------------. BIBLIOTHC"
I
7609~6_~~~ -, IJ •
1.
EI I',: f1 '-' •.
" J' '~~.~ _ _
PROJECT "OPLEIDING EN WERKSITUATIE VERPLEGENDEN"
Onderzoek en Onderzoeksvoorstel M.B.O.-V.
drs. J.A. Verwey Z.R.P. rapport no. 20 maart 1976
-
INHOUD
I -
pag.
Inleiding
Doelstellingen voor de Middelbare Beroepsopleiding voor Verplegenden, de M.B.O.-V.
5
Invalshoek bij het onderzoek aan de M.B.O.-V. 's
6
Het onderzoek aan de M.B.O.-V. te Eindhoven
7
- Vraagstellingen
7
- Organisatie van het onderwijs
7
- Het onderzoek van Lips
7
- Het onderzoek van Kuepers
I 4
Onderzoeksvoorstel
20
- Vraagstukken
20
-
~logelijke
functie van het onderzoek te Eindhoven voor aIle M.B.O.-V. 's
21
- Verwachte resultaten
21
Literatuur onderzoek M. Lips
22
Literatuur onderzoek P. Kuepers
25
Bijlage
Inleiding. Het onderzoek aan de middelbare dagopleiding voor verplegenden, ,de M.B.O.-V te Eindhoven, is uitgevoerd in het kader van het project 'Opleiding en werksituatie verplegenden' . De aanpak van het onderzoek kan worden omschreven als het via een aantal deelonderzoeken proberen inzicht te verkrijgen in een complex probleemgebied. Alhoewel deze deelonderzoeken qua probleemstelling (zie bijlage) een duidelijke samenhang vertonen, zijn er toch twee hoofdrichtingen te onderscheiden (zie schema bijlage). I
Het vraagstuk van het hoge verloop onder inservice-leerlingen en gediplomeerd verplegenden in de algemene ziekenhuizen.
II
Het vraagstuk van de inpassing van de M.B.O.-Vlers in de praktijk van de gezondheidszorg en het succes van de M.B.O.-V·in'het licht van de doelstellingen van deze opleidingten het hoge verloop onder het verplegend personeel.
ad.I. De primaire doelstelling van het ziekenhuis is een adequate behandeling, verpleging en verzorging van de patient. Heeft het ziekenhuis een eigen inservice-opleiding voor verplegenden, dan moet het opleiden van goede beroepskrachten eveneens een doelstelling worden genoemd. Door ontwikkelingen in de technologie en specialisering in diverse richtingen, is de ziekenhuisorganisatie zeer complex geworden. Daardoor bestaat het gevaar dat doelstellingen gaan interfereren, en dat deze
n~et
of met extra kosten zijn te verwezenlijken. In ieder
geval mogen we zeggen dat de opleidingsdoelstelling, gezien de onvrede en het hoge verloop onder inservice-Ieerlingen, niet wordt gehaald. De kosten die dit zowel voor de leerling als voor de organisatie met zich meebrengt laten zich raden. Tijdens de opleiding rouleren de leerlingen over de diverse afdelingen en wordt het werk onderbroken door lesweken. Het hoge verloop, het rouleren en de onderbreking door leswekeTh, en het eveneens hoge verloop onder gediplomeerd verplegenden leiden tot vergroting van de instabiliteit op de verpleegafdeling. Dit zowel vanuit organisatorisch oogpunt als vanuit het sociaal functioneren van de verpl,senden bezien. Het uitvoerend proces van de verpleging wordt nl. gekennetkt door een
- 2 aantal instabiliteiten: een vorm van ploegendienst en het reeds genoemde rouleren en onderbreking doorlesweken van de leerlingen, en een snel wisselend patientenbestand. Dit laatstgenoemde betekent voor de verplegende, dat vanuit de werksituatie steeds nieuwe relaties aangegaan moeten worden. Gepropageerd wordt dat de relatie verplegende - verpleegde van therapeutische aard
1S,
hetgeen
inhoudt dat de verplegende begrip heeft en toont voor de problematiek van het
ziek~zijn
en de problemen van de patient kan opvangen. Om
dit te kunnen verwezenlijken, zal de verplegende een emotionele ondersteuning in de directe werksituatie moeteri vinden. Dit nu veronderstelt een zekere mate van stabiliteit of duurzaamheid in de directe werkrelaties. Een zekere mate van stabiliteit, zoals een vaste kern in de personeelsbezetting op een verpleegafdeling, is een organisatorische voorwaarde om tot een dergelijke ondersteunende werksituatie te komen. Samenvattend stellen we, dat een zekere mate van stabiliteit, een organisatorische voorwaarde is voor: een goed sociaal functioneren van de verplegenden. Een snel wisselend patientenbestand betekent nl. dat vanuit de werksituatie steeds nieuwe relaties aangegaan moeten worden. Verondersteld wordt dat deze relaties van therapeutische aard zijn. nit stelt eisen aan de verplegende en veronderstelt een emotionele ondersteuning in de directe werksituatie. Een zekere mate van duurzaamheid in "'"
...
de directe werkrelaties is een eerste voorwaarde om tot een dergelijk werkklimaat te komen, en daarmee tevens voorwaarde voor: - een goede verpleging. Een goede opleiding stelt een aantal voorwaarden. We willen hier slechts constateren dat deze op de verpleegafdeling voor de inserviceleerling niet bepaald optimaal kunnen worden genoemd. In wezen zijn dit dezelfde voorwaarden die voar een goed sociaal functioneren en een adequate verpleging nodig zijn. Hiermede is in het kort aangegeven dat een baag verloop een aantal negatieve gevolgen heeft. Waarbij het gevolg - vergroting van de instabiliteit - tevens oorzaak kan zijn van het verloop. Een vraag is nu, of bet oprichten van dagopleidingen voor verplegenden een oplossing zal bieden voor de 'bier in diverse ricbtingen gesignaleerde problemen en gevolgen? Het zou onverstandig zijn deze vraag zonder meer met ja te beantwoorden. Zo is niet aIleen het verloop onder inservice-leeringen haog, maar
- 3 -
moet ook het verloop onder de huidige gediplomeerden vrij hoog worden genoemd. Uit ons onderzoek aan
t~ee
inservice-opleidingen blijkt dat een
percentage van 28 en zelf 58 van de leerlingen de opleiding niet afmaakt. Een vooronderzoek naar het verloop onder gediplomeerden, uitgevoerd in zes ziekenhuizen, Iaat een verlooppercentage van 20 - 40 per jaar zien. Er zijn aanwijzingen, dat meer dat 30% van het verloop onder de laatstgenoemde categorie tot het zgn. vermijdbare verloop moet worden gerekend. Een hoog verloop onder het personeel wordt 1n het algemeen beschouwd als een duidelijke aanwijzing voor problemen die in de organisatie gelegen zijn. Dit dient door nader onderzoek te worden ondersteund. Ret onderzoek naar de opleiding en werksituatie van inserviceleerlingen is als eerste gestart. Dit onderzoek zal ondermeer inzicht moeten geven in de factoren die tot het hoge verloop onder deze categorie leerlingen leiden. Vervolgens is de experimentele middelbare dagopleiding, de M.B.O.-V, in het onderzoek betrokken. Een veronderstelling was dat, 1n vergelijking met de inservice-leerlingen, het verloop onder deze leerlingen tijdens de opleiding geringer zou zijn.Het is echter niet ondenkbaar dat nB. diplomering bepaalde oorzaken die tot ontevredenheid en verloop leiden en voorzover deze in de werksituatie liggen voor deze gediplomeerden "nieuwe stijl" in versterkte mate lullen gaan werken. Deze veronderstelling was aanleiding om ook, aansluitend op het onderzoek naar het verloop onder inservice-leerlingen, een onderzoek te do en naar de oorzaken die tot het verloop onder de huidige gediplomeerd verplegenden leiden. Om op basis van de resultaten aan te kunnen geven welke aspecten in de werksituatie verbeterd moeten worden. ad. II. Wie zullen in het nu volgende ingaan op het onderzoek aan de M.B.O.-V. Allereerst zullen we een overzicht van de voornaamste doelstellingen geven. Vervolgens zal aangegeven worden welke invalshoek bij het onderzoek aan de M.B.O.-V te Eindhoven is gekozen, en welke factoren daarbij in beschouwing zijn genomen. Een en ander zal geillustreerd worden aan de hand van twee onderzoeken, die door studenten in de bedrijfskunde, in het kader van hun afstudeerproject, aan de
M.B~O.-V
zijn uitgevoerd. Dit betekent tevens een nadere om-
- 4 schrijving van deze onderscheiden hoofdrichting in het onderzoek •. ·Tenslotte zal een onderzoeksvoorstel betreffende de continuering van het onderzoek aan de M.B.O.-V worden gegeyen.
- 5 Doelstellingen van de Middelbare Beroepsopleiding voor Verplegenden, de M.B.O.-V. 'De doelstellingen zijn zowel van interne als van ext erne aard. Interne aard betekent, dat op basis van een leerplan. en door een bepaalde organisatievorm van het onderwijs, bepaaide onderwijsdoelen of leereffecten moeten worden gerealiseerd. Externe aard of gerichtheid houdt de verwachting in dat het oprichten van nieuwe opleidingen op wat langere termijn bepaaide effecten zal hebben voor de gezondheidszorg. Hieronder volgen de voornaamste doelstellingen. 1. De primaire doelstelling is verplegenden opleiden die na diplomering
-direct en blijvend inzetbaar zijn in aIle velden van de gezondheidszorg. Deze velden zijn: algemene ziekenhuizen, psychiatrische ins tellingen, instellingen voor zwakzinnigenzorg, verpleeghuizen en de extra murale gezondheidszorg (E.M.G.Z.). De eerst genoemde drie hebben momenteel nog een eigen inservice-opleiding. De opleiding bedoelt hiermede een gelntegreerde basisopleiding voor aIle veiden te zijn, op basis waarvan en waarna nag een functiegerichte opleiding - specialisering - in een bepaald veld kan plaatsvinden. In intentie betekent dit de vervanging van de huidige drie vormen van inservice-opleidingen. Deze doelstelling betekent ook dat de leerling tijdens de opleiding een juiste beroepshouding verwerft en zich een aantal basisvaardigheden
e~gen
maakt. Dit nu veronderstelt een leerplan betreffende
de inhoudelijke aspecten van het onderwijs en de keuze van een bepaalde organisatievorm. 2. Een doeistelling van meer externe aard is, dat de M.B.O.-V direct zal moeten aansluiten op het algemeen voortgezet-
en het lager
beroeps-onderwijs. De huidige inservice-opleiding met een minimum aanvangsleeftijd van 17 jaar en 7 maanden passen niet, aithans steeds minder, in het huidige onderwijsbestel. In het kader van de
ma~oetwet
(verlenging leerplicht, doorstroming
in het onderwijs) zijn er plannen voor de constructie van onderwijspakketten ten behoeve van de gezondheidszorg. Goed opgeleide beroepskrachten die in aIle veiden van de gezondheidszorg inzetbaar zijn, wordt weI als een van de voorwaarden gezien voor een adequate herstructurering, echelonnering en regionalisering, van de gezondheidszorg (structuurnota '74). 3. Een doeistelling van eveneens meer externe aard
15
het garanderen
- 6 van de continuiteit qua kwaliteit (niveau) en kwantiteit van de personeelsvoorziening in de gezondheidszorg. Deze ligt in het verlengde van de primaire doelstelling, en slaat op de blijvende inzetbaarheid van de gediplomeerden 'nieuwe stijll In aIle velden van de gezondheidszorg. We hebben weliswaar een onderscheid gemaakt naar interne en meer externe gerichtheid van de doelstellingen. Ze liggen echter of in elkaars verlengde of beide intenties zijn in dezelfde doelstelling besioten. In de inleiding is reeds opgemerkt dat er niet van mag worden uitgegaan, dat het oprichten van dagopleidingen de oplossing zal zijn voor het hoge verloop onder het verplegend personeel in een specifiek veld. Invalshoek bij het onderzoek aan de M.B.O,-V. Bij het onderzoek aan de M.B.O.-V te Eindhoven
lS
als invalshoek
gekozen, de organisatie van het onderwijs. Dit betekent dat we ons niet bezighouden met de inhoudelijke aspecten van het onderwijs, maar meer met de voorwaarden waaronder men bepaalde onderwijsdoelen en-op wat langere termijn, externe doelstellingen wil bereiken. Leerplanontwikkeling, onderzoek betreffende de inhoudelijke aspecten van het onderwijs is natuurlijk ook nodig. Onderzoek vanuit de invalshoek 'organisatie van het onderwijs', zoals die in Eindhoven is gekozen, is zeker niet minder noodzakelijk. In het licht van de doelstellingen, met name de primaire doelstelling, zijn er raakvlakken tussen beide benaderingen en zijnze complementair.
- 7 Het onderzoek aan de M.B.O.-V te Eindhoven. Vraagstellingen. Bij het onderzoek aan de M.B.O.-V z1Jn de volgende vraagstellingen geformuleerd: a. tijdens of na welke studiefase/praktijkleerperiode en in welk veld of specifieke instelling van gezondheidszorg treedt verioop op uit de opleiding? b. zullen zich problemen voordoen en van welke aard zijn deze bij het
(zich) inpassen van de leerlingen - in een verder, stadium van de gediplomeerden - in de diverse velden van de gezondheidszorg? Organisatie van het onderwijs. De opleiding bestaat uit drie leerperioden, die bij de aanvang van het onderzoek als voIgt waren ingedeeld: - eerst een jaar waarin vnI. basisvakken worden gegeven. Deze Ieerperiode bedoeit .tevens een algemene orientatie op het beroep te geven. - vervolgens een leerperiode van anderhalf jaar, de zgn. observatieperiode. waarin de leerling achtereenvolgens in de verschillende velden gaat observeren. Met het doel, inzicht te verkrijgen in de diverse velden en om aan het eind van deze periode te kunnen zeggen in welk veld hij de participatieperiode wil doorbrengen. - tensiotte een leerperiode van een half jaar, de zgn. participatieperiode. Voor de Ieerling betekent de keuze van het veld waar hij de particiaptieperiode wil doorbrengen, een voorlopige veIdkeuze. Tijdens of na deze periode zal hij een definitieve veldkeuze moeten kunnen maken. Afgeleide onderwijsdoelen, die men met deze opzet van het onderwijs wil bereiken, zijn de volgende, nl. dat, de Ieeriing in een vr1J vroeg stadium van de opleiding een definitieve beroepskeuze zal kunnen maken. De vraag zal kunnen beantwoorden, is dit beroep eigenlijk weI geschikt voor mij? Zo neen, dan de opleiding zal
verIate~en
indien de Ieerling zijn beroepskeuze tijdens de opleiding niet herziet, hij vervolgens mede op grond van zijn ervaringen, opgedaan tijdens de praktijkleerperioden, een bewuste en gemotiv3erde veldkeuze zal kunnen maken.
- 8 Bet onderzoek aan de M.B.O.-V is 1n november 1972 gestart. De onderzoekspopulatie bestaat uit de leerlingen die in september 1972 als eersten met deze opleiding zijn begonnen+ Bet onderzoek van Lips. Lips, een student in de bedrijfskunde, heeft in het kader van een afstudeerproject het onderzoek gericht op de organisatie en evaluatie van de eerste stages tijdens de tweede leerperiode van de betreffende leerlingen (sept. '73 - jan. '74). Naast de leerlingen zijn ook praktijkbegeleiders en hoofden van verpleegafdelingen in het onderzoek betrokken. Lips heeft een eerste aanzet gegeven tot de beantwoording van de vraag welke factoren van invloed zouden kunnen zijn op het verloop uit de opleiding en/of mogelijk later uit de organisatie en/of uit het beroep. Speciaal is hierbij gekeken naar factoren die tijdens de opleiding van invloed zouden kunnen zijn op een evenuele herziening van de beroepskeuze. Factoren. Bij het onderzoek zijn de volgende factoren onderscheiden: - beroepsbeeld: het geheel van opvattingen en verwachtingen dat de leer ling van het beroep en de beroepsuitoefening in de (toekomstige) werksituatie heeft. In relatie hiermede de: . beroepskeuze; de leerling heeft in principe door het kiezen van de opleiding een beroepskeuze gedaan. Een vraag is wijzigt hij zijn keuze of, met andere woorden treedt er verloop op uit de opleiding (eventueel verloop na diplomering), en om welke redenen? en de veldkeuze: vragen hierbij zijn, naar welk(e) veld(en) gaat in eerste instantie de voorkeur van de leerling uit, en speelt mogelijk bij de waardering de volgorde van de praktijkleerperiode of stages een rol?(Praktijkperioden en stages betekenen hetzelfde.Beide aanduidingen worden in deze tekst gebruikt). - integratie tussen theorie en praktijk: voorbereiding stage-vorm (verhouding les- praktijkdagen) vormen van begeleiding - praktijkbegeleiding: positie, functie en taken van de praktijkbegeleiders.
- 9 -
Beroepsbeeld en beroepskeuze. Het beeld dat de leerling van het beroep heeft, moet met betrekking tot de. beroepskeuze (of een herziening ervan) belangrijk worden genoemd. Waarbij beroepskeuze als een proces wordt gezien waarin de keuze van de opleiding tot verplegende slechts een beslissingsmoment is. Uit de resultaten van de allereerste vragenlijst (nov. '72) bleek. dat de leerlingen op basis van idealistische motieven de opleiding kiezen. Hetzelfde kan gezegd worden van de bij het onderzoek betrokken inservice-leerlingen. Uit een vergelijking van beide,categorieen leerlingen blijkt overigens, dat ze een aantal kenmerken gemeen hebben. Gesteld mag echter worden dat het grote verloop onder inserviceleerlingen o.a. te wijten is aan het gevoelde verschil tussen de eigen ideaalopvattingen over het beroep en de werkelijkheid. In de tweede leerperiode (de eerste twee praktijkleerperioden) stond voor de leerlingen de patient en de relatie met de patient bij hun opvattingen over de verpleging centraal. Zij waren tevreden over de verpleging, de relaties met de patient en en het werk in de instellingen. WeI hadden ze het gevoel dat het verplegend personeel van hen 'iets anders verwachtte' dan van de inservice-leerlingen. Veldkeuze. De stager tijdens de tweede en derde leerperiode betekenen voor de leerling een nadere kennismaking met de velden van de gezondheidszorg, waaruit hij later een toekomstig werkterrein zal l'loeten kiezen. De stages hebben in de allereerste plaats een duidelijke leerfunctie. De leer! ing moet met een toeneMende graad van moeilijkheid hepaalde opdrachten uitvoeren. Ze stellen de leerling ook 1n staat
ne
eigen opvattingen en verwachtin~en
t.a.v. het verpleegkundige beroep aan de werkelijkheid te toetsen. "rat de voorkeur van de leerlingen voor een bepaa'ld veld betreft kon in deze fase van het onderzoek het vo 'cgende worrlen gezegd. "'Ia de eerste twee stageperioden is de waardering voor rle velden waar deze perioden zijn doorgebracht beduidend hoger, dan voor de andere dric onderscheiden velden. Mede bepalend voor deze gunstige waardering was ongetwijfeld de algemene tevredenheid en zeer waarschijnlijk de aard van de velden, met name de aard van de verpleging; ldnderverple~ing en wijkverpleging.
XPra~tijkleerperioden en stages betekenen hetzelfde. Beide benamingen worden in deze tekst gebruikt.
- .10 -
Integratie tussen theorie en praktijk. De integratie tussen theorie en praktijk is in beperkte zin, het op elkaar afsternmen van lesstof en oefenstof. Van belang hierbij zijn, de voorbereiding van de leerling op de stageperiod.e, de stage-vonn
en de praktijk-
begeleiding. Integreren in meer brede hetekenis houdt het volgence in: het naar elkaar toebrengen van de opvattingen en verwachtingen van de Ieeriing enerzijds en de realiteit anderzijds. De realiteit, dat zijn de opvatting 7n die in het veld m.b.t. het beroep en de verpleging overheersend zijn. nit betreft duidelijk de normatieve component en van het 'wat en hoe' van de verpleging. Tevens houdt dit in dat de leerling tijdens de praktijkleerperiode liefst een zo reeel mogelijke indruk van het werk van de verpleegkundigen kri ;gt. Een ander in de betekenis dat beeld en werkeIijkheid niet te ver uiteert mop,en gaan lopen. Dit is nodig om te grote' teleurstell ingen in de toekomst 7.oveel mogelijk te veerkomen.
lnde
inleiding
hebben
we gezien dat het uitvoerend proces van de verpleging gekenmerkt wordt door een aantal instabiele kenmerken. Dit betekent dat er Maar een zeer kleine vaste kern in de personeeishezetting op een verpleegafdeling is. "
Het plaatsen van stagiaires kan problemen geven en storend werken in de organisatie van de verpleegafdeling, Dat bijv. de stagevonn en de voorbereiding van de Ieerlingen op de stages van invloed kan zijn op aller tevredenheid hleek uit het volgende: De leerlingen waren, in vergelijking met andere aspecten, weinig tevreden met de stagevonn: twee lesdagen en drie praktijkdagen. Van de begeleiders en hoofden was de meerderheid hierover ontevreden. Bij mondelingenavraag werd onder andere ais antwoord gegeven dat men deze1fde leerlingen liever in een aaneengesloten periode in de instelling heeft. De resultaten van het onderzoek hebben er toe bijgedragen dat er bij aanvang van het studiejaar sept. '74 inderdaad praktijkperioden zijn
aaneengesIot~n
les- en
gekomen: respectievelijk perioden van een en vier
weken elk. Ook de mening van begeleiders en hoofden dat er veer de aanvang van de stage meer veldtheorie gegeven moet zijn. een rol gespeeid.
heeft hierbij
Ook de leerlingen bleken op dit punt steeds minder tevreden te worden (vergelijking tweede en derde meting). De voorbereiding kon ,vorden verbeterd door elke periode te laten beginnen met een of meer lesweken. De vorm van de praktijkleerperiode van twee lesdagen en drie praktijkdagen leidde er n1. ook toe dat de ene leeroefenperiode in de volgende overliep.
-
11 -
Door de stagevorm te veranderen werd het volgende bereikt: - de
continuiteit in 'lessen en oefenen' werd verbeterd, hetgeen
minder storend was voor de organisatie van de verpleegafdeling en de begeleiding - er kwam
rui~te
verge~akkelijkte.
vrij om de leerlingen beter op de stages voor te be-
reid en. Uit de resultaten valt af te leiden dat de leerlingen met een begeleider die tevens een verpleegkundige taak had, wat meer zijn betrokken bij het werk op de verpleegafdeling. Voor het krijgen van een meer reeel inzicht in het werk van deverpleegkundige
~oet
dit gunstig
worden genoemd. In hoeverre dit problenen opleverde bij het uitvoeren van de opdrachten van de school werd niet duidelijk. Ret aantal leerlingen dat de begeleider
onder zijn hoede heeft en de
omvang van andere taken van de begeleider zal daar op van invloed zijn. Praktijkbegeleiding. Onder 'integratie tussen theorie en praktijk' is opgemerkt dat bij het afstemmen van lesstof en oefenstof de praktijkbegeleiding een belangrijke functie vervult. Duidelijk zal zijn dat de praktijkbegeleiding bij de integratie in meer brede betekenis, als het na.ar elkaar toebrengen van wederzijdse opvattingen en verwachtingen en het verkrijgen van een reeel inzicht in het werk van de verplegende, een brugfunctie vervult. Van belang bij de praktijkbegeleiding bleken te zijn:
x
de positie van de praktijkbegeleider, vanuit welke
instelling (school of instelling van gezondheidszorg) opereert deze, de taken en verantwoordelijkheden van de begeleider. Bij de praktijkbegeleiding konden een aantal hoofdvormen worden onderscheiden. Een fulltime begeleider vanuit de instelling die vrijgesteld is van andere (verpleegkundige) taken: intensieve begeleiding. Een werknemer - begeleider die daarnaast een verpleegkundige taak op een van de afdelingen heeft:
partiele begeleiding.
De begeleider heeft een verpleegkundige taak en hegeleidt ook de inservice-leerlingen van de instellingen zeIf: simultane begeleiding.
x
Momenteel wordt er aan de M.B.O.-V een onderscheid gemaakt naar praktijkleiding (vanuit de school) en werkleiding (vanuit de 1nstellingen).
- 12 -
De leerlingen war€n tevreden over de praktijkbegeleiding en hun relatie met de begeleiders. Minder enthousiast waren de begeleiders en vooral een aantal hoofden van verpleegafdelingen over de relatie met de onderwijscoordinator. Dat is een functionaris van· de instelling die debegeleiders en het afdelingspersoneel moet voorbereiden op de praktijkleerperiode. Dit duidde enerzijds op interne communicatieproblemen en mogelijk ook op een onduidelijkheid in taken en verantwoordelijkheden. Voorts bleken de afdelingshoofden ook ontevreden te zijn over de relatie met de praktijk coordinatot van de school. Dit duidde op een externe communicatie stoornis. Opgemerkt moet hierbij worden dat pas in een vrij laat stadiuM, kort voor de stageperioden, deze functionaris kon worden aangetrokken. nit gegeven moet dus meer begrepen worden in termen van een gebrekkige cOl!JlTlunicatie
uitwisselin~
tussen school en instelling. De ontevredenheid op dit punt duidt op het belang van een goede informatie uitwisseling tussen heiden. Aan de opleiding probeert men zoveel mogelijk problemen te voorkomen of
tijdig
te
signaleren door regelmatige contacten en overleg door
de praktijkcoordinator van de school met de betrokken personen binnen de instellingen: onderwijscoordinator,
praktijkhe~eleiders
en hoofden
van verpleegafdelingen. Een goede verstandhouding en overleg tussen school en instellingcn kOMt ongetwijfeld de interne conmunicatie hinnen de laatsten ten goede en hevordert de duidelijkheid omtrent taken en verantwoordelijkheden. Dit is noodzakelijk OM ook op wat langere termijn geen problemen te krijgen bij het kunnen plaatsen van stagiaires. Een voorwaarde voor een goed functioneren van de stagiaires op de verpleegafdeling is,dat de praktijkbegeleiding c.q.-hegeleider geen 'storend' element in de toch al kwetsbare organisatie van de verpleegafdeling is. De praktijkbegeleider zal goed op de hoogte moeten zijn met de Mensen (patienten en verplegend
personeel~
de werkmethoden, kortom
de algehele gang van zaken op de verpleegafdeling. Vit organisatorisch oogpunt bezien betekent dit, dat de praktijkbegeleider vanuit de instelling opereert. Vanuit deze positie is het verstandig de praktijkhegeleiders zoveel mogelijk en op een juiste wijze te betrekken bij de voorbereiding van de leerlingen op de stages. Eerder is gesproken over de brugfunctie van de praktijkbegeleiding c.q. -begeleider.
Een dergelijke organisatievorm en aanpak kan i)etekenen
dat het 'praktijkveld' via
d~
begeleider kennis neemt van de verande-
rende opvattingen ten aanzien van de verpleging en werkmethoden.
- 13 -
De slotconclusie die aan het eind van deze orienterende studie kan worden getrokken was de volgende. Dat het, gezien de algehele tevredenheid, niet viel te verwachten dat de leerlingen om redenen van teleurstellingen in het beeld dat zij van het beroep hebben, de opleiding zouden afbreken. Zo er aan het eind van de studie tach nog enig onbehagen mocht ontstaan, de leerlingen dan toch eerst de opleiding zouden afmaken. Hetgeen zou betekenen dat het verloop, uit de organisatie en/of het beroep (herziening beroepskeuze) later zou gaan.optreden.
- 14 \
Het onderzoek van Kuepers. Kuepers, student Bedrijfskunde, heeft eveneens in het kader van een . afstudeerproject het onderzoek aan de M.B.O.-V voortgezet. Deze heeft de laatste studiefase (medio januari 1975 - medio jun 1975) van de betreffende leerlingen geevalueerd. Dit is de zgn. participatieperiode waarin de Ieerling in een door hem zelf gekozen veld stage loopt. Voor de leerling betekent dit een voorlopige veIdkeuze. Tijdens deze periode of er na moet hij een definitieve veldkeuze maken. Een opdracht voor het onderzoek was, het begrip beroepsbeeld een meer concrete inhoud te geven. Een onderwijsdoel is, dat indien de leerling in een vroeg stadium ~ande
opleiding zijn beroepskeuze niet herziet, hij vervolgens een
gemotiveerde en bewuste veldkeuze zal kunnen maken. Verondersteld wordt dat hij dit doet op basis van het beeld dat hij op een bepaald moment van het beroep en de beroepsuitoefening heeft gekregen. Dit betekent dat verwacht wordt dat de leerling tijdens de opleiding een steeds meer gedifferentieerd beeldvan het beroep krijgt en dat hij mede op basis van de praktijkleerperioden de voor hem relevante verschillen tussen de velden onderkent. In navolging van de Centrale Raad voor de Volksgezondheid (C.R.V.) wordt aan de M.B.O.-V te Eindhoven een indeling van de velden naar een verpleegtechnische richting en een meer relatione Ie richting gemaakt. De verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de omstandigheden (taken en werkwijze) waaronder de verpIeegkundige hulp wordt verleend. Door bovengenoemde raad worden drie velden onderscheiden. A. het algemene ziekenhuis. B. de geestelijke volksgezondheidszorg. C. de extra-murale gezondheidszorg (E.M.G.Z.). Onder (B) vallen dan de
psychiat~ische
centra maar ook de instellingen
van zwakzinnigenzorg en verpleeghuizen. Binnen de E.M.G.Z. komen beide onderscheiden richtingen naar voren. Kenmerkend voor dit veld is de zelfstandigheid waaronder de huip wordt geboden. Vraagste llingen. V~~r
de evaluatie van de laatste studiefase van de leerlingen Z1Jn
de volgende vraagstellingen geformuleerd: a. welke factoren spelen een rol bij de voorlopige veIdkeuze van de Ieerling, en
- 15 -
b. spelen dezelfde factor en (en/of andere) een rol bij de definitieve veldkeuze? c. welke voorspellingen kunnen op basis van de resultaten van het onderzoek met betrekking tot het toekomstig funetioneren van de M.B.O.-Vlers in de gezondheidszorg worden gedaan? Het beroepsbeeld. Binnen het begrip beroepsbeeld, dat eerder globaal in termen van opvattingen en verwachtingen werd omschreven, konden een aantal aspecten worden onderscheiden. Taakinhoudelijke aspecten: hieronder vallen taken en daarvoor benodigde eigenschappen. De taken kunnen globaal ingedeeld worden in verpleegtechnische, sociaal begeleidende, verzorgende en huishoudelijke taken. Instrumentele aspecten: hieronder vallen arbeidsvoorwaarden, aanzien van het beroep, aanstellingsmogelijkheden, maar ookcarrieremogelijkheden, zoals doorstudeer- of speeialisatiemogelijkheden, en het carriere kunnen maken in de organisatie. Organisatieaspecten: hieronder vallen onderlinge relaties en communicatie, sfeer, en organisatiekundige aspecten zoals afstemming en planning van het werk. Eerder is gememoreerd dat de leerlingen or basis van idealistische motieven de opleiding kiezen en dat ze een vrij idealistisch beeld van het beroep hebben. Dat jonge mensen vnl. op basis van idealistische overwegingen een beroep kiezen is bekend. Met name geldt dit voor de beroepen die in de dienstverlenende sector liggen. Bekend is eehter ook, dat naarmate de adolescent ouder wordt ook meer instrumentele aspeeten bij de keuze van een beroep en een toekomstig werkterrein een rol gaan spelen. Op grond hiervan werd verondersteld dat bij de voorlopige veldkeuze en de definitieve veldkeuze ook instrumentele aspecten betreffende het beroep in overweging zullen worden genomen. Zo werd ook verondersteld dat naarmate het eind van de studie in zieht komt het beroep steeds meer in de organisatorisehe context zal worden geplaatst. Dat wil zeggen dat bij de waardering van het participatieveld en de keuze van het definitieve werkterrein in toenemende mate oak organisatieaspecten in besehouwing zullen worden genomen.
- 16 \
Beroepsbeeld en veldkeuze. Uit het onderzoek blijkt dat de leerlingen aan het einde van hun .studie nog vrij idealistische opvattingen over het verpleegkundige beroep hebben. Zij staan met name positie,f tegenover taakinhoudelijke en organisatie aspecten, die echter in diverse onderzoeken, als negatief worden afgeschilderd. De leerlingen willen na diplomering verder studeren of zich in een bepaalde richting specialiseren. Dit is een aanwijzing dat ook de leerlingen de M.B.O.-V duidelijk als een basisopleiding zien. Ze hebben in eerste instantie geen ambities voor hogere (hierarchische) functies. De voorlopige veldkeuze (keuze participatieveld) en de .definitieve veldkeuze is voor de meeste leerlingen hetzelfde. Waarschijnlijk hebben ze de participatieperiode meer als inwerkperiode gez~en.
Zo heeft meer dat 60% van de leerlingen in de instellingen
waar ze geparticipeerd hebben ook gesolliciteerd. Hetgeen overigens ook duidt op een grote tevredenheid met de
instel1ing~
Gezien de verschillen die er tussen de velden zijn, en het gevaar dat de participatie periode te veel als inwerkperiode gaat functioneren, heeft de staf doen besluiten niet een maar twee participatieperioden in te stell en. Dit betekent de keuze van een veld met een meer verpleegtechnische richting (A+C) en dan de keuze van een veld met een meer relationele richting (B) of omgekeerd (zie boven). De motivaties om een bepaald veld te kiezen zijn voor de diverse velden verschillend. Zo 'varden voor de keuze van het a1gemene ziekenhuis naast aspecten van taakinhoudelijke aard genoemd, zoals 'doorstudeermogelijkheden' en 'ervaringen opdoen'. Bij de keuze voor de geestelijke volksgezondheidszorg en de verpleeghuizen, wordt veelal als motief opgegeven 'het begeleiden van patienten'. Ten aanzien van de E,M.v.Z, tenslQtte worden naast motieyen yan taakinhoudelijke aard ook enkele VCin llleer organisatorische aard g(::lloemd. Hieruit blijkt dat naast idealistische motieven, (patient gericht, oak ten aanzien van de taakinhoudelijke aspecten) weI degelijk instrumentele aspecten bij de keuze van (preferentie voor) en waardering van een werkterrein een rol spelen. Nu is dit weI begrijpelijk vanuit de opleidingssitllatie van deze Ieerlingen. Indien·er motieven en argumenten van instrumentele aard worden genoemd, dan liggen deze toch op, wat we zouden kunnen noemen, het verkrijgen van een grotere 'vakdeskundigheid t • De organisatorische context speeIt, zowel in negatieve als positieve zin, nauwelijk een rol bij de waardering en keuze voor een bepaald veld.
- 17 \
Praktijkbegeleiding. Wat betreft de integratie tussen theorie en praktijk en de praktijkbegeleiding zijn in deze fase van het onderzoek alleen een aantal vragen aan de leerlingen voorgelegd. Daarnaast heeft Kuepers door gesprekken met de staf van de opleiding meer zicht op deze factoren gekregen en heeft hij in de Landelijke Praktijk Coordinatie Commissie (L.P.C.C.) gefunctioneerd. De leerlingen zijn over het algemeen erg tevreden over de praktijkbegeleiding vanuit de instel1ingen en de integratiemogelijkheden tussen theorie en praktijk tijdens de participatieperiode. De be1angrijkste aspect en van de participatieperiode zijn vo1gens de leerlingen 'kennis in prakijk brengen' en 'leren wat van een verpleegkundige wordt verwacht'. Een 'goede indruk van de organisatie krijgen' wordt het minst of nauwe1ijks belangrijk gevonden. De meesten·hebben naar hun mening dat werk kunnen doen wat ze ook graag willen doen, nl. het begeleiden van patienten. Verder blijkt ook dat ze graag het werk van de verp1eegkundige, zoals ze dit tijdens de participatieperiode hebben waargenomen, willen doen. Al met a1 staan ze erg positief tegenover het beroep en de mogelijkheden ervan. Dat ze het werk hebben kunnen doen wat ze ook graag willen doen, komt onder andere doordat ze als boventallig - niet als werkkracht aan de afdeling zijn toegevoegd. Een voorwaarde dat ze goede con-' tacten en relaties met patient en konden hebben was daarmee ook aanwezig. Dat ze zo'n onduidelijk beeld van het beroep en de beroepsuitoefening organ~satie-
hebben, met name ten aanzien van taakinhoudelijke en
.
aspecten, is verklaarbaar doordat ook de laatste stage onder bijzondere condities wordt gelopen: bijv.
g~€n
arbeidscontract, zes-urige
werkdag, naast de onderbreking door lesweken altijd
~en
dag per week
op school e.d .. Ook de laatste leerperiode wordt daardoor gekenmerkt
door een grote vrijblijvendheid, en het voornaamste identifi-
catiegebied blijft mede daardoor tot en met het einde van de studie, de opleiding. Het zijn duidelijk leerlingen gebleven, Samenvattend kan worden gezegd, dat het algemene ziekenhuis bij de leerlingen de grootste belangstelling geniet. Bij deze keuze en waardering spelen instrumentele aspecten zoals doorstudeermogelijkheden en ervaring opdoen een duidelijke rol. Dit springt nog eens naar voren daar in vergelijking met andere veld en,
-
18 -
organisatie aspecten (met name onderlinge relaties en sfeer) in de algemene ziekenhuizen toch als wat minder gunstig worden beoordeeld. Niet onmogelijk is dat ze het algemene ziekenhuis toch duidelijk als een eerste werkterrein zien. Doel van de opleiding is, dat de leering tijdens de opleiding onder andere door de stage ervaringen, een meer gedifferentieerd van het beroep krijgt. nit wil zeggen dat hij in toenemende
mat~
~~eld
ver-
schillende aspecten in het beroep en beroepsuitoefening gaat onderscheiden en waarderen. Een en ander wil oak zeggen dat voor heM in toenemende mate verschillende en andere aspecten belangrijk zullen worden. Zo was verondersteId, dat naast instruMentele aspecten bij de waardering en keuze van een werkterrein ook organisatorische aspecten in toenemende mate een rol gaan speIen, doordat met name tijdens de participatie periode het beroep steeds meer ~n de organisatorische context geplaatst zal worden. Instrumentele aspecten bleken inderdaad een rol te spelen bij de veIdkeuze.Organisatorische aspecten speeiden niet of nauweIijks een rol hij de waardering van het participatieveid en de keuze van een definitief werkterrein. Ze zijn tevreden over zaken betreffende taakinhoudelijke en organisatie aspecten, waar uit onderzoek onder verplegend personeel blijkt, dat daar een zekere onvrede over bestaat. Hieruit hlijkt dat ze aan het einde van de opleiding een onduidelijk beeld van het beroep hebhen en weinig zicht op organisatieaspecten rond het beroep hebben. Ais verklaring is hiervoor gegeven dat ook de Iaatste stage
door de
condities waaronder deze wordt gelopen, gekenmerkt wordt door een ~rote
yrijblijvendheid. Waard90r de opleiding tot aan.het einde van
de studie voor de leerling het voornaamste
identif~catiegebied
blijft.
Blijft mede in het licht van deze resultaten de vraag open, hoe zal het eerste gediplomeerden 'nieuwe stijl' in de praktijk van de gezondheidszorg gaan? Hoe zullen hun ervaringen als werknemer zijn? Enige teleurstellingen mogen we wel verwachten, met name ten aanzien van aspecten die in onderzoeken als redenen van ontevredenheid met de werksituatie worden aangemerkt. Dat zijn dan juistdie aspeeten waar ze, zo blijkt uit het onderzoek, nog zo weinig zieht op hebben gekregen. Veel zal overigens afhangen van hoe ze tegemoet zullen worden getreden. Een inwerkperiode en een juiste begeleiding zullen voor een goede inpassing in de organisatie nodig
z~Jn.
In het onderzoek worden de keuze van de opleiding. voorlopige - en
- 19 -
definitieve veldkeuze als beslissingspunten bij de beroepskeuze gezien. De conclusie op basis van de studie van Lips was, dat het ·gezien de algehele tevredenheid niet vie I te verwachten dat de leerlingen wegens teleurstellingen de
opl~iding
zouden staken.
Na september 1974 is er slechts een leerling wegens verhuizing met de opleiding opgehouden. Van enig onbehagen met het gekozen beroep is aan het einde van de studie niets te bespeuren, integendeel zelfs. De vraag blijft of deze categorie verplegenden dezelfde of andere verlooppatronen zal laten zien alg het huidige verplegend personeel. Dit nu veronderstelt een onderzoek naar het functioneren van de M.B.O.-V'ers in de praktijk van de gezondheidszorg.
- 20 Onderzoeksvoorstel Reeds is aangegeven om welke vraagstellingen het bij het onderzoek aan de M.B.O.-V. gaat, welke invalshoek daarbij is gekozen en welke factoren in beschouwing zijn genomen. Een en ander hebben we ge1llustreerd aan de hand van een samenvatting van het tot nu toe verrichte onderzoek. Ret onderzoek is in nauwe samenwerking met de staf van de M.B.O.-V. te Eindhoven uitgevoerd. Dit had de volgende voordelen: - dat het aan de doelstellingen van toegepast onderzoek bleef beantwoorden. Dit hieid in dat in aIle opzichten de voorwaarden aanwezig waren dat het onderzoek bruikbaar was en ook werd gebruikt. - sneHe terugkoppeling van gegevens. Dit betekende dat mede 01' basis van het onderzoek verbeteringen betreffende de organisatie van het onderwijs konden worden aangebracht. Zo is bijv. de opzet van de participatieperiode veranderd. Is er niet een maar zijn er twee participatieperioden ingevoerd. De resultaten hielden de bevestiging van een hypothese van de staf in, dat door de verschillen tussen de velden, de leerlingen op basis van een participatieperiode geen voor aIle partijen (leerlingen en velden) verantwoorde keuze zouden kunnen maken. v.raagstukken die in het kader van het onderzoek aan de M.B.O.-V. nog bekeken zouden moe ten worden. I.
Follo\v-up study betreffende het functioneren van de 11.B.O • .,..V. 'ers in de praktijk van de gezondheidszorg.
II. Organisatie en evaluatie van de praktijkbegeleiding. ad I. Dit betreft de vraag 'hoe zullen de ervaringen van de eerste gediplomeerden 'nieuwe stijl' in de praktijk,;an de gezondheidszorg zijn? Niet ondenkbaar is, dat er een aantal problemen worden gesignaleerd, die per veld of specifieke ins tell ins;; .,e.rschille.nd zullen zijn. Informatie daarover stelt de staf in
staa~
in het vervolg op deze
problemen
te anticiperen en zo mogelijk, in overleg met de instellingen, een aantal zaken bij te sturen. Dit betreft de continuering van het onderzoek van Kuepers. Ret zal duidelijkin het verlengde van dit onderzoek liggen.
- 21 -
ad II. Dit betreft een onderzoek naar de positie, functie, taken en verantwoordelijkheden van de praktijkbegeleiding c.q. praktijkbegeleiders. Dit in relatie ~t (en afweging van) de specifieke verantwoordelijkheden van de school enerzijds, en de instellingen/afdelingen anderzijds. Met andere woorden, hoe zou op basis van evaluatie en met behulp van een aantal te formuleren criteria, gelet op de praktische haalbaarheid, de praktijkbegeleiding het best georganiseerd kunnen worden. Lips heeft in zijn orienterende studie aangegeven welke factoren en variabelen bij deze evaluatie van belang kunnen zijn. Mogelijke functie van het onderzoek te Eindhoven voor alle M.B.a.-V's. Alhoewel het experiment Eindhoven op een aantal punten specifiek is, mag het onderzoek volgens ons informatief worden genoemd voor aIle M.B.a.-V's. Het kan tot een pilot-study worden ontwikkeld dat, daar Eindhoven koploper is, bruikbaar is voor de andere experimenten. Indien we echter het onderzoek wat duidelijker de functie van pilot-study willen geven, betekent dit in deze fase van het onderzoek te Eindhoven, dat de voortzetting gericht moet zijn op een bredere toepasbaarheid. Dit impliceert ten eerste een verdieping en nog een verdere uitwerking op een aantal punten van het onderzoek te Eindhoven. Ten tweede dat aan het onderzoek een tweede funetie gegeven moet worden. Deze zal moeten zijn het ontwikkelen van een 'beleidsinstrumentarium' ook ten behoeve van de andere M.B.a.-V's. Dit houdt in, het aangeven op welke punten geevalueerd moet worden en welke vragen daarbij van belang zijn. Met als doel de evaluatie zoveel mogelijk bij de M.B.a.-V's te leggen. Verwachte resultaten: I.
het verkrijgen van een totaalbeeld van het functioneren van de M.B.a.-V's.
2. snelle evaluatie door de M.B.a.-V's waardoor bijsturing mogelijk wordt. 3. antwoord op de vraag of bet verantwoord is over te gaan tot de afbouw van de inservice-opleidingen en bet opzetten van nieuwe M.B.O.-V's.
- 22 -
Literatuur: Onderzoek M. Lips. De organisatie van het onderwijs en het verloop van leerling-verplegenden. Binnenkade, C.
Honderd jaar opleiden tot Verpleegkundige in Nederland, 1872-1972. Stafleu (SWO) , Leiden, 1973.
Bor,
~.
Agogische momenten in de verpleging. Tijdschrift voor Ziekenverpleging, 1972, blz. 454 e.v.
Cassee, E.
Enkele sociologische aspecten van opleiden in ziekenhuizen, in universitair leergang 'Ziekenhuisorganisatie'. Verslagen der Symposia, 1968, Groningen, 1969.
Cassee, E.
Communicatie en therapeutisch gedrag. TVZ, 1972.
Corwin, R.
The professional employee: A study of conflict in nursing roles. American Journal of Sociology, 1965, 604 e.v. en Handbook of
~edical
Sociology, New Yersey
U.S.A .. 1972.
Eerste rapport van de Begeleidingscommissie Experimenten op het gebied van opleidingen in de verpleging en verzorging. Het Ziekenhuis, 1971, nr. 9. Hopman, W.M.
Opleidingen in de verpleging. Lochem, ) 970.
Interimnota 'Praktijkbegeleiding in de inservice-training' van de vaste commissie verpleging van de Centrale Raad voor de Volksgezondheid. Rijswijk, 1973.
- 23 -
Kolenburg, K.
Welke wijzingen moeten aan het huidige stage systeem aangebracht worden. Acta Hospitalia, 1973, nr. 4.
Kubber, A. de
Begeleiding van leerling-verpleegkundig in relatie met de patient. Acta Hospitalia, 1974, nr. 4.
Laan, L. v.d.
Scholen voor verpleegkundigen:motivatie bevorderend. TVZ, 1972, pag. 499 e.v.
Lammers. C. en
~ensen
Casse, E.
Groningen, 1971.
in het ziekenhuis.
Leerplan opleiding tot verplegende/verzorgende. ~.B.O.V.,
Leerplan van de
~.B.O.V.
Eindhoven, februari 1972.
te Eindhoven. Eindhoven, 1974.
Lips,
~.
De opleiding tot verpleegkundige-A in het Diaconessenhuis te Eindhoven. Stage rapport Technische Hogeschool Eindhoven, 1973.
Lips,
Tvf.
Dagopleiding voor verpleegkundigen te Eindhoven. Stage rapport Technische Hogeschool Eindhoven, 1974.
~eer,
T. v.d.
: Opgeleid worden, werken en mens worden. TVZ, 1972, pag. 555 e.v.
tAok, A.
Verpleegkunde als professie. TVZ, 1968, pag. 772, e.v.
- 24 -
}foor, R, de en
Verpleegsters over haar beroep.
Stouthard, P.
Instituut voor Arbeidsvraagstukken, Tilburg, 1959.
Nordheim, J. von en
Anders opleiden en verplegen ••••• niet of weI?
Schreurs, H.
Tijdstroom, Lochem, 1972.
Nota uitgebracht door de commissie Von Nordheim. April 1970. Nota beroepenperiode binnen de rvr. B.O. V. M.B.O.V. te Eindhoven, 1972. Oberman, M.
De attitudeverandering van de leerling-verpleegkundige. Het Ziekenhuis, 1972, nr. 9.
Post, C., de Haan, }f.
Opleidingsvernieuwing.
C. en Smal, C.
Het Ziekenhuis, 1971, nr. 3.
Schrueren, J. v.d.
Ervaringen in verband met de huidige praktijk opleiding. Acta Hospitalia, 1973, nr. 4.
Tweede rapport Begeleidingscommissie Experimenten op het gebied van de opleiding in de verpleging en de verzorging.
Wiegersma, S.
Psychologie van de beroepskeuze. Aula 58, Spectrum, Utrecht, 1961.
- 25 Literatuur: Onderzoek P. Kuepers. Onderzoek
~iddelbare
Beroepsopleiding Verplegende en
Verzorgende Beroepen (M.B.O.V.). - Evaluatie Participatie periode - Relatie Beroepsbeeld - Veldkeuze. Binnenkade, C.
Honderd jaar opleiden tot Verpleegkundige in Nederland, 1872 tot 1972. Stafleu (SWO), Leiden, 1973.
Boon van Ostade, A.H.
De iteratieve clusteranalyse. Academisch Proefschrift, Nijmegen, 1969.
Bor, }'t.
Agogische momenten in de verpleging. Tijdschrift voor Ziekenverple~ing (TVZ), 1972, pag. 454 e.v.
Cassee, E., Lammers, C:
~ensen
in het ziekenhuis.
Groningen, 1971. Cassee, E.
Kommunicatie en therapeutisch gedrag in TVZ 1970, nr. 10, 11, 12.
Corwin, R.
The professional Employee: A study of conflict in nursing roles. In Handbook of medical sociology, New Yersey, U,S.A., 1972.
C.R.V.
De taak van de verpleegkundige. Rij swijk, 1974.
Dijkstra, L.
}'tethoden en technieken in de sociale wetenschappen. Dictaat nr. 1147. Technische Hogeschool Eindhoven.
Eerste Interim verslag van de Begeleidingscommissie Experimenten. Utrecht, 1974.
- 26 -
Eerste rapport van de begeleidingscommissie Experimenten op het gebied van opleidingen en de verpleging en de verzorging, april 1971. Eindrapport van de Structuurcommissie
~No/pSPo.
Den Haag, september 1974. Ende, v.d.
Beschrijvende statistiek. Agon Elsevier, Amsterdam, 197],
Greenwood, E.
Attributes of professions. In Vollmer, H. en Pills.
Interim rapport Projectgroep Verpleegopleidingen. Instituut voor Ziekenhuiswetenschappen, Utrecht, 1975. Heeswijk, van A.
Ontwikkelingsonvrijheid bij leerling-verpleegkundigen. De Tijdstroom, Lochem, 1974.
Hopman, W.P.
Opleidingen in de Verpleging. Lochem, 1970.
Kuepers, P.
Onderzoek naar oorzaken van verloop bij leerlingverplegenden. Technische Bogeschool Eindhoven, 1975.
Leerplan van de Y.B.O.V., Eindhoven, juni 1975. Lion, B.L., en
An exploratory investigation of Organisational:
Ivanchevich,
Climate and Job Satisfaction in a Hospital.
J.~.
In Academy Yanagement Journal 17, 1974 (4). Yarch e.n Simon
Organisaties. Bussy, Amsterdam, 1969.
- 21 -
tAok, A.
Verpleegkunde als professie. In Tijdschrift voor Ziekenverpleging (TVZ) 1968, pag. 771 e.v.
tAoor, R,
Verpleegst~rs
Stouthard, P.
Tilburg, ] 959.
over haar beroep.
Nota uitgebracht door de Commissie Von Nordheim, april 1970. Nota Praktijkleerperioden binnen de M.B.O.V. Eindhoven, juni 1974. Nuyens, Y.
Sociologie en Gezondheidszorg Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1969.
Olsen en Davis
Baccalaureate students images of nursing. Spring 1966, vol. 15, nr. 2.
Pavalko, F.1'f.
Sociology of occupation and professions. Pevock Illinois, U.S.A., 1971.
Praktijkleerperioden binnen de tA.B.O.V. (een bijlage) Eindhoven, juni 1974. Simpson, I.H.
Pattrens of socialisation into professions: The case of student nurses. In Handbook of medical sociology, New Yersey, U.S.A., 1972.
Stolte, J.
Enkele gedachten over het professionele karakter van het verpleegkundig beroep. In TVZ 1971, bIz. ]099, e.v.
Thiadens, A.J.H. en
De verpleegkundige die ons toekomt.
Smulders-Agi1ina, 'tA.J.
Van Lochem Slaterus, Deventer, 1971.
- 28 -
Tweede rapport van de Begeleidingscommissie Experimenten op het gebied van de opleidingen in de verpleging en in de verzorging. Verwey, J.A.
Onderzoek opleiding en leersituaties leerlingverplegenden. Technische Hogeschool Eindhoven, 1974. (discussiestuk). Niet gepubliceerd.
Wiegersma, S.
Psychologie van de beroepskeuze. Aula nr. 58, Spectrum, Utrecht, 1961.
BIJLAGE - 1 -
Sinds een aantal jaren is ondergetekende bezig met een onderzoek naar de opleiding en werksituatie van leerling-verplegenden en de werksituatie van gediplomeerd verplegenden. De
probleemstelling van het onderzoek luidt alsvolgt:
a. zijn er factoren (sociologische d.w.z. achtergronds- en persoonsgebonden en/of organisatorische) aan te wijzen, die het verloop onder inservice-Ieerlingen beinvloeden, en b. zullen deze factoren (en/of andere) misschien ook van invloed zijn als leerlingen en in de toekomst gediplomeerden "nieuwe stijl" (dagopleidingen) hun intrede in de ziekenhuisorganisatie doen? c. welke factoren (sociologische en/of organisatorische) zijn van invloed op het verloop onder de huidig gediplomeerd verplegende? Wilden we op het onder punt
~
gestelde een antwoord kunnen geven,
dan vereiste dit mede een onderzoek naar de factoren die tot het verloop onder de huidige gediplomeerden leiden. De onderverdeling van de probleemstelling in drie globale vraagstellingen correspondeert met drie onderstaande door de aard van de probleemstelling nauw met elkaar samenhangende deelonderzoeken. I
Onderzoek betreffende de inservice-opleiding en werksituatie van leerling-verplegenden. Dit onderzoek is in november 1971 gestart in twee ziekenhuizen te Eindhoven. De onderzoekspopulatie bestaat uit 87 leerlingen (resp. 47 en 40) die in sept. 1971 met de opleiding in de desbetreffende ziekenhuizen zijn begonnen. Een analyse van secundaire gegevens over vijf jaar (1967-1973) m.b.t. achtergronds- en persoonsgegevens van de leerlingen resp. oud-Ieerlingen van de twee opleidingen maakt een onderdeel van het onderzoek uit"
Doelstellingen am deze analyse uit te voeren waren de volgende: . het beter kunnen beantwoorden van de vraag, of achtergronds- of persoonsgebonden variabelen een rnogelijke verklaring geven voor het hoge verloop onder deze categorie leerlingen, • de ondervraagde groepen inservice-Ieerlingen in een wat breder kader te kunnen plaatsen. nit betekent het nagaan of de'·e groepen (begonnen 1971) een aantal overeenkornstige kenmerken bezitten als
- 2 -
de groepen die op een ander tijdstip met de opleiding zijn begonnen: bijv. wat betreft vooropleiding, verloop-percentage e.d. Indien deze groepen representatief zijn, dan wordt vervolgens van de assumptie uitgegaan, dat de leerlingen vanuit hun positie als leerling een vrij betrouwbaar beeld zullen geven van de opleiding en werksituatie (organisatiefactoren). II
Onderzoek betreffende de experimentele dagopleiding voor verplegenden en verzorgenden, de M.B.O.V., eveneens te Eindhoven. De middelbare dagopleiding is als eerste in den lande in september 1972 gestart. Deze opleiding is in november 1972 bij het onrlerzoek betrokken. De onderzoekspopulatie bestaat uit 95 leerlingen
die in sep-
tember 1972 met de opleiding begonnen zijn. III Onderzoek m.b.t. het verloop onder gediplomeerd verplegenden. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in de regio Eindhoven waar zes ziekenhuizen in een bepaald verband samenwerken. Deze samenwerking heeft mede geresulteerd in de oprichting van bovenvermelde dagopleiding. Dit onderzoek bestaat uit twee fasen. Ten eerste de verzameling en analyse van secundaire gegevens over een aantal jaren m.b.t. achtergronds- of persoons(gebonden) gegevens. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in zes ziekenhuizen en is in april 1974 gestart. Doeistellingen om allereerst een analyse van secundaire gegevens met betrekking tot het verloop onder gediplomeerd verplegenden uit te voeren, zijn de volgende: • allereerst nagaan of achtergronds- of persoonsgebonden kenmerken een mogelijke verklaring geven voor het verloop of er mee samenhangen, · enig inzicht verkrijgen in: mobiliteitspatronerr, structurele factoren (situatie arbeidsmarkt) en trends
verioop en verzuim.
Dit om de ziekenhuizen onderling en de gediplomeerden met andere vergeIijkbare beroepscategorieen te kunnen vergeIijken. In het algemeen worden verioop en verzuim beide als indicator voor organisatieproblemen gezien. Om deze reden is in deze analyse ook het aspect verzuim betrokken. · het vinden van twee ziekenhuizen die maximaal verschillen wat betreft vedoop en verzuim en weI zodanig dat deze verschillen niet verklaard worden door achtergronds- of persoonsgehonden kenmerken.
- 3 -
De bedoeling is om vervolgens in rlie twee organisaties een meer gericht onderzoek te kunnen doen naar aspecten hetreffende de werksituatie. Dit betekent meer zicht trachten te krijgen op organisatie factoren die met de ontevredenheid over het heroep en beroepsuitoefening samenhangen, en dientengevolge met het verloop uit de organisatie. In deze fase, tevens afrondingsfase van het totale onderzoek, zullen naast de gediplomeerden ook de leerlingen (dat is
~
60% van het verplegend personeel) en hoofden van verpleeg-
afdelingen naar hun meningen omtrent een aantal aspecten worden gevraagd. Uitgangspunten Bij het onderzoek is, in het leader van de vraagstellingen en op basis van het gekozen theoretische kader, van een aantal uitgangspunten uitgegaan. Zo is bij iedere vraagstelling, corresponderend met een in
somm~ge
aspecten specifiek deelonderzoek, van de veronderstelling uitgegaan, dat de factoren die tot het verloop onder een betreffende categorie respondenten leiden, zijn te onderscheiden naar: a. factoren gelegen bij de betreffende categorie responnenten, achtergronds- of persoonsgebonden factoren en psychologische factoren, b. factoren gelegen bij de organisatie Copleiding en/of werksituatie) en de wijze waarop de in het onderzoek betrokkenen deze percipieren. Dit laatste is tevens weer afhankelijk van het onder a. gestelde. c. omgevingsfactoren, zoals situatie op de arbeidsmarkt. De wijze waarop de in het onderzoek betrokkenen de organisatie percipieren komt tot uiting in hun begroepsbeeld. Dit kan omschreven worden als het geheel van opvattingen en verwachtingen dat iemand (of een categorie respondenten) van een beroep en de uitaefening van dat beroep in een reele (toekomstige) werksituatie heeft. In de loop van het onderzoek is getracht een meer concrete inhoud aan het beroepsbeeld te geven. Ret uitgangspunt daarbij is, dat de
v~s~e
die de respondenten ten
aanzien van een aantal aspect en betreffende het verpleegkundige beroep en de bel.t'oepsuitoefening met aspecten hebben, afhankelijk
inbe~rip
van
organi~~J.tie
van de positie die hinnen een he-
- 4 -
paalde sociale structuur wordt ingenomen. Zo zal bijv. bij een vergelijking van de inservice-opleidingen en de dagopleiding(en) niet aIleen een verschil in verlooppercentage laten zien, maar zullen de beide categorieen leerlingen ook verschillen qua visie op het verpleegkundig beroep en de beroepsuitoefening. Opleidingsvraagstukken kunnen bekeken worden vanuit het perspectief socialisering. Socialisering als leerproces wordt gekenmerkt door twee aspecten: - cultuuroverdracht: het overbrengen van waarden, normen en opvattingen en dientengevolge verwachtingen, en - de context waarbinnen deze cultuuroverdracht/socialisering nlaatsvindt. Dit zijn de interactiecondities. Een vluchtige evaluatie laat zien dat ten eerste de cultuuroverdracht voor beide categorieen verschillend is. Te denken valt hier aan het aspect van professionalisering van het verpleegkundig beroep door de institutionalisering van het onderwijs (dagopleiding) dat is de loskoppeling van het leerling en tevens werkkracht zijn. Ten tweede, dat de context waarbinnen de socialisering plaatsvindt voor beide
categorieen leerlingen geheel verschillend is. Ueze met
name voor de inservice-leerlingen, in het licht van een passende social isering, zondertneer problematisch mag worden genoemd. Ret gekozen theoretische kader geeft mede een interpretatie/verklaring van het verschil in verloop tijdens de opleiding en het verschil in beroepsbeeld tussen beide categorieen leerlingen. Interessante vraag in het kader van het onderzoek is, hoe gezien de specifieke kenmerken van de instellingen van gezondheidszorg, het inpassingsproces van de gediplomeerden'hieuwe stijl" zal verlopeno Samenvattend gaat het bij het onderzoek naar het verloop primair om het achterhalen van factoren die in de werksituatie gelegen zijn. Op het niveau van de organisatie, een onderzoek naar die kenmerken die van invloed zijn op socialisering, inpassing in het arbeidsproces,
en
het functioneren in het arbeidsproces.
- 5 -
Aanpak van het onderzoek. Deze kan in het kort als voigt omschreven worden. Het via een aantal uitgangspunten, deelonderzoeken en fasering (via reduktie) komen tot de oplossing van de probleemstelling. Met het doel inzicht te verkrijgen in een bepaald probleemgebied. Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het Ziekenhuis Research Project van de Afdeling der Bedrijfskunde, Technische Hogeschool Eindhoven. Verantwoordelijke hoogleraar voor de Vakgroep Organisatiekunde, prof. dr. H. Feitsma. Onderzoeker drs. J .A. Verweij
JV/MvL 14-01-76
- 6 -
Fasering van het onderzoek met inbegrip van de periode waarover de data zijn verzameld
DERZOEK
FASERING analyse van sec. gegevens
conclusies veronderstellingen
rapport april
----* t 76
I
derzoek I service"opl.
VOORTGANG EN RAPPORTERING
AARD VAN DE RESULTATEN
(Kuepers) ;t.;~}t-H+-t4_.-:1:...:::9..:.....71- 1975
idem
----.rapport april/ mei '76 (Verhagen)
I I
/-
---
1972-1975 I
l
derzoek II .6.opleiding
beperkte follow-up study
'---------'" \
1975-1976
\
\
conclusies ---+ veronperstellingen rapport jan. I '76 I (evaluatie I , laatste studie I fase) I (Kuepers)
...
~conc
\
1
Xx
----t rapport
•
1USles
dec. '76 (evaluatie functioneren gediplomeerden 'nieuwe stijl')
(afronding) \
.
\ \
I
1971-1973
derzoek III diplomeerden
-"
-I-
~
~
analyse van sec. gegevens
~
;0/~
conclJsies veronderstellingen--trapport maart '76 (Floor)
+ I
L. f afrondlngs
"-
tweede fase
ase
jt6etsing)
"
in twee ziekl nhuizen - -... uitvoering (gediplomeerden, '76/'77 leerlingen en hoofden) xx Afhankelijk van de voortgang van het onderzoek en beschikbare middelen.
~
D
analyse data personeelsbestanden vnl. gestructureerde vragenlijsten