het document, bedoeld in het tweede lid, dienovereenkomstig wordt gewijzigd. Een zodanige beoordeling onderscheidenlijk herziening vindt tevens plaats indien een verandering in het veiligheidsinzicht daartoe aanleiding geeft. Onze Ministers kunnen nadere regels stellen met betrekking tot het tweede tot en met het vierde lid.
Artikel 10, lid 1 van het Brzo'99 luidt: Een veiligheidsrapport bevat de gegevens en beschrijvingen, bedoeld in bijlage III, op zodanige wijze dat wordt aangetoond dat: a. een beleid ter voorkoming van zware ongevallen en een veiligheidsbeheerssysteem is ingevoerd; b. de gevaren van zware ongevallen geïdentificeerd zijn en de nodige maatregelen zijn getroffen om die te voorkomen en de gevolgen van dergelijke ongevallen voor mens en milieu te beperken; c. het ontwerp, de constructie, de exploitatie en het onderhoud van alle met de werking van de inrichting samenhangende installaties, opslagplaatsen, apparatuur en infrastructuur die samenhangen met de gevaren van een zwaar ongeval binnen de inrichting voldoende veilig en betrouwbaar zijn; d.
een intern noodplan, als bedoeld in artikel 22, is gemaakt.
Bijlage II bij het Brzo'99 luidt In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 5, derde lid, komen aan de orde: a. die onderdelen van het algemene beheerssysteem waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de procédés en de hulpmiddelen behoren welke het mogelijk maken het beleid ter voorkoming van zware ongevallen te bepalen en uit te voeren;
b.
de organisatie en de werknemers: de taken en verantwoordelijkheden van de werknemers die op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de risico's van zware ongevallen zijn betrokken, het onderkennen van de behoeften aan opleiding van die werknemers, de organisatie van die opleiding en de deelname daaraan door de werknemers en de in de inrichting werkzame werknemers van aannemers en onderaannemers;
c.
de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico's van zware ongevallen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen die tot zware ongevallen kunnen leiden die zich bij normale en abnormale werking kunnen voordoen en de beoordeling van de kans op en de omvang van die ongevallen;
d.
de beheersing van de uitvoering: de vaststelling en de toepassing van procedures en instructies voor de beheersing van de veiligheid van de bedrijfsvoering, met inbegrip van het onderhoud van de installaties en de tijdelijke onderbrekingen; de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot de inrichting of onderdelen daarvan dan wel met betrekking tot het ontwerpen van een nieuw procédé; de planning voor noodsituaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van noodsituaties alsmede voor het uitvoeren, beoefenen en toetsen van de noodplannen en de daartoe strekkende opleiding van de betrokken werknemers. De opleiding geldt voor de werknemers van de inrichting, met inbegrip van de in de inrichting werkzame werknemers van aannemers en onderaannemers; het toezicht op de prestaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, alsmede de invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij het niet in acht nemen daarvan. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen en bijnaongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, het onderzoek daarnaar en de nazorg, een en ander op grond van de ervaringen uit het verleden;
e.
f
g.
h.
audits en beoordeling: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische periodieke evaluatie van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem alsmede voor de met documenten gestaafde analyse door de directie van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan.
Bijlage III bij het Brzo '99 luidt: 1. Het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 10, eerste lid, bevat ten minste: a. gegevens met betrekking tot het veiligheidsbeheerssysteem en de organisatie van de inrichting met het oog op het voorkomen van zware ongevallen als bedoeld in artikel 5, derde lid; b. een beschrijving van de inrichting en haar omgeving, met inbegrip van de geografische ligging, de meteorologische, geologische en hydrografische gegevens en, voor zover deze van belang is voor de beoordeling van de risico's, de voorgeschiedenis van de inrichting; c. een indicatie van het maximale aantal personen dat in de inrichting werkzaam is en het maximale aantal personen binnen en buiten de inrichting dat aan het risico van een zwaar ongeval is blootgesteld, alsmede een indicatie van de verdeling van het aantal personen over de inrichting; d. een beschrijving van de installaties en van andere activiteiten binnen de inrichting die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken.
e.
f g.
h. i. j.
k.
I.
m. n.
O. p. q.
r. s.
een beschrijving van de zones die door een zwaar ongeval zouden kunnen worden getroffen, voor zover zij van belang zijn voor: 1°. de interne veiligheid; 2°. de externe veiligheid; 3°. de voorbereiding van de rampenbestrijding; een beschrijving van de voornaamste werkzaamheden en producten uit de onderdelen van de inrichting die van belang zijn uit veiligheidsoogpunt; een beschrijving van de zware ongevallen binnen de inrichting, die buiten de inrichting gevaar kunnen opleveren, en een opsomming van de maatregelen die zijn genomen om de kans dat deze ongevallen zich voordoen te verkleinen en de gevolgen daarvan te beperken; per installatie een beschrijving als bedoeld onder g, voor zover het betreft zware ongevallen die binnen de inrichting gevaar kunnen opleveren; een beschrijving van de processen die in de inrichting plaatsvinden, alsmede het verloop daarvan; een beschrijving van de in de inrichting voorkomende stoffen en de eigenschappen en gedragingen van deze stoffen onder de in de inrichting geldende omstandigheden en bij een voorzienbaar ongeval, alsmede de hoeveelheden waarin deze stoffen in de inrichting kunnen voorkomen; per installatie een gedetailleerde beschrijving van de scenario's voor mogelijke zware ongevallen en van de omstandigheden waarin deze zich kunnen voordoen, met inbegrip van een samenvatting van de voorvallen die bij het op gang brengen van deze scenario's een belangrijke rol kunnen spelen; een beschrijving van de scenario's voor een mogelijk zwaar ongeval op het terrein van de inrichting die bepalend zijn voorde inhoud van het intern noodplan, bedoeld in artikel 22, en voor de omvang en de uitrusting van de bedrijfsbrandweer als bedoeld in artikel 7.3 van het Besluit veiligheidsregio's; een beschrijving van de organisatie van de nodig geachte bedrijfsbrandweer, waaronder de omvang van het personeel en het materieel; een beoordeling van de omvang en de ernst van de gevolgen van de geïdentificeerde zware ongevallen, met inbegrip van kaarten, beelden of, indien nuttig, gelijkwaardige beschrijvingen waarop de gebieden zijn aangegeven die door dergelijke door de inrichting veroorzaakte ongevallen waarschijnlijk zullen worden getroffen; een risico-analyse als bedoeld onder 2, alsmede een beschrijving van de risico's voor het milieu; een beschrijving van de technische parameters en van de voor de veiligheid van de installaties aangebrachte apparatuur; een beschrijving van de beschermings- en interventiemiddelen om de gevolgen van een zwaar ongeval binnen de inrichting te beperken, waaronder in ieder geval wordt begrepen een beschrijving van: 1°. de apparatuur die op de installatie is aangebracht om de gevolgen van zware ongevallen te beperken; 2°. de organisatie van het alarm en de interventie; 3°. de inzetbare interne of externe middelen; 4°. de consequenties die de in dit onderdeel bedoelde beschrijvingen hebben voor het intern noodplan bedoeld in artikel 22; andere gegevens die met het oog op de voorbereiding van de rampenbestrijding nodig zijn; de relevante organisaties die betrokken zijn bij de opstelling van het veiligheidsrapport.
De onder 1, onder o, bedoelde risico-analyse bevat a. een schatting van de kans dat de onder 1, onder g, bedoelde zware ongevallen zich voordoen en de geschatte omvang van de gevolgen van die ongevallen buiten de inrichting; b. een grafiek, waarin is aangegeven het verband tussen de logaritme van de omvang van de gevolgen van de onder 1, onder g, bedoelde zware ongevallen, uitgedrukt in aantallen dodelijk getroffenen buiten de inrichting, en de logaritme van de kans op het zich voordoen van deze ongevallen; op de horizontale as van de grafiek wordt de logaritme van het aantal dodelijk getroffenen uitgezet, waarbij de getallen O tot en met 4 worden aangegeven; op de verticale as wordt de logaritme van de cumulatieve kans per jaar op het zich voordoen van de voorvallen met ten minste die omvang uitgezet, waarbij de getallen -9 tot en met O worden aangegeven; c. de op de omgeving van de inrichting betrekking hebbende standaard topografische kaart of kaarten, schaal 1 op 10.000, waarop met een lijn de plaatsen buiten de inrichting zijn verbonden waar het plaatsgebonden risico onderscheidenlijk 10-4, 10-5, 10-6, 10-7 en 10-8 bedraagt.
Regeling risico's zware ongevallen 1999 Artikel 2 van het Rrzo'99 luidt: Bij de vastlegging van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico's van zware ongevallen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het besluit, wordt een beschrijving gegeven van: a. in hoofdlijnen de aard en de omvang van de risico's van zware ongevallen; b. de beginselen die ten grondslag liggen aan de inrichting van het veiligheidsbeheerssysteem, zodanig dat inzicht wordt geboden in de samenhang tussen het beleid en het veiligheidsbeheerssysteem; c. de criteria die worden toegepast bij de vaststelling van de risico's van zware ongevallen; d. de beginselen die ten grondslag liggen aan de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming van zware ongevallen, zodanig dat inzicht wordt geboden in de samenhang tussen de getroffen maatregelen en de risico's van zware ongevallen. Artikel 3 van het Rrzo'99 luidt: 1. De procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen en de beoordeling van de risico's van zware ongevallen als bedoeld in bijlage II, onder c, bij het besluit hebben betrekking op: a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico's van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen daarvan; b. de criteria voor het bepalen van de methode voor het onder a bedoelde onderzoek; c. de methode voor de beoordeling van de risico's van zware ongevallen. 2. De in het eerste lid, onder b, bedoelde onderzoeksmethode is afgestemd op de in dat lid, onder a, bedoelde fasen. 3. De methode bedoeld in het eerste lid, onder c, is geschikt om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan.
Artikel 5 van het Rrzo'99 luidt: 1. De beschrijving van de scenario's bedoeld in bijlage III, eerste lid, onder k, bij het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico's van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen van de installaties vindt plaats op basis van een in het veiligheidsrapport beschreven methode. 2. Bij de beschrijving van de in het eerste lid bedoelde scenario's wordt ten minste beschouwd welk van de volgende voorvallen deze scenario's op gang kunnen brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud. 3. Van elk scenario dient aangegeven te worden wat de kwalitatieve waarschijnlijkheid en het effect is en welke maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat het scenario zich voordoet. Voorts wordt ter beoordeling van de aanvaardbaarheid van de risico's en rekening houdend met de reeds getroffen maatregelen, een samenhangend inzicht geboden in: a. de resterende kans dat een zwaar ongeval geschiedt; b. de ernst van de gevolgen die het ongeval in dat geval zal hebben; c. welke verdere maatregelen technisch mogelijk zijn om de kans op een zwaar ongeval verder te verkleinen tot een daarbij aan te geven niveau; d. een indicatie van de kosten die verbonden zouden zijn aan het treffen van maatregelen als bedoeld onder c. 4. De scenario's dienen zodanig gekozen te worden dat hieruit blijkt dat met het complete stelsel van aanwezige technische en organisatorische voorzieningen op adequate wijze de risico's van zware ongevallen kunnen worden beheerst.
Gemeente Rotterdam
Bijlage 2 Verslag nacontrole BRZO-inspectie 5 september 2014 Inleiding Nacontrole BRZO-inspectie op 5 september 2014 naar aanleiding van aanschrijving van 3 april 2014. Tijdens de nacontrole is middels steekproeven gecontroleerd of de overtredingen ongedaan zijn gemaakt. Bij deze steekproef is uitgegaan van de activiteiten container op- en overslag en opslag van emballage in loodsen. Voor de loodsen is het risico van een loodsbrand beschouwd. De tekortkomingen ten aanzien van de overtredingen die onvoldoende ongedaan zijn gemaakt zijn in dit verslag vetgedrukt weergegeven. Bevindingen Naar aanleiding van overtreding 1: Het actuele VR is aangepast in juni 2014. In deel 2 is een aangepaste beschrijving opgenomen. Beschreven is dat onder andere de uitgangspunten van de QRA worden gehanteerd voor het opstellen van installatiescenario's. Vervolgens is gemotiveerd waarom een aantal directe oorzaken niet worden beschouwd omdat deze niet relevant zijn voor de activiteiten die plaatsvinden. In het VR is in deel 2 tabel 2 opgenomen waarin de scenario's met bijbehorende directe oorzaken voor de diverse activiteiten en locaties zijn vermeld. Tevens zijn er nieuwe installatiescenario's opgesteld. Deze zijn opgenomen in het VR deel 2, versie 4 van juni 2014. Geconcludeerd is dat de selectiemethodiek voor de risico's van de externe veiligheid voldoende is vastgelegd. Expresse B.V. heeft toegelicht dat de gevaarlijke stoffen van de installatiescenario's zijn gebaseerd op representatieve stoffen op basis van de opslaghistorie van Expresse B.V. Dit is als zodanig in deel 2 van het VR vastgelegd. Geconstateerd is dat de methodiek van scenarioselectie onvoldoende is gevolgd. In de scenario's ontbreken zowel voor containeroverslag als voor containeropslag scenario's met toxische vloeistoffen en toxische gassen, terwijl deze stoffen in de QRA zijn geselecteerd. Voor containeropslag is voor directe oorzaak impact/stoten/botsing een toxische wolk (fenol), milieuverontreiniging (natriumhypochloriet) en explosie (ADR klasse 1.4) uitgewerkt, echter is er voor containeropslag geen scenario uitgewerkt voor brandbare vloeistoffen In de QRA wordt voor containeropslag echter ook uitgegaan van brandbare vloeistoffen. Met de uitgewerkte installatiescenario's zijn niet alle relevante risico's voor de externe veiligheid beschouwd, overeenkomstig de uitgangspunten van de QRA. Met de opgestelde installatiescenario's is daarom nog onvoldoende aangetoond dat de risico's voor de externe veiligheid worden beheerst. Voor een loodsbrand is een installatiescenario 13 uitgewerkt. In dit scenario wordt uitgegaan van opslagloods E. Dit is de grootste opslagloods van het bedrijf (circa 2.625 m^). Deze loods is echter het verst gelegen is van de omliggende woonbebouwing, namelijk ongeveer 1 kilometer en draagt daarom van de loodsen het minste bij aan het plaatsgebonden risico ten opzichte van deze woningen.
Dit terwijl opslagloods B op circa 250 meter en opslagloods C op circa 400 meter van woonbebouwing is gelegen. In het scenario is onder andere vermeld 'inhoud loods, brandoppervlak maximaal 900 m^'. Het 900 m^ brandoppervlak is afgeleid van de QRA. De risicocontour vanwege de opslagloodsen van 10-7 ligt over deze woonbebouwing. In scenario 13 is niet uitgegaan van de opslagloods die het meeste bijdraagt tot het risico voor de externe veiligheid ten opzichte van de omliggende woonbebouwing. Met het opgestelde installatiescenario's is daarom nog onvoldoende aangetoond dat de risico's voor de externe veiligheid worden beheerst. Voor containerhandeling zijn voor directe oorzaak impact/stoten/botsing de scenario's plasbrand LPG, plasbrand tolueen, plasbrand ethanol uitgewerkt. Voor externe belasting is voor containerhandeling het scenario toxische wolk (acrylzuur) uitgewerkt. Enkele scenario-uitwerkingen zijn inhoudelijk op hoofdlijnen beoordeeld. Vastgesteld is dat de beschrijvingen zijn aangevuld en volledig zijn. Als steekproef is scenario 4 beschouwd. Hieruit blijkt dat de scenariobeschrijving is duidelijk, het LOC is omschreven, de effectafstanden zijn vermeld voor de rekenstof die is toegepast (overigens geen fenol). De LOD's waarbij tevens een motivatie is gegeven voor de effectiviteit van de maatregelen. Overigens is niet gemotiveerd hoe de kans van optreden is bepaald. Geconcludeerd is dat de scenariobeschrijvingen inhoudelijk voldoende zijn aangepast Er is een scenario opgesteld om de milieurisico's voor het oppervlaktewater te beschouwen. Conclusie overtreding 1: De overtreding is nog onvoldoende ongedaan gemaakt Naar aanleiding van overtreding 2: Het PBZO-document is aangepast, versie 3 van 7 juli 2014. De beschrijving van de algemene doelstellingen is aangepast De beschrijving van de aard en omvang van de risico's is aangepast. De criteria voor de vaststelling van de risico's zijn voldoende aangepast. Aanbevolen wordt om het criterium voor een matig risico te verduidelijken overeenkomstig de criteria van een beperkt risico. De samenhang van maatregel en risico is beschreven. Conclusie Geconcludeerd is dat het PBZO-document voldoende is aangepast. Overtreding 2 is ongedaan gemaakt. Naar aanleiding van overtreding 3: De procedure identificatie van gevaren (versie 1) is niet aangepast. Er is echter een aangepaste What-if studie beschikbaar uitgevoerd op 7 juli 2014. De What-if studie is opgesteld door het bedrijf Tebodin. De periodieke herbeoordeling is procedureel nog niet vastgelegd. De benodigde deskundigheid van de betrokken functionarissen is procedureel niet vastgelegd. In de What-if studie zijn nu de betrokken functionarissen wel beschreven. De spreadsheets behorende bij de What-if studie zijn steekproefsgewijs beoordeeld voor de activiteiten containerhandeling, containeropslag en opslag in emballage (loodsen). De opslag in emballage (loodsen) is beschouwd voor het risico van loodsbranden.
Algemene opmerkingen risicoanalyse Op 28 januari 2013 is een nieuwe QRA opgesteld. Dit is een wijziging ten opzichte van de vorige beoordeling. Bij deze beoordeling is uitgegaan van deze QRA. In de What-if studie is in tabel 2b vastgelegd welke directe oorzaken zijn beschouwd. Corrosie wordt niet beschouwd terwijl corrosie wel in de QRA als directe oorzaak is beschreven. In de What-if studie is beschreven dat corrosie niet is geselecteerd vanwege korte verblijfstijd containers binnen de inrichting. Deze motivering is afdoende geacht In de What-if studie is in tabel 2c een overzicht opgenomen van de beschouwde gevaarlijke stoffen en stofcategorieën. In de What-if studie is aangegeven dat wordt uitgegaan van een worst case benadering. Vermeld is dat bij de schade effecten de waarden van de voorbeeldstoffen zijn berekend. In de uitwerking van de risicoanalyse is echter onvoldoende navolgbaar vastgelegd welke gevaarlijke stoffen zijn beschouwd. In de uitwerking van de risicoanalyse is niet beschreven hoe groot het LOC is en tevens is niet het type LOC (klein gat, groot gat, instantaan falen) vermeld. De risicoanalyse is onvoldoende navolgbaar. In de uitwerking van de risicoanalyse is niet vastgelegd op basis van welke informatie de inschatting van de kans van optreden is bepaald. De risicoanalyse is onvoldoende navolgbaar. In de uitwerking van de risicoanalyse is niet beschreven hoe groot de effecten zijn die optreden. De risicoanalyse is onvoldoende navolgbaar. In de uitwerking van de risicoanalyse zijn preventieve- en repressieve maatregelen vermeld. Er is echter niet vastgelegd hoe de effectiviteit van de maatregelen is bepaald. De risicoanalyse is onvoldoende navolgbaar. Er is niet voorzien in een onderbouwing van de inschatting van de kans van optreden en in een onderbouwing van de inschatting van de omvang van de effecten bij de beoordeling van de risico's op grond van de risicomatrix. De risicobeoordeling is onvoldoende navolgbaar. Giftige gassen niet in risicoanalyse betrokken In de What-if studie zijn voor de activiteiten containerhandeling en containeropslag de risico's van giftige gassen niet beschouwd. Er worden giftige stoffen beschouwd, echter is niet vastgelegd welke stoffen in de uitwerkingen daadwerkelijk zijn beschouwd. Bij de beschreven effecten is aangegeven dat piasvorming en verdamping van product optreedt. Op basis van deze informatie is geconcludeerd dat giftige gassen niet zijn beschouwd. Expresse B.V. heeft toegelicht dat giftige gassen (GT3) wel zijn vergund maar dat in praktijk de opslag hiervan vrij weinig voorkomt en dat daarom in de risicoanalyse de giftige gassen niet zijn beschouwd. Opgemerkt wordt dat bij de periodieke BRZO-inspectie van 2013 is vastgesteld dat er de afgelopen drie jaar geen giftige gassen in containers zijn op- of overgeslagen. In het VR wordt in deel 1 in paragraaf 4.4 voor de beschrijving van de voorziene gevaren verwezen naar Bijlage 3 van het PBZO-document. In het PBZO-document van 7 juli 2014 is in Bijlage 3 is bij de voorziene gevaren voor de activiteiten containerhandeling en containeropslag de emissie van toxisch gas en toxische vloeistof vermeld. De effectbeschrijving is niet navolgbaar omdat er geen onderscheid is gemaakt tussen giftige vloeistoffen en gassen. In de QRA van 28 januari 2013 zijn giftige gassen betrokken bij de berekeningen voor de risico's voor de externe veiligheid. Expresse B.V. heeft aangegeven dat, voordat giftige gassen zullen worden overgeslagen eerst een wijzigingsprocedure zal worden doorlopen waarbij de risico's van giftige gassen zullen worden beoordeeld en dat bij deze beoordeling een externe adviseur zal worden betrokken. Uit de studie blijkt dat voor de activiteit containeropslag de giftige gassen niet zijn beschouwd.
In de What-if studie is vermeld dat de vigerende milieuvergunning en het VR leidend zijn. Tevens is vermeld dat voor de te beschouwen stoffen is uitgegaan van de stoffen die betrokken zijn in de QRA van het VR. Tevens is aangegeven dat er voor gekozen is om uit te gaan van de worst case situatie. De risico's van giftige gassen zijn echter niet beschouwd. Geconcludeerd is dat de beschreven methodiek in de What-if niet is gevolgd. Op 1 oktober 2014 is advies ingewonnen bij van bureau Veiligheid van de DCMR. Hierbij is besproken dat Expresse ook de risico's van giftige gassen moet betrekking in haar risicoanalyse (What-if studie) en de installatiescenario's. De risicoanalyse is onvolledig omdat risico's van giftige gassen niet zijn beschouwd. In de uitwerking van de risicoanalyse wordt voor containeropslag het risico van overdruk beschouwd onder nummer 5. In de QRA is gemotiveerd dat vanwege de geringe kans dit risico niet wordt beschouwd. Volgens de uitgangspunten de What-if studie behoeft dit risico niet te worden beschouwd. Opgemerkt wordt dat in de concept-rekenmethodiek stuwadoorsbedrijven van 2011 van het RIVM aangegeven dat tijdens verblijf op het terrein beschadiging van een tankcontainer door brand in de omgeving niet kan worden uitgesloten en dat daarom voor een druk tankcontainer met brandbaar gas additioneel BLEVE scenario is toegevoegd. In de risicoanalyse is ten onrechte als repressieve LOD vermeld dat containers met de reachstacker worden verplaatst. Deze LOD wordt in geval van aangestraalde tankcontainers niet reëel geacht. Risico's containerhandelinq Voor containerhandeling is het risico impact beschouwd. Gevraagd is waarom de risico's bij containerhandeling voor impact bij het lossen met de kraan en het vallen uit de reachstacker even groot zijn ingeschat. Door Expresse is toegelicht dat alleen coasters worden gelost en daarom de valhoogte ongeveer gelijk is. In de omgevingsvergunning is het laden en lossen van en naar zeeschepen beschreven. Dit kan tot gevolg hebben dat er sprake kan zijn van grotere valhoogtes. De redenering van Expresse wordt navolgbaar geacht, hoewel het denkbaar is dat een container in een kraan van hogere hoogtes kan vallen. Opgemerkt wordt dat in het VR niet is beschreven dat de aanvoer van containers plaatsvindt per lichter, vrachtwagen of per spoor en dus niet per coaster. De beschrijving van het VR moet hierop worden aangepast. Opslag in emballage (loodsen) De gehanteerde kansinschattingen zijn niet navolgbaar. De kans dat lekkage optreedt door corrosie, externe belasting, inslag botsing stoten (vallen emballage), fout heftruck (botsing met emballage) en onderdruk t.g.v. afkoeling in de loods wordt even hoog ingeschat, zowel met als zonder LOD's. Geconcludeerd is dat de risicoanalyse op dit punt niet navolgbaar is. Naar aanleiding van overtreding 4: De procedure Behandeling gevaarlijke stoffen, versie 3 is aangepast. In de procedure is op functieniveau vastgelegd wie welke taken uitvoert. De scheidingsregels in de procedure Behandeling gevaarlijke stoffen zijn aangepast aan de uitgangspunten van de PGS15. In de checklist van de sluitrondes zijn de controles van het containerstack en de 10-tons opslagcontainers benoemd.
Tijdens de rondgang is vastgesteld dat bij de portier de actuele procedure Behandeling gevaarlijke stoffen, het actuele calamiteitenplan van augustus 2014 en het actuele journaal gevaarlijke stoffen aanwezig waren. Bij het kantoor van de loodsbaas waren een chemiekaartenboek (versie 2009), de actuele procedure behandeling gevaarlijke stoffen aanwezig. Tijdens de controle waren geen stofgegevens beschikbaar, echter werden er geen gevaarlijke stoffen in loods C opgeslagen. De procedure Opslag goederen is tijdens de rondgang niet aangetroffen. De loodsbaas of andere medewerkers waren niet aanwezig om navraag te doen of deze procedure beschikbaar was. De onderhoudsmatrix voor veiligheidskritische maatregelen is aangevuld met de controle op de afsluiters van de calamiteitenvloer en containerlekbak. Ook de twee wekelijkse testen van de bluspompen zijn vermeld. In het overzicht wordt nu onderscheid gemaakt tussen onderhoud, testen en keuringen In de procedure Onderhoud en inspectie is op functieniveau vastgelegd welke functionaris bij schades aan veiligheidskritische apparatuur vervangende maatregelen beoordeeld. De procedure werkvergunning is aangepast. Procedureel is vastgelegd dat de eigen TD ook werkvergunningen toepast. De controle op werkvergunningen is in de procedure Onderhoud en inspectie vastgelegd. Conclusie Overtreding 4 is voldoende ongedaan gemaakt. Naar aanleiding van overtreding 5: De beschrijving in het VR dat de opslagloodsen voldoen aan beschermingsniveau 3 is niet aangepast. De opslagloodsen voldoen niet aan de benodigde brandwerendheidseisen van de PGS15 ten opzichte van de PGS15. De WBDBO van de opslagloodsen is in het VR niet beschreven. In de milieuvergunning zijn geen eisen ten aanzien van de brandwerendheid gesteld. Tijdens de nacontrole heeft Expresse aangegeven dat sprake is van een misverstand. Expresso had op basis van het inspectierapport geconcludeerd dat de loodsen niet meer mochten worden gebruikt voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Toegelicht is dat dit niet het geval is, maar dat de voorschriften van de omgevingsvergunning op dit punt moeten worden geactualiseerd. De beschrijving in het VR is echter onjuist. De beschrijving in het VR dat in de opslagloodsen geen ontvlambare producten ADR klasse 3 worden opgeslagen behoudens Limited Quantities was niet juist Deze beschrijving is niet aangepast, echter werden tijdens de controle geen gevaarlijke stoffen in de loodsen opgeslagen. Conclusie Overtreding 5 is niet ongedaan gemaakt. Overtreding 6: Tijdens de controle werden er geen brandbare objecten opgeslagen binnen 10 meter van de 10tons opslagcontainers. Conclusie De overtreding is ongedaan gemaakt. Conclusies nacontrole BRZO van 5 september 2014: De overtredingen 1, 3 en 5 zijn onvoldoende ongedaan gemaakt.