- -
=-'1'
--
;
~d
ala __L
.
,.....
..-;'
1\\
a
- -
.
I!
I;
.
I
.
-.o--~~'..-J--
I
.
.
u~
,.11
-::"'""-
'
"','
.,
. .-
_"I
§ '=-
..
.,.,..
1:'-
~
,.
,
~
.."
.
':,
'",i
..
\1M .
.
"
1
-
'
.
'
.- :"','
.
-., .
~-~
.,
""""',-
~
CfP
.t.-
-
.
_
.,_.,' ,
"
-,
.
.
~..
~~
~:.;;.;-:-: ~:-~~ ~.
.
.::.
,.
,_.. ,'
,..
m-_.
.,,_..
""
"'._"~. -
"
"I
J]iilJi~n
:1~1.':'.
),
:'"
--:-c"""""; ==' ""'"- r -: .) r-C:i_1_~ 1 I /
l. --
J-.
r I J
-r
"~~
I
a\a
0
0 ,.. 0
.
.
-
-,
~ I.
-
--
-a
-"I
"I
.
1::
0
Ie. Ie. leaJ.. I
tn ~Q)
s:::
"'C
N J.. Q)
I 0
10
c: Q)
~
:] 0
OJ 0 \J
c: 0 1en 1-
Q)
\J
c:
0
E :] 1-
+III
c:
Q)
0
0
~
Centrum Ondergronds
Bouwen ..
.
. : III
Buc h nerweg 1 Postbus 420, 2800 AKGouda Tel.: 0182 - 540660 Fax: 0182 - 540661 E-mail:
[email protected] Internet: http://www.cob.nl
COB coordineert en initieert onderzoek, regelgeving en kennisoverdacht op het gebied van ondergronds bouwen. COB is een duurzaam publiek-privaat samenwerkingsverband tussen overheden, kennis- en wetenschappelijke instituten, aannemers, ingenieursbureaus, industrie en toeleveranciers. Het publieke aandeel wordt in grote mate mogelijk gemaakt door een financiele impuls van de rijksoverheid ("ICES-impuls"). Binnen COB wordt in een precompetitieve sfeer samengewerkt, gericht op de ontwikkeling van kennis, succesrijke producten en concrete toepassingen. Het uiteindelijke doer is een versterking van de economische positie van de relevante sectoren.
:
Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving
:~ ,.
-~' .,. 'I
I~ g .'
.~;
CUR houdt zich, als onafhankelijke non-profit organisatie, bezig met ontwikkeling, vergaring en overdracht van kennis en ervaring op het brede gebied van de civiele techniek. Karakteristiek is dat de programmering en de uitvoering van deze activiteiten worden aangestuurd door de marktpartijen die om kennis vragen. Kennis die van belang is voor de bouw, zowel het bedrijfsleven als voor de bij de bouw betrokken overheden, als ook voor onderwijs, onderzoek en wetenschap. CUR-producten zijn concreet van aard, gericht op technische, milieukundige en economische aspecten van het gehele bouwproces, met inbegrip van de toeleverende industrie. Zij worden in een op de bouwpraktijk toegesneden vorm gepresenteerd en vormen de basis voor kennisoverdracht.
Voor het uitvoeren van de taken wordt gebruik gemaakt van de werkwijze en infrastructuur van de stichting CUR. De activiteiten zijn organisatorisch geclusterd onder de naam CUR/COB.
---
. -;-
---
0100
Ondergrondse
0 110
Literatuurstudie
Concept-werkrapport
~;.
ruimten
Zandvoort
Ordening & Advies
consultants P'II/I'(I A,/:'I,'~
Samengesteld door: Zandvoort Ordening & Advies PAM Consultants NIROV
1998-12-10
netherlands
voor Ruimcelijke
Insciruuc institute
Ordeaing
for ph.vsical planning
In opdracht van: Centrum Onqergronds
Bouwen
b.v. M;"I.I:.'I'JIII',J:
NIROV Nederlands
Datum: 10 december
(',
(COB)
en Volkshuisvestiag and bouslng
Voorwoord In het COB-1 programma zijn vijf thema's aan de orde gesteld. Vanaf 1997 is gestart met de voorbereiding van de uitvoering van het thema 0-100, 'ondergrondse ruimten'. In dit thema is het onderzoek naar de niet-constructieve aspecten van ondergrondse ruimten ondergebracht. Daarbij is aan uiteenlopende onderzoeksaspecten als toegankelijkheid, daglichttoetreding en ruimtebeleving gedacht. In het buitenland - en met name in de Verenigde Staten van Amerika - is door het Underground Space Center van de universiteit van Minnesota al sinds het begin van de jaren tachtig veel onderzoek verricht naar ondergrondse ruimten om in te werken en te wonen. Daarbij lag de nadruk op vormgevings- en belevingsaspecten en op wat we nu onder 'duurzaam bouwen' verstaan. Vooral de energieprestatie van ondergrondse ruimten werd sterk belicht. Publicaties van dit instituut hadden in vakkringen over de hele wereld maar ook bij het brede publiek veel succes. Ge'inspireerd op dit Amerikaanse centrum is in 1986 Stichting Nova Terra opgericht. Ondergronds bouwen was in Nederland toentertijd een vakgebied dat gedomineerd werd door ingenieurs die bij de grote en kleine ondergrondse infrastructuur betrokken waren. Stichting Nova Terra was het eerste platform waaraan ook architecten, stedenbouwkundigen en andere vormgevers en adviseurs deelnamen. Niet alleen tunnels maar aile mogelijke ondergrondse ruimten voor menselijk verblijf waren onderwerp van studie. Speciale aandacht werd gegeven aan de bijdrage die ondergrondse bouwwerken kunnen geven aan het verlichten van de druk op de steeds schaarser wordende ruimte. Professor ir. H.P.S. van Lohuizen, een van de oprichters van stichting Nova Terra hield het welbekende pleidooi om de potentie van de ondergrond structureel in de ruimteverdeling mee te nemen en daarmee niet te wachten tot men net als in Japan niet meer anders kon. Voor velen leek dit toekomstmuziek, maar het is in deze tijd van intensief en meervoudig ruimtegebruik een krachtige visie gebleken. Niet alleen de potentiele ruimtewinst maar vooral de ruimtelijke kwaliteit die met ondergronds bouwen gerealiseerd of behouden kon blijven maakte deel uit van het studiegebied. Met de oprichting van het COB en de leerstoel ondergronds bouwen aan de TUDelft, waarin stichting Nova Terra is opgegaan heeft ondergronds bouwen in Nederland een sterke ontwikkeling doorgemaakt. Aanvankelijk lag de focus op technisch onderzoek onder andere naar geboorde tunnels. Tegen de achtergrond van de op stapel staande grote infrastructureIe werken als de Betuweroute, de HSL en de Noord-Zuid lijn was dat niet meer dan logisch. In de strategische studie ondergronds bouwen (COB/ TUDelft) die eind 1997 verscheen werd nadrukkelijk aandacht gevraagd voor ruimtelijke, functionele, belevings- en waarnemingsvraagstukken van ondergronds bouwen, omdat het belang hiervan voor het succes of het falen van ondergrondse
ruimten werd onderkend.
Voor de uitvoering van het COB onderzoeksprogramma 0-100 'ondergrondse ruimten' is in 1998 het basisprojectplan geschreven waarin het doe I is omschreven als het verkennen en uitdiepen van de belangrijkste aspecten die bij het ontwerpen van ondergrondse ruimten in Nederland van belang zijn. Het is een pioniersonderzoek: voor het eerst wordt hier in Nederland dergelijk onderzoek gedaan. Daarom: 'first things first'; in vervolgonderzoek kan meer gedetailleerd op deelgebieden worden ingegaan. De functies wonen, werken, recreeren, opslaan en transporteren zijn de vormen van gebruik van de ondergrondse ruimte die in het onderzoeksprogramma zijn betrokken. Niet alleen volledig ondergrondse ruimten, ook verschijningsvormen die enige mate van contact met het maaiveld hebben zoals verzonken en door aarde bedekte bouwwerken en kelders onder bovengrondse constructies zijn onderdeel van het onderzoek. Aile mogelijke schaalniveaus van de ondergrondse ruimte, van landschapsarchitectuur interieur, zijn onderwerp van studie. Het aldus breed geformuleerde allen die bij het ontwerpproces zijn.
en stedenbouw
tot architectuur
en
onderzoeksgebied heeft ook een brede doelgroep te weten en de totstandkoming van ondergrondse ruimten betrokken
De uitvoerders van het onderzoek, verenigd in de uitvoeringscommissie zijn afkomstig uit de doelgroep. Uiteenlopende ontwerpende vakdisciplines als architectuur, planologie, interieurvormgeving, stedenbouw en landschapsarchitectuur, nemen aan het onderzoek deel. In de anderhalf jaar doorlooptijd van het 0-100 programma zijn er tien deelprojecten gelijktijdig uitgevoerd: 0-101, Omgeving: stedenbouw en landschap; 0-102, Architectuur; 0-103, Beweging; 0-104, Techniek; 0-105, Waarnemen; 0-106, Intu"itief waarnemen; 0-110, Literatuurstudie; 0-120, Projectenanalyse; 0-130, Verbeelding; 0-140, Proces. Tezamen dekken ze het onderzoeksveld af. De samenhang tussen de deelprojecten werd onder meer bewerkstelligd door de uitvoeringscommissievergaderingen, individueel overleg met de deelprojectleiders en een enkele workshop. leder deelproject kent een analytisch gedeelte waarin is ge'inventariseerd wat er reeds op dit deelgebied is onderzocht, gepubliceerd, bedacht, ontworpen en/ of gebouwd. In een aantal deelprojecten is tevens ontwerpend onderzoek verricht. Er zijn ruimtelijke visies en ideeen ontwikkeld die met veel creativjteit zijn onderzocht en gevisualiseerd. Daarbij zijn extreme scenario's nadrukkelijk niet geschuwd. Zo versterkt het 0-100 programma niet alleen de kennis over de ondergrondse ruimte, het stimuleert de beeldvorming en inspireert de doelgroep om met verbeeldingskracht en creativiteit de ondergrondse ruimte te exploreren. De vooroordelen waarmee de ondergrondse ruimte van oudsher te maken heeft worden gepareerd met aantrekkelijke feiten en beelden: niet meer angst maar attractie is het motto.
De onderzoeksresultaten deze uitgebracht.
van de tien deelprojecten
Gezamenlijk
worden in onderzoeksrapporten
levert dit een zodanige
veelheid
aan materiaal
als
op dat er in
de loop van 2000 een publicatie zal verschijnen waarin de resultaten van 0-100 zichtelijke, toegankelijke en aantrekkelijke wijze worden gepresenteerd.
op over-
Het deelproject 0-110, literatuurstudie - waarvan de resultaten in dit deelrapport zijn samengebracht - is een praktisch en handzaam overzicht van uiteenlopende publicaties over ondergronds bouwen. Doel van dit project is het inventariseren, selecteren en rubriceren van literatuur over de niet-constructieve aspecten van ondergrondse ruimten. Op zorgvuldige wijze heeft het onderzoeksteam onder leiding van Peter Jonquiere daar invulling aan gegeven. De inbreng van NIROV en PAM Consultants is daarbij van groot belang gebleken. Een groot aantal (internationale) bronnen is samengevat en vanuit een thematische invalshoek geordend. Deze thema's komen grotendeels overeen met het onderzoeksthema's van de deelprojecten. De onderzoekers hebben niet alieen informatie ge'inventariseerd geanalyseerd. De beschouwing van de belangrijkste punten van ieder deelproject uit is voortgekomen geeft een goed overzicht afzonderlijk en van 0-100 als geheel.
van de problematiek
maar ook die daar-
van de deelprojecten
De bijdrage van het 0-110 onderzoeksteam geeft een goede basis aan het gehele 0-100 programma. Het resultaat geeft inzicht in het onderzoeksgebied en biedt een grote hoeveelheid informatie op een toegankelijke wijze aan. Ik vond het interessant om de zoektocht naar het nu voorliggende rapport te volgen en te begeleiden en ik zie met belangstelling naar een regelmatige aanvulling en actualisering in de toekomst.
uit
Ik bedank hierbij het 0-110 team en in het bijzonder Peter Jonquiere voor zijn grondige werk. Ook de andere deelprojectleiders, Wim Snelders, Floris Alkemade, Peter Luthi, Peter Blesgraaf, Renz van Luxemburg, Heather Griffioen-Young, Jeroen Trimbos en Rob van de Krogt en hun onderzoeksteams wil ik danken voor het werk aan hun deelprojecten en bijdrage aan de kwaliteit van 0-100 als geheel. Mari Baauw, secretaris
van het 0-100
programma
bedank ik hierbij voor zijn niet aflatende,
trouwe inhoudelijke en organisatorische ondersteuning. Tenslotte wi! ik de staf van het COB, Hans Kuiper en zijn opvolger Han Admiraal, Mascha Sanders en haar opvolger Marjolijn Bakker danken. Zonder hun was de uitvoering van dit project onmogelijk geweest. Mijn dank is groot. Het was een inspirerend en een plezierig voorrecht
voor en met juliie te werken.
Ernst von Meijenfeldt, voorzitter 0-100
Leden uitvoeringscommissie
0100
ir. E.J. van Meijenfeldt voorzitter
Architecten- en ontwerpbureau Van Meijenfeldt (VROM)
ir. M.P. Baauw secretaris
De Weger Architecten- en Ingenieursbureau B.V. (Grontmij - De Weger)
0101: Omgeving- stedenbouw en landschap ir. W.C.G. Snelders Ballast Nedam Engineering (BTC) 0102: Architectuur ir. F. Alkemade
OMA (Grontmij - De Weger)
0103: Beweging dhr. P. LOthi
TU Delft Bouwkunde (Kennis- en Wetenschappelijke Instituten)
0104: Techniek ir. P. Blesgraaf
Blesgraaf bureau voor bouwen & milieu (VROM)
0105: Waarnemen ir. LC.J. van Luxemburg
Centrum Bouwonderzoek TNO -TUE (Kennis- en Wetenschappelijke Instituten)
0106: Intu"itief waarnemen mw. dr. H. Griffioen-Young
TNO-TM (Kennis- en Wetenschappelijke Instituten)
0110: Literatuurstudie ir. P. Jonguiere
Zandvoort Ordening & Advies (Grontmij - De Weger)
0120: Projectanalyse ir. P. Jonguiere
Zandvoort Ordening & Advies (Grontmij - De Weger)
0130: Verbeelding ir. H.J.B.Z. Trimbos
PAM Consultants
0140 Proces drs. RAA. van der Krogt
DHV Milieu en Infrastructuur BV (TEC)
ir. J.w.A. Soeren
NS Railinfrabeheer
ir. M.C. Bakker coordinator COB
CUR/COB
B.V. (V ROM)
Inhoud
DEEL 1
HOOFDLlJNEN
1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6 1.7
Inleiding Achtergrond en doelstelling Werkwijze Relevante functies Typen ondergrondse ruimten De thema's Leeswijzer Tot slot
1 1 1 2 3 4 5 5
2. 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6.
Omgeving- Stedebouw & Doelstelling Inleiding Naar een duurzame ontwikkeling Ruimtelijke functionele kwaliteit in stedelijk gebied . Ruimtelijke kwaliteit in landelijk gebied Milieukwaliteit . Inpassing . 2.6. 1. Bovengrondse inpassing . 2.6.2. Ondergrondse inpassing . Planmatige, juridische en financiele inpassing . Effecten tijdens de aanleg
11 11 11 12 15 16 19 19 20 21 23 24
2.7. 2.8. 2.9.
Afronding
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
Architectu u r Inleiding Kenmerken van ondergrondse ruimten Ruimtelijke kwaliteit ondergronds Ontwerpaanbevelingen Visies op .ontwerpen van ondergrondse
.
ruimten
27 27 27 30 31 32
Inhoud
4. 4.1. 4.2.
4.3.
5. 5.1. 5.2.
Beweging
Inleiding
Toegankelijkheid 4.2.1. Verblijfsruir.nten 4.2.2. Transportfunctie 4.2.3. Ontwerpaspecten Beweging door ondergrondse 4.3.1. Verblijfsruir.nten 4.3.2. Transportfunctie 4.3.3. Ontwerpaspecten
5.4. 5.5. 5.6.
Inhoud
ruimten
Waarnemen Inleiding Zien
.
.
5.2.1. 5.3.
35 35 35 36 36 36 37 37 38 38
. .
Visuele waarner.ning
.
5.2.2. Visuele zintuig in ondergrondse ruir.nten Ontwerpaspecten 5.2.3. Voelen Tastzintuig in ondergrondse ruir.nten. 5.3.1. 5.3.2. Ontwerpaspecten Horen 5.4.1. Gehoorzintuig in ondergrondse ruir.nten 5.4.2. On twerpaspec ten Ruiken 5.5. 1. Ruiken in ondergrondse ruir.nten 5.5.2. Ontwerpaspecten Gezondheidsaspecten
.
41 41 41 41 43 45 48 48 49 49 49 50 50 50 50 51
6, 6.1. 6.2
Intu'itiet waarnemen . Inleiding Gevoel van veiligheid, behaaglijkheid en comfort 6.2.1. 6.2.2. 6.2.3. 6.2.4.
6.4,
Achtergrond negatieve associaties Achtergrond positieve associaties Aangrijpingspunten voor verbetering Ontwerpaspecten Objectieve veiligheid. 6.3. 1. Risico's 6.3.2. Sociale veiligheid en criminaliteit 6.3.3. Verkeersveiligheid 6.3.4. Ontwerpaspecten Behaaglijk I comfortabel I prettig zijn
7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Conclusies Voordelen ondergronds bouwen Problemen bij het ontwerpen Stedebouwkundigeen ontwerpaspecten Ontwerpaanbeveli ngen Gevolgen voor de planning
6.3.
.
,
53 53 54 54 55 55 58 60 60 61 62 63 66 69 69 70 70 70 73
Inhoud
DEEL 2
THEMA TISCHE SAMENV A TTINGEN
.
1.
Inleiding
2.
Samenvattingen
omgeving stad en land.
3.
Samenvattingen
architectuur
4.
Samenvattingen
beweging
155
5.
Samenvattingen
waarnemen
169
6.
Samenvattingen
intu"itiet waarnemen
227
INDEX
BIJLAGE 1
Inhoud
75
.
77
127
303
Literatuurlijst
c: CD
c:
-.....
-1J 'I0 0 J:
,... ...J W W C
1.
Inleiding
1.1 .
Achtergrond
en doelstelling
Project 0100 De voorliggende literatuurstudie maakt deel uit van het CUR/COB project 0100 'Ondergrondse ruimten'. Het doe I van het totale 0100 project is een verkenning en uitdieping van aspecten die bij het ontwergen van ondergrondse ruimten in Nederland van belang zijn. Hierbij wordt enerzijds geput uit informatie in bestaand~ publicaties over ontwerpen en onderzoeken; anderzijds zal door middel van onderzoek nieuwe informatie verkregen moeten worden. Voor het totale project is gekozen voor een thematische benadering. De thema's, die in feite de kern vormen voor het totale project, zijn zodanig samengesteld dat ze aansluiten bij de actualiteit van het ondergrondse bouwen en ruimte bieden voor een integrale benadering, waarbij diverse disciplines aan bod komen. De volgende zes thema's zijn geformuleerd: 1. Omgeving - stedebouw en landschap 2. Architectuur 3. Beweging 4. Waarnemen 5. Intu"itief waarnemen 6. Techniek In het totale project kunnen twee fasen worden onderscheiden. De eerste fase heeft betrekking op een verkenning van de problematiek en vindt plaats door middel van een literatuurstudie en het opstellen van een voorbeeldenboek. In de tweede fase staat de concrete uitwerking van de thema's in afzonderlijke deelprojecten centraal. Deze deelprojecten worden aangevuld met drie verkennende projecten, te weten een project over verbeelding van ondergrondse ruimten, een project gericht op
het proces van de totstandkoming van ondergrondse ruimten en de presentatie van het project. Voorliggend rapport is een neerslag van de resultaten van de literatuurstudie die is verricht in het kader van de eerste fase van de totale studie. Het eindresultaat van de totale studie geeft concrete oplossingsrichtingen en instrumenten voor het ontwikkelen en ontwerpen van ondergrondse ruimten, gezien vanuit de gebruikers van deze ruimten. Literatuurstudie Het doel van deze literatuurstudie is het inventariseren, selecteren en rubriceren van literatuur over niet-constructieve technische aspecten van ondergrondse ruimten, zoals bijvoorbeeld sociale veiligheid, belevingskwaliteiten en duurzaam bouwen. Uiteindelijk dient gekomen te worden tot een handzaam en praktisch overzicht, dat geschikt is voor de Nederlandse situatie. Dit overzicht heeft niet alleen een functie voor de andere deelprojecten van het totale project, maar heeft bovendien een waarde als mogelijk zelfstandig te publiceren document, dat geschikt is voor bijvoorbeeld (potentiele) initiatiefnemers, overheden, kapitaalverschaffers, ontwerpers en (toekomstige) gebruikers en beheerders van de ondergrondse ruimten. In deze literatuurstudie wordt aandacht geschonken <:Ianvijf van de zes thema's, te weten 'omgeving - stedebouw en landschap', 'architectuur', 'beweging', 'waarnemen' en 'intu'itief waarnemen'. Het thema techniek va It buiten her .
bestek van de literatuurstudie. 1.2.
Werkwijze
In eerste instantie is een literatuurlijst met Nederlands- en Engelstalige literatuur samengesteld, die vele documenten uit Dee/ 1: in/eiding
de bibliotheken van het Ministerie van VROM, Sociale Zaken, Verkeer en Waterstaat, de universiteiten van Delft en Utrecht, het COB en eigen bibliotheken, bevat. Deze documenten hebben aile in enige mate betrekking op het onderhavige onderwerp. Zij zijn weergegeven in bijlage 1. Vervolgens is een selectie gemaakt van literatuur die interessant is voor een of meerdere thema's en relevant is voor de Nederlandse situatie. Bij de selectie is bovendien gekeken naar: spreiding over de thema's, actualiteit, verschillende gezichtspunten, verscheidenheid in functie en verscheidenheid in type ondergrondse ruimte. Naast literatuur die specifiek gericht is op ondergrondse ruimten, is tevens gebruik gemaakt van relevante literatuur uit de omgevingspsychologie en bovengrondse situaties.
De samenvattingen zullen met name voor de betrokkenen bij de andere deelprojecten relevant zijn. In de analyses wordt naar de samenvattingen verwezen, zodat de lezer weet waar meer informatie bekeken kan worden. Vanwege de vele functies waarvoor ondergrondse ruimten worden gebruikt en de verschillende typen ondergrondse ruimten, is het een vereiste eerst af te bakenen welke functies voor deze studie relevant zijn en welke typen ondergrondse ruimten er onderscheiden kunnen worden. In de volgende drie paragrafen komen achtereenvolgens de afbakening van functies (paragraaf 1.3.), typen ondergrondse ruimten (paragraaf 1.4.) en een omschrijving van de thema's (paragraaf 1.5) aan de orde.
1.3. De beschouwde documenten zijn zelden specifiek gericht op een thema. Ze zijn wel vanuit de thematische invalshoeken door ons beschouwd. De documenten zijn enerzijds thema-gewijs vergeleken. Dit resulteert in beschrijvingen per thema, waarbij aandacht wordt besteed aan conclusies en lessen die getrokken kunnen worden uit de bestudeerde literatuur. Deze beschrijvingen zijn opgenomen in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van deel 1 van dit rapport. Anderzijds is per thema een samenvatting van relevante documenten weergegeven. Deze zijn opgenomen in deel 2 van dit rapport. De samenvattingen zijn beschrijvingen van de documenten vanuit een bepaald perspectief: een thema. Documenten komen in een aantal gevallen bij meerdere thema's voor. Aan het eind van dit hoofdstuk is een schematisch overzicht opgenomen van de bestudeerde documenten, waarbij per document is aangegeven voor welke thema's een samenvatting is gemaakt.
2
Dee! 1: in!eiding
Relevante functies
In deze studie gaat het, zoals gezegd, om de nietconstructieve aspecten van ondergrondse ruimten. De eisen die ten aanzien van deze aspecten aan ondergrondse ruimten worden gesteld, kunnen sterk verschillen per functie. Hierbij is het met name van belang of er sprake is van een verblijfsfunctie of een transportfunctie. Bij een verblijfsfunctie zullen personen immers gedurende langere tijd in een bepaalde ruimte verblijven. Dit stelt strengere eisen aC;lnde inrichting van de ruimte. Ondergrondse ruimten kunnen in principe gebruikt worden voor de volgende functies (naar: Horvat e.a., 1997): verblijfsfuncties wonen; werken, te weten industriele productie en nutsbedrijven, detailhandel en kleinschalige productie, dienstverlening en bestuur, onderzoek en onderwijs en agrarische productie;
-
vrije tijdsbesteding, horeca.
Type 1: volledig ondergrondse ruimte
Type 2: verzonken
-
ruimte
Type 4: deels met aarde bedekte ruimte
Type 5: daglichtloos
sport,
Transportfunctie en parkeren transport personenvervoer, goederenvervoer voertuigen en langzaam verkeer; parkeren.
cultuur
en
door
Ondergrondse ruimten worden momenteel ook voor andere functies gebruikt, bijvoorbeeld V90r kabels en leidingen ('kleine infrastructuur'). voor de!opslag van afval, water, gevaarlijke stoffen en energiebronnen, en als doorgangen voor flora en fauna, bijvoorbeeld onder infrastructuur. Deze functies hebben niet direct invloed op de beleving van mensen en andere niet-constructieve aspecten van ondergrondse ruimten en zullen in deze literatuurstudie buiten beschouwing blijven.
1.4.
Type 3: kelderruimte onder (bestaand) gebouw
zoals recreatie,
Typen ondergrondse
Type 2 Verzonken ruimten Bij het type 'yerzonken ruimten' bevindt het gebouw zich net onder het maaiveld en kan er in principe nog steeds daglicht toetreden, al dan niet via een serre, atrium, koepel en dergelijke. Verzonken ruimten lenen zich onder meer voor vrije tijdsbesteding (winkelcentra en -promenades, bibliotheken, musea, restaurants, studio's, hotels) en voor woningbouw. De constante temperatuur in de verzonken ruimte maakt deze bouwvorm ook aantrekkelijk als er bovengronds voldoende ruimte is, bijvoorbeeld voor musea en woningen. Type 3
Kelderruimten onder (bestaande) gebouwen Bij de kelderruimten onder gebouwen vindt de toegang het gebouw in het algemeen via het bestaande, bovengrondse gebouw plaats. Parkeergarages onder gebouwen, kelders van musea, et cetera zijn hiervan voorbeelden.
tot
ruimten
Er kunnen verschillende typen ondergrondse ruimten worden onderscheiden, die voor de niet-constructieve aspecten relevant zijn. Deze typen komen in deze paragraaf aan de orde. Deze studie heeft betrekking op al deze typen. Type 1 Volledig ondergrondse ruimten Volledig ondergrondse ruimten staan niet in direct contact met daglicht en buitenlucht. Ze liggen geheel onder het maaiveld en zijn met grond bedekt, eventueel met uitzondering van delen die noodzakelijk zijn voor aan- en afvoer van mensen, voertuigen of goederen. Voor de mens lijken dit minder aantrekkelijke ruimten, vooral bij langdurig verblijf. Echter, voor sportbeoefening en passieve recreatie (bijvoorbeeld bioscopen). alsmede voor transport en opslag, leent deze vorm zich uitstekend.
Type 4 Deels met aarde bedekte ruimten Deels met aarde bedekte ruimten zijn bijvoorbeeld woningen die op maaiveldniveau worden gebouwd en daarna gedeeltelijk met grond worden ingepakt. Deze vorm leent zich onder meer voor woningen langs snelwegen, zogeheten geluidwalwoningen. Type 5 Daglichtloze gebouwen Het vijfde type, de 'daglichtloze gebouwen', heeft betrekking op ruimten die niet ondergronds gelegen zijn, maar die Tft vanwege hun kenmerken op een aantal punten te vergelijken zijn met ondergrondse gebouwen. Er treedt bijvoorbeeld geen daglicht toe. De gevels zijn grotendeels gesloten, de entree van dergelijke gebouwen ligt wet veelal bovengronds. Een belangrijk verschil tussen dergelijke gebouwen en ondergrondse ruimten is dat er in dit geval over het algemeen
gebouw Dee! 1: in!eiding
3
sprake is van een expliciete manier vorm te geven.
1.5.
keuze om de ruimte op deze
geluidsoverlast
De thema's
Voordat de analyses per thema aan de orde komen, is het van belang dat de te beschouwen thema's duidelijk zijn gedefinieerd. De thema's overlappen en be'invloeden elkaar, waardoor duidelijke grenzen tussen de thema's niet zander meer te trekken zijn en iedere afbakening arbitrair blijft. De keuzes die zijn gemaakt bij de afbakening komen hieronder aan de orde. Omgeving Bij het thema
- stedebouw
'omgeving
en landschap
- stedebouw
en landschap'
gaat
het
om de relatie van ondergrondse ruimen met de omgeving. Het thema is gericht op de problematiek en complexiteit van het inpassen van ondergrondse ruimten in de stedelijke of landelijke omgeving. De karakteristieken van het gebied bepalen de mogelijkheden van inpassing en de wijze waarop de ondergrondse ruimten in het gebied kunnen worden in gepast. Wat hiermee samenhangt, is de reden waarom een ruimte ondergronds wordt gerealiseerd. De verwachting is, dat indien gebruikers van ondergrondse ruimten beg rip hebben voor de redenen waarom op een bepaalde plaats ruimten ondergronds worden gesitueerd, dat van invloed zal zijn op de waardering en daarmee op de beleving van dergelijke ruimten. In feite kunnen er twee hoofdredenen worden aangegeven. In de eerste plaats biedt ondergronds bouwen mogelijkheden voor beperking van het ruimtegebruik op maaiveldniveau door meervoudig grondgebruik ('stapelen') en stimuleert het functiemenging in een gebied. In de tweede plaats kan milieubelasting voorkomen worden. Zo kan bijvoorbeeld
4
Dee! 1: in!eiding
worden verminderd
verkeersinfrastructuur
onder
door de grond te realiseren.
Architectuur Het thema 'architectuur' geeft inzicht in de problematiek en de complexiteit van het ontwerpen van een ondergrondse ruimte en de ter beschikking staande ontwerpoplossingen. De binnenarchitectuur en de vormgeving van de entree(s) zijn van belang. Aspecten die hierbij een rol spelen zijn zichtlijnen, volumewisselingen, kleurgebruik, orienterende elementen et cetera. De vormgeving en inrichting van de ondergrondse ruimte zijn vooral van belang voor de mate van herkenning en identiteit. Beweging Het thema 'beweging' gaat in op de dynamische kwaliteit van ondergrondse ruimten, inclusief tunnels. Het zoekt inzicht in de ruimtelijke en functionele aspecten van het bewegen van mensen en van goederen in ondergrondse ruimten. De betreding van een ondergrondse ruimte is hiervan een onderdeel. Voor de bruikbaarheid (onder andere voor minder-validen) zijn de in- en uitgangen van belang. Deze bruikbaarheid is direct gerelateerd aan de functie waartoe toegang wordt verschaft. Verder speelt de toegankelijkheid (openbaar versus prive), de lengte, de grootte en de zichtbaarheid van de in- en uitgangen een belangrijke rol voor de beweging van mensen en goederen. Waarnemen De zintuiglijke waarneming van mensen in een ondergrondse ruimte hangt nauw samen met de bijzondere karakteristieken van die ruimte. Door de bouwdiepte, lichtinval en beslotenheid van een ondergronds gebouw ontstaat een andere afscheiding van de natuur en de omgeving, dan bij een bovengronds gebouw. Het zien wordt be'invloed door de intensiteit van het daglicht, de vormgeving en inrichting van de ondergrondse ruimte. De
mate waarin het daglicht
kan toetreden in de ondergrondse ruimte is enerzijds afhankelijk van het type ondergrondse ruimte (diepte ten opzichte van het maaiveld) en anderzijds van het aantal openingen naar buiten en de grootte daarvan. De intensiteit van het daglicht heeft gevolgen voor het waarnemen van het verstrijken van de tijd, het uitzicht (zowel horizontaal als verticaal), de gezondheid, de kleurwaarneming en een gevoel van veiligheid. Het horen wordt be'invloed door de vormgeving en omvang van de ondergrondse ruimte. Via het tastzintuig kan men de textuur van de omgeving, de temperatJ,Jr, het binnenklimaat of de luchtvochtigheid en al dan niet ~anwezige weersinvloeden voelen. Ventilatie be'invloedt de;geur. Inturtief waarnemen Het thema 'intu'itief waarnemen' gaat in op de (onbewuste) beleving van gebruikers van ondergrondse ruimten. Twee aspecten krijgen aandacht: de perceptie van ondergrondse ruimten en de beleving van veiligheid in vergelijking tot de werkelijke risico's in ondergrondse ruimten. De perceptie van ondergrondse ruimten he eft betrekking op het prettig, comfortabel en behaaglijk zijn en voelen. De beleving van veiligheid heeft betrekking op onder meer sociale veiligheid, de aanwezigheid van risico's (zowel voor de gebruikers als voor de omwonenden) en verkeersveiligheid. Het gaat hierbij zowel om de feitelijke risico's als om de subjectieve veiligheid (de mate waarin mensen zich veilig voelen, ongeacht het feit of dit terecht is).
1.6.
thematische invalshoek, analyse in Deel 1.
1.7.
vormen
het vertrekpunt
voor de
Tot slot
Hierna voigt een overzicht van de bestudeerde literatuur. Per document is aangegeven voor welke thema's het document relevant is. De hier genoemde documenten zijn aile als samenvattingen in Deel 2 opgenomen. De documenten varieren onderling sterk qua lengte, wetenschappelijk gehalte en aanleiding van publicatie. In de tekst van Deel 1 is vanwege deze varieteit aangegeven waar uitspraken of gedachten van afkomstig zijn. Met name in de hoofdstukken 2 en 3 zijn de beschrijvingen meningen, visies of beleid. Bij de hoofdstukken 4 tot en met 6 is een feitelijkere weergave van onder andere onderzoeksresultaten mogelijk gebleken.
i
Leeswijzer
Voorliggende rapportage bestaat uit twee delen en bijlagen. Deel 1 heeft betrekking op de beschrijvingen van de thema's. Deel 2 bevat samenvattingen van de documenten. Deze documenten die in Deel 2 zijn samengevat vanuit
Dee! 1: in!eiding
5
Amundsen,
F.H., Studies of Driver Behaviour in Norweaian
in: Tunneling and Underground
Space Technology,
Arthur, P., en R. Passini, Wavfindina,
Road Tunnels,
x
vol.9, no.1, 1994.
McGraw-Hili Ryerson, Ontario, 1992.
Bechtel,
R.B., Psycholoqical Asoects of Earth Covered Buildinas, in: Department Moreland, L.F" (ed.), Earth Covered buildings and settlements,
x
x
x
x
of Energy by the University of Texas, Arlington (USA), 1979. Bell, P.A. (c.s.), Environmental Publishers,
Psvcholoav,
Harcourt Brace College
x
x
x
x
1996.
Bennett, D.J., Notes on the Underaround, in: Moreland, L.F., Earth Covered buildings and settlements, Department of Energy by the University of Texas at Arlington, 1979. Berlijn, G., Het aaat mii niet om die onderarondse
tunnels maar om de
x
x
razendsnelle verbeterina van het bovenarondse leefklimaat, in: Berlijn, G., A. ter Horst en A. van Steijn, Kerstnummer Grafisch Nederland 1997: Onder de grond, Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen, Cultuurstichting KVGO, Amstelveen, 1997. Bernard, 0, A view of Paris Meteor Proiect: Foraina a New Relationshio between Citv and Metro, in: Tunneling and Underground Space Technology, vol 1°, nr. 3,1995.
x
Birkerts, G., lli1Y.rn; in: University of technology Delft, Underground; heaven in earth, Ontwerp Contrast '97, DBSG Stylos, Faculty of Architecture, Delft, 1997. Blijswijk, M. van, Daalicht en uitzicht in kantoorruimten Maandblad
voor arbeidsomstandigheden,
no.65,
Underaround
Network:
Boyer, L., Human Habitation Asoects Universiteits
6
Erop of eronder,
Pers Delft, mei 1992.
Dee/ 1: in/eiding
x x
A studv of the Downtown Space Technology,
of Underaround
Ondergronds
in:
Postacademisch
Pedestrian Svstem, in: Tunneling and Underground 6, nr 1, Pergamon Press, 1991. Symposium
x
5 mei 19B9.
Boer, E.K. de (c.s.), Kelders en Kluizen, Stichting Onderwijs, 1997. Boivin, D.J., Montreal's
bestudeerd,
x
x
x x
x
x
x
vol
Soace, Eindverslag
Bouwen in Nederland, Technische
x
Carmody,
J., Desian for Peoele in Unde(9round
Facilities, in: Carmody, J.,
x
x
x
x
x
x
x
x
and R. Sterling, Underground Space Des~gn: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1993, (deel 2). Carmody,
J., Potential eroblems
and sollutions related to the interior desian
x
x
of road tunnels, Proceedings 6th International Conference on Underground Space and Urban Planning, Paris (France). september 1995. Chow, W.K., L. Wong and W. Fung, Field studv on the indoor thermal
x
environment and carbon monoxide levels in a larae underaround car eark, in: Tunneling and Underground Space Technology, vo!.ll, no.3, 1996. Deelen, P. van, Daalicht. maar niet te veel~~tiik bealazina, in: Bouw, nr.4, april 1996.
richtliin getinte
x
Dobinson, K. and R. Bowen (ed.). Underaround Seace in the Urban Environment. Develoement and Use, The Warren Centre for Advanced Engineering, University of Sydney, August 1996. Ees, T.C. van, Onderaron.dse Uitvoeringscommissie
bouwwerken
en veiliaheid: literatuurraeeort,
N 120: 'Beveiligingsconcept
te Gouda en
Groot, F. de, Wonen onder maaiveld: een nieuwe dimensie: ruimteaebrek onderaronds
bouwen,
Hane, T., K. Muro and H. Sadawa,
x
ondergrondse
bouwwerken', in opdracht van Centrum Ondergrondsbouwen Ministerie van Binnenlandse Zaken te Den Haag, 1997. stimuleert
x
x
x
in: Bouw, jrg 47, nr 22,1992. Psycholoaical
Factors involved in
establishina comfortable Under9round Environments, Underground Utilization '91, Tokyo Japan, 1991.
Proceedings
x
Urban
Deel 1: inleiding
7
x Jastrzebski, R., Definitiestudie Alert, januari 1997, nr.1 . Kasteren,
veilia onderaronds
J. van, BestemminasDlan
bouwen afaerond,
nodia voor ondergrond
ruimtelijke ordening,
x
in:
(Interview met
drs ing. R.F. Becque), In: Heidemijtijdschrift 1997/3. Kuiper, J., Veiliaheid riimt niet altiid op kwaliteit. in: Stedebouw
x
x
en
x
nr 6, 1997.
Labs, K., Human comfort and underaround Space, No.7, 1982.
Climate control, in: Underground
x
Lankhof, A., Daalicht. uitzicht en verlichtinassterkte in onderarondse aebouwen (scriDtie onderaronds bouwen), Technische Universiteit Delft, Faculteit der Civiele Techniek, Vakgroep Ondergronds Bouwen, Delft, juni 1996.
x
Lintsen, H., en H. Schippers, Van normaal naar extreem en vice versa?, in: Berlijn, G., A. ter horst en A. van Steijn, Kerstnummer Grafisch Nederland
x
1997: Onder de grond, Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen, Cultuurstichting KVGO, Amstelveen, 1997. Little, A., Planoloaie kiikt steeds meer naar de derde en vierde dimensie: aebruik luchtruim en ondergrond in ruimte en tiid reaisseren, in: ROM magazine, jrg 15, nr 3, 1997. Maubant, J., La ville. "art & la Voiture. Art Entreprise/Art Edition, Villeurbanne, 1995. Meerdink, G., A.M.S. Weersink en E.C. Rozendaal, kantoren:
fase 2 biizondere aebouwen
en Werkgelegenheid,
(S180),
Daalicht en Uitzicht in
x
Ministerie van Sociale Zaken
Theorv and the Acceptance
of Underaround
in: Moreland, L.F., Earth Covered buildings and settlements, Energy by the University of Texas at Arlington, 1979. Miura, S. and T. Ojima, Environmental Center, Proceedings of the Conference
Dee/
x
Den Haag, 1994.
Meier, R.L., Catastrophe
8
x
1,' in/eiding
SDace.
Department
Studv on underaround ShoDDing on Underground space and earth
x
of x
x
x
sheltered buildings, 1991, Tokyo, Japan, 1991. Mochizuki, N., The relation between Dreferred liahtina and behavior in underaround SDaces, Proceedings 6th International Conference on Underground Space and Urban Planning, Paris, France, september, 1995. Oud, ir.H.J.C.,
(et. al.), Handboek
onderaronds
x
bouwen: deel 1 -
x
x
x
Onderaronds bouwen in breed DersDectief, COB Gouda, A.A. Balkema Uitgevers Rotterdam, 1997. Prak, N.L.; De visuele waarnemina Delft, 1972. Rijksplanologische
van tie aebouwde
omaevina,
TU Delft,
x
Dienst, Ruimteliike Verkenninaen
1992, Sdu Uitgeverij
x
Dienst, Ruimteliike Verkenninaen
1996, Sdu Uitgeverij
x
Den Haag, 1992. Rijksplanologische Den Haag, 1996. Ringstad,
A.J., Perceived Danaer and the Desian of underaround
for Public Use, in: Tunneling and Underground vol.9, no.1. Rostron, J. (c.s.L Sick Buildina Svndrome: & FN Spon, London, 1997. Sariyildiz, S., en S. Durmisevic,
Space Technology,
Facilities
ConceDts. issues and practice,
Introduction:
Underaround
x
1994, E
buildina - a
x x
bearer of citv transformation; in: University of technology Delft, Underground; heaven in earth, Ontwerp Contrast '97, DBSG Stylos, Faculty of Architecture,
Delft, 1997.
Sato, M., M. Inui, and M. Sawaki,
Psvcholoaical
and Behavioral effects
of
x
x
visuallv closed office SDaces, Proceedings of the conference on Underground Utilization '91, Tokyo, Japan, December 1991. Steffen,
C., Psvcholoaie
voor architectuuronderzoek, Steffen, bezoekers,
van architectuur
en stedebouw,
TU Delft, centrum
x
Delft, 1982.
C., De toeaankeliikheid
van aebouwen
Centrum voor Architectuuronderzoek,
Sterling, R., Overview of Subsurface
en de Dersoonliikheid
van
x
x
Delft, 1984.
SDace Utilization, in: Carmody, J., and
x
x
R. Sterling, Underground Space Design: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1993. (deeI1)
Dee! 1: in!eiding
9
x Company,
USA, 1979.
University of technology Contrast
x
Delft, Underaround:
x
heaven in earth. Ontwerp
'97, DBSG Sty los, Faculty of Architecture,
Vardy A.E. (ed.1, Safetv in Road and Rail Tunnels, Second International Conference,
Granada,
x
Spain, 1995.
Visser, C., Onderaronds
overleven,
bestuurJ. jrg 15, nr 14/15,
x
in: Publiek domein [Binnenlands
1994.
Visser, C.. Ondergronds bouwen: 00 zoek naar de derde dimensie, in: Binnenlands bestuur, 31-10-1997, p.44. Voordt, D.J.M. van der, en H.B.A. van Wegen, Sociaal veilia ontweroen, Delft, OSPA, Faculteit Bouwkunde, Delft, 1990. Voskamp,
x
Delft, 1997.
P., Handboek
aezondheid
x TU
en veiliaheid in kantoren:
x x
x
x
x
aanbevelinaen. richtliinen. normen en reaelaevina 00 het aebied van eraonomie. bedrijfshulpverlenina. milieu. functie-inhoud. aezondheid en veiliaheid in kantoren, SDU, Den Haag, 1994. Vroon, P.A., Psvcholoaische Universiteit
van Utrecht,
asoecten
Wekerle, G.R., and C. Whitzman, desian.
and manaaement.
van ziekmakende
aebouwen,
Safe Cities: auidelines
Van Nostrand
for plannim1.
Zwam, van H.J.. Van daalicht
10
Deel 1: inleiding
no.65,
x
Reinhold, New York, 1995.
Zaalen, J.P.D. van, Belevina aan boord van een onderzeeboot, Arbeidsomstandigheden,
ISOR,
1990.
naar uitzicht, in: Maandblad 5 mei 1989.
voor
1997.
x x
x
2.
Omgeving - stedebouw en landschap
2.1.
Inleiding
Er bestaan verschillende relaties tussen ondergrondse ruimten en hun omgeving. Zo houdt bijvoorbeeld de reden om bepaalde functies ondergronds aan te leggen over het algemeen direct verband met de aanwezige ruimtelijke structuur in een gebied. In stedE!lijke gebieden vormt de schaarse ruimte dikwijls het argument om ondergronds te gaan; in landelijke gebieden is dit over het algemeen de wens om de openheid te bewaren. In beide gevallen staat het verbeteren of het versterken van de ruimtelijke kwaliteit centraal. Daarnaast kan voor het ondergronds bouwen worden gekozen vanwege het optimaliseren van de functie zelf (zoals bijvoorbeeld ondergrondse infrastructuur zonder kruisingen of goederen die in koele, donkere ruimten bewaard dienen te worden). Ook bij de inpassing van een ondergrondse ruimte zal op een of andere wijze sprake zijn van interactie met de omgeving. Het kan hierbij zowel gaan om de bovengrondse als om de ondergrondse omgeving. In dit hoofdstuk zullen de verschillende relaties van ondergrondse ruimten met hun omgeving aan de orde komen. De volgende onderzaeksvragen zullen hierbij centraal staan: Op welke wijze kunnen ondergrondse ruimten bijdragen aan een duurzame ruimtelijke en functionele ontwikkeling van een gebied? Welke ruimtelijke en functionele kwaliteiten ontstaan er in het stedelijke en landelijke gebied door het ondergronds realiseren van bepaalde functies? Wat is het effect op de onderlinge relatie en organisatie van diverse functies?
Welke ruimtelijke en functionele inpassingsmogelijkheden zijn er in verschillende omgevingen voor ondergrondse ruimten? (Hierbij gaat het ook om de relatie tussen bovengrondse en ondergrondse activiteiten).
II
2.2.
Naar een duurzame
ontwikkeling
De schaduwzijde van de nog toenemende welvaartsgroei wordt steeds duidelijker. Voorraden van grondstoffen en energiebronnen worden verder uitgeput, gebieden raken meer vervuild en het leefmilieu, van zowel de mens als van flora en fauna, wordt verder aangetast. Hierdoor worden ecologische systemen bedreigd. Wereldwijd heeft men ingezien dat het zo niet langer gaat en zet men in op een meer duurzame ontwikkeling. Hierbij gaat het om een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zander daarmee voor de toekQmstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien 1. In het Nationale Milieubeleidsplan 32 wordt benadrukt dat het hierbij niet alleen gaat om het milieu, maar ook om economische en sociale belangen. "De vereniging van deze belangen op verschillende schaalniveaus is de centrale uitdaging van het streven naar duurzame ontwikkeling"2. Een duurzame ruimtelijke ontwikkeling is gericht op het versterken van zowel de ruimtelijk functionele kwaliteit als de milieukwaliteit binnen een bepaald gebied. De ruimtelijk functionele kwaliteit wordt in het rijksbeleid geoperationaliseerd aan de hand van de volg!,!nde drie waarden: 1) 2)
naar: Commissie Brundtland, Our Common Future. WCED. Oxford University Press, 1987. Ministerie VROM, Nationaal milieubeleidsolan 3. Den Haag, 1993. Deel 1: omgeving
- stedebouw
en landschap
11
gebruikswaarde belevingswaarde toekomstwaarde
(functionaliteit); (vormgeving); (duurzaamheid
een versterking gebied zelf. (in tijd)).
Bij de uitvoering van dit beleid speelt herstructurering van bestaande stedelijke gebieden een belangrijke rol. Herstructurering omvat het vergroten van de differentiatie van woon- en werkmilieus, daar waar de gebruikerskwaliteit en de leefbaarheid onder druk staan. Een van de instrumenten die de rijksoverheid hiertoe heeft ingezet is het zogeheten Stimuleringsprogramma Intensief Ruimtegebruik (StIR)4.
Bij het verbeteren van de milieukwaliteit gaat het lOwel om het terugdringen en voorkomen van verontreinigingen als om het verminderen van verstoring. Daarnaast spelen ook het verminderen van het gebruik van eindige grondstoffen en energiebronnen en het voorkomen van aantasting van een
gebied een rol. 2 In de volgende paragrafen wordt bekeken in hoeverre ondergronds bouwen kan bijdragen aan het versterken de ruimtelijk functionele en de milieukwaliteit.
2.3.
Ruimtelijke functionele
Ook ondergronds bouwen biedt verschillende aanknopingspunten om een bijdrage te leveren aan een verdere intensivering van het binnenstedelijk ruimtegebruik. Doordat er een extra dimensie beschikbaar komt, worden de mogelijkheden tot hoogwaardig ruimtegebruik vergroot. Zoals hierna verder uitgewerkt zal worden is ondergronds bouwen vooral een oplossing als bovengrondse oplossingen strijdig zijn met milieu- en natuurtaakstellingen (RPD, 1996).
van
kwaliteit in stedelijk gebied
Ten behoeve van het in stand houden en verbeteren van de ruimtelijke voorwaarden voor het goed functioneren van steden, lOwel in ruimtelijk, sociaal-cultureel als in economisch opzicht, wordt door de rijksoverheid momenteel
een beleid gevoerd dat is gericht op stedelijke vernieuwing.
Compact bouwen Met name op regionale schaal en op de langere termijn heeft een verdere intensivering van het ruimtegebruik binnen de huidige stedelijke contouren vele voordelen. Zo worden door compact te bouwen bijvoorbeeld de kansen om adequaat en rendabel openbaar vervoer te realiseren vergroot. Daarnaast kan het bijdragen aan een reductie van het energieverbruik. Bovendien kunnen bepaalde activiteiten efficienter
3
Dit beleid legt de nadruk op het streven naar een goed leefen productiemilieu, op de benutting van de nog aanwezige capaciteiten van het stedelijk gebied voor wonen, werken, recreatie en verzorging en op vermenging van deze functies. Door middel van verdichting binnen de bestaande stedelijke contouren wordt de aantasting van het open landelijke gebied door stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk beperkt. Bovendien biedt intensivering van ruimtegebruik biedt verschillende kansen om een bijdrage te leveren aan 3)
12
Ook binnen de huidige discussies omtrent de opstelling van de Vijfde nota over de Ruimtelijke Ordening neemt dit aspect een centrale plaats in (zie onder andere: VROM-raad, StedenlandPlus: advies over 'Nederland 2030 - VerkenninQ ruimteliike DersDectieven' en de 'WoonverkenninQen 2030', ad vies 005, Den Haag, 1998.)
Deel 1: omgeving
- stedebouw
van de ruirntelijke kwaliteit in het stedelijk
en landschap
4)
'I
Ministerie van VROM, StimulerinQsoroQramma Intensief RuimteQebruik, RPD, Den Haag, 1997. Het doel van dit programma is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door een intensiever ruimtegebruik in het stedelijk gebied. De speerpunten van het actieprogramma wilen ieder jaar opnieuw worden bepaald op grond van de maatschappelijke ontwikkelingen. Voor het startjaar 1998 is gekozen voor een viertal thema's, waaronder 'bouwen in de derde dimensie: ondergronds en gestapeld bouwen'.
georganiseerd worden vanwege de korte afstanden (Sterling, 1993 en De Boer c.s., 1997). Het kan tevens de open ruimte behoeden voor een verder oprukkende verstedelijking. Een sterke (morfologische) scheiding tussen verstedelijkte en open ruimten is vanuit duurzaamheidoverwegingen te prefereren. Op het lokale niveau kan compact bouwen echter tot problemen leiden. Doordat functies dichter bij elkaar gesitueerd worden of zelfs met elkaar worden verweven, wordt de kans dat verschillendefuncties last van elkaar hebben groter. Hierbij gaat het met name om het zich voordoen van bepaalde vormen van milieuhinder (met name geluidsoverlast, stank en externe risico's). Milieuhinder maakt het dikwijls lastig om functies daadwerkelijk te verweven of compact te bouwen. Met name wettelijke milieuzoneringseisen schrijven een bepaalde minimale afstand tussen bepaalde functies voor. Toch is het, zoals hiervoor reeds naar voren is gekomen, vanuit de kwaliteit van de leefomgeving vaak gewenst om het ruimtegebruik verder te intensiveren. Met deze paradoxa Ie situatie wordt in Nederland al enige jaren geworsteld. Gezocht wordt naar manieren om het milieubeleid en het ruimtelijk beleid beter op elkaar af te stemmen. Hiervoor is 'maatwerk' noodzakelijk. Maatwerk is het precies ter plaatse bekijken van de wensen en de beperkingen die er bestaan om die wensen te kunnen realiseren. De ruimtelijke ordening schenkt hier sinds het einde van de jaren tachtig aandacht aan. Dit is formeel gestart in de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening (1989) en de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening-Extra (1993), met de ROM-projecten, gebiedsgerichte benaderingen en Stad&Milieu projecten. Vanuit de omgevingspsychologie worden kanttekeningen geplaatst bij extreme verdichting. Hoge dichtheden kunnen namelijk een duidelijk negatieve invloed hebben op de gezondheid van mensen. Hoge dichtheden kunnen leiden tot
stress. Bovendien worden ziekten eerder overgedragen in opeengepakte mensenmassa's. Daarnaast kunnen hoge dichtheden leiden tot een lagere sociale aantrekkingskracht en tot een negatievere beleving van de omgeving waarin men zich bevindt (Bell, 1996). Of een hoge dichtheid ook daadwerkelijk tot dergelijke problemen leidt, is echter sterk afhankelijk van de vormgeving van de omgeving.5 Zo is bijvoorbeeld de Amsterdamse Vondelparkbuurt 'ondanks' de, voor Nederlandse begrippen, zeer hoge dichtheid, zeer geliefd bij de bevolking. Ondergronds ruimtegebruik als oplossing Wanneer de ruimte schaarser wordt, winnen onconventionele oplossingen, als ondergronds bouwen, aan aantrekkingskracht (RPD, 1996; Little, 1997). Ondergronds ruimtegebruik biedt goede mogelijkheden om de druk op het grondgebruik te verminderen en de mogelijkheden tot een hoogwaardig ruimtegebruik te vergroten. Hiermee kan het een bijdrage leveren aan zowel de gebruikswaarde als de belevingswaarde van de stad (Sterling, 1993; Dobinson and Bowen, 1996; Berlijn, 1997; De Boer c.s., 1997; Horvat c.s., 1997, Little, 1997; De Groot, 1992; Visser, 1994; Sariyildiz and Durmisevic, 1997). Door ondergronds te bouwen kan de druk op het grondgebruik op maaiveldniveau verminderd worden. Door gestapelde bouw (meervoudig grondgebruik) is immers het benodigde grondoppervlak geringer. Wanneer milieubelastende functies ondergronds worden gesitueerd wordt zelfs extra ruimtewinst gecreeerd, doordat nu geen rekening meer gehouden hoeft te wprden met ruimte voor milieuzones rond deze functies. Doordat de
5)
zie onder andere: VROM-raad, Stedenland-Plus: advies over 'Nederland 2030 - Verkennina ruimteliike persDectieven' en de 'Woonverkenninaen 2030', adyies 005, Den Haag, 1998. Deel 1: omgeving
- stedebouw
en landschap
13
bodem de milieu hinder dempt, dikwijls
wel toegestaan
zijn deze functies (zie paragraaf 2.5).
ondergronds
Er kan zowel voor gekozen worden om een functie in zijn geheel ondergronds aan te leggen als om slechts een bepaald gedeelte van een functie ondergronds te situeren. In binnenstedelijke gebieden biedt met name de laatste optie goede mogelijkheden. Het gaat hierbij om het ondergronds situeren van met name die onderdelen van een functie, die niet afhankelijk zijn van daglichttoetreding, zoals bijvoorbeeld het magazijn van een winkel. Deze optie lijkt in het bijzonder toepasbaar daar waar wel hoge dichtheden, maar niet de visuele kenmerken van hoogbouw wenselijk zijn, bijvoorbeeld in historische stadsdelen (Horvat c.s., 1997; Oud c.S., 1997). Ook bij het behoud van monumenten kan men gebruik maken van de ondergrond (De Boer c.s., 1997). Door monumenten ondergronds uit te breiden kan men de functionele levensduur verlengen. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de horecabedrijven in de Utrechts werven (De Groot, 1992). Een ander voorbeeld is het Rijksarchief in Maastricht (zie Voorbeeldenboek). Het voordeel van gereduceerde zichtbaarheid is echter niet beperkt tot speciale of unieke locaties (De Boer c.s., 1997). In stadsvernieuwingsgebieden kan dit bijvoorbeeld een oplossing bieden voor parkeerplaatsen. Door deze onder de woningen te situeren, kunnen er kwalitatief hoogwaardige en verkeersluwe woonomgevingen ontstaan (Horvat C.S., 1997). Ondergronds bouwen ten gunste van verkeer en vervoer kan een oplossing bieden om de bereikbaarheid te behouden. Dit geldt met name in grote steden en bij de mainports (RPD, 1992; Little, 1997). Op het congres Ondergronds Transport van februari 1997, georganiseerd door de vereniging van Boorondernemers en Buizenleggers (Bolegbo) betoogde G. Meijer bijvoorbeeld dat
14
Deel 1: omgeving
- stedebouw
en landschap
'wil Nederland ook in de 21 e eeuw zijn positie als mainport in Europa handhaven, daadwerkelijk een oplossing zoeken voor de verkeerscongestie en blijvend omgaan met het milieu, het de hoogste tijd is om een ondergronds transportnet te realiseren6. De maatschappelijke waarde van ondergrondse constructies is het grootst wanneer de lange levensduur samengaat met een hoge gebruikswaarde op lange termijn, omdat in dat geval voor langere tijd geen nieuwe investeringen en ruimtelijke ingrepen noodzakelijk zijn. Ondergrondse constructies leveren meer flexibiliteit op voor bovengrondse ontwikkelingen, ze kunnen 'duurzaam' in de ruimte worden ingepast. Hierbij is echter wel een lange termijn visie noodzakelijk, aangezien net zo goed het risico aanwezig is dat een ondergrondse constructie een 'duurzaam obstakel' kan vormen voor nieuwe ontwikkelingen (naar: Horvat c.s., 1997) (zie ook hoofdstuk 3: Architectuur). Groots opgezette projecten in Sydney, ten behoeve van de Olympische Spelen in 2000, laten zien hoe dankzij ge'integreerd ondergronds ruimtegebruik, de kwaliteit van de leefomgeving in steden vergroot kan worden (Dobinson and Bowen, 1996). Ook de aanleg van ondergronds parkeren kan een uitgelezen mogelijkheid bieden om reconstructie en opwaardering van de openbare ruimte te realiseren en op straat parkeren te verwijderen. Dit is met name mogelijk in stedelijk weefsel met hoge dichtheid en hoge esthetische waarde. De ervaring van de Franse 'Societe Lyon Pare Auto' is dat de meerkosten die hiermee samenhangen ruimschoots worden goed gemaakt door de hogere bezettingsgraad die met een veilige en goed vormgegeven garage samenhangt (Maubant, 1995). 6)
Solier, in: Land
D"
Ondergronds
transport p 17
+ Water 3, 1997,
vereist
samenwerking,
De Societe Lyon Parc Auto onderscheidt drie typen parkeervoorzieningen, gebaseerd op de ligging in de stad. Naarmate de locatie dichter bij het centrum ligt, wordt meer parkeergelegenheid ondergronds gesitueerd (Maubant, 1995).7
2.4.
Ruimtelijke kwaliteit in landelijk gebied Negatieve
effecten
landelijk gebied
v~f1 suburbanisatie
van het
4'
In het landelijk gebied treedt langzamerhand een steeds verdergaande verstedelijking op. Oit leidt niet alleen tot een directe aantasting van de open gebieden, maar brengt bovendien meer mobiliteit met zich mee, doordat de kans grater wordt dat afstanden tussen verschillende functies, bijvoorbeeld wonen en werken, toenemen. De toename van zowel de verstedelijking als de infrastructuur draagt bij aan een (verdere) versnippering van de landschappelijke structuur. Hierdoor kan het leefgebied van verschillende flora en fauna zodanig worden beperkt, dat verschillende soorten geen kans meer zien in dit gebied te overleven. Dit leidt tot ongewenste verarming van de ecologische kwaliteit. Daarnaast betekenen deze functies dikwijls een aanzienlijke verstoring voor de natuurlijke gebieden. Hierbij gaat het zowel om verstoring door geluid- en trillingoverlast als om visuele hinder en een toename van externe risico's. Ook gaat er van de stedelijke elementen een duidelijke barrierewerking uit. Bestaande ecologische en
landschappelijke worden.s
Dit voorbeeld
is opgenomen
in het Voorbeeldenboek.
kunnen hierdoor doorsneden
Ondergronds bouwen als oplossing Ondergronds bouwen kan een oplossing bieden voor deze mogelijke versnippering, verstoring en barrierevorming. Dit geldt met name voor het ondergronds aanleggen van verkeerinfrastructuur. De aanleg van bovengrondse wegen trekt over het algemeen extra bebouwing aan; met name bij de knooppunten met andere infrastructuur, maar ook langs de corridor. Hierdoor is de barrierevorming des te grater. Horvat c.s. schrijft dat bij het ondergrands aanleggen van corridors de aanleg van bebouwing langs corridors minder waarschijnlijk zal zijn. Door ondergronds te gaan, kan dan ook een aanzienlijke barrierewerking voorkomen worden (Horvat c.s., 1997). Een andere mogelijkheid om door middel van ondergrondse bouwprincipes een bijdrage te leveren aan het tegengaan van (met name) barrierevorming is het toepassen van zogeheten geluidwalwoningen. Het gaat hierbij om woningen die voor een deel met aarde zijn bedekt. De aardelaag werkt geluidsisolerend. Hierdoor wordt het mogelijk om binnen de geluidszones te bouwen. De uiteindelijke verstedelijkingsstrook kan in dat geval compacter blijven. Ondergronds bouwen kan daarentegen ook een oplossing bieden ten aanzien van barrierewerking. Dit is bijvoorbeeld mogelijk met de aanleg van wild- en paddentunnels.
8)
7)
structuren
VROM-raad, Stedenland-Plus: advies over 'Nederland 2030 Verkennina ruimteliike Derspectieven' en de 'Woonverkenningen 2030', advies 005, Den Haag, 1998.
Deel 1: omgeving
- stedebouw
en landschap
15
-
2.5.
Milieukwaliteit
Ondergrondse oplossingen kunnen voor de milieukwaliteit zowel voordelen als nadelen bieden. In de bestudeerde literatuur worden naast ruimtelijke voordelen (zie §2.3 en §2.4), de volgende voordelen genoemd (Sterling, 1993; Dobinson and Bowen, 1996; Horvat c.s., 1997): een betere controleerbaarheid van emissies naar lucht, bodem of (grond)water. betere beheersing van geluidshinder (mits de nodige voorzieningen worden getroffen), waardoor minder noodzaak is tot lOnering. De grond om de ondergrondse constructie heeft naast de hiervoor genoemde isolerende werking ook een dempende werking ten aanzien van diverse soorten milieu hinder, waaronder ook geluidsoverlast. Aangezien geluid al bij een geringe bedekking met aarde wordt gedempt (Sterling, 1993), bieden ondergrondse ruimten aanzienlijke mogelijkheden om tegemoet te komen aan eventuele geluidsoverlast. De grondlaag kan zowel geluid van de omgeving dempen, lOdat het stil wordt in de ondergrondse ruimte, als het geluid in de ondergrondse ruimte, zodat de bovengrond daar geen last van ondervindt. Geluidswalwoningen vormen een voorbeeld van de eerste mogelijkheid. Deze woningen bieden bijvoorbeeld een oplossing voor overlast van verkeerslawaai. Ze bevinden zich met name in suburbane wijken op enige afstand van de stadscentra. Daar ligt immers de infrastructuur waarover met hoge snelheden (en dus met veel lawaai) gereden wordt (Horvat c.s., 1997). De weg zelf kan echter ook ondergronds gestopt worden. Dan zal de geluidsoverlast voor de omgeving verminderen. Bij de ingangen treedt echter nog wel overlast op (Dobinson and Bowen, 1996)." Bovendien
16
Deel 1: omgeving
- stedebouw
en landschap
wordt, in geval van ondertunneling over grotere afstand, een groot extern risico gecreeerd; betere beheersing van trillingshinder (mits de nodige voorzieningen worden getroffen), waardoor minder noodzaak is tot zonering. Trilling wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het verkeer, de bouw en de industrie. De mate van overlast hangt af van het functietype en het type constructie, het soort bebouwing, de bodemopbouw en de afstand tussen bron en ontvangers (i.e. de mensen of gebouwen die er onder lijden) (Horvat c.s., 1997). Wanneer de bron van de trilling zich dicht bij het aardoppervlakte bevindt, neemt de trilling sterk af naar diepte (ondergronds) en naar afstand van de bron (Sterling, 1993). Dit maakt dat ondergrondse ruimten ook voor het dempen van trillingen goede mogelijkheden bieden. betere beheersing van externe risico's (mits de nodige voorzieningen worden getroffen), waardoor minder noodzaak is tot zonering. Bij externe risico's gaat het om het risico op schade of letsel voor mensen die zich in de omgeving van een faciliteit bevinden, als daarin een calamiteit optreedt. Het gaat hierbij om een berekend of statistisch risico. Wegens het isolerende karakter van ondergrondse ruimten zijn eventueel optredende calamiteiten ondergronds beter controleerbaar en de effecten over het alg.emeen beperkter dan bovengronds;
.
met aarde bedekte gebouwen kunnen een bijdrage leveren aan een optimalisering van de waterhuishouding. In conventionele dichtbebouwde projecten leidt een groot gebied van harde oppervlakten en daken tot een versnelde waterafvoer, waardoor het meeste regenwater in het riool moet verdwijnen. Een met aarde bedekt dak kan op de locatie meer water vasthouden en zo een bijdrage leveren aan het in stand houden van het bestaande grondwaterpeil alsmede het reduceren van de vereisten voor rioolwerken in dichtbebouwde gebieden.
Tevens kan de kwaliteit van de biotoop toenemen. De kwaliteit van water en lucht wordt verbeterd en de grond wordt verrijkt door natuurlijke ecologische processen te laten plaatsvinden binnen de grenzen van de bebouwde omgeving (De Boer c.s., 1997); langere levensduur toegepaste materialen (worden beter geconserveerd). Materialen worden in het algemeen ondergronds beter geconserveerd. Hierdoor hebben ze in principe een langere levensduur. Dit komt het beheer van de grondstoffenvoorraad ten goede (Sterling, 1993). Tot de nadelen behoren onder meer (Dobinson and Bowen, 1996; Horvat C.S., 1997): verstoring van (ondergrondse) ecosystemen; In de bovenste laag van de bodem bevinden zich vele organismen en wortels van vegetatie. Deze laag is hierdoor van groot ecologisch belang. Voor het functioneren van deze laag, zijn echter ook de laag hieronder, de zogeheten vochtleverende bodemzone, en de grondwaterstand van belang. Wanneer wordt gekozen voor de ondergrondse aanleg van een bepaalde functie, zal de ecologische functie van de bodem onvermijdelijk worden verstoord. Hoe erg dit is, hangt af van de natuurlijke kwaliteiten ter plaatse. De mate van aantasting, is afhankelijk van de volgende drie aspecten (Horvat C.S., 1997): de diepte in ge bodem waar de ondergrondse ruimte wordt aangelegd; de grootte en de vorm van de ondergrondse ruimte; de bouwwijze. De diepte is bepalend voor de vraag welke laag wordt aangetast. De mate waarin dit gebeurt, wordt bepaald door de grootte van de ruimte. Ook de vorm van de ruimte speelt hierbij een rol. Zo zal ten gevolge van de aanleg van een ondergrondse verblijfsfuncties (welke over het algemeen op een locatie gesitueerd is). met
II
name een verstoring optreden van de ecologische functies in de bodem van de betreffende locatie en in het oppervlak direct boven de constructie. Bij de aanleg van een tunnel kunnen daarentegen tevens belangrijke randeffecten optreden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om barrierevorming in relatie met grondwaterstromen of om risico's op vervuiling van het grondwater, met name tijdens de constructie (Dobinson and Bowen, 1996). De aantasting van de grondwaterstand of een be"invloeding van een andere omgevingsfactor in de bodem kan resulteren in een verstoring van de verschillende biologische processen die zich in de bodem afspelen. Hierdoor kan ook de complexe evenwichtsituatie worden verstoord; meer interne geluidsoverlast (bijvoorbeeld ten gevolge van het ventilatiesysteem) en meer trilling. De noodzakelijke ventilatiesystemen kunnen intern zorgen voor geluidsoverlast (Dobinson and Bowen, 1996). Voor een aantal milieu-aspecten is het echter niet mogelijk om in zijn algemeenheid aan te geven of een ondergrondse oplossing positief dan wel negatief uit zal pakken. De uitkomst kan onder meer samenhangen met het type ondergronds bouwen, het bouwkundig ontwerp (orientatie, isolatie, verhouding oppervlak/volume, kierdichting, materiaalkeuze, et cetera). het gebruik van de ondergrondse ruimte en specifieke omgevingskenmerken. Een belangrijk miliieu-aspect
waar dit een rol bij speelt is het .H
energiegebruik in ondergrondse ruimten. Doordat
ondergrondse ruimten over het algemeen geheel afgesloten ruimten zijn, is er over het algemeen relatiefveel extra energie nodig voor klimaatbeheersing (Iuchtvochtigheid, temperatuur) - 24 uur per dag en het hele jaar door -, de veelal mechanische oplossingen voor de toegankelijkheid van de ondergrondse ruimten en het afvoersysteem voor
Deel 1: omgeving
- stedebouw
en landschap
17
afvalstromen (zowel vast als vloeibaar) dat de zwaartekracht moet overwinnen (Oud C.S., 1997). Volgens Sterling (1993) kost daarnaast ook de aanleg van ondergrondse ruimten over het algemeen meer energie dan de aanleg van bovengrondse ruimten.
aantal uitgangen gecreeerd te worden, die bovendien altijd open dienen te zijn. Vanuit energie oogpunt is dit uiteraard zeer ongunstig (Miura and Ojima, 1991). De situering van een ondergrondse ruimte kan ook van invloed zijn op het energiegebruik. De University of Minnesota heeft in 1979 een studie verricht naar mogelijkheden om bij het ontwerp van met aarde bedekte woningen een bijdrage te leveren aan energiebesparing. Om bijvoorbeeld gebruik te kurinen maken van de energie van de zon is de orientatie van het met aarde bedekte gebouw ten opzicht van de zon van belang (University of Minnesota, 1979).
Om hoeveel extra energie het precies gaat is onder meer afhankelijk van de gekozen technieken voor klimaatbeheersing, hetgeen afhankelijk is van onder meer de klimaatcondities in een bepaald gebied, de grondtemperatuur, het type ondergrondse ruimte en het bouwkundig ontwerp. Voorde benodigde hoeveelheid (extra) energie is het verder van groot belang of het gaat om een openbare ruimte of een niet-openbare ruimte. Met name in openbare ruimten is het energiegebruik ondergronds aanzienlijk hoger dan bovengronds. Uit een onderzoek naar de kwaliteit van het binnenmilieu van ondergrondse voetgangerstunnels in combinatie met winkels in Japan, is gebleken dat het energieverbruik in een ondergronds winkelcentrum zelfs kan oplopen tot het dubbele van dat in een bovengronds winkelcentrum. De verlichting neemt hierbij het grootste deel van het energieverbruik (44%) voor zijn rekening. Veertig procent van het energieverbruik wordt gebruikt voor ventilatie, twaalf procent voor koeling en vijf procent voor verwarming. Het hoge energieverbruik wordt veroorzaakt door de lange openingstijden en het behouden van een aangenaam binnenmilieu (verwarming, koeling en ventilatie) in de gecombineerde doorgangs- en winkelruimten (Miura and Ojima, 1991).
Haaks op de extra energiebehoefte die samenhangt met ondergronds ruimtegebruik staat het isolerend vermogen van de grond rondom een ondergrondse ruimte. AI op geringe diepte onder de grond zijn temperatuur en luchtvochtigheid vrij constant. Wanneer deze aansluiten bij de eisen die door de ondergronds gesitueerde functie aan het binnenklimaat worden gesteld, kan dat een enorme besparing van het energiegebruik met zich mee brengen. Doordat de grond om de constructie heen een uitstekende isolatie vormt, is er bovendien relatief weinig energie nodig om een bepaalde gewenste temperatuur in stand te houden (Horvat C.S., 1997; Oud c.S., 1997). Dit voordeel van het accumulerend vermogen van de omringende grond heeft echter vooral een gunstig effect op het energiegebruik in gebieden die gekenmerkt worden door extreme klimaten. Er zijn goede voorbeelden in Australie, de Verenigde Staten en in China9. In gebieden met koude winters en warme zomers
Ook keuzes ten aanzien van de veiligheid kunnen in ondergrondse ruimten een negatief effect hebben op het energiegebruik. Met name in open bare ondergrondse ruimten staat hetzorgvuldig omgaan met energie dikwijls op gespannen voet met het veiligheidsaspect. In verband met vluchtmogelijkheden dient er in dergelijke ruimten een groot
9)
I)
18
Deel 1: omgeving
- stedebouw
en landschap
Groot noemt in het tijdschrift Bouw (1992) in dit kader het ondergronds-wonen project 'Yao-Dong' in China. Hier blijkt het accumulerend vermogen van de omringende grond te zorgen voor een aangenaam klimaat in de ondergrondse ruimte tijdens hete zomers en koude winters. Dit voorbeeld is opgenomen in het voorbeeldboek.
zijn forse reducties in het energiegebruik te behalen. Een simulatie van een energiezuinige (vakantie)woning in de Rocky Mountains (Boyer, 1992) toont aan dat door in het ontwerp rekening te houden met passieve zonne-energie bij een goed ge'isoleerde aarde bedekte woning eenvoudig een energiebesparing van 45% kan worden behaald. Voor de Nederlandse situatie zal de mogelijke reductie geringer zijn. Volgens Sterling (1993) weegt het isolerend vermogen van de omringende grond alleen in gE;!matigde tot strenge klimaten op tegen de extra energie die benodigd is voor verlichting en ventilatie. Hij heeft deze uitspraak echter niet kwantitatief onderbouwd. Een ander voorbeeld van een milieu-aspect waarvoor het in eerste instantie niet duidelijk is of ondergrondse oplossingen al dan niet een positieve uitwerking hebben, heeft betrekking op de kwaliteit van de bodem. In Nederland is de bodem op verschillende plaatsen vervuild. Deze vervuiling is dikwijls het gevolg van nog aanwezige of reeds verdwenen industriele activiteiten ter plaatse of van de ophoging van het betreffende terrein met verontreinigde grond. Bij de aanleg van ondergrondse ruimten in verontreinigde gebieden komt vervuilde grond vrij, die op een veilige wijze moet worden afgevoerd. In dit geval is er dus sprake van een milieuprobleem (Horvat c.s., 1997). Echter, indien de afgegraven grqnd niet vervuild is, kan deze hergebruikt worden. Dit is een positief milieu-effect (Dobinson and Bowen, 1996).
2.6.
Inpassing
Wanneer er voor gekozen wordt om een bepaalde functie ondergronds aan te leggen, zal deze ingepast moeten worden in de bestaande bovengrondse en ondergrondse omgeving.
II
Evenmin als voor bovengrondse ruimten, is het niet eenvoudig om voor ondergrondse ruimten algemene richtlijnen te formuleren voor de inpassing in de omgeving. De inpassing van ondergrondse ruimten kan verschillende gevolgen hebben voor de ruimtelijke en functionele kwaliteit, de milieukwaliteit en op natuur- en cultuurwaarden van de omgeving. Mogelijke bovengrondse inpassingsproblemen (en denkbare oplossingen hiervoor) worden bepaald door de karakteristieken van het stedelijk en landelijk gebied, bijvoorbeeld historische en niet-historische stedelijke gebieden, laat-negentiende eeuwse wijken, nieuwbouwlocaties als de VINEX-Iocaties, bedrijventerieinen, agrarische gebieden, natuurgebieden, et cetera. Naast aandacht voor de fysieke inpassing van ondergrondse ruimten, is er in de literatuur ook aandacht voor de inpassing van ondergrondse plannen in het bestaande planningstelsel. Ook dit aspect zal in deze paragraaf kort aan de orde komen.
2.6.1. Bovengrondse inpassing In de literatuur wordt door een relatief groot aantal auteurs (Berlijn, 1997; Bernard, 1995; Dobinson and Bowen, 1996; Van Kasteren, 1997, Raetzman and Triantafillou, 1981) benadrukt dat het integraal bekijken van bovengrondse en ondergrondse activiteiten van groot belang is. De inrichting van de bovengrond is volgens hen van invloed op de vorm, de omvang, de diepte en de functie van de ondergrondse faciliteit. De locatie en de grondgesteldheid zijn bovendien van grote invloed op mogelijke funderingstechnieken en de invloed daarvan op de omgeving (De Boer c.s., 1997). Zo is het bijvoorbeeld van de bovengronds aanwezige functies afhankelijk of gekozen kan worden voor een open bouwmethode. Bij een dergelijke methode kan in het algemeen makkelijker tegemoet te komen aan psychologische en fysiologische eisen. Constructies blijven in
Deel 1: omgeving - stedebouw
en landschap
19
dergelijke gevallen vaak dicht onder het maaiveld, waardoor eenvoudiger openingen voor daglichttoetreding kunnen worden gecreeerd. Ook atria en dergelijke zijn makkelijker in het ontwerp op te nemen (Carmody, 1993). De funderingstechniek heeft invloed op de directe omgeving van de constructie (de grondslag) en de omgeving op maaiveldniveau, waarop zich belendende bouwwerken en functies bevinden. Deze belendende gebouwen kunnen hinder en schade ondervinden van de aan te leggen funderingsconstructie. Door toepassing van nieuwe technieken zullen naar verwachting funderingstechnieken de komende jaren nog slechts een minimale impact hebben op de gebouwde omgeving. Sterling (1993) bestrijdt dat de inrichting van de bovengrond van invloed is op de ondergrondse faciliteit. Volgens hem hoeft er bij het ontwerp van ondergrondse ruimten in principe vrijwel geen rekening gehouden te worden met de bovengrondse ruimtelijke structuur en topografie. In zijn bijdrage aan het boek 'Design guidelines for people in underground space' stelt hij dat ten aanzien van de vormgeving vrijwel alleen geologische, financiele en juridische beperkingen gelden. Volgens de eerder genoemde auteurs dient bij de inpassing van ondergrondse ruimten echter tevens rekening gehouden te worden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en bovengrondse structuren. Daarnaast zijn de mogelijkheden volgens hen onder meer afhankelijk van het type ondergrondse ruimte, het bouwkundig ontwerp en de vereiste functionele relatie tussen de onder- en de bovengrond. Bij de inpassing van ondergrondse ruimten zal volgens Sterling (1993) verder rekening gehouden moeten worden met het feit dat de aanleg van ondergrondse ruimten een vrij definitieve ingreep in de betreffende omgeving is. Het is immers vrijwel onmogelijk om de bodem, na de aanleg van
20
Deel 1: omgeving
- stedebouw
en landschap
een ondergrondse herstellen.
ruimte, in de oorspronkelijke
staat te
Bij de vormgeving van ondergrondse ruimten kan eventueel een relatie worden gelegd met de inrichting van de bovengrondse omgeving. Dit is verder uitgewerkt in hoofdstuk 3: Architectuur. In dat hoofdstuk is tevens de vormgeving en de inpassing van de entrees nader uitgewerkt. De fysieke relatie tussen de ondergrondse en de bovengrondse ruimte komt over het algemeen tot uiting in de entree van de ondergrondse ruimte. De situering van de bovengrondse entree is gebonden aan de bestaande bovengrondse ruimtelijke structuur (Sterling, 1993). De inpassing van de entrees van ondergrondse ruimten op maaiveldniveau kan in een dichtbebouwde omgeving problemen opleveren wegens ruimtegebrek (Bernard, 1995). Het aantal (en vaak ook de grootte van de) entrees wordt dikwijls beperkt door de kosten (Sterling, 1993). De bruikbaarheid van de entree van een ondergrondse ruimte komt aan de orde in hoofdstuk 4 (beweging). Wat deze aspecten betreft wordt hier volstaan met een verwijzing naar de betreffende hoofdstukken.
2.6.2.
Ondergrondse inpassing
Geologische omstandigheden Er bestaat een duidelijke relatie tussen de geologische omstandigheden en de methode waarop een ondergronds project gerealiseerd wordt. Dit is echter met name van belang voor de technische aspecten die samenhangen met ondergrondse ruimten. Voor de vormgeving van ondergrondse ruimten speelt het slechts een geringe rol. In principe kan in aile bodemsoorten ondergronds gebouwd worden, echter de kosten hiervoor verschillen. Voor graven en constructies is een rotsbodem in het algemeen het meest
gunstig (geringe kosten). Verder geeft een homogene ondergrond meestal de minste extra kosten. Steenkoollagen, gas, lagen stollingsgesteente en seismische activiteiten vormen problemen (Dobinson and Bowen, 1996). Voor meer informatie zie Horvat c.s., 1997; Dud c.S., 1997; Dobinson and Bowen, 1996. Aangezien in de Nederlandse situatie geen rots bod em en stollingsgesteente voorkomt en nauwelijks sprake is van steenkoollagen en seismische activiteiten is dit aspect echter vrijwel niet relevant. Belemmeringen door kabels, leidingen en riolering In een dichtbevolkt land als Nederland, dat bovendien een sterke distributiefunctie heeft, isondergrondse kleine infrastructuur talrijk aanwezig. De Nederlandse bodem ligt vol met kabels, leidingen en rioleringen. Hier zal bij de planning en aanleg van ondergrondse ruimten terdege rekening mee gehouden moeten worden (Dud c.S., 1997). Het gaat hierbij met name om de ondiepe typen ondergrondse ruimten, zoals volledig ondergrondse ruimten die dicht onder het maaiveld liggen en verzonken ruimten, en om kelderruimten onder (bestaande) gebouwen. Bij die per gelegen ondergrondse ruimten kunnen zich met name problemen voordoen bij de entree van de ruimte. Natuurwaarden Zoals in paragraaf 2.5 reeds naar voren is gekomen, kan de aanleg van een ondergrondse ruimten van invloed zijn op ondergrondse ecologische structuren en ecosystemen. Bij de inpassing van ondergrondse ruimten zal hier terdege rekening mee gehouden moeten worden. Bij de inpassing van ondiepe constructies kunnen eventueel maatregelen worden getroffen om bijvoorbeeld bomen te beschermen tijdens de werkzaamheden (Dobinson and Bowen, 1996).
Archeologische waarden In de grond bevinden zich op verschillende plaatsen resten van vroegere beschavingen. In feite kan de bodem gezien worden als een oudheidkundig archief. Het gaat om een archief dat maar een keer geraadpleegd kan worden. Ais men eenmaal gaat graven, verstoort men de context waarin de (eventueel aanwezige) waarden zich bevonden. Archeologen streven dan ook naar bescherming van gebieden waarin zij vermoeden dat zich belangrijke archeologische waarden bevinden, door deze fysiek ongemoeid te laten. Bij de aanleg van ondergrondse ruimten is aantasting van dit oudheidkundig bodemarchief onvermijdelijk. Archeologen zullen, als er archeologische waarden voorkomen, deze moeten inventariseren (Dud c.S., 1997). De gevonden waarden kunnen eventueel op de een of andere manier in het ontwerp van de ondergrondse ruimte worden meegenomen, bijvoorbeeld door de oude plattegrond van de aangetroffen vesting in het vloerpatroon terug te laten komen (Dobinson and Bowen, 1996).
2.6.3. Planmatige, juridische en financiele inpassing Naast de fysieke inpassing van ondergrondse ruimten, wordt er in de literatuur ook aandacht besteed aan de planmatige, juridisch en financiele inpassing van ondergrondse ruimten. In een artikel in Binnenlands Bestuur schrijft Visser (1997) dat de heersende financiele en instrumentele techniek voor ondergrondse oplossingen misschien nog wel een grotere hinderpaal zijn dan de bouwtechniek. AI in 1994 gaf hij in een artikel (ook in Binnenlands Bestuur) aan dat de ' toenemende schaarste in bovengrondse ruimle en technische innovatie de financiele kloof die er bestaat tU5sen het ondergronds of het bovengronds aanleggen van een bepaald gebouw. Nog sterker geldt dat als aile kosten en vooral aile voordelen in de rekensom worden betrokken (Visser, 1994). De studie 'Integraal afwegen', uitgevoerd door het Centrum
Deel 1: omgeving
- stedebouw
en landschap
21
voor Ondergronds Bouwen, kan eventueel helpen bij het maken van complete kosten/ baten-analyses (Visser, 1997).
ondergrond en van de WRO en de Luchtvaartwetgeving voor wat betreft het luchtruim. Van Kasteren in een interview met Becque (Van Kasteren, 1997) vraagt zich af hoe ondergrondse plannen in het bestaande planningstelsel kunnen worden ge'integreerd. De inflexibiliteit van ondergrondse ruimten vraagt om een meer integrale planning over een langere periode dan tot nu toe gebruikelijk was. Dit is no.odzakelijk zodat kan worden voorkomen dat toekomstige generaties belast worden met een erfenis aan onbruikbare en nog niet afgeschreven ruimten. Een meer integrale lange termijn planning vergt niet alleen bestuurlijke inspanning, maar tevens de integratie van de formele planning van de bovengrondse ruimte met die van. de ondergrondse (Dud C.S., 1997). Een dergelijke integrale planning dient rekening te houden met de verschillen tussen de boven- en ondergrond. De inrichting bovengronds is verankerd in wet- en regelgeving. Voor de ondergrondse inrichting bestaan daarentegen vrijwel (nog) geen regelingen (Dud C.S., 1997).
Little (1997) bestrijdt dat het huidige instrumentarium zo'n grote hinderpaal zal zijn. In zijn artikel in ROM Magazine geeft hij aan dat het gebruik van bestaande wet- en regelgeving enkel meer toegesneden moet worden op de nieuwe vraagstukken. Hij geeft hiertoe drie 'verbeteringslijnen', te weten (Little, 1997): Beter benutten van bestaande instrumen ten , zoals het bestemmingsplan, om interacties tussen functies (ook verticaal) in de besluitvorming mee te nemen. De winst is hier de verbetering van de zorgvuldigheid. Er is al ervaring met 3-d-bestemmingsplannen. Aileen de onduidelijke grenzen van de juridische eigendom in de verticale richting vormen een probleem. Ook de inbouw van de vierde dimensie (zoals regelingen van functies binnen het etmaal) levert nog wel wat juridische vragen op. Verbetering van de toepassing van instrumenten door een gecoordineerde en parallelle inzet. De winst is hier zowel een verbetering van de zorgvuldigheid als stroomlijning en mogelijk versnelling van de procedure. De zorgvuldigheid kan groter worden, omdat het bevoegde gezag bij zijn besluiten over verscheidene instrumenten tegelijk, een beter overzicht krijgt over aile belangen en onderlinge be'invloedingen die spelen bij .een plan. Wettelijke aanpassing van instrumenten, zodat een instrument ook (of beter) in de verticale dimensie van toepassing is, of dat een instrument met meer belangen rekening kan houden, of waardoor bepaalde instrumenten formeel op elkaar worden afgestemd. Naast kleine reparatiewetgeving valt hierbij onder meer te denken aan het formeel op elkaar afstemmen van de WRO en de mijnwetgeving voor wat betreft de
De Groot (1992) geeft in zijn artikel in Bouw aan dat er verschillende aandachtpunten bestaan ten aanzien van de juridische inpassing van het ondergronds bouwen van woningen: Ten eerste is er vaak onduidelijkheid over de verwerving van het beschikkingsrecht. Wanneer er namelijk geen sprake is van be'invloeding van het gebruik van de bovengrond dan zou volgens art. 5:21 lid 2 BW geen regeling met de rechthebbenden op de betreffende onroerende zaken noodzakelijk zijn. In het betreffende artikel staat namelijk dat het gebruik van de ruimte boven en onder de oppervlakte is toegestaan aan anderen, indien het zo hoog of diep onder de oppervlakte plaatsvindt dat de eigenaar geen belang heeft zich daartegen te verzetten. Indien er wel sprake is van be'invloeding, dan bieden de normale regelingen als opstalrecht en erfdienstbaarheden een uitkomst. 'I
22
Deel1: omgeving - stedebouw
en landschap
Ten tweede treedt wanneer het gebruik van de ruimte geen invloed heeft op het gebruik van de ondergrond, ook onduidelijkheid op ten aanzien van de hantering van het bestemmingsplan. Het is dan de vraag of het bestemmingsplan nog als juridisch kader dienst kan doen. Ten derde dient aan de eisen in het nieuwe Bouwbesluit te worden voldaan. Problemen treden dan op ten aanzien van de daglichttoetreding en uitzicht (De Groot, 1992).
2.7.
Effecten tijdens de aanleg
De werkzaamheden die samenhangen met de aanleg van ondergrondse ruimten leveren zowel effecten op voor de directe omgeving als voor de betreffende locatie. Voor de directe omgeving kunnen de bouwwerkzaamheden geluids- en trillingsoverlast met zich meebrengen. Zoals hiervoor reeds aan de orde kwam, hangt de mate van overlast door trillingen af van het functietype en het type constructie, het soort bebouwing, de bodemopbouw en de afstand tussen bron en ontvangers. Aangezien geluid opgevat kan worden als een soort trilling, gelden deze aspecten ook voor de mate van geluidsoverlast. Beide vormen van overlast kunnen beperkt worden door technische maatregelen als isolatie en demping (Horvat c.s., 19~7; Dud C.s., 1997). In het landelijk gebied kanbij de aanleg van ondergrondse ruimten soms gebruik gemaakt worden van explosieven. Explosieven bieden als voordeel dat maar voor zeer korte tijd geluidsoverlast bestaat, terwijl andere middelen, graafwerktuigen, voor langere tijd minder geluid veroorzaken (Dobinson and Bowen, 1996). Verder kan er ten gevolge van de aanlegwerkzaamheden van ondergrondse ruimten in de directe omgeving, door het graven in de grond, een daling van het maaiveld optreden. Dergelijke zakkingen worden veroorzaakt door het optreden
I.
van zettingen. Deze ontstaan ten gevolge van het plaatselijk verstoren van het krachtenspel in de ondergrond (Horvat C.s., 1997). Er kunnen verschillende technische maatregelen genomen worden om het optreden van schade zoveel mogelijk te beperken. Tijdens de aanleg van ondergrondse ruimten kan bovendien het functioneren van diverse functies in de directe omgeving enigszins beperkt worden. Met name de bereikbaarheid wordt dikwijls (tijdelijk) negatief be'invloed (Horvat c.s, 1997); enerzijds doordat bestaande verbindingen (tijdelijk) worden afgesloten en anderzijds door de aanwezigheid van werkverkeer. Met een slimme fasering van de uitvoering van het bouwproject en het treffen van tijdelijke noodvoorzieningen kan de hoeveelheid hinder echter beperkt blijven. De aanwezigheid van kranen, bouwmaterialen, werkketen, et cetera betekent verder dikwijls een visuele verstoring van de omgeving. De mate van hinder die bij de aanleg van ondergrondse ruimten op de locatie zelf optreedt, is grotendeels afhankelijk van de bouwmethode. Vaak moe(s)t veel van het 'oude' grondgebruik op de schop om de ondergrondse ruimten te kunnen bouwen. De huidige boortechniek heeft hier verandering in gebracht. Wanneer bij de ondergrondse toepassing van infrastructuur gekozen wordt voor een geboorde tunnel, treedt er bij de aanleg relatief veel minder hinder op (Sterling, 1993; Dud C.s., 1997). De aanleg van ondergrondse ruimten kan ook ondergrondse effecten hebben. Zo kan tijdens de constructiewerkzaamheden vervuiling van het grondwater optreden (Dobinson and Bowen, 1996).
Deel
1: omgeving
- stedebouw
en landschap
23
2.8.
Afronding
rijksoverheid met de ondergrondse ruimte. Dat de vormgeving hiervan een belangrijke opgave vormt voor de komende jaren werd in 1992 al door de Rijksplanologische Dienst gesignaleerd (RPD, 1992).
In dit hoofdstuk is nader uitgewerkt op welke wijze ondergronds ruimtegebruik bij kan dragen aan het versterken van zowel de ruimtelijke als de milieukwaliteit. Door de Rijksplanologische Dienst wordt ondergronds ruimtegebruik gezien als een vorm van 'duurzaam ruimtegebruik' (RPD, 1996). De leefomgeving wint aan kwaliteit wanneer barrieres kunnen verdwijnen of vermeden kunnen worden en geluidsoverlast en luchtverontreiniging afnemen. Het landschapsbeeld blijft gehandhaafd, verkeer en bedrijven ondervinden minder beperkingen. Nu de maatschappij en economie zich steeds verder ontwikkelen, wordt de toepassing van ondergronds bouwen als instrument voor kwaliteitsverbetering van de fysieke omgeving steeds interessanter. De extra dimensie die hiermee wordt toegevoegd, kan uitstekend worden meegenomen in herstructureringsprojecten, zoals bij te revitaliseren stationslocaties, bedrijventerreinen, et cetera.
Het blijkt niet eenvoudig om een kosten/ baten analyse te maken die rekening houdt met een geldelijke waardering van ruimtelijke en milieukwaliteit. Dobinson and Bowen (1996) wijzen op het belang van het uitdrukken van duurzaamheid in geld. Niet alleen de directe kosten maar ook de opbrengsten die vanwege ruimtewinst gegenereerd kunnen worden moeten in ogenschouw worden genomen. Een probleem hierbij is dat ook bij ondergronds ruimtegebruik de kosten en opbrengsten vaak niet voor dezelfde actor zijn (Van Kasteren, 1997). Bijvoorbeeld: de overheid betaalt de aanleg van een ondergrondse parkeergarage, om de parkeerdruk in een stadscentrum te verminderen. De vrijgekomen ruimte wordt benut door private partijen, bijvoorbeeld voor de realisatie van horeca. De opbrengsten gaan in dit geval naar de private partijen.
Veel van de voorbeelden die in de tekst zijn aangehaald, zijn afkomstig uit het buitenland. Ook in Nederland is al redelijk wat ervaring met ondergrondse ruimten en wordt dit ook in hoog tempo uitgebreid. De rijksoverheid streeft naar een intensiever grondgebruik in de steden. Vele steden kampen met verouderde gebieden die geherstructureerd dienen te worden. Veel stationslocaties worden gerevitaliseerd en ondergrondse oplossingen voor de afwikkeling van het verkeer komen steeds vaker voor. Becque (zie Van Kesteren, 1997) noemt het bewuste beleid van de drie grote steden en de Groene Hart gemeente Alphen aan den Rijn, als gebieden waar ondergrondse uitbreiding als goede mogelijkheid om aan de toenemende vraag naar ruimte te kunnen voldoen.
Een onderwerp dat in de literatuur sporadisch aan de orde is gesteld (Bechtel, 1991 en Cargo, in: Moreland, 1979 gaan hier wel op in) is de relatie tussen ondergrondse ruimten en leefstijlen. Met name bij grootschalige ontwikkelingen van ondergrondse ruimten voor bewoning zullen ontwerpers moeten leren hoe ze met de relatie tussen de ondergrondse woonfunctie en de bovengrond om moeten gaan. Daarbij kunnen de volgende vragen worden gesteld: Hoe kan aan de specifieke wensen van ouderen en kinderen tegemoet worden gekomen als men ondergronds woont? hoe zien bewoners de bovengrond; kunnen bewoners de bovengrond gezamenlijk onderhouden of moet hier een instantie voor komen; wie heeft welke verantwoordelijkheden; bestaat er een prive gedeelte voor elke bewoner;
De mate waarin het aantal ondergrondse ruimten toeneemt, is van groot belang voor de ruimtelijke ordening. Een sterke toename vereist een intensieve bemoeienis van de 'I
24
Deel 1: omgeving - stedebouw en landschap
welke restricties moeten er voor het gebruik gelden: tuinhuisjes toestaan en dergelijke; waar laat je bijvoorbeeld: de auto, hekken, tuinen, afval, speelgebieden, picknicktafels, kassen, antennes, schotels, zonnecollectoren, vervoermiddelen, groentetuinen. Het he Ie terrein van woonwensen is in relatie tot ondergronds wonen vrijwel onontgonnen.
It
Deel 1: omgeving
- stedebouw
en landschap
25
Samenvatting Intensivering van het ruimtegebruik kan bijdragen aan een duurzame ontwikkeling van een gebied, doordat in plaats van een verder uitwaaierende verstedelijking voor verdichting van het bestaand stedelijk gebied wordt gekozen. Processen van herstructurering en functiemenging, beide noodzakelijke voorwaarden voor een compacte stad, kunnen door het ondergronds realiseren van bepaalde functies worden gestimuleerd. Dit kan bijdragen aan de ruimtelijke en functionele kwaliteit. Bovendien kan de kwaliteit toenemen door hinder veroorzakende functies ondergronds te realiseren. De boven- en ondergrondse functies dienen vanwege vorm, omvang, diepte en functie, over het algemeen zaveel mogelijk integraal bekeken te worden. Aileen wanneer sprake is van een diepgelegen volledig ondergrondse ruimte, is de relatie tussen de ondergrondse ruimte en haar (bovengrondse) omgeving minder belangrijk. Inpassing is maatwerk. Net als bij bovengrondse functies is het niet mogelijk om voor de inpassing algemene richtlijnen te formuleren. De fysieke relatie tussen het ondergrondse en bovengrondse wordt gevormd door de entree. De vormgeving en bruikbaarheid van de entree komen in respectievelijk H3 en H4 aan de orde.
II
26
Deel 1: omgeving
- stedebouw
en landschap
3.
Architectuur
3.1.
Inleiding
Het ontwerpen van een ondergrondse ruimte kent een aantal geheel andere uitdagingen dan het ontwerpen van een bovengronds gebouw. De uiterlijke verschijningsvorm als kenmerk van een gebouw bestaat immers niet voor een ondergrondse ruimte. Deze kan zich 'buiten' alleen maar manifesteren door de toegangsPCirtij, die dan ook een prominente rol dient te spelen inhet ontwerp van een ondergrondse ruimte. Er wordt wet eens gesteld dat het architectonisch ontwerp van ondergrondse ruimten niets anders is dan interieurarchitectuur en daarmee 'niets nieuws of bijzonders'. Uit diverse projecten en literatuur blijkt echter dat het zich ondergronds bevinden van die 'interieurs' tot verschillende bijzondere architectonische opgaven en oplossingen leidt.
I,
die voortvloeien uit de manier waarop ondergrondse ruimten worden waargenomen en aan ontwerpaspecten die gericht zijn op het veiliger, comfortabeler en prettiger doen aanvoelen en doen zijn van ondergrondse ruimten. De literatuur over de architectonische vormgeving in relatie tot ruimtelijke beleving van ondergrondse ruimten is relatief beperkt. In dit hoofdstuk zal nader aandacht besteed worden aan de volgende onderzoeksvragen: Wat is de betekenis van een ruimte waarbij de kwaliteit vooral ontstaat door de binnenzijde? Welke ruimtelijke kwaliteiten zijn er onder de grond te realiseren en welke zijn er moeilijker of niet realiseerbaar? Welke visies kunnen er onderscheiden worden op het ontwerpen van ondergrondse ruimten?
3.2. De vorm van het omhulsel van een ondergrondse ruimte wordt enerzijds bepaald door de specifieke technologische randvoorwaarden van het ondergronds bouwen en anderzijds, net als bij bovengrondse gebouwen, door functionele eisen die gesteld worden vanuit het te realiseren gebruik. Binnen dit ornhulsel moet de ruimte zo worden ingericht dat ze voldoet aan de bestemmingsfuncties en de eisen die aan het ontwerp van de binnenruimte worden gesteld vanuit gezondheid, veiligheid, behaaglijkheid en comfort. Deze inrichtingseisen zijn sterk afhankelijk van de aard van het verblijf in een ondergrondse ruimte, het type ondergrondse ruimte en de verblijfsduur. Dit is nader worden uitgewerkt in de hoofdstukken 4, 5 en 6. Daar zal respectievelijk aandacht besteed worden aan ontwerpaspecten die samenhangen met het betreden van en het bewegen door ondergrondse ruimten, ontwerpaspecten
Kenmerken van ondergrondse
ruimten
Bij het ontwerp van ondergrondse ruimten zijn veel ontwerpprincipes van toepassing die ook bovengronds van toepassing zijn. Doordat bij het ontwerp van ondergrondse ruimten rekening gehouden moet worden met een aantal harde randvoorwaarden die specifiek zijn voor dergelijke ruimten, is het belang van deze ontwerpprincipes over het algemeen groter en de concrete uitwerking ervan anders dan bij bovengrondse ruimten. Ten gevolge van hun specifiek~ eigenschappen vragen ondergrondse ruimten dus om een" enigszins bijzondere ontwerpbenadering. Opvallend is dat de bedoelde eigenschappen meestal worden beschreven als (potentiele) negatieve aspecten van 'het ondergronds' zijn. In het algemeen wordt daarbij gedoeld op de volgende fysieke karakteristieken van ondergrondse ruimten (Carmody, 1993):
Dee! 1: architectuur
27
Ontbreken van een buitenkant De buitenkant van een ondergronds gebouw maakt onderdeel uit van de aarde. Het hoeft in principe niet herkenbaar te zijn als gebouw, maar maakt onderdeel uit van zijn natuurlijke omgeving (Birkerts, 1997). De gebruiker van een ondergrondse ruimte zal zich hierdoor geen voorstelling kunnen maken van het 'ondergrondse gebouw' dan uitsluitend via het interieur ervan.
het niet zichtbaar zijn van de buitenkant van het gebouw; het ontbreken van ramen; het weten zich onder de grond te bevinden. Deze karakteristieken maken dat mensen zich in ondergrondse ruimten minder op hun gemak kunnen voelen. In de literatuur worden met name bijzondere ontwerpoplossingen aangegeven die aan de problemen die met deze karakteristieken samenhangen, zo goed mogelijk tegemoet komen. Aan het positieve, opwindende en bijzondere dat kan uitgaan van ondergronds ruimtegebruik wordt in de literatuur vrijwel geen aandacht besteed. Een interessant citaat in dit verband is als voigt:
Voor een aantal functies is het feit dat ze bovengronds vrijwel niet zichtbaar zijn geen wenselijke situatie. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om functies die om te kunnen functioneren juist de aandacht moeten trekken, zoals restaurants en winkels. Veel bedrijven profileren zich via hun gebouw, dat uitdrukking geeft aan hun status en prestige. Wanneer een dergelijk bedrijf onder de grond is gesitueerd zijn de mogelijkheden hiertoe beperkt. Ditzelfde geldt voor bijvoorbeeld kerken en musea die een specifieke symbolische architectuur vereisen. Ook architecten gaat het dikwijls met name om de uiterlijke verschijning van een gebouw. Dit vormt als het ware hun visitekaartje naar de buitenwereld (Sterling, 1993 en De Boer c.s., 1997). Bij ondergrondse gebouwen vormt dit aspect een bijzondere ontwerpuitdaging.
"Een architect moet bij het ontwerpen van een ondergrondse verblijfsruimte veel meer doen om een gebouw spann end te maken. Bij bovengrondse bouw kun je desnoods een ontwerp uit een la trekken en je komt een heel eind met een mooie gevel. Maar een ondergronds gebouw moet echt werken. Het ontwerpproces wordt in feite omgedraaid. Je begint niet met het inpassen van een gebouw in zijn omgeving; ondergronds gaat het om de leefbaarheid van binnenuit. Mensen moeten zich er prettig en veilig voelen. Boven de grond vormt de mens zich onbewust een idee van de omvang en de vorm van de ruimte om zich heen. Dit is voor een belangrijk deel te danken aan de zichtbaarheid van de omtrek van de ruimte. In een ondergrondse ruimte kan iemand zich hiervan in principe geen voorstelling maken. Daarom moet een architect veel aandacht besteden aan wisselingen in volume, kleurgebruik, zichtassen, toetreding van daglicht en orienta tie met zo min mogelijk wegwijzers. Aile eisen zijn extremer. 10 10)
28
Citaat van architect ir.J.Trimbos in: Roggen, M., Bouwen onder het maaiveld: onderoronds bouwen verla not andere aanDak van architecten. constructeurs en installateurs, in: Architectuur bouwen. 1995, jrg. 11, nr 9: p.16-17.
Dee! 1: architectuur
.
Omdat de entree van een ondergrondse ruimte over het algemeen het enige zichtbare deel van de buit~nkant is, vraagt deze extra aandacht in het ontwerp (Sterling, 1993). Niet alleen omdat zij als het ware de uiterlijke manifestatie van het gehele gebouw is, maar ook omdat de vormgeving van het betreden/ verlaten van de ondergrondse ruimte een van de belangrijkste mogelijkheden biedt om het ondergronds gaan te benadrukken of juist te verzachten. Inpassing in omgeving Voor de inpassing van ondergrondse ruimten in de omgeving maakt het uiteraard veel verschil of er sprake is van geheel
'I
of gedeeltelijk ondergrondse ruimten of geheel of gedeeltelijk met aarde bedekte ruimten. Ook het al of niet horizontaal zijn van het maaiveld speelt hierbij een belangrijke rol. Bij het ontwerp van een volledig ondergrondse ruimte en (zij het in mindere mate) van kelderruimten heeft een ontwerper relatief meer vrijheden dan bij het ontwerp van een geheel of gedeeltelijk bovengronds gesitueerd gebouw. Met de aanleg van dergelijke ondergrondse ruimten ontstaat een geheel nieuwe laag van ontwikkelingen,.zonder additioneel bovengronds grondgebruik, uitgezonderd de ingangen (De Boer c.s., 1997). Hierdoor hoeft'in het ontwerp van deze ruimten niet perse rekening gehouden te worden met de vormgeving van de directe omgeving. Deze vrijheid maakt het mogelijk om een ruimte een geheel eigen karakter te geven. Door het relatieve isolement ervan, kan het karakter van een ondergrondse structuur sterk afwijken van die van een bovengrondse ruimte. Zo kan er bijvoorbeeld lOwel een rustige, spirituele sfeer gecreeerd worden, als een zeer lawaaiige, dynamische sfeer (Sterling, 1993). Bij het versterken van de relatie tussen de onder- en bovengrond gaat het in feite om de vraag in hoeverre de ondergrondse ruimte als onderdeel wordt gezien van het bestaande (bov~ngrondse) stedelijke weefsel. Wanneer ondergrondse ruimten worden gezien als een onderdeel van het stedelijk weefsel, is het vanzelfsprekend aan het ontwerp dezelfde aandacht te besteden als aan een bouwwerk bovengronds. Een goed voorbeeld van hoe dit in de praktijk tot uiting kan komen, vormen de parkeergarages van de Societe Lyon Parc Auto. Bij het ontwerpen van nieuwe parkeergarages refereert de Societe aan beelden van bekende architectuur, zoals theater, bioscoop, kathedraal et cetera, echter aangepast aan en vertaald naar de functie parkeren. Hiermee probeert de Societe een duidelijke relatie
I,
te leggen tussen de ruimtelijke en architectonische kwaliteit die een gebruiker in de parkeergarage aantreft en die hij in de omgeving van de parkeergarage aantreft (Maubant, 1995). Ook bij de aanleg van de Parijse metro is aan de vormgeving van deze relatie bijlOndere aandacht besteed. De status en de sfeer van de metro is destijds bepaald door de ontwikkeling van de ondergrondse ruimten in geometrische harmonie te laten veri open met de bovengrondse stedelijke ontwikkeling. Bij de vormgeving van zowel de ondergrondse ruimten als van de entrees van de metro is expliciet rekening gehouden met de cultuur van de bovengrondse omgeving. . Door de ontwerpprincipes voor de vormgeving van de ondergrondse ruimten lOveel mogelijk af te leiden van stedebouwkundige ontwerpprincipes die op maaiveld waren gehanteerd, kon het ondergrondse netwerk een integraal deel uit gaan maken van de stad (Bernard, 1995). Complexiteit De complexiteit van een ruimte wordt onder andere bepaald door de mate van diversiteit, visuele rijkdom, informatie gehalte en versiering (Bell, 1996). Aangezien ondergrondse ruimten vaak geheel kunstmatig aangelegde ruimten zijn, zal de complexiteit hoofdzakelijk bepaald worden door de inrichting ervan. Er zijn in het algemeen geen bestaande ondergrondse structuren die in het ontwerp ge'integreerd moeten worden. Bij de vormgeving van ondergrondse ruimten is het, in tegenstelling tot de meeste bovengrondse ruimten, vaak minder goed mogelijk enl of minder vanzelfsprekend om il"\ het ontwerp aansluiting te lOeken bij de complexiteit die reeds aanwezig is in bestaande structuren ell elementen in de nabije omgeving. In feite gaat het vaak om geheel kunstmatig aangelegde ruimten, die in hun omgeving een relatief autonome plaats innemen.
Dee! 1: architectuur
29
Beperking ontwerpvrijheid Funderings- en keldertechnieken zijn van grote invloed op de ontwerpmogelijkheden van het daarop te ontwikkelen bouwwerk. Door ontwerpers reeds in een zeer vroeg stadium in te schakelen bij het vaststellen van de funderingstechniek kunnen ernstige kosten- dan wel ontwerp consequenties voorkomen worden en kunnen technische en ontwerpoplossingen gelijktijdig en gezamenlijk worden beschouwd (De Boer c.s., 1997). Een nauwe samenwerking tussen de civieltechnicus en de architect is essentieel (Dud C.s., 1997).
bestudeerde literatuur wordt slechts weinig verwezen specifieke ruimtelijke kwaliteit in deze zin.
Volgens Dud c.S. (1997) is de gewenste ondergrondse ruimtelijke kwaliteit afhankelijk van de te herbergen functie. Afhankelijk van de functie van een ondergrondse ruimte zal er in sommige gevallen behoefte zijn aan veel vloeroppervlak en in andere gevallen aan hoogte. Het creeren van ruimtelijkheid door hoogte in de ondergrond is echter relatief kostbaar. Dit vraagt om een compromis, waarbij de economische aspecten afgewogen dienen te worden tegen de socia Ie aspecten (Dud C.S., 1997).
Geringe fIexibiliteit Het relatief weinig flexibele karakter van ondergrondse ruimten betekent in principe een beperking van de toekomstwaarde van deze ruimten. In het algemeen zijn zander ingrijpende en vaak kostbare ingrepen geen uitbreidingen enl of functieveranderingen mogelijk. Er is met name bij volledig ondergrondse ruimten sprake van een vrij statische situatie. Uitbreiding kan technisch gezien in een aantal gevallen wel mogelijk zijn, maar is meestal zo complex, dat de realisatiekosten niet zullen opwegen tegen de baten (Horvat c.s., 1997). Bovendien is de vormgeving en inrichting van ondergrondse ruimten specifiek gericht op de functionele eisen die worden gesteld vanuit de bestemming van de ruimte. Deze vormgeving is dikwijls minder geschikt voor een andere functie of een verdere intensivering van het gebruik van de ondergrondse ruimte. Met name het aantal en de grootte van de toegangen voldoen dan niet meer.
3.3.
Inrichting van verblijfsruimten Bij een ondergrondse verblijfsruimte zijn de technische en de functionele eisen gelijkwaardig (Dud C.S., 1997). Bij de inrichting van deze ruimten ligt de nadruk op de inwendige functionaliteit. De exterieure vormgeving van ondergrondse ruimten speelt alleen met betrekking tot de bovengrondse toegang. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, zijn de esthetische elementen hoofdzakelijk afhankelijk van de doelstelling die met het verblijf in een ondergrondse ruimte wordt beoogd. Duidelijke orientatie, fysieke veiligheid en sociale beleving spelen bij de inrichting een belangrijke rol. Het is belangrijk dat mensen zich in een ruimte op hun gemak voelen. Hierbij gaat het enerzijds or:n de vraag of er een prettige sfeer wordt opgeroepen door kleurschakeringen en materiaalgebruik en anderzijds of de beleving van de ruimte en het gevoel van veiligheid met elkaar in balans zijn. Hiervoor dient de basis gelegd te worden in de vormgeving van de ruimten zelf; de afbouw alleen is hiertoe niet
Ruimtelijke kwaliteit ondergronds
toe rei kend.
Met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit van ondergrondse ruimten kunnen natuurlijk dezelfde kwaliteitsaspecten onderscheiden worden als bovengronds, te weten belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. In de
11 )
"
30
Deel 1: architectuur
naar
11
In hoofdstuk 6 (intu'itief waarnemen) zal uitvoeriger worden ingegaan op de ontwerpaspecten die samenhangen met de perceptie van de gebruikers van ondergrondse ruimten.
Inrichting van tunnels Met de inrichting van tunnels (voor transport van personen en goederen) wordt een drietal doelstellingen beoogd (Dud c,s., 1997): een veilige en comfortabele reis door de tunnel van voertuig, passagiers en lading; het mogelijk maken van efficient onderhoud; een veilige beheersing van ongewone situaties, waaronder calamiteiten. De esthetische waarden zijn hier van ondergeschikt belang (Dud c.S., 1997).
3.4.
Ontwerpaanbevelingen
Uit de bestudeerde literatuur kunnen enkele ontwerpaanbevelingen worden gedestilleerd, samenhangen met de hiervoor gesignaleerde kenmerken van ondergrondse ruimten.
die specifieke
Flex ibi/iteit In het ontwerp kan tegemoet gekomen worden aan het hiervoor aangegeven weinig flexibele karakter van ondergrondse ruimten. Sterling (1993) geeft in dit kader het volgende voorbeeld: 'Lwge spans and adequate floor-ceiling heights can promote such flexibility. For example, car parking structures with minimum ceiling heights may not be appropriate for later conversion to a higher use such as a shopping-centre. More future flexibility is provided if higher ceilings are used unitially or if parts of the structure can be removed later without affecting ground support. ' (Sterling, 1993: p.13)
!,
Daarnaast kan er bij de aanleg van ondergrondse ruimten al rekening gehouden worden met mogelijke uitbreidingen (of verbouwingen) in de toekomst. Volgens Horvat c,s. (1997) is dit bijvoorbeeld mogelijk door boven- en ondergrondse ruimte te reserveren of voorwaarden te stellen aan benutting van de ruimte in de directe nabijheid. Buitenkant en entree van ondergrondse ruimte ruimten ligt de uitdaging bovengronds hoofdzakelijk in de entree. Hierin kan eventueel tot uitdrukking komen wat zich onder de grond afspeelt. Ontwerpaanbevelingen (naar: Carmody, 1993): creeer een 'overall' imago van het gebouw, als de functie het toestaat. Maak duidelijke grenzen en laat bepaalde architectonische elementen de ligging en functie van het gebouw benadrukken; zorg ervoor dat het beeld niet alleen wordt bepaald door allerlei noodzakelijke faciliteiten, zoals nooduitgangen en ventilatieroosters; maak een duidelijke entree, die van verre herkend wordt. Creeer tevens een gevoel van plaats; als de ingang via een bovengrondsgebouw plaatsvindt, zorg er dan voor dat op het moment dat men een ondergronds deel binnenstapt, men zich hiervan bewust is. Dit kan door bijvoorbeeld een duidelijke markering. Gebruik de ingang als een visuele verbinding tussen de buiten- en binnenkant; . creeer adequate verbindingen met de bovengrondse faciliteiten; creeer voldoende licht met name in het deel dat men als eerste betreedt; zorg dat het gebouw voor iedereen in principe toegankelijk is en voorkom barrieres voor gehandicapten.
Bij ondergrondse
Dee! 1: architectuur
31
Het ontwerp en de ruimtelijke configura tie Carmody doet een aantal suggesties voor het ontwerp en de ruimtelijke inrichting van ondergrondse ruimten (Carmody, 1993): creeer een ontwerp dat makkelijk te begrijpen is, waarbij men niet gedesorienteerd raakt en dat voldoende nooduitgangen bevat; geef het gebouw van binnen een heel duidelijk eigen imago, ter compensatie van het gebrek van het uiterlijke imago; creeer een gevarieerd binnenmilieu ter compensatie van het gebrek aan ramen. Maak een stimulerende omgeving voor hen die er verblijven en zij die er doorgaan; creeer een zichtbare relatie tussen het binnen- en het buitenmilieu; richt de ruimte zodanig in dat er een gevoel van ruimtelijkheid ontstaat door een duidelijke en expressieve binnenhuisarchitectuur; manipuleer de grootte en vorm van de ruimte. Door middel van kleur kan de beleving van een ruimte be'invloed worden. Zo lijken lichtere kamers groter, opener en minder vol (Bell, 1996);12 arrangeer ruimten die de privacy van mensen zoveel mogelijk beschermen.
3.5.
Visies op ontwerpen
van ondergrondse
1. Er is geen wezenlijk verschil tussen het architectonisch ontwerp voor ondergrondse en bovengrondse ruimten. Geen bijzondere architectonische expressie is nodig of gewenst. 2. Het zich ondergronds bevinden van een architectonische ruimte maakt dat de ontwerpopgave daarvan werkelijk anders is dan van een bovengrondse ruimte. Dit vereist een eigen architectonische expressie met bijzondere, eigen architectonische middelen. Binnen de tweede visie is bovendien nog een onderscheid te maken tussen ontwerpers die zoveel mogelijk proberen om bovengrondse karakteristieken te integreren in het ontwerp van de ondergrondse ruimte, en ontwerpers die proberen om de ondergrondse ruimte een eigen identiteit te geven, 105 van de bovengrondse kenmerken. In de bestudeerde literatuur zijn deze visies nergens tegenover elkaar geplaatst. In de literatuur, maar sterker nog bij de projecten in het Voorbeeldenboek, worden deze visies vaak impliciet geuit. De oplettende lezer zal merken dat aan veel ontwerpaanbevelingen wel degelijk een visie ten grondslag ligt.
ruimten
Met betrekking tot het (architectonisch) ontwerp van ondergrondse ruimten, wordt vaak een tweetal verschillende kenmerkende visies onderscheiden, te weten: 12)
Bell (1996) geeft aan dat op dit gebied weinig recent onderzoek aanwezig is. Hij vindt dat vreemd, aangezien een verandering van kleur in de omgeving een relatief goedkope oplossing kan zijn.
" 32
Deel 1: architectuur
Samenvatting
aansluiting gelOcht worden bij bovengrondse karakteristieken; anderzijds kan gestreefd worden naar een "geheel eigen identiteit.
Ten gevolge van hun specifieke eigenschappen vragen ondergrondse ruimten om een bijlOndere ontwerpbenadering. Veel van de bovengronds van toepassing zijnde ontwerpprincipes zijn ook ondergronds van toepassing, zij het dat lOwel het belang als de uitwerking ervan verschilt. Doordat bij ondergrondse ryirnten de uiterlijke verschijningsvorm als kenmerk van het gebouw niet bestaat, dient de manifestatie van een gebouw tot uiting te komen in het interieur. Voor de relatie tussen de onder- en de bovengrond is het van belang in hoeverre de ondergrondse ruimte als onderdeel wordt gezien van het bestaande (bovengrondse) stedelijke weefsel. Bij het ontwerp van een volledig ondergrondse ruimte hoeft in principe niet perse rekening gehouden te worden met de vormgeving van de directe omgeving. Deze vrijheid maakt het mogelijk om een ruimte een geheel eigen karakter te geven. Ondergrondse ruimten kunnen vrijwel dezelfde ruimtelijke kwaliteit krijgen als bovengrondse. Een en ander is direct afhankelijk van de vormgeving ervan. (Voor de uitwerking hiervan is reeds verwezen naar de h.oofdstukken 4, 5 en 6.) . Met betrekking tot het (architectonisch) ontwerp van ondergrondse ruimten wordt vaak een tweetal verschillende kenmerkende visies onderscheiden: of er wordt vanuit gegaan dat er geen wezenlijk verschil is tussen het architectonisch ontwerp voor ondergrondse en bovengrondse ruimten, of de ondergrondse ruimte wordt beschouwd als een ruimte met een geheel eigen architectonische expressie met bijzondere, eigen architectonische middelen. Bij deze eigen expressie kan enerzijds Dee! 1: architectuur
33
ri ~ Cb '"' c: t:: ...,
Q)
t:J
.j::>.
VJ
--
4.
Beweging
4.1.
Inleiding
I,
De eisen, die gesteld worden aan de mate van toegankelijkheid van een ondergrondse ruimte en de manier waarop deze toegankelijkheid is vormgeven, zijn sterk afhankelijk van het type ondergrondse ruimte en van de functie.
Bij het thema beweging
gaat het om de beleving tijdens het bewegen en de eisen aan het bewegen door ondergrondse ruimten. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke en functionele aspecten van het 'verplaatsen' van zowel valide en invalide mensen en van goederen door een ondergrondse ruimte, als om de toegankelijkhEljd van deze ruimten voor de verschillende doelgroepen. Bij hf3t bewegen door ondergrondse ruimten speelt orientatie een belangrijke rol. In dit hoofdstuk zal onder andere aandacht besteed worden aan de volgende onderzoeksvragen: Hoe kunnen ondergrondse ruimten betreden worden? Hoe kunnen gebruikers en goederen zich op en neer verplaatsen? Hoe vinden gebruikers hun weg in de ondergrondse ruimte? Welke architectonische middelen versterken of verzwakken de beweging door een ondergrondse ruimte?
4.2.
Toegankelijkheid
Voor het goed functioneren van een ruimte is de toegankelijkheid voor zowel valide en invalide mensen als voor goederen van groot belang. De mate van toegankelijkheid is afhankelijk van de hoeveelheid aanwezige barrieres. Een optimale toegankelijkheid is synoniem aan een barriere-vrij ontwerp (Arthur and Passini, 1992). Barrieres kunnen zowel fysiek zal psychologisch zijn. In dit hoofdstuk ligt de nadruk op fysieke barrieres bij de entree van ondergrondse ruimten.
Bij volledige ondergrondse ruimten bevindt de verticale begrenzing zich in de grond. Hier zijn de mogelijkheden voor het creeren van toegangen het meest beperkt. Deze ruimten zijn alleen te betreden vanaf het maaiveld. Bij kelderconstructies vindt de entree plaats via het bovenliggende gebouw. In beide gevallen is sprake van een neerwaartse beweging. Verder is het ook mogelijk dat bepaalde ondergrondse ruimten via een andere ondergrondse ruimten betreed kunnen worden (denk bijvoorbeeld aan winkels in een metrostation). Tot slot kan het ook zo zijn dat de entree plaatsvindt via een verzonken atrium of tuin. In deze gevallen vindt de afdaling reeds buiten plaats. De vormgeving van de neerwaartse entree vraagt om specifieke oplossingen, die deels voortkomen uit esthetische overwegingen en deels uit functionele eisen. De esthetische aspecten van de entree zijn reeds in het voorgaande hoofdstuk aan de orde gekomen. Wat dat betreft wordt hier dan ook volstaan met een verwijzing. De eisen die aan de bruikbaarh~id van de entree worden gesteld, zijn direct. afhankelijk van de functie. Met name het onderscheid tussen verblijfsruimten en transportfuncties is hierbij van belang. Beide wilen hieronder nader worden toegelicht. Bij beide soorten ondergrondse ruimten is in ieder geval het creeren van toegang voor voetgangers in welke vorm dan ook een vereiste (De Boer C.s., 1997).
Deel 1: beweging
35
ontwerp van de entree is afhankelijk van het varkeer dat van de tunnel gebruik maakt. Daarbij dient onder andere rekening gehouden te worden met de hoeveelheid verkeer dat tijdens piekuren gebruik maakt van de tunnel, de snelheid van het verkeer, veiligheidsaspecten (helling mag de doorstroming van het verkeer niet dusdanig verstoren dat dit gevaren oplevert voor de verkeersveiligheid), et cetera.
4.2.1. Verblijfsruin?ten De toegankelijkheid van verblijfsruimten is over het algemeen vrij verticaal vormgegeven, via liften, roltrappen enl of vaste trappen. Een aantal functies met een hoge bezettingsgraad, zoals winkelcentra, klaslokalen, auditoria, theaters, kerken en sportstadions, vereist voldoende toegang en omloop voor grote aantallen (valide en minder valide) mensen, die zich dikwijls tegelijkertijd aanbieden. Dit maakt brede ingangen of portalen, samen met hellingbanen, liften of tenminste brede trappartijen voor verticale circulatie noodzakelijk. Teneinde de kosten en de omvang van de verticale omloop in dergelijke gevallen te beperken, wilen dergelijke functies in het algemeen dicht onder het maaiveld gerealiseerd worden (De Boer c.s., 1997). Functies met een lage bezettingsgraad behoeven geen grote ingangen, portalen of andere middelen van transport. Gewoonlijk zijn liften en trappen voldoende, zodat de mate van toegang geen beperking vormt deze functies ondergronds te plaatsen (De Boer c.s., 1997).
Het ontwerp van de ingang zijn op het rijgedrag van de samen met de steilheid van binnen en buiten (Carmody,
4.2.3. Ontwerpaspecten Voor de functionaliteit van de entree van een ondergrondse ruimte zijn de volgende ontwerprichtlijnen van belang (Carmody and Sterling, 1991 en Carmody, 1993)13: zorg voor een scheiding van de ingang voor voetgangers, auto's en service; zorg voor een duidelijke en op afstand herkenbare ingang die iets zegt over de functie en het image van het gebouw; maak van de ingang een ruimte met een bepaalde identiteit door er varieteit, beweging en een esthetische ervaring in te brengen, dit om de nieuwsgierigheid te stimuleren, om een gevoel van veiligheid en vertrouwen te geven en om de beleving van het naar binnen gaan te verhogen; wanneer een ondergrondse ruimte wordt benaderd door naast, boven of onderliggende gebouwen, laat dan met
Bij de toegankelijkheid van verblijfsruimten zijn verder onder andere het onderscheid tussen openbaar en prive, de lengte, de grootte en de zichtbaarheid van deze in- en uitgangen van belang. Zoals in het voorgaande hoofdstuk (Architectuur) ook al naar voren is gekomen speelt de ingang in een ondergronds gebouw een belangrijke rol bij het geven van een identiteit, het versterken van de orientatie en het verbinden van binnen met buiten (Carmody and Sterling, 1991 en Carmody, 1993)
4.2.2. Transportfunctie De ingang van (auto-, trein-, tram-, metro-)tunnels algemeen geleidelijker dan die van verblijfsruimten.
13)
is over het Het 'I
36
Deel 1: beweging
van een tunnel kan van invloed bestuurder. Dit hangt ondermeer de helling en de overgang tussen 1995).
De genoemde ontwerprichtlijnen zijn ontwikkeld op basis van ervaring en onderzoek. Ze dienen niet gezien te worden als voorschrijvend, maar meer als doelstellend; vanuit deze richtlijnen kunnen mogelijke ontwerpantwoorden gevonden worden (Carmody, 1993).
een duidelijke markering merken dat mensen de ruimte betreden; maak de entreeruimte en de ruimten voor verticale circulatie ruimtelijk en goed verlicht; gebruik de ingang om een visuele verbinding tussen de omgeving buiten en het interieur van de binnenruimte tot stand te brengen; maak de hoofdingang toegankelijk voor gehandicapten, maak hier geen aparte ingang voor; creeer zoveel mogelijk een ~cheiding tussen de toegang voor voetgangers, gemotoriseerd verkeer en diensten. In feite zijn de eisen die vanuit de functionaliteit worden gesteld aan de toegang van ondergrondse ruimten niet echt anders dan die van bovengrondse ruimten. In beide gevallen dient de entree te voldoen aan functionele eisen. Of dit nu horizontaal of verticaal plaats vindt, is daarbij iets minder relevant (dit is met name een kwestie van het kiezen van de juiste technische oplossing).
4.3.
Beweging door ondergrondse
ruimten
Bewegingen zijn in het algemeen het gevolg van beslissingen. Arthur en Passini (1996) beschouwen het uitvoeren van een dergelijke beslissing als een complexe zaak. Hoewel deze informatie. niet specifiek betrekking heeft op ondergrondse ruimten, is er een aantal lessen uit te leren die wel op ondergrondse ruimten betrekking hebben. Een verplaatsingsbeslissing be staat uit twee elementen: gedrag: zoals naar rechts draaien, naar boven gaan, of het zoeken naar informatie; een omgeving: zoals een tussengebied, de trappen of een informatiebord. Voor het kunnen maken van de juiste beslissing is het belangrijk dat iemand zich goed kan orienteren. Bij orientatie
II
wordt gebruik gemaakt van een mentale voorstelling van het gebouw dat continu bijgesteld wordt. Voor een goede orientatie zijn de volgende aspecten van belang: richtingsduidelijkheid, continu'iteit, zichtbaarheid van verbindingen, tijdreeksen en bewegwijzering (Steffen, 1984).
4.3.1. Verblijfsruimten Binnen een gebouw zijn in principe drie manieren van verplaatsen mogelijk, namelijk: verticale wijze ~ per afdeling; horizontale wijze ~ in verdiepingen; op de snelste manier ~ in geval van nood. De laatste wijze van verplaatsen zal in hoofdstuk 6 (Intu"itief waarnemen) nader aan de orde komen. Bij het bewegen in ondergrondse verblijfsruimten vormt over het algemeen de orientatie een groot probleem. De orientatie wordt in ondergrondse ruimten belemmerd, doordat de omtrek van het gebouw niet zichtbaar is. Dit wordt versterkt indien de ruimten onoverzichtelijk zijn en er een gebrek is aan daglicht en uitzicht (Carmody and Sterling, 1991). Dit impliceert al dat het probleem van orientatie met name bij volledig ondergrondse en kelderruimten speelt. Bij het vinden van de weg in een ondergrondse ruimte spelen de uiterlijke kenmerken, zoals vorm, ingang en afdelingen, een rol. Het gaat daarbij om de leesbaarheid van de omgeving. Elementen die meewerken aan deze leesbaarheid zijn: poorten, colonnades, vorm van een gebouw en deuren. Daarnaast is de bezoeker aangewezen op informatieborden die de te volgen weg aanduiden door het gal1genstelsel en andere tussenliggende ruimten (Steffen, 1984).
Voor de opbouw van het ruimtelijk beeld van een gebouw zijn niet alleen de locaties van de ruimten waaruit het gebouw bestaat van belang, maar ook de relaties tussen die Deel 1: beweging
37
ruimten. Een overzichtelijke en begrijpelijke omgeving is nodig om effectief te functioneren. Inzicht in de structuur van een gebouw (een heldere mentale voorstelling) heeft een positieve invloed op de affectieve beleving (Steffen, 1984 en Arthur and Passini, 1992). Een mogelijkheid hiertoe is het gebouw duidelijk onder te verdelen in verschillende componenten. Over het algemeen kan een gebouw onderverdeeld worden in de volgende zones (Arthur and Passini, 1992): parkeerplaatsen/ garage; entree; foyer/ wandelgangen; gemeenschappelijke ruimten; afdelingen/ kantoren/ kamergenoten.
Het rijden door een tunnel heeft over het algemeen effect op de rijstijl van de bestuurder. De volgende effecten kunnen optreden (Carmody, 1995): bestuurders remmen af bij de ingang van een tunnel; bestuurders rijden onbewust harder bij een neerwaartse helling; bestuurders rijden onbewust langzamer bij een opwaartse helling; het zicht van de bestuurder in bochten is beperkt; bestuurders nemen afstand van de tunnelmuren. Het optreden van 1995): de geometrie het ontwerp het interieur
4.3.2. Transportfunctie In tunnels vormt de orientatie over het algemeen een minder groot probleem, dan bij verblijfsruimten. Er is in de meeste gevallen sprake van een lineaire structuur, waarbinnen men maar aan kant op kan. Bovendien is in stedelijke gebieden de lengte van de tunnels over het algemeen relatief beperkt. In een aantal grote steden (zoals onder andere Boston, Stockholm en Parijs) worden plannen gemaakt voor steeds langere verkeerstunnels om problemen zoals files, vervuiling, geluid, veiligheid van voetgangers, et cetera op te lossen. Deze tunnels zijn vaak complexer dan de korte tunnels waaraan we gewend zijn. Dit wordt veroorzaakt door de verschillende ingangen en uitgangen, eventueel scherpe bochten en de hellingen die in lange tunnels kunnen voorkomen. Tevens heeft een tunnelomgeving gesloten dimensies, beperkte zichtlijnen en beperkte orientatie-punten. De onbekendheid van de bestuurder met deze condities kan bijdragen aan een toe name van verkeersongelukken.
Deel 1: beweging
hangt samen met (Carmody,
van de weg en de vorm van de tunnel; van de ingang; van de tunnel.
4.3.3. On twerpaspec ten Vele factoren kunnen (de beleving van) verplaatsingen en bewegingen be'invloeden, zoals grafische elementen (weergave, lay-out informatie) en architectonische elementen (Iogische indelingen binnen het gebouw) (Arthur and Passini, 1992). Onderstaande tekst gaat nader in op maatregelen die verplaatsingen en bewegingen be'invloeden. Verblijfsruimten De volgende maatregelen kunnen bijdragen aan het vergroten van de orientatie in ondergrondse ruimten (Carmody and Sterling, 1991; Bernard, 1995): vergroot de ondergrondse ruimten en de entreepartij; ontwikkel ondergrondse ruimten net zoals gestructureerde bovengrondse ruimten (met pleinen, straten en kruisingen); creeer een makkelijk begrijpelijke plattegrond, waarmee de orientatie en het vinden van (nood)uitgangen wordt vergroot; 'I
38
deze effecten
creeer duidelijke herkenningspunten; voorzie in duidelijke plattegronden (op verschillende plaatsen te raadplegen); benadruk de grenzen van de ondergrondse ruimte met zichtbare architectonische elementen om de locatie van de ruimte en de omvang te verduidelijken; verschaf een visuele verbinding tussen binnen- en buitenomgeving indien dit mogelijk is; arrangeer de ruimten en de circulatie door het gebouw op zodanige wijze dat het gf;!voel van ruimtelijkheid wordt vergroot door lange ;zichtlijnen. Daarnaast kan de verplaatsing vereenvoudigd worden door middel van duidelijke bewegwijzering. Hierin kunnen vier vormen onderscheiden worden (Arthur and Passini, 1992): typografische afbeeldingen; computertekeningen en foto's; pictogrammen; cartogrammen.
!,
Uit het onderzoek blijkt verder dat patron en op tunnelwanden de waarneming van bochten en hellingen kunnen verbeteren en invloed kunnen hebben op de snelheid. Welk muurpatroon moet worden toegepast, is afhankelijk van de situatie in de tunnel. Patronen met verticale elementen geven bijvoorbeeld informatie over bochten en patronen met horizontale elementen geven informatie over hellingsverschlllen, Met een variatie in de afstand tussen de lijnen en de breedte van de lijnen of de kleuren en het contrast van de lijnen kan de snelheid be'invloed worden, Bij het ontwerpen van tunnels is het belangrijk dat gebruik gemaakt wordt van computersimulaties, omdat een tunnel vrijwel altijd in beweging wordt waargenomen (Carmody, 1995).
Van groot belang is dat de weergegeven informatie 'up to date' is en op het juiste moment en op de juiste plaats wordt afgebeeld. Met name bij druk bezochte locaties waar veel informatie afgebeeld wordt, zijn dynamische informatievoorzieningen van groot belang, Denk aan luchthavens, NS-stations en sportcomplexen (Arthur and Passini, 1992), Transportfunctie In het ontwerp van tunnels kunnen de volgende mogelijke ontwerpstrategieen worden onderscheiden (Carmody, 1995): de verlichtingssterkte verhogen bij de tunnelingang om de overgang naar donker te verzachten; een sierlijke en ruimtelijke ingang ontwerpen om het afremmen bij ingangen te verminderen; de doorsnede van de tunnel vergroten om betere zichtlijnen in bochten te creeren. Deel 1: beweging
39
Samenvatting Ondergrondse ruimten kunnen vanaf het maaiveld, vanuit andere ondergrondse ruimten, vanuit het bovenliggende gebouw, via verzonken atria of tuinen worden betreden. Kenmerkend voor ondergrondse ruimten is een neerwaartse entree. Gebruikers en goederen worden in het algemeen met behulp van liften, rotstrappen of vaste trappen verticaal verplaatst. Het aantal personen en de hoeveelheden goederen die in een keer verplaatst moeten worden zijn maatgevend. Bij wayfinding zijn naast bewegwijzering, herkenningspunten en het plaatsen van plattegronden ook een duidelijke begrenzing, een visuele verbinding tussen binnen en buiten, lange zichtlijnen, een logische plattegrond, een structuur die vergelijkbaar is met die van bovengrondse ruimten, een ruime ondergrondse ruimte en een ruime entree van belang. De vorm van de ondergrondse ruimte (doorsnede, zichtlijnen), het ontwerp van de entree (verlichting) en het interieur van de ruimte bepalen het bewegen in ondergrondse ruimten.
"
40
Deel 1: beweging
5.
Waarnemen
5.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk gaat het om de 'objectieve' zintuigelijke waarneming van en in ondergrondse ruimten en de mogelijke consequenties daarvan voor het ontwerp. Bij het gewaarworden van de architectonische omgeving is met name het zien belangrijk (St~ffen, 1982). In ondergrondse ruimten is voelen pok belangrijk. Het gaat daarbij met name om het waarnemen van (veranderingen in) het binnenklimaat (temperatuur, tocht). De waarneming en de eisen die aan de waarneming worden gesteld zijn afhankelijk van verschillende kenmerken van de ruimte, zoals de inrichting, de functie, de verblijfsduur van de gebruikers, het soort activiteit en de omvang van de ruimte. Bij ondergrondse ruimten speelt hier bovendien de mate waarin het gebouw zich onder de grond bevindt een grote rol (Carmody, 1993, Rostron c.s., 1997). Ook de instelling en de stemming van de waarnemer blijkt van groot belang te zijn voor de manier waarop dingen waargenomen worden (Steffen, 1982). In hoofdstuk 6 (intu'itief waarnemen) zal aan de orde komen hoe in het ontwerp van ondergrondse ruimten ingespeeld kan worden op het prettig en comfortat>el voelen van mensen. Architecten oefenen door mid del van hun ontwerp invloed uit op waarneming van de gebouwde omgeving (zowel interieur als exterieur) door de gebruiker; indien zij inzicht hebben in het effect van hun vormgeving kunnen zij hun werk bewuster en daardoor beter verrichten (Prak, 1972). In dit hoofdstuk zal onder andere aandacht aan de volgende onderzoeksvragen:
besteed
worden
Welke rol spelen de verschillende zintuigen bij de waarneming en de beleving van ondergrondse ruimten? Hoe is oit te vertalen in ontwerpconsequenties en oplossingen? Wat is het effect van daglicht en kunstlicht? Wat betekent het ontbreken van contact met buiten (weersinvloeden, uitzicht, licht) en hoe en waarmee is dit te compenseren?
5.2.
Zien
5.2. 1 . Visuele waarneming Visuele waarneming wordt verricht met de ogen en de daaraan verbonden gedeelten van de hersenen. Visuele waarneming is onvolledig: het visuele systeem selecteert details uit de omgeving die door de waarnemer belangrijk of bruikbaar worden geacht. Door deze selectie worden bepaalde delen van de omgeving niet opgemerkt. Bovendien wordt het waargenomene in de waarneming zoveel mogelijk vereenvoudigd. Deels heeft men de selectie zelf in de hand, deels wordt de selectie bepaald door vormen, kleuren of bewegende delen die de aandacht trekken. Daarnaast is het visue Ie systeem ingericht op het waarnemen van verandering. Zeker voor ondergrondse ruimten en tunnels is het in verband met de orientatie relevant te weten wat de gebruiker nog wel waarneemt en wat niet meer (StE!ffen, 1982). Waarnemen bestaat voor een groot deel uit interpretatie.f\et leren begrijpen van de interpretatie van de omgeving dootde gebruiker kan vanuit: figuur-ondergrond. Versterking van contrast helpt de gebruiker bij het onderscheiden van verschillende voorwerpen (figuur en ondergrond). Gestalt-wetten. De mens is ingesteld op het waarnemen van verschillen en veranderingen in zijn omgeving.
Deel 1: waarnemen
41
Verschijnselen
die gelijk blijven veronachtzaamt hij. Aileen het nieuwe en het onverwachte in een waarneming bevat informatie. Teveel aan nieuwe en onverwachte informatie maakt de waarneming echter onbegrijpelijk. Wet van Pragnanz. Het visuele systeem integreert aparte vi sue Ie prikkels tot een geheel. Wet van de nabijheid. Gelijke afzonderlijke elementen die dicht bij elkaar liggen worden als een geheel waargenomen. Wet van de gelijkheid. Afhankelijk van de omgeving worden gelijkheden of gelijkvormigheden onmiddellijk herkend door de waarnemer; dit zijn de overtollige en verwachte elementen in de waarneming. Wet van de continu"iteit. Indien er geen nieuwe informatie wordt toegevoegd worden bijvoorbeeld rechte lijnen door de waarnemer voortgezet als rechte lijnen. Wet van de eenvoudige hoofdvorm. De waarneming reduceert het waargenomene tot zo eenvoudig (regelmatig en symmetrisch) mogelijke en zo groot mogelijke hoofdvormen. Met behulp van de genoemde wetten kan de architect een groot aantal vormgevingsproblemen in het platte vlak aanpakken. Voor ondergrondse ruimten zijn deze wetmatigheden van belang om de ruimten minder monotoon te maken en een duidelijke orientatie te creeren (Steffen, 1982). Belangrijke verschijnselen die het oog kan waarnemen zijn: diepte zien, perceptuele constantie, visuele illusie, schaal en kleur (Steffen, 1982). Deze verschijnselen worden hieronder nadertoegelicht. Diepte zien betreft het verschijnsel dat de mens de ruimte beleeft als drie dimensionaal, terwijl de afbeelding van de
42
Deel 1: waarnemen
omgeving op het netvlies van het oog slechts twee dimensies heeft. Voor het schatten van grootte, afstand en diepte (van belang voor de orientatie) maakt het visuele systeem gebruik van diepte-indicaties. Dit zijn prikkels die informatie verschaffen over de ruimtelijke positie van voorwerpen op een afstand. In dit verband zijn van belang: lineair perspectief, overlappingen van objecten, licht, schaduw, verschil in bewegingssnelheid en toenemende dichtheid van textuur.
Perceptuele
constantie
verwijst naar
de relatief
stabiele
waarneming van objecten. Hoewel het object op steeds andere wijze wordt waargenomen, verandert het beeld nauwelijks.
Visuele illusie gaat over foute waarneming, een afwijking van de feitelijke werkelijkheid, een verkeerde interpretatie van de omgeving. In de architectonische vormgeving worden wel maatregelen toegepast om illusie-effecten (ruimten lijken groter, geometrische figuren krijgen ander vormen, et cetera) te benadrukken of juist om te compenseren. Het begrip schaal heeft betrekking op de waarneming met elkaar in relatie staande ruimtelijke objecten en structuren. Schaal betreft niet de absolute afmetingen een gebouw, maar de relatieve maat ten opzichte van omgeving en de positie van de beschouwer. Belangrijk aandachtspunt voor de ontwerper is hierbij de grootte gezichtshoek om een ruimte optimaal waar te nemen.
van van de van de
De waarneming van kleur is te beschouwen vanuit verschillende gezichtspunten: natuurkundige, fysiologische, psychologische en architectonische invalshoek (Steffen, 1982): Het fysisch aspect omvat de kleurschifting: de ontleding van licht in het kleurenspectrum.
De fysiologie betreft de zintuigreceptoren die gevoelig zijn voor kleurtinten en helderheidverschillen en theorieen over het (on)vermogen talloze kleurnuances te onderscheiden. In de psychologische benadering valt het accent op de drie dimensie kleurtoon, helderheid en verzadiging, de belevingswaarde, de kleurvoorkeur, de uitwerking van de kleur op het gedrag en de invloed van de omgeving op de kleurindruk. Het architectonische uitgang$punt is gericht op de toepassing van kleur in de bpuwkunst. Kleurwaarneming is van belang voor de beleving van een ruimte, de orientatie en het kunnen maken van onderscheid, en is over het algemeen gebaseerd op drie eigenschappen van kleur, namelijk de helderheid, de intensiteit en de kleurschakering (tint). De waarneming van kleur is afhankelijk van een groot aantal factoren; het gaat om persoonlijke voorkeuren, cultuur, gewoonten, geografische ligging, nationaliteit, persoonlijke fysiologische en psychologische status, de functie, de binnentemperatuur, het weer, de textuur en de kwantiteit en de kwaliteit van het licht (Rostron, 1997).
5.2.2. Visue/e zintuig in ondergrondse ruimten Om te kunnen zien is de aanwezigheid van licht essentieel. Doordat ondergrondse ruimten zich tenminste gedeeltelijk onder de grond bevinden, zijn de mogelijkheden tot het creeren van openingen voor de toetreding van natuurlijk daglicht beperkt. Daarnaast zijn ondergronds ook de mogelijkheden voor het verkrijgen van uitzicht beperkt. De mate waarin beide beperkingen zich voordoen zijn uiteraard afhankelijk van het type ondergrondse ruimte. Hoe meer aarde (dan wel verdiepingen) zich tussen de ondergrondse ruimte en de buitenlucht bevindt, hoe groter de beperking.
Gebrek aan daglicht Mogelijke problemen die zich in het algemeen in een ruimte kunnen voordoen ten aanzien van de visuele beleving zijn: inadequate lichtsterkte, uniforme of saaie verlichting, verblinding door teveel licht, flikkering van lampen en/of een gereduceerde hoeveelheid binnentredend zonlicht (Rostron C.S., 1997). Bij ondergrondse ruimten vormt met name het laatste aspect een specifiek probleem. De eisen die aan de aanwezigheid van en de hoeveelheid daglicht worden gesteld verschillen per functie. Uit het afstudeeronderzoek van Lankhof (1996) blijkt dat woongebouwen, hotels, kantoren, klaslokalen en ziekenzalen daglicht vereisen. Voor kantoren worden de volgende eisen gesteld met betrekking tot daglichtopeningen: minimaal 1110 van de omtrek van de werkruimte en maximaal 40% van het gebruikers-oppervlak. Voor de overige functies is de eis minimaal 10% van het vloeroppervlak 0,5 m2) en maximaal 25% van het gebruikers-oppervlak (Lankhof, 1996). «
Het gebrek aan daglicht kan eventueel gecompenseerd worden door het toepassen van kunstverlichting. Bij de meeste kunstverlichting ontbreekt echter de karakteristiek van daglicht. Het gaat hierbij met name om het kleurenspectrum van het licht, de veranderingen in kleur en intensiteit van zonsopgang tot zonsondergang ~n de manier waarop het licht de ruimte binnentreedt (Carmody, 1993). Daglicht maakt bovendien een natuurlijke kleurbeleving en een goede ruimtelijke waarneming van vertrekken mogelijk. Slechte kunstverlichting kan aanleiding geven tot hinder, oogvermoeidheid en hoofdpijn (Voskamp, 1994). Daarnaast kan de uniformiteit van kunstlicht verveeldheid en vermoeidheid veroorzaken (Rostron, 1997).
Dee!
1: waarnemen
43
Een tekort aan licht in het algemeen kan resulteren in de volgende symptomen: 'asthenopie' (i.e. gezichtszwakte; overinspanning van de ogen die gepaard gaat met hoofpijn); algemene symptomen (niet visueel: bijvoorbeeld verstoring van de hormoonspiegel, psychiatrische problemen, depressies, et cetera). In combinatie met andere factoren, zoals droge lucht, hoge temperatuur en stof, kan een gebrek aan licht ook leiden tot ge"irriteerde ogen (Rostron c.s., 1997). Wanneer er specifiek sprake is van een tekort aan daglicht kan dat nog andere effecten op de gezondheid hebben. De invloed van daglicht op onze gezondheid is zeer complex. Het blijkt zowel van belang te zijn voor het biologisch functioneren van de mens (en overige organismen) als voor zijn psychologische gesteldheid (Carmody, 1993; Bell c.s., 1996; Rostron, 1998). Het ontbreken van de aanwezigheid van natuurlijk licht kan daarnaast leiden tot een verstoring van het bioritme (Van Blijswijk, 1989). Direct daglicht is verder van invloed op de aanmaak van vitamine D (van belang voor de stofwisseling van fosfor en calcium). Bovendien stimuleert de natuurlijke variatie in daglicht de visuele processen. Gebrek aan uitzicht In de literatuur worden drie elementen van uitzicht van belang geacht voor de kwaliteit ervan, namelijk (Naar: Van Blijswijk, 1989; Vroon, 1990; Voskamp, 1994; Meerdink C.s., 1994): visueel contact met de buitenlucht. Dit contact fungeert niet alleen als een bron van daglicht, maar geeft ook informatie over de seizoenen, de tijd van de dag en het weer; uitzicht over de omgeving (contact houden met de omgeving en dan met name met de natuurlijke elementen hierin);
44
Dee! 1: waarnemen
waarneming
van beweging.
Daarnaast is uitzicht belangrijk voor de mate van ruimtelijkheid. Zowel de aanwezigheid en grootte van ramen, als het uitzicht vanuit deze ramen, als de (on)zichtbaarheid van vloer, wanden of plafdnd zijn hierop van invloed (Vroon, 1990). Bij uitzicht op korte afstand zijn grote ramen gewenst en bij uitzicht over grote afstand kleine ramen. Uitzicht blijkt van invloed te zijn op de gezondheid. Onderzoek onder ziekenhuispatienten heeft uitgewezen dat patienten met uitzicht over een aantrekkelijk landschap korter opgenomen hoefden te worden en minder medicijnen nodig hadden (Bell c.s., 1996). Dit effect kan deels verklaard worden uit het beschikken over informatie over klimaat- en seizoensveranderingen. Onderzoek uit de omgevingspsychologie (Bell C.s., 1996) toont aan dat het weer verschillende uitwerkingen op mensen kan hebben. Het kan de oorzaak zijn van concentratieverlies, stress of zelfs depressieve gevoelens opwekken. Een depressiviteitscyclus varieert met het seizoen ('Seasonal Affective Disorder'). Dit hangt waarschijnlijk samen met de hoeveelheid daglicht, aangezien blootstelling aan intensieve kunstlichten tijdens korte, donkere dagen tegen een depressie schijnt te helpen (Bell c.s., 1996). Daarnaast blijkt de mens behoefte te hebben aan een bepaalde mate van complexiteit. Hierbij gaat het om de hoeveelheid variatie of verscheidenheid in de waarneming van de omgeving. Complexiteit gaat over de prikkels die een omgeving uitzendt en is afhankelijk van het aantal onderscheidbare elementen, het aantal ongelijke elementen, ingewikkelde relaties en het ontbreken van eenheid (Steffen, 1982). Wanneer een ruimte geen ramen heeft, wordt het visuele zintuig minder geprikkeld (Carmody, 1993). Er kan zowel sprake zijn van prikkels die een visuele overlast voor het individu vormen (chaos) als van prikkels die juist
een visuele onderbelasting (monotonie, tekort aan zintuigprikkels) vormen (Steffen, 1982). De behoefte aan prikkeling is afhankelijk van de functie. ledere functie stelt zijn eigen eisen ten aanzien van privacy, decor en geluidsniveau. Per functie dient er in de variatie van de omgeving een even wicht gevonden te worden tussen overstimulering en onder-stimulering (Carmody, 1993). Carmody refereert in dit kader aan een uitspraak van Frank en Rudolph Mhanke (1987) ten aanzien van de psycho-fysiologische effecten van kleur en licht: "Exposure to overstimulation can cause changes in the rate of breathing, pulse rate and blood pressure; increase in muscle tension; psychiatric reactions of various types; and probably compounded medical consequences, such as increased susceptibility to infection, coronary disease and ulcers... Persons subjected to understimulation showed symptoms of restlessness, excessive emotional response, difficulty in concentration, irritation and, in some cases, a variety of more extreme reactions. " (Mahnke, F., and R. Mahnke, Color and Light in Manmade Environments. Van Nostrand Reinhold/ New York, 1987) Voor architecten van ondergrondse ruimten is het met name van belang te waken voor de visuele onderbelasting (Steffen, 1982). Het belang van uitzicht is afhankelijk van de functie. Met name bij functies die functioneel naar binnen zijn gericht (zoals bijvoorbeeld winkels, bibliotheken, kerken, verschillende vormen van vrije tijdsbesteding en opslag) is uitzicht geen directe vereiste (Lankhof, 1996).
Voor werknemers lijkt het hebben van uitzicht van minder belang dan bijvoorbeeld verlichting, ventilatie, goede inrichting, comfortabele meubels en privacy. Aileen bij volledige afwezigheid van uitzicht neemt het relatieve belang ervan toe (Van Blijswijk, 1989; Bell C.S., 1996). Wyon en Nilssen (in: University of technology Delft, 1997) geven aan dat de aanwezigheid van ramen oak een duidelijke akoestische. functie hebben. Uit hun onderzoek bleek dat blinde mensen de ramen meer bleken te missen dan andere mensen. Het geluid van wind, regen, activiteiten en diverse geuren, dat via de aanwezigheid van ramen tot hen komt, bleek een belangrijke stimulans voor hen te zijn.
5.2.3.
On twerpaspec ten
Creeren van openingen De toetreding van daglicht en het hebben van uitzicht is afhankelijk van het aantal visuele relaties met de buitenwereld. De mogelijkheid hiertoe is sterk afhankelijk van het type ondergrondse ruimte. Bij de typen 'verzonken' en 'deels met aarde bedekt' bestaat er nag een direct contact tussen de ondergrondse ruimte en de buitenwereld. Hier zullen dan oak minder problemen zijn bij het creeren van mogelijkheden voor de toetreding van daglicht en het hebben van uitzicht. Voor de overige ondergrondse typen geldt: hoe minder grand of verdiepingen zich tussen de buitenwereld en de ondergrondse ruimte bevindt, hoe eenvoudiger het is am openingen aan te brengen. Een mogelijkheid am tegemoet te komen aan het ontbreken van natuurlijk licht en uitzicht in ondergrondse ruimten, is het opnemen van een atrium in het antwerp. Hierdoor kan men het gevoel van opgesloten zijn en negatieve beleving van gesloten ruimten verminderen, de orientatie verbeteren en
Deel 1: waarnemen
45
eventueel (zij het in beperkte mate) vluchtwegen verschaffen (Hane, 1991). Uit een studie naar atria in bovengrondse kantoorruimten blijkt dat ruimten die gelegen zijn aan een atrium duidelijk andere daglicht- en uitzicht kenmerken hebben dan ruimten aan een buitengevel (Meerdink c.s., 1994). Uit het onderzoek blijkt dat de beoordeling van het uitzicht binnen een atrium wordt bepaald door de maatvoering, de vorm, de inrichting en het gebruik van de (grote) glasoverkapte ruimte. Op grand van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat een atrium een minimale breedte van 15 a 20 meter dient te hebben. Het gebruik van kleinere afmetingen geeft ernstige beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare hoogte. In combinatie met de gebruiksmogelijkheden van een atrium is in de vormgeving en de afwerking van een atrium een optimalisatie van de ruimtelijke beleving noodzakelijk. Strakke geometrische wanden zijn hierbij geen goede keus. Indien er een ruimtelijk effect wordt gecreeerd met planten en schuine gevels, blijkt het uitzicht door de werknemers aan een atrium hetzelfde beoordeeld te worden als door werknemers in een ruimte aan een buitengevel. Indien een atrium een gebruiksfunctie heeft, verbetert de beoordeling van het uitzicht. Een belangrijke factor hierbij is het zien van beweging. Van Blijswijk (1989) stelt dat dergelijke elementen alleen bijdragen aan een m~er positieve beoordeling van het uitzicht, wanneer ze in voldoende mate aanwezig zijn. Een andere voorwaarde die wordt gesteld aan het ontwerp van atria, is het voorkomen van privacyproblemen (Meerdink c.s., 1994). Deze eis kan op gespannen voet staan met het creeren van zoveel mogelijk ramen en het geven van een gebruiksfunctie aan een atrium. Naast het toepassen van atria, zijn er ook ander oplossingen denkbaar voor het creeren van openingen om daglicht toe te laten. Zo is in een met aarde bedekte (vakantie)woning in de
46
Deel 1: waarnemen
Rocky Mountains op een hoogte van 2800 meter een geperforeerde horizontale plaat op 2/3-hoogte aan de binnenkant van een glasgevel en een halfrond naar het licht toegekeerde plafond toegepast. Uit simulaties en metingen aldaar is gebleken dat de verspreiding van het daglicht door deze maatregel in grote mate verbetert. Andere alternatieven hebben minder effect. Het naar boven gebogen dakoverstek en de geperforeerde lichtplaat zijn tevens effectieve ontwerpelementen om verblinding door daglicht te voorkomen. Een band van glazen bouwstenen bovenaan de oost en west gevels draagt verder bij aan een goede verspreiding van licht in de overige ruimten (Boyer, 1992). Uit dit voorbeeld blijkt dat er een goede lichtkwaliteit in de woning te creeren is, wanneer in het ontwerp rekening wordt gehouden met een goede lichtverspreiding en verblinding door zonlicht wordt voorkomen. In dat geval is ook een aardebedekte woning op natuurlijke wijze voldoende te verlichten (Boyer, 1992). De Groot (1992) geeft aan dat ook de indeling van de ondergrandse ruimte in dit kader van belang is. Een met aarde bedekte woning, die om zoveel mogelijk zonlicht binnen te krijgen met de open zijde zoveel mogelijk naar het zuiden is gericht, kan bijvoorbeeld het beste een grote breedte en een geringe diepte hebben. Ruimten die geen daglicht nodig hebben, zoals de keuken, de berging, de badkamer en het toilet, kan men aan de noo~dzijde positioneren. Wanneer men het daglicht dieper in de woning wil brengen kan verder gekozen worden voor een hogere gevel, waarbij een naar buiten stekende luifel van lamellen de directe zoninstraling in de zomer kan verminderen (De Groot, 1992). Spiege/s Direct daglicht kan echter slechts ondiepe ruimten bereiken. Met behulp van reflectie (spiegels en dergelijke) kunnen diepere ruimten bereikt worden, waarmee een verlichtings-
sterkte ontstaat die voor een deel van de dag toereikend (Lankhof, 1996).
is
Een, al weer wat ouder, voorbeeld van hoe met behulp van spiegels de beleving van het buiten onder de grond kan worden ervaren, is de faculteit van de universiteit van Minnesota (Rovers, 1985). In het gebouw dat voor 95% onder de grond is gerealiseerd en leslokalen, laboratoria en kantoren herbergt, is gebruik gemaakt van zonneschachten om het daglicht binnen te laten treden. Zonlicht wordt via roterende spiegels en een lenzen~telsel tot in de onderste lagen van het gebouw gebracht. Via spiegels en lenzen brengt een peri scoop een blik op het campusplein over op een scherm met dieptewerking achter in de gang op een diepte van 30 meter. Vanuit die gang naar het scherm kijkend lijkt het alsof men op het plein kijkt. Ook is er een spiegelreflectiesysteem dat daglicht naar binnen projecteert op zo'n wijze dat de stand van de zon er voor de hoeveelheid licht niet toe doet (Rovers, 1985). Kunstlicht Wanneer het niet mogelijk is om door middel van het creeren van openingen voldoende toetreding van daglicht te bereiken, is de toepassing van kunstlicht noodzakelijk. Bij het ontwerp van kunstlichtsystemen dient gestreefd te worden naar een zo goed mogelijke nabootsing van de karakteristiekef) van natuurlijk licht (Carmody, 1993). Bij de toepassing van kunstlicht zijn de volgende zaken van belang: de kleur van het licht, het feit of er sprake is van verblinding, het feit of er sprake is van direct licht of indirect licht en de kleuren die gebruikt zijn in het gebouw (muren, vloeren) (Rostron, 1997). Uit een onderzoek naar een efficiente en sfeervolle verlichting voor een ondergrondse werkruimte waar verschillende activiteiten plaatsvinden, is gebleken dat de proefpersonen het meest tevreden zijn bij een algemene
verlichtingssterkte van 300 lux en een bureauverlichting van 1000 lux. Dit verlichtingspatroon schept de meeste sfeer en comfort bij het werk (Mochizuki, 1995). De waardering van de verlichtingssterkte hangt af van de activiteit die men uitvoert. Wanneer concentratie nodig is in het werk of sprake is van creatief werk wordt algemene verlichting met lage verlichtingssterkte in combinatie met bureauverlichting met een hoge verlichtingssterkte het meeste gewaardeerd. Bij werk dat weinig concentratie vereist is men tevreden met een hogere algemene verlichtingssterkte in combinatie met" bureau" -verlichting met een lage verlichtingssterkte (Mochizuki, 1995). Ten aanzien van variatie en sfeer is men meer tevreden over de combinatie van algemene verlichting met bureauverlichting dan met algemene verlichting alleen. Hierdoor wordt de verlichting minder saai (Ujigawa C.S., 1991). Het vervangt echter niet de variatie die natuurlijk licht biedt (Mochizuki, 1995). Vormgeving en decoratie Zowel de vormgeving als de inrichting van ondergrondse ruimten kunnen op verschillende manieren een bijdrage leveren aan meer stimulering van het visuele zintuig (Carmody, 1993). De complexiteit van een ruimte wordt, met name voor raamloze ruimten, zoals volledig ondergrondse ruimten en kelderruimten, bijvoorbeeld hoofdzakelijk bepaald door de vormgeving en inrichting ervan. Dit betekent dat de ontwerper hierbij een duidelijke sleutelrol kan vervullen. Uit een onderzoek naar de psychologische en gedragseffecten van gesloten kantoorruimten op werknemers in 1991 is gebleken dat decoratieve elementen, zoals planten, posters van bijvoorbeeld landschappen en schilderijen, een (significant) positieve invloed hebben op de werkende mens; natuur heeft een rustgevende, ontspannende invloed. De effecten bleken sterker te zijn bij
Deel 1: waarnemen
47
eenvoudige
en saaie taken en zwakker bij meer gecompliceerde taken (Sato c.s., 1991). Recenter onderzoek heeft echter uitgewezen dat dergelijke posters enl of planten meer gebruikt worden am persoonlijke afbakeningen te creeren dan ter compensatie van ramen (Bell c.s., 1996). Indien de omgeving een grate hoeveelheid aan informatie geeft kan het visuele systeem deze informatie niet decoderen en lijkt de omgeving toevallig en betekenisloos. Door minder verschillende vormen te gebruiken en figuren evenwijdig te plaatsen kan de leesbaarheid en daarmee de betekenis worden vergroot (prak, 1972).
Met behulp van de vormgeving en de inrichting kan tevens invloed worden uitgeoefend op de visuele waarneming van de ruimtelijkheid van een (ondergrondse) ruimte. Hierbij kan onder andere ingespeeld worden op het verschijnsel 'visuele illusie'. Zoals in de voorgaande paragraaf reeds is toegelicht, gaat het hierbij om het verschijnsel dat een verkeerde .
interpretatie wordt gegeven van de omgeving. In
ondergrondse ruimten kunnen door mid del van ontwerpmaatregelen illusie-effecten worden benadrukt. Zo kunnen spiegels in smalle ruimten worden toegepast am een illusionistische verdubbeling van de breedte te verkrijgen. Oak licht en schaduw kunnen in ondergrondse ruimten worden benut voor ruimtelijk illusies (Prak, 1972).
bevochtiging en ventilatie). De keuze van het klimaatbehandelingssysteem is afhankelijk van het klimaat en in het geval van ondergrondse gebouwen ook van de grondtemperatuur (Labs, 1982). De ervaring van het binnenklimaat wordt, naast de luchttemperatuur, verder bepaald door de luchtvochtigheid, de luchtsnelheid (tocht) en de luchtzuiverheid (Voskamp, 1994).
5.3.1. Tastzintuig in ondergrondse ruimten In ondergrondse ruimten die fysiek geheel afgesloten zijn van de buitenwereld vindt 24 uur per dag en het hele jaar door kunstmatige klimaatbeheersing plaats. Het gaat daarbij onder andere am het regelen van luchtverversing (ventilatie) en temperatuur. Uit diverse onderzoeken (onder andere: Vroon, 1990; Rostron, 1997) blijkt dat gebouwen die voorzien zijn van kunstmatige klimaatbeheersing zich dikwijls kenmerken door een relatief hoge, homogene temperatuur. De gebruikers van dergelijke ruimten hebben niet of nauwelijks de mogelijkheid zelf het klimaat te be'invloeden. De mate waarin mensen controle hebben over een situatie is van belang voor de beleving ervan. Indien mensen zelf iets aan de situatie kunnen doen of ervan op de hoogte zijn voordat ze ermee in aanraking
komen, wordt deze als minder negatief ervaren.14
Door de vele openingen, 5.3.
Voelen
die bij ondergrondse
aanzienlijke temperatuurverschillen Bij voelen gaat het am het thermisch comfort in een ruimte. Hierbij wordt gekeken naar de warmtebalans tussen het lichaam en de omgeving (Carmody, 1993). Thermisch comfort wordt bepaald door het bouwkundige antwerp (isolatie, orientatie, kierdichting, materiaalkeuze, et cetera) en de installatiekeuze (verwarming, koeling,
48
Dee! 1: waarnemen
ruimten (onder
andere) nodig zijn vanuit veiligheidsoverwegingen, 14)
optreden.
kunnen er
Dit is met name
Hoewel de genoemde onderzoeken geen betrekking hebben op ondergrondse ruimten, is het wellicht mogelijk om voorzichtig een aantal relaties met dergelijke ruimten te leggen. Ondergrondse ruimten zijn immers ook dikwijls ruimten waarvan het binnenklimaat volledig kunstmatig geregeld wordt.
het geval bij openbare ondergrondse ruimten, waar de entrees eenvoudig en vrij toegankelijk moeten zijn voor grote groepen mensen tegelijk. In de winter zijn deze temperatuurverschillen groter dan in de zomer; mede doordat dan de windsnelheid groter is (Miura and Ojima, 1991).
5.3.2. Ontwerpaspecten In ondergrondse ruimten is het belangrijk dat er voldoende verse lucht en een goed thermisch comfort wordt verschaft. Het gaat daarbij om een goede mechanische ventilatie met luchtontvochtiging en goede verwarming. De technische aspecten die hiermee samenhangen vallen echter buiten dit onderzoek. Hier zal dan ook niet verder op ingegaan worden. In het ontwerp kan eventueel wel, bijvoorbeeld door middel van kleuren, texturen en licht, een bijdrage geleverd worden aan het creeren van een gevoel van warmte om de associaties met koude en vochtige ondergrondse ruimten op te heffen (Carmody and Sterling, 1991)
5.4.
Horen
Geluidsoverlast is een van de meest voorkomende stressfactoren in de menselijke omgeving (Bell c.s., 1996). De voorna!'lmste vormen van geluidsoverlast blijken verkeerslawaai, geluid op de werkvloer en burengerucht te zijn. Geluidsoverlast is niet de meest intensieve stressfactor, maar kan toch grote gevolgen hebben. De volgende verschijnselen kunnen zich voordoen: ge"irriteerdheid, stress, concentratieproblemen, gedragsbeperkingen en (enige mate van) doofheid. De mate waarin deze effecten optreden hangt af van het geluidsniveau, de voorspelbaarheid van het geluid, de inhoud of betekenis van het geluid, de te verwachten controle over het geluid en de duur van de belasting (Vroon, 1990; Bell c.s., 1996). .
In combinatie met andere stressfactoren heeft geluidsoverlast eveneens nadelige effecten op de fysieke gesteldheid. Uit onderzoek blijkt onder meer dat het immuunsysteem kan worden aangetast of dat men een hogere bloeddruk kan krijgen. Wanneer tegenover het nadelige geluidseffect iets positiefs staat, blijkt de irritatie te verminderen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij airconditioners. Daarnaast hangt de mate waarin irritatie optreedt sterk af van de persoon en zijn persoonlijke gesteldheid op dat moment. Naast overlast kan er van geluid echter ook een stimulerende werking uitgaan. Met name voor blinden speelt dit een belangrijke rol (University of technology Delft, 1997).
5.4.1. Gehoorzintuig in ondergrondse ruimten Door de grond, die de ondergrondse constructie omringt, wordt het externe geluid grotendeels gedempt. In volledig ondergrondse ruimten is dan ook vrijwel geen sprake van omgevingslawaai. In verzonken of met aarde bedekte ruimten is, vanaf de kant die in directe verbinding staat met de buitenwereld, wel enige mate van omgevingslawaai mogelijk. In tunnels kan er, door terugkaatsing van geluid tegen de tunnelwanden wanneer er een grote stroom mensen door de tunnel gaat, een te hoog geluidsniveau heersen. In het ondergrondse voetgangersnetwerk in Montreal is dit bijvoorbeeld het geval in tunnels die in directe verbinding staan met verschillende metrostations (Boivin, 1991). Een andere bron van interne geluidsoverlastkan gevormd worden door het benodigde ventilatiesysteem. Zoals in paragraaf 5.2.2. reeds naar voren is gekomen, bestaat er ook een relatie tussen het zintuig gehoor en de aanwezigheid van ramen. Volgens Wyon en Nilssen hebben
Deel 1: waarnemen
49
ramen, naast een visuele functie, ook een akoestische functie. Via ramen kunnen geluiden van buiten, zoals wind, regen en activiteiten, een ruimte binnentreden. Vooral voor mensen die niet kunnen zien, is dit een belangrijke stimulans (in: University of technology Delft, 1997).
5.4.2. On twerpaspec ten In de eerste plaats moeten de geluidsbronnen, zoals bijvoorbeeld geluidsproducerende installaties, gedempt worden en/of in aparte ruimten worden geplaatst. Vervolgens kan het geluid in ondergrondse ruimten worden gedempt met de vorm van het gebouw, de inrichting en de materiaalkeuze (bijvoorbeeld van de vloerbedekking (Ujigawa c.s., 1991 I).
5.5.
Ruiken
Reuk is zeer belangrijk voor de identiteit/ herkenning. Daarnaast kan het niet kunnen identificeren van een geur, leiden tot omgevings-stress en vermoeidheid. In dat geval blijft het zintuig gealarmeerd cq. geprikkeld. Frisse lucht is noodzakelijk om verschillende redenen; onder andere om adem te kunnen halen en voor het verdunnen van geurtjes, sigarettenrook of andere verontreinigende stoffen, et cetera (Rostron, 1997).
5.5.1. Reuk in ondergrondse ruimten Net als bovengronds kunnen mensen in ondergrondse ruimten hinder ondervinden van bedrijvigheid die geuroverlast veroorzaken. Dit is bijvoorbeeld het geval in het ondergrondse voetgangersnetwerk in Montreal. Hier ondervindt men hinder van de in de tunnels gesitueerde kappers en schoenmakers (Boivin, 1991).
50
Deel 1: waarnemen
Aangezien in ondergrondse ruimten natuurlijke ventilatie over het algemeen ontbreekt, bestaat de kans dat de geur langer blijft hangen. Ook in andere onderzoeken blijkt de luchtkwaliteit in ondergrondse ruimten dikwijls problematisch te zijn. Zo gaf bijvoorbeeld de meerderheid van de ondervraagden in een onderzoek naar het binnenklimaat van een grote ondergrondse parkeergarage in Hong Kong aan dat de lucht in de garage stoffig, muf en onaangenaam rook (Chow c.s., 1996). Naast overlast kan er van geur echter ook een stimulerende werking uitgaan. Met name voor blinden speelt dit een belangrijke rol (University of technology Delft, 1997).
5.5.2. On twerpaspec ten Overlast van onaangename geuren in ondergrondse ruimten kan sterk verminderd worden door een verbetering van de ventilatie, de geurbron afzonderen van openbare ruimten of het vermijden van activiteiten die sterke of onaangename geuren verspreiden in ondergrondse ruimten (Boivin, 1991). Door meer circulatieventilatoren of een hoger ventilatievoud is het bijvoorbeeld mogelijk om een hogere luchtsnelheid te bereiken (Chow c.S., 1996). Bij het verhogen van de ventilatie ten behoeve van het wegnemen van geuren of muffe lucht dient wel rekening gehouden te worden met het comfort. Ook dient hierbij rekening gehouden te worden met het feit dat met name voor mensen die niet kunnen zien de aanwezigheid van bepaalde geuren een belangrijke stimulans vormt. Het wegnemen van aile geuren is dan ook niet gewenst. Een mogelijke oplossing vormt het aanbrengen van ramen (indien mogelijk). Uit onderzoek van Wyon en Nilssen (in: University of technology Delft, 1997) blijkt dat diverse geuren via de aanwezigheid van ramen een ruimte kan binnen dringen.
5,6.
Gezondheidsaspecten
Mensen hebben behoefte aan het waarnemen van veranderingen door aile zintuigen. Het ontbreken van deze afwisseling in prikkeling van de zintuigen kan leiden tot lichamelijke klachten. (Over de vraag waarom dit zo is, zijn de wetenschappers het nog niet eens. Op correlationeel niveau is deze relatie echter, aldus literatuur op het gebied van de psychosomatiek, niet omstreden.) Gewenning is over het algemeen vrijwel niet mogelijk, aangezien het hier gaat om basale mechanismen. Deze ~ijn namelijk opgeslagen in de hersenstam, welke niet kan lereri (Vroon, 1990). Wanneer de zintuigen ondergronds langdurig anders geprikkeld worden dan bovengronds, zal na een lang verblijf ondergronds het plotseling bovengronds gaan gepaard gaan met gevoelens van desorientatie. Compenseren van gebrek aan daglicht, verminderen van achtergrondruis, een akoestiek die niet afwijkt van de akoestiek in een bovengrondse ruimte, gradienten in temperatuur, luchtsnelheid en geurconcentratie zijn noodzakelijk om deze desorientatie te voorkomen (Zaalen, 1997). Kantoren Zoals eerder in dit onderzoek reeds naar voren is gekomen, is er in ondergrondse ruimten dikwijls sprake van kunstmatige klimaa~beheersing. Uit diverse onderzoeken in bovengrondse gebouwen blijkt er een samenhang te bestaan tussen een dusdanige klimaatbeheersing en het zogeheten 'sick building syndrome' . De symptomen bij mensen die werkzaam zijn in gebouwen die het sick building syndrome veroorzaken, zijn hoofdpijn, concentratieverlies, last van neus en ogen, droge huid, loomheid en een droge of ge'irriteerde keel (Vroon, 1990; Rostron, 1997).
Verder dient in kantoren verontreiniging van de lucht door schimmels en bacterien en door hinderlijke of schadelijke chemische stoffen vermeden te worden. In kantoren voorkomende verontreinigingen en schadelijke stoffen betreffen met name: rokerslucht, stof uit installaties, schadelijke chemische stoffen uit bouwmaterialen en apparatuur (kopieermachines, laserprinters), biologische verontreinigingen (schimmels, bacterien, mijten) en huisstof dat zich ophoopt indien niet regelmatig goed wordt schoongemaakt. In het algemeen komen klachten met betrekking tot luchtverontreiniging voort uit slecht schoonmaken. Daarom dient bij de keuze van het meubilair en interieurafwerking met schoonmaakmogelijkheden terdege rekening te worden gehouden15 (Voskamp, 1994). Parkeergarages blootstelling aan giftige gassen, zelfs in lage concentraties kan negatieve effecten hebben op de gezondheid van de parkeerders, de parkeerwachters en veiligheidsbeambten. De luchtkwaliteit is nauw gerelateerd aan het ventilatiesysteem. De onderzochte parkeergarage in Hong Kong wordt van verse lucht voorzien door entreeopeningen, luchtgrillen in het plafond en door mechanische ventilatie. Het ventilatiesysteem bestaat uit verschillende afzuigventilatoren om de vervuilde lucht af te zuigen en turbulentieventilatoren aan de wanden om de luchtsnelheid
Een langdurige
te verhogen.
.
De luchtsnelheid heeft een belangrijke invloed op de COconcentratie. Daar waar de luchtsnelheid hoog is zijn de gemeten CO-concentraties laag. De gemiddelde COconcentratie neemt ook af als het ventilatievoud en de intensiteit van de turbulentie toenemen.
15)
Wel moet bedacht worden dat gezondheidsklachten van werknemers niet altijd en/ of alleen veroorzaakt worden door een slecht binnenklimaat. De inhoud en organisatie van het werk. de ergonomische omstandigheden en de arbeidsverhoudin(Jen kunnen ook belangrijke oorzaken zijn. Dee/ 1: waarnemen
51
Samenvatting Zintuigen spelen een belangrijke rol bij de beleving van ondergrondse ruimten. In de verschillende literatuur wordt het zien als belangrijkste zintuiglijke waarneming aangeduid. Hierover is ook veel meer documentatie beschikbaar dan over andere vormen van zintuiglijk waarnemen. Bij de gewaarwording van een ondergrondse (architectonische) omgeving speelt naast zien ook voelen een belangrijke ro!. Met betrekking tot de visuele waarneming vormen onder meer de verhouding tussen daglicht en kunstlicht, de lichtsterkte en de variatie van licht onderwerpen van aandacht voor de ontwerper. Daarnaast is het creeren van een bepaalde mate van complexiteit, onder andere door het creeren van uitzicht, het aanbrengen van decoraties en de vormgeving van de ruimte, van belang. Oplossingen hangen samen met gebruik en type ruimte. Voor het tastzintuig zijn ventilatie, luchtontvochtiging, verwarming en textuur van belang. Geluidsbronnen kunnen tot overlast leiden. Een en ander is afhankelijk van gebied, vorm en inrichting van de ruimte. Ventilatie en 'isoleren' van een geurbron kunnen geuroverlast voorkomen of we I verminderen. Het .ontbreken van tijds- of seizoensbesef wordt al~ een groot gemis gezien. Het creeren van openingen van het ondergrondse met het bovengrondse door middel van bijvoorbeeld atria is in de literatuur beschreven. Ook kan bijvoorbeeld door middel van spiegels een beeld van het bovengrondse leven onder de grond geprojecteerd worden.
52
Dee! 1: waarnemen
6.
Intu"itief waarnemen
in het voorgaande hoofdstuk aan de orde gekomen. Hier wordt dan ook grotendeels volstaan met een verwijzing.
6.1. Inleiding Bij het thema 'intu"itief waarnemen' wordt de vraag gesteld hoe ontwerpers ondergrondse ruimten kunnen ontwerpen die gebruikers als veilig, prettig, comfortabel en behaaglijk beschouwen. Het gaat daarbij zowel om het veilig, prettig en behaaglijk yoelen, als om het da(;!dwerkelijk veilig, prettig en behaaglijk zijn. Bij het veilig, prettig en behaaglijk cultuur en yooroordelen een grote belangrijk gedeelte bepalend voor in het algemeen op hun omgeving
voelen spelen ervaringen, ro!. Deze zijn voor een de manier waarop mensen reageren.
Bij het daadwerkelijk veilig, prettig en behaaglijk zijn gaat het, in tegenstelling tot het veilig, prettig en behaaglijk voelen, veel meer om objectieve, meetbare zaken. Bij deze objectieve aspecten van intu'itief waarnemen maken wij onderscheid in: veilig zijn; prettig en behaaglijk zijn. Bij veilig zijn gaat het zowel om sociale veiligheid (i.e. aantasting van de persoonlijke integriteit) en criminaliteit als om interne risico's bij calamiteiten en verkeersveiligheid. Ondergrondse ruimten bieden, door hun specifieke eigenschappen, zowel kansen als bedreigingen ten aanzien van veiligheid. In het ontwerp dient hiermee rekening gehouden te worden. Het prettig en behaaglijk zijn hangt voor een groot deel samen met aspecten die direct gekoppeld zijn aan waarneming door de zintuigen, zoals de temperatuur, de toetreding van daglicht, et cetera. Deze aspecten zijn reeds
Dit hoofdstuk schenkt voor wat de objectieve aspecten van intu'itief waarnemen betreft vooral aandacht aan het aspect veiligheid. Er bestaat een zekere mate van samenhang tussen het (veilig, prettig en behaaglijk) voelen en het (veilig, prettig en behaaglijk) zijn. Over het algemeen zullen mensen zich in een ruimte die niet veilig, prettig of behaaglijk is, ook niet op hun gemak voelen. Dit betekent dat bij het analyseren van de problematiek en het aandragen van oplossingen een overlap kan ontstaan. am dubbelingen te voorkomen, zal, waar dit zich voordoet, volstaan worden met een verwijzing. Een causale samenhang tussen voelen en zijn, doet zich echter niet altijd voor. Zoals hiervoor reeds naar voren is gekomen, kunnen de gevoelens ook rusten op vooroordelen. Deze hebben lang niet altijd realiteitswaarde. Hierdoor kan het voorkomen dat een onveilige ruimte als veilig wordt ervaren of een veilige ruimte als onveilig. Naast aandacht voor de wijze waarop een ondergrondse ruimte veilig, behaaglijk, prettig en comfortabel kan zijn of aan kan voelen, zal in dit hoofdstuk aandacht besteed worden aan de volgende onderzoeksvragen: Wat is de invloed van de functie van de ondergrondse ruimte en de verwachtingspatronen van de gebruiker van een ondergrondse ruimte? Wat is de relatie met de verblijfsduur van de gebruiker in een ondergrondse ruimte? Wat is de invloed van de schaal, de vorm, de helderheid .' van de ruimte? Hoe zijn positieve stemmingen te stimuleren en negatieve te beheersen?
Dee! 1: intuitief waarnemen
53
6.2.
Gevoel van veiligheid,
behaaglijkheid
en comfort
Voor een succesvol ontwerp van ondergrondse ruimten is het van belang dat er lOveel mogelijk tegemoet gekomen wordt aan de verschillende gevoelens van de toekomstige gebruikers. Om dit te kunnen doen is het niet alleen van belang om te weten welke associaties mensen hebben bij ondergrondse ruimten, maar ook waar deze vandaan komen. Het hebben van inzicht in de verschillende beelden die mensen hebben, kan helpen bij het formuleren van zowel de problemen als de oplossingen die samenhangen met het ontwerpen van ondergrondse ruimten (Carmody, 1993; Ringstad, 1994; Oud C.s., 1997). Ondergrondse ruimten worden gekarakteriseerd door weinig directe stimulansen, lOals die normaal voortkomen uit bovengrondse veranderingen van de omgeving en het klimaat. Hierdoor wordt de verbeelding van het onderbewustzijn versterkt (Hane c.s., 1991). Belevingsaspecten zijn in veel gevallen emotioneel en gevoelsmatig bepaald (bijvoorbeeld claustrofobie). Een negatieve beleving wordt versterkt door concrete zaken als donkere en onoverzichtelijke hoeken, een gebrek aan orientatiemogelijkheden, lage of smalle ruimtes, slechte verlichting, een gebrek aan vluchtroutes en slechte ventilatie. De beleving kan dus verbeterd worden door bij ondergrondse projecten veel aandacht te besteden aan de inrichting en vormgeving (Horvat c.s., 1997). Het beeld dat mensen hebben van ondergrondse ruimten wordt gecreeerd door het verleden, de cultuur, de taal, het onderbewustzijn van mensen en de actuele ervaring van mensen in ondergrondse of afgesloten omgevingen (Carmody, 1993).
54
Deel 1: intuTtief
waarnemen
6.2.1. Achtergrond negatieve associaties Veel mensen associeren ondergrondse ruimten met negatieve aspecten, lOals bijvoorbeeld duisternis, angst, opgesloten zijn. Wanneer mensen een negatief beeld hebben van een omgeving, voelen ze zich er over het algemeen ook niet op hun gemak. Negatieve associaties leiden dan tot negatieve gevoelens. Afkeer van de ondergrond kan het bedoelde gebruik van een ondergrondse constructie frustreren, doordat de gebruikers de ruimten in dat geval gaan mijden (Oud c.S., 1997). Het begrip 'ondergrond' kent al vanaf de oudheid een min of meer negatieve lading. Dit hangt met name samen met het feit dat de ondergronds gesitueerde hel, die door de Grieken nog gezien werd als plaats waar de overledenen tot rust konden komen (onderaardse dodenrijk Hades), voor de christelijke religie een plaats was van eeuwige bestraffing voor verdoemden. Volgens onderzoekster Wendy Lesser is het onderaardse deze negatieve duiding eigenlijk nooit te boven gekomen (Lintsen en Schippers, 1997). Sindsdien is het begrip in de literatuur altijd verbonden gebleven met de onderwereld (he!), dood, gevangen (kerker), armoede, criminaliteit en lagere sociale klassen en onaangepast gedrag. Het feit dat het latere gebruik van ondergrondse ruimten in de loop van de tijd met name samenhing met extreme omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bij militaire dreiging of wanneer er in het geheel geen andere mogelijkheden bestonden (bijvoorbeeld huisvesting van de arme lagen van de bevolking in kelderwoningen in de negentiende eeuw), heeft niet bijgedragen aan een meer positieve benadering van ondergrondse ruimten. Enkele andere ondergrondse activiteiten stonden eveneens eeuwenlang slecht bekend, bijvoorbeeld mijnbouw, tunnelbouw en reizen in spoorwegtunnels (Lintsen en Schippers, 1997).
De negatieve associaties die mensen hebben bij "ondergronds", werken ook door in de taal. Aangezien onze beeldvorming zowel wordt ingegeven door beelden als door woorden, zijn de woorden die gekozen worden bij de beschrijving van wat mensen zien of voelen vaak van even groot belang voor hoe mensen iets beleven, als de inwerking van ruimte, licht, kleur, vorm en variatie. Met name bij ondergrondse ruimten, waar het visuele aspect bij aanvang van de bouwwerkzaamheden nog geen rol kan spelen (er is immers nog niets te zien), speelt de verbale beschrijving een belangrijke rol. De negatieve klapk, die het woord 'ondergronds' in de loop der tijd heeft meegekregen, werkt dan ook niet mee aan de acceptatie van ondergrondse ruimten (Bennett, 1979).
6.2.2. Achtergrond positieve associaties De houding van mensen ten opzichte van ondergrondse ruimten is echter lang niet altijd zo negatief geweest; ook gevoelens van positieve verwachting en uitdaging kwamen (en komen) voor. Zo zoeken mensen bijvoorbeeld al sinds de prehistorie bescherming in ondergrondse ruimten. De holen en grotten die destijds gebruikt werden als verblijfplaats boden een goede beschutting tegen onaangename natuurlijke om~tandigheden als koude, hitte en vochtigheid e~ beschermden tegen mogelijk gevaarlijke indringers. Ook nu worden de meeste schuilplaatsen en bunkers nog onder het maaiveld aangelegd. Daarnaast zijn de ontwikkelingen ten aanzien van de techniek van ondergronds bouwen door verschillende mensen opgevat als een vorm van vooruitgang. Ook dit brengt positieve gevoelens met zich mee.
De positieve associaties hangen hoofdzakelijk samen met een bepaalde kenmerkende eigenschap van ondergrondse ruimten, namelijk het ondergronds zijn. De (al dan niet geheel) omringende aarde zorgt voor enige mate van isolatie, lOwel van gevaar bij calamiteiten, als van geluid en warmte (Carmody and Sterling, 1991). Dit kan bijdragen aan een aantrekkelijke omgeving. Het ondergrondse geeft ook aanleiding tot gevoelens van avontuur en mystiek. Volgens Wendy Lesser (in: Carmody, 1993) is dit voor een belangrijk deel te verklaren uit het feit dat ondergrondse ruimten zich op de grens bevinden tussen wCit zichtbaar is en wat niet, oftewel tussen datgene wat men in het dagelijks leven kan zien en aanraken en dat waarvan men maar moet aannemen dat het zo is. Dit maakt een fictieve beeldvorming van de ondergrondse wereld mogelijk.
6.2.3. Aangrijpingspunten voor verbetering Voor de ontwerper zijn zowel de negatieve als de positieve associaties van mensen bij het betreden van of het verblijf in ondergrondse ruimten van belang. Het stimuleren van de positieve associaties en het wegnemen van de negatieve zou immers het doel van de ontwerper moeten zijn. Om dit te kunnen doen heeft de ontwerper inzicht nodig in de manier waarop omgevingskenmerken van invloed zijn op de beleving van mensen. Daarnaast is het van belang dat inzicht bestaat in de factoren die bepalend zijn voor het al dan niet veilig, behaaglijk en prettig voelen. Pas dan is het immers mogelijk om de negatieve en positieve kenmerken van de ondergrondse omgeving te inventariseren. Deze kenmerken vormen het aanknopingspunt vobr eventuele verbeteringen.
Dee! 1: intui"tief waarnemen
55
Uitgangspunten voor een veilige, behaag/ijke en prettige be/eYing De volgende factoren worden bepalend geacht voor het al dan niet veilig voelen (Steffen, 1982; Steffen, 1984; Wekerle and Whitzman, 1995): "Awareness of the environment": het bewustzijn of begrijpen van de omgeving (behoefte aan een duidelijke structuur), het kunnen zien van alles om je heen, door geschikte verlichting, duidelijke zichtlijnen en het afwezig zijn van enge of gevaarlijke hoekjes. Waarnemingsgegevens van de ruimtelijke omgeving vormen een bron van psychische zekerheid of onzekerheid. Slechte verlichting en slecht ontwerp bieden extra mogelijkheden voor criminaliteit en geven daarnaast de indruk dat de plek onverzorgd is. Het verbeteren van licht helpt in ieder geval de angst voor criminaliteit verminderen. "Visibility by others": het niet ge"isoleerd zijn en het gevoel dat andere mensen je kunnen zien en horen als je roept om hulp. Dit is niet alleen door formele surveillance, maar ook door aanwezigheid van andere mensen. "Finding help": het gevoel hulp te kunnen vinden en krijgen zodra het nodig is en het weten waar je bent is zeer belangrijk voor het veilig voelen. De bewegwijzering is vaak zeer slecht, waardoor mensen zich onzeker kunnen gaan voelen. Tevens is deze vaak vooral gericht op wat er niet mag, en minder op de mogelijkheden die men heeft. Bewegwijzering kan varieren van het bordje "nooduitgang" tot een kaart van de omgeving, tot de snelste route naar buiten, tot een telefoon met een nummer om te bellen bij noodsituaties of voor onderhoud. De aanwezigheid van orde, regels en grenzen in de omgeving, zodat de omgeving duidelijk, voorspelbaar en vrij van onverwachte gevaarlijke elementen is.
56
Deel 1: intuTtief waarnemen
Een gevoel van veiligheid gaat dikwijls samen met een gevoel van behaaglijkheid en comfort. Mensen voelen zich verder over het algemeen pas op hun gemak wanneer in een bepaalde omgeving voldaan kan worden aan de zogeheten 'basale wetten'. Deze wetten, die ons functioneren al zeer lange tijd beheersen, zijn gedeeltelijk bepalend voor de behoeften en strevingen van mensen. Ze werken hoofdzakelijk op onbewust niveau, zijn krachtig en niet op korte termijn veranderbaar. Kortweg kunnen de basale wetten als voigt omschreven worden: mensen hebben behoefte aan verandering (heterogene omgeving); mensen willen voortdurend ingrijpen in hun omgeving (er moet sprake zijn van waarneembare controle over de omgeving); aan prikkels moet een betekenis kunnen worden gegeven; mensen streven er altijd naar om een eigen territorium te hebben; mensen hebben behoefte aan contact met hun natuurlijke omgeving (uitzicht). Wanneer in een bepaalde omgeving niet aan deze wetten voldaan kan worden, is er sprake van stress (Vroon, 1990; Ringstad, 1994). Essentieel in dit kader is volg~ns Vroon (1990), dat bepaalde structuren in ons zenuwstelsel niet in staat zijn tot leren. Dit heeft tot gevolg dat van gewenningsverschijnselen geen sprake kan zijn. Ondergrondse ruimten Een aantal kenmerken van ondergrondse ruimten staat op gespannen voet met de hiervoor geschetste uitgangspunten voor een veilige, behaaglijke en prettige beleving van een bepaalde omgeving. Het gaat hierbij om (1) het van buitenaf niet kunnen zien van de buitenkant van de ruimte, (2) het
ontbreken
van ramen en (3) het ondergronds
zijn (Carmody,
1993). Deze kenmerken leiden tot de volgende potentiele psychologische problem en die mensen associeren met ondergrondse ruimten (onder andere: Carmody, 1993; Oud c.s., 1997; Van Ees, 1997; University of technology Delft, 1997): ondergrondse ruimten zijn enkel toegankelijk via een neerwaartse entree. Dit roept vaak negatieve gevoelens op; doordat er geen direct contact bestaat met de buitenwereld, bijvoorbeeld in de vorm van ramen, hebben veel mensen een gevoel van opgesloten zijn of, in extreme gevallen, van claustrofobie. Het ge\(oel van opgesloten-zijn leidt er toe dat mensen bang zijn niet weg te kunnen komen bij aardbevingen, brand of andere (grootschalige) calamiteiten; het ontbreken van ramen leidt vaak tot desorientatie met betrekking tot de buitenwereld. Vooral bij tunnels leidt het ontbreken van uitzicht bovendien dikwijls tot een negatief beeld van de bovengrondse omgeving (of zelfs helemaal geen beeld); doordat bij ondergrondse ruimten de buitenkant van de ruimte niet zichtbaar is, is het vaak moeilijker om de ingang van het gebouw te vinden. Bovendien wordt hierdoor de orientatie binnen het gebouw bemoeilijkt; door het ontbreken van ramen is er geen contact met de natuurlijke wereld. Dit wordt door verschillende auteurs als probleem gezien; weinig of geen toetreding van daglicht wordt over het algemeen als onprettig ervaren; ondergrondse ruimten worden nog altijd vaak geassocieerd met donkere, vochtige, bedompte holen en grotten. Dit ondanks het feit dat er tegenwoordig verschillende technische maatregelen getroffen kunnen worden om juist dergelijke kenmerken van
ondergrondse ruimten (gedeeltelijk) te voorkomen en/of te compenseren, onder andere met kunstlicht en kunstmatige ventilatie. Veel ondergrondse ruimten lijken in vele opzichten steeds meer op moderne, artificiele bovengrondse ruimten; ondergrondse ruimten kenmerken zich over het algemeen door een laag niveau van waarneembare controle, zoals slechte bewegwijzering, een beperkt aantal vluchtroutes, onbekendheid met technische aspecten, et cetera. De psychologische effecten van ondergrondse ruimten zijn echter niet altijd hetzelfde. In een aantal gevallen kan er sprake zijn van verzachtende factoren, lOals (naar: Vroon, 1990; Carmody and Sterling, 1991; Carmody, 1993; Ringstad, 1994): de functie van het gebouw. Psychologische en fysiologische problemen zijn nauwelijks relevant bij functies die niet mensgeorienteerd zijn zoals; utiliteit en opslag, terwijl ze extreem belangrijk zijn voor functies die zeer mensgeorienteerd zijn zoals; kantoren of ziekenhuizen. Er zijn echter ook mensgeorienteerde functies die relatief goed geschikt zijn voor een gesloten ruimte zoals theater, museum, bibliotheek, sporthal laboratorium, et cetera); de bezettingsgraad en vrijheid van beweging. De negatieve effecten van een ondergrondse omgeving worden verzacht door de tijd die er wordt doorgebracht te beperken en de bezoeker meer vrijheid van beweging te geven. Lange termijn effecten, lOals monotoonheip en isolatie van de buitenwereld, zijn minder relevant 'bij openbare ondergrondse ruimten, waar het verblijf kort en onregelmatig is. Aan de andere kant krijgen bezoekers aan openbare ondergrondse ruimten minder kans om aan deze ruimten te wennen, wat betekent dat hun ervaring van het ondergronds-zijn meer gerelateerd zal zijn aan vooroordelen (Ringstad, 1994);
Deel 1: intuTtiet
waarnemen
57
soort activiteit. De acceptatie van een ruimte zonder ramen blijkt gerelateerd te zijn aan de activiteit die er wordt verricht. Mensen die saai en monotoon werk doen klagen in het algemeen meer over het gebrek aan ramen dan mensen die met stimulerende activiteiten bezig zijn; sociaal contact en stimulering door interne activiteiten. Het gebrek aan stimulatie wordt in bepaalde mate verminderd door sociale contacten en dynamische activiteiten in de ruimte. Niemand zal bijvoorbeeld klagen over het ontbreken van ramen in een grote winkel omdat er continu contact is met andere mensen en er verschillende activiteiten plaatsvinden; omvang van de ruimte. Grotere en meer ruimten verminderen het gevoel van opgesloten zijn en leveren vaak ook een bijdrage aan activiteiten en stimulatie; de mate waarin het gebouw zich onder de grond bevindt. In dieper gelegen ondergrondse faciliteiten waarbij toegang wordt verschaft door lange tunnels of liftschachten en waar het onmogelijk is met een atrium licht en uitzicht te creeren zijn de negatieve associaties met het zich onder de grond bevinden groter. Ondergrondse gebouwen die vlak onder het maaiveld liggen kunnen op verschillende manieren verbonden worden met het oppervlak (atria, binnentuinen, liftschaften, et cetera) waarmee grotendeels aile
negatieve effecten worden opgelost;
.
de kwaliteit van het interieur. De kwaliteit van het meubilair, de afwerking van het interieur, een goede verlichting hebben een positieve invloed op de beleving van ondergrondse ruimten; mogelijkheid tot individuele variatie. De mate van stress wordt minder wanneer de omgeving meer be'invloedbaar is; vormgeving van de entree. Door de overgang van buiten (maaiveld) naar binnen (ondergrondse ruimte)
58
Dee! 1: inturtief waarnemen
geleidelijk te laten verlopen, kunnen gevoelens opgeslotenheid verminderd worden.
van
Uit onderzoek onder werknemers van verschillende ruimten in verschillende gebouwen op het terrein van de Universiteit van Minnesota, wordt de voorzichtige conclusie getrokken dat de negatieve reactie van de ondergrondse werknemers niet zo zeer ontstaat uit een reactie op realistische onwenselijke fysieke eigehschappen van de werkomgeving, maar meer ontstaat uit een psychologisch vooroordeel tegen ondergrondse ruimten. Ook de voordelen van ondergrondse gebouwen, zoals energiebesparing en economische voordelen, bleken geen invloed te hebben op de subjectieve beoordeling van de werkomgeving (Hollon c.s., 1980). Indien deze conclusie door ander onderzoek wordt onderschreven, dient de oplossing voor bovenstaande problem en ergens anders gezocht te worden dan in het ontwerp. Ook Meier (1979) stelt dat er andere manieren nodig zijn om een positiever denkbeeld over ondergronds bouwen te laten ontstaan. Volgens hem is dit alleen mogelijk via de zogeheten 'catastrofe-theorie'. Nadat zich een ramp heeft voltrokken, wil men aan de ene kant alles in de oorspronkelijke staat herstellen, maar aan de andere kant wil men voorkomen dat zoiets ooit weer kan gebeuren. Op dat moment staat men open voor een veilige woning, die best onder de grond kan ligger). Daarnaast kan ook het duidelijk aanwezig zijn van het doel van ondergronds bouwen kan bijdragen aan de acceptatie van ondergronds bouwen (Van Zaalen, 1997).
6.2.4. On twerpaspec ten Bezoekers van openbare ondergrondse ruimten krijgen minder kans om aan deze ruimten te wennen. Hierdoor is hun ervaring van het ondergronds-zijn meer gerelateerd aan
vooroordelen (Ringstad, 1994). Pas wanneer mensen ondergronds gaan wonen, werken, zich verplaatsen et cetera zullen de vooroordelen voor een groot gedeelte verdwijnen (Bechteld, 1979; Boyer, 1992; Amundsen, 1994). Uit een ondergronds experiment blijkt dat met name bij een actieve werktaak de ondervonden hinder lager wordt. De hiervoor gesignaleerde discrepantie tussen de behoeften en strevingen van mensen en de mogelijkheden die de omgeving hun biedt, kan op twee manieren worden tegengegaan: enerzijds kan menpe omgeving aanpassen aan de behoeften en doeleinden ('externe coping') en anderzijds kan men de behoeften en doeleinden aanpassen aan de beperkingen die de omgeving oplegt of kan de mentale inspanning worden verhoogd, teneinde ook onder ongunstige omstandigheden een adequate prestatie te kunnen leveren ('interne coping'). Aangezien de laatste optie meer negatieve gevolgen heeft voor de individu dan de eerste, gaat de voorkeur uit naar externe coping. Coping door middel van individuele be'invloeding is in ondergrondse ruimten over het algemeen vrij gering. Dit betekent enerzijds dat de be'invloeding bij de vormgeving van de ruimten moet plaatsvinden. Ontwerpers kunnen hierbij een sleutelrol vervullen. Anderzijds betekent dit dat ontwerpers in hun ontwerp een zekere mate van dynamiek moeten nastreven. In het ontwerp en de inrichting van ondergrondse ruimten kan op verschillende manieren aan de gesignaleerde negatieve associaties tegemoet gekomen worden (zie onder andere: Steffen, 1982; Sato c.s., 1991; Boivin, 1991; Carmody and Sterling, 1991; Carmody, 1993; Bell, 1996; Oud C.s., 1997; University of technology Delft, 1997). De basis voor een goed ontwerp ligt in het vormgeven aan ruimten en toegangen. In het afbouwstadium kan veel gedaan worden om ruimten naar de smaak en gevoelens van het publiek in te richten. Het is echter niet mogelijk om
eventuele tekortkomingen in de vormgeving in de afwerking geheel te compenseren (Oud C.s., 1997). In het algemeen kunnen de volgende maatregelen worden getroffen: het vergroten van de orientatiemogelijkheden, bijvoorbeeld door het creeren van een duidelijke indeling, het zichtbaar maken van de omtrek van de ruimte, goede verlichting, duidelijke plattegrond/bewegwijzering, relatie met bovengrondse inrichting, aangeven van herkenningspunten, et cetera (zie voor een nadere uitwerking: hoofdstuk 4 (beweging)) ; het vergroten van het overzicht en de mogelijkheden voor toezicht, bijvoorbeeld door goede verlichting, het creeren van lange zichtlijnen, voorkomen van donkere hoeken, et cetera (zie voor een nadere uitwerking hiervan: paragraaf 6.3.4); het zodanig plannen van voorzieningen dat ze makkelijk bereikbaar zijn; een zorgvuldige vormgeving van de entree (zie hoofdstuk 3 (architectuur)); het creeren van een visuele relatie met de buitenwereld (zie hoofdstuk 5 (waarnemen); het toepassen van natuurlijke elementen, zoals groene planten, waterstromen en fonteinen, en/of gebruiken van natuurlijke materialen, zoals hout en steen; het aantrekkelijk maken van de ondergrondse omgeving, bijvoorbeeld door het aanbrengen van decoraties, gebruik te maken van hoog gekwalificeerde elementen (hierdoor kan een deel van de negatieve status, die dikwijls samenhangt met ondergrondse ruimten, worden gecompenseerd), et cetera). Hierbij dient een evenwicht te bestaan tussen variatie (complexiteit) en begrijpelijkheid. (zie voor verdere uitwerking: hoofdstuk 3 (architectuur)); het maken/ontwerpen van 'defencible spaces' (verdedigbare gebiedenL Het gaat hierbij om duidelijk
Deel 1: intuitief waarnemen
59
afgebakende gebieden die (semi) privaat kunnen zijn. Omwonendenl omwerkenden gaan zich verantwoordelijk voelen voor deze gebieden. Dit geeft mogelijke indringers het idee dat zijn niet zomaar 'aan dit gebied kunnen komen'. Ook kunnen dergelijke gebieden tot meer sociale banden tussen omwonenden/omwerkenden leiden, wat tot een groter gevoel van veiligheid leidt. Mensen met sterke sociale netwerken hebben een betere fysieke en mentale gezondheid, zijn minder bang om aangevallen te worden en beter bestand tegen crisissituaties; het extra benadrukken van de positieve associaties in het ontwerp. Bij het ontwerp en de inrichting van ondergrondse ruimten kan wellicht lering getrokken worden uit de belevingservaringen die mijnwerkers, duikbootbemanningen, metrobestuurders en anderen ondergronds hebben opgedaan (Oud C.s., 1997). Het ontwerpen van (lange) tunnels vraagt in dit kader specifieke aandacht. (Lange) tunnels kunnen bij de gebruikers diverse problemen veroorzaken, waaronder claustrofobie, angst voor insluiting, slecht zicht, monotone omgeving, gebrek aan orientatie, gebrek aan verbinding met de oppervlakte, negatief of geen beeld van de bovengrondse omgeving. Om deze problemen zoveel mogelijk te verhelpen is het van belang om van de tunnel een apart systeem te maken met in- en uitgangen in simpele, begrijpelijke patronen. In- en uitgangen kunnen worden gerelateerd aan bekende straten of districten om de orientatie te verbeteren. Duidelijke informatie over de locatie van in- en uitgangen en over noodsituaties is van belang. Zoveel mogelijk moet getracht worden visuele relaties te leggen met het bovengrondse, zowel om de orientatie te bevorderen als om prettig zicht te creeren. In de tunnel moet een licht en ruimtelijk effect worden nagestreefd, evenals variatie en stimulering.
60
Deel 1: intui'tief waarnemen
Objectieve
6.3.
veiligheid
In de voorgaande paragraaf is (onder andere) aandacht besteed aan het veilig-voelen. In deze paragraaf staat 'veiligzijn' centraal. Het gaat daarbij om objectieve veiligheid, welke uitgedrukt kan worden in een berekend of statistisch risico. Bij objectieve veiligheid gaat het enerzijds om risico's bij calamiteiten en anderzijds om sociale veiligheid en criminaliteit. In een gezamenlijk project van het COB en het ministerie van Binnenlandse Zaken (Van Ees, 1997) is door middel van een literatuurstudie de reeds aanwezige kennis met betrekking tot veiligheid en ondergrondse ruimten verzameld, geevalueerd en vertaald naar een integrale aanpak voor het treffen van veiligheidsmaatregelen. In deze studie zijn per functie de belangrijkste risico's weergegeven en worden oplossingen gegeven die in het ontwerp meegenomen kunnen worden. Het is niet de bedoeling deze studie over te doen. Hier wordt geprobeerd de belangrijkste resultaten van de studie in het kader van dit project te inventariseren en deze aan te vullen aan de hand van nieuwe bronnen. Voor de technische ontwerpaspecten wordt hier volstaan met een verwijzing naar de COB/BiZa-studie.
6.3.1.
Risico's . Binnen ondergrondse ruimten is met name het interne risico van belang. Dit risico hangt samen met de kans dat gebruikers van een faciliteit, in dit geval van de ondergrondse ruimte, betrokken raken bij ongevallen. Het gaat hierbij om een berekend of statistisch risico.16 16)
Naast interne risico's kunnen zich ook externe risico's voordoen in ondergrondse ruimten. Hierbij gaat het om het risico op schade of letsel voor mensen die zich in de omgeving van een faciliteit bevinden, als daarin een calamiteit optreedt, oftewel om het risico voor omwonenden als zich in de ondergrondse ruimte een
Het interne risico is ondergronds afwijkend in frequentie, omvang en ernst voor de direct betrokkenen (Oud c.S., 1997). Ondergrondse ruimten kunnen, door hun specifieke eigenschappen, enerzijds bijdragen aan het beperken van risico's bij calamiteiten (door demping en een grotere mate van controleerbaarheid). Daarnaast lijken er aan ondergrondse ruimten minder risico's verbonden te zijn, doordat dergelijke ruimten minder blootgesteld zijn aan allerlei oncontroleerbare factoren, zoals atmosferische verschijnselen (gladheid, mist, regen, storm) en aardbevingen. Anderzijds brengen ze zelf risico's met zich mee, die (onder andere) samenhangen met het ontbreken van vluchtmogelijkheden, beperkte toegankelijkheid voor hulpverlening, het blijven hangen van schadelijke gassen, et cetera. Deze risico's vragen om creatieve oplossingen in het ontwerp. Brand vormt een van de belangrijkste risico's in ondergrondse ruimten (Van Ees, 1997). De kans op een brand is niet groter dan in bovengrondse ruimten, maar de gevolgen kunnen omvangrijker en ernstiger zijn. Dit stelt hoge eisen aan de inrichting van ondergrondse ruimten en aan de mogelijkheden voor brandbestrijding. Problemen die zich specifiek voordoen bij brand in ondergrondse ruimten zijn: de versnelde rookontwikkeling en brandverspreiding door de vaak sterke luchtstromingen en de beperkte ruimte. Dit geldt in het bijzonder voor tunnelbranden; de rook, giftige gassen en hitte blijven hangen waardoor de gevolgen ernstiger kunnen zijn; de brand is moeilijk bereikbaar voor hulpverleners, blusmaterieel is moeilijk ter plaatse te krijgen en een calamiteit voor doet. Dit risico is reeds naar voren gekomen in hoofdstuk 2 (omgeving - stedebouw en landschap) en zal hier dan ook verder buiten beschouwing blijven.
lastige plaatsbepaling van de brand bemoeilijken bluswerkzaamheden; passagiers kunnen moeilijker vluchten, gezien het relatief slechte overzicht in ondergrondse ruimten en de beperkte mogelijkheden om weg te komen.
6.3.2. Sociale veiligheid en criminaliteit Zinloos geweld is een onderwerp dat sterk in de belangstelling staat. Het kan hierbij zowel gaan om geweld dat gericht is tegen personen (sociale onveiligheid) als om geweld dat gericht is tegen objecten (criminaliteit). Beide aspecten spelen een rol in openbare ruimtes. In het kader van de studie kan het hierbij zowel gaan om ondergrondse verblijfsgebieden als om fietsers- en voetgangerstunnels. Reeds een aantal jaren wordt in de ruimtelijke planning aandacht aan deze vormen van onveiligheid besteed. In 1990 is door de Faculteit Bouwkunde van de TU in Delft onderzoek naar criteria voor sociaal veilig ontwerpen gedaan (Voordt, 1990). In dit onderzoek onderscheiden de onderzoekers vijf criteria aan de hand waarvan men kan uitmaken of een bepaalde omgeving juist ruimte biedt aan sociaal geweld en criminaliteit of dat er belemmeringen voor het optreden van sociaal geweld en criminaliteit bestaan. Zij
noemen:
.
de aanwezigheid van sociale ogen. Hierbij gaat het lOwel om de daadwerkelijke aanwezigheid van mensen, als om de voelbare aanwezigheid van mensen; zichtbaarheid en overzichtelijkheid, of we I het zien en gezien worden. Wanneer iedereen in een ruimte een goed overzicht heeft van de omgeving (het liefst van iedere positie in de ruimtel. kunnen potentitHe slachtoffers tijdig zien waar ze wel of niet heen moeten, kunnen helpers eerder zien wat er aan de hand is en
Deel 1: intui"tief waamemen
61
hebben daders meer last van de mogelijkheid van controle; betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Centraal hierbij staat of mensen zich verbonden voelen met hun omgeving en met de veiligheid van de medemens; attractiviteit van de omgeving. De gedachte hierbij is dat een onaantrekkelijke, bijvoorbeeld een verpauperde, omgeving meer criminaliteit aantrekt dan een attractieve omgeving; toegankelijkheid en vluchtwegen. Aan toegankelijkheid zitten uiteraard twee kanten; de toegankelijkheid voor hen die kwaad willen en de toegankelijkheid voor mensen die te hulp kunnen schieten. Het bestaan van vluchtwegen biedt de mogelijkheid om de vluchten voor het geval er calamiteiten optreden. De aanwezigheid hiervan heeft een directe en positieve invloed op het gevoel van veiligheid. Overige criteria die van invloed zijn op zowel de sociale veiligheid als criminaliteit, zijn de aanwezigheid van potentiiHe daders, de aanwezigheid en aantrekkelijkheid van een potentieel doelwit (persoon of object) en de fysieke kwetsbaarheid ervan.
6.3.3. Verkeersveiligheid Tunnels kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het vergroten van de verkeersveiligheid; enerzijds doordat ze de mogelijkheid bieden tot ongelijkvloerse kruizingen van infrastructuur, anderzijds doordat verschillende modaliteiten op deze wijze uitelkaar gehaald kunnen worden. Hierdoor kunnen modaliteiten met verschillende snelheden gescheiden worden. In deze paragraaf verkeersveiligheid
62
wordt nader in gegaan op de binnen de tunnels zelf.
Dee/ 1: intudief
waarnemen
Uit een onderzoek naar verkeersongevallen en pechgevallen in de tunnels (Amundsen, 1994) is gebleken dat de meeste tunnels net zo veilig zijn als bovengrondse wegen zonder kruisingen. Opvallend is dat het aantal ongevallen bij de tunnelingangen groter is dan de standaard en het aantal ongevallen in de tunnels overeenkomt met de standaard. Tunnels die verlicht zijn hebben een lager aantal ongevallen dan de tunnels die niet verlicht zijn. Dit geldt ook voor bredere en hogere tunnels. Daarnaast komen bij tunnels met een grote verkeersstroornopvallend veel autopechgevallen (lege tank) voor, waarbij de gebruikers hulp nodig hebben (Amundsen, 1994). Veel van de ongelukken die voorkomen in tunnels zijn gerelateerd aan de snelheid waarmee gereden wordt. Bij het binnenrijden van een tunnel rem men de meeste automobilisten sterk af; de snelheid is hier dikwijls 10-20 km lager dan de snelheid in de tunnel (Amundsen, 1994). Dit heeft te maken met rijden van licht naar donker en van een open weg naar beperkte ruimte. Tevens hebben weggebruikers de neiging harder te gaan rijden bij neergaande weg, en langzamer bij opgaande weg doordat er geen referentiepunten zijn, zoals buiten de bomen huizen, et cetera. Door de beperkte ruimte in een tunnel is het zicht bij bochten nog een stuk slechter dan buiten, gecombineerd met gebrek aan referentiepunten veroorzaakt dit problemen met het doceren van de snelheid. In tunnels zonder bochten wordt daarentegen dikwijls sneller gereden dan de maximum snelheid. De snelheidsverschillen tussen de tunnelgebruikers nemen toe bij tunnels met hellingen steiler dan 5-6%. Vooral de snelheidsverschillen tussen lichte en zware voertuigen zijn groot en tussen voertuigen op neerwaartse en opwaartse hellingstukken van de tunnel (Amundsen, 1994). Een ander gevaar wordt gevormd door het feit dat weggebruikers meestal afstand houden van de muren van de
tunnel (Carmody, 1995). Ais deze muren erg dicht op de weg staan, kunnen auto's deels op een verkeerde weghelft gaan rijden.
worden. Horvat (c.s.) (1997) concludeert in dit kader dat vanuit het criterium interne veiligheid het gebruik van de ondergrond voor activiteiten met een beperkte menselijke aanwezigheid het meest geschikt is.
6.3.4. On twerpaspec ten Er kunnen drie soorten maatregelen onderscheiden worden die kunnen dienen om de veiligheid te optimaliseren, namelijk (Vardy, 1995): preventiemaatregelen; maatregelen die de gevolgE!f1 van een gebeurtenis reduceren; maatregelen die reddingswerk vereenvoudigen.
De benodigde preventieve maatregelen zijn sterk afhankelijk van het type ondergrondse ruimte en van de betreffende functie. Bij tunnels spelen daarnaast tevens de volgende aspecten een rol: de lengte van de tunnel (Vardy, 1995: 39), het feit of de tunnel onder de grond of onder zee ligt, het feit of er sprake is van een- of tweerichtingsverkeer in de tunnel en het type transport.
In het ontwerp van ondergrondse ruimten kan aan al deze drie maatregelen een bijdrage geleverd worden. Risico 's Het is het meest eftectief wanneer al vanaf het begin van de planvorming aandacht wordt besteed aan veiligheidsmaatregelen. Deze maatregelen zijn afhankelijk van de manier waarop de ondergrondse ruimte gebruikt gaat worden. Wanneer het bijvoorbeeld gaat om een tunnel waar alleen personenauto's gebruik van zullen maken, zijn geheel andere maatregelen noodzakelijk, dan wanneer er vervoer van gevaarlijke stoften zal plaatsvinden, of wanneer het gaat om een treintunnel. Ook de grootte van de ruimte speelt hierbij een rol (Vardy, 1995). Preventiemaatregelen Het ontwerp van ondergrondse ruimten moet er onder andere op gericht zijn de kans op ongelukken zoveel mogelijk te verkleinen en de gevolgen van eventuele ongelukken of rampen tot een minimum te beperken. Bepaalde risico's kunnen echter niet of alleen met zeer veel moeite en/of slechts tegen zeer hoge kosten beperkt worden. Voor deze gevallen geldt dat de risico's het beste vermeden kunnen
Bij de locatiekeuze van schuilkelders moet men rekening houden met de ligging van opslagplaatsen met gevaarlijke stoften of installaties met explosie- enl of brandgevaar, grondwater, pijpleidingen, riolen, kanalen, installaties, et cetera. Het voorkomen van calamiteiten bij bijvoorbeeld winkel centra is voor ondergrondse ruimten niet (sterk) verschillend van bovengrondse. Hulpverleners, met name de brand weer, vroegtijdig betrekken bij plannen voor de inrichting van ondergrondse ruimten maakt het mogelijk om te voorkomen wat voorkomen had kunnen worden. Maatregelen die de gevolgen van een gebeurtenis reduceren De verspreiding van rook en brand is bij ondergrondse ruimten een groter probleem dan bij bovengrondse. Ventilatiesystemen kunnen van dienst zijn bij rookbestrijding, maar zij kunnen ook een averechtse werking hebben en brand juist spoediger verspreiden. Het compartimenteren van winkel centra in ruimten kleiner dan 200m2, omgeven dooF brandwerende afscheidingen, kan de omvang van brand, en de snelheid waarmee het zich verspreid, beperken. Restaurants en andere bedrijven die gas gebruiken moeten door brandwerende afscheidingen gescheiden zijn (Van Ees, 1997). .
; ~i ~i-
Deel 1: intuitief
waarnemen
63
De bouwstructuur moet sterk genoeg zijn om de brand te doorstaan, zodat instorting niet tot nog grotere problemen leidt. Ook uit duurzaamheidsoogpunt moet de ruimte zo min mogelijk schade oplopen na een calamiteit. De waterschade na een brand kan geminimaliseerd worden, doordat bijvoorbeeld betonnen wanden waterdicht zijn, de wanden een brandbeschermende laag hebben of uit sterk beton bestaan. Bovendien kan een afwateringssysteem - voor bluswater, maar ook voor (gevaarlijke) vloeistoffen uit reservoirs of tanks - vloeistoffen wegvoeren op een gewenste wijze (Van Ees, 1997). Maatregelen die reddingswerk vereenvoudigen Wanneer een ongeval plaatsvindt speelt het onder de grond zijn een belangrijke rol. Hierdoor is het risico van ingesloten worden groter dan in een bovengrondse ruimte. Daarnaast is er een gebrek aan overzicht. Mede hierom is het van groot belang dat er veel vluchtroutes zijn en dat deze zeer goed aangegeven zijn (o.a. Hane c.s., 1991). Bij het vormgeven van de vluchtroutes dient rekening gehouden te worden met passagiers met verschillende vermogens, ouderen, gehandicapten, kinderen, et cetera. De vluchtroutes dienen duidelijk aangegeven te zijn. Grafisch ontwerp kan een bijdrage leveren aan de herkenbaarheid van vluchtroutes (Arthur and Passini, 1992). Bij het optreden van brand (rookontwikkeling) of bij het vrijkomen van gevaarlijke stoffen is het van belang dat er een rookvrije vluchtroute is, waarheen mensen kunnen vluchten. Bij tunnels is dit bijvoorbeeld mogelijk door het aanleggen van een parallelle tunnel. Verder is het van belang dat de rookontwikkeling of gas niet door het ventilatiesysteem door de tunnel geblazen wordt, maar zich juist niet verder verspreidt en weggezogen kan worden naar andere ruimtes (Van Ees, 1997). Naast het creeren van voldoende en toereikende vluchtroutes, is een optimale toegankelijkheid voor hulp bij
64
Dee/l:
inturtiet waarnemen
calamiteiten van essentieel belang. Dit kan eventueel gecombineerd worden. In dat geval dienen de gangen, trappen en schachten die de ondergrondse ruimten ontsluiten een grote dwarsdoorsnede en voldoende capaciteit te hebben, zodat passagiers/ bezoekers in korte tijd kunnen vluchten en hulpverleners (brandweermateriaaO geen belemmeringen hiervan ondervinden. Voor ondergrondse infrastructuur zijn vluchtstroken, uitwijkhavens voorzien van verkeerslichten, voldoende brede vluchtgangen of nooduitgangen nodig als vluchtwegen voor mensen. Gescheiden banen door brandwerende muur met doorgangen, gescheiden tunnels (geldt voor auto, trein en metro) per verkeersrichting met verbindingen en een extra noodgalerij zijn vanuit brandveiligheid te verkiezen. De beschikbaarheid van meerdere vluchtwegen/ nooduitgangen van stations, winkelcentra en andere verblijfsruimten bevorderen de ontruiming van complexen (Van Ees, 1997). Naarmate een tunnel langer is, zijn de gebruikers meer afhankelijk van hulpverlening. Het is dan ook belangrijker dat er goede mogelijkheden zijn voor melding van problemen en dat zo snel en efficient mogelijk wordt gereageerd. Dit geldt echter ook voor grote ondergrondse ruimten die relatief een gering aantal toegangen hebben (Vardy, 1995). Wanneer een tunnellanger is dan 400 meter, wordt het aanbrengen van nooduitgangen noodzakelijk geacht (Sato and Kuramoto, in:. Vardy, 1995). Socia/e vei/igheid AI bij de vormgeving van ondergrondse ruimten dient rekening gehouden te worden met maatregelen tegen criminaliteit, sociale onveiligheid, vandalisme, et cetera. Het treffen van dergelijke maatregelen leidt tot een duidelijke meerwaarde van het project. Naast het creeren van een veilige ruimte, kan op deze wijze een bijdrage geleverd
worden aan de kwaliteit, de sfeer en de dienstverlening Ees, 1997).
(Van
Vanuit veiligheidsoverwegingen dienen planning en ontwerp het volgende te suggereren: ruimtelijkheid (overzicht mogelijk); luchtigheid (prettige hoogte-breedte verhouding); openheid (daglicht en visuele verbindingen tussen niveaus) ; netheid (schoon, geen tekenen van vandalisme); harmonie; kwaliteit. Door de aanwezigheid van vluchtroutes, de aanwezigheid van alternatieve routes voor kwetsbare groepen (waardoor het doelwit verwijderd wordt), bewegwijzering, het vermijden c.q. afsluiten van donkere hoeken en nissen en het aanbrengen van goede verlichting, kunnen (gevoelens van) onveiligheid weggenomen worden. Ten aanzien van vluchtwegen dient echter opgemerkt te worden dat aan het creeren van veel vluchtwegen ook weer een onveilige kant zit. De aanwezigheid van veel vluchtwegen vergemakkelijkt immers ook de kans voor daders om weg te komen. Hierdoor wordt de betreffende locatie voor hen aantrekkelijker. Er dient gestreefd te worden naar een dusdanige bezettingsgraad van het openl?are verblijfsgebied dat de concentratie van mensen te groot is voor tasjesroof, berovingen en aanranding/ verkrachting en te klein voor zakkenrollen en onzedelijke handtastelingen. De hoeveelheid mensen die gebruik maakt van een bepaalde open bare ruimte kan be'invloed worden door middel van de aanwezigheid en de situering van verschillende functies. De ene functie trekt immers meer mensen aan dan de andere en ook het tijdstip waarop dit gebeurt kan verschillen. Door een gerichte mix van functies kan de gewenste bezettingsgraad op
verschillende worden.
momenten
van de dag in enige mate gestuurd
Sociale veiligheid hangt samen met de aanwezigheid van criminaliteit en vandalisme. Ook hier kunnen maatregelen voor worden genomen. Door het gebruiken van minder kwetsbare materialen ('target hardening') worden vandalisme en criminaliteit minder aantrekkelijk. Ook het houden van form eel toezicht (toegangscontrole), het wegnemen van prikkels (regelmatig onderhoud en herstel schade) en voldoende verlichting dragen hiertoe bij (Van Ees, 1997). Door Voordt c.s. (1990) worden een aantal criteria aangevoerd waaraan voetgangers- en fietstunnels moeten voldoen in verband met sociale veiligheid. Dit is onder andere: de ruimtelijke dimensionering: niet te smal, niet te laag; goede, continue verlichting en continue kleuren, materiaal en vormgeving in de omgeving en de tunnel; gecombineerd gebruik van tunnels; een ononderbroken zichtlijn vanaf intensief gebruikt gebied; een goede toegankelijkheid: deze wordt negatief be'invloed door trappen. Bij het ontwerpen van nieuwe fiets- en voetgangerstunneltjes vormen dit goede uitgangspunten. Voor de aanpassing van reeds bestaande tunneltjes zijn de mogelijkheden echter beperkt tot middelen als verlichting en kleur (Oud c.S., 1997). Verkeersvei/igheid Om de veiligheid en doorstroming van het verkeer te bevorderen is het van belang de overgang tussen buiten en tunnel zo geleidelijk mogelijk te laten verlopen. Dit kan door middel van goede verlichting in (het begin van) de tunnel, door een ruime ingang van de tunnel te creeren of door de
Dee/ 1: intuTtief waarnemen
65
overgang minder abrupt te maken met behulp van bijvoorbeeld de inrichting van het groen. De snelheid van gebruikers is te be'invloeden door het aanbrengen van patronen op de muren van tunnels. Ook zijn patronen te gebruiken om bochten duidelijk aan te geven. Bij infrastructuur in tunnels dient het zicht geoptimaliseerd te zijn, dat wil zeggen adequate verlichting, het bevorderen van een gelijkmatige snelheid van het verkeer, brede rijbanen en zo min mogelijk bochten (Van Ees, 1997). Wanneer bochten onvermijdelijk zijn kan het zicht daar bevorderd worden door de tunnel ruim op te zetten. Door het vergroten van de doorsnede van de tunnel kan voorkomen worden dat bestuurders op gevaarlijke afstand van de tunnelmuren gaan rijden. Bij het ontwerp van tunnels dient verder rekening gehouden te worden met het feit dat het verkeer in de tunnel tot stilstand kan komen. In dat geval moeten de tunnelgebruikers veilig kunnen wachten (goede ventilatie) en zo nodig ge"informeerd worden over de situatie (luidsprekers, radiokanalen). Ook moet in bepaalde omstandigheden de tunnelbuis te voet verlaten kunnen worden (Oud C.S., 1997).
6.4.
Behaaglijk/ comfortabel/
prettig zijn
Ondergrondse ruimten hebben door het gebrek aan daglicht, natuurlijke ventilatie en dergelijke andere karakteristieken dan bovengrondse ruimten. Mensen die ondergronds werken blijken hier regelmatig last van te ondervinden. Carmody (1993) noemt een aantal mogelijke fysiologische problemen die een rol kunnen spelen bij langer verblijf in ondergrondse ruimten, zoals: kunstlicht heeft een ander karakter dan zonlicht, hetgeen fysiologische problemen kan veroorzaken. Slechte verlichting en een ongeschikt kleurenschema
66
Deel 1: intuitief
waarnemen
kunnen aanleiding geven tot klachten over vermoeidheid, hoofdpijn, beschadigd zicht en depressie; ondergrondse ruimten kunnen vaak slechte ventilatie en luchtkwaliteit hebben; slecht onderhouden ondergrondse ruimten kunnen een hoge vochtigheidsgraad hebben met mogelijk negatieve gezondheidseffecten. Gebrek aan natuur/ijk daglicht en uitzicht Het comfort van een bepaalde omgeving is over het algemeen gerelateerd aan de aanwezigheid van stimulansen. Wil een ondergrondse ruimte comfortabel zijn, dan zal ze de mensen actief moeten stimuleren. Natuurlijk licht is een effectief instrument om een comfortabele omgeving te creeren. Hieraan is in ondergrondse ruimten echter over het algemeen een gebrek. Het ontbreken van daglicht en uitzicht heeft dan ook een negatieve invloed op het welzijn van mensen (zie ook: Voskamp, 1994). Het is de vraag of artificiele ramen, zoals bijvoorbeeld de periscoop in het Underground Space Center in Minnesota, dit gebrek zodanig kunnen compenseren dat een bijdrage geleverd wordt aan het comfort (Hane c.s., 1991). Een verbetering van de inrichting van het interieur lijkt wel een bijdrage te kunnen leveren aan het compenseren van het gebrek aan ramen (Sato c.s., 1991). In het Veiligheidsbesluit Restgroepen (VBR) wordt aangegeven dat er vanuit kantoren uitzicht moet zijn op de buitenomgeving, indien er langer dan twee uur per dag in een vertrek wordt gewerkt. Ook worden in het VBR eisen gesteld aan het oppervlak en de gezamenlijke breedte grootte van daglichtopeningen. Aan deze eisen hoeft niet voldaan te worden indien de aard van de werkzaamheden of de functie van de ruimte zich tegen toetreding van daglicht verzet dan wel indien in het werklokaal overdag door niemand gedurende meer dan twee uren wordt gewerkt (Voskamp, .
Q) <J) 1:1 c::
. c:: .~
e OJ aJ 1:1 c::
0 c::
c::
gj
ro .N > ~ OJ 0 .!: 0 <J)
Q) C. c:: Q) c:: 0
::J ..... ~ c:: ro c::
E 2
.....
Q)
c::
Q) >
Q) Q)
.!:!1
N .0 "-
Q) .-
0
~
-0 <::t..... 0) c:: 0) ro ~
'!t;
r-co
c:
'"
E ~ 't... .92 .10..
"2 .S , " Q;
Samenvatting Het veilig, behaaglijk en comfortabel voelen is voor een belangrijk deel een subjectief gegeven, dat bepaald wordt door onder meer vooraordelen, emoties en gevoelens. Voor een succesvol ontwerp van ondergrondse ruimten is het van belang dat er zoveel mogelijk tegemoet gekomen wordt aan de verschillende gevoelens van de toekomstige gebruiker. Hiertoe zijn in dit hoofdstuk verschillende mogelijkheden aangegeven. De psychologische effecten die mensen associeren met ondergrandse ruimten zijn niet in aile situaties hetzelfde. Verzachtende factoren kunnen (onder meer) zijn: de functie van het gebouw, de omvang van de ruimte, de mate waarin het gebouw zich onder de grand, de kwaliteit van het interieur en de vormgeving van de entree. Veiligheidsmaatregelen dienen zo vroeg mogelijk in het planproces ge'integreerd te worden. De maatregelen zijn sterk afhankelijk van de manier waarop de ondergrondse ruimte gebruikt gaat worden. In het hoofdstuk worden verschillende maatregelen genoemd die zijn gericht op het terugdringen van interne risico's, socia Ie veiligheid, criminaliteit en vandalisme en verkeersveiligheid in ondergrondse ruimten.
68
Deel 1: intui"tiet waarnemen
7.
Conclusies
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste bevindingen van de literatuurstudie heel beknopt op een rij gezet. De thematische werkwijze is in dit hoofdstuk losgelaten en gekozen is voor een doorsnede door aile thema's. Als de ruimte schaarser wordt, winnen onconventionele oplossingen, als ondergronds bouwen, aan aantrekkingskracht. Het eventueel ondergronds brengen vraagt om een zorgvuldige afwej:fing tussen bovengrondse belangen, zoals ruimtelijke en mil1eukwaliteit. In het rijksbeleid wordt op dit moment veel aandacht aan ondergronds bouwen besteed, zoals bijvoorbeeld het subsidieprogramma Intensivering Ruimtegebruik, maar ook in de discussies ter voorbereiding van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening speelt het zuinig omgaan met ruimte een zeer belangrijke rol.
functies tot meer ruimtelijke kwaliteit kunnen leiden. Deze menging brengt echter dikwijls problemen met zich mee op het gebied van leefbaarheid, onder andere in de vorm van milieuhinder. Het onder de grond realiseren van functies kan een aantal van deze problemen, die betrekking hebben op de steden en dorpen, het landschap en de infrastructuur, verminderen. Direct en indirect kan door het ondergronds realiseren van functies de ruimtelijke kwaliteit worden bevorderd. Het ondergronds realiseren van ruimten, bijvoorbeeld het onderkelderen van bestaande gebouwen in binnensteden, kan bijdragen aan een sterkere ruimtelijke concentratie van activiteiten. Deze sterkere concentratie heeft een aantal voordelen. Door te bouwen in een compacte pakking kunnen verplaatsingsafstanden worden gereduceerd. Verder is het door het intensiveren van bestaande stedelijke gebieden soms mogelijk om verdere sub-urbanisatie van het landelijk gebied te vertragen/ te voorkomen.
7.1. Voordelen ondergronds bouwen Ondergronds bouwen verhoogt de ruimtelijke en milieukwaliteit Het landschap sub-urbaniseert. Ongemerkt verstedelijkt het landschap in hoog tempo. Een aaneenrijging van bebouwing is het gevolg, waardoor weinig landschap overblijft voor natuurbeleving en recreatie. Door infrastructuur raakt het landschap bovendien versnipperd en treedt op vele plaatsen verstoring op. Tegelijkertijd hebben de steden en dorpen te maken met een afname van de bevolking en een toenemende ruimteconsumptie per persoon, met als gevolg een geringer draagvlak voor voorzieningen. Verder kampen vele steden en dorpen met verouderde gebieden, stationslokaties, naoorlogse woonwijken, verouderde bedrijventerreinen, die geherstructureerd dienen te worden. In veel binnensteden en dorpscentra lOu een sterkere concentratie en menging van
Het ondergronds realiseren van activiteiten die milieu hinder met zich meebrengen, heeft eveneens een gunstig effect op de ruimtelijke en milieukwaliteit in lOwel landelijk als stedelijk gebied. De milieu hinder in het stedelijk gebied kan zodoende afnemen. Tevens is hier een sterkere menging van functies mogelijk. Het landschap raakt door het ondergronds realiseren van bijvoorbeeld infrastructuur (visueel, maar ook voor flora en vegetatie) minder versnipperd; de verstoring en barrierewerking zullen bovendien veel geringer zijn. Dit betekent dat de ruimtelijke kwaliteit in het landelijke gebied door het benutten van de ondergrond kan worden gespaard. De mate waarin er toch nog nadelige effecten optreden is afhankelijk van de wijze waarop het project wordt uitgevoerd (volledig ondergronds of verzonken).
Dee/ 1: conc/usies
69
7.2. Problemen
bij het ontwerpen
Vooroorde/en vormen grootste obstake/ Uit de literatuur komt naar voren dat voor vrijwel aile problemen een oplossing bestaat en dat aan vrijwel aile wensen tegemoet gekomen kan worden in het ontwerp (zie 7.3.). Door een afgestemde vormgeving en/of inrichting zijn ondergrondse ruimten zodanig te equiperen dat er een veilige en aangename ruimte ontstaat. Het grootste probleem is dat veel mensen ondergrondse ruimten associeren met donkere, koude, vochtige ruimten. Voorlichting en uitwisseling van ervaringen zouden ertoe kunnen bijdragen dat de vooroordelen op de lange termijn verminderen. Moge/ijke tegenstrijdigheid van be/angen Niet aile oplossingen voldoen aan de eisen die vanuit meerdere thema's worden gesteld. Vanuit veiligheidsoverwegingen is het bijvoorbeeld gewenst om veel in-/uitgangen te hebben. Terwijl dit voor energiebesparing juist niet gewenst is. Andere tegenstrijdigheden zijn bijvoorbeeld architectuur en functionaliteit. In wezen is deze spanning niet anders dan bij bovengrondse ingrepen. De oplossingen zijn echter wel verschillend.
7.3. Stedebouwkundige-
en ontwerpaspecten
Herstructurering a/s aan/eiding Herstructurering van het bestaande stedelijke gebied kan de aanleiding zijn voor het zoeken naar ondergrondse oplossingen. Zo vormt de aanleg van ondergronds parkeren bijvoorbeeld, vooral in stedelijk weefsel met hoge dichtheid en hoge esthetische waarde, een uitgelezen mogelijkheid om reconstructie en opwaardering van de openbare ruimte en het invullen van de parkeerbehoefte te combineren.
70
Deel 1: conclusies
Nieuwe technieken maken inpassing beter moge/ijk Nieuwe technieken maken inpassing van ondergrondse ruimten en tunnels in een gebied makkelijker, doordat voor de aanleg van een ondergrondse ruimte niet alles boven maaiveld niveau moet worden afgebroken. /npassing van ondergrondse ruimten Wanneer eenmaal besloten is ondergronds te bouwen, dient de ondergrondse ruimte ingepast te worden in haar bovenen ondergrondse omgeving. De eisen die aan de inpassing worden gesteld, hangen voor een belangrijk deel samen met het feit of de ondergrondse functie al dan niet een functionele relatie heeft met een bovengrondse functie. Daarnaast zal voor de bouwmethode rekening gehouden moeten worden met het huidige ondergrondse grondgebruik en geologische condities. Dit maakt ook dat buitenlandse voorbeelden niet zonder meer naar de Nederlandse situatie kunnen worden vertaald. Re/atie boven- en ondergronds Veel architecten maken in hun ontwerp gebruik van de originele karakteristieken in het landschap of het stedelijk gebied. Dit kan gaan om natuurlijke elementen, zoals bodemsoort of het wortelstelsel van een boom in het Museonder, maar ook om bijvoorbeeld een voortzetting van de bovengrondse naamgeving of stijl.
7.4. Ontwerpaanbevelingen Ontwerpers kunnen een sleutelrol vervullen om negatieve associaties bij ondergrondse ruimten te verminderen. In het algemeen kunnen ontwerpers de volgende maatregelen treffen: het vergroten van de orientatiemogelijkheden, bijvoorbeeld door het creeren van een duidelijke indeling, het zichtbaar maken van de omtrek van de ruimte, goede
verlichting, duidelijke plattegrondl bewegwijzering, relatie met bovengrondse inrichting, aangeven van herkenningspunten; het vergroten van het overzicht en de mogelijkheden voor toezicht, bijvoorbeeld door goede verlichting, het creeren van lange zichtlijnen, voorkomen van donkere hoeken; het zodanig plannen van voorzieningen dat ze makkelijk bereikbaar zijn; een zorgvuldige vormgeving van de entree; het creeren van een visuele relatie met de buitenwereld; het toepassen van natuurlijke elementen, zoals groene planten, waterstromen en fonteinen, en/of gebruiken van natuurlijke materialen, zoals hout en steen; het aantrekkelijk maken van de ondergrondse omgeving, bijvoorbeeld door het aanbrengen van decoraties, gebruik te maken van hoog gekwalificeerde elementen; het in het ontwerp betrekken van beschermde of afgebakende gebieden die (semi) privaat kunnen zijn. Mensen die nabij wonen of werken kunnen zich verantwoordelijk voelen voor deze gebieden. Dit houdt ongewenste bezoekers op afstand en bevordert sociale banden tussen mensen; het extra benadrukken van de positieve associaties in het ontwerp. In verband met licht Verschaf natuurlijk licht waar dat mogelijk is. Kunstlicht zou alleen gebruikt moeten worden als additief naast daglicht. Wanneer een combinatie van dag- en kunstlicht wordt toegepast, moet de ervaring van het daglicht overheersen. Een mogelijkheid om tegemoet te komen aan het ontbreken van natuurlijk licht en uitzicht in ondergrondse ruimten, is het opnemen van een atrium in het ontwerp. Direct daglicht kan slechts ondiepe ruimten bereiken. Met behulp van reflectie (spiegels en dergelijke) kunnen diepere ruimten bereikt
worden, waarmee een verlichtingssterkte wordt bereikt die voor een deel van de dag toereikend kan zijn. Wanneer de toetreding van daglicht onvoldoende is dan kan kunstlicht worden toepast. De ontwerpaanbevelingen die ten aanzien van kunstlicht gedaan worden, zijn: verschaf een voldoende hoog verlichtingsniveau van de ruimten om de visuele helderheid te vergroten en negatieve associaties met donkere ruimten op te heffen. Een efficiente en sfeervolle verlichting voor een ondergrondse werkruimte waar verschillende activiteiten plaats vinden, is een algemene verlichtingssterkte van 300 lux en een bureauverlichting van 1000 lux. Bij de toepassing van kunstlicht zijn de volgende zaken van belang: de kleur van het licht, het feit of er sprake is van verblinding, het feit of er sprake is van direct licht of indirect licht en de kleuren die gebruikt zijn in het gebouw; ontwerp kunstlichtsystemen waarmee de karakteristieken van natuurlijk licht kunnen worden nagebootst; gebruik verlichting om een stimulerende en gevarieerde omgeving te creeren. Creeer daarom verschillende patronen met licht en schaduw om visuele stimulatie te verschaffen. In ondergrondse werkruimten is wegens het ontbreken van daglicht meer behoefte aan varieteit in de verlichting. In verband met thermisch comfort Voor het thermisch comfort in ondergrondse ruimten, zijn de volgende ontwerpaanbevelingen gedaan: creeer een gevoel van warmte om de associaties met koude en vochtige ondergrondse ruimten op te heffen (met kleuren, texturen, licht); verschaf voldoende verse lucht en een goed thermisch comfort, zoals goede mechanische ventilatie met luchtontvochtiging, en goede verwarming. Thermisch comfort wordt onder andere bepaald door het
Dee! 1: conc!usies
71
bouwkundige ontwerp, isolatie, orientatie, kierdichting, materiaalkeuze, et cetera, en de verwarming, koeling, bevochtiging en ventilatie. De keuze van het klimaatbehandelingssysteem is afhankelijk van het klimaat en in het geval van ondergrondse gebouwen ook van de grondtemperatuur. In verband met algemene veiligheidsaspecten Het is het meest effectief wanneer al vanaf het begin van de planvorming aandacht wordt be steed aan veiligheidsmaatregelen. Deze maatregelen zijn afhankelijk van de manier waarop de ondergrondse ruimte gebruikt gaat worden. Wanneer het bijvoorbeeld gaat om een tunnel waar alleen personenauto's gebruik van zullen maken, zijn geheel andere maatregelen noodzakelijk, dan wanneer er vervoer van gevaarlijke stoffen zal plaatsvinden, of wanneer het gaat om een treintunnel. Ook de grootte van de ruimte speelt hierbij een rol. Aandachtspunten in verband met veiligheid zijn: compartimentering gebouwen; ventilatiesysteem zodanig dat rook en brand niet verplaatst worden maar wel voor verse lucht kan worden gezorgd; voldoende vluchtwegen en goede zichtbaarheid ervan; ruimte voor hulpverlening; informatiesystemen en waarschuwingsystemen; noodaggregaten; brandwerende doorgangen. In verband met sociale veiligheid Bij sociaal veilige ontwerpen moet men denken aan: de aanwezigheid van sociale ogen. Hierbij gaat het zowel om de daadwerkelijke aanwezigheid van mensen, als om de voelbare aanwezigheid van mensen; zichtbaarheid en overzichtelijkheid, of we I het zien en gezien worden;
72
Dee! 1: conc!usies
betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Centraal hierbij staat of mensen zich verbonden voelen met hun omgeving en met de veiligheid van de medemens; attractiviteit van de omgeving. De gedachte hierbij is dat een onaantrekkelijke, bijvoorbeeld een verpauperde, omgeving meer crimihaliteit aantrekt dan een attractieve omgeving; toegankelijkheid en vluchtwegen. Aan toegankelijkheid zitten uiteraard twee kanten; de toegankelijkheid voor hen die kwaad willen en de toegankelijkheid voor mensen die te hulp kunnen schieten. Het bestaan van vluchtwegen biedt de mogelijkheid om de vluchten voor het geval er calamiteiten optreden. De aanwezigheid hiervan heeft een directe en positieve invloed op het gevoel van veiligheid. Belangrijke aspecten voor het ontwerpen van sociaal veilige voetgangers- en fietstunnels zijn de ruimtelijke dimensionering. De tunnels mogen niet te smal en niet te laag zijn. Zij moeten attractief zijn, dat wil zeggen een goede, continue verlichting hebben en de ontwerper moet aandacht hebben voor kleuren, materiaal en vormgeving in de omgeving. Een gecombineerd gebruik van tunnels bevordert tevens de socia Ie veiligheid. Een ononderbroken zichtlijn vanaf intensief gebruikt gebied en een goede toegankelijkheid zijn van belang. In verband met veiligheid in autotunnels In het ontwerp kan de veiligheid in autotunnels worden bevorderd door: een geleidelijke overgang tussen buiten en tunnel. Dit kan door middel van goede verlichting in (het begin van) de tunnel, door een ruime ingang van de tunnel te creeren of door de overgang minder abrupt te maken met behulp van bijvoorbeeld de inrichting van het groen; de snelheid van gebruikers te beYnvloeden door het aanbrengen van patronen op de muren van tunnels. Ook
zijn patronen te gebruiken om bochten duidelijk aan te geven; een optimaal zicht, dat wil zeggen adequate verlichting, het bevorderen van een gelijkmatige snelheid van het verkeer, brede rijbanen en zo min mogelijk bochten; bochten te vermijden en als dit niet mogelijk is het zicht bevorderen door de tunnel ruim op te zetten; het vergroten van de doorsnede van de tunnel. Hierdoor kan voorkomen worden dat bestuurders op gevaarlijke afstand van de tunnelmurengaan rijden.
7.5. Gevolgen voor planning Integraliteit Er lijkt een groeiende behoefte te bestaan aan het integraal plannen van onder en bovengrondse activiteiten. Het feit dat ondergrondse ruimten weinig flexibel zijn, maakt juist een zorgvuldige planning noodzakelijk. Echter, ondergrondse activiteiten passen niet in de bestaande wet- en regelgeving. Uitbreiding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is een suggestie die door een van de auteurs wordt gedaan. Dit lijkt een onderwerp dat meer aandacht behoeft. Een ander aspect van een integrale benadering is dat ook de kosten en opbrengsten integraal bekeken moeten worden. In een kosten/ Qaten analyse moet rekening worden gehouden met een geldelijke waardering van ruimtelijke en milieukwaliteit. Niet alleen de directe kosten maar ook de opbrengsten die vanwege ruimtewinst gegenereerd kunnen worden moeten in ogenschouw worden genomen. Een probleem hierbij is dat kosten en opbrengsten vaak niet voor dezelfde actor zijn.
Dee! 1: conc!usies
73
C") 0 ~ C') t: Co iii' Co
~ Cb ~ .......
-..J +>-
c:
(1) C)
...
c: -... as
>
c:
(1)
E as
tn (1)
(.)
J: tn -...
as
E (1)
J:
~ C\I
..J W W C
1.
Inleiding
7.
trefwoorden: aan de hand van trefwoorden wordt de inhoud van de samenvatting nog eens kort weergegeven.
In dit tweede deel zijn de samenvattingen van relevante documenten opgenomen. Zoals in de inleiding van deel 1 reeds is aangegeven, gaat het hierbij om beschrijvingen van de documenten vanuit een bepaald perspectief, namelijk een van de vijf thema's. De samenvattingen zijn per thema gebundeld. Een aantal documenten komt bij meer dan een thema voor. Voor een totaal overzicht van de bestuqeerde literatuur wordt verwezen naar paragraaf 1.7. van Deel 1 van deze literatuurstudie. De samenvattingen zijn gemaakt aan de hand vall een vast format. Dit format bestaat uit de volgende onderwerpen: 1. kader: hierbij wordt het kader waarin het betreffende document geplaats moet worden nader aangegeven; 2. werkwijze/ methode: welke werkwijze is gehanteerd om te komen tot de in het document weergegeven resultaten en conclusies? 3. resultaten: hierbij worden alleen die resultaten weergegeven die relevant zijn voor een bepaald thema. Er wordt zowel ingegaan op de beschrijving van de achtergrond als op een daadwerkelijke uitwerking van de resultaten; 4. voorbeelden (mits "relevant): wanneer de relevante resultaten worden ge'lilustreerd met een voorbeeld, wordt dit hier kort genoemd. Bovendien wordt (indien mogelijk) aangegeven wat het betreffende project een geschikt voorbeeld maakt; 5. conclusies: welke conclusies kunnen op basis van het betreffende document getrokken worden ten aanzien van het betreffende thema? 6. leessuggesties: indien in het betreffende document wordt verwezen naar literatuur die voor het betreffende thema relevant lijkt, wordt deze hier overgenomen; Dee/ 2: in/eiding
75
9: ~' CQ
t:J
J 0>
2.
Samenvattingen landschap
Omgeving - Stedebouw
en
Bechtel, R.B., Psychological Aspects of Earth Covered Buildings, in: Moreland, L.F., (ed.), Earth Covered buildings and settlements, Department of Energy by the University of Texas, Arlington (USA), 1979. 1.
Kader
Aanleiding
van het boek is het congres
.Alternatives
in
Habitat: the use of earth covered settlements', gehouden in Texas in 1978. Er wordt aandacht besteed aan de politieke opinie, de financiele mogelijkheden en de mening van mensen over ondergronds bouwen. Ook enkele technische aspecten komen aan de orde.
2.
ondergronds woont? Ondergrondse garages zijn duur en een landschap van bovengrondse garages en auto's is niet wenselijk. Daarnaast moet de ondergrondse waning in het geval van een gezin voldaen aan specifieke kinder- en tienerwensen. Het is vanuit een ondergrandse woning bijvoorbeeld moeilijk om spelende kinderen in de gaten te houden. Ook voor ouderen zal een woning aan specifieke wensen moeten voldoen, bijvoorbeeld wat betreft toegankelijkheid voor een rolstoel. Nader onderzoek naar specifieke leefwensen van mensen is wenselijk, zodat hiermee rekening gehouden kan worden bij het bouwen van ondergrondse woningen.
4.
Bij de verdere ontwikkeling van ondergrondse ruimten is het van belang dat onderzocht wordt welke specifieke eisen voar verschillende bewoners van belang zijn voor het ontwerpen van ondergrondse woningen.
Werkwijze/methode 5.
Het boek is een bundeling van artikelen, gemaakt deelnemers van het congres.
3.
Conclusie
Trefwoorden
door de Bovengrond, gebruik bovengrond, beeldvorming, acceptatie.
publiek - privaat,
Resultaten
Beschrijving van de achtergrond In deze bijdrage wordt, naast psychologische aspecten, eveneens aandacht besteed aan de problemen met betrekking tot leefstijlen. Uitwerking Naast het negatieve imago van ondergrondse ruimten, blijkt ook dat bepaalde levensstijlen niet direct te c;:ombineren ~ijn met ondergronds wonen. Bijvoorbeeld de auto-cultuur: waar blijft de auto wanneer men Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
77
Bell, PoA. (cos.), Environmental Psychology, Harcourt Brace College Publishers, 1996. 1.
Kader
'Environmental Psychology' bestudeert omgevingsfenomenen op een wetenschappelijke wijze. De omgeving wordt daarbij breed bestudeerd, varierend van de invloed van klimaataspecten op het menselijk gedrag tot de beleving van hoge menselijke dichtheden. Tevens wordt een aantal mogelijke onderzoeksmethoden aangereikt. Bij omgevingspsychologie draait het om de wederzijdse relatie tussen mensen (hun gedrag en beleving) en de gebouwde en natuurlijke omgeving. Soms heeft deze relatie biologische wortels, en soms is deze het gevolg van ervaringen of cultuur.
opeengepakte mensenmassa's. Daarnaast leiden hoge dichtheden tot een lagere sociale aantrekkingskracht en tot een negatievere belevir;1g van de omgeving waarin men zich bevindt. Ook leidt het tot terugtrekking van mensen (minder oogcontact of vertrek naar rustiger gebieden) en blijken mensen minder behulpzaam te zijn. Over het feit of hoge dichtheden van invloed zijn op het werk is de wetenschap het niet eens. De mate waarin mensen controle over de situatie hebben is van belang voor de beleving ervan. Wanneer mensen zelf iets aan de situatie kunnen doen (zich verwijderen) of ervan op de hoogte zijn voordat ze ermee in aanraking komen, wordt de hoge dichtheid minder negatief ervaren. Wanneer mensen voor lange tijd in hoge dichtheden leven, blijkt dat zij minder effectief in bepaalde situaties op kunnen treden, bijvoorbeeld op school.
4. 2.
Werkwijze/methode
Aan de hand van literatuur bespreken de auteurs een aantal aspecten van omgevingspsychologie, waaronder de invloed van hoge menselijke dichtheden op hun gedrag.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond De (bovengrondse) wereld raakt steeds dichter bevolkt. Dit maakt studies naar de beleving van hoge menselijke dichtheden belangrijk. Uitwerking Hoge menselijke dichtheden worden geassocieerd met ziekte. Enerzijds kunnen hoge dichtheden leiden tot stress, anderzijds worden ziekten eerder overgedragen in 78
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
Conclusie
Enerzijds biedt het creeren van meer ruimte, of ruimte elders, een oplossing tegen de toenemende menselijke dichtheid. Daarnaast kan een juiste vormgeving de beleving van hoge dichtheden verminderen. Voorbeelden hiervan (op gebouwniveau) zijn: een hoog plafond; langwerpige kamers Lp.v. vierkante; een ruimte opdelen in meerdere ruimten via flexibele wanden; de mate van licht en kleurgebruik in een ruimte; visuele afleiding (schilderijen, posters, et cetera). Tenslotte is de mate waarin mensen controle over de situatie hebben (bijvoorbeeld dom.v. uitgangen, deuren) van belang voor de beleving ervan.
5.
Lees suggesties Rodin, J., Crowding. perceived choise and response to controllable and uncontrollable outcomes, Journal of experimental social psychology, nr.12, 1976: p.564-578.
6.
Trefwoorden
Dichtheden, mensenmassa, overzicht, toegankelijkheid, uitgang, omvang, grootte, gebruiksintensiteit, vormgeving, inrichting.
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
79
De schrijver vindt het jammer dat er bij de oplossingen geen relatie wordt gelegd tussen de bovengrand en de ondergrond. Hierbij gaat de kans verloren am te komen tot een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
G., Het gaat mij niet om die ondergrondse tunnels maar om de razendsnelle verbetering van het bovengrondse leefklimaat, in: Berlijn, G., A. ter Horst en A. van Steijn, Kerstnummer Grafisch Nederland 1997: Onder de grond, Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen, Cultuurstichting KVGO, Amstelveen, 1997. Berlijn,
1.
Kader
leder jaar brengt het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen (KVGO) een speciaal kerstnummer van Grafisch Nederland met een bepaald thema uit. Het thema van het nummer uit 1997 is 'Onder de grand'. Het boek bevat een selectie van een aantal artikelen rand enkele thema's: weg onder de grand, leven onder de grand, dood onder de grand, oorlog onder de grand, bouwen onder de grand, taal onder de grand, leidingen onder de grand en literatuur en kunst onder de grand. De bijdrage van G. Berlijn is een van die artikelen.
2.
Werkwijze/methode
In het artikel geeft Berlijn zijn visie op de wenselijkheid de mogelijkheden van ondergrands bouwen.
3.
en
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Nederland begint vol te raken. Momenteel worden de oplossingen tot verbetering van het leefklimaat voornamelijk bovengronds gezocht. Er wordt met name ge'investeerd in de continuering van het bestaande systeem. 80
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
Uitwerking Met name voor infrastructuur biedt een ondergrondse aanleg een goede optie, aangezien in dat geval oak de milieuzones bovengronds verdwijnen. Hierdoor komt extra ruimte beschikbaar. Wonen en (met name) werken lijken in eerste instantie minder geschikt am onder de grand te situeren. Ontwerpers moeten meer nadenken over de gevolgen van het werk waar ze mee bezig zijn. Veel ergernissen kunnen onder de grand gestopt worden. Daardoor wordt het bovengrondse leefklimaat aanzienlijk aantrekkelijker. Het is daarvoor wel belangrijk dat bestaande systemen en patronen losgelaten kunnen worden; dus in plaats van de trein onder de grand te stoppen dienen er nieuwe ondergrondse distributiesystemen bedacht te worden.
4.
Conclusie
Ondergronds bouwen kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verhagen van de ruimtelijke kwaliteit bovengronds. Wanneer storende elementen worden 'weggestopt', komt er ruimte voor meer groen. Bovendien wordt Nederland dan weer bereikbaar. De kennis en de technieken zijn aanwezig, nu de wil nag. ("Niet zeuren dus, maar doen!")
5.
Trefwoorden
Schaarse ruimte, landschappelijke kwaliteit, bereikbaarheid.
kwaliteit, ruimtelijke
Bernard, D, A view of Paris Meteor Project: Forging a New Relationship between City and Metro, in: Tunneling and Underground Space Technology, vol 1O, nr. 3, 1995. 1.
Kader
In het kader van planning en ontwikkeling van ondergrondse ruimten heeft het Engelse vakblad 'Tunneling and Underground ppace Technology' in 1995 een artikel gepubliceerd overhet Meteor (Metro est-ouest Rapide)-project in Parijs. De auteur D. Bernard, architect in Parijs, geeft in zijn artikel een beschrijving van de problemen die samengaan met het ontwikkelen V'iln een nieuwe ondergrondse metrolijn in Parijs. Om de problemen beter te kunnen begrijpen geeft de auteur een terugblik op de ontwikkeling van de metro in Parijs van het begin van deze eeuw.
2.
Werkwijze/methode
Op basis van de ervaring met het bestaande metronetwerk in Parijs en op basis van de ervaring het Meteor-project worden adviezen gegeven over ontwerptechnieken en over het verbeteren van de tussen de bovengrondse stad en de ondergrondse
3.
met nieuwe relatie stad. .
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het Meteor-project in Parijs heeft de aanleiding gegeven tot het bouwen van een nieuwe relatie tussen het ondergrondse metro-netwerk en de bovengrondse stad. Dit streven wordt uitgewerkt door het stadsbestuur en de RATP (Parijs Metro Bestuur). Het Meteor-project biedt tevens de mogelijkheid nieuwe ontWerpaspecten voor
stations en ingangen te ontwikkelen en nieuwe bouwtechnieken en transportsystemen toe te passen. Daarnaast geeft het project aanleiding zowel de bovengrondse routes als de ondergrondse routes in het hart van Parijs te renoveren. Uitwerking Het belangrijkste doel van het project is het verbeteren van de relatie tussen het ondergrondse Metro-netwerk en de bovengrondse stad Parijs. Dit doel dient te worden gerealiseerd door de metrolijn de status te geven van een integraal deel van de stad en de stad (bovengronds) bewust te maken van de voordelen die het ondergrondse transportnetwerk te bieden heeft. De relatie tussen stad en metro is in het verleden ontstaan. De status en de sfeer van de metro werd toen bepaald door de ontwikkeling van ondergrondse ruimten in geometrische harmonie te laten verlopen met de bovengrondse stedelijke ontwikkeling (Haussman). De ontwerpprincipes van de metro-ingangen bovengronds werden afgeleid van de stedenbouwkundige ontwerpprincipes in die tijd. De vormgeving van de ondergrondse ruimten en van de ingangen was een weerspiegeling van de cultuur en samenleving uit een bepaalde tijd en van een bepaalde locatie in de stad. Op deze manier maakte het ondergrondse netwerk een integraal deel uit van de stad. De ondergrondse ruimten werden helder verlicht opdat de reizigers niet het idee zOlJden hebben dat ze zich in de ondergrond bevinden. Door de duidelijke naamgeving van de stations op de platforms in de ondergrond en bij de stationsingangen bovengronds, heeft het oude netwerk tevens bijgedragen aan het identificeren van de wijken van de stad. In het Meteor-project worden nieuwe ontwerptechnieken ontwikkeld die aan de toekomstige stedelijke ontwikkelingen moeten beantwoorden en die een eigen plaats moeten geven aan de metro in het stadsleven. In
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
81
verband met de omgeving is een probleem van het huidige ondergronds bouwen in Parijs; Het vinden van de vereiste ruimte voor de uitvoering van het ondergrondse werk. Het open houden van de stad voor autoverkeer maakt het werken aan de metrolijn erg moeilijk en kostbaar. Om deze reden moet vaak bespaard worden op ontwerpkosten, wat leidt tot een verlaging van de architectuur van de ingangen en de ondergrondse ruimten.
4.
Conclusie
Door het gescheiden management over bovengrond (het stadsbestuur) en ondergrond (RATP) veri open de onderhandelingen over het verbeteren van de relaties hiertussen vaak zeer moeizaam. Daarnaast zijn de stadsbesturen gedecentraliseerd en zijn deze bestuurders zich vaak niet bewust van wat de ondergrondse wereld voorstelt. Om deze moeilijkheden bij het bouwen onder de grond te voorkomen moeten enerzijds de stedebouwkundigen de bovengrond in samenhang met de ondergrond ontwikkelen. Anderzijds dienen de ingenieurs van de ondergrond meer rekening te houden met de politiek en met wat zich bovengronds afspeelt. De stad moet de metro gaan zien als onderdeel van de stad om te verzekeren dat de grote investeringen die met metrolijnen gemoeid zijn optimaal worden ingezet. De metro moet bovengronds duidelijk en met stijl worden gepresenteerd en de ondergronds ruimten moeten worden gelegitimeerd als stedelijke openbare ruimten, zodat de metro de waarde krijgt die ze verdient. Uiteindelijk draait alles om de raakvlakken, omdat de ondergrondse ruimten hun vorm krijgen rondom deze raakvlakken.
5.
Trefwoorden
Metro, ingang, ontwerpaspecten, veiligheid, uitvoering, management, planning, ontwikkeling, vormgeving, status, 82
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
cultuur, stijl, stedebouwkundige toegankelijkheid, bereikbaarheid, raa kvlakken.
eisen, ruimte, daglicht, herkenbaarheid,
Boer, E.K. de (c.s.), Kelders en Kluizen, Stichting Postacademisch Onderwijs, 1997. 1.
Kader
De stichting Postakademisch Onderwijs Civiele Techniek en Bouwtechniek organiseert per jaar een tiental kursussen. In deze cursussen wordt ingegaan op actuele problemathiek. Vanuit verschillende gezichtspunten wordt deze behandeld. Kelders en K!uizen gaat in op de invloed van funderingstechnieken op ontwerpmogelijkheden en de noodzaak van kennis daarover bij ontwerpers.
2.
Werkwijze/methode
Aan de hand van een aantal praktijkvoorbeelden worden innoverende technieken op het gebied van funderen en het maken van kelders en kluizen toegelicht.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In principe kunnen aile bestaande functies ondergronds gerealiseerd worden. Dit is echter niet vanzelfsprekend, er moet sprake zijn van een noodzaak of een combinatie van voor- en nadelen, die veroorzaken dat we ondergronds gaan. De verschillende functies die we ondergronds aantreffen hangen direct samen met deze redenen. Het is zinvol om te zien welke redenen in het verleden en heden een rol hebben gespeeld om ondergronds te gaan. Daarbij zijn de locatie en de grondgesteldheid van grote invloed op mogelijke funderingstechnieken en de invloed daarvan op de omgeving.
Uitwerking Geheel of gedeeltelijke ondergrondse constructies zijn minder zichtbaar dan conventionele constructies, hetgeen in een aantal situaties een voordeel kan zijn. Zo kan bijvoorbeeld een ondergrondse constructie het karakter in stand houden van plaatsen met natuurlijke schoonheid waar de inbreuk van artificiele vormen ongewenst is. Gebouwen in parken en informatie- en studiecentra in natuurgebieden kunnen om deze reden geheel of gedeeltelijk in de grond worden gerealiseerd. Een kelderconstructie is vaak een geschikte oplossing voor een gebied met een speciaal historisch karakter. Dit is een van de redenen waarom soms nieuwe gebouwen in oude historische binnensteden ondergronds gebouwd worden zoals bibliotheken, collegezalen, horecavoorzieningen en muziekzalen. Het voordeel van gereduceerde zichtbaarheid is niet beperkt tot speciale of unieke locaties. In sommige gevallen zal een bedrijf voor een ondergrondse ge'integreerde oplossing kiezen teneinde een imago zichtbaar te maken of te bewaren. In het algemeen echter worden constructies ondergronds gesitueerd, omdat ze bovengronds ongewenst zijn. De omgeving aan de oppervlakte kan bijzonder baat hebben bij het minder zichtbaar maken van bepaalde functies, zoals industrie- en opslagfaciliteiten, voorzieningen, infrastructuur en parkeergarages. In sommige gevallen is beperkte zichtbaarheid echter een nadeel. Commerciele functies, lOals bijvoorbeeld winkels, moeten vanaf de weg zichtbaar zijn om klanten te trekken. Kantoorgebouwen, kerken en musea kunnen een lOdanig symbolische architectuur vereisen dat deze niet gerealiseerd kan worden ingeval van een vol!edig ondergrondse constructie. Ontwikkeling van de ondergrond voorziet op unieke wijze in de gelegenheid om bovengrondse huisvesting met ondergrondse werkplaatsen te verenigen. Hiermee kunnen reisduur, en dus tijd enenergie d.i~ ~cm transport worden besteed sterk gereduc:eerd worden. Nabij gelegen Deel 2: samenvattingen
omgeving
-
stedebouw
en landschap
83
commerciele, industriele of opslagfaciliteiten kunnen zodoende ook substantieel bezuinigen op transport en energiekosten. Voetgangersverkeer tussen gebouwen en activiteiten in het algemeen kunnen efficienter gemaakt worden met een meer compacte ontwikkeling. Goed ontworpen met aarde bedekte gebouwen kunnen onopvallend en harmonieus samengaan met de omgeving en een deel worden van het natuurlijk landschap. Dergelijke gebouwen kunnen tevens een bijdrage leveren aan een optimalisering van de waterhuishouding. In conventionele dichtbebouwde projecten leidt een groot gebied van harde oppervlakten en daken tot een slechte waterafvoer, waardoor het meeste regenwater in het riool verdwijnt. Een met aarde bedekt dak kan op de locatie meer water vasthouden en zo een bijdrage leveren aan het instand houden van het bestaande grondwaterpeil alsmede het reduceren van de vereisten voor rioolwerken in dichtbebouwde gebieden. Tevens kan de kwaliteit van de biotoop toenemen. De kwaliteit van water en lucht wordt verbeterd en de grond wordt verrijkt door natuurlijke ecologische processen te laten plaatsvinden binnen de grenzen van de bebouwde omgeving. Kennis van de voorgenomen funderingstechniek in relatie met de toegepaste functie in een vroeg stadium is ook voor ontwerpers van belang. Architectonische ontwerpmogelijkheden worden grotendeels bepaald door de gekozen funderingstechniek. De funderingstechniek heeft bovendien invloed op de directe omgeving van de constructie (de grondslag) en de omgeving op maaiveldniveau, waarop zich belendende bouwwerken en functies bevinden. Deze belendingen kunnen hinder en schade ondervinden van de aan te leggen funderingsconstructie. Ook het stedebouwkundig ontwerp kent derhalve beperkingen vanuit de verschillende funderingstechnieken.
84
Deel2:
samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
Door de toepassing van nieuwe technieken zullen funderingstechnieken de komende jaren nog slechts een minimale impact hebben op de gebouwde omgeving.
4.
Conclusies
In principe kunnen aile functies ondergronds gerealiseerd worden en de meeste zijn dat ook al eens (mondiaal gezien). Ondergronds bouwen wordt meestal toegepast om een functie in te passen in een omgeving waar deze functie bovengronds niet of moeilijk in te passen valt. Sommige functies lenen zich programmatisch uitstekend voor ondergronds bouwen, maar stellen andere eisen die dat verhinderen. Te den ken valt bijvoorbeeld aan de gewenste exposure (winkels), de symboolwaarde (kerk) en de gewenste expressie (Musea). Op microniveau be'invloedt de funderingsconstructie in meer of mindere mate de omgeving, afhankelijk van type constructie en uitvoeringstechniek. In sommige gevallen zal dit implicaties hebben voor de vrijheden in het stedebouwkundig ontwerp. De meeste concepten van ondergronds bouwen betreffen ondergronds bouwen vlak onder het maaiveld. Waar het mogelijk is dieper gelegen ruimtes te creeren ontstaat een geheel nieuwe laag van ontwikkeling zonder additioneel grondgebruik, uitgezonderd de ingangen.
5.
Lees suggesties Baggs, S.A., Design strategies for Earth-covered buildings, University of New South Wales, Kensington, Australia, 1982. Baggs, S.A. en C.F.Wong, Survey of Fadon in Australian Geotecture and Architecture and Urban Design, Proceedings of the second International Earth-Sheltered Buildings Conference te Minneapolis, U.S.A., juni 1986.
Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, Diep bouwen in Nederland: De ondergrond. van bodemloze put tot bron van welvaart, Koninklijk Instituut van ingenieurs, afd. voor tunneltechniek en ondergrondse ruimten, 's Gravenhage, 1986. Paulus, P.B., On the psychology of earth covered buildings: in: Underground space, Pergamon Press ltd., jaargang 1, no. 2, 1976: p.127-130. Siebos, D.L.H., Planologische en iuridische aspecten van diepbouw, Lezing KIVI symposium "Ondergrondse ruimten", 1986. Sterling, R. (ed.), Earth sheltered Housing design, Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, N.Y., U.S.A, 1979. Sterling, R. (ed.), Earth sheltered community design, Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, N.Y., U.S.A., 1981. Sterling, R. (ed.), Earth sheltered residential design manual, Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, N.Y., U.S.A., 1981. Sterling, R. (ed.), Underground building design: commercial and institutional structures, Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, N.Y., U.S.A., 1981.
Bennet, D.J., Earth-covered buildings and settlements, Proceedings of an Earth-sheltered buildings Conference in Fort Worth, Texas, U.S.A., 1987. Buma, J.T., Mogeliikheden van ondergrondse ruimten, in: De ingenieur, jaargang 98, no. 2, 1986: p.13-21. Collins, B.L. (red), Windows and people: a literature survey: psychological reaction to environments with and without windows, U.S. Department of Commerce, National Bureau of Standards, Building Science Series 70, juni 1975. Golany, G.S., Earth sheltered Habitat: History. Architecture and Urban Design, Van Nostrand Reinhold Company, New York, N.Y., U.S.A., 1983. Hollister, F.D., Greater London Council: A report on the problems of windowless environments, 1968. Hollon, S.D., P.C. Kendall, S. Norsted, and D. Watson, Psychological responses to earth sheltered. multilevel and above ground structures. with and without windows, in: Underground space, vol. 5, no. 3, 1980: p.171-178. Lohuizen, H.P.S. van, De ondergrond een nieuwe dimensie voor onze steden, in: Gemeentewerken, Samson Uitgeverij, Alphen aan de Rijn, jaargang 15, .. juni 1986: p.152-157.
Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, .c..bln.a toont zijn ondergrondse woningen: een bezoek aan 10.000.000 Yao-dong's, in: De twaalf ambachten, jaargang 9, no. 44, 1986: p.6-11. Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, Ondergronds bouwen: Jaarboek 1985/1986, Stichting Menno van Coehoorn, Den Haag, 1986: p.97-105. Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, The potential use of underground space in the Netherlands, Lecture on the second international earth sheltered building conference te Minneapolis, U.S.A., juni 1986.
6.
Trefwoorden
Duurzaam en efficient ruimtegebruik, meervoudig ruimtegebruik, landschappelijke kwaliteit, ruimtelijke kwaliteit, duurzaam bouwen, hydrologie.
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
85
Boyer, L., Human Habitation Aspects of Underground Space, Eindverslag Symposium Erop of eronder, Ondergronds Bouwen in Nederland, Technische Universiteits Pers Delft, mei 1992.
vochtig en somber zijn. Met behulp van betrouwbare resultaten van onderzoeken naar het daglicht en de verwarming van een voorbeeldwoning wil de auteur aantonen dat deze vooroordelen niet gegrond zijn en dat een aardebedekte woning juist energiezuinig is. Met de kanttekening dat het wel noodzakelijk is dat met bepaalde ontwerpaspecten rekening wordt gehouden.
1.
Uitwerking ; In het programma van eisen van het ontwerp van de aardebedekte woning zijn onder andere de volgende uitgangspunten vastgesteld: uitzicht naar drie zijden; een binnentemperatuur die niet onder het vriespunt komt zonder extra verwarming en niet zal oververhitten door de zon in de zomer; een comfortabel binnenklimaat in zomer met alleen natuurlijke ventilatie en tijdens de winter met een kachel; een ge"integreerd installatiesysteem om het binnenklimaat te verbeteren bij eventuele continue bewoning.
Kader
In het kader van de vijfde Internationale Conferentie Ondergrondse Ruimten en met aarde bedekte Bouwwerken gehouden in 1992 in Delft heeft de auteur in zijn congresbijdrage de resultaten van onderzoeken naar de bouwfysische en ontwerpaspecten van aardbedekte woningen gepresenteerd. De auteur is een hoogleraar Architectuur die zich aan de Universiteit van Texas bezig houdt met klimatologisch ontwerpen, daglicht en binnenklimaat systemen.
2.
Werk wijze/methode
Met behulp van computersimulaties, modelstudies en metingen op locatie is een kwantitatieve ontwerpanalyse gemaakt van een energiezuinige aardebedekte (vakantie)woning in en koud klimaat op een hoogte van 2800 meter in een berghelling van de Rocky Mountains. Daarbij is de ettectiviteit van passieve zonne-energie, de isolatie en het daglicht van deze woning geevalueerd. In het artikel zijn plattegrond en doorsnede van de woning opgenomen en diverse tabellen en grafieken met meetresultaten.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Veel mensen die niet bekend zijn met aardebedekte woningen verbeelden zich dat deze woningen koud, 86
Deel 2: samenvattingen
omgeving - stedebouw
en landschap
donker,
Uit de berekeningen blijkt dat met passieve zonne-energie (glas op zuiden) een energiebesparing van 45% op ruimteverwarming is te behalen. Wanneer de glasgevels in de nacht met luiken worden ge'isoleerd, dan kan de besparing oplopen tot 75%. Door goede isolatie en de bedekking met aarde wordt al bijgedragen aan 25 % van de besparing door passieve zonne-energie. Een belangrijk aspect van passieve zonne-energie is dat er voldoende massa is van de woning voor de warmteopslag. Deze rnassa kan geleverd worden door een betonnen vloer van 15cm dik. Met behulp van een eenvoudig verwarmingssysteem (open haard, verwarmingsunits op gas, eenvoudige luchtverwarming) is in de winter de gewenste binnentemperatuur te bereiken (20°C).
4.
Conclusie
Door in het ontwerp rekening te houden met passieve zonne-energie kan met een goed ge'isoleerde aardebedekte woning eenvoudig een energiebesparing van 45% worden behaald. Uit een transmissieberekening blijkt dat de woning met twee kleine verwarmingsunits of een houtkachel in de winter voldoende is op te warmen. Verwarming is pas nodig bij een buitentemperatuur van twee graden onder nul.
5.
Lees suggesties
Boyer, L. and W. Grondzik, Earth Shelter Technology, Texas A&M University Press, College Station, Texas, 1987.
6.
Trefwoorden
Vooroordelen, aardebedekt, zonne-energie, comfort, verwarming, temperatuur, verwarmingssystemen, ontwerpaspecten.
binnenklimaat,
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
87
Cargo, D.B., A Personal Change in the Conceptual Use of Land: As Related to Earth Covered Housing, in: Moreland, L.F., (ed.l, Earth Covered buildings and settlements, Department of Energy by the University of Texas, Arlington (USA), 1979. 1.
wie heeft welke verantwoordelijkheden; bestaat er een prive gedeelte voor elke bewoner; welke restricties moeten er voor het gebruik gelden: tuinhuisjes toestaan .en dergelijke; waar laat je dingen als: hekken, tuinen, afval, speelgebieden, picknicktafels, kassen, antennes, schotels, zonnecollectoren, vervoermiddelen, groentetuinen et cetera.
Kader 4.
Aanleiding van het boek is het congres 'Alternatives in Habitat: the use of earth covered settlements', gehouden in Texas in 1978. Er wordt aandacht be steed aan de politieke opinie, de financitHe mogelijkheden en de mening van mensen over ondergronds bouwen. Ook enkele technische aspecten komen aan de orde.
Bij de verdere ontwikkeling van ondergrondse ruimten is het van belang dat onderzocht wordt welke specifieke eisen voor verschillende bewoners van belang zijn voor het ontwerpen van ondergrondse woningen.
5. 2.
door de
Resultaten
Beschrijving van de achtergrond In deze bijdrage wordt een beschouwing gegeven over de gevolgen die ondergrondse bouwwerken hebben voor de persoonlijke beleving en het gebruik van de bovengrond. .
Uitwerking Bij grootschalige ontwikkelingen van ondergrondse ruimten zullen mensen moeten leren hoe ze op een actieve wijze met de bovengrond om moeten gaan. Daarbij kunnen de volgende vragen worden gesteld: hoe zien bewoners de bovengrond; kunnen bewoners de bovengrond gezamenlijk onderhouden of moet hier een instantie voor komen; 88
Trefwoorden
Werkwijze/methode
Het boek is een bundeling van artikelen, gemaakt deelnemers van het congres.
3.
Conclusie
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
Bovengrond, gebruik bovengrond, beeldvorming, acceptatie.
publiek
- privaat,
Carmody, J., Design for People in Underground Facilities, in: Carmody, J., and R. Sterling, Underground Space Design: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1993, (deel 2). 1.
Kader
Het boek is ontwikkeld
in het kader van een
onderzoeksproject dat is uitg'evoerd door het Underground Space Center van de Universiteit van Minnesota, VS in samenwerking met het Technische Institute van de Shimizu Corporation, Japan. De resultaten van het onderzoek naar het plannen en ontwerpen van ondergronds ruimten zijn in het boek in de vorm van een handleiding gepubliceerd. In het onderzoek is vooral gekeken naar de belevingsaspecten van ondergrondse ruimten en de ontwerpaspecten.
2.
Werkwijze/methode
Het boek is tot stand gekomen op basis eigen onderzoek, literatuuronderzoek, eigen ervaringen en ervaringen van anderen met ondergronds bouwen die op de verschillende Internationale Congressen voor Ondergrondse Ruimten en Aardebedekte gebouwen bekend zijn gemaakt. In dit tweede deel komen verschillende aspecten aan de orde, die samenhangen met het ontwerp van ondergrondse ruimten voor menselijk gebruik.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Wann~errrmensen in een ondergronq~e ruimte worden geplaatst kunnen verschillende psycnologische en
fysiologische problemen optreden. Mensen voelen zich over het algemeen niet op hun gemak. De potenW~le negatieve effecten zijn gerelateerd aan de drie belangrijkste "fysieke karakteristieken van ondergrondse ruimten: het niet zichtbaar zijn van de buitenkant van het gebouw, het gebrek aan ramen en het zich onder de grond bevinden. In het ontwerp kan (gedeeltelijk) aan deze problemen tegemoet gekomen worden. In het boek worden hiertoe verschillende richtlijnen gegeven (zie bij Samenvatting Architectuur). Deze richtlijnen zijn hoofdzakelijk gericht op het schaalniveau van de inrichting van de ruimten. In het ontwerp dient echter ook rekening gehouden te worden met de inpassing van de ruimten in hun omgeving. De relatie tussen de ondergrondse ruimte en haar bovengrondse omgeving is hierbij met name van belang. Uitwerking Het is niet eenvoudig om ook voor dit hogere schaalniveau, waarop de inpassing van de ondergrondse ruimte in haar omgeving zich afspeelt, algemene richtlijnen te formuleren. Bij de inpassing dient immers rekening gehouden te worden met de aanwezige geologische condities en bovengrondse stedelijke structuren. De inrichting van de bovengrond heeft invloed op de vorm, de omvang, de diepte en de functie van de ondergrondse faciliteiten. Zo is het bijvoorbeeld van de bovengronds aanwezige functies afhankelijk of gekozen kan worden voor een open bouwmethode. Bij een dergelijke methode is het over het algemeen eenvoudiger om tegemoet te komen aan de psychologische en fysiologische problemen. Doordat de constructie in dergelijke gevallen over het algemeen relatief dicht onder het maaiveld liggen, kunnen er eenvoudiger openingen gecreeerd worden voor de toetreding van daglicht en is het beter mogelijk om een directe (functionele) relatie te leggen tussen de ondergrondse en de bovengrondse functies. Bovendien maakt de open ruimte die na aanle~ van de ondergrondse
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
89
ruimte bovengronds resulteert, het eenvoudiger atrium in het ontwerp op te nemen.
om een
Conclusie
5.
Het ontwerp van ondergrondse ruimten beperkt zich niet tot de inrichting van deze ruimten op zich. Ook de inpassing van de ruimte in haar bovengrondse omgeving speelt een belangrijke rol. De bovengrondse structuur biedt verschillende randvoorwaarden voor het ondergrondse ontwerp en voor de mogelijkheden tegemoet te kunnen komen aan potentiele psychologische en fysiologische problemen.
6.
Trefwoorden
Inpassing,
stedelijke
90
structuur.
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
Dobinson, K. and R. Bowen (ed.), Underground Space in the Urban Environment. Development and Use, The Warren Centre for Advanced Engineering, University of Sydney, August 1996. 1.
Kader
The Warren Centre richt zich op de ontwikkeling, vergaring en overdracht van kennis en ervaring op het brede gebied van de Australi§che techniek. Het Centre ziet een belangrijke mogelijkh~id weggelegd voor Australie om op wereldschaal toonaangevend te worden op het gebied van ge'integreerd ondergronds ruimtegebruik. Hiertoe heeft zij uitgebreid onderzpek verricht naar dit onderwerp.
2.
Werkwijze/methode
De studie bestaat uit twee delen. Het eerste deel behandelt algemene aspecten van ondergronds ruimtegebruik, vooral de voordelen ervan worden beschreven. Het tweede deel illustreert, via Australische ondergrondse projecten, de bijdrage van ondergronds ruimtegebruik aan de ruimtelijke en milieukwaliteit van de leefomgeving.
3.
Resultaten
Beschrijving van de achtergrond Volgens The Warren Centre is Australie - in tegenstelling tot landen als Canada en Noorwegen - er nog nauwelijks in geslaagd ondergronds ruimtegebruik te integreren in de stedelijke ruimtelijke ordening. Hierdoor worden voordelen van dit ruimtegebruik onvoldoende uitgebuit. am voor het steeds toenemende aantal toeristen goede voorzieningen te maken, moeten faciliteiten worden gebouwd, zonder de kwaliteit van de omgeving, waarvoor de toeristen
komen, te verstoren. Daarnaast worden de groots opgezette projecten voor de Olympische Spelen in Sydney in het jaar 2000 aangegrepen als aanleiding om te laten zien hoe dankzij ge'integreerd ondergronds ruimtegebruik de kwaliteit van de leefomgeving in steden vergroot kan worden. Het idee is dat Australie zelf een kleine markt heeft voor deze specialistische kennis, en dat het een sterke (markt)functie zou kunnen bekleden in Azie, waar in de steden in de toekomst veel vraag wordt verwacht naar ondergronds bouwen. Uitwerking Een van de belangrijkste redenen voor ondergronds bouwen met name in de stad, vormen de voordelen die hiermee kunnen worden bereikt voor de leefomgeving. Ais voorbeelden worden genoemd het verbergen van onaantrekkelijke functies/gebouwen, waardoor de omgeving aantrekkelijk gemaakt/gehouden kan worden. Beperking van geluidsoverlast door het ondertunnelen van infrastructuur, waarbij de kanttekening moet worden geplaatst dat bij ingangen nog wel overlast optreedt en dat ventilatiesystemen ook overlast kunnen veroorzaken. Luchtvervuiling kan eveneens verminderen door het ondergronds aanleggen van infrastructuur en de afspoeling van vervuilende stoffen naar het grondwater wordt hiermee verminderd. Aan de andere kant kan een ondergrondse functie bestaande grondwaterstromen blokkeren en vervuilen (met name tijdens de constructie). Bovengrondse archeologische elementen kunnen ruimte bieden voor andere functies, wanneer die onder de grond gaan, anderzijds bieden ondergronds gelegen archeologische elementen een uitdaging voor ondergrondse architectuur. Andere punten die worden genoemd zijn het gebruik van de bovengrond voor het meer kwalitatieve grondgebruik; energie-efficientie; het gebruik/opslaan van vrijgekomen grond. Ondergronds transport heeft veel voordelen: door de aanleg van een uitgebreid netwerk, kan de efficientie van belangrijke verkeerspunten worden verhoogd, conflicterend verkeer kan van elkaar worden gescheiden, Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
91
overstap op verschillende modaliteiten kan goed worden geregeld. Ondergronds transport kan het vormen van kernen met hoge dichtheden stimuleren, hetgeen een verhoogde aantrekkelijkheid van openbaar vervoer met zich meebrengt. De constructie en het onderhoud van de benodigde lineaire tunnels is relatief makkelijk. Ondergronds transport is met name interessant voor bussen, treinen en auto's, voor voetgangers en fietsers verdient de bovengrond de voorkeur. Verder wordt aandacht be steed aan financien, wetgeving op dit gebied, graafmethoden en materialen en strategische planning voor ondergronds bouwen. Ingegaan wordt op de bijdrage van ondergronds ruimtegebruik aan een duurzame (stedelijke) ontwikkeling. Hierbij komen de volgende onderwerpen (vrij beknopt) aan de orde: klimaatverandering en broeikaseffect; instandhouding van ecologische processen; biologische diversiteit; gelijke omstandigheden voor verschillende generaties; het tijdig treffen van voorzorgmaatregelen bij mogelijke schade aan ilieu of leefomgeving; waardering van omgeving en milieukwaliteit en uitdrukken van de waarde in geld. Ondergronds bouwen kan een gunstig effect hebben op klimaatverandering en het broeikaseffect, doordat het (onder andere) een efficienter energiegebruik mogelijk maakt (goede isolatie). Wanneer ondergronds wordt gebouwd, worden bovengrondse ecologische processen minder verstoord. In de bodem van stedelijke gebieden worden over het algemeen geen zeldzame of bedreigde diersoorten voor. Het is dan oak onwaarschijnlijk dat door de aanleg van ondergrondse ruimten een verdere aantasting van de biodiversiteit op zal treden. In minder sted.elijke gebieden moet hiermee echter wel rekening worden gehouden. Het concept van gelijke omstandigheden voor verschillende generaties heeft te maken met het idee dat 92
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
de omstandigheden van de huidige generatie minimaal behouden moeten worden, of verbeterd. De volgende generatie moet geen gedegradeerde omgeving nagelaten worden. In principe biedt ondergronds bouwen een mogelijkheid, waarvan toekomstige generaties profijt kunnen hebben. Wanneer sprake is van serieuze of onomkeerbare schade aan milieu en leefomgeving, mag gebrek aan kennis hierover niet gebruikt worden als reden am te treffen maatregelen uit te stellen. Om dit principe ten uitvoer te brengen moeten beslissingen geleid worden door: zorgvuldige evaluatie am serieuze of onomkeerbare schade aan het milieu of de omgeving waar mogelijk te voorkomen en een schatting van de risico-gewogen gevolgen van verschillende mogelijkheden. Tenslotte is het van belang dat het milieu en de leefomgeving worden meegenomen in kosten-batenanalyses voor projecten am te bezien hoe deze het meest duurzaam kunnen worden uitgevoerd. Vervolgens worden een aantal milieu-aspecten genoemd die relevant zijn voor ondergrondse ruimten, zowel tijdens de implementatiefase als bij het gebruik. Gewezen wordt op de invloed van de locale geologische omstandigheden op de mogelijkheden voor ondergronds bouwen. In principe kan in aile bodemsoorten ondergronds gebouwd worden, echter met verschillende kostenplaatjes. Voor graven en constructie is een rotsbodem in het algemeen het meest gunstig. Verder geeft een homogene ondergrond meestal de minste extra kosten. Problemen of gevaren kunnen worden veroorzaakt door steenkoollagen, aanwezigheid van gas, lagen stollingsgesteente, seismische activiteit. Ondergrondse constructies hebben grote invloed op de hydro-geologische omstandigheden. Hierdoor kan de grondwaterspiegel in de omgeving zakken, met aile gevolgen van dien, verder is er gevaar voor vervuiling van het grand water , met name tijdens de bouw en de kans dat nieuwe (ongewenste) verbindingen tussen verschillende grondwaterstromingen ontstaan.
In verband met de aanleg van ondergrondse ruimten wordt ingegaan op trilling, bodemvervuiling (er wordt niet zozeer ingegaan op de milieuproblemen die samenhangen met de vervuilde grond, als wel met de problemen die veroorzaakt kunnen worden bij de afvoer van de grond) en geluidsoverlast. Trillingen die vaak gepaard gaan met constructiewerkzaamheden veroorzaken overlast en worden door burgers ervaren als mogelijk gevaarlijk voor bestaande gebouwen. Explosieven (m.n. gebruikt in nietstedelijke gebieden) en graafwerkzaamheden zijn vaak een bron van geluidsoverlast. Explosieven bieden als voordeel dat maar voor zeer korte tijd geluidsoverlast bestaat, terwijl andere graafwerktuigen voor lange tijd (minder) geluids- en stankoverlast veroorzaken. Tijdens de aanleg van ondergrondse bouwwerken wordt veel geluidsoverlast veroorzaakt, maar de ondergrondse infrastructuur brengt grote voordelen met zich mee door de beperking van geluidsoverlast. Ondergronds bouwen kan gunstig zijn voor bovengrondse flora en fauna, omdat deze hierdoor minder of niet gestoord worden. Bij ondiepe constructies kunnen maatregelen worden getroffen om bijv. bomen te beschermen tijdens de werkzaamheden. Bij de constructie van ondergrondse bouwwerken is het van belang dat rekening wordt gehouden met het feit dat de grond onomkeerbaar verandert door dit soort werkzaamheden; invloed van de werkzaamheden op de visuele omgeving (kranen, auto's, materialen); veel verkeer LV.m. aan- en afvoer van (bouw)materialen, archeologische waarden en het feit dat functieverandering van een ondergronds bouwwerk moeilijk kan zijn. Genoemde aandachtspunten zijn verwerkt in een matrix en kunnen worden gezien als criteria, die bij het beoordelen van een voorstel voor een ondergronds bouwwerk kunnen worden gebruikt voor een kwalitatieve evaluatie van de voordelen van de realisatie bovengronds tegenover de voordelen van realisatie ondergronds.
4.
Conclusie
De effecten van ondergronds ruimtegebruik op de omgeving verschillen per project. Daarom is het niet mogelijk een algemene uitspraak te doen of ondergronds bouwen 'goed' of 'slecht' is voor de omgeving. Echter, dikwijls wegen de nadelen niet op tegen de voordelen.
5.
Trefwoorden
Milieuhinder, ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit, energiegebruik, attractiviteit, trilling, luchtvervuiling.
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
93
Groot, F. de, Wonen onder maaiveld: een nieuwe dimensie: ruimtegebrek stimuleert ondergronds bouwen, in: Bouw, jrg 47, nr 22, 1992. 1.
Kader
In het artikel wordt een relatie gelegd tussen ondergronds bouwen en beton. Volgens de auteur vormt beton een zeer geschikt materiaal om een bouwkundige invulling te geven aan het fenomeen ondergronds bouwen.
2.
Werkwijze/methode
De auteur beschrijft zijn visie wat betreft het ondergronds bouwen van woningen.
3.
Resultaten
Beschrijving van de achtergrond Ondergronds bouwen - en ook wonen - kan in Nederland oplossingen bieden bij ruimtegebrek in stedelijke gebieden en invulling geven aan onrendabele en landschappelijk gevoelige stukken grond binnen de gemeentegrenzen. Ondergronds bouwen beperkt zich in ons land vooral tot parkeergarages en het ondergronds aanleggen van transportnetten voor de distributie van met name gas, water en telecommunicatienetten. Ondergronds wonen is echter ook een belangrijke optie. Voorbeelden zijn de hypermoderne ondergrondse woningen in de Verenigde Staten en de ondergrondse 'Yao-Dong' woningen in China.
94
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
Uitwerking In het artikel worden zowel aandachtspunten ten aanzien van de fysieke inpassing van ondergrondse ruimten gegeven als aandachtspunten ten aanzien van de juridische/ financiele inpassing. Ten aanzien van de fysieke inpassing citeert de auteur ir. H.J.B.Z. Trimbos: "Ondergronds bouwen biedt een ideale mogelijkheid om onrendabele gebieden binnen de gemeentegrenzen geschikt te maken voor woningbouw. Randen van snelwegen, vliegvelden en industriegebieden zijn voorbeelden. Door de open zijde van de woningen van deze gebieden af te keren ervaart de bewoner niet bij een industriegebied, vliegveld of aan een drukke weg te wonen. De hoge geluidsbelasting wordt daarnaast opgevangen door de dichte zijde van de woning. Denk verder aan dijkwoningen. Maar ook de gevoelige randen van natuurgebieden komen in aanmerking. de begroeide zijde van de woning wordt daarbij ge'integreerd met het achterliggende landschap. Zodoende ontstaat tevens de mogelijkheid om woonwijken een afronding te geven, net zoiets als een verdedigingswerk in de middeleeuwen. Tot slot verbetert grootschalig ondergronds bouwen het leefmilieu. Niet alleen voor ons, maar ook voor volgende generaties. Aandachtspunten bij de juridische/ financiele inpassing van het ondergronds bouwen van woningen: Juridische onduidelijkheden: Ten eerste is er vaak onduidelijkheid over de verwerving van het beschikkingsrecht. Wanneer er namelijk geen sprake is van be'invloeding van het gebruik van de bovengrond dan zou volgens art. 5: 21 lid 2 BW geen regeling met de rechthebbenden op de betreffende onroerende zaken noodzakelijk zijn. In het betreffende artikel staat namelijk dat het gebruik van de ruimte boven en onder de oppervlakte is toegestaan aan anderen, indien het zo hoog of diep onder de oppervlakte plaatsvindt dat de eigenaar geen
belang heeft zich daartegen te verzetten. Indien er wel sprake is van be'invloeding, dan bieden de normale regelingen als opstalrecht en erfdienstbaarheden een uitkomst. Ten tweede treedt wanneer het gebruik van de ruimte geen invloed heeft op het gebruik van de ondergrond, ook onduidelijkheid op ten aanzien van de hantering van het bestemmingsplan. Het is dan de vraag of het bestemmingsplan nog als juridisch kader dienst kan doen. Ten derde dient aan de eisen in het nieuwe Bouwbesluit te worden voldaan. Problemen treden dan op ten aanzien van de daglichttoetreding en uitzicht. Hogere stichtingskosten: Ondanks het feit dat een ondergrondse woning lagere exploitatie- en onderhoudskosten kent dan een traditionele woning, kunnen de bouwkosten 20 pet. hoger uitkomen.
4.
Conclusie
Wanneer verschillende aandachtspunten worden gehanteerd ten aanzien van zowel de fysieke als de juridisch/ financiele inpassing, kan de ondergrondse situering van de woonfunctie een duidelijke bijdrage leveren aan het vergroten van de leefbaarheid, zowel in binnenstedelijke gebieden als in landelijke gebieden.
5.
Trefwoorden
Fysieke inpassing, juri disch/ financiele leefbaarheid, wonen.
inpassing,
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
95
Horvat, E., en R.A.A. van der Krogt (red.), Strategische studie ondergronds bouwen, COB studie N71 0, COB/TU Delft/DHV, CUR/COB, Gouda, 1997. 1.
Kader
Door de toenemende interesse voor ondergronds bouwen is de behoefte ontstaan aan een meer omvattende en diepgaande visie op het gebruik van de ondergrond. In deze studie wordt een 'strategische visie' ontwikkeld, die aangeeft in hoeverre het ondergronds bouwen structurele oplossingen kan bieden om in de toekomst een deel van de druk op de schaarse ruimte en het milieu in nederland op te vangen en tegelijkertijd de functionaliteit van de ruimtelijke inrichting en infrastructuur te vergroten.
2.
Werkwijze/methode
De studie bestaat uit twee delen. Het eerste deel geeft achtergrondinformatie over ondergronds bouwen in het algemeen. De kern van de studie wordt geyormd door het tweede deel, waarin de strategische beschouwingen worden weergegeven. Dit deel is opgebouwd volgens een systematische analyse op basis van een viertal toekomstbeelden (tot 2030), met als resultaat een beeld van de potentiele betekenis van ondergronds bouwen in toekomstig Nederland.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond De wenselijkheid en de motieven om ondergronds te gaan verschillen per functie. Veel van de motieven voor ondergronds bouwen hebben te maken met de kwaliteit van de fysieke omgeving. Dit is een zeer belangrijk 96
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
gegeven, omdat naarmate maatschappij en economie zich verder ontwikkelen, de kwaliteitsaspecten steeds meer aandacht krijgen. Het gaat hierbij zowel om milieukwaliteit als om ruimtelijke kwaliteit. Uitwerking De wenselijkheid om bepaalde functies ondergronds te situeren en de mate waarin dit gebeurt is onder andere afhankelijk van de mate waarin de functie functioneel naar binnen is gericht en van de visuele functie (historische of andere reptesentatieve architectuur) van het gebouw dat de functie huisvest. Het motief om ondergronds te gaan komt dikwijls voort uit ruimtegebrek. Ondergronds bouwen kan op verschillende manieren een bijdrage leveren aan een verdere verdichting van (bestaand) stedelijk gebied, bijvoorbeeld door meervoudig grondgebruik. Daarnaast kan het een oplossing bieden voor visueel onaantrekkelijke gebouwen, de aantasting van waardevolle bovengrondse elementen en voor verschillende vormen van milieuhinder. Zo bieden geluidswalwoningen bijvoorbeeld een oplossing voor overlast van verkeerslawaai. Deze woningen bevinden zich met name in suburbane wijken op enige afstand van de stadscentra. Daar liggen immers de infrastructuur waarover met hoge snelheden (en dus met veel lawaai) gereden wordt. De grond vormt niet alleen een goede isolator ten aanzien" van geluid, maar ook bijvoorbeeld ten aanzien van energie. Hierdoor is er minder energie nodig om een gewenste temperatuur in stand te houden. De relatie tussen energieverbruik, luchtvochtigheid en ventilatie is gecompliceerder: dit is afhankelijk van de gewenste luchtvochtigheid en het aantal mensen dat zich binnen bepaalde tijdsperiodes in een ruimte bevindt. Daarnaast is er in ondergrondse ruimten relatief meer energie nodig voor verlichting. Ook het externe risico voor omwonende is over het algemeen beperkt, dankzij het dempend vermogen van de
bodem. Bij externe veiligheid gaat het om het risico op schade of letsel voor mensen die zich in de omgeving van een faciliteit bevinden, als daarin een calamiteit optreedt. Het gaat hierbij om een berekend of statistisch risico. Wegens het isolerende karakter van ondergrondse ruimten zijn eventueel optredende calamiteiten ondergronds beter controleerbaar en de effecten over het algemeen beperkter dan bovengronds. Het motief dat gericht is op externe veiligheid speelt met name een rol in gebieden waar veel mensen wonen en/of werken. Wanneer verschillende functi~s ondergronds gesitueerd worden kan een multifunctionele combinatie ontstaan met bijvoorbeeld parkeergarages, winkels, opslagruimten, voetgangerstunnels en bus-, trein- en/of metrostations. Een geheel ondergrondse realisatie kan daarnaast relevant zijn wanneer het gaat om een functie waarmee grote economische of nationale belangen zijn gemoeid, opdat een maximale bescherming bereikt kan worden (bijvoorbeeld in verband met aanslagen, kans op ongelukken, et cetera). Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de defensie-industrie en de verwerking van radio-actief afval. Functies kunnen zowel geheel als gedeeltelijk ondergronds worden aangelegd. In binnenstedelijke gebieden biedt met name de laatste optie goede mogelijkheden. Het gaat hierbij om het ondergronds situeren van met name die onderdelen van de functie die niet afhankelijk zijn van daglichttoetreding. Deze optie lijkt in het bijzonder toepasbaar daar waar wet de dichtheden maar niet de visuele aspecten van hoogbouw wenselijk zijn, bijvoorbeeld in historische stadsdelen. In stadsvernieuwingsgebieden kan deze optie een oplossing bieden voor het grote aantal parkeerplaatsen. Op die manier kunnen er kwalitatief hoogwaardige en verkeersluwe woonomgevingen ontstaan. Bij de aanleg van ondergrondse ruimten dient rekening gehouden te worden met de geo-omstandigheden, de
eventuele aanwezigheid van bijzondere ondergrondse objecten (archeologische waarden, fossielen, kabels en leidingen, et cetera) en bodemverontreiniging, en de bodemecologie. De mate van verstoring hangt over het algemeen af van de diepte in de bodem, de grootte van de constructie en de methode van uitvoering. Tijdens het bouwproces kunnen verschillende belemmeringen optreden voor de bovengrondse omgeving. Het kan hierbij gaan om geluids- en trillingsoverlast, zettingen en zakkingen en/of hinder voor het verkeer en de bereikbaarheid van nabije functies. Deze problemen kunnen over het algemeen door middel van technische maatregelen worden beperkt.
4.
Conclusie
Het leefmilieu van omwonenden is over het algemeen het meest gediend met het ondergronds aanleggen van functies (minder overlast van stank, stof, vuil, geluidhinder, visuele hinder, trillingen, locale luchtverontreiniging). Het uiteindelijke belang van dit criterium is afhankelijk van de locatie van de functie. Wanneer wettelijke normen voor milieuhinder verder aangescherpt worden, neemt het gewicht van dit criterium toe. Uit overwegingen van ruimtegebruik is het over het algemeen aan te bevelen veel functietypen ondergronds te plaatsen. Wonen vormt hierbij de significante uitzondering. Voor deze functie behoren zogenaamde geluidswalwoningen wet tot de mogelijkheden. Door deze vorm van wonen kunnen de zones rond infrastructuur versmalt worden en kan men steden zo compact mogelijk houden. Het gewicht van het criterium ruimtegebruik hangt onder andere samen met de waarde die in de toekomst aan landschapsbeelden wordt toegekend en met ontwikkelingen op het gebied van verdichtingsbeleid. Ondergronds bouwen kan een oplossing bieden voor versnippering en barrierevorming. Dit wordt nog eens Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
97
versterkt door het feit dat bij het ondergrands aanleggen van corridors de aanleg van bebouwing langs de corridor minder waarschijnlijk zal zijn. Een nadeel van ondergronds bouwen wordt gevormd door het feit dat uitbreiding van een faciliteit relatief moeilijk is. In-de-grondse oplossingen bieden voor de milieukwaliteit zowel voordelen als nadelen. Tot de voordelen behoren ondermeer een betere controleerbaarheid van emissies naar lucht, bodem of (grond)water, soms energiebesparing (door een gelijkmatigere, makkelijker te handhaven temperatuur), betere beheersing van milieu hinder (mits de nodige voorzieningen worden getraffen) en minder noodzaak tot zonering. Tot de nadelen behoren ondermeer verstoring van (ondergrondse) ecosystemen, verstoring van grondwaterstramen, vrijkomen van verontreinigde grand, een grater energieverbruik (o.a. voor verlichting en ventilatie) en meer interne geluidsoverlast. Enkele van deze aspecten gelden niet of minder voor geheel ondergrondse aanleg, zodat deze over het algemeen milieuvriendelijker lijkt dan in-de-grondse aanleg. Bovendien kan een aantal van deze aspecten door middel van een goede inrichting van de ruimte grotendeels worden verholpen. Ondergrands bouwen kan dus expliciet bijdragen aan een verbetering van de kwaliteit van de fysieke omgeving. Oit is een zeer belangrijk gegEwen, omdat naarmate maatschappij en economie zich verder ontwikkelen, de kwaliteitsaspecten steeds meer aandacht krijgen. (Horvat (c.s.), 1997)
5.
Lees suggesties Stuurgroep Ondergrandse Ondergronds OverWegen: effect rapportage, 1993.
98
Deel 2: samenvattingen
Vervoers-Infrastructuur, deelrapport 0: Milieu-
omgeving
- stedebouw
en landschap
6.
Trefwoorden
Meervoudig grondgebruik, landschappelijke kwaliteit, milieu hinder, ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit, energiegebruik.
Kasteren, J. van, Bestemmingsplan nodig voor ondergrond (Interview met drs ing. R.F. Becqw3), In: Heidemijtijdschrift 1997/3. 1.
Kader
In het Heidemijtijdschrift is een interview van de heer Van Kasteren met de heer Becque over ondergronds bouwen weergegeven.
2.
Werkwijze/methode
Becque heeft een enquete onder 116 gemeenten gehouden over ondergronds bouwen. In het interview bespreekt hij een aantal algemene beschouwingen en resultaten van het onderzoek.
3.
Resultaten
Beschrijving van de achtergrond De aandacht voor ondergronds bouwen neemt sterk toe. Aanvankelijk dacht men dat het ondergronds bouwen in de slappe bodem niet mogelijk was. Een missie naar Japan in 1990 maakte echter duidelijk dat je zelfs in slappe grond kunt boren. De respons op de schriftelijke enquete was niet hoog; tweederde reageerde niet of meldde dat ondergronds bouwen in de betreffende gemeente niet relevant was. Uitwerking Becque constateert dat veel ondergrondse plannen betrekking hebben op stationsomgevingen. In veel steden worden de stationsomgevingen gerevitaliseerd en een onderdeel daarvan is vaak het aanleggen van tunnels voor het autoverkeer.
Maar al te vaak hebben gemeenten geen structureel beleid voor ondergronds bouwen. Een aantal gemeenten is hier juist wI;'} I heel bewust mee bezig. Dit zijn de drie grote steden, maar ook bijvoorbeeld Alphen aan den Rijn. Ais Alphen zich verder zou willen uitbreiden zonder het Groene Hart verder aan te tasten dan vormt onder de grond bouwen een aantrekkelijk alternatiet. De Vereniging van Ondernemers en de Kamer van Koophandel hebben een rapport gepubliceerd "Alphen 3-dimensionaal" dat door de gemeenteraad als uitgangspunt voor beleid is geaccepteerd. Becque pleit ervoor om een bestemmingsplan voor de ondergrond op te stellen. Naar verwachting zullen steeds meer functies ondergronds gaan, niet alleen riolering en leidingen, maar ook verkeersinfrastruuctuur en verblijfsfuncties. Bij het gebruik van de ondergrond kunnen restanten uit het verleden (Middeleeuwse restanten, maar ook ondergrondse leidingen) in de weg zitten. Door een bestemmingsplan te maken kan een afstemming tussen functies plaatsvinden. Ondergronds bouwen is ogenschijnlijk duurder dan het bouwen op maaiveld. Dit geldt als alleen naar de kale bouwkosten wordt gekeken. Indien ook andere zaken in de afwegingen worden betrokken, bijvoorbeeld de opbrengsten die voortkomen uit de ruimte die men wint en de extra functies die hierdoor gerealiseerd kunnen worden, dan is ondergronds bouwen vaak goedkoper, aldus Becque. Ais voorbeeld noemt hij de duizend woningen in Voorburg (plan Sijtwende), die niet in plaats van een verkeersweg kunnen worden gerealiseerd, maar tegelijk. Dit soort aspecten komt in het COB project "Integraal Afwegen" aan de orde. Het resultaat moet een afwegingskader worden, een instrument voor gemeentebesturen waarmee ze een afweging kunnen maken van het al dan niet gebruiken van de ondergrond.
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
99
4.
6.
Voorbeelden
Becque stipt een aantal voorbeelden kort aan. De voorbeelden van het plan uit Alphen aan de Rijn en Sijtwende in Voorburg zijn hiervoor al beschreven. Andere voorbeelden zijn: de gemeente Heemstede die afval tijdelijk ondergronds wil opslaan in containers. Men denkt zelfs aan pneumatisch afvaltransport, waarbij de zakken gescheiden afval met perslucht naar een ondergrondse verzamelplaats worden getransporteerd; het winkelgebied Grote Marktstraat in Den Haag waar een tramtunnel wordt aangelegd, met als doel het scheiden van onverenigbare functies; een pijpleiding voor vervoer van containers, Unit Transport per Pijpleiding onder een nog aan te leggen bedrijventerrein in de gemeente Roosendaal de revitalisering van de stationsomgeving in Leiden.
5.
Conciusie
Gemeenten zouden een weloverwogen keuzen tussen het bouwen onder en boven de grond moeten kunnen maken. Een integrale benadering is daarbij noodzakelijk. Bij een dergelijke benadering worden niet alieen de directe kosten in ogenschouw genomen, maar ook de opbrengsten die vanwege de ruimtewinst gegenereerd kunnen worden. Een probleem hierbij is dat de kosten en opbrengsten niet per definitie (juist vaak niet) voor dezelfde actor zijn. Becque ziet het bestemmingsplan als instrument om bewust beleid voor ondergronds bouwen vast te leggen. Ruimtelijke knelpunten kunnen hierdoor voorkomen worden en goede oplossingen kunnen ruimtelijk worden ingepast.
100
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
Trefwoorden
Kosten, bestemmingsplan,
ruimtelijke knelpunten.
Little, A., Planologie kijkt steeds meer naar de derde en vierde dimensie: gebruik luchtruim en ondergrond in ruimte en tijd regisseren, in: ROM magazine, jrg 15, nr 3, 1997. 1.
Kader
Het artikel doet een beroep op ruimtelijke ordenaars om zich scherp bewust te zijn van de kansen en bedreigingen van de nieuwe situatie. Ruill1telijke ordening in de derde en vierde dimensie moet een ~itdaging zijn.
2.
Werkwijze/methode
Het artikel besteedt aandacht aan de planning in de derde dimensie: de verticale lijn (de lucht, het grondoppervlak en de ondergrond), maar de vierde dimensie - de tijd komt ook in beeld. Tevens geeft de auteur mogelijke ondergrondse bouwprojecten aan.
3.
Resultaten
Beschrijving van de achtergrond De toegenomen ruimtedruk in ens dichtbevolkte land maakt de samenleving steeds creatiever. De lucht en vooral de ondergrond worden intensiever en ook vaker voor meer dan een functie tegelijk gebruikt. Daarnaast wordt de factor tijd steeds vaker als instrument voor de regie van het ruimtegebruik benut. In het artikel wordt ingezoomd op de vragen welke eisen deze ontwikkeling stelt aan de ruimtelijke ordening en wat overheden op een andere manier moeten gaan doen.
Uitwerking In de discussies over de verbetering van de planning van ondergrondse functies zitten twee elementen, die
eigenlijk geheel los van elkaar kunnen worden beschouwd: Het verbeteren van de kwaliteit van de besluitvorming, namelijk bevorderen dat het bevoegde gezag bij zijn besluitvorming beter rekening houdt met onderlinge be'invloeding van functies, zowel in de horizontale als de verticale dimensie. Het stroomlijnen en versnellen van de besluitvormingsprocedures over grote of anderszins moeilijke projecten.
. .
De twee op zichzelf terechte wensen werken in beginsel tegen elkaar. Een verbeteringsidee dat aan beide wensen voldoet is daarom niet eenvoudig te vinden. Wat volgens de auteur wel binnen praktisch bereik ligt is een pakket van verbeteringsmaatregelen voor het instrumentarium die deels aan de eerste wens en deels aan de tweede tegemoetkomen. Dat pakket zou opgebouwd kunnen zijn uit de volgende drie 'verbeteringslijnen', die elk een aantal maatregelen bevatten: 1. Beter benutten van bestaande ins trumen ten , zoals het bestemmingsplan, om interacties tussen functies (ook verticaal) in de besluitvorming mee te nemen. De winst is hier de verbetering van de zorgvuldigheid. Er is al ervaring met 3-d-bestemmingsplannen. Aileen de onduidelijke grenzen van de juridische eigendom in de verticale richting vormen een probleem. Ook de inbouw van de vierde dimensie (zoals regelingen van functies binnen het etmaal) levert nog wel wat juridische vragen op. 2. Verbetering van de toepassing van instrumenten door een gec06rdineerde en parallelle inzet, De winst is hier zowel een verbetering van de zorgvuldigheid als stroomlijning en mogelijk versnelling van'de procedure. De zorgvuldigheid kan groter worden, omdat het bevoegde gezag bij zijn besluiten over verscheidene instrumenten tegelijk, een beter overzicht krijgt over aile belangen en onderlinge be'invloedingen die spelen bij een plan.
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
101
3.
Wette/ijke aanpassing van instrumenten, zodat een instrument ook (of beter) in de verticale dimensie van toepassing is, of dat een instrument met meer belangen rekening kan houden, of waardoor bepaalde instrumenten formeel op elkaar worden afgestemd. Naast kleine reparatiewetgeving va It hierbij onder meer te denken aan het formeel op elkaar afstemmen van de WRO en de mijnwetgeving voor wat betreft de ondergrond en van de WRO en de Luchtvaartwetgeving voor wat betreft het luchtruim.
In onderstaande tabel worden mogelijke ondergrondse bouwprojecten aangegeven naar situering, planologische nut en schaalniveau van de betekenis.
4.
Conciusie
We komen een heel eind met een meer toegesneden gebruik van bestaande wet- en regelgeving. Het beeld dat er in de ondergrond planologisch een chaos ontstaat, klopt niet.
5.
Lees suggesties
B&A-groep, Haalbaarheidsstudie het gebruik van de ondergrond, RPD, Den Haag, 1997.
6.
ruimteliike planning van in opdracht van VROM/
Trefwoorden
Ruimtedruk, ruimtelijke ordening, planning, besluitvorming, instrumentarium, juridisch eigendom.
102
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
Mogelijke
ondergrondse
bouwprojecten
~iV~."~ Overkluizingstationsemplacementen
X
X
Fly-unders
x
x
Tunnels tot 10 km Stadsspoorweg
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Hogesnelheidslijn
X
X
X
X
Spoorlijnen
X
X
X
X
Busknooppunten
X
X
X
X
Goederentransportsystemen
X
X
X
Kantoren
X
Winkel centra Parkeergarages
X
X X X X X
X
X
X
X
.
,
',-'
"
Overkluizing ringwegen
X
,
"
:'"
X
. -;
.
'
X
Tunnels tot 10 km Stadsspoorweg
'.'
x X
X
X
X X
Hogesnelheidslijn
X
X
X
Kantoren
X
Fabrieken Goederentransportsystemen Parkeergarage
X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Multifunctionele
eenheden
~;. Fly-unders
..
, "
X
X
X X X
".
X
X '.." '
,:;
.'
.:
,.
.
,,
;,
'.
X
X
Tunnels tot 10 km
X
X
X
Hogesnelheidslijn
X
X
X
Toelichting planologisch nut: A: scheppen van bouwruimte voor andere stedelijke functies B: combineren met andere bestemming die moet blijven C: tegengaan van geluidhinder D: vermindering van verkeerscongestie E: vermindering overlast door bouwwerkzaamheden
Toelichting 1: van 2: van 3: van 4: van
schaalniveau betekenis op betekenis op betekenis op betekenis op
Deel 2: samenvattingen
van de betekenis: lokale schaal regionale schaal nationale schaal internationale schaal
omgeving
- stedebouw
en landschap
103
Maubant, J., La ville. I'art & la Voiture, Art Entreprise/Art Edition, Villeurbanne, 1995. 1.
Kader
Ter gelegenheid van 25 jarig bestaan van de "Societe Lyon Parc Auto" (LPA) is een overzichtswerk uitgegeven over doelstellingen, uitgangspunten en gerealiseerde werken van LPA. Hierin wordt met behulp van veel beeldmateriaal vooral het belang van het betrekken van stedebouwkundigen, architecten en kunstenaars bij het vormgeven van de parkeergarages benadrukt.
2.
Werk wijze/methode
Kwalitatieve beschrijven van ontstaan en groei van LPA en de visie ten aanzien van de ontwikkeling van "parkeermanagement" in relatie met stedelijke ontwikkelingen. De uitvoeringstechniek wordt summier behandeld. Van enkele garage's worden kwantitatieve gegevens gepresenteerd.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In 1969 is de Societe Lyon Parc Auto opgericht met als doelstelling het parkeren in de totale regio van Lyon in een hand te brengen. Bij de toenmalige bestuurderen bestond de overtuiging dat parkeren een van de instrumenten is om gewenste ruimtelijk-economische ontwikkelingen te sturen. De taak van LPA was dan ook het parkeren op een kwalitatief hoogwaardige manier in het stedelijk weefsel te integreren. Vanaf de oprichting van LPA is er dan ook een intensieve samenwerking met het equivalent van de diensten stadsontwikkeling en economische zaken in Lyon.
104
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
Uitwerking LPA beschouwt de functie parkeren als een integraal onderdeel van het stedelijke weefsel. Het ontwikkelen van voorzieningen ten behoeve van parkeren dient dan ook in nauwe samenhang met een stedelijke ontwikkelingsvisie te worden uitgewerkt. Doelstelling daarbij is om het parkeren een bijdrage te laten leveren aan de omringende ruimtelijke kwaliteit. Dit resulteert in drie typen parkeervoorzieningen afhankelijk van de plaats in de stad en de plaatselijke "waarde" van het stedelijk weefsel: "d'accueil peripherique" (gelegen nabij OV stations); "protection du centre" (gelegen aan de rand van het centrum) ; "I'hyper-centre" (gelegen in het centrum, bedoeld voor bewoners en zakelijke en toeristische bezoekers van het centrum). Naarmate de locatie zich dichter bij het centrum bevindt wordt meer parkeergelegenheid ondergronds gerealiseerd. Het ondergronds realiseren van parkeerruimte gaat altijd samen met het reconstrueren en opwaarderen van de bovenliggende openbare ruimte. Gedachte daarachter is dat wanneer door een kwaliteitsverhogende bovengrondse ingreep de omgeving het vestigings- en woonklimaat verbeterd dit zal lejden tot een hogere bezetting van de parkeergarage. De bovengrondse kwaliteitsverhogende ingreep in combinatie met de aanleg van een ondergrondse parkeergarage bestaat in de zeer dicht bebouwde binnenstad van Lyon altijd uit het opwaarderen en nieuw toegankelijk maken van stedelijke open bare ruimte. In die omgeving bestaat daar de grootste behoefte aan en mag daar dan ook het grootste positieve effect van worden verwacht. Op locaties buiten de binnenstad worden om dezelfde redenen de nieuwe parkeervoorzieningen vaak niet gecombineerd met aanleg van nieuwe stedelijke openbare ruimten, maar met bijvoorbeeld gebouwen of parken, omdat daar in die specifieke situatie het grootste effect van mag worden verwacht.
4.
Conclusie
Vooral in stedelijk weefsel met hoge dichtheid en hoge esthetische waarde is ondergronds parkeren een uitgelezen mogelijkheid om reconstructie en opwaardering van de openbare ruimte en het invullen van de parkeerbehoefte te combineren. Dit kan alleen succesvol plaatsvinden wanneer de parkeervoorzieningen worden ontwikkeld op verschillend schaalnivo's en voor discrete doelgroepen. Dit moet gebeut~n in nauwe samenhang met de stedelijke diensten dieverantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen en implementeren van een visie ten aanzien van de gewenste stedelijke ontwikkeling. LPA huldigt de opvatting dat parkeervoorzieningen vanzelfsprekende onderdelen van de stedelijke open bare ruimte zijn en dat beleving en vormgeving van de garages en de kwaliteit van de bovengrondse openbare ruimte op elkaar aan moeten sluiten. Door te investeren in een kwaliteitsverbetering van de omgeving van de parkeervoorziening zal een verbetering van vestigings- en woonklimaat optreden waardoor de vraag naar en dus de bezetting van de parkeergarage zal toenemen. In feite zet LPA investeren in het verbeteren van de openbare ruimte in als middel tot een beter renderende bedrijfsvoering.
5.
Trefwoorden
Ruimtelijke kwaliteit, stedelijke typologieen, grondgebruik, ruimtelijke kwaliteit.
meervoudig
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
105
Miura, S. and T. Ojima, Environmental Study on underground Shopping Center, Proceedings of the Conference on Underground space and earth sheltered buildings, 1991, Tokyo, Japan, 1991. 1.
Kader
In het kader van het vierde Internationale congres over Ondergrondse ruimten en Aardbedekte gebouwen gehouden in 1991 in Tokyo, hebben de auteurs in hun paper de resultaten gepubliceerd van een onderzoek naar de kwaliteit van het binnenmilieu van ondergrondse voetgangerstunnels in combinatie met winkels. Het doe I van dit onderzoek is het ontwikkelen van een methode voor het verbeteren van het binnenmilieu van de ondergrondse voetgangerstunnels gecombineerd met winkels in Japan.
2.
Werkwijze/methode
Bij het onderzoek zijn metingen verricht naar het energieverbruik en de kwaliteit van het binnenmilieu (temperatuur, CO en CO2-gehalte). Tevens is er een enquete gehouden over het comfort en het binnenmilieu van ondergrondse winkelcentra onder het winkelpersoneel. In de enquete zijn vragen gesteld over de zomertemperatuur, wintertemperatuur, luchtverontreiniging, verlichting, vochtigheid in de zomer, vochtigheid in de winter, de geur en het binnenmilieu. De onderzoeken hebben in vier verschillende ondergrondse winkelcentra in Japan plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten zijn in tabellen en grafieken in het paper weergegeven. .
106
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
3.
Resul'raten
Beschrijving van achtergrond In Japan zijn in de jaren '60 vele ondergrondse winkelcentra (ondergrondse voetgangerstunnels met winkel- en kantoorvoorzieningen) gebouwd om het gebrek aan bouwgrond en de verkeersopstoppingen te ontlasten. Andere motieven om ondergronds te bouwen waren het verschaffen van veilige oversteekplaatsen en een opleving geven aan de stedelijke functies. In totaal zijn er in Japan 80 ondergrondse winkelcentra gerealiseerd met een totaal vloeroppervlak van 900.000 vierkante meter. Het probleem bij het ontwikkelen van ondergrondse openbare doorgangen gecombineerd met utiliteit is het conflict dat onstaat tussen veiligheid en het creeren van een aangenaam binnenmilieu en een laag energieverbruik. Uitwerking Ondergrondse winkelcentra die tevens de functie hebben van openbare doorgang voor voetgangers zijn thermisch semi-open ondergrondse ruimten. In verband met de veiligheid dient er een groot aantal uitgangen te zijn en dienen deze altijd open zijn. Dit heeft echter een grote invloed op de effectiviteit van opwarming en koeling. Het totale energieverbruik van een ondergronds winkelcentrum is vier keer zo groot als het energieverbruik van een bovengronds kantoorgebouw en twee keer zo groot als een bovengronds winkelgebouw. De verlichting neemt het grootste de.el van het energieverbruik (44%) voor zijn rekening. Veertig procent van het energieverbruik wordt gebruikt voor ventilatie, twaalf procent voor koeling en vijf procent voor verwarming. Het hoge energieverbruik wordt veroorzaakt door de lange openingstijden en het behouden van een aangenaam binnenmilieu (verwarming, koeling en ventilatie) in de gecombineerde doorgangs- en winkelruimten.
4.
Environmental Engineering, Architectural Japan, 1990: p.923-924.
Conclusie
Het energieverbruik van ondergrondse ruimten voor doorgang en utiliteit is erg hoog. Een constante en gelijkmatig verdeelde temperatuur in de ondergrondse ruimten is moeilijk te realiseren door de vele open uitgangen.
5.
6.
Institute of
Trefwoorden
Comfort, luchtverontreiniging, energieverbruik, temperatuur, ventilatie, luchtsnelheid, binnenmilieu.
Lees suggesties Miura, S. and T. Ojima,Research on living of workers in underground shopping centers, Basic survey on underground City planning (no.2), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japan, 1987: p.609-610. Miura, S. and T. Ojima, Research on airpollution in underground shopping centers, Basic survey on underground City planning (no.6), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japan, 1988: p.l 065-1 066. Miura, S. and T. Ojima, Environmental estimation factor in underground shoppin9 centers, Basic survey on underground City planning (no.7), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japan, 1988: p.l 067-1 068. Miura, S. and T. Ojima, Energy consumption and thermal environment in underground shopping centers, Basic survey on underground City planning (no.9), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japan, 1989: p.1347-1348. Miura, S. and T. Ojima, Research on operators in underground shopping centers and parkings, Basic survey on underground City planning (no.12), Summaries of Technical Papers of annual meeting, .
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
107
De aspecten van geologie, hydrologie en geotechniek. De beschrijving van de methoden voor ondergronds bouwen. Keuzecriteria bij de uitvoering van ondergrondse constructies. De betekenis van het COB bij de initiatie en coordinatie van onderzoek betreffende het ondergronds bouwen.
Oud, ir.H.J.C., (et. al.), Handboek ondergronds bouwen: deel 1 - Ondergronds bouwen in breed perspectief, COB Gouda, A.A. Balkema Uitgevers Rotterdam, 1997. 1.
Kader
Ondergronds bouwen staat in Nederland momenteel bij verschillende partijen volop in de belangstelling. Verschillende belanghebbenden trachten snel kennis en expertise op te doen om in de toekomst optimaal en adequaat in dit werkveld te kunnen participeren en functioneren. Hiertoe zijn inmiddels diverse studies verricht over velerlei aspecten van het ondergronds bouwen. Om de verworven inzichten en kennis optimaal over te dragen aan de wereld van de gebruikers en aanbieders, is door het COB het initiatief genomen om een handboek ondergronds bouwen uit te geven. Het handboek wordt uitgegeven in vier delen. Dit eerste deel behandelt het ondergronds bouwen in een breed perspectief. Er wordt een verbinding gelegd tussen de elementen beleid, planning en uitvoering. Het eerste deel richt zich zowel op de ontwerpbureaus, aannemingsbedrijven en toeleveranciers, als op maatschappelijke groeperingen en beleidsbepalende instanties. In dit deel komen de volgende onderwerpen aan de.orde: Ondergronds bouwen in een breed perspectief: waarom, wat en hoe. De lange voorgeschiedenis van ondergronds bouwen voor bewoning, werk, bescherming, transport en opslag. De inrichting van ondergrondse ruimten: wat is de invloed van de belevings- en veiligheidsaspecten op de ruimtelijke vormgeving en de indrichting? Behandeld worden de achtergronden en de complicaties.
108
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
2.
Werkwijze/methode
Het boek is samengesteld auteurs.
3.
uit bijdragen van diverse
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het succesvol en op grote schaal integraal benutten van de ondergrond in de toekomstige inrichting van Nederland lijkt te kunnen stranden op een aantal schijnbare bezwaren die van technische, kaderscheppende of maatschappelijke aard zijn. Deze knelpunten zijn te reduceren door selectief gebruik van de ondergrond en tijdige anticipatie op eventuele problematiek. De schijnbare bezwaren van technische aard hebben onder andere betrekking op de hinder en schade die optreedt tijdens (en na) het bouwen; die van maatschappelijke aard hebben onder andere betrekking op de inpassing van de ondergrondse ruimten in bovengrondse structuren, zowel bestuurlijk als fysiek. Bij de inrichting van ondergrondse ruimten kan ingespeeld worden op eisen die gesteld worden vanuit de directe omgeving en de maatschappij. Ook deze komen in het handboek aan de orde.
Uitwerking Voorheen betekende de aanleg van een ondergrondse ruimte (met name tunnels) een langdurige verstoring van de bovengrondse structuur. Veel van deze hinder tijdens de aanlegfase kan momenteel echter worden gereduceerd door toepassing van bouwmethodes op basis van boren en doorpersingen. Hierdoor wordt hinder door trillingen, geluid en het openbreken van straten namelijk grotendeels voorkomen. Door bouwapparatuur te gebruiken die minder lawaai veroorzaakt, kan geluidshinder nog verder worden teruggedrongen.
.
De inflexibiliteit van ondergrondse ruimten vraagt om een meer integrale planning over een langere periode dan tot nu toe gebruikelijk was. (Dit om te voorkomen dat toekomstige generaties belast worden met een erfenis aan onbruikbare en nog niet afgeschreven ruimten.) Dit vergt niet alleen een bestuurlijke inspanning om kortetermijnkeuzes goed af te stemmen op langetermijnbelangen, maar tevens de integratie van de planning van de bovengrondse ruimte met die van de ondergrondse ruimte. Hiertoe zal de Wet op de Ruimtelijke Ordening moeten worden aangepast. Een dergelijke integrale planning dient rekening te houden met de verschillen tussen de bovengrond en de ondergrond, zowel in bestuurlijk als in fysiek opzicht. De inrichting van de bovengrond is helemaal vastgelegd in wet- en regelgeving; voor de ondergrond is daarentegen
in bestuurlijke zin nog vrijwel niets geregeld. In fysieke zin is dit enigszins omgedraaid: de Nederlandse bodem zit vol met funderingen, drinkwatervoorraden, leidingen, kabels, et cetera, terwijl de bovengrond relatief leeg is (slechts 13 % van het totale oppervlak is bebouwd). Mede vanwege deze verschillen vraagt de voorbereiding van ondergrondse en/of integrale bestemmingsplannen om een speciale aanpak. Ondergronds bouwen vormt een potentiEHe bedreiging voor de bodem als geologisch monument en als archief van waardevolle archeologische objecten. Wanneer er
werkzaamheden in de bodem plaatsvinden, worden niet alleen eventuele vondsten blootgelegd, maar kunnen waarden beschadigd worden en de omgevende geologische structuren aangetast. Dit laatste kan de conservering van de waarden verstoren, waardoor onvervangbaar erfgoed verloren kan gaan. Archeologen streven over het algemeen dan ook naar het in situ conserveren van archeologische objecten. De bescherming van het archeolgisch erfgoed zal op korte termijn juridisch worden verankerd. "Gedetailleerd (nietdestructief) grondonderzoek en historisch bouwplaatsonderzoek kunnen, als integraal onderdeel van voorstudies naar locaties, belangrijke bijdragen leveren aan het afstemmen van tracekeuzes en werkschema's op de archeologische condities." (p.28) De inrichting van ondergrondse ruimten hangt nauw samen met de mate waarin sprake is van integratie met bovengrondse ruimten. Bij gebouwen (ten behoeve van wonen, werken en vrije tijdsbesteding) kan gekozen worden voor gedeeltelijk ondergrondse bebouwing. Hierbij worden met name de niet-daglichtgevoelige delen, zoals utilitaire functies en parkeergelegenheden, ondergronds gesitueerd. Deze vorm van ondergronds bouwen biedt goede mogelijkheden in situaties waarin wel de dichtheden maar niet de visuele aspecten van hoogbouw wenselijk zijn, bijvoorbeeld in historische stadsdelen. Daarnaast kan het een oplossing bieden voor onderdelen van bedrijven die bovengronds veel overlast zullen veroorzaken. Een ander aspect waar bij de inrichting van ondergrondse ruimten rekening mee gehouden dient te worden, is het isolerend vermogen van grond, met name ten aanzien van geluid. De isolatie tegen geluid werkt zowel naar binnen, als naar buiten. Isolatie tegen trillingen is moeilijker, met name bij ondiep gelegen ruimten. Met name de lagere frequenties dringen hier ver door. Hier dient bij de inpassing van
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
109
ondergrondse ruimten terdege rekening mee gehouden te worden. De isolerende werking van de grond maakt dat de temperatuur ondergronds over het algemeen vrij constant is. Het feit dat er vrijwel geen warmte 'weglekt' maakt dat er relatief minder extra energie nodig is om een gewenste temperatuur in stand te houden. Doordat ondergrondse ruimten over het algemeen geheel afgesloten ruimten zijn, is er daarentegen wel weer extra energie nodig voor klimaatbeheersing (lucht, licht, temperatuur) - 24 uur per dag en het hele jaar door -, de veelal mechanische oplossingen voor de toegankelijkheid van de ondergrondse ruimten en het afvoersysteem dat de zwaartekracht moet overwinnen.
de omgeving schijnbare bezwaren voor tegen dergelijke ruimten. Deze knelpunten zijn te reduceren door selectief gebruik van de ondergrond en tijdige anticipatie op eventuele problematiek. Aan de andere kant dient bij de inrichting van ondergrondse ruimten rekening gehouden te worden met eisen die gesteld worden vanuit de omgeving. Dit kunnen zowel eisen zijn vanuit de ,directe omgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van ruimten waarmee een functionele relatie wordt qnderhouden, als eisen vanuit de maatschappij, bijvoorbeelcj op het gebied van duurzaamheid (besparing van energie).
6. Bij de locatiekeuze voor de aanleg van een ondergrondse ruimte dient rekening gehouden te worden met de inrichting en de karakteristiek van de bovengrondse ruimte. De sociale acceptatie van de omgeving is van invloed op de aantrekkelijkheid van het toetreden van de ondergrondse ruimte door haar gebruikers.
4.
Beurstraverse te Rotterdam (integratie van verschillende functies op het grensvlak van bovenen ondergrond) Siedlungspruch, een binnenstedelijke verdichtingslocatie te Berlijn (Doordat de parkeergelegenheid grotendeels ondergronds is gesitueerd kon een relatief hoge dichtheid voor een tuinstedelijke locatie worden bereikt.)
5.
Conclusie
Er bestaat een duidelijke wisselwerking tussen bovengrondse structuren en het aanleggen van ondergrondse ruimten. Aan de ene kant doen zich vanuit 110
Deel 2: samenvattingen
Woude, F.E.V.M. van der, Onderzoeksgebied: Ondergronds gebruik van de ruimte. Onderzoeksvraag: Een juridische dieptegrens bij het eigendomsrecht van de grond, Publicatiereeks Recht nr. C-5, Technische Universiteit Delft, 1996.
7.
Voorbeelden
omgeving
- stedebouw
en landschap
Leessuggesties
Trefwoorden
Omgeving, aanlegfase, bestuurlijke inpassing, fysieke inpassing, inflexibiliteit, integrale planning, archeologische waarde, bodemarchief, integratie, gedeeltelijk ondergrondse bebouwing, isolatie, energiegebruik, klimaatbeheersing, locatiekeuze.
Rijksplanologische Dienst, Ruimtelijke Verkenningen 1992, Sdu Uitgeverij Den Haag, 1992. 1.
Kader
leder jaar brengt de RPD de Ruimtelijke Verkenningen uit. leder jaar belicht de RPD een ander thema. Het thema van de Ruimtelijke Verkenningen 1992 is 'internationalisering'. De Ruirntelijke Verkenningen bestaan traditiegetrouw uit vier onderdelen, namelijk: (1) een inleiding op het thema, (2) verkenningen die licht werpen op het thema, (3) een overzicht van kwantitatieve ruimtelijke ontwikkelingen en (4) informatie over regionale ontwikkelingen. Het hoofdstuk over ondergronds bouwen maakt onderdeel uit van deel 2.
2.
4.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In het buitenland wordt ondergronds bouwen al veel toegepast. Ondanks het feit dat deze bouwwijze ook in Nederland technisch mogelijk is, verkiezen wij hier tot op heden doorgaans de gang bare bovengrondse oplossing. Een sterke toename van het aantal ondergrondse bouwwerken in Nederland zou belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de ruimtelijke ordening. De verkenning gaat in op de vraag of lO'n toename waarschijnlijk is.
Voorbeelden een plan voor geluidswalwoningen in Hardegarijp uitbouw van de Toneelacademie in de binnenstad van Maastricht uitbreiding van de juridische bibliotheek van de Ann Arbor universiteit in Michigan plan voor ondergronds busstation bij het Centraal Station in Amsterdam
Werkwijze/methode
Beschrijving van trends en ontwikkelingen op kwalitatieve wijze, veelal onderbouwd met kwantitatief materiaal. De teksten zijn gelardeerd met voorbeelden en regionale uitwerkingen.
3.
Uitwerking In de verkenning wordt nader ingegaan op de voor- en nadelen van ondergronds bouwen in Nederland. Ondergronds bouwen kan uitkomst bieden voor ruimtegebrek, milieuproblemen en risico's, wanneer in een bepaald gebied de ruimte bovengronds schaars is (en de aanwezigheid van een bepaalde functie daar zeer wenselijk is) of wanneer de aanleg van de functie bovengronds tot milieu hinder (verstoring, versnippering) en/of onveilige situaties (risico's) leidt. De RPD beschrijft per functie welke kansen voor ondergronds bouwen aanwezig zijn.
5.
Conclusie
Ondergronds bouwen biedt vooral kansen voor nietpermanent bewoonde ruimten, voor ruimten voor opslag en afval (inclusief parkeergarages) en voor vervoer van personen en goederen (m.n. voor openbaar- en goederenvervoer). De kansen voor ondergronds bouwen bij permanente verblijfsruimten zijn zeer gering. Voor deze categorie verblijfsruimten moet er direct contact met licht en lucht zijn. Semi-ondergronds bouwen (bijvoorbeeld geterpt) is eventueel wel mogelijk. Deze vorm van ondergronds bouwen kan een oplossing bieden binnen milieuzones (bijvoorbeeld ten gevolge van geluidsoverlast) .
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
111
Ondergrands bouwen ten gunste van verkeer en vervoer kan een oplossing bieden om de bereikbaarheid te behouden, met name in grate steden en bij de mainports. De mate waarin het ondergronds bouwen toeneemt, is van groot belang voor de ruimtelijke ordening. Een sterke toename vereist een intensieve bemoeienis met de ondergrondse ruimte. Het is een belangrijke opgave om dit in de komende jaren vorm te geven.
6.
Trefwoorden
Schaarse ruimte, milieukwaliteit, berei kbaarheid.
112
Deel 2: samenvattingen
risico's,
omgeving
functie,
- stedebouw
en landschap
Rijksplanologische Dienst, Ruimtelijke Verkenningen 1996, Sdu Uitgeverij Den Haag, 1996. 1.
Kader
leder jaar brengt de RPD de Ruimtelijke Verkenningen uit. leder jaar belicht de RPD een ander thema. Het thema van de Ruimtelijke Verkenningen 1996 is Duurzaam Ruimtegebruik. De Ruimtelijk~ Verkenningen omvatten traditiegetr~uw: een inleiding'op het thema, verkenningen die licht werpen op het thema, een overzicht van kwantitatieve ruimtelijke ontwikkelingen en informatie over regionale ontwikkelingen. De RPD laat zien pat we steeds meer ruimte consumeren voor wonen, werken, verkeer en recreatie, en dat we die ruimte steeds minder intensief gebruiken. Het zorgvuldig omgaan met de ruimte is een noodzaak. Er komt geen nieuw beleid aan de orde. Wel worden verschillende wijzen om zorgvuldig met de ruimte om te gaan worden uiteengezet.
2.
Werkwijze/methode
Beschrijving van trends en ontwikkelingen op kwalitatieve wijze, veelal onderbouwd met kwantitatief materiaal. De teksten zijn gelardeerd met voorbeelden en regionale uitwerkingen.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Ondergronds ruimtegebruik is een vorm van duurzaam ruimtegebruik. Dit duurzaam ruimtegebruik is een voorwaarde om ook in de toekomst de maatschappelijke functies en de benodigde infrastructuur te kunnen lokalisereh. Naarmate de ruimte schaarser wordt, winnen
onconventionele oplossingen aan aantrekkingskracht. De leefomgeving wint aan kwaliteit wanneer barrieres kunnen verdwijnen of vermeden worden, geluidsoverlast en luchtverontreiniging afnemen. Het landschapsbeeld blijft gehandhaafd, verkeer en bedrijven ondervinden minder beperkingen. Uitwerking De RPD maakt onderscheid in infrastructuur voor het transport van personen en goederen ('stromen') en ondergronds bouwen op plekken waar ruimte zeer schaars is, bijvoorbeeld doordat er veel mensen werken of winkelen ('plekken'). Van deze beide typen van ondergronds ruimtegebruik geeft Ruimtelijke Verkenningen voorbeelden.
4.
Voorbeelden Noord-Zuidlijn Amsterdam. Bereikbaarheid en inpassing zijn hier de kernwoorden. Ondergronds Logistiek Systeem Schiphol-Aalsmeer (OLS): ondergrondse buizen met onbemande goederenladingen tussen de stations Schiphol, Bloemenveiling en het Rail Service Centrum bij Hoofddorp. Beperkte relevantie voor beleving van ondergrondse ruimten. Voordelen van OLS: beperking verkeersoverlast, terugdringen van vrachtverkeer, efficiente koppeling van drie modaliteiten (spoor, weg en luchtverkeer) en snelheidswinst doordat de kortste genomen kan worden. Beursplein Rotterdam: verdiepte winkelstraat van ca. 300 meter aansluitend op het metrostation Beurs. Combinatie van functies was uitgangspunt: combinatie winkelen en metrostation, Cooisingel als hoofdverkeersader en voetgangersgebied, vele voorzieningen met name winkels in centrumgebied herbergen. Een onmiskenpaar nadeel van dit project was de 2,5 jaar lang bestaande bouwput hetgeen
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
113
zorgde voor overlast voor het Cooisingel verkeer, voor de voetgangers en de winkels. Nog steeds bestaat er juridische onenigheid over de vraag wie voor de kosten van de noodzakelijke verlegging van kabels en leidingen moet opdraaien.
5.
Conclusie
Ondergronds bouwen vergroot de mogelijkheden tot hoogwaardig ruimtegebruik, doordat een extra dimensie beschikbaar komt. Ondergronds bouwen is vooral een oplossing als bovengrondse oplossingen strijdig zijn met milieu- en natuurtaakstellingen en vooral binnen het compacte stadbeleid.
6.
Lees suggesties Van den Berg, J.J., Unit Transport per Piipleiding (UTP): onderzoek naar de technische en economische haalbaarheid van het transport van goederen in units per piipleiding, Raadgevend Ingenieursbureau Lievense bv, Breda, 1995. Projecten Binnenstad Rotterdam, Poster nr. 1, City InformatieBank Rotterdam. Gesprek met dhr. De Groot, Bloemenveiling Aalsmeer, Ondergronds Logistiek Systeem tussen Luchthaven Schiphol en BloemenveWng Aalsmeer, haalbaarheidsonderzoek Amsterdam AirportSchiphol, Bloemenveiling Aalsmeer, januari 1996. Gesprek met dhr. Elderhorst, Wetenschapsbijlage de Volkskrant, Met de trein door de derde dimensie, 27 mei 1995. Presentatie ir. J.W. Bosch, tijdens Studiedag Ondergrondse Infrastructuur, Nederland Studiecentrum, 26 januari 1996. Brochure Geotechnische doorsnede Noord-Zuidlijn, Opdrachtgeversbureau Noord-Zuidlijn, Amsterdam.
114
Deel 2: samenvattingen
amgeving
- stedebauw
en landschap
7.
Trefwoorden
Duurzaam bouwen, bouwproces, geluid, intensief ruimtegebruik, compacte stad, mobiliteit, bereikbaarheid, inpassing, ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik, leefomgeving, schaarse ruimte, landschapsbeeld.
Sariyildiz,
S., en S. Durmisevic,
Introduction:
Underground building - a bearer of city transformation; in: University of technology Delft, Underground; heaven in earth, Ontwerp Contrast '97, DBSG Stylos, Faculty of Architecture, Delft, 1997. 1.
Kader
De introductie maakt onderdeel uit van een boek dat gezien kan worden als een verslag van de manifestatie Ontwerp Contrast 1997. Deze twee-jaarlijkse manifestatie behandelt actuele onderwerpen die in het reguliere onderwijsprogramma onderbelicht zijn gebleven. In 1997 was het thema van de manifestatie Ondergronds: hemel in aarde.
2.
Uitwerking Ondergronds bouwen kan lOwel een oplossing bieden voor het ruimtegebrek, dat veroorzaakt wordt door de toenemende expansie van stedelijke structuren en de toenemende (binnenstedelijke) infrastructuur, als voor de diverse milieuproblemen die zich voor doen. De mogelijkheden hiertoe zullen sterk be'invloed worden door technologische ontwikkelingen en ontwikkeling op het gebied van de ICT (lnformatie en Communicatie Technologie)
.
Bij het aanleggen van ondergrondse ruimten dienen de termen ' duurzaamheid' en 'flexibiliteit' sleutelbegrippen te zijn.
Werkwijze/methode
In het boek worden vier thema's belicht, te weten beleving, licht, ruimte en mobiliteit. De informatie die gedurende de manifestatie is verzameld, lOals fragmenten van workshops, reacties van deelnemers, praktijkvoorbeelden en onderzoekprogramma's, is toegekend aan de vier verschillende thema's. In de introducties wordt een algemeen kader geschetst van het hoe en waarom van ondergronds bouwen.
3.
de mobiliteit tot gevolg had. Bovendien is dit geen echte oplossing; het (horizontale) ruimtegebruik neemt nog steeds aanzienlijk toe. Om de huidige problemen die samenhangen met de steeds verder groeiende steden het hoofd te kunnen bieden, bieden de traditionele oplossingen geen oplossing meer.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Ruimtegebrek voor stedelijke ontwikkeling wordt een steeds groter probleem. Tot voor kort werd de ruimtebehoefte met name horizontaal ingevuld. Dit leidde tot aanzienlijke uitbreidingsgebieden buiten de grenzen van de bestaande steden, wat een enorme toename van
4.
Conclusie
Ondergronds bouwen biedt duidelijke kansen voor een meer duurzame ontwikkeling. Enerzijds biedt het oplossingen voor huidige milieuproblemen en problemen die samenhangen met ruimtegebrek voor stedelijke ontwikkeling. Anderzijds kan, door de ondergrondse ruimten duurzaam en flexibel vorm te geven, worden voldaan aan de wensen van de huidige generatie, zonder dat de mogelijkheden voor toekomstige generaties worden verkleind.
5.
Trefwoorden
Ruimtegebrek, duurzaamheid, duurzame ontwikkeling, milieuproblemen, flexibiliteit.
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
115
Sterling, R., Overview of Subsurface Space Utilization, in: Carmody, J., and R. Sterling, Underground Space Design: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1993, (deel 2). 1.
Kader
Het boek is ontwikkeld in het kader van een onderzoeksproject dat is uitgevoerd door het Underground Space Center van de Universiteit van Minnesota, VS in samenwerking met het Technische Institute van de Shimizu Corporation, Japan. De resultaten van het onderzoek naar het plannen en ontwerpen van ondergronds ruimten zijn in het boek in de vorm van een handleiding gepubliceerd. In het onderzoek is vooral gekeken naar de belevingsaspecten van ondergrondse ruimten en de ontwerpaspecten.
2.
Werkwijze/methode
Het boek is tot stand gekomen op basis eigen onderzoek, literatuuronderzoek, eigen ervaringen en ervaringen van anderen met ondergronds bouwen die op de verschillende Internationale Congressen voor Ondergrondse Ruimten en Aardebedekte gebouwen bekend zijn gemaakt. In dit eerste deel wordt een overzicht gegeven van ondergronds ruimtegebruik. In dit deel wordt het kader geschetst waarbinnen het ontwerp van ondergrondse ruimten plaatsvindt.
116
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Door de toename van de wereldbevolking en de stijgende welvaartseisen zal de vraag naar voedsel, energiebronnen en grondstoffen steeds grbter worden. De steeds verdergaande verstedelijking, die deels ten koste gaat van agrarische gebieden, en de toenemende zorg voor het milieu, maken dat het niet eenvoudig is om in deze vraag te voorzien. Volgens de schrijvers kan ondergronds ruimtegebruik bijdragen aan het komen tot een oplossing voor dit probleem. Uitwerking Ondergronds bouwen kan op verschillende manieren een bijdrage leveren aan het oplossen van milieuproblemen. 20 kunnen ondergrondse ruimten een bijdrage leveren aan het besparen van energie. Het isolerend vermogen van de omringende grond weegt vol gens Sterling in gematigde tot strenge klimaten op tegen de extra energie die in ondergrondse ruimten nodig is voor verlichting en ventilatie. De aanleg van ondergrondse ruimten kost echter over het algemeen wel meer energie dan de aanleg van bovengrondse ruimten. Daarnaast kan door middel van ondergronds bouwen in hogere dichtheden worden gebouwd, waardoor de druk op de lokale omgeving vermindert. Sterling geeft aan dat er verschillende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat een hogere dichtheid ook leidt tot een geringere energievraag. Bovendien maakt een compacte stedelijke structuur de ontwikkeling van een efficient transportsysteem mogelijk. De geluiddempende werking van aarde is relatief groot. Hierdoor kunnen ondergrondse ruimten een belangrijke bijdrage leveren aan het beperken van zowel interne als externe geluidsoverlast. Ook ten aanzien van trilling heeft aarde een dempende werking. Wanneer de bron van de trilling zich dicht bij het aardoppervlakte bevindt, neemt de trilling sterk af naar diepte (ondergronds) en naar afstand van de bron.
Doordat materialen ondergronds beter worden geconserveerd, hebben ze over het algemeen een langere levensduur. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan een zorgvuldiger beheer van grondstoffen. Sterling ziet het als een groot voordeel dat bepaalde ondersteunende functies ondergronds gesitueerd kunnen worden, zodat de bovengrondse ruimte beschikbaar blijft voor functies die afhankelijk zijn van de bovengrondse omgeving. Bij het ontwerp van ondergrqndse ruimten hoeft in principe vrijwel geen rekenin'Q gehouden te worden met de bovengrondse ruimtelijke structuur en topografie. Ten aanzien van de vormgeving geld en vrijwel alleen geologische, financiele en juridische beperkingen~ De situering van de bovengrondse entrees is echter wel gebonden aan de bestaande bovengrondse ruimtelijke structuur. Het aantal (en vaak ook de grootte van de) entrees wordt beperkt door de kosten. Bij de inpassing van ondergrondse ruimten zal verder rekening gehouden moeten worden met het feit dat de aanleg van ondergrondse ruimten een vrij definitieve ingreep in de betreffende omgeving is. Het is immers vrijwel onmogelijk om de bodem, na de aanleg van een ondergrondse ruimte, in de oorspronkelijke staat te herstellen. Dankzij nieuwe technieken kan de aanleg van ondergrondse ruimte gepaard gaan met minder hinder voor de omgeving dan de aanleg van bovengrondse structuren. Wanneer echter wordt gekozen voor het 'cutand-cover' systeem, is enige mate van overlast echter onoverkomelijk. Voor deze overlast zijn echter verschillende mitigerende maatregelen mogelijk, lOals het creeren van tijdelijke noodvoorzieningen.
Op de verschillende overheidsniveaus zullen richtlijnen, criteria en classificaties voor geschikt gebruik van ondergrorldse ruimten moeten worden opgesteld.
4.
Voorbeelden
Er is een apart hoofdstuk gewijd aan de historische ontwikkeling en het hedendaags gebruik van ondergrondse ruimten. Hierin worden diverse voorbeelden genoemd van verschillende ondergrondse functies. Gezien het aantal lijkt het niet zinvol deze hier apart te noemen. Hier wordt dan ook volstaan met een verwijzing naar het betreffende hoofdstuk.
5.
Conclusie
Indien bij de inpassing van ondergrondse ruimten zorgvuldig te werk wordt gegaan, kan ondergronds bouwen zowel een bijdrage leveren aan de milieukwaliteit als aan de ruimtelijke kwaliteit van een bepaalde omgeving.
6.
Lees-suggesties Birkerts, G., Subterranean Urban Systems, University of Michigan, Ann Arbor, Michigan, 1974. Carmody, J., and R. Sterling, Earth Sheltered Housing Design (second edition\, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1985. Hillman, E., Cities beneath, in: The Environmentalist, nr.3, Elsevier Sequoia, 1983; p.187-98. Jansson, B., and T. Winqvist, Planning of Subsurface Use, Swedish Council for Building Research, D7-1977. Moreland, F. (ed.), Alternatives in Energy Conservation: The Use of Earth Coverec;:l Buildings, National Science Foundation, NSF-RA-760006, Washington D.C., 1975. Moreland, F., (et al.), Earth-Covered Buildings: An Exploratory Analysis for Hazard and Energy Performance (Final Report), FEMA 4411 E, 1981.
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
117
7.
Trefwoorden
Duurzame ontwikkeling, ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit, energie, geluidsoverlast, trilling, schaarse ruimte, intensief ruimtegebruik, beheer, inpassing, hinder, mitigerende maatregelen.
118
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
University of Minnesota, The Underground Space Center, Earth sheltered housing design: guidelines. examples and references, Van Nostrand Reinhold Company, USA, 1979. 1.
Kader
Deze studie komt voort uit een reeds lang bestaande interesse op de universiteit van Minnesota voor uitgebreider gebruik van ondE!rgrondse ruimten. De studie is bedoeld om informatie te leveren voor het architectonisch ontwerp van met aarde bedekte woningen.
2.
Werkwijze/methode
De studie aspecten met aarde informatie
3.
be staat uit drie onderdelen. Deel A gaat over van het ontwerp, deel B beschrijft bestaande bedekte woningen en deel C geeft extra over met aarde bedekte woningen.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Met het oog op de uitputtingvan energiebronnen, kan ondergronds wonen een manier zijn om energie te besparen. Uitwerking In het boek worden verscheidene aandachtspunten genoemd die, met het oog op energiebesparing, een rol kunnen spelen bij het bouwen van met aarde bedekte woningen. Een aantal wordt hieronder beschreven.
lokatie: Een belangrijk aspect van het plannen van een locatie is de locatie zelf en de orientatie van het gebouw. Orientatie van de woning ten opzichte van de zon: Om gebruik te kunnen maken van de energie van de zon, zijn de ligging en de orientatie van een woning ten opzichte van de zon van belang. Er kan sprake zijn van actieve en passieve zonnecollectie. Actieve zonnecollectie vindt plaats door zonnecollectoren op de woningen, bij voorkeur georienteerd op het zuiden. Passieve zonnecollectie vangt zonne-energie door de ramen. Dit betekent dat een concentratie van ramen aan de zuidzijde van de woning benodigd is. Voor een optimaal effect worden aile andere zijden bedekt met grond. Passieve collectie vermindert enorm bij oost- en westgeorienteerde ramen, en verdwijnt bij ramen op het noorden. Wanneer de omgeving een zuidelijke orientatie van ramen verhindert, is eventueel ook een skylight mogelijk. Hier moet echter secuur mee omgegaan worden, zodat dit niet resulteert in een energieverlies in plaats van winst. Orientatie ten opzichte van de wind: Met aarde bedekte woningen bieden een unieke mogelijkheid voor bescherming tegen de wind. Daarnaast kan de wind kan gebruikt worden voor natuurlijke ventilatie. Voor optimale bescherming tegen wind en mogelijkheden voor ventilatie moeten ramen en deuropeningen aan de kant waar de meeste (koude) wind vandaan komt worden geminimaliseerd, terwijl aan de kant waar de wind overwegend vandaan komt in warmere perioden dan juist wel ramen en/of deuropeningen moeten worden geplaatst. Een woning met een binnenplaats kan goed beschermd zijn tegen de wind, maar er kan een kleine turbulentie optreden. Hiermee moet bij het ontwerp rekening worden gehouden.
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
119
.
Orientatie in verband met uitzicht: De orientatie van met aarde bedekte woningen wordt voor een belangrijk deel bepaald door het uitzicht. Wanneer het gewenste uitzicht niet richting het zuiden is, zal minder energie kunnen worden gevangen met de zon. Daarnaast zijn de meeste met aarde bedekte woningen lager dan een gemiddeld gebouw. Van belang is dat men vanuit de woning voldoende uitzicht heeft. Bij een ongewenst zicht, zoals een snelweg of nabij gelegen gebouw, is de orientatie van de grote ramen van groot belang. Met aarde bedekte woningen vormen bij uitstek mogelijkheden om ongewenst uitzicht te vermijden door het orienteren van ramen op een binnenplaats die is afgesloten van de omgeving. Topografie: Belangrijk is of een locatie vlak is of niet, en in geval van een helling de steilheid de orientatie. Op een vlak terrein is een geheel of deels verzonken woning mogelijk. Een hellend terrein geeft de mogelijkheid om in de helling te bouwen, waarbij echter de orientatie van de woning geheel wordt bepaald door de orientatie van de helling. Een steile helling maakt het ook eenvoudiger om een woning met twee verdiepingen te bouwen. Gezien het energieverbruik is het het meest gunstig om in een helling met zuidelijke orientatie te bouwen, hoewel een te grote opwarming in de zomer kan plaatsvinden. Verder heeft een woning met twee verdiepingen meer energieverlies dan een woningmet aan laag. Vegetatie: Vegetatie kan op een locatie zeer veel verschillende functies vervullen. In het kader van energiebesparing kunnen bomen en struiken gebruikt worden om ramen op het zuiden in de zomer te beschermen tegen direct zonlicht. In de winter hebben de loofbomen geen bladeren dus valt het zonlicht wet op de ramen. Daarnaast kunnen bomen en struiken de niet met aarde bedekte zijden van een woning beschermen tegen koude wind.
120
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
Grootte van de locatie eri nabii gelegen bouwwerken: Wanneer een ondergronds bouwwerk moet worden gebouwd op een relatief kleine locatie, spelen drie aspecten een rol: sommige ontwerperi vergen meer ingrepen in de grond, waardoor mogelijk meer ruimte nodig is, dan bij een regulier bouwwerk; een ondergrondse woning kan meer ruimte nodig hebben dan in eerste instantie nodig lijkt. Hiervoor is een herdefinitie nodig van de bestaande zonebepalingen; tenslotte is de locatie en de grootte van bouwwerken op nabij gelegen grond van belang, aangezien deze het zicht en het zonlicht kan belemmeren, of het onprettige gevoel kan creeren dat er op de woning neer gekeken wordt. Deze factoren spelen alleen een rol wanneer gebouwd wordt op een kleine bestaande locatie. Wanneer de woning wordt gebouwd op een nieuwe locatie waar alleen dit soort woningen worden gebouwd, kunnen hoge densiteiten worden gerealiseerd, zonder bovengenoemde problemen. Bodem en grondwater: Bodem en grondwater zijn zeer bepalend voor de mogelijkheden en de kosten van de aanleg van met aarde bedekte woningen, door de mate van draagkracht, zwellen en krimpen, en hoge of lage grondwaterstand. Voordat investeringen worden verricht in het ontwerp en de locatie, is daarom van groot belang dat eerst onderzocht wordt of bodem en grondwater van de locatie geschikt zijn voor de bouw van zo'n woning. Energieverbruik: Bij ieder gebouw geldt dat de hoeveelheid energieverlies bepaald wordt door de oppervlakte van wanden (evenals plafonds, vloeren) waardoor warmte verloren kan gaan. Hoe groter de oppervlakte hoe groter het verlies. Aan de andere kant zijn voor afkoeling in de zomer juist grote
oppervlakten optimaal. Bij het ontwerp moet ook hiermee rekening worden gehouden. Van belang zijn verder de mogelijkheden voor verwarming en afkoeling, ventilatie, het op peil houden van de vochtigheidsgraad. De invloed van de orientatie van de woning, de vorm en ramen worden beschreven in termen van energieverbruik. Vervolgens wordt dieper ingegaan op verschillende aspecten, zoals: het structureel ontwerp: waar moet rekening mee worden gehouden bij het ontwerpen van de woning: bodemtype, grondwater, druk door bodem, sneeuw, auto's, vorst, et cetera en hoe kan de indeling van de woning eruit zien, rekening houdend met bovengenoemde aspecten; het waterdicht (Ietterlijk) maken van de woning: zowel voor oppervlaktewater (afvoer) als voor grondwater; de standaardeisen die gesteld worden aan woningen in verband met leefbaarheid.
4.
Voorbeelden
Er worden verschillende met aarde bedekte woningen beschreven (met daarbij illustraties), zowel voor warme als koude klimaten.
5.
Conclusie
Met aarde bedekte woningen kunnen veel energie besparen. Bij het bouwen van dit soort woningen moet echter met veel verschillende factoren rekening worden gehouden.
6.
Lees suggesties Fairhurst, C., Underground Space Vol. 1, No.2, 1976: p.71-86. Bligh, T.P., Energy Conservation by Building Underground, Underground Space, Vol. 1, No.1, 1976: p.19-33. Moreland, F.L., Earth Covered Habitat - An Alternative Future, Underground Space, Vol. 1, No. 4, 1977: p.295-307. Jansson, B., and T. Winguist, Planning of Subsurface Use, 07: 1977. Wells, M., Underground Architecture, CoEvolution Quarterly, 1976. Bennett, D., and T.P. Bligh, Underground Space, vol. 12, No.4, 1977: p.325-332. Smay, V.E., Underground Houses, Popular Science, 1977: p.84. Paulus, P.B., On the Psychology of Earth Covered Buildings, Underground Space, Vol. 1, No.2, 1976: p.127-130. F.W. Lutz, Studies of children in an Underground School, Underground Space, Vol. 1, No.2, 1976: p.131-134. Sommer, R., Windowless Buildings: Tight spaces: Hard architecture and How to Humanize it, Englewood Cliffs, NJ, Prentice Hall, 1974: p.114119. Longmore, J., and E. Ne'eman, The Availability of Sunshine and Human Requirements for Sunlight in Buildings, Journal of Architectural Research, vol.3, No.2, 1974. Lowenhaypt Collins, B., Windows and People: A Literature Survey. Psychological Reaction to Environments with and Without Windows, National Bureau of Standards, Githersburg, MD, 1975.
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
121
f5
::.-
~ C)
CU ;:)
< ;:) '"
I Co Cb 1St:>0 c:
;:)'
:s '"
:3
s.
""'1-
Q'3
:3 '" ;:) '"
tfJ
'" ~ ~
t)
I\.) I\.)
'"
0r::
cO (1) CO (1)
< (1) .., ::J CO (1) ::J (1)
ro x I"""t(1) ::J rJ)
c3 (1)
(") :::r ~. ::J CO (1) ::J (1)
::J ...,
::J
-i CD ~ ~ 0 0 c. (1)
J
Visser, C., Ondergronds overleven, in: Publiek domein [Binnenlands bestuur], jrg 15, nr 14/15, 1994. 1.
Kader
Onder het them a bouwen wordt nader ingegaan op de mogelijkheden van ondergronds bouwen.
2.
Werkwijze/methode
De auteur beschrijft onder meer aan de hand van uitspraken van mensen en verschillende voorbeelden van ondergrondse projecten, zijn visie op ondergronds bouwen. In aparte kaders wordt nader uitgewijd over de kosten van ondergronds bouwen en de 'Mail Rail' in Londen.
3.
Resultaten
Beschrijving van de achtergrond De derde dimensie in de vorm van hoogbouw is in Nederland al geruime tijd gemeengoed, maar ondergronds wilde het tot nu toe niet erg lukken. Terwijl daar nog een wereld te winnen is~ zeker in een land waar ruimte schaarser wordt. Voor de toekomst vormt ondergronds bouwen een onmisbare optie voor behoud van leefbaarheid en bereikbaarheid. Het feit dat ondergronds bouwen tot op heden nauwelijks is aangeslagen is, volgends de auteur, voor een groot deel te wijten aan het feit dat de ruimtenood blijkbaar nog niet hoog genoeg gestegen is. Vergeleken met echte metropolen zijn Nederlandse grootstedelijke grondprijzen kinderspel en oefenen ze onvoldoende appel uit om dure
vierkante maken.
meters ondergronds
meervoudig
te gelde te
Uitwerking Uit verschillende voorbeelden blijkt dat de tendens tot ondergrondse oplossingen over het algemeen primair louter negatief gemotiveerd wordt door nijpende ruimtenood. Echter, zodra een dergelijke mogelijkheid wordt d66r-gedacht ontrollen zich dikwijls als terstond nieuwe stedelijke vergezichten. Ondergrondse bypasses kunnen de stad bovengronds lucht geven. Dit was vroeger al het geval. In een apart kader wordt ter illustratie hiervan ingegaan op de Mail Rail in Londen. Deze postmetro is reeds tussen 1914 en 1925 aangelegd. AI in die tijd raakten de postkoetsen reeds verstrikt in het drukke verkeer. Een probleem met ondergrondse oplossingen is dat ze dikwijls duurder zijn dan bovengrondse oplossingen. Toenemende schaarste in bovengrondse ruimte en technische innovatie kunnen de financiele kloof echter verkleinen. Nog sterker geldt dit als aile kosten en vooral aile voordelen in de rekensom betrokken worden. Knelpunt is echter dat de financiele vaten van kosten en baten doorgaans niet met elkaar communiceren.
4.
Conclusie
Wanneer de druk op de ruimte toeneemt, kunnen ondergrondse oplossingen een belangrijke bijdrage leveren aan de leefbaarheid en bereikbaarheid van binnensteden. Hoe groter deze druk, hoe groter de kans dat het contraargument 'te duur' voor ondergrondse oplossingen zal verbleken. Wanneer echt aile kosten en baten bij de afweging worden betrokken is het echter nog maar de vraag of een ondergrondse optie wel zoveel duurder is dan een bovengrondse.
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
123
5.
Trefwoorden
Schaarse ruimte, leefbaarheid, bereikbaarheid, financiele haalbaarheid, meervoudig ruimtegebruik, kosten.
124
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
Visser, C., Ondergronds bouwen: Op zoek naar de derde dimensie, in: Binnenlands bestuur, 31 oktober 1997: p.44. 1.
Kader
Dit artikel doet verslag van een discussie over ondergronds bouwen op een Nirov-studiedag.
2.
Werkwijze/methode
In dit artikel worden de ideeen met betrekking tot de mogelijkheden van ondergronds bouwen van de heer Ravesteijn (plaatsvervangend directeur RPD), de heer Noordanus (wethouder Den Haag), de heer Bhalotra (stedenbouwkundig ontwerper) en de heer Becque (COB) tegenover elkaar gezet.
3.
Resultaten Beschrijving
van achtergrond wordt besteed aan de mogelijkheden van ondergronds bouwen. Problemen met de tweede Heinenoordtunnel en de tramtunnel onder de Haagse Grote Marktstraat lijken daarop geen invloed te hebben.
Steeds meer aandacht
Uitwerking De RPD ziet veel mogelijkheden ten aanzien van ondergronds bouwen. Volgens plaatsvervangend Ravesteijn is met ondergronds bouwen
'..
niet alleen
ruimte
maar
ook milieu
directeur
te winnen'.
Topprioriteit wat betreft ondergrondse opties is voor de RPD het stedelijk goederen- en personentransport. Zowel bezwering van emissies en geluidshinder, als verbetering
van het leefmilieu bovengronds kunnen hiermee bewerkstelligd worden. Tweede prioriteit is voor de RPD de 'hele of halve ondergrondse ontwikkeling van bedrijventerreinen'. Ook wordt gesproken over ondergronds gaan bij herinrichting van bestaande bedrijfsparken. Na enkele tientallen jaren, waarin volgens Ravesteijn de meest hinderlijke transportassen zullen zijn weggewerkt, kunnen in het kader van herstructurering ook openbare voorzieningen, van opslagfaciliteiten tot winkels en disco's onder de grond. Bij de mogelijkheden die de RPD afschildert met betrekking tot ondergronds bouwen, zet de Haagse wethouder Noordanus zijn vraagtekens. Ten eerste is er naast bestuurlijke rivaliteit en competitiedrang ook sprake van financiele schaarste. Naar zijn mening moet het ministerie zich 'instrumenteel' wat ruimhartiger opstellen. Rijksvoorschriften lijken ondergrondse projecten als de overkluizing van de Utrechtse Baan nu alleen maar te verhinderen. 'De heersende financiele techniek, lees: verkokering, is voor ondergrondse oplossingen misschien nag wet een grotere hinderpaal dan de bouwtechniek.' Studies als 'Integraal Afwegen' van het Centrum voor Ondergronds Bouwen am financiele vaten beter te laten communiceren (bijvoorbeeld door leefbaarheidswinst in de rekensommen mee te nemen) moeten gemeentebesturen een gereedschapskist bieden voor het maken van betere kosten/baten-analyses. Hierdoor zou de bestaande (sluimerende) animo van gemeentes voor ondergronds bouwen geactiveerd kunnen worden.
4.
Conclusie
De RPD ziet veel mogelijkheden voor ondergronds bouwen. Het blijkt echter dat plannen voor ondergrondse bouwwerken door de 'tamelijk prohibitieve' Deel 2: samenvattingen
omgeving
-
stedebouw
en landschap
125
Rijksvoorschriften vaak in de problemen komen. Van belang is daarom dat het Rijk instrumentele en financiele mogelijkheden biedt voor het ondergronds bouwen. Om gemeentebesturen een instrument te geven voor betere kosten/baten-analyses, wordt door het COB de studie 'Integraal Afwegen' uitgevoerd. Deze zou gemeenten een extra stimulans kunnen bieden.
5.
Trefwoorden
Kosten, baten, leefbaarheid, functieconcentratie, geluidshinder, emissies, herstructurering.
126
Deel 2: samenvattingen
omgeving
- stedebouw
en landschap
3.
Samenvattingen
Architectuur
Bell, P.A. (et. al.), Environmental Psychology, Harcourt Brace College Publishers, 1996. 1.
Kader
.Environmental
Psychology' is een studieboek waarin omgevingsfenomenen op eenwetenschappelijke wijze worden benaderd. De omgeving wordt daarbij breed bestudeerd, varierend van de 'invloed van klimaataspecten op het menselijk gedrag tot de beleving van hoge menselijke dichtheden. Tevens wordt een aantal mogelijke onderzoeksmethoden aangereikt. Bij omgevingspsychologie draait het om de wederzijdse relatie tussen mensen (hun gedrag en beleving) en de gebouwde en natuurlijke omgeving. Soms heeft deze relatie biologische wortels, en soms is deze het gevolg van ervaringen of cultuur.
2.
Werkwijze/methode
Aan de hand van literatuur wordt een groot aantal aspecten van omgevingspsychologie besproken, waaronder .de invloed van architectuur en kleur op mensen.
3.
gebruikers zouden mee moeten denken bij de ontwerpfase. Uitwerking De kleur van een ruimte is van invloed op de beleving van de ruimte. Zo lijken lichtere kamers groter, opener en minder vol. Op dit gebied is weinig recent onderzoek aanwezig. Vreemd, aangezien een verandering van kleur in de omgeving een relatief goedkope oplossing kan zijn. Drie belangrijke ontwerpprincipes zijn: 'enclosure': mate van openheid, ruimtelijkheid, dichtheid, geheimzinnigheid; complexiteit: mate van diversiteit, visuele rijkdom, informatie gehalte, versiering; orde: mate van eenheid, duidelijkheid. Een aantrekkelijke omgeving heeft positieve invloeden op de gevoelens van mensen, en daarmee op hun reacties naar andere mensen toe.
4.
Een goede vormgeving is van belang voor een positieve beleving van de ruimte. Toekomstige gebruikers zouden reeds bij de planvorming van hun (woon- of werk)ruimte moeten worden betrokken.
5.
Lees suggesties Nasar, J.L., urban design aesthetics: the evaluative qualities of building exteriors, in: Environment and Behaviour, 1994, nr.26: p.377-401.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond De vormgeving van een ruimte of plek is heel belangrijk voor de beleving ervan. Er blijken echter verschillen te zijn tussen de gedachten en wensen van de ontwerpers en die van de gebruikers. Het is van belang dat er een betere rli1lpti~~uss~n deze twee ontstaat. Toekomstige
Conclusie
6.
Trefwoorden
Vormgeving, kleurgebruik,
architectuur, orienterende
volumewisselingen, elementen, virtual reality.
Deel 2: samenvattingen
architectuur
127
Bernard, D., A view of Paris Meteor Project: Forging a New Relationship between City and Metro, in: Tunneling and Underground Space Technology, vol. 10, nr. 3, 1995.
1.
Uitwerking
Kader
In het kader van planning en ontwikkeling van ondergrondse ruimten heeft het Engelse vakblad 'Tunneling and Underground Space Technology' in 1995 een artikel gepubliceerd over het Meteor (Metro est-ouest Rapide)-project in Parijs. De auteur D. Bernard, architect in Parijs, geeft in zijn artikel een beschrijving van de problemen die samengaan met het ontwikkelen van een nieuwe ondergrondse metrolijn in Parijs. Om de problemen beter te kunnen begrijpen geeft de auteur een terugblik op de ontwikkeling van de metro in Parijs van het begin van deze eeuw.
2.
Werkwijze/methode
Op basis van de ervaring met het bestaande metronetwerk in Parijs en op basis van de ervaring het Meteor-project worden adviezen gegeven over ontwerptechnieken en over het verbeteren van de tussen de bovengrondse stad en de ondergrondse
3.
met nieuwe relatie stad.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het Meteor-project in Parijs he eft de aanleiding gegeven tot het bouwen van een nieuwe relatie tussen het ondergrondse metro-netwerk en de bovengrondse stad. Dit streven wordt uitgewerkt door het stadsbestuur en de RA TP (Parijs Metro Bestuur). Het Meteor-project biedt tevens de mogelijkheid nieuwe ontwerpaspecten voor 128
stations en ingangen te ontwikkelen en nieuwe bouwtechnieken en transportsystemen toe te passen. Daarnaast geeft het project aanleiding zowel de bovengrondse routes als de ondergrondse routes in het hart van Parijs te renoveren.
Deel 2: samenvattingen architectuur
Het belangrijkste doel van het project is het verbeteren van de relatie tussen het ondergrondse Metro-netwerk en de bovengrondse stad Parijs. Dit doel dient te worden gerealiseerd door de metrolijn de status te geven van een integraal
deel van de stad
en de stad
bewust te maken van de voordelen transportnetwerk te bieden heeft.
(bovengronds) die het ondergrondse
De relatie tussen stad en metro is in het verleden ontstaan. De status en de sfeer van de metro werd toen bepaald door de ontwikkeling van ondergrondse ruimten in geometrische harmonie te laten verlopen met de bovengrondse stedelijke ontwikkeling (Haussman). De ontwerpprincipes van de metro-ingangen bovengronds werden afgeleid van de stedebouwkundige ontwerpprincipes in die tijd. De vormgeving van de ondergrondse ruimten en van de ingangen was een weerspiegeling van de cultuur en samenleving uit een bepaalde tijd en van een bepaalde locatie in de stad. Op deze manier maakte het ondergrondse netwerk een integraal deel uit van de stad. De ondergrondse ruimten werden helder verlicht opdat de reizigers niet het idee zouden hebben dat ze zich in de ondergrond bevinden. Door de duidelijke naamgeving van de stations op de platforms in de ondergrond en bij de stationsingangen bovengronds heeft het oude netwerk tevens bijgedragen aan het identificeren van de wijken van de stad. In het Meteor-project worden nieuwe ontwerptechnieken ontwikkeld die aan de toekomstige stedelijke ontwikkelingen moeten beantwoorden en die een eigen plaats moeten geven aan de metro in het stadsleven. De
problemen
van het huidige ondergronds
bouwen
in Parijs
stedebouwkundige ontwerp bovengronds. Door de overbevolking van de metro zijn ook steeds meer technische uitgangen vereist voor ventilatie en vluchtwegen. Deze technische uitgangen zijn een uitdaging voor de vormgever en tevens een groot probleem voor de stad in verband met de beperkte ruimte ervoor. Het vinden van de vereiste ruimte voor de uitvoering van het ondergrondse werk. Het open houden van de stad voor autoverkeer maakt het werken aan de metrolijn erg moeilijk en kostbaar. am deze reden moet vaak bespaard worden op ontwerpkosten, wat leidt tot een geringere aandacht voor de architectuur van de ingangen en de ondergrondse ruimten.
zijn: Het vinden van voldoende ruimte onder de grond om de vereiste constructies te kunnen bouwen. Deze constructies zijn veel complexer en omvangrijker geworden om tegemoet te komen aan de huidige veiligheidseisen. Goed zicht en een goede orientatie zijn daarbij de ontwerpeisen. De uitgangspunten om dit te realiseren zijn het groter maken van de ruimten en de entreepartij, het ontwikkelen van ondergrondse ruimten als gestructureerde bovengrondse ruimten (met pleinen, straten en kruisingen) en ruimte scheppen voor commerciele activiteiten. De laatste twee uitgangspunten bleken moeilijk realiseerbaar in het Meteor-project, omdat het behoud van stedelijke historische aspecten en bomen de mogelijkheden beperken en omdat de stad niet wil dat de RA TP commerciele activiteiten ontwikkeld die concurrerend zijn met de activiteiten op straatniveau. Het verkrijgen van bovengrondse ruimte om de ondergrondse ruimten bereikbaar en herkenbaar te maken. Door de betrokkenheid van een groot aantal partijen bij de ontwikkeling van stationsingangen zijn vaak langdurige onderhandelingen noodzakelijk. Hierdoor zijn innovatieve oplossingen voor het verbinden van ondergrond met de bovengrond vaak niet van de grond gekomen. Zo zijn voorstellen van de architect om natuurlijk daglicht in de ondergrondse metroruimten te brengen via doorkijken niet uitgevoerd, omdat zowel de stad als de RA TP zich vasthouden aan eigen disciplines. De ingangen van de metro bovengronds dienen rolstoeltoegankelijk te worden, goed herkenbaar en een waardevolle uitstraling te hebben. Op deze manier laat de stad blijken de metro als integraal deel van de stad te beschouwen. Dit heett tot nieuwe ontwerpspecificaties geleid van esthetische irigal1gen met liften die aansluiten bij het
4.
Voorbeelden Meteor-project in Parijs
5.
(nieuwe
metrolijn
start bouw
1997)
Conclusie
De metro moet bovengronds duidelijk en met stijl worden gepresenteerd en de ondergronds ruimten moeten worden gelegitimeerd als stedelijke open bare ruimten, zodat de metro de waarde krijgt die ze verdient. Uiteindelijk draait alles om de raakvlakken, omdat de ondergrondse ruimten hun vorm krijgen rondom deze raakvlakken.
6.
Trefwoorden
Metro, ingang, ontwerpaspecten, veiligheid, uitvoering, management, planning, ontwikkeling, vormgeving, status, cultuur, stijl, stedebouwkundige eisen, ruimte, daglicht, toegankelijkheid, bereikbaarheid, herkenbaarheid.
Deel 2: samenvattingen
architectuur
129
Birkerts, G., Lecture; in: University of technology Delft, Underground; heaven in earth, Ontwerp Contrast '97, DBSG Stylos, Faculty of Architecture, Delft, 1997. 1.
Kader
De lezing maakt onderdeel uit van een boek, dat het verslag vormt van de manifestatie Ontwerp Contrast 1997. Deze twee-jaarlijkse manifestatie behandelt actuele onderwerpen die in het reguliere onderwijsprogramma onderbelicht zijn gebleven. In 1997 was het thema van de manifestatie Ondergronds: hemel in aarde.
2.
Werkwijze/methode
In het boek worden vier thema's belicht, te weten beleving, licht, ruimte en mobiliteit. De informatie die gedurende de manifestatie is verzameld, zoals fragmenten van workshops, reacties van deelnemers, praktijkvoorbeelden en onderzoekprogramma's, is toegekend aan de vier verschillende thema's. De lezing staat echter relatief op zichzelf.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Ondergronds bouwen kan een oplossing bieden voor de 'Ielijke' elementen in steden. Architectoni~che en technische oplossingen kunnen echter alleen gerealiseerd worden, wanneer deze sociaal, economisch, politiek en juridisch onderbouwd kunnen worden. Uitwerking De buitenkant van een ondergronds gebouw maakt onderdeel uit van de aarde. Het hoeft in principe niet 130
Deel 2: samenvattingen
architectuur
herkenbaar te zijn als gebouw, maar maakt onderdeel van haar natuurlijke omgeving.
uit
Om mensen meer op hun gemak te laten voelen in ondergrondse ruimten, dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van twee bronnen daglicht. Deze kunnen door mid del van reflectoren worden gecreeerd. Daarnaast kunnen psychologische problemen verminderd worden door middel van het zoveel mogelijk voorkomen van rechte hoeken. Hiermae kan de associatie met een kelder voorkomen worden.
4.
Voorbeelden The law library in Ann Harbor Michigan: de architect van deze ondergrondse ruimte kreeg de opdracht om te laten zien dat de ondergrondse ruimte niet verschilde van de bovengrondse ruimte. Door middel van panelen en spiegels worden zowel het daglicht als het uitzicht naar binnen gehaald. Hiermee wordt de relatie met de bestaande architectuur behouden. Er is geen sprake van een donkere kelderruimte. De bibliotheek is toegankelijk via een tunnel die geleidelijk naar beneden gaat en uitmondt in een grote open ruimte. Dit maakt de entree acceptabeler. Door de reflectie van daglicht wordt een tweede bron van daglicht gecreeerd. Hierdoor wordt het gevoel ondergronds te zijn geminimaliseerd. The University of Cornell: in dit gebouw zijn de eerste tekenen van een organische benadering zichtbaar. Ook hier is gekozen voor een reflectie van daglicht. A library in Utah. Salt lake city: aangezien veranderingen aan het bestaande gebouw, vanuit esthetisch oogpunt, niet wenselijk waren, is gekozen voor een ondergrondse uitbreiding. Bij het ontwerp van deze ondergrondse ruimte is expliciet rekening gehouden met de natuurlijke omgeving.
5.
Conclusie
De grand onder bestaande gebouwen kan beter benut worden. Hierdoor kan een heleboel extra ruimte worden gecreeerd. Het ontwerp van ondergrondse ruimten vraagt echter om een eigen 'vocabulair'.
6. Buitenkant, vocabulair.
Trefwoorden 'Ielijke'
elementen,
daglicht,
spiegels, eigen
Deel 2: samenvattingen
architectuur
131
Boer, E.K. de (c.s.), Kelders en Kluizen, Stichting Postacademisch Onderwijs, 1997. 1.
Kader
De stichting Postakademisch Onderwijs Civiele Techniek en Bouwtechniek organiseert per jaar een tiental kursussen. In deze cursussen wordt ingegaan op actuele problemathiek. Vanuit verschillende gezichtspunten wordt deze behandeld. Kelders en Kluizen gaat in op de invloed van funderingstechnieken op ontwerpmogelijkheden en de noodzaak van kennis daarover bij ontwerpers.
2.
Werkwijze/methode
Aan de hand van een aantal praktijkvoorbeelden worden innoverende technieken op het gebied van funderen en het maken van kelders en kluizen toegelicht.
3.
Uitwerking Geheel of gedeeltelijke ondergrondse constructies zijn minder zichtbaar dan conventionele constructies, hetgeen in een aantal situaties een voordeel kan zijn. Zo kan bijvoorbeeld een ondergrondse constructie het karakter in stand houden van plaatsen met natuurlijke schoonheid waar de inbreuk van artificiele vormen ongewenst is. Gebouwen in parken en informatie- en studiecentra in Dee! 2: samenvattingen
Kennis van de voorgenomen funderingstechniek in relatie met de toegepaste functie in een vroeg stadium is oak voor ontwerpers van belang. Architectonische ontwerpmogelijkheden worden grotendeels bepaald door de gekozen funderingstechniek.
4.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In principe kunnen aile bestaande functies ondergronds gerealiseerd worden. Dit is echter niet vanzelfsprekend, er moet sprake zijn van een noodzaak of een combinatie van voor- en nadelen, die veroorzaken dat we ondergronds gaan.
132
natuurgebieden kunnen am deze reden geheel of gedeeltelijk in de grand worden gerealiseerd. Het voordeel van gereduceerde zichtbaarheid is niet beperkt tot speciale of unieke locaties. In sommige gevallen zal een bedrijf voor een ondergrondse ge'integreerde oplossing kiezen teneinde een imago zichtbaar te maken of te bewaren. In sommige gevallen is beperkte zichtbaarheid echter een nadeel. Commerciele functies, zoals bijvoorbeeld winkels, moeten vanaf de weg zichtbaar zijn am klanten te trekken. Kantoorgebouweh, kerken en musea kunnen een zodanig symbolische architectuur vereisen dat deze niet gerealiseerd kan worden ingeval van een volledig ondergrondse constructie.
architectuur
Conclusies
In principe kunnen aile functies ondergronds gerealiseerd worden en de meeste zijn dat oak al eens (mondiaal gezien). Ondergronds bouwen wordt meestal toegepast am een functie in te passen in een omgeving waar deze functie bovengronds niet of moeilijk- in te passen valt. Sommige functies lenen zich programmatisch uitstekend voor ondergronds bouwen, maar stellen andere eisen die dat verhinderen. Te den ken valt bijvoorbeeld aan de gewenste exposure (winkels), de symboolwaarde (kerk) en de gewenste expressie (Musea). Op microniveau be'invloedt de funderingsconstructie in meer of mindere mate de omgeving, afhankelijk van type constructie en uitvoeringstechniek. In sommige gevallen zal dit implicaties hebben voor de vrijheden in het stedebouwkundig antwerp. De meeste concepten van
ondergronds bouwen betreffen ondergronds bouwen vlak onder het maaiveld. Waar het mogelijk is dieper gelegen ruimtes te creeren ontstaat een geheel nieuwe laag van ontwikkeling zonder additioneel grondgebruik, uitgezonderd de ingangen.
5.
Lees suggesties Baggs, S.A., Design strategies for Earth-covered buildings, University of New South Wales, Kensington, Australia, 1982. Baggs, S.A. en C.F.Wong, Survey of Fadon in Australian Geotecture and Architecture and Urban Design, Proceedings of the second International Earth-Sheltered Buildings Conference te Minneapolis, U.S.A., juni 1986. Bennet, D.J., Earth-covered buildings and settlements, Proceedings of an Earth-sheltered buildings Conference in Fort Worth, Texas, U.S.A., 1987. Buma, J.T., Mogelijkheden van ondergrondse ruimten, in: De ingenieur, jaargang 98, no. 2, 1986: p.13-21. Collins, B.L. (red), Windows and people: a literature survey: psychological reaction to environments with and without windows, U.S. Department of Commerce, National Bureau of Standards, Building . Science Series 70, juni 1975. Golany, G.S., Earth sheltered Habitat: History. Architecture and Urban Design, Van Nostrand Reinhold Company, New York, N.Y., U.S.A., 1983. Hollister, F.D., Greater London Council: A report on the problems of windowless environments, 1968. Hollon, S.D., P.C. Kendall, S. Norsted, and D. Watson, Psychological responses to earth sheltered. multilevel and above ground structures. with and without windows, in: Underground space, vol. 5, np. 3, 1980: p.171-178.
Lohuizen, H.P.S. van, De ondergrond een nieuwe dimensie voor onze steden, in: Gemeentewerken, Samson Uitgeverij. Alphen aan de Rijn, jaargang 15, juni 1986: p.152-157. Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, China toont zijn ondergrondse woningen: een bezoek aan 10.000.000 Yao-dong's, in: De twaalf ambachten, jaargang 9, no. 44,1986: p.6-11. Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, Ondergronds bouwen: Jaarboek 1985/1986, Stichting Menno van Coehoorn, Den Haag, 1986: p.97-105. Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, The potential use of underground space in the Netherlands, Lecture on the second international earth sheltered building conference te Minneapolis, U.S.A., juni 1986. Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, Imul bouwen in Nederland: De ondergrond. van bodemloze put tot bron van welvaart, Koninklijk Instituut van ingenieurs, afd. voor tunneltechniek en ondergrondse ruimten, 's Gravenhage, 1986. Paulus, P.B., On the psychology of earth covered buildings: in: Underground space, Pergamon Press ltd., jaargang 1, no. 2,1976: p.127-130. Siebos, D.L.H., Planologische en juridische aspecten van diepbouw, Lezing KIVI symposium "Ondergrondse ruimten", 1986. Sterling, R. (ed.), Earth sheltered Housing design, Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, N.Y., U.S.A, 1979. Sterling, R. (ed.), Earth sheltered community design, Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, N.Y., U.S.A., 1981. Sterling, R. (ed.), Earth sheltered residential design manual, Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, N.Y., U.S.A., 1981. Sterling, R. (ed.), Underground building design: commercial and institutio~al~t~uctures,
Dee! 2: samenvattingen
architectuur
133
Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, N.Y., U.S.A., 1981.
6.
Trefwoorden
Zichtbaarheid, inpassing.
134
ruimtelijke kwaliteit, funderingstechnieken,
Dee/ 2: samenvattingen
architectuur
Carmody, J., Design for People in Underground Facilities, in: Carmody, J., and R. Sterling, Underground Space Design: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1993. (deel 2) 1.
Kader
Het boek is ontwikkeld in het' kader van een onderzoeksproject dat is uitgevoerd door het Underground Space Center van de Universiteit van Minnesota, VS in samenwerking met het Technische Institute van de Shimizu Corporation, Japan. De resultaten van hat onderzoek naar het plannen en ontwerpen van ondergronds ruimten zijn in het boek in de vorm van een handleiding gepubliceerd. In het onderzoek is vooral gekeken naar de belevingsaspecten van ondergrondse ruimten en de ontwerpaspecten.
2.
Werkwijze/methode
Het boek is tot stand gekomen op basis eigen onderzoek, literatuuronderzoek, eigen ervaringen en ervaringen van anderen met ondergronds bouwen die op de verschillende Internationale Congressen voor Ondergrondse Ruimten en Aardebedekte gebouwen bekend zijn gemaakt. In dit tweede deel komen verschillende aspecten aan de orde, die samenhangen met het ontwerp van ondergrondse ruimten voor menselijk gebruik.
3.
Resultaten
fysiologische problemen optreden. Mensen voelen zich over het algemeen niet op hun gemak. De potentiele negatieve effecten zijn gerelateerd aan de drie belangrijkste fysieke karakteristieken van ondergrondse ruimten: het niet zichtbaar zijn van de buitenkant van het gebouw, het gebrek aan ramen en het zich onder de grond bevinden. In het ontwerp kan (gedeeltelijk) aan deze problemen tegemoet gekomen worden. In het boek worden hiertoe verschillende richtlijnen gegeven. Deze zijn gebaseerd op: studies naar het gedrag van mensen in ondergrondse ruimten (en vergelijkbare ruimten); ideeen van andere onderzoekers; ontwerprichtlijnen voor ruimten die te maken hebben met vergelijkbare problemen; bezoeken aan ondergrondse ruimten.
Uitwerking
In het boek worden richtlijnen gegeven die betrekking hebben op de volgende onderwerpen: buitenkant en entree van een ondergrondse ruimte; het ontwerp en de ruimtelijke configuratie; interne elementen en systemen; verlichting; veiligheid. De genoemde opgenomen.
4.
richtlijnen zijn na deze samenvatting
Voorbeelden
De genoemde richtlijnen worden in het boek nader uitgewerkt en toegelicht aan de hand van voorbeelden. Gezien de omvang van het aantal voorbeelden dat hierbij aan de orde komt, wordt hier volstaan met een verwijzing naar de betreffende hoofdstukken in het boek.
Beschrijving van achtergrond Wann!'ler mE;)nsenin een ondergrondse ruimte worden geplaatst kunnen verschillende psychologische en Deel 2: samenvattingen
architectuur
135
5.
Conclusie
Richtlijnen om tegemoet te komen aan de problemen samenhangen met ondergronds ruimtegebruik
In het ontwerp kan op verschillende manieren tegemoet gekomen worden aan de psychologische en fysiologische problemen die samenhangen met ondergrondse ruimten.
6.
Lees-suggesties
Buitenkant
Deasy, C.M., Designing Places for People: A Handbook on Human Behavior for Architects. Designers and Facility Managers, Whitney Library of Design, New York, 1985. Passini, R., Wayfinding in Architecture, Van Nostrand Reinhold, New York, 1984. Spivack, M., and J. Tamer, Light and Color: A Designer's Guide, American Institute of Architects Service Corporation, Washington, 1981. Tiedje, B., Spaciousness - The Illusion and the Reality, M.A.Thesis, University of Washington, 1987. Wise, B.K., and J.A. Wise, The Human Factors of Color in Environmental Design: A Critical Review, Dept. of Psychology, University of Washington, 1987.
7.
Het onderstaande en -patronen.
Trefwoorden
Architectuur, ontwerprichtlijnen, inrichting, licht, veiligheid.
uiterlijk, entree, lay-out,
die
geeft een overzicht van ontwerpdoelen
en entree van een ondergrondse
ruimte
Ontwerpdoelen: Creeer een 'overall' imago van het gebouw, als de functie het toestaat. Maak duidelijke grenzen en laat bepaalde architectonische elementen de ligging en functie van het gebouw benadrukken. Zorg ervoor dat niet allerlei noodzakelijke faciliteiten, zoals nooduitgangen, het beeld bepalen. Maak een duidelijke entree, die van verre herkent wordt. Creeer tevens een gevoel van plaats. Ais de ingang via een bovengronds gebouw plaatsvindt, zorg er dan voor dat op het moment dat men een ondergronds deel binnenstapt, men zich hiervan bewust is. Dit kan door bijvoorbeeld een duidelijke markering. Gebruik de ingang als een visuele verbinding tussen de buiten- en binnenkant. Creeer adequate verbindingen met de bovengrondse faciliteiten. Creeer voldoende licht, met name in het deel dat men . als eerste betreedt. Zorg dat het gebouw voor iedereen in principe toegankelijk is en voorkom barrieres voor gehandicapten. .
Ontwerppatronen: Horizontale ingang Gebouwen in of onder heuvelachtig terrein kunnen worden voorzien van een horizontale entree. Ingang door een verlaagde binnenplaats
136
Deel 2: samenvattingen
architectuur
Een volledig ondergrondse ruimte kan binnengegaan worden door een verlaagde binnenplaats naast het gebouw. Open construe ties over trappen en roltrappen Plaats ingangen van trappen en roltrappen in een open constructie om een herkenbaar beeld te creeren. Bovengrondse ingangpaviljoens Gebruik een gesloten bovengronds gebouw om als ingang naar een ondergrondse voorziening te dienen. Ingang door omvangrijke bovenliggende bouwmassa Ga een ondergrondse voorziening binnen door een
bovenliggende bouwmas~~
-
ofwe I een aangrenzend
gebouw als onderdeel vaf'l de ondergrondse structuur. Open trappen en roltrapp~n Plaats trappen en roltrappen in open (multifunctionele) ruimten om de orientatie te verhogen en de qvergang van boven naar beneden te verbeteren. ' Met glas omsloten liften Plaats met glas omsloten liften in een open (multifunctionele) ruimte om de orientatie te verhogen en het opgesloten gevoel te verminderen. Gebruik met gJas omsloten liften naast roltrappen om de toegankelijkheid, de orientatie en de veiligheid te verbeteren.
Het ontwerp
Creeer een zichtbare relatie tussen het binnen- en het buitenmilieu. Richt de ruimte zodanig in dat er een gevoel van ruimtelijkheid ontstaat door een duidelijke en expressieve binnenhuisarchitectuur. Manipuleer de grootte en vorm van de ruimte. Door middel van kleur kan de beleving van een ruimte be'invloed worden. Zo lijken lichtere kamers groter, opener en minder vol. Arrangeer ruimten die de privacy van mensen zoveel mogelijk beschermen.
en de ruimtelijke configura tie
Ontwerpdoelen: Creeer een ontwerp dat makkelijk te begrijpen is, waarbij men niet gedesorienteerd raakt en dat voldoende nooduitgangen bevat. Geef het gebouw van binnen een heel duidelijk eigen imago, ter compensatie van het gebrek van het uiterlijke imago. Creeer een gevarieerd binnenmilieu ter compensatie van het gebrek aan ramen. Maak een stimulerende omgeving voor hen die er verblijven en zij die er doorgaan.
Ontwerppatronen: Een systeem van paden, knooppunten en orienta tiepun ten Plaats het ontwerp van een ondergronds gebouw in een systeem van paden, zones, knooppunten en orientatiepunten, om de orientatie te verbeteren. Gebouw in een hellende ondergrond Bij ondergrondse voorzieningen in een helling moeten de interne ruimten zo veel mogelijk worden blootgesteld aan zonlicht en beelden van buiten. Verlaagde binnenplaats Door gebruik te maken van verlaagde binnenplaatsen bij ondergrondse voorzieningen zorg je voor zonlicht, zicht naar buiten, een relatie met buiten en orientatie in de voorziening. Ontwerp de binnenplaats zo, dat het zonlicht optimaal benut wordt. Maak gebruik van planten en andere n'atuurlijke elementen en maak de binnenplaats toegankelijk voor mensen. Intern atrium Creeer een intern atrium van meerdere verdiepingen in ondergrondse voorzieningen om te zorgen voor visuele stimulatie, een gevoel van orient(!tie, zonlicht (in sommige gevallen) en een orientatiepunt in het gebouw. Doorgang door het gebouw Creeer een hoofddoorgang door een ondergrondse voorziening, Dit is beter dan alleen gebruik te maken van gebruikelijke gangen, Maak de doorgang breder Deel 2: samenvattingen
architectuur
137
en hoger dan een normale gang en zorg voor plaatsen waar men kan zitten, vergelijkbaar met een levendige straat buiten. Korte, levendige gangen Verwijder lange gangen zonder ramen zo veel mogelijk en vervang ze door korte, levendige gangen. Zones met verschillende karakters Creeer zones met verschillende karakters in grote ondergrondse voorzieningen om de orientatie te verhogen en om te zorgen voor een meer stimulerend intern milieu. Interne ramen uitkijkend op activiteiten Gebruik interne ramen in ondergrondse ruimten uitkijkend over gebieden waar activiteiten plaatsvinden en creeer lange interne zichtlijnen. Hierarchie of privacy Bescherm, wanneer interne ramen in ondergrondse voorzieningen zijn gebruikt, een gevoel van privacy door ruimten zo te rangschikken, dat de meest persoonlijke gebieden niet kunnen worden bekeken vanuit openbare gebieden. Met elkaar verbonden ruimten Verbind individuele ruimten (of groepen van met elkaar verbonden ruimten) met elkaar om zodoende de ruimtelijkheid van ondergrondse ruimten te vergroten. Verdeel bijvoorbeeld grote ruimten in met elkaar in verbinding staande ruimten of maak gebruik van nissen of halfhoge muren. Maak lange zichtlijnen zonder dat de hele ruimte in zijn geheel ineens in het zicht is. Hoge en gevarieerde plafonds Maak in ondergrondse voorzieningen de plafonds hoger dan in gebruikelijke gebouwen om het ruimtegevoel te verhogen. Varieer de hoogte van plafonds om de verschillende functies en karakters van iedere ruimte in het gebouw uit te drukken en creeer een stimulerend intern milieu.
138
Deel 2: samenvattingen
architectuur
Interne
elementen
en systemen
Ontwerpdoelen: Creeer een stimulerend binnenmilieu ter compensatie van het gebrek aan ramen. Zorg voor verbindingen met de buitenwereld. Creeer een weids gevoel Creeer een gevoel van warmte om de associatie met koude, vochtige ondergrondse milieus te ondervangen. Zorg voor frisse lucht en warmte. Gebruik interne elementen van hoge kwaliteit ter compensatie van de negatieve status van ondergrondse ruimten. Zorg voor een duidelijk, attractief systeem van bewegwijzering en plattegronden om de orientatie te vergemakkelijken. Ontwerppatronen:
Kleurig, warm en ruimtelijk milieu Gebruik kleuren om de zorgen voor visuele stimulatie, warmte en om de ruimtelijkheid in ondergrondse milieus te verhogen. Vorm, lijn en structuur Gebruik van toepassing zijnde lijnen, vormen en structuren bij ingesloten ruimten in ondergrondse voorzieningen om de ruimtelijkheid te verhogen. Door verticale lijnen op de muren te plaatsen lijkt het plafond hoger, terwijr diagonale lijnen op vloeren ruimten groter doen lijken. Natuurlijke elementen en materialen Gebruik natuurlijke elementen en materialen in
ondergrondse ruimten om warmte en een gevoel van kwaliteit te creeren en tevens om associaties met de natuurlijke wereld op te wekken. Groene planten, vijvers en fonteinen en materialen zoals hout en steen zijn effectief. Plaats waar mogelijk rotswanden in ondergrondse ruimten om de ruige, natuurlijke karakteristieken te benadrukken.
Kunstwerken Neem beeldhouwwerken en andere kunstwerken op in het ontwerp van ondergrondse ruimten. Beeldhouwwerken kunnen dienen als orientatiepunt en ze kunnen kleur, textuur, beweging, geluid, natuurlijke materialen of symbolische elementen introduceren. Geen rommelige meubels Selecteer meubels die niet massief zijn, maar met materialen en kleuren die zorgen voor warmte, textuur, gevoel van kwaliteit en associaties met de natuur. Spiegels Gebruik in besloten ondergrondse ruimten spiegels om het licht te reflecteren en om een gevoel van ruimtelijkheid te creeren. Nissen Gebruik nissen in de wanden van de ondergrondse ruimten om het visueel interessant te maken en de ruimtelijkheid te vergroten. Plaats planten, beelden of andere interessante objecten in de nissen en verlicht ze indirect van bovenaf. Schilderijen en foto's Gebruik schilderijen en foto's om voor kleur te zorgen en om de ondergrondse ruimten visueel interessant te maken. Selecteer schilderijen en foto's met natuurlijke elementen - met name water, bomen en bergen - en scenes die het gevoel van ruimtelijkheid verhogen. Overdraagbare en reflecterende externe beelden Zorg voor externe beelden in ge"isoleerde ondergrondse ruimten door middel van reflectie met optische trucjes of door middel van videosystemen. Duidelijk systeem van bewegwijzering en plattegronden Zorg in aile ondergrondse voorzieningen voor een duidelijk en compleet systeem van bewegwijzering en plattegronden, als hulp om de weg te vinden en om de ruimtelijke orientatie te behouden.
Goed geventileerd en comfortabel milieu Ontwerp een systeem in ondergrondse gebouwen om ervoor te zorgen dat het er comfortabel warm is, dat de vochtigheidsgraad acceptabel is en dat er voldoende ventilatie is om luchtkwaliteitsproblemen te voorkomen.
Verlichting Ontwerpdoelen: Zorg voor voldoende verlichting om visuele duidelijkheid te verkrijgen en aile activiteiten mogelijk te maken, Zorg voor natuurlijk licht. Ontwerp kunstlichtsystemen om de karakteristieken van natuurlijk licht te simuleren. Gebruik licht om het ruimtegevoel te verhogen. Gebruik licht om een stimulerend en gevarieerd milieu te creeren. Verlichting kan de sfeer van ruimten definieren en versterken. Ontwerppatronen: Natuurlijk licht door ramen en dakramen Zorg waar mogelijk voor natuurlijk licht door ramen in ondergrondse voorzieningen. Overdraagbaar en reflecterend natuurlijk licht Reflecteer natuurlijk licht dat de ondergrondse ruimte door ramen en dakramen binnenkomt op vlakken en andere middelen om de verspreiding in de ruimte te maximaliseren. Gebruik in dieper gelegen, meer ge'isoleerde ruimten systemen die natuurlijk licht overdragen en reflecteren in het gebouw door schachten, buizen of kabels. Kunstlicht fTlet natuurlijke karakteristieken Ontwerp kunstlichtsystemen om de karakteristiekell van natuurlijk licht te simuleren.
Deel 2: samenvattingen
architectuur
139
Dakramen en muurpanelen met kunstverlichting Plaats kunstverlichting boven doorzichtige dakramen en achter muurpanelen om de illusie te wekken van natuurlijk licht dat de ruimte binnenkomt. Indirecte verlichting van plafonds en muren Gebruik uniforme indirecte verlichting op plafonds en muren om de ruimtelijkheid in ondergrondse voorzieningen te verhogen. Donkere, onduidelijke grenzen Laat onbelangrijke ruimten donker om het beeld van een oneindige ruimte te geven, om het gevoel van ruimtelijkheid in ondergrondse gebouwen te verhogen. So orten licht en schaduwen Creeer verschillende soorten licht en schaduwen in ondergrondse gebouwen om sfeervolle ruimten te definieren en om de nadruk te leggen op paden en orientatiepunten die de orientatie zullen bevorderen.
Veiligheid Ontwerpdoelen: Minimaliseer gevaarlijke, brandbare materialen of hou ze gescheiden van in beslag genomen ruimten. Ontwerp een vuurbestendig gebouw. Ontwerp als het van toepassing is een gebouw dat bestendig is tegen aardbevingen Zorg er voor dat noodsituaties snel worden ontdekt en zorg voor alarmsystemen die direct informatie geven aan de mensen in het gebouw. Verwijder rook uit de ruimten die in brand staan en onderdruk of doof het vuur zo snel mogelijk. Zorg voor een efficiente evacuatie van mensen uit gevaarlijke ruimten naar plaatsen die veilig zijn (binnen of buiten de voorziening).
140
Deel 2: samenvattingen
architectuur
Ontwerppatronen: Duidelijke interne organisatie en een duidelijk uitgangens ys teem Zorg voor een duidelijk nooduitgangensysteem door een simpel en begrijpelijk ontwerp te gebruiken. De paden naar de nooduitgangen zullen waar mogelijk overeen moeten komen met bekende circulatiepatronen, die gebruikt worden bij het naar binnen en naar buiten gaan van de voorziening. Wanneer ongebruikelijke of onbekende routes nodig zijn, dan moeten ze goed verlicht en aangegeven zijn. Vel/ige
verticale
uitgangen
-
trappenhuizen,
roltrappen en liften Ontwerp trappenhuizen, roltrappen en litten met uiterst veilige uitgangen. Maak uitgangen van trappenhuizen gesloten, geventileerd en open in het centrum om voor visuele openheid te zorgen. Litten die gebruikt worden voor de toegang tot diepere voorzieningen zullen een gesloten en geventileerde ruimte moeten hebben met een commu nicatiemogelij kheid. Vluchtruimten Creeer ruimten in de ondergrondse voorziening die tijdens noodsituaties dienen als vluchtruimten. Maak verschillende ruimten met vuurbestendige wanden en ventileer iedere ruimte als een aparte zone. Duidelijke bewegwijzering en noodverlichting Zorg voor goede bewegwijzering en noodverlichting langs paden of u[tgangen tijdens noodgevallen. Effectieve waarneming-, alarm- en communica ties ys temen Zorg voor effectieve waarneming-, alarm- en communicatiesystemen in ondergrondse voorzieningen. Effectieve rookverwijdering en ventilatie Zorg voor een effectieve rookverwijdering, zodat rook automatisch wordt verwijderd uit de gebieden waar brand is, en een goede ventilatie.
Effectieve brandbestrijding Gebruik automatische watersproeiers of andere brandbestrijdende systemen in ondergrondse voorzieningen. Brandbestendige construe tie en beperking van gevaarlijke materia/en Ontwerp ondergrondse gebouwen met brandbestendige materialen en methoden. Vermijd het plaatsen van gevaarlijke of brand bare materialen in ondergrondse voorzieningen zo veel mogelijk.
Dee! 2: samenvattingen
architectuur
141
Maubant,
J., La ville. I'art & la Voiture, Art Entreprise/Art Edition, Villeurbanne, 1995. 1.
Kader
Ter gelegenheid van 25 jarig bestaan van de "Societe Lyon Parc Auto" (LPA) is een overzichtswerk uitgegeven over doelstellingen, uitgangspunten en gerealiseerde werken van LPA. Hierin wordt met behulp van veel beeldmateriaal vooral het belang van het betrekken van stedebouwkundigen, architecten en kunstenaars bij het vormgeven van de parkeergarages benadrukt.
2.
Werwijze/methode
Kwalitatieve beschrijven van ontstaan en groei van LPA en de visie ten aanzien van de ontwikkeling van "parkeermanagement" in relatie met stedelijke ontwikkelingen. De uitvoeringstechniek wordt summier behandeld. Van enkele garage's worden kwantitatieve gegevens gepresenteerd
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In 1969 is de Societe Lyon Parc Auto opgericht met als doelstelling het parkeren in de totale regia van Lyon in een hand te brengen. Bij de toenmalige bestuurderen bestond de overtuiging dat parkeren een van de instrumenten is am gewenste ruimtelijk-economische ontwikkelingen te sturen. De taak van LPA was dan oak het parkeren op een kwalitatief hoogwaardige manier in het stedelijk weefsel te integreren. Vanaf de oprichting van LPA is er dan oak een intensieve samenwerking met het equivalent van de diensten stadsontwikkeling en economische zaken in Lyon.
142
Dee! 2: samenvattingen
architectuur
Uitwerking LPA stelt dat er een relatie moet zijn tussen de ruimtelijke en architectonische kwaliteit die een gebruiker in de parkeergarage aantreft en die hij in de omgeving van de parkeergarage aantreft. Verschilt dit teveel van elkaar dan zal dit ten koste gaan van het gebruik van de parkeergarage. LPA hanteert het aanleggen van een parkeergarage verder als katalysator voor het opwaarderen van de omgeving. Er wordt gerefereerd aan de invloed van het realiseren van het Centre Pompidou op de omringende wijk. Hierdoor wordt het realiseren van architectonische kwaliteit een vanzelfsprekendheid. De garages worden gezien als visuele evenementen waar de gebruiker als het ware al wordt ingeleid in wat hij bovengronds verder gaat beleven. De garages "Parc Republique" en "Place Clestine" zijn de meest recent gerealiseerde garages en de paradepaardjes van LPA. In deze garages heerst een theaterachtige sfeer. Parc Republique bijvoorbeeld heeft zeven verdiepingen die allen hager zijn dan gebruikelijk. Door foyer-achtige ruimten, waar de in- en uitgangen van auto's en voetgangers op uit komen, ontstaat een duidelijke ruimtelijke hierarchie in de garages. Orientatie wordt daardoor eenvoudig. Daglicht wordt gecombineerd met liften en trappenhuizen die zich in de foyer-achtige ruimten bevinden zodat deze ruimten zich vanuit het parkeergebied als een "baken" manifesteren. Bij Celestine wordt de visuele relatie tot attractie gemaakt. Een ingenieus spieger- en lenzensysteem maakt het mogelijk am door een peri scoop op het bovenliggende place Celestine via een verticale zichtas de garage te bekijken. Echter op een spectaculaire en met de tijd wijzigende manier. In de garage kan vanaf elk punt de voortdurend wijzigende reflecties van de garage op het 7 meter brede spiegelsysteem in de centrale hal waargenomen worden. Kunstenaars hebben in samenwerking met de architecten materiaal en kleurgebruik vastgesteld. Daarnaast hebben zij nog volgens een "Leitmotiv" per garage, kunstwerken geintegreerd in het ontwerp. De garages verschillen daardoor niet alleen in de plek waar zij zich bevinden
maar ook in de sfeer die in de garage heerst. Hiermee worden de garage's voor de gebruikers heldere en te begrijpen objecten. In Lyon parkeert men dan ook niet in Pare Celestine, maar "en Lampion". Zoals bekend is het geven van koosnaampjes aan bouwwerken een teken dat deze door de bevolking "in het hart gesloten is".
4.
Conclusie
Door de garages te zien als een onderdeel van het stedelijk weefsel is het vanz!:ilfsprekend aan het ontwerp dezelfde aandacht te besteden als aan een bouwwerk bovengronds. Vandaar dat in de garages gerefereerd wordt aan beelden van bekende architectuur zoals theater, bioscoop, kathedraal, etc. echter aangepast aan en vertaald naar de functie parkeren. Voor dit aanpassen en vertalen zijn altijd een architect en kunstenaar als ontwerpteam samengevoegd. Het niveau van materiaalgebruik en detailering is dan ook van hoog niveau. LPA stelt dat de meerinvestering in kwaliteit zich dubbel en dwars terugbetaald met een hogere bezettingsgraad van de garages. Ten eerste omdat de garages zo opwindend zijn dat het een lust is daar te parkeren, maar meer nog omdat met de aanleg van de garages gelijktijdig een hoogwaardige openbare ruimte bovengronds is aangelegd die tot een vestigings- en woonklimaat leidde waarin hogere bestedingen door gebruikers mogelijk werden. Recent he eft in Nederland een vergelijkbare ontwikkeling plaatsgevonden op het Mercatorplein te Amsterdam.
5.
Trefwoorden
Ruimtelijke kwaliteit, karakteristiek, orientatie, vormgeving, zichtas.
volume/schaal/maat,
Dee! 2: samenvattingen
architectuur
143
De aspecten van geologie, hydrologie en geotechniek. De beschrijving van de methoden voor ondergronds bouwen. Keuzecriteria bij de uitvoering van ondergrondse constructies. De betekenis van het COB bij de initiatie en coordinatie van onderzoek betreffende het ondergronds bouwen.
Oud, ir.H.J.C., (et. al.), Handboek ondergronds bouwen: deel 1 - Ondergronds bouwen in breed perspectief, COB Gouda, A.A. Balkema Uitgevers Rotterdam, 1997. 1.
Kader
Ondergronds bouwen staat in Nederland momenteel bij verschillende partijen volop in de belangstelling. Verschillende belanghebbenden trachten snel kennis en expertise op te doen om in de toekomst optimaal en adequaat in dit werkveld te kunnen participeren en functioneren. Hiertoe zijn inmiddels diverse studies verricht over velerlei aspecten van het ondergronds bouwen. Om de verworven inzichten en kennis optimaal over te dragen aan de wereld van de gebruikers en aanbieders, is door het COB het initiatief genomen om een handboek ondergronds bouwen uit te geven. Het handboek wordt uitgegeven in vier delen. Dit eerste deel behandelt het ondergronds bouwen in een breed perspectief. Er wordt een verbinding gelegd tussen de elementen beleid, planning en uitvoering. Het eerste deel richt zich zowel op de ontwerpbureaus, aannemingsbedrijven en toeleveranciers, als op maatschappelijke groeperingen en beleidsbepalende instanties. In dit deel komen de volgende onderwerpen aan de orde: Ondergronds bouwen in een breed perspectief: waarom, wat en hoe. De lange voorgeschiedenis van ondergronds bouwen voor bewoning, werk, bescherming, transport en opslag. De inrichting van ondergrondse ruimten: wat is de invloed van de belevings- en veiligheidsaspecten op de ruimtelijke vormgeving en de indrichting? Behandeld worden de achtergronden en de complicaties.
144
Deel 2: samenvattingen architectuur
2.
Werkwijze/methode
Het boek is samengesteld auteurs.
3.
uit bijdragen van diverse
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het ontwerpen van een ondergrondse ruimte is een geheel andere uitdaging dan het ontwerpen van een bovengronds gebouw. De uiterlijke verschijningsvorm als kenmerk van een gebouw bestaat niet voor een ondergrondse ruimte. Deze kan zich uiterlijk alleen maar manifesteren door de toegangspartij, die dan ook een prominente rol speelt in het ontwerp. De vorm van het omhulsel van een ondergrondse ruimte wordt bepaatd door de functionele eisen en de technologische randvoorwaarden van het ondergronds bouwen. Daarbinnen moet de ruimte zo worden ingericht dat ze voldoet aan de bestemmingsfuncties en de eisen enerzijds van gezondheid en veiligheid bij calamiteiten, anderzijds van sociale veiligheid. Vooral voor publieksruimten zal het ondergrondse aspect tot andere indelingen en inrichtingsvoorzieningen leiden dan bij bovengrondse bouwwerken.
Uitwerking In het handboek wordt bij een nadere beschrijving van de eisen die gesteld kunnen worden aan de inrichting van ondergrondse ruimten onderscheid gemaakt in een drietal categorieen, namelijk ruimten voor: 1. transport en communicatie (kleine en grote infrastructuur) ; 2. opslag (tijdelijk en permanent); 3. verblijf (werken, produceren, wonen en recreeren). Ad 1. Inrichting van tunnels De inrichting van kleine infrastructuur (kabels en leidingen) wordt volledig bepaald door de mogelijkheden voor inspectie, onderhoud en voor vervanging van kabels en leidingen. Met de inrichting van tunnels (voor transport van personen en goederen) wordt een drietal doelstellingen beoogd: een veilige en confortabele reis door de tunnel van voertuig en passagiers; het mogelijk maken van efficient onderhoud; een veilige beheersing van ongewone situaties, waaronder calamiteiten. De esthetische waarden zijn hier van ondergeschikt belang. Ad 2. Inrichting van ondergrondse opslagruimten De opslag in bulk vereist qua inrichting weinig voorzieningen. De opslagvan stukgoederen stelt daarentegen wet specifieke eisen aan de inrichting. In deze opslagplaatsen verblijven immers vrijwel permanent personen en is de ruimtelijke indeling vaak van essentieel belang. Veel van de eisen voor ondergrondse opslag wijken nauwelijks af van die voor bovengrondse opslag, zoals vloerbelasting, verdiepingshoogte, aanvoerroutes, etc. Het verschil zit hem met name in de klimaatbeheersing en het transport. Met name voor het laatste dient een goede oplossing gecreeerd te worden. Het aantal personen dat werkzaam is in ondergrondse opslagruimten is over het algemeen vrij beperkt.
Bovendien is hun verblijf meestal kortstondig en zijn ze redelijk vertrouwd met de ruimte. Dit maakt dat de eisen die vanuit de werknemers aan de inrichting van de ondergrondse ruimte minder ver gaan dan bij de inrichting van (andere) ondergrondse verblijfruimten (zie onder ad 3.). Ad 3. Inrichting van verblijfsruimten Bij de inrichting van ondergrondse ruimten ligt de nadruk op de inwendige functionaliteit. De architectonische vormgeving speelt alleen met betrekking tot de bovengrondse toegang. De esthetische elementen zijn hoofdzakelijk afhankelijk van de doelstelling die met het verblijf in een ondergrondse ruimte wordt beoogd. Duidelijke orientatie, fysieke veiligheid en sociale beleving spelen bij de inrichting een belangrijke rol. Het is belangrijk dat mensen zich in de ruimte op hun gemak voelen. Hierbij gaat het enerzijds om de vraag of er een prettige sfeer wordt opgeroepen door kleurschakeringen en materiaalgebruik en anderzijds of de beleving van de ruimte en het gevoel van veiligheid met elkaar in balans zijn. Hiervoor dient de basis gelegd te worden in de vormgeving van de ruimten zelf; de afbouw alleen is hiertoe niet toereikend. Bij een ondergrondse verblijfsruimte zijn de technische en de functionele eisen gelijkwaardig. Om een geslaagd ontwerp te krijgen is daarom een goede samenwerking tussen de architect en de civiel-technicus essentieel. Afhankelijk van de functie van een ondergrondse ruimte zal er in sommige gevallen behoefte zijn aan veel vloeroppervlak en in andere gevallen aan veel ruimtelijkheid. Het creeren van ruimtelijkheid in de ondergrond is echter relatief kostbaar. Dit vraagt om een compromis, waarbij de economische aspecten afgewogen dienen te worden tegen de sociale aspecten.
Voor de inrichting van ondergrondse ruimten is het van wezenlijk belang om de functie goed te definieren. Het inflexibele karakter van deze ruirTlten brengt met zich mee Deel 2: samenvattingen
architectuur
145
dat een functiewijziging over het algemeen met veel moeite gerealiseerd kan worden.
4.
niet of slechts
Voorbeelden Souterrain Grote Marktstraat/Kalvermarkt, Den Haag (Zowel bij het ontwerpen van de stations als van de parkeergarage hebben de ontwerpcriteria voor ondergrondse verblijfsruimten een doorslaggevende rol gespeeld.) Beurstraverse, Rotterdam (In het ontwerp is de keuze uitgegaan naar openheid, waardoor de toetreding van daglicht en de mogelijkheid tot direct oogcontact tussen personen op het maaiveld en in de verdiepte winkelstraat mogelijk blijft.) Crysta Nagahori Center, Osaka (Japan) (Door het verhogen van het middengedeelte tot aan het straatniveau over een groot deel van de lengte, wordt de toetreding van direct daglicht mogelijk. In de bovengrondse vormgeving van de glazen afdekkappen wordt teruggegrepen naar een historisch element uit het straatbeeld, namelijk de nu reeds gedempte gracht. Om de herkenbaarheid te versterken heeft men de winkelstraat verdeeld in drie blokken van verschillende architectuur en de winkelpuien regelmatig laten verspringen. Het wandelniveau bestaat uit plateaus, die regelmatig in hoogte verschillen, zodat ook los van de winkels herkenbaarheid ontstaat.)
5.
Conclusie
Het ontwerp van ondergrondse ruimten vloeit direct voort uit de functionele eisen en de technologische randvoorwaarden van het ondergrondse bouwen. De inrichting dient afgestemd te zijn op de
146
Dee! 2: samenvattingen
architectuur
bestemmingsfuncties en op de eisen die gesteld worden vanuit gezondheid en veiligheid. De esthetische inrichting van ondergrondse ruimten is vooral van belang voor verblijfsfuncties. Dergelijke ruimten dienen immers voldoende uit te nodigen om erin te verblijven. Mensen moeten zich hier op hun gemak kunnen voelen.
6.
Trefwoorden
Vormgeving, inrichting, functionele eisen, technologische randvoorwaarden, tunnels, opslag, verblijfsruimten.
Raetzman, R. and M. Triantafillou, The Need for an Interdisciplinary Approach to the Design of Earth-Sheltered Environments: the Role of the Interior Designer, in: Holthusen, T.L.(ed.), The potential of Earth-Sheltered and Underground Space: Today's Resource for Tomorrow's Space and Energy Viability, Proceedings of the Underground Space Conference and Exposition, Kansas City, Missouri, Pergamon Press, New York, 1981. 1.
Kader
De bijdrage van Raetzman en Trinatafillou maakt onderdeel uit van een boek dat is samengesteld uit papers die in het kader van de 'Underground Space Conference and Exposition', gehouden in Kansas City, zijn geschreven.
2.
Werkwijze/methode
De verschillende
papers zijn opgenomen
Uitwerking Er is een eerste poging gedaan om drie morfologische zones te onderscheiden die elk een deel van de aard van met aarde bedekte omgevingen representeren. De morfologische zones zijn: 'Site/Building Zone' (locatiefactoren, landschaps- en omgevingselementen en de context), 'Transitional Zone' (overgangszones tussen het gebouw en het landschap, ingang tot de locatie en tot het gebouw, overgang tussen onder- en bovengronds in relatie met zonlicht ed.) en 'Interior Zone' (relatie met buiten, kleur, licht, gebruikte materialen). Deze zones moeten interdisciplinair worden meegenomen voor het formuleren van criteria zowel voor het ontwerp, als voor evaluatie en bruikbaarheid ervan. Voor iedere zone wordt een aantal sleutelvariabelen genoemd die een rol spelen voor de leefbaarheid: 'Site/Building Zone' ingangen (voetgangers/auto), niveauverschillen, aarde/verhogingen, relatie leggen met het landschap, constructiematerialen, isolatie, aantrekkelijkheid van de omgeving, microklimaat/aanpassing, bewustzijn van de niveauverandering naar ondergronds, plaatsing/ligging van het gebouw/orientatie t.O.V. de zon, vorm/geschiktheid/prestatie van de locatie.
in het boek. 'Transitional Zone' niveauveranderingen, doordringen van de zon en zonneenergie, ingangen, luchtsluis, laden en lossen, overgangen binnen-buiten, constructiematerialen, ventilatie, isolatie, (uit)zicht, bewustzijn van buiten/omgeving, verwachting aangaande het aankomen in een ondergrondse ruimte, bewustzijn aangaande het verlaten van de ondergrondse ruimte. .
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Er is steeds meer aandacht en acceptatie voor ondergronds bouwen. Er lijken veel mogelijkheden te zijn voor energie- en kostenefficientie. Een kritische vraag hierbij is hoe de leefbaarheid van ondergrondse woningen kan worden verbeterd, binnen de bestaande institutionele context van land- en woningontwikkeling.
'Interior Zone' ruimtelijke opeenvolging en overgang, menselijke schaal/psychologisch comfort, materialen/textuur /kleur, natuurlijk licht en kunstlicht, ve nti Iatie/verw a rm ing/koel ing /a kbestie k; blootstell ing Dee! 2: samenvattingen
architectuur
147
ruimte aan zonnestraling/ruimtegebruik, vloermateriaal en ontwerp m.b.t. op warmtewinst, bewustzijn van het ondergronds zijn, relaties tussen aangrenzende ruimten, plaatsing meubels/relatie met zicht/blootstelling aan de zon.
4.
Conclusie
Door het concentreren op deze drie morfologische zones zullen ontwerp-beslissingen resulteren in: maximalisatie van de leefbaarheid benodigd in met aarde bedekte omgevingen, vergroten van de publieke acceptatie ervan en demonstratie van de aard, thema's en de symboliek van deze omgevingen.
5.
Lees suggesties Aiken, R., J. Carmody, and R. Sterling, Earth Sheltered Housing: Code. Zoning. and Financing ~, Underground Space Center, University of Minnesota and U.S. Dept. of Housing and Urban Development, 1980. Baum, G.T., A.J. Boer and J.C. Macintosh, Jr., The Earth Sheltered Handbook, Tech/Data Publications, Milwaukee, 1980. Campbell, S., The Underground House Book, Garden Way Publishing Co., -1979. Dean, a.A., Underground Architecture, in: Journal of the American Institute of Architects, april 1978. Wells, M., Underground Designs, Wells, Cherry Hills, N.J., 1977.
6.
Trefwoorden
Leefbaarheid, acceptatie.
148
morfologische
Deel 2: samenvattingen
zone, inpassing,
architectuur
publieke
Sterling, R.L., Overview of Subsurface Space Utilization, in: Carmody, J., and R. Sterling, Underground Space Design: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1993. (deel 1) 1.
Kader
Het boek is ontwikkeld in het kader van een onderzoeksproject dat is uitgevoerd door het Underground Space Center van de Universiteit van Minnesota, VS in samenwerking met het Technische Institute van de Shimizu Corporation, Japan. De resultaten van het onderzoek naar het plannen en ontwerpen van ondergronds ruimten zijn in het boek in de vorm van een handleiding gepubliceerd. In het onderzoek is vooral gekeken naar de belevingsaspecten van ondergrondse ruimten en de ontwerpaspecten.
2.
Werkwijze/methode
Het boek is tot stand gekomen op basis eigen onderzoek, literatuuronderzoek, eigen ervaringen en ervaringen van anderen met ondergronds bouwen die op de verschillende Internationale Congressen voor Ondergrondse Ruimten en Aardebedekte gebouwen bekend zijn gemaakt. In dit eerste deel wordt een overzicht gegeven van ondergronds ruimtegebruik. In dit deel wordt het kader geschetst waarbinnen het ontwerp van ondergrondse ruimten plaatsvindt.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Wanneer eeh ondergrondse ruimte eenmaal is aangelegd, kan de bodem niet meer worden hersteld in haar oorspronkelijke staat. De aanwezigheid van deze open ruimte in de bodem kan van invloed zijn op het toekomstige gebruik van zawel de bovengrondse als de ondergrondse omgeving. Dit betekent dat er zeer zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanleg van ondergrondse ruimten. Uitwerking Bij de aanleg van ondergrondse ruimten dient rekening gehouden te worden met de geologische condities en de bestaande ondergrondse structuren. Dit vraagt om een driedimensionale benadering. Ondergrondse ruimten dienen zodanig ontworpen te worden dat ze relatief eenvoudig aangepast kunnen worden aan toekomstig gebruik. Grote openingen en hoge plafonds kunnen bijdragen aan een dergelijke flexibiliteit. Een (gedeeltelijk) ondergrondse ruimte heeft relatief weinig visuele impact. Dit betekent dat het ondergronds aanleggen van functies een oplossing kan bieden in open gebieden. Daarnaast biedt het een mogelijkheid om ongewenste elementen aan het oog te onttrekken. Voor een aantal functies is het feit dat ze bovengronds vrijwel niet zichtbaar zijn echter geen wenselijke situatie. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om functies die om te kunnen functioneren juist de aandacht moeten trekken, zoals restaurants en winkels. Veel bedrijven profileren zich via hun gebouw, dat uitdrukking geeft aan hun status en prestige. Wanneer een dergelijk bedrijf onder de grond is gesitueerd zijn de mogelijkheden hiertoe beperkt. Ook architecten gaat het met name om de uiterlijke verschijning van een gebouw. Dit vormt als het ware hun visitekaartje naar de buitenwereld. De entree van een ondergrondse ruimte is over het algemeen het enige zichtbare; dezevraagt dan ook extra Deel 2: samenvattingen
architectuur
149
Labs, K., (et. al.), Building Foundation Design Handbook, Oak Ridge, Tennessee, prepared by the Underground Space Center, University of Minnesota, 1988. Sterling, R. (et. al.), Earth Sheltered Community Design, Underground Space Center, University of Minnesota, Minneapolis, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1981. Swayze, J.. Underground Gardens & Homes, Hereford, Tex., 1980.
aandacht in het ontwerp. Het ontwerp van de ondergrondse ruimten zelf vraagt om een aangepaste benadering, die rekening houdt met zowel de bestaande structuren in de bodem, als met de functionele eisen die voortvloeien uit het (toekomstig) gebruik van de ondergrondse ruimte. Het karakter van een ondergrondse structuur kan sterk afwijken van die van een bovengrondse ruimte. Zo kan er bijvoorbeeld zowel een rustige, spirituele sfeer gecreeerd worden, als een zeer lawaaiige, dynamische sfeer.
6. 4.
De aanleg van ondergrondse ruimten vraagt om een zorgvuldig ondergronds ontwerp dat rekening houdt met de beperkingen van de bestaande structuur en de gewenste flexibiliteit. In het ontwerp zal extra aandacht uit moeten gaan naar de entree, aangezien dit de enige visuele relatie is met 'boven' .
5.
Lees-suggesties Ahrends, D., c.s., Earth Sheltered Homes: Plans and Designs, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), .
1981. Birkerts, G., Subterranean Urban Systems, University of Michigan, Ann Arbor, Michigan, 1974. Carmody, J., and R. Sterling, Underground Building Design: Commercial and Institutional Structures, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1983. Carmody, J., and R. Sterling, Earth Sheltered Housing Design (second edition!, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1985. Labs, K.. The architectural underground, in: Underground Space 1, Pergamon Press, 1976: p. 18 en 135-56. 150
Trefwoorden
Conclusie
Dee! 2: samenvattingen
architectuur
Flexibiliteit, toekomstwaarde, karakteristiek, omgeving.
visuele impact, entree,
University of Minnesota, The Underground Space Center, Earth sheltered housing design: guidelines. examples and references, Van Nostrand Reinhold Company, USA, 1979. 1.
Kader
Deze studie komt voort uit een reeds lang bestaande interesse op de universiteit van Minnesota voor uitgebreider gebruik van ondergrondse ruimten. De studie is bedoeld om informatie te leveren voor het architectonisch ontwerp van met aarde bedekte woningen.
2.
Werkwijze/methode
De studie aspecten met aarde informatie
3.
bestaat uit drie onderdelen. Deel A gaat over van het ontwerp, deel B beschrijft bestaande bedekte woningen en deel C geeft extra over met aarde bedekte woningen.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Met het oog op"de uitputting van energiebronnen, kan ondergronds wonen een manier zijn om energie te besparen. Uitwerking In het boek worden verscheidene aandachtspunten genoemd die, met het oog op energiebesparing, een rol kunnen spelen bij het bouwen van met aarde bedekte woningen. Bij het thema 'architectonisch ontwerp' worden de volgende onderwerpen besproken: 'programming', algemene en specifieke aandachtspunten voor het
ontwerp. Bij ieder onderwerp worden aanbevelingen gedaan hoe daarmee in het ontwerp omgegaan kan worden. Voor de aanbevelingen wordt verwezen naar het boek. 'Programming': Het feit dat een woning ondergronds wordt gebouwd, heeft invloed op de mogelijkheden voor het ontwerp ervan, zoals de indeling van de woning, de ruimte die beschikbaar is voor allerlei benodigdheden voor een huis, ed. Aigemene aandachtspunten voor het ontwerp: Bij ieder gebouw geldt dat de hoeveelheid energieverlies bepaald wordt door de oppervlakte van wanden (evenals plafonds, vloeren) waardoor warmte verloren kan gaan. Hoe groter de oppervlakte hoe groter het verlies. Aan de andere kant zijn voor afkoeling in de zomer juist grote oppervlakten optimaal. Bij het ontwerp moet ook hiermee rekening worden gehouden. Bij een met aarde bedekte woning is qua structuur bijvoorbeeld het dak van groot belang. Wanneer hierop een laag aarde komt te liggen he eft dit grote gevolgen voor de eisen aan de draagkracht van het dak. De relatie van de woning tot het maaiveld he eft te maken met het gewenste uitzicht, evt. helling, energiebesparing, privacy, veiligheid. Er zijn verschillende standaard-Iayouts mogelijk: elevational, atrium, penetrational. Deze staan beschreven op p.40-42, met aile voor- en nadelen ervan. De toegang voor voetgangers en voertuigen vormt een belangrijk aandachtspunt: een toegang naar beneden toe heeft vaak een negatieve associatie, waardoor veel aandacht moet worden besteed aan een goede entree. "
Deel 2: samenvattingen
architectuur
151
Specifieke aandachtspunten voor het ontwerp: Natuurlijke verlichting moet zoveel mogelijk worden nagestreefd door het ontwerp van de woning en de omgeving, zowel voor energiebesparing, als voor de leefbaarheid van de woning. Van groot belang is dat de vormgeving van de omgeving sterk samenhangt met de woning. Bijvoorbeeld de aardelaag over de woning moet beplant worden, uit esthetisch oogpunt, maar ook omdat bijvoorbeeld een graszode veel zonnewarmte tegen kan houden in de zomer. Van belang voor de vegetatie is dan weer een goed drainagesysteem, zodat de grond niet langdurig verzadigd is met water. Rekening moet worden gehouden met het wegvloeien van warmte door wanden, plafonds en bijvoorbeeld een skylight. Hiervoor worden aanbevelingen gedaan. Energieverbruik: Bij ieder gebouw geldt dat de hoeveelheid energieverlies bepaald wordt door de oppervlakte van wanden (evenals plafonds, vloeren) waardoor warmte verloren kan gaan. Hoe groter de oppervlakte hoe groter het verlies. Aan de andere kant zijn voor afkoeling in de zomer juist grote oppervlakten optimaal. Bij het ontwerp moet ook hiermee rekening worden gehouden. Van belang zijn verder de mogelijkheden voor verwarming en afkoeling, veritilatie, het op peil houden van de vochtigheidsgraad. De invloed van de orientatie van de woning, de vorm en ramen worden beschreven in termen van energieverbruik. Vervolgens wordt dieper ingegaan op verschillende aspecten, zoals: het structureel ontwerp: waar moet rekening mee worden gehouden bij het ontwerpen van de woning: bodemtype, grondwater, druk door bodem, sneeuw, auto's, vorst, et cetera en hoe kan de indeling van
152
Deel 2: samenvattingen
architectuur
de woning eruit zien, rekening houdend met bovengenoemde aspecten; het waterdicht (letterlijk) maken van de woning: zowel voor oppervlaktewater (afvoer) als voor grondwater; de standaardeisen die gesteld worden aan woningen in verband met leefbaarheid.
4.
Voorbeelden
Er worden verschillende met aarde bedekte woningen beschreven (met daarbij illustraties), zowel voor warme als koude klimaten.
5.
Conclusie
Met aarde bedekte woningen kunnen veel energie besparen. Bij de vormgeving van dit soort woningen moet echter met veel verschillende factoren rekening worden gehouden.
6.
Lees suggesties Fairhurst, C., Underground Space Vol. 1, No.2, 1976: p.71-86. Bligh, T.P., Energy Conservation by Building Underground, Underground Space, Vol. 1, No.1, 1976: p.19-33. Moreland, F.L., Earth Covered Habitat - An Alternative Future, Underground Space, Vol. 1, No. 4,1977: p.295-307. Jansson, B., and T. Winguist, Planning of Subsurface Use, D7: 1977. Wells, M., Underground Architecture, CoEvolution Quarterly, 1976. Bennett, D., and T.P. Bligh, Underground Space, vol. 12, No.4, 1977: p.325-332.
Smay, V.E., Underground Houses, Popular Science, 1977: p.84. Paulus, P.B., On the Psychology of Earth Covered Buildings, Underground Space, Vol. 1, No.2, 1976: p.127-130. F.W. Lutz, Studies of children in an Underground School, Underground Space, Vol. 1, No.2, 1976: p.131-134. Sommer, R., Windowless Buildings: Tight spaces: Hard architecture and How to Humanize it, Englewood Cliffs, NJ, Prentice Hall, 1974: p.114119. Longmore, J., and E. Ne'eman, The Availability of Sunshine and Human Requirements for Sunlight in Buildings, Journal of Architectural Research, vol.3, No.2, 1974. Lowenhaypt Collins, B., Windows and People: A Literature Survey. Psychological Reaction to Environments with and Without Windows, National Bureau of Standards, Githersburg, MD, 1975.
7.
Trefwoorden
Inrichting, energie-extensivering,
energiegebruik.
Deel 2: samenvattingen
architectuur
153
Ci ::.~. C) c E;
S.
Q) '" ~ Cb ::. ~ ......
~
t::J Cb £t
(J'1 .p..
4.
Samenvattingen
Beweging
Arthur, P., en R. Passini, Wayfinding, McGraw-Hili Ryerson, Ontario, 1992. 1.
Kader
Hoewel algemeen erkend wordt dat bewegwijzering niet genegeerd kan worden in h~r ontwerpproces blijft aandacht voor bewegwijzering vaak een sluitpost; de grafisch ontwerper mag als het gebouw klaar is nog wat bewegwijzeringbordjes ophangen. In het boek 'Wayfinding' stelt de auteur zich als doel bewegwijzering een volwassen plaats in het ontwerpproces te geven.
2.
Werkwijze/methode
Op basis van literatuuronderzoek wordt bewegwijzering beschreven. Ais eerste wordt bewegwijzering gedefinieerd en worden factoren die van invloed zijn op bewegwijzering gegeven (bijvoorbeeld gebruik). Vervolgens worden verschillende componenten van de ruimtelijke omgeving besproken. Deze componenten worden typologisch weergegeven. Het geheel is doeltreffend ge'illustreerd met goede en slechte voorbeelden.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Belangrijke aspecten van bewegwijzering zijn het betreden van en het bewegen door gebouwen. Hierbij speelt de mogelijke aanwezigheid van barrieres een grate rol. Toegankelijkheid bijvoorbeeld is synoniem met een barriere-vrij ontwerp. Barrieres kunnen fysiek en
psychologisch zijn. Een belangrijk aandachtspunt zijn gehandicapten.
hierbij
Uitwerking In de eerste hoofdstukken wordt ingegaan op het beg rip bewegwijzering. Onder bewegwijzering wordt verstaan het uitvoeren van taken als: het leren van een nieuwe route, het terugkeren naar het beginpunt, het begrijpen van de layout van een ruimtelijke organisatie etc. Beweging komt aan de orde als het gaat om verandering vall verplaatsingscircuits. Hieraan voorafgaand moeten beslissingen worden genomen. Het uitvoeren van een beslissing is een zeer complexe zaak. Een verplaatsingsbeslissing bestaat uit twee elementen: gedrag: zoals naar rechts draaien, naar boven gaan, of het zoeken naar informatie; een omgeving: zoals een tussengebied, de trappen of een informatiebord. De leesbaarheid van de omgeving is belangrijk. Elementen die meewerken aan deze leesbaarheid zijn: poorten, colonnades, landschap, vorm van het gebouw en de deur. Naast de twee genoemde elementen die de verplaatsing bepalen zijn en er een viertal aspecten die de verplaatsing kunnen vereenvoudigen, namelijk: typografische afbeeldingen; computertekeningen en foto's; pictogrammen; cartogrammen. De lay-out en weergave dienen natuurlijk duidelijk, volledig en overzichtelijk plaats te vinden. De vier vormen van wegbewijzering kunnen onderverdeeld worden in drie categorieen die de uiteindelijke locatie van d~ informatie bepalen, namelijk: zelf ondersteunend; gecombineerd met een muur;
in de vorm van luidsprekers/videoschermen. Van groot belang isdat de weergag~ven informatie 'up to date' is en op het juiste moment 'wordt en op de juiste Deel 2: samenvattingen
beweging
155
plaats wordt afgebeeld. Met name bij druk bezochte locaties waar veel informatie afgebeeld wordt zijn dynamische informatievoorzieningen van groot belang. Denk aan luchthavens, NS-stations en sportcomplexen. Net zoals het van groot belang is om bewegwijzering/ informatievoorziening te categoriseren (zie hierboven) is het ook van belang om gebouwen onder te verdelen in componenten. Op deze manier wordt verplaatsing in een gebouw eveneens vereenvoudigd. Een gebouw kan gemiddeld in de volgende zones worden onderverdeeld: parkeerplaatsen/ garage; entree; foyer/ wandelgangen; gemeenschappelijke ruimten; afdelingen/ kantoren/ kamergenoten. Binnen een gebouw zijn drie manieren van verplaatsen mogelijk. Voor elke manier van verplaatsen dient de informatie overzichtelijk te zijn. verticale wijze -+ per afdeling; horizontale wijze -+ in verdiepingen; op de snelste manier -+ in geval van nood.
4.
Conclusie
Verplaatsing kan bevorderd en vereenvoudigd worden door grafische elementen (weergave, lay-out informatie) en door architectonische elementen (logische indelingen binnen het gebouw). De aandacht voor grafisch ontwerp moet vanaf het begin van het ontwerpproces meegenomen worden in het proces. Ais de architectonische elementen niet voldoen hebben vaak ook de grafische elementen geen nut.
5.
Lees suggesties Richesin, Ch. (e.a.), Access needs of blind and visually impaired travellers in transportation
156
Deel2: samenvattingen beweging
terminals, Canadian National Institute for the blind, Toronto, 1987.
6.
Trefwoorden
Functionaliteit, stress, toegankelijkheid, leesbaarheid, typologie, blinden.
orientatie,
Boer, E.K. de, (et al.), Kelders en Kluizen, Stichting Postacademisch Onderwijs, 1997.
1.
Kader
De stichting Postakademisch Onderwijs Civiele Techniek en Bouwtechniek organiseert per jaar een tiental kursussen. In deze cursussen wordt ingegaan op actuele problemathiek. Vanuit verschillende gezichtspunten wordt deze behandeld. Kelders en !(Iuizen gaat in op de invloed van funderingstechnieken or)' ontwerpmogelijkheden en de noodzaak van kennis daarover bij ontwerpers.
2.
Werwijze/methode
Aan de hand van een aantal praktijkvoorbeelden worden innoverende technieken op het gebied van funderen en het maken van kelders en kluizen toegelicht.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Kennis van de voorgenomen funderingstechniek in relatie tot de toegepaste functie in een vroeg stadium is ook voor ontwerpers van belang. Architectonische ontwerpmogelijkheden worden grotendeels bepaald door de gekozen funderingstechniek. Uitwerking Ondergrandse constructies maken een efficient circulatieen transportsysteem mogelijk. Toegenomen dichtheden en meer compacte ontwikkeling zijn in het algemeen gebaat bij grootschalige infrastructurele systemen. Grote infrastructuur in de ondergrondse ruimte heeft ook het unieke voordeel van dienst te zijn voor zeer
dichtgebouwde gebieden zander directe verstoring van het oppervlak. Toegang voor voetgangers in welke vorm dan ook is een vereiste voor vrijwel elke ondergrondse functie. Een aantal functies zoals winkelcentra, klaslokalen, auditoria, theaters, kerken en sportstadions vereisen voldoende toegang en omloop voor grate hoeveelheden mensen, die zich dikwijls tegelijkertijd aanbieden. Dit impliceert brede ingangen of portalen, samen met hellingbanen, liften of tenminste brede trappartijen voor verticale circulatie.
4.
Conclusies
De meeste van de functies met een hoge bezettingsgraad zijn geschikt voor ondergrondse aanleg, maar moeten dicht bij maaiveld geplaats worden teneinde kosten en omvang van de verticale om loop te beperken. Functies met een lage bezettingsgraad behoeven geen grote ingangen, portalen of andere middelen van transport. Gewoonlijk zijn liften en trappen voldoende, zodat de mate van toegang geen beperking vormt deze functies ondergronds te plaatsen.
5.
Lees suggesties Baggs, S.A., Design strategies for Earth-covered buildings, University of New South Wales, Kensington, Australia, 1982. Baggs, S.A. en C.F.Wong, Survey of Fadon in Australian Geotecture and Architecture and Urban Design, Proceedings of the second Int~rnational Earth-Sheltered Buildings Conference te Minneapolis, U.S.A., juni 1986. Bennet, D.J., Earth-covered buildings and settlements, Proceedings of an Earth-sheltered buildings Conference in Fort Worth, Texas, U.S.A., 1987.
Deel2:
samenvattingen
beweging
157
Buma, J.T., Mogeliikheden van ondergrondse ruimten, in: De ingenieur, jaargang 98, no. 2, 1986: p.13-21. Collins, B.L. (red). Windows and people: a literature survey: psychological reaction to environments with and without windows, U.S. Department of Commerce, National Bureau of Standards, Building Science Series 70, juni 1975. Golany, G.S., Earth sheltered Habitat: History. Architecture and Urban Design, Van Nostrand Reinhold Company, New York, N.Y., U.S.A., 1983. Hollister, F.D., Greater London Council: A report on the problems of windowless environments, 1968. Hollon, S.D., P.C. Kendall, S. Norsted, and D. Watson, Psychological responses to earth sheltered. multilevel and above ground structures. with and without windows, in: Underground space, vol. 5, no. 3,1980: p.171-178. Lohuizen, H.P.S. van, De ondergrond een nieuwe dimensie voor onze steden, in: Gemeentewerken, Samson Uitgeverij, Alphen aan de Rijn, jaargang 15, juni 1986: p.152-157. Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, .c.I:1im! toont ziin ondergrondse woningen: een bezoek aan 10.000.000 Yao-dong's, in: De twaalf ambachten, jaargang 9, no. 44, 1986: p.6-11. Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, Ondergronds bouwen: Jaarboek 1985/1986, Stichting Menno van Coehoorn, Den Haag, 1986: p.97-105. Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, The potential use of underground space in the Netherlands, Lecture on the second international earth sheltered building conference te Minneapolis, U.S.A., juni 1986. Meijenfeldt, E.J. von, en H.J.B.Z. Trimbos, Qlw bouwen in Nederland: De ondergrond. van bodemloze put tot bron van welvaart, Koninklijk Instituut van ingenieurs, afd. voor tunneltechniek en ondergrondse ruimten, 's Gravenhage, 1986. 158
Dee! 2: samenvattingen
beweging
Paulus, P.B., On the psychology of earth covered buildings: in: Underground space, Pergamon Press ltd., jaargang 1, no. 2, 1976: p.127-130. Siebos, D.L.H., Planologische en iuridische aspecten van diepbouw, Lezing KIVI symposium "Ondergrondse ruimten", 1986. Sterling, R. (ed.). Ear~h sheltered Housing design, Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, .N.Y., U.S.A, 1979. Sterling, R. (ed.). Earth sheltered community design, Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, N.Y., U.S.A., 1981. Sterling, R. (ed.), Earth sheltered residential design manual, Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, N.Y., U.S.A., 1981. Sterling, R. (ed.), Underground building design: commercial and institutional structures, Underground space center, van Nostrand Reinhold company New York, N.Y., U.S.A., 1981.
6.
Trefwoorden
Ingang, uitgang, toegankelijkheid.
Carmody, J., and R. Sterling, Design guidelines for people in underground space, Proceedings Urban Underground Utilization '91, Tokyo (Japan), December 1 991 . 1.
Kader
In het kader het vierde Internationale congres over ondergrondse ruimten en aap:Jbedekte gebouwen in 1991 beschrijven Carmody en Sterling in hun paper de psychologische en fysiologische problemen van mensen die in ondergrondse ruimten verblijven. Het doel van het signaleren van deze problemen is het ontwikkelen van ontwerprichtlijnen, die deze problemen kunnen verminderen of oplossen. De paper is gebaseerd op hun boek Underground Space Utilization and Design for People.
2.
Werkwijze/methode
Het literatuuronderzoek naar psychologische en fysiologische effecten van ondergrondse ruimten of analoge ruimten op mensen is uitgevoerd door het Underground Space Center van de University in Minnesota in samenwerking met Shimizu Corporation Japan. Met de resultaten van het onderzoek naar de mogelijke ontwerpoplossingen zijn ontwerprichtlijnen ontwikkeld.
3.
Echter naar ontwerp-oplossingen en de effecten daarvan is weinig onderzoek gedaan. De ontwerprichtlijnen dienen de psychologische en fysiologische problemen te verminderen of op te heffen. Omdat de resultaten van de onderzoeken eerder suggestief zijn dan concluderend is er gekozen voor ontwerpaandachtspunten in plaats van voorschrijvende ontwerprichtlijnen.
Resultaten Beschrijving
van achtergrond
Het plaatsen van mensen in ondergrondse ruimten kan leiden tot een aa'ntal potentifHe psychologische en fysiologische problemen. Deze problemen zijn redelijk goed te identificeren op basis van bestaande literatuur.
of
Uitwerking In het kader van het thema beweging blijkt uit het onderzoek dat ondergrondse ruimten de volgende negatieve psychologische effecten op mensen kunnen hebben: gebrek aan identiteit, omdat het gebouw niet zichtbaar is; het vinden van de entree kan verwarrend en moeilijk zijn; het opwekken van negatieve associaties en angsten bij een neerwaartse entree; door gebrek aan zichtbare massa van het gebouw en het ontbreken van ramen kan er gebrek aan orientatie zijn. Naast de negatieve effecten kunnen ondergrondse ruimten ten aanzien van het thema beweging ook positieve associaties opwekken, zoals: gevoel van veiligheid en bescherming; stimulatie door mystiek en adventuur. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat er een aantal verzachtende factoren zijn, die een positieve invloed hebben op het bewegen in en de toegankelijkheid van ondergrondse ruimten. Deze factoren zijn b~langrijk omdat ze de aanvaarding van ondergrondse of raamloze ruimten kunnen vergroten. Deze factoren kunnen dan ook het belang of zelfs de relevantie van sommige ontwerpoplossingen be'invloeden.
Deel2:
samenvattingen
beweging
159
De verzachtende factoren zijn: gebouwfunctie; aanwezigheid van mensen en de vrijheid van beweging; activiteiten; sociaal contact en stimulatie door interne activiteiten; grootte van de ruimte; mate waarin het gebouw zich onder de grond bevindt; de kwaliteit van het binnenmilieu; mogelijkheid tot individuele variatie. Op basis van de gesignaleerde negatieve en positieve effecten van ondergrondse ruimten en de verzachtende factoren zijn brede ontwerprichtlijnen ontwikkeld. Voor het thema toegankelijkheid zijn de volgende aandachtsgebieden van belang: ontwerp van zichtbare gedeelten en de ingang; plattegrond en ruimtelijke orientatie. De aandachtsgebieden ontwerpaandachtspunten
zijn verder uitgewerkt en -oplossingen:
in
Ontwerpaandachtspunten zichtbare gedeelten en de ingang: Benadruk de gebouwgrenzen met zichtbare architectonische elementen om de locatie van het gebouw en de omvang te verduidelijken; Maak zoveel mogelijk een scheiding tussen de toegang voor voetgangers, gemotoriseerd verkeer en diensten; Verschaf duidelijke ingang(-en) die van een afstand herkenbaar is vanaf de toegangswegen; Maak van de weg naar de ingang een ruimte die de nieuwsgierigheid en beleving verhoogd; Wanneer de ondergrondse ruimte wordt benaderd via een bovengronds gebouw maak dan een ruimte die zich duidelijk onderscheid daar waar je de ondergrondse ruimte ingaat; 160
Deel 2: samenvattingen
beweging
Verschaf een elegante route naar lagere niveaus; Maak het ingangsgebied en de verticale circulatie ruimtelijk en goed verlicht; Gebruik de ingang om een visuele verbinding te scheppen tussen het bovengrondse gebied buiten en het interieur van de ondergrondse ruimte; Verschaf een ingang zonder barrieres voor invaliden. (Deze ingang moet deel uitmaken van de hoofdentree. ) Ontwerpaandachtspunten plattegrond en ruimteliike orientatie: Creeer een makkelijk begrijpbare plattegrond, waarmee de orientatie en het vinden van nooduitgangen wordt vergroot; Ontwerp een ondergrondse ruimte met een apart imago om het gebrek aan imago van het gebouw aan de buitenzijde te compenseren; Ontwerp een plattegrond dat bijdraagt aan een stimulerende en gevarieerde binnenomgeving om het gebrek aan uitzicht te compenseren; Verschaf een visue Ie verbinding tussen binnen- en buitenomgeving indien dit mogelijk is; Arrangeer de ruimten en de circulatie door het gebouw op zodanige wijze dat het gevoel van ruimtelijkheid wordt vergroot door lange gezichtslijnen; Vergroot met afmetingen en vormen in elke ruimte het gevoel van ruimtelijkheid; Arrangeer ruimten op zodanige wijze dat privacy zoveel mogelijk wordt beschermd. Een uitgebreide beschrijving van de ontwerpoplossingen is te vinden in het boek: Underground Space Utilization and Design for people (zie: Carmody, 1993).
4.
Conclusie
Omdat de omvang van een ondergrondse ruimte niet zichtbaar is, natuurlijk licht en uitzicht vaak ontbreken en er negatieve associaties zijn met ondergrondse ruimten dienen de toegankelijkheid en beweging door een ondergrondse ruimten speciale aandacht te krijgen van de ontwerper. Uit onderzoek en uit voorbeelden van creatieve oplossingen blijkt dat er vele technieken voorhanden zijn om deze negatieve reacties te verzachten en om de toegankelijkheid ~an en de orientatie in ondergrondse ruimten te ver~eteren.
5.
Lees suggesties Alexander, C., (et.aL), A pattern Languag~, Oxford University Press, New York, 1977. Cooper-Marcus, C., Design Guidelines: A Bridge Between Research and Decision-Making, Center for Environmental Design Research, University of California, Berkeley, 1985 (Report CEDR-WP08-85).
6.
Trefwoorden
Ontwerpaspecten, claustrofobie, psychische gesteldheid, stimulatoren, beslotenheid, inrichting, vormgeving, omvang, materiaalgebruik, ingang; uitgang, entree, mystiek, identiteit, herkenning.
Deel2:
samenvattingen
beweging
161
Carmody,
J., Design for People in Underground Facilities, in: Carmody, J., and R. Sterling, Underground Space Design: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1993. (deel 2)
1.
Kader
Het boek is ontwikkeld in het kader van een onderzoeksproject dat is uitgevoerd door het Underground Space Center van de Universiteit van Minnesota, VS in samenwerking met het Technische Institute van de Shimizu Corporation, Japan. De resultaten van het onderzoek naar het plannen en ontwerpen van ondergronds ruimten zijn in het boek in de vorm van een handleiding gepubliceerd. In het onderzoek is vooral gekeken naar de belevingsaspecten van ondergrondse ruimten en de ontwerpaspecten.
2.
Werkwijze/methode
Het boek is tot stand gekomen op basis eigen onderzoek, literatuuronderzoek, eigen ervaringen en ervaringen van anderen met ondergronds bouwen die op de verschillende Internationale Congressen voor Ondergrondse Ruimten en Aardebedekte gebouwen bekend zijn gemaakt. In dit tweede deel komen verschillende aspecten aan de orde, die samenhangen met het ontwerp van ondergrondse ruimten voor menselijk gebruik.
3.
Resultaten Beschrijving
162
van achtergrond
Deel 2: samenvattingen
beweging
Door ruimtegebrek in steden en de zorg voor het behoud van de natuur neemt de interesse in het gebruik van de ondergrond in de hele wereld sterk toe. De technische problemen die met ondergronds bouwen gepaard gaan zijn grotendeels opgelost. Wereldwijd zijn reeds veel ondergrondse projecten succesvol uitgevoerd en is veel onderzoek gedaan naar de verschillende aspecten die met ondergronds bouwen samenhangen. Dit boek is gepubliceerd om informatie te verschaffen over ondergronds ruimtegebruik en ondergronds ontwerpen met de nadruk op invloeden vanuit de omgeving. Uitwerking
Omdat een ondergronds
gebouw niet of nauwelijks zichtbaar is levert dit voor de architect problemen bij het geven van een identiteit aan het gebouw, bij het ontwerpen van een entree en bij het uit het zicht laten van onaantrekkelijke noodzakelijke voorzieningen zoals bijvoorbeeld ventilatiekanalen en service-ingangen. Voor de gebruiker veroorzaakt het niet kunnen waarnemen van de hoofdvorm en de omvang van het gebouw een gemis aan het herkennen van de identiteit van het gebouw, problemen met het vinden van de ingang en een gebrek aan ruimtelijke orientatie. De beweging bij de ingang is meestal naar beneden dit kan de volgende negatieve associaties bij mensen opwekken; donker, koud, vochtig, dood, muf, lagere status en angst voor instorting of opgesloten raken. Tevens kan deze neerwaartse beweging toegankelijkheidsproblemen opleveren voor gehandicapten. In een ondergronds gebouw speelt de ingang dus een belangrijke rol bij het geven van een identiteit, het versterken van de orientatie en het verbinden van binnen met buiten. Voor het oplossen van bovengenoemde problemen zijn ontwerprichtlijnen ontwikkeld op basis van ervaring en onderzoek. Deze richtlijnen dienen niet gezien te worden als voorschrijvend maar meer als doelstellend; vanuit deze richtlijnen kunnen mogelijke ontwerpantwoorden gevonden worden.
De ontwerprichtlijnen voor de ingang en de zichtbare delen van een ondergronds gebouw zijn: Benadruk de grenzen van het gebouw en breng hierin architectonische elementen aan om de locatie en de omvang van het ondergrondse gebouw te verduidelijken; Voorkom dat ventilatieschaften, nooduitgangen en los en laadplaatsen een dominerend beeld creeren en zorg voor een scheiding van de ingang voor voetgangers, auto's en service; Zorg voor een duidelijke en op afstand herkenbare ingang die iets zegt over de functie en het image van het gebouw; Maak van de ingang een ruimte met een bepaalde identiteit door er varieteit, beweging en een esthetische ervaring in te brengen, dit om de nieuwsgierigheid te stimuleren, om een gevoel van veiligheid en vertrouwen te geven en om de beleving van het naar binnen gaan te verhogen; Wanneer een ondergrondse ruimte wordt benaderd door naast, boven of onderliggende gebouwen, laat dan met een duidelijke markering merken dat mensen de ruimte betreden; Verschaf een gracieus transport naar lagere niveaus; Maak de entreeruimte en de ruimten voor verticale circulatie ruimtelijk en goed verlicht; Gebruik de ingang om een visuele verbinding tussen de omgeving buiten en het interieur van de binnenruimte tot stand te brengen. Maak de hoofdingang toegankelijk voor gehandicapten, maak hier geen aparte ingang voor.
4.
ontwerp. gegeven.
In het boek worden hiervoor diverse richtlijnen
5.
Lees suggesties Bain, B.A., Approach buildings: A conceptual model of the entry sequence. Coming of Age Proceedings, Environmental Design Research Association Annual Conference, EDRA 21, University of Illinois at Urbana Champaign, 1990. Alexander, C.,S. (et al.l, A pattern Language, Oxford University Press, New York, 1977.
6.
Trefwoorden
Effecten, fysieke factoren, ontwerpaspecten, functie, activiteit, daglicht, beleving, cultuur, geschiedenis, onderbewustzijn, orientatie, omvang, interieur.
Conclusie
Problemen met de toegankelijkheid van een ondergrondse ruimte zoals de herkenbaarheid van het gebouw, het vinden van de ingang, toegankelijkheid voor invaliden en orientatieproblemen kunnen worden opgelost met het Oeel2:
samenvattingen
beweging
163
Carmody, J., Potential problems and sollutions related to the interior design of road tunnels, Proceedings 6th International Conference on Underground Space and Urban Planning, Paris (France), september 1995. 1.
Kader
In het kader van de zesde Internationale Conferentie over Ondergrondse ruimten en Stedebouwkundige Planning gehouden in 1995 in Parijs heeft de auteur in zijn paper de resultaten beschreven van een onderzoeksproject van de Universiteit van Minnesota naar de relatie tussen het interieurontwerp van een tunnel en de waarneming en het gedrag van de bestuurder. Het doel van het onderzoek is problemen te signaleren en te zoeken naar ontwerpoplossingen. De auteur John Carmody is werkzaam bij het Underground Space Center van de University of Minnesota in de VS.
2.
Werkwijze/methode
In de eerste fase van het onderzoek wordt gekeken naar het effect van geometrische patronen op tunnelwanden op de waarneming van bochten, hellingen en snelheid. Met behulp van een simulator en computermodellen van verschillende muurpatronen zijn vervolgens de verschillende ontwerp-scenario's uitgetest op proefpersonen. In de patronen zijn de volgende variabelen gebruikt: horizontale lijnen, verticale lijnen, blokken en weefpatronen met variaties in kleuren en contrast. De paper is voorzien van diverse afbeeldingen van muurpatronen.
164
Deel 2: samenvattingen
beweging
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In een aantal grote steden (zoals onder andere Boston, Stockholm en Parijs) worden plannen gemaakt voor steeds langere verkeerstunnels om problemen zoals: files, vervuiling, geluid, veiligheid van voetgangers, etc. op te lossen. Deze tunnels zijn vaak complexer dan de korte tunnels waaraan we gewend zijn. Dit wordt veroorzaakt door de verschillende ingangen en uitgangen, eventueel scherpe bochten en de hellingen die in lange tunnels kunnen voorkomen. Teveris heeft een tunnelomgeving gesloten dimensies, beperkte zichtlijnen en beperkte orientatie-punten. De onbekendheid van de bestuurder met deze condities kan bijdragen aan een toename van verkeersongelukken. Uitwerking Het door een tunnel rijden kan een negatief effect hebben op het zicht en kan daardoor de mogelijkheid om snel te kunnen reageren op ongelukken be'invloeden. In het onderzoek worden de volgende problemen geconstateerd: bestuurders remmen af bij de ingang van een tunnel; bestuurders rijden onbewust harder bij een neerwaartse helling; bestuurders rijden onbewust langzamer bij een opwaartse helling; het zicht van de bestuurder in bochten is beperkt; bestuurders nemen afstand van de tunnelmuren. De genoemde problemen zijn gerelateerd aan: de geometrie van de weg en de vorm van de tunnel; het ontwerp van de ingang; het interieur van de tunnel. Mogelijke ontwerpstrategieen voor tunnels zijn: de verlichtingssterkte verhogen bij de tunnelingang om de overgang naar donker te verzachten; een sierlijke en ruimtelijke ingang ontwerpen om het afremmen bij ingangen te verminderen;
de doorsnede van de tunnel vergroten om betere zichtlijnen in bochten te creeren; muurpatronen met verticale en horizontale elementen gebruiken om visuele aanwijzingen te geven over snelheid, bochten en hellingen.
van 213 meter lang. De tunnel heeft een helling van twee procent. Hiermee beschikt deze tunnel over de eerder genoemde veiligheidsproblemen.
5. Uit het onderzoek met de simulator naar het effect van verschillende muurpatronen is gebleken dat: het patroon met verticale elementen de bestuurder aanwijzingen geeft over zijn snelheid en het aanwezig zijn van bochten in de tunnel. Tenzij het kleurcontrast niet te grQot is kan dit patroon echter wel afleidend zijn. Een yerticaal patroon kan goed worden gebruikt om de snelheid van de bestuurder te be'invloeden. het patroon met horizontale elementen de bestuurder aanwijzingen geeft over de hellingsverschillen in een tunnel. De patronen zijn wel afleidend en maken de aanwezigheid van bochten in de tunnel minder duidelijk. bij een blokpatroon het lezen van horizontale en verticale lijnen sterk afhankelijk is van kleurgebruik en contrasten. Meestal wordt meer het gehele patroon waargenomen in plaats van horizontale of verticale lijnen die het gedrag van de bestuurder be"invloeden. bij een weefpatroon met vier kleuren, waarbij met kleuren de ene richting wordt geaccentueerd en met schaduweffecten de andere richting wordt geaccentueerd, de bestuurder zowel de verticale als de horizontale lijnen waarneemt.
4.
Voorbeelden
Lowry HillTunnel in Minneapolis, Minnesota, VS. Deze tunnel is uitgekozen voor een simulatie-onderzoek. De tunnel bestaat uit twee gescheiden driebaanswegen met minimale vluchtstroken. De tunnel is 457 meter lang met een recht stuk van 244 meter en een gebogen deel
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat patronen op tunnelwanden de waarneming van bochten en hellingen kunnen verbeteren en invloed kunnen hebben op de snelheid. Welk flllJUrpatroon moet worden toegepast is afhankelijk van de situatie in de tunnel. Patronen met verticale elementen geven bijvoorbeeld informatie over bochten en patronen met horizontale elementen geven informatie over hellingsverschillen. Met een variatie in de afstand tussen de lijnen en de breedte van de lijnen of de kleuren en het contrast van de lijnen kan de snelheid be'invloed worden. Daarnaast kunnen met variaties in lichtpatronen en in de vormgeving van de tunnel de volgende tunnelproblemen worden opgelost: monotone visuele omgeving en gebrek aan orientatie. Het gebruik van computersimulaties is bij het ontwerpen van tunnels erg belangrijk, omdat een tunnel hoofdzakelijk in beweging wordt waargenomen.
6.
Lees suggesties Amundsen, F.H., Studies of Driver Behaviour in Norwegian Road Tunnels, in: Tunneling and Underground Space Technology, no.1, 1994; p.917. Serrano, J.M., en F. Blenneman, Motorist Behaviour study for the Gibraltar Road Tunnel, in: Tunneling and Underground Space Technology, Pergaman Press, vol.7, no.1, 1992.
Deel 2: samenvattingen
beweging
165
7.
Trefwoorden
Verkeerstunnel, veiligheid, waarneming, gedrag, tunnelingang, snelheid, orientatie, verlichtingssterkte, computersimulatie.
166
Dee/2:
samenvattingen
beweging
Steffen, C., De toegankelijkheid van gebouwen en de persoonlijkheid van bezoekers, Centrum voor Architectuuronderzoek, Delft, 1984. 1.
Kader
Het boek is de uitwerking van een lezing over toegankelijkheid. Toegankelijkheid wordt beschouwd vanuit de gedragswetenschappelijke invalshoek. Er worden ruimtelijke criteria afgeleid uit persoonlijkheidskenmerken. Deze criteria kunnen bij het ontwerp functioneren als ontwerprichtlijnen.
2.
Werkwijze/methode
In de syllabus wordt een theoretische verhandeling gegeven over toegankelijkheid. Hiertoe wordt in eerste instantie een persoonlijkheidsmodel opgesteld. Vervolgens worden vanuit de verschillende componenten van dit model criteria gegeven voor toegankelijkheid. Veel informatie is ontleend aan bezoeken aan gebouwen, observatie en korte vraaggesprekken met portiers, bezoekers en andere gebruikers van het gebouw.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het thema toegankelijkheid wordt beschouwd vanuit de gedragswetenschappelijke invalshoek. In de systeemtheorie wordt de mens opgevat als een CHIPS: Complex Hierarchisch Informatie 'Processing' Systeem. Dit systeem bestaat uit een aantal subsystemen of componenten. Dit zijn het sensorisch, het bewegings, het perceptief, cognitief, affectief en motivationeel systeem. De laatste vier, welke criteria leveren voor toegankelijkheid, worden in de syllabus nader uitgewerkt.
De genoemde criteria kunnen functioneren als uitgangspunt bij nieuw ontwerp en als toetsingsbeginsel bij de beoordeling van bestaande gebouwen. Uitwerking Het perceptief systeem: perceptie is de psychologische functie die de mens in staat stelt informatie te ontvangen en te verwerken over de toestand van zijn omgeving. De selectie van informatie geeft criteria voor de singulariteit, dominantie, kleur en kinestesie van een object, de ingang. H~t organisatieproces van het ordenen van omgevingsprikkels gebeurt volgens bepaalde wetmatigheden. De dingen worden als eenheden resp. als gehelen gezien onder invloed van factoren als gelijkheid, nabijheid, geslotenheid en gemeenschappelijke beweging. Hoe een object wordt gezien is vooral afhankelijk van de vormpregnantie, de figuur/achtergrond relatie en het visueel bereik. Met vormpregnantie wordt de psychologische organisatie van het waarnemingsveld bedoeld. Deze is zo 'goed' als de omstandigheden toelaten. Onder 'goed' wordt in dit verband verstaan: eenvoudig, regelmatig, harmonisch en overzichtelijk. Het cognitief systeem: de belangrijkste cognitieve functie voor ruimtelijk gedrag is het orientatievermogen. Bij orientatie wordt gebruik gemaakt van een mentale voorstelling van het gebouw die continu bijgewerkt wordt. Criteria die met betrekking tot orientatie gegeven kunnen worde"n zijn: richtingsduidelijkheid, continu'iteit, zichtbaarheid van verbindingen, tijdreeksen en bewegwijzering.
Het affectieve systeem: affectieve of emotionele processen verwijzen naar innerlijke belevingstoestanden, te omschrijven als 'aangedaan' worden. De emotie wordt gekenmerkt door de mate van opgewondenheid, het genoegen dat men ervaart en de beleving van vrijheid en beheersing. Criteria voor toegankelijkheid vanuit het affectieve systeem betreffen: compexiteit en contrastwerkingen. Contrasten in de ruimte worden Deel 2: samenvattingen
beweging
167
positief beleefd. Contrast of afwisseling in horizontale leegte/verticale vulling, oppervlakte/diepte, totaliteit/detaillering, hoogte/laagte en vorm/antivorm zijn belangrijk.
behoeften. vormgeving
5. Het motivationele systeem: motivatie verwijst naar de dynamiek van gedrag. Het individu ervaart dat de ruimtelijke situatie al dan niet aansluit bij zijn behoeftenpatroon. Vanuit vijf fundamentele behoeften kunnen criteria aan toegankelijkheid gesteld worden: lichamelijk comfort, veiligheid, sociaal contact, erkenning en ontplooing. De behoefte aan ontplooing bijvoorbeeld houdt in dat mensen liever zelf de weg zoeken dan dat zij om hulp vragen. Het is daarom beter voor een goede bewegwijzering te zorgen dan een hulpvaardige portier neer te zetten.
4.
Conclusie
De persoonlijkheidsstructuur van mensen is bepalend voor de beleving van ondergrondse ruimten. Een grote rol bij het vinden van de weg in een ruimte spelen de uiterlijke kentekenen waaraan vorm, ingang en afdelingen zijn te herkennen, te onderscheiden. Daarnaast is de bezoeker aangewezen op informatieborden die de te volgen weg aanduiden door het gangenstelsel en andere tussenliggende ruimten. Voor de opbouw van het ruimtelijk beeld van een gebouw zijn niet alleen de locaties van de ruimten waaruit het gebouw bestaat van belang, maar ook de relaties tussen die ruimten. Een overzichtelijke en begrijpelijke omgeving is nodig om effectief te functioneren. Inzicht in de structuur van een gebouw (een heldere mentale voorstelling) heeft een positieve invloed op de affectieve beleving. Een goede orientatie bevordert het algemeen welbevinden. Is een omgeving niet inzichtelijk dan voelt men zich verloren. Kortom, vormgeving en inrichting dienen zodanig te zijn dat ze tegemoet komen aan fundamentele menselijke 168
Deel 2: samenvattingen
beweging
Het CHIPS-model en inrichting.
geeft
criteria
voor deze
Trefwoorden
Omgevingspsychologie, waarneming, emotie, cognitie, motivatie, informatieverwerking, contrast, herkenbaarheid, vorm, behoeften.
6.
Samenvattingen
Waarnemen
Bell, P.A. (et. al.), Environmental Psychology, Harcourt Brace College Publishers, 1996.
1.
Uitwerking
Kader
~
'Environmental Psychology'
bestudeert op een wetenschappelijke wijze ol1lgevingsfenomenen. De omgeving wordt daarbij breed bestudeerd, varierend van de invloed van klimaataspecten op het menselijk gedrag tot de beleving van hoge menselijke dichtheden. Tevens wordt een aantal mogelijke onderzoeksmethoden aangereikt. Bij omgevingspsychologie draait het om de wederzijdse relatie tussen mensen (hun gedrag en beleving) en de gebouwde en natuurlijke omgeving. Soms heeft deze relatie biologische wortels, ~n soms is deze het gevolg van ervaringen of cultuur.
2.
Werkwijze/methode
Aan de hand van literatuur wordt een aantal aspecten van omgevingspsychologie besproken, waaronder geluid(soverlast), weers- en klimaataspecten en de invloed van de aanwezigheid van daglicht op mensen.
3.
Resultaten
Beschrijving
Daarnaast zijn het weer (korte termijn veranderingen in temperatuur, wind e.d.) en klimaat (lange termijn veranderingen) van invloed op het menselijk gedrag. Ook de aan- of afwezigheid van daglicht is daarbij belangrijk. De effecten van deze aspecten zijn behoorlijk complex en er wordt nog steeds veel studie naar gedaan.
van achtergrond
Geluidsoverlast is een van de meest voorkomende stressfactoren in de menselijke omgeving. De studie besteedt aandacht aan verschillende soorten geluidsoverlast en hun effecten op de menselijke gezondheid.
De voornaamste vormen van geluidsoverlast blijken verkeerslawaai en geluid op de werkvloer te zijn. Geluidsoverlast is niet de meest intensieve stress-factor, maar kan toch grote gevolgen hebben. De volgende verschijnselen kunnen zich voordoen: ge'irriteerdheid, stress, concentratieproblemen, gedragsbeperkingen en (enige mate van) doofheid. De mate waarin deze effecten optreden hangt af van het geluidsniveau, de voorspelbaarheid van het geluid en de te verwachten controle over het geluid. In combinatie met andere stress-factoren heeft geluidsoverlast eveneens nadelige effecten op de fysieke gesteldheid. Uit onderzoek blijkt onder meer dat het immuunsysteem kan worden aangetast of dat men een hogere bloeddruk kan krijgen. Wanneer tegenover het nadelige geluidseffect iets positiefs staat, blijkt de irritatie te verminderen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij airconditioners. Daarnaast hangt de mate waarin irritatie optreedt af van de persoon. De mate waarin mensen controle over een situatie hebben is van belang voor de beleving ervan. Indien mensen zelf iets aan de situatie kunnen doen of ervan op de hoogte zijn voordat ze ermee in aanraking komen, wordt deze als minder negatief ervaren.
Weer en klimaat Het weer kan verschillende uitwerkingen op mensen hebben, zoals bijvoorbeeld concentratieverlies of stress vanwege de oncontroleerbaarhei9; pe matevan deze effecten is klein en zij maken onderdeel uit van andere Deel2:
samenvattingen
waarnemen
169
stress-factoren. Toch mogen ze niet verwaarloosd worden. Zo kan mooi weer bij sommige mensen tot een actiever sociaal leven bijdragen, wat voor anderen juist tot depressie, agressiviteit en zelfs tot zelfmoord kan leiden. De beleving van wind blijkt af te hangen van de temperatuur. Bij hoge temperaturen wordt wind als verkoelend en dus positief ervaren. Bij lage temperaturen is het omgekeerde het geval. Onderzoek heeft uitgewezen dat menselijke activiteiten, zoals criminaliteit en zelfmoorden, varieren met de seizoenen. De depressieve cyclus, die eveneens varieert met het seizoen, wordt het Seasonal Affective Disorder genoemd (SAD). Bij SAD treedt een depressie op in de winter, terwijl er een opleving plaats vindt in de zomer. Dit hangt waarschijnlijk samen met de hoeveelheid daglicht, aangezien blootstelling aan intensieve kunstlichten tijdens korte, donkere dagen tegen een depressie schijnt te helpen. De zon heeft een positieve invloed. Uit een aantal onderzoeken blijkt dat zonlicht zorgt voor altru'istisch gedrag bij mensen. Daarnaast levert de zon licht, warmte, vitamine D en (door middel van fotosynthese) voedsel voor planten. Zi!m Visueel contact met de buitenwereld tijdims het werk blijkt belangrijk te zijn. Bij het ontbreken van ramen wordt het uitzicht veelal gecompenseerd door posters met landschappen, natuurgebieden e.d. Deze beelden hebben een positieve invloed op de werkende mens, natuur heeft een rustgevende, ontspannende invloed. Recenter onderzoek heeft echter uitgewezen dat dergelijke posters en/of planten meer gebruikt worden om persoonlijke afbakeningen te creeren dan ter compensatie van ramen. Onderzoek naar ziekenhuispatienten heeft uitgewezen dat patienten met uitzicht over een aantrekkelijk landschap korter opgenomen hoefden te worden en minder 170
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
medicijnen nodig hadden. Op scholen blijkt de aanwezigheid van ramen niet zo zeer van invloed te zijn op de leerprestaties, maar wel een positieve invloed op de stemming van kinderen tot gevolg te hebben.
4.
Conclusie
Geluid heeft een enorme impact op de menselijke beleving en gezondheid. Ook het weer en het klimaat (de seizoenen) zijn van invloed op menselijke stemmingen en het handelen. Het waarnemen van de buitenwereld via ramen blijkt belangrijk te zijn. Daarnaast heeft de zon een positieve invloed op het menselijk gedrag. Tussen al deze factoren bestaat een zekere mate van samenhang.
5.
Lees suggesties National Organization for Seasonal Disorder (NOSAD), 'newsletter', P.O. Box 40133, Washington, DC 20016 Rosenthal et ai., Seasonal Affective Disorder: a description of the syndrome and preliminary findings with light therapy, in: Archives of General Psychiatry, nr.41, 1984: p.72-80. Rosenthal, N.E., Winter blues: Seasonal Affective Disorder: What it is and how to overcome it, New York, the Guilford Press, 1993. Wehr (et al.), Seasonal effective disorder with summer depression and hYDomania, in: American Journal of Psychiatry, nr.144, 1987: p.1602-1603. Nowak, R., Chronobiologists out of sync over light therapy patients, Science, nr.263, 1994: p.13-14. Sommers, P. en R. Moos, the weather and human behavior, in: R.H. Moos (ed.), the human context: environmental determinants of behavior, New York, Wiley, 1976: p.73-107.
Glass and Singer, Urban stress,
Academic Press, . New York, 1972. Loewen & Suedfeld, Cognitive and arousel effects of masking office noise, in: Environment and Behaviour, 1992,nr. 24:p. 381-395.
6.
Trefwoorden
Zien, horen, voelen, diepte, weersinvloeden, temperatuur, orientatie, concentratie, behaaglijkheid, daglicht, lichtinval, gezondheid, uitzicht, geluidsintensiteit, controle, geluidsdemping.
Deel2:
samenvattingen
waarnemen
171
Blijswijk, M. van, Daglicht en uitzicht in kantoorruimten bestudeerd, in: Maandblad voor arbeidsomstandigheden, no.65, 5 mei 1989. 1.
Kader
In het kader van een onderzoek naar daglicht en uitzicht in compacte kantoorgebouwen publiceerde het Maandblad voor arbeidsomstandigheden in 1989 een artikel over de resultaten. In het onderzoek is specifiek gekeken naar daglichtloze ruimten, ruimten met een geringe hoeveelheid daglicht en ruimten aan een overkapte binnenruimte (atrium), Het onderzoek is uitgevoerd door DGMR Raadgevende ingenieurs BV (ir. C. Witteveen) en het Instituut voor Sociale en bedrijfspsychologie (drs. E. Rozendaal) (Universiteit van Amsterdam) in opdracht van het Directoraat-Generaal van de Arbeid (DGA).
2.
Werkwijze/methode
Het artikel is gebaseerd op een literatuurstudie, een verkenning in 18 gebouwen en een enquete gehouden onder werknemers van vier verschillende kantoorgebouwen.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond De trend van compact gebouwde kantoren eventueel met atria en serres kan gevolgen hebben voor de arbeidsomstandigheden in het kader van daglichttoetreding en uitzicht. Daarom heeft het DGA een onderzoek laten verrichten, met als doel het ontwikkelen van norm en voor compacte kantoorgebouwen in het kader van daglichttoetreding en uitzicht. Kenmerkend 172
Dee! 2: samenvattingen waarnemen
voor compacte gebouwen is een ten opzichte van het nuttig vloeroppervlak gering geveloppervlak. In deze kantoorgebouwen hebben relatief weinig mensen een werkplek in de directe nabijheid van een raam. Om aan de daglichtbehoefte te voldoen worden deze gebouwen voorzien van lichtstraten, atria of serres. Dergelijke oplossingen voor compacte kantoorgebouwen kunnen bruikbaar zijn voor ondergrondse ruimten. Uitwerking Werknemers die werken in daglichtloze ruimten, ruimten met een geringe hoeveelheid daglicht of aan een overkapte binnenruimte zijn erg negatief ten aanzien van daglichttoetreding. Technisch is het mogelijk daglicht volledig te vervangen door kunstlicht, maar dat wordt niet gewaardeerd door de werknemers. Met horizontale daglichttoetreding treedt dynamiek en extra warmte binnen door verschuiving van zon en wolken. Kunstlicht daarentegen schijnt altijd verticaal en he eft altijd dezelfde schaduw. Wanneer kunstlicht het daglicht vervangt, wordt de gezondheid negatief be'invloed (verstoring van het bio-ritme/depressie). Het gaat hier met name om de gezondheid van mensen die volledig inpandig werken. Deze verstoring kan echter ook voorkomen in de winter bij mensen die niet inpandig werken. Daarentegen kan in verhouding te veel licht op de werkplek ook tot problemen leiden. Om deze reden moet de helderheid van de omgeving ruim hoger zijn dan de helderheid van het . werkvertrek. Het hebben van uitzicht is voor werknemers van minder belang dan bijvoorbeeld verlichting, ventilatie, goede inrichting, comfortabele meubels en privacy. Aileen bij volledige afwezigheid van uitzicht neemt het relatieve belang ervan toe. De kwaliteit van het uitzicht wordt bepaald door het hebben van weersinformatie, het zien van natuurlijke elementen en beweging en het krijgen van een gevoel van ruimtelijkheid. Het ruimtelijk gevoel is gekoppeld aan het uitzicht. Bij uitzicht op korte afstand zijn daarom grote ramen gewenst en bij uitzicht over grote afstand kleine ramen. De statische indruk van een
overkapte binnenruimte of een patio kan naast een negatieve beoordeling van de daglichtsituatie ook invloed hebben op een negatieve beoordeling van de uitzichtsituatie. Natuurlijke groenvoorzieningen en beweging in een binnenruimte kunnen de negatieve beoordeling wegnemen. Deze elementen moeten dan wet in voldoende mate aanwezig zijn in het uitzicht.
4.
Conclusie
Uit het onderzoek naar daglicht en uitzicht in compacte kantoorgebouwen blijkt dat mensen bij een geringe hoeveelheid daglicht pas negatieve opmerkingen maken. Met name mensen die werken in kantoren grenzend aan overkapte binnenruimten, zijn erg negatief ten a~nzien van de daglichttoetreding. Volledige vervanging door kunstlicht wordt niet gewaardeerd, omdat kunstlicht statisch is. Tevens kan dit leiden tot een verstoring van het bio-ritme. De kwaliteit van het uitzicht wordt bepaald door het krijgen van weersinformatie, het zien van natuur en beweging. Indien de goene elementen en beweging in voldoende mate aanwezig zijn in een atrium kan dit een negatieve beoordeling van het uitzicht wegnemen. Aanbevolen wordt vervolgonderzoek uit te voeren op het gebied van uitzicht en arbeidsomstandigheden.
5.
Trefwoorden
Daglicht, uitzicht, kunstlicht, bioritme, gezondheid, verblinding, atrium, serre, lichtstraten, arbeidsomstandigheden.
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
173
Boivin, D.J., Montreal's Underground Network: A study of the Downtown Pedestrian System, in: Tunneling and Underground Space Technology, vol 6, nr 1, Pergamon Press, 1991. 1.
Kader
In het kader van ervaringen met ondergrondse bouwwerken heeft het engelse vakblad 'Tunneling and Underground Space Technology' in 1991 een artikel gepubliceerd over het voetgangersnetwerk van Montreal in Canada. Dit ondergronds voetgangersnetwerk heeft een lengte van 14 km en verbindt 44 gebouwen en 9 metrostations met elkaar. Tussen 1982 en 1989 zijn diverse onderzoeken gedaan naar het comfort en de veiligheid van voetgangers in het voetgangersnetwerk van Montreal. De resultaten van deze studies worden gebruikt voor het ontwikkelen van een betere planningsmethode voor toekomstige uitbreidingen van het netwerk of voor het onderhoud van het bestaande netwerk. Het doe I van deze methode is comfort en veiligheid van voetgangers te verzekeren.
2.
Werkwijze/methode
In 1984 en 1988 zijn er verschillende enquetes en observaties gedaan om het comfort en de veiligheid van het ondergrondse voetgangersnetwerk te onderzoeken. Bij deze onderzoeken is specifieke aandacht gegeven aan de fysieke aspecten, het functioneel gebruik, het comfort, de beleving en de veiligheid van de ondergrondse ruimten. Zowel het voetgangersnetwerk, als de onderzoeksaspecten en de resultaten zijn uitgebreid beschreven in het artikel. De onderzoeksresultaten zijn onderbouwd met kwantitatieve gegevens, diverse plattegronden en interieurafbeeldingen.
174
Dee! 2: samenvattingen
waarnemen
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het ondergrondse voetgangers netwerk in het centrum van Montreal heeft zich in de afgelopen 30 jaar in verschillende fasen ontwikkeld. Reeds in 1959 is begonnen met de aanleg van een ondergronds spoorwegstation met ondergrondse voetgangerstunnels. Deze tunnels verbonden het station aan een centrale openbare ruimte met een winkelcentrum en een hotel. In 1966 waren er 28 metrostations bijgebouwd en vele voetgangerstunnels die de metrostations weer verbinden met andere gebouwen. In 1991 verbinden de 66 metrostations en de 14 km ondergrondse voetgangerstunnels de vier belangrijkste sectoren van de stad. Het ondergrondse netwerk van Montreal is een succes in het kader van efficiency en comfort voor zowel de gebruikers als voor de huurders van commerciiHe ruimten. Het grootste voordeel is de directe verbinding met vele ondergrondse metrostations. Andere voordelen zijn: scheiding van voetgangers van gemotoriseerd verkeer (minder verkeersongevallen), comfortabele klimaatomstandigheden (geen regen, sneeuw, wind en kou) en het vergroten van commerciele activiteiten (vooral tijdens lunchuren). Uitwerking Ruiken In sommige gebieden van het netwerk nemen de voetgangers onaangename geuren waar. Deze onaangename geuren worden vooral daar waargenomen waar schoenmakers en kappers gecombineerd zijn met de voetgangerstunnels. De ventilatie moet op deze plaatsen worden verbeterd. Horen In een aantal tunnels heerst een te hoog Dit zijn vooral de tunnels die een directe hebben met verschillende metrostations. geluidsniveau wordt meestal veroorzaakt
geluidsniveau. verbinding Het te hoge door
terugkaatsing van geluid tegen de tunnelwanden wanneer er een grote stroom mensen door de tunnel gaat.
4.
Voorbeelden Ondergronds
5.
voetgangersnetwerk
Montreal
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten besteden de stedebouwkundigen van Montreal nu speciale aandacht aan het comfort van de gebruikers van het netwerk. Bij nieuwbouw en onderhoud van de voetgangerstunnels krijgen plafondhoogte, de breedte, de decoratie en de ventilatie van tunnels meer aandacht. Dit heeft een positief effect op de directe beleving van de ruimte.
6.
Lees suggesties Boivin, D.J., Cartographie assistee par ordinateur: application en milieu urbain sur appareil Macintosh. SteFoy, I'Association quebecoise de cartographie, publication hors serie no. 5, aout. 1988. Demers, C., Le nouveau centre-ville de Montreal, Cahiers de geographie du Quebec. 27:71,1983: p. 209-235.
7.
Trefwoorden
Comfort, zien, horen voelen, ruiken, vormgeving, omvang, sfeer, architectonische aspecten, overlast, geluidshinder.
Deel2:
samenvattingen
waarnemen
175
Boyer, L., Human Habitation Aspects of Underground Space, Eindverslag Symposium Erop of eronder, Ondergronds Bouwen in Nederland, Technische Universiteits Pers, Delft, mei 1992. 1.
Kader
In het kader van de vijfde Internationale Conferentie Ondergrondse Ruimten en met aarde bedekte Bouwwerken gehouden in 1992 in Delft heeft de auteur in zijn congresbijdrage de resultaten van onderzoeken naar de bouwfysische en ontwerpaspecten van aardbedekte woningen gepresenteerd. De auteur is een hoogleraar Architectuur die zich aan de Universiteit van Texas bezig houdt met klimatologisch ontwerpen, daglicht en binnenklimaat systemen.
2.
Werkwijze/methode
Met behulp van computersimulaties, modelstudies en metingen op locatie is een kwantitatieve ontwerpanalyse gemaakt van een energiezuinige aardebedekte (vakantie)woning in en koud klimaat op een hoogte van 2800 meter in een berghelling van de Rocky Mountains. Daarbij is de ettectiviteit van passieve zonne-energie, de isolatie en het daglicht van deze woning geevalueerd. In het artikel zijn plattegrond en doorsnede van de woning opgenomen en diverse tabellen en grafieken met meetresultaten.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Veel mensen die niet bekend zijn met aardebedekte woningen verbeelden zich dat deze woningen koud, 176
donker, vochtig en somber zijn. Met behulp van betrouwbare resultaten van onderzoeken naar het daglicht en de verwarming van een voorbeeldwoning wil de auteur aantonen dat deze vooroordelen niet gegrond zijn en dat een aardebedekte woning juist energiezuinig is. Met de kanttekening dat het wel noodzakelijk is dat met bepaalde ontwerpaspecten rekening wordt gehouden.
Deel2: samenvattingen waarnemen
Uitwerking In het programma van eisen van het ontwerp van de aardebedekte woning zijn de volgende uitgangspunten vastgesteld: uitzicht naar drie zijden; een binnentemperatuur die niet onder het vriespunt komt zonder extra verwarming en niet zal oververhitten door de zon in de zomer; een comfortabel binnenklimaat in zomer met alleen natuurlijke ventilatie en tijdens de winter met een kachel; een ge'integreerd installatiesysteem om het binnenklimaat te verbeteren bij eventuele continue bewoning. Uit de simulaties en metingen is gebleken dat de geperforeerde horizontale plaat op 2/3-hoogte aan de binnenkant van de glasgevel en het halfronde naar het licht toegekeerde plafond de verspreiding van het daglicht in grote mate verbeteren. Andere alternatieven hebben minder effect. Het naar boven gebogen dakoverstek en de geperforeerde lichtplaat zijn tevens effectieve ontwerpelementen om verblinding door daglicht te voorkomen. De band van glazen bouwstenen bovenaan de oost en west gevels dragen verder bij aan een goede verspreiding van licht in de overige ruimten.
4.
Voorbeelden aardebedekte vakantiewoning op een hoogte van 2800m in een berghelling van de Rocky Mountains.
5.
Conclusie
Door in het ontwerp met een goede lichtverspreiding en het voorkomen van verblinding door zonlicht rekening te houden, is een goede lichtkwaliteit in de woning te creeren. Hieruit blijkt dat een aardebedekte woning op natuurlijke wijze voldoende te verlichten en dat er zeker geen spraken is van een donkere en sombere woning.
6.
Lees suggesties
Boyer, L. and W. Grondzik, Earth Shelter Technology, Texas A&M University Press, College Station, Texas, 1987. 7.
Trefwoorden
Vooroordelen, aardebedekt, daglicht, uitzicht, reflectie, lichtverspreiding, verblinding, zonne-energie, binnenklimaat, comfort, verwarming, temperatuur, verwarmingssystemen, ontwerpaspecten.
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
177
Carmody, J., and R. Sterling, Design guidelines for people in underground space, Proceedings Urban Underground Utilization '91, Tokyo, Japan, December 1991. 1.
Werkwijze/methode
Het literatuuronderzoek naar psychologische en fysiologische effecten van ondergrondse ruimten of analoge ruimten op mensen is uitgevoerd door het Underground Space Center van de University in Minnesota in samenwerking met Shimizu Corporation Japan. Met de resultaten van het onderzoek naar de mogelijke ontwerpoplossingen zijn ontwerprichtlijnen ontwikkeld.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het plaatsen van mensen in ondergrondse ruimten kan leiden tot een aantal potentiele psychologische en fysiologische prablemen. Deze problemen zijn redelijk goed te identificeren op basis van bestaande literatuur. 178
ontwerp-oplossingen en de effecten daarvan gedaan.
De ontwerprichtlijnen
dienen
de psychologische en fysiologische problemen te verminderen of op te heffen. Omdat de resultaten van de onderzoeken eerder suggestief zijn dan concluderend is er gekozen voor ontwerpaandachtspunten in plaats van voorschrijvende ontwerprichtlijnen.
Kader
In het kader het vierde Internationale congres over ondergrondse ruimten en aardbedekte gebouwen in 1991 beschrijven Carmody en Sterling in hun paper de psychologische en fysiologische problemen van mensen die in ondergrandse ruimten verblijven. Het doel van het signaleren van deze prablemen is het ontwikkelen van ontwerprichtlijnen, die deze problemen kunnen verminderen of oplossen. Het paper is gebaseerd op hun boek Underground Space Utilization and Design for People.
2.
Echter naar
is weinig onderzoek
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
of
Uitwerking Uit het onderzoek blijkt dat ondergrondse ruimten negatieve fysiologische effecten op mensen kunnen hebben en de zorg om de gezondheid kunnen verhogen. Deze effecten en zorg komen voort uit de volgende typische aspecten van ondergrondse ruimten: afwezig zijn van enig daglicht; slechte ventilatie en luchtkwaliteit; hoge relatieve vochtigheid, door een slechte klimaatbeheersing.
Er is een aantal verzachtende factoren, dat een positieve invloed heeft op de fysiologische effecten van ondergrondse ruimten. Deze factoren zijn belangrijk omdat ze de aanvaarding van ondergrondse of raamloze ruimten kunnen vergroten. Deze factoren kunnen dan ook het belang of zelfs de relevantie van sommige ontwerpoplossingen be"invloeden. De verzachtende factoren zijn: gebouwfunctie; aanwezigheid van mensen en de vrijheid van beweging; activiteiten; sociaal contact en stimulatie door interne activiteiten; grootte van de ruimte; mate waarin het gebouw zich onder de grand bevindt; de kwaliteit van het binnenmilieu; mogelijkheid tot individuele variatie.
Op basis van de gesignaleerde negatieve effecten van ondergrondse ruimten en de verzachtende factoren zijn brede ontwerprichtlijnen ontwikkeld. Deze richtlijnen zijn geordend in 5 aandachtsgebieden. Voor het thema waarneming zijn de volgende aandachtsgebieden van belang: ontwerpelementen voor interieur en klimaatsystemen; verlichting. De aandachtsgebieden zijn verder uitgewerkt in ontwerpaandachtspunten en -ontwerpoplossingen. kader van waarneming zijn de volgende ontwerpsaandachtspunten en ontwerpoplossingen belang:
Een uitgebreide beschrijving hiervan is te vinden in het boek: Underground Space Utilization and Design for people (Carmody, 1993).
4.
van
Verlichting: verschaf een voldoende hoog verlichtingsnivo van de ruimten om de visuele helderheid te vergroten en negatieve associaties met donkere ruimten op te .
verschaf natuurlijk licht waar dat mogelijk is (door ramen, daklichten, atria); ontwerp kunstlichtsystemen waarmee de karakteristieken van natuurlijk licht kunnen worden nagebootst (verspreiden en reflecteren van binnenvallend natuurlijk licht met kabels, kokers, spiegels, met kunstlicht indirect verlichtte wanden, plafonds en vloeren); gebruik verlichting om het gevoel van ruimtelijkheid t(3 V!;!rQrpten;
om
Conclusie
In het
Ontwerpelementen voor interieur en klimaatsystemen: creeer een gevoel van warmte om de associaties met koude en vochtige ondergrondse ruimten op te heffen (met kleuren, texturen, licht); verschaf voldoende verse lucht en een goed thermisch comfort (goede mechanische ventilatie met luchtontvochtiging, en goede verwarming).
heffen;
gebruik verlichting om een stimulerende en gevarieerde omgeving te creeren (creeer verschillende patronen met licht en schaduw visuele stimulatie te verschaffen).
Uit het onderzoek is gebleken dat er negatieve associaties zijn met ondergrondse ruimten, zoals gebrek aan natuurlijk licht en uitzicht, claustrofobie en gebrek aan stimulatoren. Uit onderzoek en uit voorbeelden van creatieve oplossingen blijkt dat er vele technieken voorhanden zijn om deze negatieve reacties te verzachten of op te heffen. Deze technieken moeten worden toegepast in het ontwerp van ondergrondse ruimten en vervolgens dienen de effecten van deze technieken onderzocht te worden.
5.
Lees suggesties Alexander, C.S. (et. al.), A pattern Language, Oxford University Press, New York, 1977. Carmody, j., and R. Sterling, Underground SDace Design: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1993. Collins, B., Windows and people: A literature Survey, NBS Building Science Series, Washington D.C., 1975. Cooper-Marcus, C., Design Guidelines: A Bridge Between Research and Decision-Making, Report CEDR-WP08-85, Center for Environmental Design Research, University of Califqrnia, Berkeley, 1985.
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
179
Hou, X., and S. Yu, The urban underground space environment and human performance, in: Tunneling and Underground Space technology, vol.3, no. 2, Pergamon Press, 1988: p.193-200. Wada, Y., and H. Sakugawa, Psychological effects of working underground, in: Tunneling and Underground Space technology, vol.5, no.1-2, Pergamon Press, 1990: p. 33-37. Wise, J.A., and B.K. Wise, Humanizing the underground workplace: Environmental problems and design solutions. First International Symposium on Human Factors in Organizational Design and management, Elsevier Science Publishers BV, 1984.
6.
Trefwoorden
Ontwerpaspecten, daglicht, uitzicht, claustrofobie, gezondheid, psychische gesteldheid, bioritme, stimulatoren, veiligheid, zien, horen, voelen, ruiken, proeven, beslotenheid, inrichting, vormgeving, omvang, behaaglijkheid, kunstlicht, materiaalgebruik, ventilatie, ingang, uitgang, entree, mystiek, identiteit, herkenning.
180
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
Carmody, J., Design for People in Undergrond Facilities, in: Carmody, J., and R. Sterling, Underground Space Design: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1993. (deel 2) 1.
Kader
Het boek is ontwikkeld in het kader van een onderzoeksproject dat is uitgevoerd door het Underground Space Center van de Universiteit van Minnesota, VS in samenwerking met het Technische Institute van de Shimizu Corporation, Japan. De resultaten van het onderzoek naar het plannen en ontwerpen van. ondergronds ruimten zijn in het boek in de vorm van een handleiding gepubliceerd. In het onderzoek is vooral gekeken naar de belevingsaspecten van ondergrondse ruimten en de ontwerpaspecten.
2.
fysiologische problemen optreden. In kader van dit thema zijn met name de fysiologische problemen van belang. (Het gaat hierbij om problemen die samenhangen met de normale levensverrichtingen en -verschijnselen.) Beide soorten problemen zijn gerelateerd aan de drie belangrijkste fysieke karakteristieken van ondergrondse ruimten: het niet zichtbaar zijn van de buitenkant van het gebouw, het gebrek aan ramen en het zich onder de grond bevinden. In het ontwerp kan (gedeeltelijk) aan deze problemen tegemoet gekomen worden. In het boek worden hiertoe verschillende richtlijnen gegeven (zie bij Samenvatting Architectuur). Daarnaast kunnen er een aantal factoren onderscheiden worden die van invloed (kunnen) zijn op de acceptatie van ondergrondse ruimten. Carmody noemt hierbij de volgende: functie (wel of geen menselijke aanwezigheid); verblijfsduur; type activiteit (inspirerend of saai); sociale contacten en stimulatie; grootte van de ruimte; mate waarin de ruimte zich ondergronds bevindt; kwaliteit van de inrichting.
Werkwijze/methode
Uitwerking Het boek is tot stand gekomen op basis eigen onderzoek, literatuuronderzoek, eigen ervaringen en ervaringen van anderen met ondergronds bouwen die op de verschillende Internationale Congressen voor Ondergrondse Ruimten en Aardebedekte gebouwen bekend zijn gemaakt. In dit tweede deel komen verschillende aspecten aan de orde, die samenhangen met het ontwerp van ondergrondse ruimten voor menselijk gebruik.
Zien Verlichting speelt een essentiele rol bij het ontwerpen van ondergrondse ruimten. Licht is het medium voor aile visuele beleving. De invloed van daglicht op onze gezondheid is zeer complex. Direct daglicht is van invloed op de aanmaak van vitamine D (van belang voor de stofwisseling van fosfor en calcium). Daarnaast kan een gebrek aan zonlicht in meer of mindere mate leiden tot depressies.
3.
Aangezien in ondergrondse ruimten de toetreding van daglicht over het algemeen beperkt is, of zelfs geheel afwezig, wordt hier dikwijls kunstverlichting toegepast. Bij de meeste kunstver!ichting ontbreekt echter de karakteristiek van daglicht. Het gaat hierbij met name om
Wanneer geplaatst
Resultaten Bescl1rijving van achtergrond mensen in een ondergrondse ruimte worden kunnen verschillende psychologische en
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
181
het kleurenspectrum van het licht, de veranderingen in kleur en intensiteit van zonsopgang tot zonsondergang en de manier waarop het licht de ruimte binnentreedt. Wanneer een ruimte geen ramen heeft, wordt het visuele zintuig minder geprikkeld. Dit kan eventueel gecompenseerd worden door variatie aan te brengen in de inrichting van ondergrondse ruimten. De vormgeving van de ruimte biedt hiertoe de beste mogelijkheden. Daarnaast kan ook het varieren in de verlichting bijdragen aan meer stimulering. De behoefte aan prikkeling is echter afhankelijk van de functie. ledere functie stelt zijn eigen eisen ten aanzien van privacy, decor en geluidsniveau. Per functie dient er in de variatie van de omgeving een evenwicht gevonden te worden tussen over-stimulering en onder-stimulering. Carmody refereert in dit kader aan een uitspraak van Frank en Rudolph Mhanke (1987) ten aanzien van de psycho-fysiologische effecten van kleur en licht: "Exposure to overstimulation can cause changes in the rate of breathing, pulse rate and blood pressure; increase in muscle tension; psychiatric reactions of various types; and probably compounded medical consequences, such as increased susceptibility to infection, coronary disease and ulcers ... Persons subjected to understimulation showed symptoms of restlessness, excessive emotional response, difficulty in concentration, irritation and, in some cases, a variety of more extreme reactions. " (Mahnke, F., and R. Mahnke, Color and Light in Manmade Environments. Van Nostrand Reinhold, New York, 1987)
Voelen In een aantal ondergrondse ruimten schiet de kwaliteit van de ventilatie en de luchtkwaliteit danig tekort. Ook is er soms sprake van een hoge luchtvochtigheid.
182
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
4.
Voorbeelden
Er worden verschillende voorbeelden gegeven van hoe het ontbreken van direct daglicht opgelost kan worden. Dit gebeurt met name in de vorm van illustraties.
5.
Conclusie
Ondergrondse ruimten kunnen verschillende fysiologische problemen veroorzaken. Deze problemen zijn met name gerelateerd aan het ontbreken van ramen en het zich onder de grond bevinden. De mate waarin deze problemen zich voordoen is onder andere afhankelijk van de functie, de verblijfsduur, het type activiteit en verschillende kenmerken van de ruimte (grootte, diepte, etc.). Daarnaast is de inrichting van de ruimte hierop van invloed.
6.
Lees-suggesties Hopkinson, R.G., The psychophysics of sunlighting, in: Proceedings of the Conference on Sunlight in Buildings, Bouwcentrum International, Rotterdam, 1967: p.13-17. Mahnke, F., and R.Mahnke, Color and Light in Manmade Environments, Pilkington Research Unit, Liverpool University Departure of Building Science, Liverpool, 1987. Rohles, F.H., and W.Wells, The role of environmental antecedents on subsequent thermal comfort, in: ASH RAE Transactions, no. 83, 1977: p.21-29. Smith, R.D., Light and health - a broad overview, in: Lighting Design and Application, February 1986. Wotton, E., Windows and Well-being in the Workplace, prepared for Health and Welfare Canada, Health Facilities Design, Ottawa, Ontario, 1981.
Wurtman, R., M. Baum and J. Potts (eds.), The Medical and Biological Effects of Light, Annals of the New York Academy of Sciences (453), 1985.
7.
Trefwoorden
Fysiologische problemen, fysieke karakteristieken van ondergrondse ruimten, daglicht, kunstlicht, gezondheid, stimulering, prikkeling, ventilatie, luchtkwaliteit, luchtvochtigheid.
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
183
Chow, W.K., L. Wong and W. Fung, Field study on the indoor thermal environment and carbon monoxide levels in a large underground car park, in: Tunneling and Underground Space Technology, voL11, no.3, 1996. 1.
Kader
Het Engelse vakblad 'Tunneling and Underground Space Technology' publiceerde in 1996 een artikel waarin de resultaten worden beschreven van een onderzoek naar het binnenklimaat van een grote ondergrondse parkeergarage in Hong Kong. Het onderzoek is uitgevoerd door de auteurs prof. W.K. Chow en L.T. Wong van de Technische Universiteit in Hong Kong en W.Y. Fung van de Kowloon Cantoon Railway Co. In Hong Kong. Met de resultaten van het onderzoek worden aanbevelingen gedaan voor het ontwerpen van ventilatiesystemen in ondergrondse parkeergarages.
2.
Werkwijze/methode
Het onderzoek naar het binnenklimaat van een grote ondergrondse parkeergarage in Hong Kong bestaat uit drie delen: 1) beoordeling van het binnenklimaat (op basis van metingen van temperatuur, relatieve vochtigheid, luchtsnelheid en turbulentie), 2) CO-concentratiemetingen en 3) een enquete onder de bezoekers van de parkeergarage over thermisch comfort. Daarnaast is het aantal wagens geteld dat in en uit de garage reed en is de ventilatie-installatie bestudeerd. Met de resultaten van de drie deelonderzoeken is gezocht naar relaties tussen de CO-concentratie, de gemiddelde luchtsnelheid, de turbulentie en het aantal wagens. Het artikel is voorzien van een plattegrond van de garage, de enquete en diverse grafieken en tabellen met onderzoeksgegevens.
184
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het binnenklimaat en de luchtkwaliteit in ondergrondse parkeergarages is vaak slecht. Hierdoor voelen mensen zich vaak oncomfortabel in ondergrondse parkeergarages. Daarom is er onderzoek verricht naar de oorzaken van het slechte binnenklimaat en worden met de resultaten aanbevelingen gedaan om het binnenklimaat van ondergrondse parkeergarages te verbeteren. Uitwerking Een langdurige blootstelling aan giftige gassen, zelfs in lage concentraties kunnen negatieve effecten hebben op de gezondheid van de parkeerders, de parkeerwachters en veiligheidsbeambten. De luchtkwaliteit is nauw gerelateerd aan het ventilatiesysteem. De onderzochte parkeergarage in Hong Kong wordt van verse lucht voorzien door entree-openingen, luchtgrillen in het plafond en door mechanische ventilatie. Het ventilatiesysteem bestaat uit verschillende afzuigventilatoren om de vervuilde lucht af te zuigen en turbulentieventilatoren aan de wanden om de luchtsnelheid te verhogen. De werking van het ventilatiesysteem is getest door het meten van de COconcentratie op verschillende plaatsen in de garage. De meetgegevens zijn vergeleken met de voorschriften, met de resultaten van de enquete, en met de telling van het aantal auto's. Er is geen directe relatie gevonden tussen de CO-concentratie en het aantal auto's. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de CO-concentratie kan oplopen door eerdere emissies, dat auto's een verschillende COuitstoot hebben en dat de CO-emissie afhankelijk is van het warm zijn van de auto. De luchtsnelheid heeft een belangrijke invloed op de COconcentratie. Daar waar de luchtsnelheid hoog is zijn de gemeten CO-concentraties laag. De gemiddelde COconcentratie neemt ook af als het ventilatievoud en de intensiteit van de turbulentie toenemen.
meeting, Architecture Institute of Japan, 1989: p.1349-1350. Miura, S. and T. Ojima, An environmental study of underground parking lot developments in Japan, in: Tunneling and Underground Space Technology, vol.8, no.1, 1992: p.65-73. Chow, W.K., On the ventilation design in underground car parks, in: Tunneling and Underground Space Technology, vo1.10, no.2, 1995: p.225-246.
Uit de enquEHe onder de parkeerders over het thermisch comfort bleek dat aile ge'interviewden de temperatuur te hoog vonden (het was 30°C op dat moment), de meeste mensen de relatieve vochtigheid (65%) acceptabel. Terwijl de luchtsnelheid in de garage redelijk hoog is (0,4 m/sec) vindt de meerderheid de lucht in de garage stoffig, muf en onaangenaam ruiken. Zij geven dan ook aan dat de luchtbeweging onvoldoende is en dat er meer circulatieventilatoren nodig zijn om dit te verbeteren.
4.
Voorbeelden
7. grote parkeergarage in Hong Kong.
5.
onder een commercieel
Trefwoorden
gebouw Binnenklimaat, temperatuur, luchtvochtigheid, luchtverontreiniging, comfort, binnenmilieu, luchtkwaliteit, luchtsnelheid, turbulentie.
ventilatie,
Conclusie
In het algemeen voelen de geenqueteerden zich thermisch oncomfortabel in de ondergrondse parkeergarage. De COconcentratie in de garage kan omlaag gebracht worden door de luchtsnelheid en de turbulentie te verhogen. Beide zijn afhankelijk van het ontwerp van het ventilatiesysteem.
6.
Lees suggesties Chow, W.K., L. Wong and W. Fung, Survey on the indoor environment at enclosed car parks in Hong K2ng, in: Tunneling and Underground Space Technology, vol. 10, no.2, 1995: p.247-256. Chow, W.K., L. Wong, and W. Fung, Survey on the indoor environment in air-conditioned shopping malls in Hong Kong, in: Indoor Environment, volA, no.2, 1995: p:102-112. Miura, S. and T. Ojima, A research on workers consciousness to underground parking, Annual
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
185
Deelen, P. van, Daglicht. maar niet te veel:
praktijk richtlijn getinte beglazing, mA, april 1996. 1.
in: Bouw,
werkomgeving'
5.
Lees suggesties NEN 3087 Visuele ergonomie toegepast op verlichting. Principes en toepassingen, uitg. NNI, Delft.
Werkwijze/methode
Resultaten
Beschrijving van achtergrond De NPR geeft aanwijzingen om tot een goede keuze van beglazing te komen, uitsluitend van visuele invalshoek. Uitwerking Hoe meer daglicht binnenkomt, hoe meer extra kunstlicht noodzakelijk is. Dit heeft te maken met het feit dat een gelijkmatige lichtverdeling in een vertrek meer van belang is dan de hoeveelheid licht (meestal is er meer dan genoeg). Getint glas kan de verschillen in verlichting in een vertrek verkleinen, waardoor minder gebruik van kunstlicht nodig is. Er komt dan echter wel minder licht naar binnen, hetgeen tot extra gebruik van kunstlicht kan leiden met donker weer. De kleurtemperatuur en de lichttoetredingsfactor zijn gezamenlijk bepalend voor de beleving van de gebruiker.
186
Getinte beglazing kan ervoor zorgen dat het verschil van licht en donker in een vertrek kleiner is, waardoor minder kunstlicht benodigd is.
.
Verschillende aspecten van gebruik van dag- en kunstlicht in gebouwen en getinte beglazing worden achtereenvolgens in dit artikel besproken.
3.
Conclusie
Kader
Dit artikel gaat over de NPR, Nederlandse Praktijkrichtlijn 3437 'Visuele aspecten van getinte beglazing in de
2.
4.
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
6.
Trefwoorden
Daglicht, kunstlicht,
beglazing.
Groot, F. de, Wonen onder maaiveld: een nieuwe dimensie: ruimtegebrek stimuleert ondergronds bouwen, in: Bouw, jrg 47, nr 22, 1992. 1.
Kader
In het artikel wordt een relatie gelegd tussen ondergronds bouwen en beton. Volgens de auteur vormt beton een zeer geschikt materiaal om een bouwkundige invulling te geven aan het fenomeen ondergronds bouwen.
2.
Werkwijze/methode
De auteur beschrijft zijn visie wat betreft het ondergronds bouwen van woningen.
3.
Resultaten
Beschrijving van de achtergrond Ondergronds bouwen - en ook wonen - kan in Nederland oplossingen bieden bij ruimtegebrek in stedelijke gebieden en invulling geven aan onrendabele en landschappelijk gevoelige stukken grond binnen de gemeentegrenzen. Ondergronds bouwen beperkt zich in ons land vooral tot parkeergarages en het ondergronds aanleggen van transportnetten voor de distributie van met name gas, water en telecommunicatienetten. Ondergronds wonen is echter ook een belangrijke optie. Voorbeelden zijn de hypermoderne ondergrondse woningen in de Verenigde Staten en de ondergrondse 'Yao-Dong' woningen in China.
Uitwerking Ontwerpaspecten bij het ondergronds bouwen van woningen: Ten einde voldoende daglicht in een ondergronds gesitueerde woning te krijgen en daarnaast te zorgen voor een goed uitzicht moet de architect meer aandacht besteden aan het ontwerp dan bij een traditionele woning. Een van de belangrijkste aspecten hierbij is de orientatie van de ruimte. Om zoveel mogelijk daglicht binnen te krijgen is het zinvol de open zijde van de woning naar het zuiden te richten. De woning heeft om die reden verder een grote breedte en geringe diepte. Wanneer men het daglicht dieper in de woning wil brengen kan gekozen worden voor een hogere gevel, waarbij een naar buiten stekende luifel van lamellen de directe zoninstraling in de zomer kan verminderen. Ruimten die geen daglicht nodig hebben, zoals keuken, berging, badkamer en toilet, kan men aan de noordzijde positioneren. Bij een atriumwoning is het zinvol een loofboom op de binnenplaats te planten. Een volwassen loofboom laat in de winter zon door en biedt in de zomer juist beschutting tegen de zon.
4.
Conclusie
Wanneer verschillende aandachtspunten ten aanzien van het ontwerp worden gehanteerd, kan de ondergrondse situering van de woonfunctie een duidelijke bijdrage leveren aan het vergroten van de leefbaarh~id, zowel in binnenstedelijke gebieden als in landelijke gebieden.
5.
Trefwoorden
Ontwerp,
wonen, inpassing,
Deel2:
daglic:ht,
samenvattingen
waarnemen
187
K., Human comfort and underground Climate control, in: Underground Space, No.7, 1982. Labs,
1.
Kader
Het artikel over klimaatbeheersing in ondergrondse ruimten is in 1982 gepubliceerd in het Amerikaanse vakblad 'Underground Space'. De auteur behandelt in het artikel de vraag hoe een comfortabel binnenmilieu in een gebouw kan worden gecreeerd en beheerst met een minimaal energieverbruik. De auteur is een architect en onderzoeker die is gespecialiseerd in problemen op het gebied van klimaat, situering en ondergronds bouwen. In het artikel wordt onder andere ingegaan op de vraag hoe aarde kan bijdragen aan de koeling van een gebouw.
klimaatbeheersing en energiebesparing. Een van de aanbevelingen betreft de koeling van een ruimte met behulp van grond. Uitwerking Thermisch comfort is een grootheid die de tevredenheid van mensen met de thermische omgeving uitdrukt. Comfortbeheersing en energieverbruik worden naast kleding en activiteit bepaald door het stedebouwkundige en bouwkundige ontwerp (orientatie, isolatie, kierdichting, materiaalkeuze, etc.) en door de installatiekeuze (verwarming, mechanische ventilatie, koeling, ontvochtiging, etc.). De toepassing van de technieken voor klimaatbeheersing zijn afhankelijk van de klimaatcondities in een bepaald gebied en in het geval van ondergrondse gebouwen ook van de grondtemperatuur. Een van de genoemde
2.
Werkwijze/methode
Het artikel is gebaseerd op literatuuronderzoek en voorzien van diverse grafieken en tabellen met klimaatbe heersi ngstechnie ken.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het doel van klimaatbeheersing is het behouden van een thermisch comfort in het gebouw. Hierbij wordt rekening gehouden met het energieverbruik en de klimaatomstandigheden en wordt uitgegaan van de warmtebalans tussen lichaam en omgeving. Om het ontwerpen van een goede en energiezuinige klimaatbeheersing te bevorderen dienen er beleidsinstrumenten ontwikkeld te worden. De auteur geeft aanbevelingen die gebruikt kunnen worden bij het ontwikkelen van beleidsinstrumenten voor 188
Dee! 2: samenvattingen
technieken
is het koelen van een
gebouw door grond. Wanneer de constructie direct
waarnemen
aansluit op de omringende aarde kan gebruik worden gemaakt van energiezuinige koeling door de grond. De mate van koeling door geleiding van aarde hangt af van het temperatuurverschil tussen de binnenruimte en de aarde. Daarnaast speelt de verhouding van het volume van de ruimte en het oppervlak dat in aanraking is met de aarde en de warmtegeleiding van de constructie en de aarde een rol. De verhouding oppervlak/volume moet groot zijn wi! de grond een koelend effect hebben. Er kan dan wel gevaar ontstaan voor condensatie. Behalve het ontvochtigen van de binnenlucht en goed ventileren is de enige manier om condensatie te voorkomen het verhogen van de temperatuur van de constructie door isolatie. Hiermee verliest de constructie echter een groot deel van haar koelende effect. De grote massa van de aarde en de constructie van een ondergronds gebouw bieden in de zomer een bufferende werking. Hierdoor warmt het gebouw minder snel op. Wanneer het gebouw opgewarmd is kan het met een goede nachtventilatie haar warmte weer afgeven aan de
buitenlucht. Op deze manier is het mogelijk mechanische koeling te voorkomen.
4.
Conclusie
Afhankelijk van het klimaat, de grondtemperatuur en de grondsamenstelling kan gebruik gemaakt worden van koeling door grond in ondergrondse ruimten. Bij toepassing van deze techniek dient de verhouding oppervlak/volume graot te zijn en dient rekening te worden gehouden met gevaar voor condensatie. De grate massa van aarde en constructie bieden tevens een bufferende werking tegen opwarming door zoninstraling in de zomer. Mechanische koeling kan vermeden worden indien goede nachtventilatie wordt toegepast.
5.
Trefwoorden
Klimaatbeheersing, koeling.
thermisch
comfort,
energiebesparing,
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
189
Lankhof, A., Daglicht. uitzicht en verlichtingssterkte in ondergrondse gebouwen (scriptie ondergronds bouwen), Technische Universiteit Delft, Faculteit der Civiele Techniek, Vakgroep Ondergronds Bouwen, Delft, juni 1996. 1.
wordt onderzocht hoe een ondergronds gebouw kan voldoen aan de bovengenoemde eisen van verschillende gebouwfuncties. Er wordt specifiek gekeken naar de mogelijkheden die een atrium hiertoe biedt. Uitwerking In tabel 1 is weergegeven wat voor eisen verschillende gebouwfuncties stellen aan de aanwezigheid van en de hoeveelheid daglicht en of uitzicht vereist is. Hieruit blijkt dat met name functies waar men meestallanger verblijft, eisen stellen aan daglicht en uitzicht. De vereiste verlichtingssterkte hangt af van de visuele taak die verricht moet worden in de ruimte. (De visuele taak is bijvoorbeeld lezen of een horloge repareren, red.) Hierbij spelen de luminantie (het door de taak gereflecteerde licht, waaraan het oog zich adapteert) en de zichtbaarheid (be'invloed door onder andere lichtverdeling, lichtinvalsrichting en spectrale samenstelling van het licht) van de visuele taak een ro!. De tabellen 2 en 3 geven respectievelijk de verschillende klassen van visuele taken en de gebouwfuncties met de gewenste verlichtingssterkte weer. Voor noodverlichting worden eveneens specifieke eisen gesteld, deze verschillen echter per situatie en gebouw. Hierover worden enkele uitspraken gedaan.
Kader
Deze scriptie is geschreven in het kader van het vak Ondergronds Bouwen aan de Technische Universiteit Delft, in samenhang met een scriptie over geluidswalwoningen.
2.
Werkwijze/methode
In deze scriptie wordt onderzocht aan welke eisen ondergrondse ruimten moeten voldoen ten aanzien van daglicht en uitzicht, verlichtingssterkte en noodverlichting. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen 12 verschillende gebouwfuncties. Aansluitend hierop wordt de invloed van de afmetingen van een atrium op de daglichttoetreding in de diepte onderzocht. Eigenschappen van ondergrondse ruimten die een voordeel kunnen opleveren, worden vervolgens getoetst aan de verschillende gebouwfuncties. Tenslotte worden conclusies getrokken over welke gebouwfuncties op welke diepte en bij welke atriumafmetingen mogelijk zijn.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond De verschillende functies die een gebouw kan hebben, stellen eisen ten aanzien van daglichttoetreding en uitzicht, verlichtingssterkte en noodverlichting. Deze eisen zullen echter per functie verschillen. In deze scriptie 190
Deel2: samenvattingen
waarnemen
.
Tabel 1.
Eisen ten aanzien van daglicht en uitzicht
1) woongebouw (flat) 2) handelsgebouw
I wonen
I
hotels kantoor
T klas10kaal bibliotheek
T museum
5) amusementsgebouw
T theater
informatiecentrum aula/gehoorzaal (sport-I stadion
61 recreatiegebouw
T zwembad
7) religieusgebouw 8) medischgebouw
T kerk
9) gevangenis
T gellangenis
sportzaal/tennisbaan
I ziekenzaal onderzoeks-,
10) industiegebouw 11) opslaggebouw
operatieruimte
I fabriek
I pakhuis gekoelde opslag archief parkeergarage
12) maatschappijgebouw
T massa
(bulk)
installatie warenhuis
I
ja
I
T
ja ja
T
ja ja
T
nee .
laboratorium
4) tentoonstellingsgebouw
ja
I
winkel,restaurant 3) onderwijsgebouw
I
doorvoer
I
I
nee
25% v/h gebruikersoppervlak zie wonen
10% v/h vloeropp. «0.5m2) zie wonen
40% v/h gebruikersoppervlak zie wonen
1/10 v/d omtrek van de werkruimte -
ja
ja
nee nee nee nee
nee nee nee nee
. -
zie zie zie zie
wonen wonen wonen wonen
nee nee nee nee nee nee ja nee
nee nee nee nee nee nee ja nee
zie zie zie zie zie zie zie zie
wonen wonen wonen wonen wonen wonen wonen wonen
ja/nee nee nee
zie wonen -
nee nee nee
nee nee nee nee nee nee
nee nee nee nee nee nee
zie wonen
I
-
-
zie wonen
I
I
-
Deel 2: samenvattingen
zie wonen zie wonen zie zie zie zie zie
wonen wonen wonen wonen wonen
waarnemen
191
Tabel 2.
Klassen van standaard
orientatiever-
II
I
lichting (geen of slechts incidenteel gebruik van de ruimte als werkruimte) werkverlichting (permanent gebruik van de ruimte als werkruimte)
verlichtingssterkten
a
waarnemen van grote
b
objecten en bewegende personen waarnemen van zeer grove details en herkennen van personen
a b
c
III
speciale werkverlichting
a
b
192
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
I
waarnemen van grove details lezen en schrijven en vergelijkbare details en contrasten waarnemen van kleinere details en zwakkere contrasten dan bij I-b waarnemen van zeer fijne details en zwakke contrasten op donkere achtergrond waarnemen aan de grens van het gezichtsvermo-gen
I
50
I opslagruimte,
I
100
I gang,
400
800
I tekenkamer,
I
I
> 3200
smederij,
fijn montage
werk
precisiewerk, kadastraal
1600 I
trappenhuis
grof constructiewerk, (werk)magazijn kantoor, leslokaal
200
I
parkeergarage
tekenwerk,
fijn inspectiewerk
I microminiaturisatie,
operatietafel
Tabel 3.
Grenswaarden
van verlichtingssterkten
voor verschillende
wonen
-hotels 2) handelsgebouw 3) onderwijsgebouw
4) tentoonstellingsgebouw 5) amusementsgebouw
6) recreatiegebouw 7) religieusgebouw 8) medischgebouw 9) gevangenis 10) industiegebouw 11) opslaggebouw
12) maatschappijgebouw
kantoor winkel,restaurant klaslokaal laboratorium bibliotheek museum informatiecentrum theater aula/gehoorzaal (sport-) stadion zwembad sportzaal/tennisbaan kerk ziekenzaal onderzoeks-, operatieruimte gevangenis fabriek pakhuis gekoelde opslag' archief parkeergarage massa (bulk) doorvoer installatie warenhuis
gebouwfuncties
I-b, II-a I-b, II-a II-b, II-c II-b, II-c II-b II-b II-a, II-b I-a, I-b, II-a I-b, II-a I-b, II-a I-b, II-a II-a, II-b, II-c II-a, II-b, II-c II-a, II-b, II-c I-b, II-a II-a, II-b III-a, III-b II-a, II-b, III-c II-a, II-b, II-c III-a, III-b II-a II-a I-a, I-b I-a I-b, II-a I-b, II-a, II-b II-a, II-b
100 100 300 300 300
- 300 - 300 - 750 - 1000 - 500 500 1 50 - 500 50 - 500 1 50 - 500 100 - 300 100 - 1 50 200 - 1000 200 - 1000 100 - 900 100 - 300 200 - 500 1000 - 50000 100 - 1000 50 - 3000 100 - 300 300 100 50 100 - 300 100 - 500 200 - 750
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
193
De invloed van atrium-afmetingen op daglicht wordt sterk be"invloed door galerij-afmetingen (indien aanwezig) en de afmetingen van de ruimte met daglichtopeningen. Uitzicht is in ondergrondse ruimten met behulp van een atrium niet (in voldoende mate) te verkrijgen. Daarom wordt geconcludeerd dat de woonfunctie in die vorm niet ondergronds kan plaatsvinden. Indien de eisen aan uitzicht bij werkfuncties minder scherp worden geformuleerd, kan wel sprake zijn van werkfuncties. Met betrekking tot de verlichtingssterkte wordt gesteld dat direct daglicht slechts ondiepe ruimten bereikt. Met behulp van reflectie (spiegels en dergelijke) kunnen diepere ruimten bereikt worden, waarmee een verlichtings-sterkte wordt bereikt die voor een deel van de dag toereikend kan zijn. Ondergrondse ruimten kunnen voor sommige gebouwfuncties verschillende voordelen hebben, zoals beperkte daglichttoetreding, goede geluidsisolatie, betere beveiligingsmogelijkheden en goede temperatuurisolatie. Wanneer deze voordelen worden geconfronteerd met de onderscheiden gebouwfuncties, dan kan geconstateerd worden dat: met name de functies gevangenis, industrieel gebouw, opslag-gebouw en maatschappijgebouw in aanmerking komen voor ondergronds bouwen, aangezien hierbij beperkte daglichttoetreding vereist .
of gewenst is;
de opslagfunctie gebaat kan zijn bij ondergrondse ligging, in verband met de extra temperatuurisolatie (bijvoorbeeld een koelcel); het 'voordeel' beperkte daglichttoetreding voor de woon- en werkfunctie juist een nadeel vormt.
4.
Conclusie
Voor een goede bepaling van de eisen die aan een atrium worden gesteld per gebouwfunctie is het van belang om 194
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
de vereisten van de gebouwfuncties scherper te krijgen en de afmetingen van atrium, gebouw, daglichtopening en eventueel galerijen te definieren.
5.
Lees suggesties NEN 3087 Visuele ergonomie toegepast op verlichting. Principes en toepassingen, uitg. NNI, Delft.
6.
Trefwoorden
Daglicht, visue Ie taken, atrium, verlichtingssterkte.
Meerdink, G., A.M.S. Weersink en E.C. Rozendaal, Daglicht enUitzicht in kantoren: fase 2 bijzondere gebouwen (S 180), Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 1 994. 1.
Kader
In het kader van het ontwikkelen van norm en voor daglicht en uitzicht in de Arbo-wet zijn vanaf 1987, in opdracht van het ministerie van 5ZW, onderzoeken gedaan naar daglicht- en uitzichtkenmerken van kantoren met bijzondere bouwvormen (hoge kantoren en kantoren met atria). In het rapport (5180) heeft het Raadgevend ingenieursbureau DGMR de resultaten beschreven van een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van kenmerken van deze gebouwen (verlichting, ramen, klimaatregeling, graotte van kantoor) op het welbevinden van de mensen die erin werkzaam zijn. Het rapport 5180 is een vervolg op een eerder onderzoek (551, 1988) dat is uitgevoerd in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam.
2.
Werkwijze/methode
Het onderzoek is uitgevoerd in drie verschillende typen kantoorgebouwen: een hoge kantoortoren en twee atriumgebouwen. Onder de werknemers van deze kantoren zijn schriftelijke enqulHes gehouden en er zijn fysieke gegevens gemeten ter beoordeling van het licht (daglichttoetreding, verlichtingsniveau).
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Kantoorruimten gelegen aan een atrium blijken duidelijk andere daglicht- en uitzichtkenmerken te hebben dan
kantoorruimten aan een buitengevel. In Nederland zijn momenteel een aantal zeer grote kantoorgebouwen met atria in aanbouw. De verwachting is dat er nog meer van dit soort kantoren zullen worden gebouwd. Met name voor het welzijn van de werknemers is het van belang om te weten of de beleving van een kantoor aan een atrium als negatief ervaren wordt. Uit het eerste onderzoek naar daglicht en uitzicht in kantoorgebouwen (551, 1988) kwamen dergelijke signalen naar voren en is onder andere geconcludeerd dat de kwaliteit van het uitzicht wordt bepaald door weersinformatie, groenvoorzieningen en beweging. Uitwerking Uit het onderzoek naar het daglicht in een kantoorruimte aan een atrium blijkt dat de vorm van het atrium een aanzienlijke invloed heeft op de beoordeling van het daglicht. Indien de vorm goed is, wordt het daglicht door werknemers in een kantoorruimte aan een atrium niet anders beoordeeld dan door werknemers in een kantoorruimte aan de buitengevel. Uit het onderzoek naar het uitzicht in een kantoorruimte aan een atrium blijkt dat de beoordeling van het uitzicht wordt bepaald door de maatvoering, de inrichting en het gebruik van de grate glasoverkapte ruimte. Indien er een ruimtelijk effect wordt gecreeerd met planten en schuine gevels wordt het uitzicht door de werknemers aan een atrium hetzelfde beoordeeld als door werknemers in een ruimte aan een buitengevel. Indien een atrium een gebruiksfunctie heeft verbetert de beoordeling van het uitzicht. Een belangrijke factor hierbij is het zien van beweging. Een voorwaarde is wet dat privacyproblemen worden voorkomen. Externe factoren, zoals het waarnemen van beweging, het waarnemen van het weer, het krijgen van een ruimtelijk gevoel en het belemmeren van het uitzicht, hebben een belangrijk~ inyloed oR de beoordeling van het uitzicht. Bij beweging maakt het niet uit wat voor een Dee! 2: samenvattingen
waarnemen
195
soort beweging het is en op welke afstand de beweging plaatsvindt. Bij het waarnemen van weersinformatie is er een duidelijk onderscheid tussen kantoren aan de buitengevel en aan een atrium. De bijdrage die het uitzicht levert aan ruimtelijke beleving van mensen in een bepaald vertrek blijkt een zeer sterke relatie te hebben met de totale beoordeling van het uitzicht. Specifieke kenmerken van het uitzicht, met name geometrische gevels op korte afstand in een atrium, verminderen de ruimtelijke beleving in sterke mate. Een negatieve beoordeling van de ruimtelijkheid aan de atriumzijde gaat samen met een negatief oordeel over het uitzicht. Ook de belemmering van het uitzicht gaat samen met een negatieve beoordeling van het uitzicht. In geen van de gebouwen lijkt interne dynamiek en werkdynamiek een relatie te hebben met de beoordeling van daglicht en uitzicht.
4.
Conclusie
Op grond van de beoordeling van het daglicht en uitzicht kunnen geen nadelige effecten worden aangetoond als het gevolg van het toepassen van hoge kantoortorens. Bij kantoorruimten aan een atrium is vastgesteld dat de maatvoering en het gebruik van het atrium belangrijke aspecten zijn bij de beoordeling van daglicht en uitzicht. Op grond van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat een atrium een minimale breedtevan 15 a 20 meter dient te hebben. Het gebruik van kleinere afmetingen geeft ernstige beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare hoogte. In combinatie met de gebruiksmogelijkheden van een atrium is in de vormgeving en de afwerking van een atrium een optimalisatie van de ruimtelijke beleving noodzakelijk. Strakke geometrische wanden zijn hierbij geen goede keus.
196
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
5.
Lees suggesties S51, Daglicht en uitzicht in kantoorgebouwen, DGMR Raadgevende Ingenieurs bv en Instituut voor Sociale -en Bedrijfspsychologie (Universiteit van Amsterdam), in opdracht van het DGA, (z.t.). Veiligheidsbesluit Restgroepen (VBR), 1990.
6.
Trefwoorden
Daglicht, uitzicht, kantoorruimten, atrium, serre, ontwerpaspecten, weersinformatie, activiteit, beweging, planten, maatvoering, ruimtelijkheid, dynamiek.
Miura, S., and T. Ojima, Environmental Study on underground Shopping Center, Proceedings of the Conference on Underground space and earth sheltered buildings '91, Tokyo, Japan, 1991. 1.
Kader
In het kader van het vierde Internationale congres over Ondergrondse ruimten en Aardbedekte gebouwen gehouden in 1991 in Tokyo, hebben de auteurs in hun paper de resultaten gepubliceerd van een onderzoek naar de kwaliteit van het binnenmilieu van ondergrondse voetgangerstunnels in combinatie met winkels. Het doel van dit onderzoek is het ontwikkelen van een methode voor het verbeteren van het binnenmilieu van de ondergrondse voetgangerstunnels gecombineerd met winkels in Japan.
2.
Werkwijze/methode
Bij het onderzoek zijn metingen verricht naar het energieverbruik en de kwaliteit van het binnenmilieu (temperatuur, CO en CO2 gehalte). Tevens is er een enquete gehouden over het comfort en het binnenmilieu van ondergrondse winkelcentra onder het winkelpersoneel. In de enquete zijn vragen gesteld over de zomertemperatuur, wintertemperatuur, luchtverontreiniging, verlichting, vochtigheid in de zomer, vochtigheid in de winter, de geur en het binnenmilieu. De onderzoeken hebben in vier verschillende ondergrondse winkelcentra in Japan plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten zijn in tabellen en grafieken in het paper weergegeven.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In Japan zijn in de jaren '60 vele ondergrondse winkelcentra (ondergrondse voetgangerstunnels met winkel- en kantoorvoorzieningen) gebouwd om het gebrek aan bouwgrond en de verkeersopstoppingen te ontlasten. Andere motieven om ondergronds te bouwen waren het verschaffen van veilige oversteekplaatsen en een opleving geven aan de stedelijke functies. In totaal zijn er in Japan 80 ondergrondse winkelcentra gerealiseerd met een totaal vloeroppervlak van 900.000 vierkante meter. Het probleem bij het ontwikkelen van ondergrondse openbare doorgangen gecombineerd met utiliteit is het conflict dat onstaat tussen veiligheid en het creeren van een aangenaam binnenmilieu en een laag energieverbruik. Uitwerking Ondergrondse winkelcentra die tevens de functie hebben van openbare doorgang voor voetgangers zijn thermisch semi-open ondergrondse ruimten. In verband met de veiligheid dienen er een groot aantal uitgangen te zijn en dienen deze altijd open zijn. Dit heeft echter een grote invloed op de effectiviteit van opwarming en koeling. De temperatuur in de ondergrondse ruimten is in de zomer lager dan de buitentemperatuur. In de winter is de temperatuur echter onaangenaam laag. Tevens zijn in de verschillende ondergrondse ruimten grote verschillen in de temperatuur waarneembaar. In de winter zijn deze temperatuurverschillen groter dan in de zomer. De temperatuurverschillen worden veroorzaakt door de vele open uitgangen. De windsnelheid blijkt in de winter groter te zijn dan in de zomer.
4.
Voorbeelden ondergrondse winkelcentra in Japan.
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
197
5.
Conclusie
Een constante en gelijkmatig verdeelde temperatuur in de ondergrondse ruimten is moeilijk te realiseren door de vele uitgangen die in verband met de veiligheid open moeten zijn. De gemeten luchtverontreiniging is aanvaardbaar, toch klagen de gebruikers over muffe lucht.
6.
Lees suggesties Miura, S. and T. Ojima, Research on living of workers in underground shopping centers, Basic survey on underground City planning (no.2), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japan, 1987: p. 609-610. Miura, S. and T. Ojima, Research on airpollution in underground shooping centers, Basic survey on underground City planning (no.6), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japan, 1988: p.1 065-1 066. Miura, S. and T. Ojima, Environmental estimation factor in underground shopping centers, Basic survey on underground City planning (no.7), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of . Japan, 1988: p.1067-1068. Miura, S. and T. Ojima, Energy consumption and thermal environment in underground shopoing centers, Basic survey on underground City planning (no.9), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japan, 1989: p. 1347-1348. Miura, S. and T. Ojima, Research on operators in underground shopoing centers and parkings, Basic survey on underground City planning (no.12), Summaries of Technical Papers of annual meeting,
198
Deel2: samenvattingen waarnemen
Environmental Engineering, Architectural Japan, 1990: p.923-924.
7.
Institute of
Trefwoorden
Comfort, luchtverontreiniging, energieverbruik, temperatuur, ventilatie, luchtsnelheid, binnenmilieu.
Mochizuki, N., The relation between preferred lighting and behavior in underground spaces, Proceedings 6th International Conference on Underground Space and Urban Planning, Paris, France, september, 1995.
Na de experimenten zijn de proefpersonen aan de hand van een enquete gevraagd hun tevredenheid aan te geven over de verlichting en de sfeer in relatie tot de activiteiten. Het paper is voorzien van een plattegrond en diverse grafieken en tabellen met onderzoeksresultaten.
3. 1.
In het kader van de zesde Internationale Conferentie over Ondergrondse Ruimten en Stedebouwkundige Planning gehouden in 1995 in Parijs, heeft de auteur in zijn paper de resultaten gepubliceerd van een onderzoek naar een efficiente en sfeervolle verlichting voor een ondergrondse werkruimte waar verschillende activiteiten plaats vinden. Tevens is onderzocht of een combinatie van algemene verlichting met bureauverlichting beter wordt gewaardeerd dan alleen algemene verlichting.
2.
Resultaten
Kader
Werkwijze/methode
Het onderzoek bestaat uit vier experimenten met een duur van 10 dagen. De experimenten zijn uitgevoerd in een ondergronds laboratorium van de Universiteit van Tokyo. Er is geexperimenteerd met vier verschillende verlichtingspatronen en 14 studenten die verschillende activiteiten (zoals bijvoorbeeld lezen, schrijven, computer gebruiken, creatief werk, vergaderen en ontspannen) moesten verrichten. De volgende vier verschillende verlichtingspatronen zijn getest: algemene verlichting 1 20-350 lux + bureauverlichting 800-1000 lux; algemene verlichting 330-650 lux + bureauverlichting 820-1120 lux; algemene verlichting 550-800 lux + bureguverlichting 970-1260 lux; algemene verlichting 550-800 lux.
Beschrijving van achtergrond Meestal worden kantoren in Japan erg helder en monotoon verlicht met TL-verlichting, omdat deze verlichting energiezuinig, functioneel en efficient is. De werknemer verlangt tegenwoordig echter ook sfeer en varieteit (geen monotone atmosfeer) in zijn werkruimte. Vooral de varieteit is in een ondergrondse werkruimte belangrijk, omdat daar een gebrek aan daglicht is. Uitwerking De proefpersonen geven aan bij een toe name van de verlichtingssterkte meer tevreden te zijn. Het minst tevreden is men over de algemene verlichting. Ten aanzien van het werken achter de computer is er geen groot verschil in tevredenheid bij verschillende verlichtingssterkten. Dit wordt veroorzaakt door het toepassen van louvres in de algemene verlichting. In geen van de experimenten is men tevreden over de variatie van verlichting. De oorzaak is hier het gebrek aan verandering van daglicht. Wanneer concentratie nodig is in het werk, is men over de algemene verlichting met een lage verlichtingssterkte in combinatie met bureauverlichting van een hoge verlichtingssterkte het meest tevreden. Voor de andere activiteiten zijn de proefpersonen tevreden bij een hogere algemene verlichtingssterkte in combinatie met bureauverlichting. Voor creatief werk wordt een lagere algemene verlichtingssterkte in combinatie met bureauverlichting beter gewaardeerd. .
Deel2: samenvattingen
waarnemen
199
4.
Voorbeelden laboratorium
5.
universiteit
Tokyo
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de proefpersonen het meest tevreden zijn bij een algemene verlichtingssterkte van 300 lux en een bureauverlichting van 1000 lux. Dit verlichtingspatroon schept de meeste sfeer en comfort bij het werk. De waardering van de verlichtingssterkte hangt af van de activiteit die men uitvoert. Een lage algemene verlichtingssterkte is effectief bij creatief en geconcentreerd werken. De gewenste verlichtingssterkte voor ontspanning hangt af van wat men in zijn rust doet. Ten aanzien van variatie en sfeer is men meer tevreden over de combinatie van algemene verlichting met bureauverlichting dan met algemene verlichting alleen. Het vervangt echter niet de variatie die natuurlijk licht biedt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de combinatie van algemene verlichting met bureauverlichting effectiever zou zijn indien de mogelijkheid bestaat de verlichtingssterkte individueel te veranderen.
6.
Lees suggesties
Butler, D.L. and P.M. Biner, Preferred lighting levelsvariability among setting. behaviors and Individuals, in: Environment and behavior, Vo1.19, no.6, November 1987.
7.
Trefwoorden
Kunstlicht, verlichtingssterkte, variatie, sfeer, comfort, effectiviteit, verlichtingspatronen.
200
Deel2:
samenvattingen
waarnemen
Prak, N.L., De visuele waarneming van de gebouwde omgeving, TU Delft, Delft, 1972. 1.
Kader
Het dictaat beschrijft de resultaten van psychologische onderzoeken naar de visuele waarneming. Deze resultaten zijn vertaald naar de visuele waarneming van de gebouwde omgeving door de gebruiker, zodat deze psychologische kennis voor architecten toegankelijk wordt. De vraagstelling van het boek is dan ook: hoe ziet de gebruiker de gebouwde omgeving?
2.
Werkwijze/methode
Theoretische verhandeling over waarneming. Er wordt getracht een verband te leggen tussen tal van psychologische proeven en de vorm van de gebouwde omgeving. Uit gebruikelijke experimenteel-psychologische literatuur zijn experimenten verzameld die voor de architect relevant zijn.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Architecten oefenen door middel van hun ontwerp invloed uit op waarneming van de gebouwde omgeving (zowel interieur als exterieur) door de gebruiker; indien zij enig inzicht hebben van het effect van hun vormgeving kunnen zij hun werk bewuster en daardoor beter verrichten. Uitwerking Het boek begint met een bespreking van de visuele waarneming. Visuele waarneming wordt verricht met de ogen en de daaraan verbonden gedE!elten van de
hersenen. Visuele waarneming is onvolledig: het visuele systeem selecteert details uit de omgeving die door de waarnemer belangrijk of bruikbaar worden geacht. Door selectie worden bepaalde delen van de omgeving niet opgemerkt. Bovendien wordt het waargenomene in de waarneming zoveel mogelijk vereenvoudigd. Deels hebben we de selectie zelf in de hand, deels wordt de selectie bepaald door vormen, kleuren of bewegende delen die de aandacht trekken. Daarnaast is het visuele systeem ingericht op het waarnemen van verandering. Zeker voor ondergrondse ruimten en tunnels is het in verband met de orientatie relevant te weten wat de gebruiker nog wel waarneemt en wat niet meer. Waarnemen bestaat voor een groot deel uit interpretatie. Een hulpmiddel bij het leren begrijpen van de interpretatie van de omgeving door de gebruiker zijn een aantal wetmatigheden; figuur-ondergrond: versterking van contrast helpt de gebruiker bij het onderscheiden van verschillende voorwerpen (figuur en ondergrond). Gestalt-wetten: de mens is ingesteld op het waarnemen van verschillen en veranderingen in zijn omgeving. Verschijnselen die gelijk blijven verontachtzaamt hij. Aileen het nieuwe en het onverwachte in een waarneming bevat informatie. Teveel aan nieuwe en onverwachte informatie maakt de waarneming echter onbegrijpelijk. Wet van Pragnanz: het visuele systeem integreert aparte visuele prikkels tot een geheel. Wet van de nabijheid: gelijke afzonderlijke elementen die dicht bij elkaar liggen worden als een geheel waargenomen. Wet van de gelijkheid: afhankelijk van de omgeving worden gelijkheden of gelijkvormigheden onmiddellijk herkend door de waarnemer; dit zijn de overtollige en verwachte elementen in de waarneming. Wet van de continu"ltejt: indj!=!ner geen nieuwe informatie wordt toegevoegd worden bijvoorbeeld Dee! 2: samenvattingen
waarnemen
201
rechte lijnen door de waarnemer voortgezet als rechte lijnen. Wet van de eenvoudige hoofdvorm: de waarneming reduceert het waargenomene tot zo eenvoudig (regelmatig en symmetrisch) mogelijke en zo groot mogelijke hoofdvormen. Met behulp van de genoemde wetmatigheden kan de architect een groot aantal vormgevingsproblemen in het platte vlak aanpakken. Indien een architect bijvoorbeeld een lange gevel er korter uit wit taten zien (in verband met schaalgrootte) dan kan hij deze verdelen in stukken van ongelijke hoogte en de deellijnen accentueren. De tegenstelling tussen de delen kan nog worden verhoogd door verschillende materiaten, kleuren, etc. te gebruiken in de gevel. Indien de omgeving een grote hoeveelheid aan informatie geeft kan het visuete systeem deze informatie niet decoderen en lijkt de omgeving toevallig en betekenisloos. Door minder verschillende vormen te gebruiken en figuren evenwijdig te plaatsen kan de leesbaarheid en daarmee de betekenis worden vergroot. Voor ondergrondse ruimten zijn deze wetmatigheden van belang om de ruimten minder monotoon te maken en een duidelijke orientatie te creeren. In ruimtelijke zin kunnen perspectieven, licht, schaduw en beweging door de architect worden gebruikt om ruimten voor de gebruiker interessanter en aangenamer te maken en om zich beter te kunnen orienteren in deze ruimten. Zo kunnen spiegels in smalle ruimten worden toegepast om een illusionistische verdubbeling van de breedte te verkrijgen. Ook licht en schaduw kunnen worden benut voor ruimtelijk illusies. Zo kan een schijnbaar massief dak lijken te zweven boven een muur door een smalle raamstrook tussen beide te sparen (Corbusier's N. Dame du Haut in Ronchamp). Daarnaast maakt meer variatie in de gevel het inschatten van afstand en plaats in een ruimte voor de gebruiker eenvoudiger.
202
Deel 2: samenvattingen waarnemen
4.
Conclusie
Vervelend is dat architecten en gebruikers vaak verschillende wensen hebben. De architect is meer gericht op de esthetische betekenis van de omgeving en de gebruiker meer op de functionele betekenis. Het boek illustreert veet kwaliteiten en het verband met de wetmatigheden. Met de wetmatigheden kan de architect vormgevingsproblemen in het platte vlak en in de ruimte aanpakken. Wat de wensen zijn van gebruikers komt in het boek minder aan de orde. Wel wordt de behoefte aan afwisseting besproken. Deze uit zich ruimtelijk in behoefte aan complexiteit en afwisseling. Met de genoemde wetmatigheden kan complexiteit en afwisseting gemanipuleerd worden. Het gewenste niveau van complexiteit is per persoon verschillend.
5.
Trefwoorden
Waarneming, zien, informatieverwerking, herkenbaarheid, gestalt, behoeften.
contrast,
Rostron, J. (c.s.), Sick Building Syndrome: Concepts issues and practice, E & FN Spon, London, 1997 1.
Kader
Het Sick Building Syndrome (sbs)is in 1986 door de World Health Organization erkend. De schatting is dat tot 30% van de gebouwen dit veroorzaakt. Symptomen zijn hoofdpijn, concentratieverlie$, last van neus en ogen, droge huid, sloomheid en/of een droge of ge"irriteerde keel. Vanwege het veelvuldig voorkomen van het syndroom is dit boek uitgebracht, dat de verschiliende aspecten van de ziekte naar voren brengt.
2.
Werkwijze/methode
leder hoofdstuk bevat een ander onderwerp, door een andere deskundige op dit gebied.
3.
geschreven
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Sbs is dikwijls het gevolg van een van de volgende factoren: onconfortabele werkomgeving (te weinig licht, hoge temperatuur, homogeen binnenklimaat en inadequate luchtverversing); lage luchtvochtigheid; luchtverontreinigingen (geuren, stof, chemische verontreinigingen) .
In het boek worden deze factoren nader uitgewerkt en worden oplossingen aangedragen. Achterin het boek is een checklist opgenomen, aan de hand waarvan bepaald kan worden of een bepaald gebouvvsbs veroorzaakt.
Bij het waarnemen betrokken.
van het sbs zijn verschiliende
zintuigen
Uitwerking Zle.n Mogelijke problem en die zich in een ruimte kunnen voordoen ten aanzien van de visuele beleving zijn: inadequate lichtsterkte, uniforme of saaie verlichting, verblinding door teveel licht, flikkering van lampen en/of reducering van de hoeveelheid binnentredend zonlicht (bijvoorbeeld door de toepassing van getint glas). Hierdoor raken de ogen overbelast ('knijpen') en treedt dikwijls hoofdpijn op. De genoemde problem en dragen sterk bij aan het sbs. Daglicht varieert in kwantiteit, kwaliteit, naar het uur van de dag, naar het seizoen en naar het weer. Natuurlijke variatie in het licht stimuleert de visuele processen. De uniformiteit van kunstlicht veroorzaakt verveeldheid en vermoeidheid. Hierom is daglicht het beste licht voor visueel werk en gezondheid. Daglicht is zowel voor belang voor het biologisch functioneren van de mens (en overige organismen) als voor haar psychologische gesteldheid. Kunstlicht zou alieen gebruikt moeten worden als additief naast daglicht, wanneer het daglicht onvoldoende is (dus niet permanent in ruimten zonder ramen). Wanneer een combinatie wordt toegepast, moet de ervaring van het daglicht overheersen. Bij de toepassing van kunstlicht zijn de volgende zaken van belang: de kleur van het licht, het feit of er sprake is van verblinding, het feit of er sprake is van direct licht of indirect licht en de kleuren die gebruikt zijn in het gebouw (muren, vloeren).
ledere vorm van licht heeft zowel voordelen als nadelen. De keuze welke vorm waar moet worden toegepast is afhankelijk van verschillende kenmerken van de ruimte, onder andere de kwaliteit en de kleur van de oppervlaktes, de functie, he~ aantj;ll mensen dat gebruik
Deel2:
samenvattingen
waarnemen
203
maakt van de ruimte, de grootte en de hoogte van de ruimte en de orientatie van de ramen. Kleurwaarneming is van belang voor de beleving van een ruimte, de orientatie en het kunnen maken van onderscheid, en is over het algemeen gebaseerd op drie eigenschappen van kleur, namelijk de helderheid, de intensiteit en de kleurschakering (tint). De waarneming van kleur is lOwel afhankelijk van persoonlijke voorkeuren, cultuur, gewoonten, geografische ligging, nationaliteit, persoonlijke fysiologische en psychologische status, als van de functie, de binnentemperatuur, het weer, de textuur en de kwantiteit en de kwaliteit van het licht. Een tekort aan licht kan resulteren in de volgende symptomen: 'asthenopie' (i.e. gezichtszwakte; overinspanning van de ogen die gepaard gaat met hoofpijn); algemene symptomen (niet visueel: bijvoorbeeld verstoring van de hormoonspiegel, psychiatrische problemen, depressies, etc.). In combinatie met andere factoren, zoals droge lucht, hoge temperatuur en stof, kan een gebrek aan licht ook leiden tot ge"irriteerde ogen. Ruiken Het ontbreken van frisse lucht wordt als belangrijkste reden voor het optreden vim sbs gezien. Frisse lucht is noodzakelijk voor verschillende redenen; onder andere om adem te kunnen halen en voor het verdunnen van geurtjes, sigarettenrook of andere verontreinigende stoffen, etc. Voelen In grote kunstmatig geventileerde ruimten is het minder eenvoudig om tegemoet te komen aan individuele wensen ten aanzien van de temperatuur.
204
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
Wel is het in dergelijke ruimten mogelijk om te varieren in de luchttoevoer (dit in tegenstelling tot natuurlijk geventileerde ruimten). Horen Lawaai kan niet gezien worden als een van de hoofdoorzaken van sbs. Een slechte akoestiek kan echter wel degelijk van invloed zijn op de productiviteit en het comfort van de werknemers.
4.
Conclusie
Het Sick Building Syndrome (sbs) heeft waarschijnlijk te maken met veel verschillende factoren, met name in gebouwen, waar klimaat, licht ed. sterk gereguleerd zijn. Alvorens pogingen te ondernemen om een oplossing te vinden voor problemen die samenhangen met het sbs, verdient het aanbeveling onderzoek te doen naar de mogelijke oorzaken van dit probleem, zodat hier bij het ontwerp van nieuwe gebouwen rekening mee gehouden kan worden. Een raamloosgebouw dient enkel gebruikt te worden voor een beperkt aantal, specifieke functies. (N.B. Deze worden niet nader benoemd.)
5.
Lees suggesties
Cakir, A.E., Light and Health: An Investigation on State-of-the-art and Future Prospects of Lighting Technologv in German Office Environments, ERGONOMIC, Berlin, 1991. Norback, D., L.Michel and J.Widstrom, Indoor air quality and Dersonal factors related to the sick building syndrome, in: Scandinavian Journal of Work and Environmental Health, nr.16, 1990; p.121-8.
Chartered Institution of Building Services Engineers, Design Guide Data: Volume A., London, 1988. Raw, G., Sick building Syndrome: A Review of the Evidence on Causes and Solutions, HSE Contract Research Report No. 42, Building Research Establishment/ HMSQ, Watford, 1992.
6.
Trefwoorden
Zien, temperatuur, luchtvochtigheid, textuur, natuurlijke ventilatie, kunstlicht, kleur, daglicht, (kunstmatige) ventilatie, intensiteit van het daglicht, concentratie, gezondheid (psychologie en fysiologie, sick-building, verblinding) .
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
205
University of technology Delft, Underground: heaven in earth, Ontwerp Contrast '97, DBSG Stylos, Faculty of Architecture, Delft, 1997. 1.
Kader
Het boek kan gezien worden als een verslag van de manifestatie Ontwerp Contrast 1997. Deze tweejaarlijkse manifestatie behandelt actuele onderwerpen die in het reguliere onderwijsprogramma onderbelicht zijn gebleven. In 1997 was het thema van de manifestatie Ondergronds: hemel in aarde.
2.
Werkwijze/methode
In het boek worden vier thema's belicht, te weten beleving, licht, ruimte en mobiliteit. De informatie die gedurende de manifestatie is verzameld, zoals fragmenten van workshops, reacties van deelnemers, praktijkvoorbeelden en onderzoekprogramma's, is toegekend aan de vier verschillende thema's. In de introducties wordt een algemeen kader geschetst van het hoe en waarom van ondergronds bouwen.
3.
Resultaten.
Beschrijving van achtergrond In het thema's 'licht' en 'beleving' wordt ingegaan op ruimten zonder daglicht en hoe mensen hierop reageren. Dit gebeurt aan de hand van diverse onderzoeken en voorbeelden van ondergrondse ruimten. Uitwerking Er wordt onder andere gerefereerd aan het onderzoek van Wyon en Nilssen uit 1980: een studie naar de functie van ramen. Zij concluderen dat ramen een meervoudige 206
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
functie hebben: ze leveren visuele en akoestische informatie over de buitenwereld, zij leveren frisse lucht en ventilatie en ze kunnen als nooduitgang fungeren. Het onderzoek is gehouden onder mensen die in een ruimte met ramen werken en mensen die in een ruimte zonder ramen werken. Het bleek dat het werk op zich een grote rol speelt: mensen met een minder interessante baan bleken de ramen het meest te missen. Ander opmerkelijk punt is het feit dat blinde mensen de ramen meer bleken te missen dan andere mensen. Het geluid van wind, regen, activiteiten en diverse geuren dat via de aanwezigheid van ramen tot hen komt, bleek een belangrijke stimulans voor hen. Bij het ontwerpen van ondergrondse ruimten moeten aile functies die een raam kan bezitten meegenomen worden in het ontwerp of op de een of andere manier gecompenseerd worden. Licht is in ondergrondse ruimten het medium voor visuele waarneming. John Carmody geeft aan dat bij het ontwerpen van een ondergrondse ruimte de aanwezigheid van natuurlijk licht als voorwaarde kan gelden. Zo kan een gezonken buitenplaats of atrium bijvoorbeeld als uitgangspunt voor de vormgeving van de rest van het gebouw dienen. Dit zal echter lang niet altijd mogelijk zijn. Via reflectie (spiegels en lenzen) en transport (lichtpijpen, 'fiber optic cables') kan toch enig daglicht doordringen. Tenslotte kan kunstlicht op zodanige wijze aangebracht worden dat het de karakteristieken van natuurlijk licht zoveel mogelijk tegemoet komt.
4.
Conclusie
De meervoudige functie van ramen (visuele- en akoustische informatie, ventilatie e.d. ) dienen ook in ondergrondse ruimten een plaats te krijgen. Ondanks het feit dat licht slechts een van de vele aandachtspunten bij het ontwerpen van een ondergrondse ruimte is, is het een hele fundamentele. De negatieve
associaties
die onder veel mensen leven kunnen bij een goed gebruik van (natuurlijk en kunst) licht deels weg worden genomen. Bij het gebruik van kunstlicht is het belangrijk om een lichtbron te nemen die het spectrum van de het natuurlijk licht zo dicht mogelijk benaderd.
5.
Trefwoorden
Natuurlijk
licht, kunstlicht,
zien, waarneming,
ramen.
Deel2:
samenvattingen
waarnemen
207
Sato, M., M. Inui, and M. Sawaki, Psychological and Behavioral effects of visually closed office spaces, Proceedings of the conference on Underground Utilization '91, Tokyo, Japan, December 1 991 . 1.
Kader
In het kader van het vierde Internationale Congres over Ondergrondse ruimten en met aarde bedekte gebouwen hebben de auteurs in hun paper de resultaten van een onderzoek naar de psychologische en gedragseffecten van gesloten kantoorruimten op werknemers gepubliceerd. In dit onderzoek is tevens de invloed van gesloten ruimten op de arbeidseffectiviteit meegenomen.
2.
Werkwijze/methode
De experimenten zijn uitgevoerd in een gesimuleerde kantoorruimte zonder daglicht en uitzicht. Er zijn twee verschillende experimenten gehouden. Experiment 1 duurde 90 minuten. In deze tijd werden de proefpersonen gevraagd een taak uit te voeren (rijgen van kralen), eerst in de kantoorruimte zonder ramen en daarna in een ruimte met ramen. Na taakuitvoering werden ze gevraagd hun impressie van de visuele omgeving te geven en hun gevoelens tijdens het experiment te omschrijven. Tijdens de rustperioden werden de oogfixatie-punten in de ruimte gemeten. Bij het experiment is gekeken naar de invloed van verlichtingssterkte, aanwezigheid van een video, de decoratie van de ruimte (planten en schilderijen) en de aanwezigheid van ramen. Experiment 2 duurde 60 minuten. De proefpersonen werden gevraagd verschillende taken uit te voeren van saai tot interessant. De taakuitvoering en gedrag bij rustperiodes zijn geevalueerd. Bij dit experiment is gekeken naar de invloed van soort taak, ramen en decoratie in de ruimte. 208
Deel2:
samenvattingen
waarnemen
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond De noodzaak om van de ondergrond gebruik te maken wordt door de hoge grondkosten in de grote steden groter. Ais resultaat worden steeds meer kantoorruimten ondergronds gebouwd. Daarnaast groeit ook in steeds meer grote bovengrondse kantoorgebouwen het aantal kantoorruimten zander ramen. Het is reeds bekend dat gesloten kantoorruimten een negatief psychologisch- en gedragseffect hebben op mensen. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de oorzaak van de effecten. Het doe I van het onderzoek is experimenteel de psychologische- en gedragseffecten van gesloten ruimten te evalueren. Uitwerking Uit experiment 1 blijkt dat decoratieve elementen in een ruimte, zoals planten en schilderijen, de waardering en het comfort van de ruimte verbeteren en dat deze elementen van groot belang zijn voor raamloze ruimten. De beleving van de visuele omgeving in een kantoorruimte wordt bepaald door psychologische factoren, zaals ruimtelijkheid en vriendelijkheid. Waarbij ruimtelijkheid nauw gerelateerd is aan de aan- en afwezigheid van ramen en de decoratie van de ruimte. De taakuitvoering verbetert niet bij het opvoeren van de lichtsterkte van 200 naar 500 lux. De taakuitvoering verbetert aanzienlijk bij een verlichtingssterkte van 1000 lux. De reden hiervan is dat het visuele gemak toeneemt. Planten hebben een aanzienlijke invloed op de verbetering van de taakuitvoering. Schilderijen hebben ook invloed maar minder sterk. Bij aanwezigheid van ramen blijkt de taakuitvoering sterk te verbeteren. Een video heeft geen effect op de taakuitvoering. Een varieteit aan planten en schilderijen kunnen een prestatievermindering bij afwezigheid van ramen voorkomen.
Uit experiment 2 blijkt dat ramen en decoraties in het algemeen de taakuitvoering verbeteren. Deze effecten zijn sterker bij eenvoudige en saaie taken en zwakker bij meer gecompliceerde taken. De invloed van de visuele omgeving en de tevredenheid over de uit te voeren taken op het gedrag van de proefpersonen was significant. Siaperig gevoel neemt af en actief gevoel neemt toe bij de aanwezigheid van ramen en decoraties en bij een grotere interesse in de taakuitvoering.
4.
Conclusie
Een gesloten ruimte heeft een negatief effect op het gevoel en de activiteit van de mens. Dit negatieve effect kan worden verminderd door decoratie (planten en schilderijen) van de ruimte. Tevens heeft de tevredenheid over de taakopdracht een belangrijke invloed op de activiteit en prestatie van een mens in een afgesloten ruimte.
5.
Lees suggesties Boyce, P.R., Human Factors in Lighting, Applied Science Publishers, London, 1980.
6.
Troefwoorden
Daglicht, zien, beslotenheid, arbeidsactiviteit, taakuitvoering, concentratie, comfort, kunstlicht, verlichtingssterkte, interieur.
Deel2:
samenvattingen
waarnemen
209
Steffen, C., Psychologie van architectuur stedebouw, TU Delft, centrum voor architectuuronderzoek, Delft, 1982. 1.
en
Kader
'Psychologie van architectuur en stedebouw' is een dictaat van de faculteit der Bouwkunde van de TU Delft. Het dictaat is bedoeld om de eerstejaarsstudenten inzicht te geven in het psychisch functioneren van de mens in de ruimtelijke omgeving. Dit inzicht wordt even noodzakelijk geacht als kennis van technisch-constructieve en bouwfysische zaken.
2.
Werkwijze/methode
Het dictaat is een theoretische beschouwing over omgevingspsychologie en het nut daarvan voor architectuur en stedebouw. Dit nut wordt aan hand van voorbeelden ge"illustreerd.
3.
Resultaat
Beschrijving van achtergrond Het dictaat bevat een inleiding in de omgevingspsychologie. Omgevingspsychologie maakt studie van het gedrag van mensen in relatie tot hun ruimtelijke omgeving. In de omgevingspsychologie spelen vier variabelen een rol: het individu, de ruimtelijke omgeving, de menta Ie processen en het gedrag van het individu. Uitwerking In het dictaat wordt ingegaan op de mentale processen de psychologische functieleer. De processen zijn: perceptie, cognitie, emotie, motivatie. Perceptie is 210
Deel2: samenvattingen waarnemen
of
waarnemen (de ontvangst van informatie via de zintuigen), cognitie gaat over denkprocessen (zoals analyseren, combineren oordelen, beslissen etc.), emotie gaat over de gevoelsbetekenis (het oproepen van emoties) van de ruimtelijke omgeving en de motivatie betreft de strevingen en behoeften van mensen. Kenmerkend voor het belevingsmoment is de ervaring dat de situatie al dan niet aansluit bij het behoeftepatroon van het individu. Mentale processen is een van de onderzoeksthema's van de omgevingspsychologie. De vraagstelling bij mentale processen betreft het effect van ruimte op waarneming, cognitie, emotie, motivatie en functiestoornissen. Bij het gewaarworden van de architectonische omgeving va It de nadruk op het zien, de visuele perceptie. De overige zintuigen spelen een ondergeschikte rol bij perceptie (het gehoor, de reuk, de tast en bewegingszin). De selectie van informatie wordt voor een groot deer bepaald door de instelling en stemming van de waarnemer. Belangrijke verschijnselen die het oog kan waarnemen zijn: diepte-zien, perceptuele constantie, visuele illusie, schaal en kleur. Diepte zien betreft het verschijnsel dat de mens de ruimte beleeft als drie-dimensioneel, terwijl de afbeelding van de omgeving op het netvlies van het oog slechts twee dimensies heeft. Voor het schatten van grootte afstand en diepte (van belang voor de orientatie) maakt het visuele systeem gebruik van diepte-indicaties. Dit zijn prikkels die informatie verschaffen over de ruimtelijke positie van voorwerpen op een afstand. In dit verband zijn van belang: lineair perspectief, overlappingen van objecten, licht, schaduw, verschil in bewegingssnelheid en toenemende dichtheid van textuur. Perceptuele constantie verwijst naar de relatief stabiele waarneming van objecten. Hoewel het object op steeds ander wijze wordt waargenomen veranderd het beeld nauwelijks.
Visuele illusie gaat over foute waarneming, een afwijking van de feitelijke werkelijkheid, een verkeerde interpretatie van de omgeving. In de architectonische vormgeving worden wel maatregelen toegepast om illusie-effecten (ruimten lijken groter, geometrische figuren krijgen ander vormen, etc) juist te benadrukken of juist om te compenseren. Het beg rip schaal heeft betrekking op de waarneming van met elkaar in relatie staande ruimtelijke objecten en structuren. Schaal betreft niet de absolute afmetingen van een gebouw maar de relatieve maat ten opzichte van de omgeving en de positie van de beschouwer. Belangrijk aandachtspunt voor de ontwerper is hierbij de grootte van de gezichtshoek om een ruimte optimaal waar te nemen. De waarneming van kleuren is te beschouwen vanuit verschillende gezichtspunten: natuurkundig, fysiologisch, psychologisch en architectonisch. Het fysisch aspect omvat de kleurschifting: de ontleding van licht in het kleurenspectrum. De fysiologie betreft de zintuigreceptoren die gevoelig zijn voor kleurtinten en helderheidsverschillen en theorieen over het (on)vermogen talloze kleurnuances te onderscheiden. In de psychologische benadering valt het accent op de drie dimensie kleurtoon, helderheid en verzadiging, de belevingswaarde, de kleurvoorkeur, de uitwerking van de kleur op het gedrag en de invloed van de omgeving op de kleurindruk. Het architectonische uitgangspunt is gericht op de toepassing van kleur in de bouwkunst. Een ander belangrijk begrip met betrekking tot waarneming betreft de complexiteit. Het begrip verwijst naar de hoeveelheid variatie of verscheidenheid. Complexiteit gaat over de prikkels die een omgeving uitzendt en is afhankelijk van het aantal onderscheidbare elementen, het aantal ongelijke elementen, ingewikkelde relaties en het ontbreken van eenheid.
Binnen een theoretisch kader zijn vooral de begrippen informatie en activatieniveau verhelderend. In termen van informatietheorie heeft een complexe omgevingsprikkel meer informatiewaarde dan een eenvoudige. Informatie is op te vatten als reductie van onzekerheid over wat de waarnemer niet weet. Bij volledige zekerheid over de uitkomst van een voorspelling bestaat redundantie. In de architectuur doet zich dit voor bij herhaling van gelijkvormige ruimten of bij een regelmatige symmetrische gevelsamenstelling. De theorie verklaart ook reacties op prikkels die een visuele overlast voor het individu vormen (chaos) of juist een visuele onderbelasting (monotonie, tekort aan zintuigprikkels). Voor architecten van ondergrondse ruimten is het van belang te waken voor de visuele onderbelasting.
4.
Conclusie
Perceptie of waarneming is een proces. Niet alles wordt waargenomen. De selectie van informatie wordt voor een groot deel bepaald door de instelling en stemming van de waarnemer. Bij het gewaarworden van de architectonische omgeving va It de nadruk op het zien, de visuele perceptie. Belangrijke verschijnselen die het oog kan waarnemen zijn: diepte-zien, perceptuele constantie, visuele illusie, schaal en kleur. Daarnaast speelt de complexiteit van de omgeving een belangrijke rol in de visuele waarneming.
5.
Lees suggesties Steffen, C., Psychologie van de waarneming, TUDdictaat, Delft, 1980. Steffen, C., IIlusies van het zien van diepte en kleur, TU D-rapport, Delft, 1981 . Steffen, C., Psychologische aspecten van complexiteit, TUD-rapport, Delft, 1980.
Dee/ 2: samenvattingen
waarnemen
211
Steffen, C., Fysiologische reacties op plafondhoogten, TUD-rapport, Delft, 1969. 6.
Trefwoorden
Materiaalgebruik, zintuigen, veiligheid, gedrag, deviant gedrag, overlast, toegankelijkheid, contrast, variatie, beweging, complexiteit, fysiologie, geheugen, leren, privacy, gevoel, sfeer, emotie, cognitie, motivatie, basisbehoefte, maslow.
212
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
Ujigawa, M., (et. al.), An experimantal Studies on the Improvement of the Underground Office Environment, Proceedings on Urban Underground Utilization '91, Tokyo, Japan, December 1991. 1.
Kader
In het kader van het vierde Internationale congres over Ondergrondse ruimten en met aarde bedekte gebouwen gehouden in 1991 in Tokyo, beschrijven de auteurs in hun paper de resultaten van een onderzoek naar de tevredenheid van studenten over het werken in een ondergronds laboratorium. In het paper worden technieken benoemd waarmee verschillende problemen van ondergrondse werkruimten zijn op te lossen.
2.
Werkwijze/methode
Onder de werknemers van een ondergronds laboratorium van de universiteit van Tokyo zijn enquEHes gehouden voor en na het aanbrengen van verbeteringen aan het laboratorium. De enquete stelt de werknemers vragen over hun tevredenheid ten aanzien van de volgende thema's: lichtkwaliteit, verlichtingssterkte, bureauverlichting, kleuren, geluid, temperatuur, luchtzuiverheid, airconditioning, opslagruimte, vergaderruimte, inrichting, concentratie, communicatie, planten, ontspanning en uitzicht. Tevens zijn de personen gevraagd aan te geven welke aspecten verbetering behoeven. Dezelfde enquEHe is gehouden na het uitvoeren van de verbeteringen. In de paper zijn plattegronden, foto's, grafieken en tabellen van het onderzoek opgenomen.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond De studenten van de Universiteit van Tokyo hebben problemen met het werken in het ondergrondse laboratorium. Tevens zijn veel Japanse mensen die in (oude) ondergrondse ruimten werken niet tevreden over hun werkruimte. De belangrijkste problemen zijn de slechte luchtkwaliteit en de te kleine ruimten. Tevens worden de werkruimten als monotoon ervaren en is er een gemis aan gevoel van tijd. Het onderzoek richt zich op het zoeken naar de oorzaken van de problemen en het vinden van oplossingen. Uitwerking Uit de eerste enquete bleek dat de werknemers ontevreden waren over de temperatuur, de airconditioning, geluid, kleuren, reflectie van het licht, bureauverlichting, inrichting,. In het algemeen waren de werknemers weinig tevreden over hun werkomgeving. Na de enquete zijn de volgende verbeteringen in het laboratorium aangebracht: vervanging van het klimaatbehandelingssysteem voor een betere klimaatbeheersing; verhoging van de verlichtingssterkte (van 200 lux naar 700 lux met louvres voor verblinding); verbetering saaiheid van verlichting door het aanbrengen van verschillende verlichtingstypen; aanpassing van inrichting van de ruimte; vergroting van het vloeroppervlak; verhoging van plafond door het verlaagde plafond te verwijderen; verbetering van de sfeer door verven van muren; verbetering van geluiddemping door andere vloerbedekking.
Uit de enquEHe die is gehouden na het treffen van de verbeteringen blijkt dat de werknemers tevreden zijn over de luchtkwaliteit en het geluidsniveau. Over de verlichting
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
213
zijn
ze minder tevreden,
tevredenheid
4.
maar over het algemeen is de over de werkomgeving ruim verbeterd.
Voorbeelden Laboratorium
5.
Universiteit
Tokyo.
Conclusie
De problemen die de studenten hebben in het ondergrondse laboratorium, blijken vergelijkbaar te zijn met de problemen die werknemers hebben in de vele ondergrondse kantoorruimten in Japan. Deze problemen zijn bijvoorbeeld te kleine ruimten, slechte luchtkwaliteit en een monotone en tijdloze sfeer. Deze problemen kunnen door aanpassing van klimaatbehandeling, verlichting, decoratie en inrichting worden verminderd. Aileen voor de verlichting dient nog naar adequate oplossingen gezocht te worden.
6.
Leessuggesties The illuminating Engineering Institute of Japan, Report of special committee for research and survey of the visual environment in underground spaces, .
1991.
7.
Trefwoorden
Comfort, inrichting, klimaatbehandeling, lichtkwaliteit, verlichtingssterkte, bureauverlichting, verblinding, kleur, geluid, temperatuur, luchtzuiverheid, airconditioning, geluidsdemping, inrichting, concentratie, communicatie, planten, ontspanning, uitzicht.
214
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
Voskamp, P., Handboek gezondheid en veiligheid in kantoren: aanbevelingen. richtlijnen. normen en regelgeving op het gebied van ergonomie. bedrijfshulpverlening. milieu. functie-inhoud. gezondheid en veiligheid in kantoren, SOU, Den Haag, 1994. 1,
Kader
Het handboek gezondheid en veiligheid in kantoren is een naslagwerk voor een groot aantal onderwerpen dat de arbeidsomstandigheden van mensen in kantoren betreft. Met dit naslagwerk beoogd de auteur op een compacte wijze informatie te bieden, onder andere met betrekking tot daglicht en uitzicht, verlichting en het thermisch klimaat in verband met de arbeid in kantoren, Het doel is zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden te creeren in kantoorgebouwen. In het boek zijn een checklist en teksten van de van belang zijnde wettelijke regels op het gebied van arbeidsomstandigheden in kantoren opgenomen.
2.
Werkwijze/methode
Het boek is samengesteld literatuuronderzoek.
3.
op basis van
hoofdpijn, Ondanks het belang van kunstlicht steekt daglicht (en uitzicht) gunstig af ten opzichte van kunstlicht omdat daglicht dynamisch is, het dag/nachtritme bevordert en het een natuurlijke kleurbeleving en een goede ruimtelijke waarneming van vertrekken mogelijk maakt. Het belang van uitzicht is het bieden van contact met de buitenwereld, Door de aanwezigheid van ramen, die uitzicht naar buiten verschaffen, wordt het gevoel van opgesloten zijn voorkomen en worden ook de dag- en nachtschommelingen alsmede klimaat- en seizoensveranderingen vanuit het kantoor meebeleefd. Daglicht en uitzicht op de omgeving buiten het kantoor heeft een gunstige invloed op het gevoel van welzijn, Gemis aan daglicht en uitzicht naar buiten geeft daarentegen een gevoel van onbehagen, Met betrekking tot daglicht, kunstlicht en uitzicht zijn diverse richtlijnen en aanbevelingen te geven die de arbeidsomstandigheden positief kunnen be'invloeden. Voelen Over het binnenklimaat en de gezondheid van kantoorruimten wordt veel geklaagd, vooral over de temperatuur en de luchtkwaliteit (sickbuilding syndrome), am deze reden geeft het boek aanbevelingen, richtlijnen en normen over onder andere het binnenklimaat van kantoren met het oog op gezondheid en veiligheid van werknemers.
Resultaten Beschrijving
van achtergrond
Zien Licht (daglicht en kunstlicht) be'invloed de arbeidsomstandigheden. Door kunstlicht zijn mensen niet afhankelijk van daglicht om hun werkzaamheden uit te kunnen voeren, Slechte kunstverlichting kan echter aanleiding geven tot hinder, oogvermoeidheid en Dee! 2: samenvattingen
waarnemen
215
Uitwerking Zien De verlichting op een werkplek kan worden getest met behulp van een lichtwijzer en door lichtmetingen. De resultaten van de lichtmetingen kunnen worden vergeleken met de norm NEN 3087 (uitwerking van de kunstlicht-bepalingen in het Veiligheidsbesluit Restgroepen) . Ten aanzien van de verlichtingssterkte moet de normale werkverlichting tussen de 200-800 lux liggen. De keuze voor de verlichtingssterkte binnen dit gebied is afhankelijk van het lichtniveau in aangrenzende ruimten, de aanwezigheid van vensters en de leeftijd van de werknemer. In de architectuur vinden serres en atria momenteel veel toepassing. Artikel 5 van het VBR laat het toe dat daglicht toetreedt en het uitzicht gerealiseerd wordt via een andere ruimte. Bij toepassing van serres en atria kunnen de volgende problemen optreden: weinig of geen uitzicht op de omgeving, geringe daglichttoetreding en slechte klimaatbeheersing bij veel zon (broeikaseffect). Deze nadelen kunnen opgelost worden indien bij het ontwerp van serres en/of atria de volgende aanbevelingen
in acht worden genomen: zorg voor mogelijke waarneming van het weer buiten; zorg voor natuurlijke elementen (groen) in het uitzicht;
zorg voor zicht op omgeving buiten het gebouw of voor waarneming van beweging en groenvoorziening; zorg voor het voorkomen van inkijk in het
kantoorvertrek vanaf looproutes en -bruggen in verband
met privacy,
Voelen Relaties tussen klachten van werknemers, zoals hoofdpijn, prikkelende ogen, keelpijn, hoesten etc., en het binnenklimaat van het gebouw zijn moeilijk te leggen, 216
Dee! 2: samenvattingen
waarnemen
vele verschillende oorzaken kennen. Gezondheidsklachten blijken namelijk ook relaties te vertonen met inhoud en organisatie van het werk, met de ergonomische omstandigheden en met de arbeidsverhoudingen. Om deze reden is het gewenst om in gebouwen, waar veel gezondheidklachten voorkomen, een degelijk onderzoek, zonder vooringenomen stellingen, naar oorzaken te doen. Het aandacht geven aan het binnenklimaat in kantoren is een gewone eis. In 1989 is door de Landbouw universiteit Wageningen in opdracht omdat deze klachten
van het Directoraat Generaal van de Arbeid een onderzoek gedaan naar klachten over het binnenklimaat en de gezondheid van kantoren. Uit dit onderzoek bleek dat er het meest geklaagd wordt over temperatuur, luchtkwaliteit en droge lucht. De ervaring van het binnenklimaat door kantoorwerkers kan worden omschreven met het begrip behaaglijkheid. De behaaglijkheid wordt voornamelijk bepaald door de volgende fysische factoren: de luchttemperatuur, de gemiddelde stralingstemperatuur, de luchtvochtigheid, de luchtsnelheid (tocht) en de luchtzuiverheid. Naast de bovengenoemde factoren is de behaaglijkheid afhankelijk van de activiteiten, de kleding en de individuele be'invloedingsmogelijkheid van de genoemde factoren. De behaaglijkheid of het comfort van het binnenklimaat kan objectief worden beoordeeld met de PMV-index (Predicten Mean Vote). De PMV is een rekeneenheid die de gemiddelde waarde voorspelt van de waardering van een grote groep personen die een uitspraak doet over de thermische gewaarwording van de omgeving. Bij een waarde van deze PMV-index behoort een PPD-waarde (Predicted Percentage Discomfortable). Ais discomfortabel worden beschouwd de personen die het klimaat koud, koel, warm of heet vinden. Aandachtspunten
bij het ontwerp
en onderhoud
klimaatinstallatie zijn: fysieke arbeidsomstandigheden; efficient in capaciteit en energieverbruik;
van een
kleurstelling van de inrichting: rood wordt als warm ervaren, blauw als koud; planten: leveren zuurstof en reguleren luchtvochtigheid; zoninstraling: zorgt voor licht en warmte; de warmteproductie van lampen en apparaten; de warmte en vochtproductie van de mensen in het gebouw; koudeval bij vensters: toepassen van thermisch isolerend glas of gerichte plaatsing van warmtebron; voldoende ventilatie: ventilatievoud volgens normen in Bouwbesluit; schoonhouden van filters van de mechanische ventilatie; individuele beYnvloeding: thermostaatkranen, zelf te openen ramen, zelf te bedienen zonwering, zelf te regelen ventilatie of airconditioning. Verontreiniging van de lucht door schimmels en bacterien en door hinderlijke of schadelijke chemische stotten dienen vermeden te worden. In kantoren voorkomende verontreinigingen en schadelijke stotten betretten met name: rokerslucht, stof uit installaties, schadelijke chemische stotten uit bouwmaterialen en apparatuur (kopieermachines, laserprinters), biologische verontreinigingen (schimmels, bacterien, mijten) en huisstof dat zich ophoopt indien niet regelmatig goed wordt schoongemaakt. In het algemeen komen klachten met betrekking tot luchtverontreiniging voort uit slecht schoonmaken. Daarom dient bij de keuze van het meubilair en interieurafwerking met schoonmaakmogelijkheden rekening te worden gehouden. Met betrekking tot de verontreiniging door schimmels is ook de factor van de temperatuur van het geveloppervlak binnen van belang. 4. Conclusie
richtlijnen, die in de NEN 3087 aan de volgende aspecten worden gesteld; verlichtingssterkte, luminantie, verblinding spiegelingshinder, kleurweergave-index en kleurtemperatuur. Ten aanzien van daglicht en uitzicht in kantoorruimten zijn eisen gesteld in het VBR. Het VBR laat slechts werkruimten zonder daglicht en uitzicht toe indien de werkzaamheden of de functie van de ruimte zich verzetten tegen toetreding van daglicht of wanneer overdag niet langer dan twee uren in de ruimte wordt gewerkt. Serres en atria mogen volgens het VBR worden toegepast omdat daglichttoetreding en uitzicht via een al1dere ruimte is toegestaan. Aanbevolen wordt bij het ontwerpen van serres of atria te zorgen voor de mogelijkheid tot waarneming van het weer, natuurlijke elementen en activiteiten in het uitzicht en privacy. Voelen Uit onderzoek blijkt dat werknemers in kantoren het meest klagen over temperatuur, luchtkwaliteit en droge lucht. Deze gezondheidsklachten worden niet altijd en/of alleen veroorzaakt door een slecht binnenklimaat. De inhoud en organisatie van het werk, de ergonomische omstandigheden en de arbeidsverhoudingen kunnen namelijk ook belangrijke oorzaken zijn. De behaaglijkheid van een ruimte wordt bepaald door verschillende fysische factoren en is tevens afhankelijk van de activiteiten, de kleding en de individuele beYnvloedingsmogelijkheid van de fysische factoren. De behaaglijkheid van een ruimte kan objectief beoordeeld worden door het bepalen van de PMV- en PPD-index. In het algemeen komen klachten over luchtzuiverheid voort uit het onvoldoende schoonmaken van ruimte en installatie. Om een behaaglijk binnenklimaat te creeren dienen bij het ontwerp en het onderhoud van de klimaatinstallatie en het interieur met diverse aspecten rekening te worden gehouden. Voor een aantal van deze aspecten zijn in de Nederlandse wetgeving normen vastgesteld.
Zien Bij het creeren van een goede kunstverlichting op de werkplek dient rekening te worden gehouden met de Dee/ 2: samenvattingen
waarnemen
217
5.
Lees suggesties
NIA, Lichtwiizer,
Amsterdam, 1990. Santen, C. van en A.J. Hansen, Daglicht. kunstlicht een leidraad, Delft, 1989. Stichting Instituut voor Studie en Stimulering van Onderzoek op het gebied van gebouwinstallaties (ISSO). Researchrapport 5 'Ontwerpcondities en thermische behaaglijkheid in gebouwen', 1990.
6.
Trefwoorden
Daglicht, uitzicht, kunstverlichting, arbeidsomstandigheden, welzijn, dag, nacht, kleurbeleving, verlichtingssterkte, lichthinder, verblinding spiegelingshinder, kleurweergave-index, serre, atrium, groenvoorziening, binnenklimaat, comfort, behaaglijkheid, PMV, PPD, Sick building Syndrome, gezondheidsklachten, ontwerpaspecten, klimaatinstallatie, ventilatie, luchtverontreiniging, luchttemperatuur, stralingstemperatuur, luchtvochtigheid, luchtsnelheid, tocht, koudeval, luchtzuiverheid.
218
Dee! 2: samenvattingen
waarnemen
Vroon, P.A., Psychologische aspecten van ziekmakende gebouwen, ISOR, Universiteit van Utrecht, 1990. 1.
Kader
De laatste jaren bestaat internationaal een sterk toenemende aandacht voor het 'sick building syndrome' (sbs). Het sbs is lange tijd uitsluitend vanuit fysischchemisch gezichtspunt benaderd. Het is gebleken dat deze benadering niet toereikend is om het probleem op te lossen. In deze studie wordt (dan ook) gekozen voor een meer psychologische invalshoek, waarbij de relaties tussen het ruimtelijk concept en de materialisatie van de vormgegeven en gebouwde omgeving, alsmede de psychologische mechanism en die het welzijn en welbevinden van mensen in die ruimtelijke omgeving bepalen, centraal staan.
2.
Werkwijze/methode
Aan de hand van literatuur wordt een aantal aspecten het sbs besproken.
3.
van
Resultaten
Beschrijving van achtergrond De verklaring voor sbs wordt gezocht in het ontbreken van prikkeling van de zintuigen. Mensen hebben behoefte aan dergelijke variatie.
Uitwerking Zien Er is reeds veel onderzoek gedaan naar het uitzicht in kantoorgebouwen. Uit deze onderzoeken blijkt dat er drie elementen van uitzicht van belang zijn, namelijk: visueel contact met de lucht, die niet alleen fungeert als een bron van daglicht, maar die ook informatie geeft over de seizoenen, de tijd van de dag en het weer; uitzicht over de omgeving (contact houden met de omgeving); waarneming van het grondoppervlak en zaken die zich daar afspelen. Daarnaast is uitzicht belangrijk voor de mate van ruimtelijkheid. Zowel de aanwezigheid en grootte van ramen, als het uitzicht vanuit deze ramen, als de (on)zichtbaarheid van vloer, wand en of plafond zijn hierop van invloed. Het blijkt dat de aanwezigheid van ramen voor gebruikers van (werk)ruimtes met name van belang zijn voor het uitzicht en minder voor daglichttoetreding. Bij kantoorruimtes die gelegen zijn aan een atrium wordt een aantal negatieve aspecten gecombineerd, namelijk de volgende: in het uitzicht bevindt zich geen normale skyline; waarneming van de hemel en van het weer is niet of slechts in beperkte mate mogelijk; er zijn geen verderweg gelegen objecten of details waarneembaar; het uitzicht wordt geheel of nagenoeg geheel gevuld door gevels van het eigen gebouw. Dit leidt tot een lage waardering. Horen Het zich voor doen van geluidhinder is zowel afhankelijk van kenmerken van het geluid en de geluidbron, als van de kantooromgeving, de aard van de werkzaamheden en persoonlijke eigenschappen.
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
219
Bij het voork6men of bestrijden van geluidhinder is het van belang te onderkennen dat er drie, vaak onafhankelijk van elkaar voorkomende soorten geluidhinder zijn: de invloed van geluid op de prestatie, op de communicatie en op het welbevinden. Het feit dat geluid de prestatie op negatieve wijze zou be'invloeden, wordt niet of nauwelijks ondersteund door onderzoek. Wel blijkt uit verschillende onderzoeken dat plotselinge veranderingen in geluid, nieuwe geluiden en de beheersbaarheid van het geluidsniveau van invloed kunnen zijn op de prestatie. Met betrekking tot communicatie is enerzijds een zekere mate van privacy vereist (slechte spraakverstaanbaarheid vereist), maar anderzijds moeten de storende achtergrondgeluiden de communicatie niet belemmeren (goede spraakverstaanbaarheid vereist). Bij geluidhinder is over het algemeen niet het geluidsniveau van belang, maar de inhoud of betekenis van het geluid. Voelen Ook de huidzintuigen lijken een belangrijke rol te spelen bij het sbs. Wanneer er sprake is van een homogene luchtsamenstelling met weinig of geen 'tocht' worden deze zintuigen te weinig geprikkeld, zeker niet op een afwisselende manier. Ruiken Het reukzintuig is zeer belangrijk voor de identiteitl herkenning. Daarnaast kan het niet kunnen identificeren van een geur, leiden tot omgevings-stress en vermoeidheid. In dat geval blijft het zintuig gealarmeerd cq. geprikkeld.
220
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
4,
Conclusie
Mensen hebben behoefte aan het waarnemen van veranderingen door aile zintuigen. Het ontbreken van deze afwisseling in prikkeling van de zintuigen kan leiden tot lichamelijke klachten. (Over de vraag waarom dit zo is, zijn de wetenschappers het nog niet eens. Op correlationeel niveau is deze relatie echter, aid us literatuur op het gebied van de psychosomatiek, niet omstreden.) Gewenning is over het algemeen vrijwel niet mogelijk, aangezien het hier gaat om basale mechanismen. Deze zijn namelijk opgeslagen in de hersenstam, welke niet kan leren. Sbs-klachten komen het meest voor in gebouwen waarvan de ramen niet geopend kunnen worden, dus in gebouwen die zijn voorzien van volledige airconditioning. In dergelijke ruimtes ontbreekt dikwijls variatie in de prikkeling van reuk en tast. Waarschijnlijk ligt hierin de kern van de problemen. De klachten worden over het algemeen minder wanneer mensen de mogelijkheid hebben de situatie te veranderen. Het gaat daarbij om het ingrijpen in de omgeving op zodanige manier dat de gevolgen van de verandering direct waarneembaar zijn. In werkomgevingen is dit dikwijls niet of nauwelijks mogelijk.
5.
Lees suggesties Berglund, B., (et al.), Proceedings of the fifth international congress on noise as a public health problem, vol. 3, Swedisch Council for Building Research, Stockholm, 1988. Boelens, H., en D. de Rijke, Reageren op geuren, in: Chemisch Magazine, maart 1981: p.137-143. Cuttle, K., People and windows in workplaces, People and Physical Environment Research Conference, Wellington, New Zealand, 1983: p.203212,
Engen, T., AdaDtation to odours, in: Indoor Air '87, Proceedings of the 4th International Conference on Indoor Air Quality and Climate, Vo1.2, Berlin, 1987: p.671-675. Esser, A.H., Window design: Considerations for health and wellbeing, in: Man-Environment Systems, no. 10, 1980: p.291-294. Evans, G.W., Environmental stress, Cambridge University Press, 1982. Harris, C.M., Handbook of noise control, McGrawHill, New York, 1979. Heerwagen, J.H. en G.H. Orians, Adaptation of windowlessness: a study of the use of visual decor in windowed and windowless offices, in: Environment and Behavior, Vo1.18, 1986: p.623639. Heerwagen, J.H., Windowscapes: the role of nature in the view from the window, The Second International Daylighting Conferende, Long Beach, California, 1986. ISO/DIS 2631/2: Evaluation of human exposure to whole-body vibration - Part 2: Evaluation of human exposure to vibration and shock in buildings (1 to 80 l:izl, ISO Geneve, 1985. Jelinkova, Z., Coping with noise in noise sensitive subjects, in: Proceedings Noise as a public health problem, vol.3, Stockholm, 1988: p.27-30. Kaplan, S. (1987), Aesthetics. affect and cognition: environment preference from" an evolutionary perspective, Environment and Behavior, Vo1.19, No.1: p.3-32. Keuss, J.G., en M.W. van der Meulen, Lawaai als omgevingsstressor, in: Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, no. 35,1980: p.131-150. Kroeling, P., Health and well-beeing disorders in airconditioned buildings: comparative investigations of the 'building illness' syndrome, in: Energy and Buildings, no. 11, 1988: p.277-82. Lauritsen J., (et al.), Ventilation and background odor in offices, in: INDOOR AIR '87, Proceedings of
the 4th International Conference on Indoor Air Quality and Climate, vol.2, Berlin, 1987: p.640-44. Markus, T.A. (1967), The function of windows - a reappraisal, Build. Sci., Vol. 2, 97-121. Mcintyre, Indoor Climate, ASP, London, 1980. Moncrieff, R.W., Odours, William Heineman Medical Books LTD., London, 1970. Ne'eman, E., (et al.), Critical minimum acceptable window size: a study of window design and provision of a view, Lighting Research and Technology, 1970: p.17-26. Oldham, G.R., Effects of changes in workspace partitions and spatial density on employee reactions: a quasi-experiment, in: Journal of Applied Psychology, Vol. 73, no.2, 1988: p.253-58. Pennebaker, J.W., The Psychology of physical symptoms, Berlin, 1982. Rijenga, T., en E. Vrins, Serres en atriums in de kantorenbouw: de bouwfysische aspecten, in: De Architect, september 1988: p.141-147. Sommer, R., TIGHT SPACES - Hard Architecture and how to humanize it, Prentice-Hall, Englewood Cliffs, N.J., 1970. Stokols, D., and I. Altman, Handbook of Environmental Psychology, John Wiley Sons, New York,1987. Sundstrom, E., (et al.), Physical enclosure. tvpe of iob. and privacy in the office, in: Environment and Behavior, Vo1.14, No.5, 1982: p.543-559. Sutton, R.I., and A. Rafaeli, Characteristics of work stations as potential occupational stressors, in: Academy of Management Journal, Vol. 30, No.2, 1987: p.260-276. Ulrich, R., Visual landscapes and psychological wellbeing, in: Landscape Research, VolA, No.1, 1979: p.17-23. Ulrich, R., Natural versus urban scenes. some psychophysiological effects, in: Environment and Behavior, Vo1.13, No.5, 198~:p.523-556.
Dee! 2: samenvattingen
waarnemen
221
Wineman, J.D., Office design and evaluation: an overview, in: Environment and Behavior, Vol.14, No.3, 1982: p.271-298.
6.
Trefwoorden
Omgevingspsychologie, zintuigen, prikkeling, variatie, uitzicht, atrium, geluidshinder, zintuigen, gezondheid.
222
Dee! 2: samenvattingen
waarnemen
Zaalen, J.P.D. van, Beleving aan boord van een onderzeeboot, 1997. 1.
Kader
Lezing gehouden door een marine-officier over beleving aan boord van een onderzeeboot. De lezing gaat in op de fysieke en in minder mate de psychische beleving.
2.
Werkwijze/method~
Beschrijving van de persoonlijk ervaringen officier over het leven aan boord van een het kader van de manifestatie 180 dagen zijn zeer globaal een aantal overeenkomsten dienen op een onderzeeboot en verblijven ruimten.
3.
van een marine onderzeeboot in ondergronds. Er tussen in ondergrondse
Resultaten
Beschrijving van de achtergrond Het "dienen" op een onderzeeboot vindt vrijwillig plaats. De selectie is streng. Van de totale groep keurlingen (zij die reeds bij de Koninklijke Marine werkzaam zijn en bij de onderzeebootdienst will valt 30% af. Van de goedgekeurden va It later slechts 1 % af, altijd wegens psychische problemen. De afwezigheid van buitenlucht en daglicht is inherent aan het leven en werken in een onderzeeboot en wordt door de manschappen als zodanig vanzelfsprekend geaccepteerd. Er zijn echter wel consequenties aan verbonden. Uitwerking De zeer beperkte oppervlak per persoon aan boord gecombineerd met het langdurig ontbreken van daglicht heeft invloed op het lichamelijk en geestelijk functioneren.
De metalen, meestal gekromde wanden vervormen het geluid enigszins. Er is bovendien een hoge omgevingsruis die op den duur vermoeid. Ook de kleurwaarneming in daglicht wordt door langdurige blootstelling aan kunstlicht be'invloed. Het 6 uur op 6 uur af ritme verstoord het tijdsbesef. Gedurende een lang verblijf onder water vindt een merk- en reukbare verslechtering van de luchtkwaliteit plaats. In het schip nadert de zuurstofkooldioxide verhouding regelmatig de gevarengrens. Kleine drukverschillen veroorzaken onprettige sensaties, vooral voor hem die verkouden zijn, maar vormen geen gevaar. De temperatuur varieert van 60 tot 10 graden celsius. Daglicht treedt alleen via de peri scoop binnen. Aangezien de meeste van deze processen langzaam verlopen krijgen de zintuigen de tijd zich daar aan aan te passen. Bij een snelle verandering van omgevingsparameters -zoais bij bv. het weer aan wal gaan na langdurig onder water te zijn geweest- vindt echter desorientatie plaats. Deze uit zich in stoornissen in het waak-slaap ritme, oog-accomodatieproblemen en gehoorproblemen. Gelukkig is dit van korte duur. Het hanteren van vaste routines en een heldere organisatie is absolute noodzaak om zowel schip als manschappen goed te laten functioneren. Eenduidige en heldere regels, vooral wat veiligheid betreft zijn absoluut noodzakelijk. AI het handelen is gericht op het bereiken van een maximale graad van efficientie. Overleven in een gevechtssituatie hangt volledig af van het door ieder bemanningslid vrijwel reflexmatig kunnen handelen. Deze routines en reflexen geven als het ware houvast in de stress veroorzakende situatie die het verblijven aan boord van een onderzeeboot in feite is. Het gevoel bij een speciale eenheid te horen compenseert voor de ongemakken aan boord. In de nieuwe klassen onderzeeboten wordt meer aandacht aan het fysiek welbevinden van de
manschappen besteed. Uitzicht wordt nagebootst, kleine verschillen in lichtintensiteit, kleur, luchttemperatuur, etc. vinden voortdurend plaats, er is afleiding in de vorm van computerspelletjes, beperkte sportfaciliteiten, etc. De Deel 2: samenvattingen
waarnemen
223
natuurlijke variatie in omgevingsparameters enigszins nagebootst.
4.
wordt
Conclusies
Een onderzeeboot vertoont een aantal aspecten die ook bij ondergronds bouwen een rol zouden kunnen spelen. Wanneer de zintuigen ondergronds langdurig anders geprikkeld worden dan bovengronds, zal na een lang verblijf ondergronds het plotseling bovengronds gaan gepaard gaan met gevoelens van desorientatie. Compenseren van gebrek aan daglicht, verminderen van achtergrondruis, een akoestiek die niet afwijkt van de akoestiek in een bovengrondse ruimte, gradienten in temperatuur, luchtsnelheid en geurconcentratie zijn noodzakelijk om deze desorientatie te voorkomen. Gerealiseerd moet worden dat bij een onderzeeboot het doel voorop staat. Daarna wordt pas gekeken naar wat voor soort mens daarvoor geschikt is. Bij ondergronds bouwen worden de mensen niet geselecteerd. Indien het doe I en de reden van ondergronds bouwen duidelijk gecommuniceerd kan worden, zal dit waarschijnlijk minder problemen geven voor de acceptatie (bijvoorbeeld de metro). Kleine schommelingen in omgevingsparameters -zoals bovengronds- is voor een fysiek en psychisch welbevinden een noodzaak.
5.
Leessuggesties Das Boot, film van Wolfgang
6.
Petersen.
Trefwoorden
Horen, zien, ruiken, gezondheid, omvang, temperatuur, luchtvochtigheid, natuurlijke ventilatie, uitzicht, orientatie.
224
Deel 2: samenvattingen
waamemen
Zwam, van H.J., Van daglicht naar uitzicht, in: Maandblad voor Arbeidsomstandigheden, no.65, 5 mei 1989. 1.
Kader
In het kader van de uitzichtbepalingen uit art. 8 van het Veiligheidsbesluit voor Fabrieken/Werkplaatsen (VBF) behandelt de auteur in zijn artikel in het Maandblad voor arbeidsomstandigheden de noodzaak van deze uitzichtbepalingen.
2.
Werkwijze/methode
De auteur baseert zijn artikel op een studie naar de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie over lichtopeningen in werklokalen.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In het eerste lid van het artikel 8 uit het VBF van 1978 wordt vereist dat een werklokaal voorzien moet zijn van lichtopeningen waardoor licht kan toetreden en waardoor uitzicht op de omgeving buiten het gebouw wordt verschaft vanaf de plaats waar arbeid wordt verricht. Het toekomstige Veiligheidsbesluit voor Restgroepen (VBR) stelt overeenkomstige eisen voor kantoorlokalen. De vraag is of het wel zinvol is dat de arbeidsinspectie zich zo strikt aan dit artikel houdt, omdat uit de praktijk blijkt dat werkgevers en -nemers niet in aile gevallen behoefte hebben aan uitzichtopeningen. Omdat licht- en uitzichtopeningen in ondergrondse werkruimten vaak moeilijk te realiseren zijn, lijkt dit onderzoek ook van belang voor ondergrondse werkruimten.
Uitwerking Het eerste Veiligheidsbesluit uit 1896 spreekt alleen over voldoende verlichting voor het verrichten van werkzaamheden, zonder onderscheid te maken tussen daglicht en kunstlicht. In het Veiligheidsbesluit van 1913 werd uitdrukkelijk daglicht geeist. Reeds in dit besluit werd al gesteld dat het oppervlak van daglichtopeningen 10% moest bedragen van het vloeroppervlak. Deze eis is tot 1978 ongewijzigd gehandhaafd, alleen de verlichtingsnorm werd verdubbeld. In het huidige VBF van 1938 werden de bepalingen voor dag- en kunstlicht gescheiden. Ten aanzien van kunstlicht wordt vereist dat afhankelijk van de aard van het werk een werklokaal voldoende en doelmatig verlicht moet zijn. Ten aanzien van daglicht werd in 1934 de eis uit 1913 gehandhaafd. In 1971 werd het veiligheidsbesluit gewijzigd om het mogelijk te maken ook voorschriften te stellen voor het uitzicht naar buiten. Dit omdat in praktijk was gebleken, dat het psychisch welzijn van de werknemer wordt bevorderd wanneer hij in visuele verbinding met de buitenwereld staan. In 1978 is deze eis voor uitzichtopeningen in het VBF opgenomen. De eis voor het oppervlak van daglichtopeningen is daarbij gehalveerd tot 5% van het vloeroppervlak. Om uitzicht op de omgeving te kunnen bieden is daaraan de eis toegevoegd, dat de lichtopeningen over 10% van de omtrek van het werklokaal aanwezig moeten zijn. In de toelichtingop de wijziging van 1978 wordt de volgende verklaring gegeven voor het opnemen van uitzichtbepalingen: omdat sommige vormen van kunstlicht het daglicht kwalitatief benaderen, hoeft niet meer te worden voorgeschreven dat het lokaal zoveel mogelijk door daglicht moet worden verlicht; daglicht speelt behalve voor verlichting van werkzaamheden oak een rol in het contact met de buitenwereld; openingen die uitzicht naar pyjten bieden voorkomen het gevoel van opgesloten zijn en geven de Deel 2: samenvattingen
waarnemen
225
mogelijkheid dag- en nachtschommelingen alsmede klimaat- en seizoensveranderingen te beleven. Toch wordt de noodzaak van uitzichtbepalingen nog niet algemeen erkend. Zo werden bezwaren geuit door de Tweede Kamer bij de wijziging van uitzichtbepalingen in het VBF en VBR. De Europese kaderrichtlijn voor veiligheid en gezondheid op het werk kent wel een eis voor voldoende daglicht en kunstlicht maar geen eis voor uitzicht. Daarnaast heeft de uitzichtbepaling een nadelige invloed op de betekenis van daklichten en de omvang van het glasoppervlak in een werklokaal. Uit de praktijk blijkt de arbeidsinspectie nauwelijks ontheffingen te verlenen op artikel 8, lid 1 (het aanwezig zijn van daglichtopeningen). Vaker worden ontheffingen verleend op artikel 8, lid 2 (de uitzichtopeningen). In het publicatieblad 30 van de Arbeidsinspectie (P30) is aangegeven dat bij een verzoek om ontheffing van de uitzichtbepalingen het zwaar zal wegen in hoeverre de werknemers visueel dan wel mondeling contact met de buitenwereld kunnen onderhouden. Ontheffing wordt echter niet verleend op grond van het ambulant zijn van werknemers (tenzij niemand meer dan twee uur in de ruimte verblijft), risico van inbraak en vandalisme, bezwaar tegen inkijk en argumenten van werknemers zelf geen behoefte te hebben aan uitzicht.
4.
Conclusie
In 1978 is de eis voor uitzichtopeningen in artikel 8, eerste lid van het VBF opgenomen. Het doel van de eis is dat voorkomen wordt dat werknemers zich opgesloten voelen door contact met de buitenwereld te houden. Omdat de Europese kaderrichtlijn geen eisen stelt voor uitzicht, er bezwaren tegen de uitzichtopeningen waren in de Tweede kamer, de arbeidsinspectie redelijk vaak ontheffingen verleend en uitzichtbepalingen niet erg leven onder werknemers en werkgevers wanneer geen 226
Deel 2: samenvattingen
waarnemen
plaatsgebonden arbeid wordt verricht, kan men zich afvragen of uitzichtbepalingen zinvol zijn. De theoretische veronderstelling omtrent een algemeen gevoelde behoefte aan uitzichtopeningen in werklokalen ongeacht het soort arbeid dat daar wordt verricht wordt dan ook door de auteur in twijfel getrokken.
5.
Lees suggesties 551, Daglicht en uitzicht in kantoorgebouwen, DGMR Raadgevende Ingenieurs bv en Instituut voor 50ciale -en Bedrijfspsychologie (Universiteit van Amsterdam), in opdracht van het DGA, (z.p.), (z.t.). Bouw en inrichting van bedrijfsruimten (P30), in: Arbeidsinspectie Publicatieblad, Directoraat-Generaal van de Arbeid, ministerie van 50ciale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag (z.t.).
6.
Trefwoorden
Uitzicht, daglicht, kunstlicht, veiligheidsbesluiten, arbeidsomstandigheden, werklokalen.
7.
Samenvattingen
Intu'itief waarnemen
Amundsen, F.H., Studies of Driver Behaviour in Norwegian Road Tunnels, in: Tunneling and Underground Space Technology, vol.9, no.1, 1994. 1.
Kader
In opdracht van het Directoraat van Openbare Wegen van Noorwegen (Oslo, 1993) is het paper over het onderzoek naar het gedrag van bestuurders in Noorweegse tunnels is opgesteld. In 1994 is het gepubliceerd als artikel in het Engelse vakblad 'Tunneling and Underground Space Technology'
2.
. Werkwijze/methode:
De resultaten van het onderzoek voor het directoraat naar de veiligheid van verschillende tunnels in Noorwegen en het gedrag van de weggebruiker is gecombineerd met de resultaten van eerdere (1985/1996) onderzoeken hiernaar. Bij deze onderzoeken is gebruik gemaakt van technische gegevens, van gegevens over ongevallen in tunnels, van interviews met gebruikers en van observatie van het verkeersgedrag in tunnels.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het Directoraat van Openbare Wegen is verantwoordelijk voor een expansieve ontwikkeling van tunnels in het nationale verkeersnet van Noorwegen. Jaarlijks wordt er meer dan 30 kilometer aan tunnels in Noorwegen geopend. Niet alleen het aantal tunnels neemt toe maar
ook de lengte. De langste tunnel wordt 20 km lang. De kennis over hoe tunnels het verkeersgedrag be"jnvloeden is essentieel om de weggebruiker voldoende veiligheid en comfort te bieden. Het paper geeft een opsomming van de ervaring op dit gebied met tunnels in Noorwegen. Deze ervaring is ook bruikbaar voor het ontwerpen van tunnels in andere landen, ook al zijn de ontwerpstandaarden daar veel hoger dan in Noorwegen. Uitwerking De huidige tunnels in Noorwegen langer dan 100 meter zijn voorzien van verlichting en ventilatie. Sommige zijn voorzien van brandbeveiliging, SOS-telefoons en radio communicatiesystemen en observatiecamera's. Veel oude tunnels hebben een lage ontwerpstandaard met een geringe hoogte en breedte. Oude tunnels worden verbeterd volgens de nieuwe ontwerpstandaarden die op onderzoeken naar tunnelgebruik in Noorwegen en in het buitenland zijn gebaseerd. Uit de interviews met de tunnelgebruikers bleek dat 20% daarvan angst ervaart, wanneer ze de eerste keer de tunnel gebruiken, slechts drie tot vijf procent daarvan blijft ongerust. De meeste gebruikers vinden de tunnels veilig, maar wel meer dan de helft zegt de tunnel saai en vermoeiend te vinden. Over het algemeen zijn de tunnelgebruikers goed ge'jnformeerd over de uitrusting van de tunnels, zoals radioberichtgeving en de veiligheidsfaCiliteiten. Ais mogelijke verbeteringen werden ventilatie, verlichting en noodsignalering aangegeven. Uit de observaties van het rijgedrag in tunnels bleek dat het aantal serieuze verkeersongelukken en de hoeveelheid luchtvervuiling afhangen van de rijsnelheid. Ten aanzien van de snelheid blijkt dat bij de tunnelingang de snelheid 10-20 km lager te zijn dan de snelheid in de tunnel en dat meer dan de he 1ft sneller rijdt dan de toegestane maximale snelheid. De snelheidsverschillen tussen de tunnelgebruikers nemen toe bij tunnels met hellingen steiler dan 5-6%. Vooral de snelheidsverschillen tussen Deel 2: samenvattingen
intuitief waarnemen
227
lichte en zware voertuigen zijn groot en tussen voertuigen op neerwaartse en opwaartse hellingstukken van de tunnel. Uit het onderzoek naar verkeersongevallen en pechgevallen in de tunnels bleek dat de meeste tunnels net zo veilig zijn als bovengrondse wegen zander kruisingen. Opvallend is dat het aantal ongevallen bij de tunnelingangen groter is dan gemiddeld en het aantal ongevallen in de tunnels overeenkomt met gemiddeld. Tunnels die verlicht zijn hebben een lager aantal ongevallen dan de tunnels die niet verlicht zijn. Ook hebben bredere en hogere tunnels een lager aantal ongevallen dan smallere en lagere. Daarnaast komen bij tunnels met een grote verkeersstroom opvallend veel autopechgevallen (lege tank) voor, waarbij de gebruikers hulp nodig hebben.
nadere studie van pechgevallen in tunnels moet leiden tot een effectievere en meer economische hulp bij pechgevallen. Meer kennis over het gedrag en de beleving van tunnelgebruikers kan helpen bij het ontwikkelen van specifieke informatie voor de tunnelgebruikers en bij het ontwikkelen van verdere ontwerpeisen voor veilige en comfortabele tunnels.
6.
Amundsen, F.H., Performance of the Gudvangatunnel: Report for Norwegian Public Roads Administration, Sogn and Fjordance County, Februari 1993.
7.
4.
Voorbeelden Vardo Tunnel in Vardo, 1983, 3 km lang, onder de Barentszee. Gudvanga and Flenja Tunnels in Sogn, 1991, 11,5 en 5 km lang. Alesund Tunnels in Alesund, onder water. Hvaler Tunnel in Fredrikstad, 1988, 3755m lang 1 20 meter onder water. Flekkeroy tunnel in Kristiansand, 1989, 2321 m lang 101 meter onder water.
5.
Conclusie
Op basis van de resultaten uit de onderzaeken naar het gedrag en de beleving van tunnelgebruikers kunnen ontwerpeisen voor de entree zones van tunnels worden opgesteld. Tevens zullen stappen worden ondernomen om het ontwerp van tunnelwanden en -plafond aan te passen om de snelheid van het verkeer verminderen. Een 228
Deel 2: samenvattingen
inturtief waarnemen
Lees suggesties
Trefwoorden
Veiligheid, comfort, verkeerstunnel, rijgedrag, snelheid, beleving, angst, ontwerpaspecten, ontwerprichtlijnen, tunnelingang, pech, verkeersstroom, verkeersongevallen, verlichting, radioverbinding, ontwerp tunnelwanden, noodsignalen, ventilatie.
Arthur, P., en R. Passini, Wayfinding, McGraw-Hili Ryerson, Ontario, 1992. 1.
Kader
Hoewel algemeen erkend wordt dat bewegwijzering niet genegeerd kan worden in het ontwerpproces, blijft aandacht voor bewegwijzering vaak een sluitpost; de grafisch ontwerper mag als het gebouw klaar is nog wat bewegwijzeringbordjes ophangen. In het boek 'Wayfinding' stelt de auteur zich als doel bewegwijzering een volwassen plaats in het ontwerpproces te geven.
2.
Werkwijzetmethode
Op basis van literatuuronderzoek wordt bewegwijzering beschreven. Ais eerste wordt bewegwijzering gedefinieerd en worden factoren die van invloed zijn op bewegwijzering gegeven (bijvoorbeeld het gebruik). Vervolgens worden verschillende componenten va~ de ruimtelijke omgeving besproken. Deze componenten worden typologisch weergegeven. Het geheel is doeltreffend ge"illustreerd met goede en slechte voorbeelden.
Uitwerking Onder bewegwijzering wordt verstaan het uitvoeren van taken bij het lOeken van de weg: het leren van een nieuwe route, het terugkeren naar het beginpunt, het begrijpen van de layout van een ruimtelijke organisatie etc. In het boek 'Wayfinding' wordt ingegaan op de verschillende omgevingsfactoren die een rol spelen bij de orientatie van een mens in een gebouw. Naast het aangeven van de verschillende componenten rond de problematiek, lOals veiligheid, functionaliteit en beleving, wordt met behulp van veel voorbeelden ingegaan op de uitgangspunten. In verschillende hoofdstukken wordt de rol van architectuur en de rol van grafische elementen, gehoor en tast toegelicht. orientatie In hoofdstuk 10 wordt een aantal elementen genoemd die van belang zijn voor orientatie, namelijk; identiteit van onderdelen en het type circulatiesysteem. Er is geen circulatiesysteem dat de voorkeur heeft boven andere; de keuze voor een type circulatiesysteem hangt teveel af van functie, maat etc. In een overzicht worden de eigenschappen van vier typen circulatiesystemen besproken. Na bespreking van de elementen die in het ontwerp een rol spelen wordt ruim aandacht besteed aan de bijdrage die grafisch ontwerp kan leveren. Zowel de middelen waarmee informatie aangeleverd wordt als het momentum van elke verplaatsingsstap worden besproken, respectievelijk: .
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Een aan bewegwijzering gerelateerd onderwerp is de functionaliteit van gebouwen. Voor een goede functionaliteit is het zich kunnen orienteren belangrijk. Ais iemand zich in een gebouw niet kan orienteren roept dit negatieve gevoelens op.
Waarneembare omgevingsfactoren: architectuur; grafische elementen; gehoor; tast.
Overgang binnen een diversiteit van circulatiestromen: van publieke ruimte naar semi-openbare ruimte; van een parkeerterrein naCjrde ingang van een gebouw; Deel 2: samenvattingen
intuitief
waarnemen
229
het gebouw zelf ingaan; van de ingang naar de betreffende
gang.
veiligheid In geval van nood moeten mensen snel een gebouw kunnen verlaten. Dit betekent dat de routes naar de uitgangen duidelijk ontworpen moeten zijn. In de meeste gevallen is de uitgang de ingang; de route naar de uitgang is de inverse van de gegane route. Aileen bij zeer complexe gebouwen zijn problemen te verwachten. Ais de uitgang op een andere plaats is gesitueerd dan de ingang moet de uitgang extra aandacht krijgen. In geval van nood zijn mensen geneigd gebruik te maken van gebruikelijke routes. Voor het geval dat deze geblokkeerd zijn, dienen ook de alternatieve (vlucht)routes voorspelbaar ontworpen te zijn. De veiligheid kan bevorderd worden met architectonische elementen en met grafische elementen. De aandacht voor het grafisch ontwerp moet vanaf het begin van het ontwerpproces meegenomen worden in het proces. Ais de architectonische elementen niet voldoen, hebben vaak ook de grafische elementen geen nut.
4.
Conclusie
Bewegwijzering geeft inzichtin de ontwikkelingen die hebben geleid tot eigentijdse waarneembare tools die beschikbaar zijn om te dienen bij de zich verplaatsende mens. Zoals in het verleden desorientatie dienst deed om kostbaarheden te beschermen zo bestaat in de hedendaagse maatschappij de behoefte aan orientatie door de zeer complexe gebouwde omgeving. Wayfinding voorziet de ontwerper en planner van uitstekende motivaties om interessante ruimtelijke configuraties te maken die optimaal met de gebruiker communiceren. Naast basisuitgangspunten als veiligheid en toegankelijkheid gaat de discussie ook over sociale 230
Deel 2: samenvattingen
intuWef waarnemen
keuzes. De ontwerper wordt op de hoogte gebracht van keuzemomenten en het oplossen van ruimtelijke problemen, evenals specifieke zaken als noodgevallen in ondergrondse ruimten en specifieke doelgroepen.
5.
Lees suggesties Abe, K. ,The behavior of survivors and victims in a Japanese nightclub fire: A descriptive research note, in: Mass emergencies 1, 1976: p.119-124. Gartshore, P.J. en J. Sime, Assisted escape: some guidelines for designers. building managers. and the mobility impaired, in: Design for special needs, no. 42, 1987; p.6-9.
6.
Trefwoorden
Stress, ingang, ruimtelijke orientatie, leesbaarheid, typologie, cognitie.
ontwerp,
route,
Bechteld, R.B., Psychological Aspects of Earth Covered Buildings, in: Moreland, L.F., Earth Covered buildings and settlements, Department of Energy by the University of Texas at Arlington, 1979.
Aanleiding van het boek is het congres ' Alternatives in Habitat: the use of earth covered settlements', gehouden in Texas in 1978. Er wordt aandacht besteed aan de politieke opinie, de financiele mogelijkheden en de mening van mensen over ondergronds bouwen. Ook enkele technische aspecten komen aan de orde.
Tunesia of Turkije is het leven in rotsen een zichtbaar teken van armoede en een lage status. Vooroordelen van mensen zijn: de aanwezigheid van vuil en stof, kou, isolatie, afgeslotenheid van de rest van de wereld door het ontbreken van ramen en geluiden. Na een ondergronds experiment bleek dat de proefpersonen de vuiligheid en stoffigheid mee vonden vallen, er was genoeg frisse lucht en de temperatuur was zowel in de zomer als winter aangenaam. Het ontbreken van ramen blijkt echter zowel ondergronds als bovengronds een probleem te zijn. Bij een actieve werktaak wordt de ondervonden hinder lager. Wanneer mensen eenmaal ondergronds wonen of werken zal een groot deel van de verwachte negatieve aspecten waarschijnlijk te niet worden gedaan door bevindingen die het tegendeel bewijzen.
2.
4.
1.
Kader
Werkwijze/methode
Het boek is een bundeling van artikelen, gemaakt door de deelnemers
3.
van het congres.
Resultaten
Voorbeelden
Coober Pedy is een mijnwerkerssamenleving in Australia, waarvan ongeveer 1000 mensen onder de grond wonen.
5.
Conclusie
Beschrijving van de achtergrond In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan de psychologische aspecten van ondergrondse bouwwerken. Bechtel heeft de (spaarzame) literatuur over dit onderwerp bestudeerd en geeft aan dat deze zich voornamelijk richt op enerzijds het imago-probleem en anderzijds op problemen met betrekking tot leefstijlen.
Ondergrondse ruimten hebben een negatief imago. De menselijke leefstijlen worden moeilijk te combineren geacht met ondergrondse ruimten. Wanneer mensen
Uitwerking Ondergronds bouwen/wonen heeft een negatief imago. Dit uit zich bijvoorbeeld in de literatuur-ordening in de bibliotheek van Washington: ondergronds bouwen staat hier onder de C van Cave, waarmee het beg rip in de oudheid wordt geplaatst. In landen als bijvoorbeeld Iran,
6.
echter
in een ondergronds
zullen de negatieve daadwerkelijk
bouwwerk
aspecten
ondervonden
worden
gezet,
hoogst waarschijnlijk
niet
worden.
Lees suggesties Baggs, S., The dugout dwellings of an outback opal mining town in Australia, Mimeographed paper, Department of Landscape Architecture, University of New South Wales, Australia, 1977. Deel 2: samenvattingen
intui'tief waarnemen
231
Collins, B., Windows and people: a literature survey, National Bureau of Standards, NBS Building Science Series 70, 1975. Moore, K. and Tweedie, P., Coober Pedy: Opal Capital of australia's outback, National Geographic, 1976,vol. 150:p 561-571.
7.
Trefwoorden
Geschiedenis, imago, leefstijlen, maatschappelijke acceptatie.
232
Deel2:
samenvattingen
beeldvorming,
intuitief waarnemen
Bell, P.A. (et. al.), Environmental Psychology, Harcourt Brace College Publishers, 1996. 1.
Kader
'Environmental Psychology' is bedoeld als een studieboek om omgevingsfenomenen op een wetenschappelijke wijze te bestuderen. De omgeving wordt breed bestudeerd, varierend van de invloed van klimaataspecten op het menselijk gedrag tot de beleving van hoge menselijke dichtheden. Tevens wordt een aantal mogelijke onderzoeksmethoden aangereikt. Bij omgevingspsychologie is de wederzijdse relatie tussen mensen (hun gedrag en beleving) en de gebouwde en natuurlijke omgeving belangrijk. Soms heeft deze relatie biologische wortels en soms is deze het gevolg van ervaringen of cultuur.
2.
Werkwijze/methode
Aan de hand van literatuur wordt een groot aantal aspecten van omgevingspsychologie besproken, waaronder de invloed van steden op mensen.
3.
Resultaten
geluid, vervuiling, hitte, drukte, criminaliteit en de aanwezigheid van daklozen. Deze stedelijke stress-factoren kunnen geassocieerd worden met een verlaagd enthousiasme om vreemden te ontmoeten/te helpen en kunnen lange termijn effecten hebben op het gedrag. Ook kunnen deze factoren van invloed zijn op de gezondheid. De stad kan echter ook een positieve invloed op menselijk gedrag uitoefenen, zo schijnen stedelingen zich bijvoorbeeld sneller aan diverse situaties aan te kunnen passen. Bell c.s. geeft een aantal oplossingen om de problemen, die de negatieve beleving van de steden veroorzaken, het hoofd te kunnen bieden. Dit zijn: een multifunctionele (her)inrichting van stedelijke gebieden; wonen, werken, recreaties, instituten in een buurt; het maken/ontwerpen van 'verdedigbare' gebieden ('defencible spaces'). Deze gebieden zijn duidelijk afgebakend en kunnen (semi) privaat zijn. Omwonenden gaan zich verantwoordelijk voelen voor deze gebieden. Dit geeft mogelijke indringers het idee dat zij niet zomaar 'aan dit gebied kunnen komen'. Ook kunnen dergelijke gebieden tot meer sociale banden tussen de omwonenden leiden, wat een groter gevoel van veiligheid leidt. Mensen met sterke sociale netwerken hebben een betere fysieke en mentale gezondheid, zijn minder bang om aangevallen te worden en beter bestand tegen crisissituaties; een natuurlijke omgeving he eft psychologische voordelen. Natuur in de stad is dus belangrijk.
Beschrijving van achtergrond De wereld raakt steeds drukker bevolkt. Dit uit zich onder andere in een toename van de verstedelijking. Daarom is van groot belang om te bestuderen waaraan de omgeving of de stad moet voldoen om voor haar bewoners aantrekkelijk en leefbaar te zijn.
4.
Uitwerking In steden komen meer stressveroorzakende dan in het landelijk gebied. Deze factoren
Een stedelijke omgeving roept andere gevoelens op dan een landelijke omgeving (veel gebouwen, drukte, weinig ruimte). Er wordt een aantal suggesties gedaan am tot
factoren voor zijn onder meer
Conclusie
Deel 2: samenvattingen
intui'tief waarnemen
233
een positieve beleving, met zo min mogelijk stressfactoren, van een stedelijke omgeving te komen. Hierbij moet opgemerkt worden dat er nog veel onderzoek op dit vlak wordt verricht.
5.
Lees suggesties Newman, 0., defensible York, 1972.
6.
Macmillan, New
Trefwoorden
Leefbaarheid, (onlveiligheid,
234
space,
beleving, stress, inrichting, sociale criminaliteit, preventie, overzicht.
Deel 2: samenvattingen
intuitief
waarnemen
Bennett, D.J., Notes on the Underground, in: Moreland, L.F., Earth Covered buildings and settlements, Department of Energy by the University of Texas at Arlington, 1979. 1.
Kader
Aanleiding van het boek is het congres ' Alternatives in Habitat: the use of earth covered settlements', gehouden in Texas in 1978. Er wordt aandacht besteed aan de politieke opinie, de financiele mogelijkheden en de mening van mensen over ondergronds bouwen. Ook enkele technische aspecten komen aan de orde.
2.
Werkwijze/methode
Het boek is een bundeling van artikelen, gemaakt door de deelnemers van het congres.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Aan de hand van verschillende voorbeelden worden diverse aspecten van het ontwerp van ondergrondse ruimten behandeld.
woord 'ondergronds' bij veel mensen negatieve associaties oproept, die samenhangen met duisternis, vochtigheid, mysterie, het kwaad en de dood, is in het begin van de jaren '70 de term 'Underground Architecture' vervangen door de term 'Earth Sheltered Architecture'. Deze term wordt meer geassocieerd met warmte en bescherming. De introductie van deze term heeft geholpen bij het veranderen van de houding van mensen ten opzichte van ondergrondse ruimten naar een meer positievere. Het imago-probleem blijkt ook uit de reacties van mensen wanneer geTnformeerd wordt, hoe ze ondergronds winkelen zouden ervaren. Meestal krijgt men een negatief antwoord, met als belangrijk argument het gebrek aan binnenvallend zonlicht en gebrek aan zicht. Wanneer zij echter geconfronteerd worden met het feit dat in gewone winkelcentra ook geen licht invalt en er ook weinig zicht is, blijkt dat dit puur een vooroordeel is. Het ontwerp voor de ondergronds gelegen Williamson Hall heeft zich sterk gericht op binnenvallend zonlicht en voldoende zicht, door veel beglazing rond de binnenplaats. Bij een interview bleek dat sommige mensen zelfs vonden dat er teveel licht was, terwijl de meesten positief waren over de hoeveelheid licht, waardoor men nauwelijks het gevoel had zich ondergronds te bevinden.
4. Uitwerking Onze beeldvorming wordt zowel ingegeven door beelden als door woorden. De woorden die gekozen worden bij de beschrijving van wat mensen zien of voelen zijn vaak van even groot belang voor hoe mensen iets beleven, als de inwerking van ruimte, licht, kleur, vorm en variatie. Met name bij ondergrondse ruimten, waar het visuele aspect bij aanvang van de bouwwerkzaamheden nog geen rol kan spelen (er is immers nog niets te zien), speelt de verbale beschrijving een belangrijke rol. Aangezien het
Voorbeelden Williamson Hall (Minneapolis Campus van de University of Minnesota) Fort Snelling Visitor Center Walker Community Library
Deel 2: samenvattingen
intuitief waarnemen
235
5.
Conclusie
Ondergrondse ruimten kampen met een imago-probleem. De gekozen terminologie bij de beschrijving van een (nieuwe, onbekende) omgeving is van grate invloed op de manier waarop mensen deze omgeving beleven.
6.
Trefwoorden
Visue Ie aspecten,
236
Earth Sheltered
Deel 2: samenvattingen
Architecture.
intui"tief waarnemen
Boivin, D.J., Montreal's Underground Network: A study of the Downtown Pedestrian System, in: Tunneling and Underground Space Technology, 1991, vol.6, nr.1, Pergamon Press. 1.
Kader
In het kader van ervaringen met ondergrondse bouwwerken heeft het engelse vakblad 'Tunneling and Underground Space Technology' een artikel gepubliceerd over het voetgangersnetwerk van Montreal in Canada. Dit ondergronds voetgangersnetwerk heeft een lengte van 14 km en verbindt 44 gebouwen en 9 metrostations met elkaar. Tussen 1982 en 1989 zijn diverse onderzoeken gedaan naar het comfort en de veiligheid van voetgangers in het voetgangersnetwerk van Montreal. De resultaten van deze studies worden gebruikt voor het ontwikkelen van een betere plannings-methode voor toekomstige uitbreidingen van het netwerk of voor het onderhoud van het bestaande netwerk. Het doel van deze methode is comfort en veiligheid van voetgangers te verzekeren.
2.
Werkwijze/methode
In 1984 en 1988 zijn er verschillende enquetes gehouden en observaties gedaan om het comfort en de veiligheid van het ondergrondse voetgangersnetwerk te onderzoeken. Bij deze onderzoeken is specifieke aandacht gegeven aan de fysieke aspecten, het functioneel gebruik, het comfort, de beleving en de veiligheid van de ondergrondse ruimten. Het artikel beschrijft lOwel het voetgangersnetwerk, als de onderzoeksaspecten en de resultaten. De onderzoeksresultaten zijn onderbouwd met kwantitatieve gegevens, diverse plattegronden en interieurafbeeldingen.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het grote ondergrondse voetgangers netwerk in het centrum van Montreal heeft zich in de afgelopen 30 jaar in verschillende fasen ontwikkeld. Reeds in 1959 is beg onnen met de aanleg van een ondergronds spoorwegstation met ondergrondse voetgangerstunnels. Deze tunnels verbonden het station aan een centrale openbare ruimte met een winkelcentrum en een hotel. In 1966 waren er 28 metrostations bijgebouwd en vele voetgangerstunnels die de metrostations weer verbinden met andere gebouwen. In 1991 verbinden de 66 metrostations en de 14 km ondergrondse voetgangerstunnels de vier belangrijkste sectoren van de stad. In het algemeen is het ondergrondse netwerk van Montreal een succes te noemen in het kader van efficiency en comfort voor zowel de gebruikers als voor de huurders van commerciele ruimten. Het grootste voordeel is de directe verbinding met vele ondergrondse metrostations. Andere voordelen zijn: scheiding van voetgangers van gemotoriseerd verkeer (minder verkeersongevallen), comfortabele klimaatomstandigheden (geen regen, sneeuw, wind en kou) en het vergroten van commerciele activiteiten. Uitwerking Op specifieke locaties in het netwerk is. uit de onderzoeken een aantal problemen op het gebied van comfort, beleving en veiligheid naar voren gekomen. Ten aanzien van veiligheid blijkt dat de criminaliteit in het ondergrondse voetgangersnetwerk nog steeds laag is, omdat het gehele netwerk wordt bewaakt met behulp van camera's en bewakingsbeambten. Er komen wel problemen voor met sociale veiligheid na sluitingstijd van de ondergrondse winkels. Andere problemen die de beleving negatief be'lnvloeden zijn te lage plafonds 2,5 m), het ontbreken van decoraties in sommige delen van het netwerk, de «
Deel 2: samenvattingen
inturtiet waamemen
237
aanwezigheid van onaangename geuren van schoenenwinkels en kappers en het hoge geluidsniveau sommige druk bezochte voetgangerstunnels.
4.
Voorbeelden Ondergronds
5.
in
voetgangersnetwerk
Montreal
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten besteden de stedebouwkundigen van Montreal nu speciale aandacht aan de veiligheid van de gebruikers van het netwerk. Bij nieuwbouw en onderhoud van de voetgangerstunnels krijgen reductie van vandalisme en misdaad meer aandacht. Er wordt (onder andere) aandacht besteed aan plafondhoogte en de breedte van tunnels. Tevens integreert de gemeente nu de ontwikkeling van het netwerk op de langere termijn met de bovengrondse stedebouwkundige planning.
6.
Lees suggesties Boivin, D.J., Cartographie assistee oar ordinateur: application en milieu urbain sur appareil Macintosh. SteFoy,I'Association quebecoise de cartographie, publication hors serie no. 5, aout. 1988. (gedetailleerde informatie over de methode van onderzoek)
.
Demers, C., Le nouveau centre-ville de Montreal. In: Cahiers de geographie du Quebec 27:71, sept 1983; p.209-235. (projectanalyse)
7.
Trefwoorden
Sociale veiligheid, omvang, preventie, criminaliteit, camera's, bewaking. 238
Deel 2: samenvattingen
vandalisme
intuitief waarnemen
/
Boyer, L., Human Habitation Aspects of Underground Space, Eindverslag Symposium Erop of eronder, Ondergronds Bouwen in Nederland, Technische Universiteits Pers Delft, mei 1992.
1.
Kader
In het kader van de vijfde Int~rnationale Conferentie Ondergrondse Ruimten en met aarde bedekte Bouwwerken gehouden in 1992 in Delft heeft de auteur in zijn congresbijdrage de resultaten van onderzoeken naar de bouwfysische en ontwerpaspecten van aardbedekte woningen gepresenteerd. De auteur is een hoogleraar Architectuur die zich aan de Universiteit van Texas bezig houdt met klimatologisch ontwerpen, daglicht en binnenklimaat systemen.
2.
Werkwijze/methode
Met behulp van computersimulaties, modelstudies en metingen op locatie is een kwantitatieve ontwerpanalyse gemaakt van een energiezuinige aardebedekte (vakantie)woning in en koud klimaat op een hoogte van 2800 meter in een berghelling van de Rocky Mountains. Daarbij is de effectiviteit van passieve zonne-energie, de isolatie en het daglicht van deze woning geevalueerd. In het artikel zijn plattegrond en doorsnede van de woning opgenomen en diverse tabellen en grafieken met meetresultaten.
3.
danker, vochtig en somber zijn. Met behulp van betrouwbare resultaten van onderzoeken naar het daglicht en de verwarming van een voorbeeldwoning wil de auteur aantonen dat deze vooroordelen niet gegrond zijn en dat een met aardebedekte woning juist energiezuinig is. Met de kanttekening dat het wel noodzakelijk is dat met bepaalde ontwerpaspecten rekening wordt gehouden. Uitwerking In het programma van eisen van het ontwerp van de aardebedekte woning zijn de volgende uitgangspunten vastgesteld: uitzicht naar drie zijden; een binnentemperatuur die niet onder het vriespunt komt zonder extra verwarming en niet zal oververhitten door de zon in de zomer; een comfortabel binnenklimaat in zomer met alleen natuurlijke ventilatie en tijdens de winter met een kachel; een ge'integreerd installatiesysteem om het binnenklimaat te verbeteren bij eventuele continue bewoning. Uit de simulaties en metingen is gebleken dat met het verspreiden van licht via plafond en andere bouwkundige elementen in de open en de dichte gevels er voldoende daglicht in de woning is te brengen. Tevens is het mogelijk met ontwerptechnieken verblinding via de open gevel te voorkomen. Met passieve zonne-energie, voldoende bouwmassa en een eenvoudig verwarmingssysteem is het eenvoudig mogelijk een comfortabel binnenklimaat in de met aarde bedekte woning te creeren.
Resultaten
4. Beschrijving van achtergrond Veel menSen die niet bekend zijn met aardebedekte waningen verbeelden zich dat deze woningen kaud,
Voorbeelden aardebedekte vakantiewoning op een hoogte van 2800m in een berghelling van de Rocky Mountains. Dee! 2: samenvattingen
intuTtief waarnemen
239
5.
Conclusie
Uit de studie blijkt dat een aardebedekte woning op natuurlijke wijze voldoende is op te warmen en te verlichten en dat er zeker geen spraken is van een koude, vochtige, donkere en sombere woning.
6.
Lees suggesties
Boyer, L. and W. Grondzik, Earth Shelter Technology, Texas A&M University Press, College Station, Texas, 1987.
7.
Trefwoorden
Vooroordelen, aardebedekt, daglicht, uitzicht, reflectie, lichtverspreiding, verblinding, zonne-energie, binnenklimaat, comfort, verwarming, temperatuur, verwarmingssystemen, ontwerpaspecten.
240
Oeel2:
samenvattingen
intui"tief waarnemen
Carmody,
J. and R. Sterling, Design guidelines for people in underground space: Proceedings Urban Underground Utilization 1991, Tokyo Japan, December 1991.
1.
Kader
In het kader van het vierde Internationale congres over ondergrondse ruimten en m~t~aarde-bedekte-gebouwen in 1991 beschrijven Carmody en Sterling in hun paper de psychologische en fysiologische problemen van mensen die in ondergrondse ruimten verblijven. Het doel van het signaleren van deze problemen is het ontwikkelen van ontwerprichtlijnen, die deze problemen kunnen verminderen of oplossen. Het paper is gebaseerd op hun boek Underground Space Utilization and Design for People.
2.
Uitwerking Uit het onderzoek blijkt dat ondergrondse ruimten de vQlgende negatieve psychologische effecten op mensen kunnen hebben: het opwekken van negatieve associaties en angsten bij een neerwaartse entree; een gebrek aan ruimtelijke orientatie, door het ontbreken van ramen en zichtbare massa; een gevoel van opgesloten zijn of claustrofobie, door het ontbreken van ramen; associatie met angst, instortingsgevaar, gevangen raken in een brand, in een overstroming of aardbeving.
Werkwijze/methode
Het literatuuronderzoek naar psychologische en fysiologische effecten van ondergrondse ruimten of analoge ruimten op mensen is uitgevoerd door het Underground Space Center van de University in Minnesota in samenwerking met Shimizu Corporation Japan. Met de resultaten van het onderzoek naar de mogelijke ontwerpoplossingen zijn ontwerprichtlijnen ontwikkeld.
3.
Echter naar ontwerp-oplossingen en de effecten daarvan is weinig onderzoek gedaan. De ontwerprichtlijnen dienen de psychologische en fysiologische problemen te verminderen of op te heffen. Omdat de resultaten van de onderzoeken eerder suggestief zijn dan concluderend is er gekozen voor ontwerpaandachtspunten in plaats van voorschrijvende ontwerprichtlijnen.
Naast de negatieve effecten kunnen ondergrondse ruimten ook positieve associaties opwekken, zoals: gevoel van veiligheid en bescherming; rustige werkomgeving met weinig afleiding; stimulering door mystiek en avontuur. of
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het plaatsen van mensen in ondergrondse ruimten kan leiden tot een aantal potentiele psychologische en fysiologische problemen. Deze problemen zijn redelijk goed te identificeren op basis van bestaande literatuur.
Uit diverse onderzoeken is gebleken dat er een aantal verzachtende factoren is, dat een positieve invloed heeft op de psychologische en fysiologische effecten van ondergrondse ruimten. Deze factoren zijn belangrijk omdat ze de aanvaarding van ondergrondse of raamloze ruimten kunnen vergroten. Deze factoren kunnen dan ook het belang of zelfs de relevantie van sommige ontwerpoplossingen be'jnvloeden. De verzachtende factoren zijn: gebouwfunctie; aanwezigheid van mensen en de vrijheid beweging; Deel 2: samenvattingen
van
intui'tief waarnemen
241
activiteiten; sociaal contact en stimulering door interne activiteiten; grootte van de ruimte; mate waarin het gebouw zich onder de grond bevindt; de kwaliteit van het binnenmilieu; mogelijkheid tot individuele variatie.
5.
Op basis van de gesignaleerde negatieve en positieve effecten van ondergrondse ruimten en de verzachtende factoren zijn brede ontwerprichtlijnen ontwikkeld. Deze zijn op geordend onder de volgende vijf aandachtsgebieden: ontwerp van zichtbare gedeellten en de ingang; plattegrond en ruimtelijke orientatie; interieur ontwerpelementen en klimaatsystemen; verlichting; veiligheid. Deze aandachtsgebieden zijn verder uitgewerkt in ontwerpaandachtspunten en -oplossingen. (Een uitgebreide beschrijving hiervan is te vinden in het boek (Carmody, 1993)).
4.
Conclusie
Uit het onderzoek
is gebleken
dat er negatieve
associaties
zijn met ondergrondse ruimten, zoals gebrek aan
.
natuurlijk licht en uitzicht, claustrofobie en gebrek aan stimulatoren. Uit onderzoek en uit voorbeelden van creatieve oplossingen blijkt dat er vele technieken voorhanden zijn om deze negatieve reacties te verzachten of op te heffen. Deze technieken moeten worden toegepast in het ontwerp van ondergrondse ruimten en vervolgens dienen de effecten van deze technieken onderzocht te worden.
242
Deel 2: samenvattingen
inturtief waarnemen
Lees suggesties Alexander, C., (et.a!.), A pattern Language, Oxford University Press, New York, 1977. (ontwerpoplossingen) Cooper-Marcus, C., Design Guidelines: A Bridge Between Research and Decision-Making, Center for Environmental Design Research, University of California, Berkeley, 1985, Report CEDR-WP08-85. (waarnemen, ontwerprichtlijnen omgevi ngspsychologie) Carmody, J., R. Sterling, Underground Space Design. A guide to subsurface Utilization and Design for people in Underground Spaces, Van Nostrand Reinhold, 1993.
6.
Trefwoorden
Ontwerpaspecten, claustrofobie, angst, brand, instortingsgevaar, overstroming, psychische gesteldheid, veiligheid, beslotenheid, inrichting, vormgeving, omvang, ingang, uitgang.
Carmody,
J., Design for People in Underground Facilities, in: Carmody, J., and R. Sterling, Underground Space Design: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1993. (deel 2)
1.
Kader
Het boek is ontwikkeld in het kader van een onderzoeksproject dat is uitgevoerd door het Underground Space Center van de Universiteit van Minnesota, VS in samenwerking met het Technische Institute van de Shimizu Corporation, Japan. De resultaten van het onderzoek naar het plannen en ontwerpen van ondergronds ruimten zijn in het boek in de vorm van een handleiding gepubliceerd. In het onderzoek is vooral gekeken naar de belevingsaspecten van ondergrondse ruimten en de ontwerpaspecten.
2.
Werkwijze/methode
Het boek is tot stand gekomen op basis eigen onderzoek, literatuuronderzoek, eigen ervaringen en ervaringen van . anderen met ondergronds bouwen die op de verschillende Internationale Congressen voor Ondergrondse Ruimten en Aardebedekte gebouwen bekend zijn gemaakt.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Comfort en veiligheid zijn de eeuwige wens van de mensheid. Om aan deze wens tegemoet te komen zijn woningen en gebouwen voor talloze verschillende functies nodig. Door het groeiende tekort aan stedelijke
ruimte wordt het vervullen van deze wens steeds moeilijker in verschillende delen van de wereld. Ook de zorg om het behoud van de natuur en horizonvervuiling maken het vervullen van de wens moeilijker. Door deze factoren neemt de interesse in het gebruik van de ondergrond in de hele wereld sterk toe. De technische problemen die met ondergronds bouwen gepaard gaan, zijn grotendeels opgelost. Wereldwijd zijn reeds veel ondergrondse projecten succesvol uitgevoerd en is veel onderzoek gedaan naar de verschillende aspecten die met ondergronds bouwen samenhangen. Om informatie te verschaffen over ondergronds ruimtegebruik en ondergronds ontwerpen met de nadruk op invloftden vanuit de omgeving zijn de resultaten van het onderzoek hiernaar dit boek als handleiding gepubliceerd. Uitwerking De potentiele negatieve effecten zijn gerelateerd aan de drie belangrijkste fysieke karakteristieken van een ondergronds gebouw: het niet zichtbaar zijn, het gebrek aan ramen en het zich onder de grond bevinden. Het niet kunnen waarnemen van de hoofdvorm van het gebouw veroorzaakt een gebrek aan eigen identiteit, problemen met het vinden van de ingang en een bijdrage aan het gebrek aan ruimtelijke orientatie. De afwezigheid van ramen veroorzaakt een gevoel van opgesloten zijn, een tekort aan stimulatie, een gebrek aan contact met de buitenwereld en een gebrek aan zonlicht. Het raamloos zijn van ondergrondse gebouwen draagt tevens bij aan een angst niet te kunnen ontsnappen in noodgevallen en een gebrek aan ruimtelijke orientatie, omdat referentiepunten van buiten gemist worden. Alhoewel ramen in moderne gebouwen meestal ook niet open kunnen, blijkt het gebrek aan ramen bij te dragen aan een waarneming van slechte ventilatie. Tenslotte, wekt het ondergronds zijn associaties op met donker, koud, vochtig, de dood, slechte luchtkwaliteit, lagere status, en angst van instorting of gevangen raken. Deze negatieve associaties worden gecreeerd door het verleden, de Deel 2: samenvattingen
inturtief
waarnemen
243
cultuur, de taal en mogelijk ook het onderbewustzijn van mensen. Alhoewel het onderzoek naar de beleving van ondergrondse ruimten resulteert in een hoofdzakelijk negatief beeld, zijn er toch een aantal positieve associaties en karakteristieken te noemen. Dit zijn een gevoel van veiligheid, bescherming en rust en soms een stimulatie door een romantische, mysterieuze en avontuurlijke sfeer. Er zijn ook factoren die een positief effect hebben op de aanvaardbaarheid van ondergrondse ruimten, de belangrijkste hiervan zijn: De functie van het gebouw. Psychologische en fysiologische problemen zijn niet relevant bij functies die niet mensgeorienteerd zijn zoals; utiliteit en opslag, terwijl ze extreem belangrijk zijn voor functies die zeer mensgeorienteerd zijn zoals; kantoren of ziekenhuizen. Er zijn echter ook mensgeorienteerde functies die relatief goed geschikt zijn voor een gesloten ruimte zoals theater, museum, bibliotheek, sporthal, laboratorium, etc.). De bezettingsgraad en vrijheid van beweging. De negatieve effecten van een ondergrondse omgeving worden verzacht door de tijd die er wordt doorgebracht te beperken en de bezoeker meer vrijheid van beweging te geven. Soort activiteit. De acceptatie van een ruimte zonder ramen blijkt gerelateerd te zijn aan de activiteit die er wordt verricht. Mensen die saai en monotoon werk doen klagen in het algemeen meer over het gebrek aan ramen dan mensen die met stimulerende activiteiten bezig zijn. Sociaal contact en stimulatie door interne activiteiten. Het gebrek aan stimulatie wordt in bepaalde mate verminderd door sociale contacten en dynamische activiteiten in de ruimte. Niemand zal bijvoorbeeld klagen over het ontbreken van ramen in een grote winkel omdat er continu contact is met
244
Deel 2: samenvattingen
intuWef waarnemen
andere mensen en er verschillende activiteiten plaatsvinden. Omvang van de ruimte. Grotere en meer ruimten verminderen het gevoel van opgesloten zijn en leveren vaak ook een bijdrage aan activiteiten en stimulatie. De mate waarin het gebouw zich onder de grond bevindt. In dieper gelegen ondergrondse faciliteiten waarbij toegang wordt verschaft door lange tunnels of liftschachten en waar het onmogelijk is met een atrium licht en uitzicht te creeren zijn de negatieve associaties met het zich onder de grond bevinden groter. Ondergrondse gebouwen die vlak onder het maaiveld liggen kunnen op verschillende manieren verbonden worden met het oppervlak (atria, binnentuinen, liftschaften, etc.) waarmee grotendeels aile negatieve effecten worden opgelost. De kwaliteit van het interieur. De kwaliteit van het meubilair, de afwerking van het interieur, een goede verlichting hebben een positieve invloed op de beleving van ondergrondse ruimten.
4.
Voorbeelden University of Minnesota Kansas City Diet Library in Tokyo Smithsonian Museum of African and Eastern Art
5.
Conclusie
Uit het onderzoek naar de belevingsaspecten van ondergrondse ruimten blijkt dat het overwegende negatieve beeld en de beoordeling worden gecreeerd door de geschiedenis, cultuur, taal, onderbewustzijn en de actuele ervaring van mensen in ondergrondse of afgesloten omgevingen. Op basis van dit onderzoek is het mogelijk een aantal potentiele negatieve psychologische
en fysiologische effecten te identificeren die gerelateerd zijn aan het plaatsen van mensen in een ondergrondse of afgesloten omgeving. De fysiologische aspecten (gebrek aan zonlicht, slechte ventilatie, te hoge luchtvochtigheid) hebben aile een psychologisch component. Zelfs als een gebouw een geschikt klimaatsysteem en verlichting heeft kunnen de fysiologische aspecten toch nog als negatief worden ervaren. De kennis over de negatieve psychologische en fysiologische effecten van ondergrondse ruimten kan worden gebruikt voor het zoeken naar ontwerpoplossin.gen. Daarbij is het belangrijk rekening te houden met een !'1antal verzachtende factoren.
6.
Lees suggesties
Bobrick, B., Labyrinths of Iron, William Morrow and Company, Inc., New York, 1981. Lesser, W., The life Below the Ground: A study of the Subterranean in Literature and History. Faber and faber, Boston, 1987. Williams, R., Notes on the Underground, Cambridge, Mass, MIT Press, 1990. Muro, K., H. Sadawa, and T. Hane, Psychological issues on utilization of underground spaces, Institute of technology, Shimizu Corporation, Tokyo, 1990. Wise, J.A., and B.K. Wise, Humanizing the underground workplace: Environmental problems and design solutions, First International Symposium on Human Factors in Organizational Design and management, O. Brown and H.O. Hendricks (ed.), North-Holland: Elsevier Science Publishers BV, 1984. Fritzell, C., and U. Ranhagen, Human beings underground, Subsurface Space, vol 1. Proceedings, Rockstore 80, Stockholm. Paulus, P.B., On the psychology of earth covered builc;iings, in: Underground Space vol. 1, no. 2, Pergamon Press, 1976: p.127-130.
Hollister, F.D., A report on the problems of windowless Environments, A report to the Greater London Council, Hobbs the Printers, Ltd., London, 1968. Sommer, R., Tight Spaces: Hard Architecture and How to Humanize It, Englewood Cliffs, N.J. Prentice Hall, 1974. Su, Y., and F. Peng, Psychological effect of underground space environment to human beings and the design countermeasures, Tunnel and Underground Works Today and Future, Proceedings International Congress, International Tunneling Association Annual Meeting, Cheng Du, PRC. 1990. Nishi, J., F. Kamo and K. Ozawa, Rational Use of urban underground for surface and subsurface activities in Japan, in: Tunneling and Underground Space technology, vol.5, no.3, 1990: p.245-256. Wotton, E., Windows and Well-being in the Workplace, Prepared for Health and Welfare Canada, Health Facilities Design, Ottawa, Ontario. 1981. Heerwagon, J., Windows. windowlessness and simulated view, Coming of Age, Proceedings, Environmental Design Research Association Annual conference, EDRA 21, University of illinois, 1990. Demos, G.D., S. Davis, and F.F. Zuwaylif, Controlled physical environments, in: Building Research 4, 1967: p.60-62. Cuttle, K., People and windows in work places, Proc. Conf., People and the Physical Environment Research, New Seal and: Ministry of Works and Development, 1983. Wyon, D.P. and I. Nilsson, Human experience of windowless environments in factories. 9ffices. shops and colleges in Sweden, Proceedings of the eight CIB Triennial Congres, Olso, Norway, 1980.
Deel2:
samenvattingen
intuTtiet waarnemen
245
7.
Trefwoorden
Effecten, fysieke factoren, ontwerpaspecten, functie, activiteit, daglicht, beleving, cultuur, geschiedenis, onderbewustzijn, orientatie, omvang, interieur.
246
Deel2:
samenvattingen
intuWef waarnemen
Carmody, J., Potential problems and sollutions related to the interior design of road tunnels, Proceedings 6th International Conference on Underground Space and Urban Planning, Paris (France), september 1995.
1.
Kader
In het kader van de zesde In~ernationale Conferentie over Ondergrondse ruimten en Stedebouwkundige Planning gehouden in 1995 in Parijs heeft de auteur in zijn paper de resultaten beschreven van een onderzoeksproject van de Universiteit van Minnesota naar de relatie tussen het interieurontwerp van een tunnel en de waarneming en het gedrag van de bestuurder. Het doe I van het onderzoek is problemen te signaleren en te zoeken naar ontwerpoplossingen. De auteur John Carmody is werkzaam bij het Underground Space Center van de University of Minnesota in de VS.
2.
Werkwijze/methode
In de eerste fase van het onderzoek wordt gekeken naar het effect van geometrische patronen op tunnelwanden op de waarneming van bochten, hellin.gen en snelheid. Met behulp van een simulator en computermodellen van verschillende muurpatronen zijn vervolgens de verschillende ontwerp-scenario's uitgetest op proefpersonen. In de patronen zijn de volgende variabelen gebruikt: horizontale lijnen, verticale lijnen, blokken en weefpatronen met variaties in kleuren en contrast. Het paper is voorzien van diverse afbeeldingen van muurpatronen.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In een aantal grote steden (zoais Boston, Stockholm en Parijs) worden plannen gemaakt voor steeds langere verkeerstunnels om problemen zoals files, vervuiling, geluid, veiligheid van voetgangers, etc. op te lossen. Deze tunnels zijn vaak complexer dan de korte tunnels waaraan we gewend zijn. Dit wordt veroorzaakt door de verschillende ingangen en uitgangen, eventueel scherpe bQchten en de hellingen die in lange tunnels kunnen voorkomen. Tevens heeft een tunnelomgeving gesloten dimensies, beperkte zichtlijnen en beperkte orientatiepunten. De onbekendheid van de auto-bestuurder met deze condities kan bijdragen aan een toename van verkeersongelukken. Uitwerking Het door een tunnel rijden kan een negatief effect hebben op het zicht en kan daardoor de mogelijkheid om snel te kunnen reageren op ongelukken be"invloeden. In het onderzoek worden de volgende problemen geconstateerd: bestuurders remmen af bij de ingang van een tunnel; bestuurders rijden onbewust harder bij een neerwaartse helling; bestuurders rijden onbewust langzamer bij een opwaartse helling; het zicht van de bestuurder in bochten is beperkt; bestuurders nemen afstand van de tunnelmuren. De genoemde problemen zijn gerelateerd aan: de geometrie van de weg en de vorm van de tunnel; het ontwerp van de ingang; het interieur van de tunnel.
Mogelijke ontwerpstrategieen voor tunnels zijn: de verlichtingssterkte verhogen bij de tunnelingang om de overgang van licht naar donker te verzachten; een sierlijke en ruimtelijke in9Cjngontwerpen om het afremmen bij ingangen te verminderen; Deel 2: samenvattingen
intuitief waarnemen
247
de doorsnede van de tunnel vergroten om betere zichtlijnen in bochten te creeren; muurpatronen met verticale en horizontale elementen gebruiken om visuele aanwijzingen te geven over snelheid, bochten en hellingen.
213 meter lang, De tunnel heeft een helling van twee procent. Hiermee beschikt deze tunnel over de eerder genoemde veiligheidsproblemen.
5,
Uit het onderzoek met de simulator naar het effect van verschillende muurpatronen is gebleken dat: het patroon met verticale elementen de bestuurder aanwijzingen geeft over zijn snelheid en het aanwezig zijn van bochten in de tunnel. Tenzij het kleurcontrast niet te groot is kan dit patroon echter wel afleidend zijn. Een verticaal patroon kan goed worden gebruikt om de snelheid van de bestuurder te be'invloeden. het patroon met horizontale elementen de bestuurder aanwijzingen geeft over de hellingsverschillen in een tunnel. De patronen zijn wel afleidend en maken de aanwezigheid van bochten in de tunnel minder duidelijk. bij een blokpatroon het lezen van horizontale en verticale lijnen sterk afhankelijk is van kleurgebruik en contrasten. Meestal wordt meer het gehele patroon waargenomen in plaats van horizontale of verticale lijnen die het gedrag van de bestuurder be'invloeden. bij een weefpatroon met vier kleuren, waarbij met kleuren de ene richting wordt geaccentueerd en met schaduweffecten de andere richting wordt geaccentueerd, de bestuurder zowel de verticale als de horizontale lijnen waarneemt.
4.
Voorbeelden
Lowry Hill Tunnel in Minneapolis, Minnesota, VS. Deze tunnel is uitgekozen voor een simulatie-onderzoek. De tunnel bestaat uit twee gescheiden driebaanswegen met minimale vluchtstroken. De tunnel is 457 meter lang met een recht stuk van 244 meter en een gebogen deel van 248
Deel 2: samenvattingen
intuWef
waarnemen
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat patronen op tunnelwanden de waarneming van bochten en hellingen kunnen verbeteren en invloed kunnen hebben op de snelheid. Welk muurpatroon moet worden toegepast is afhankelijk van de situatie in de tunnel. patronen met verticale elementen geven bijvoorbeeld informatie over bochten en patronen met horizontale elementen geven informatie over hellingsverschillen. Met een variatie in de afstand tussen de lijnen en de breedte van de lijnen of de kleuren en het contrast van de lijnen kan de snelheid be'invloed worden, Daarnaast kunnen met variaties in lichtpatronen en in de vormgeving van de tunnel de volgende tunnelproblemen worden opgelost: monotone visuele omgeving en gebrek aan orientatie. Het gebruik van computersimulaties is bij het ontwerpen van tunnels erg belangrijk, omdat een tunnel hoofdzakelijk in beweging wordt waargenomen.
6.
Lees suggesties Amundsen, F.H., Studies of Driver Behaviour in Norwegian Road Tunnels. in: Tunneling and Underground Space Technology, Pergaman Press, 9, no.1, 1994; p.9-17. Serrano, J,M., and F. Blenneman, Motorist Behaviour stydy for the Gibraltar Road Tunnel, in: Tunneling and Underground Space Technology, Pergaman Press, 7, no.1, 1992.
7.
Trefwoorden
Verkeerstunnel, veiligheid, waarneming, gedrag, tunnelwandpatronen, bochten, snelheid, orientatie, verlichtingssterkte, computersimulatie.
Deel2:
samenvattingen
intuirief waarnemen
249
Ees, T.C. van, Ondergrondse bouwwerken en veiligheid: literatuurrapport, Uitvoeringscommissie N 120: 'Beveiligingsconcept ondergrondse bouwwerken', in opdracht van Centrum Ondergrondsbouwen te Gouda en Ministerie van Binnenlandse Zaken te Den Haag, 1997. 1.
Kader
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Centrum voor Ondergronds Bouwen zijn gezamenlijk het project Beveiligingsconcept Ondergrondse Bouwwerken gestart. Onder het beveiligingsconcept wordt verstaan: een integrale benadering op hoofdlijnen van de beveiliging tegen brand, ongevallen, rampen, criminaliteit en andere onveiligheidsbeleving en de gevolgen daarvan bij de planvorming, realisatie en gebruik van een ondergronds bouwwerk.
2.
Werkwijze en methode
In eerste instantie is literatuuronderzoek gedaan. Literatuur over ondergrondse bouwwerken is verzameld, bestudeerd en geevalueerd. Vervolgens is de literatuur gegroepeerd en samengevat aan de hand van de volgende vragen: welke uitgangspunten/doelstellingen zijn gebruikt bij de beveiliging van het ondergrondse bouwwerk? welke bedreigingen voor de veiligheid zijn onderkend? welke 'mate van veiligheid' moet worden bereikt? welke maatregelen en voorzieningen zijn getroffen? waar zijn de beschreven incidenten aan toe te schrijven?
250
Deel2:
samenvattingen
intultief
waarnemen
Tenslotte is onderzocht of tendensen zichtbaar zijn in de aanpak van veiligheidsaspecten van ondergrondse bouwwerken. In het boek wordt eerst ingegaan op veiligheidsaspecten van ondergrondse bouwwerken in het algemeen, vervolgens wordt per type ondergronds bouwwerk ingegaan op de veiligheidsaspecten. Daarna worden incidenten beschreven en de wetgeving in verschillende land en op het gebied van veiligheid. Tenslotte volgen statistische gegevens en maatregelen per type bouwwerk in matrixvorm.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Ondergrondse ruimten kampen met een imago-probleem. Er bestaan veel negatieve associaties bij ondergrondse ruimten. Verblijf in ondergrondse ruimten kan zowel psychische als fysiologische problemen met zich meebrengen. Psychische problemen kunnen worden veroorzaakt door: het ontbreken van imago door onzichtbaarheid gebouw; het lastig kunnen vinden van de ingang; het naar beneden gaan (dit roept negatieve associaties op); desorientatie en claustrofobie door gebrek aan referentiep.unten en stimulerende impulsen van de buitenwereld; associaties met kou, vocht, danker, vrees voor instorting en opgesloten raken bij brand, overstroming, aardbeving. Fysiologische problemen kunnen een rol spelen als gevolg van het gebruik van kunstlicht in plaats van zonlicht, slechte ventilatie en luchtkwaliteit, hoge vochtigheidsgraad.
Ondergrondse ruimten hebben minder mogelijkheden voor in- en uitgangen en vluchtroutes. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de veiligheid. Uitwerking In het boek wordt achtereenvolgens ingegaan op ondergrondse ruimten met een transportfunctie (weg-, trein- en metrotunnels) en met een publieksfunctie (metrostations, parkeergarages, ondergrondse winkelcentra, schuilkelders, musea en ondergrondse ruimten met een opslagfuncJie). Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen op het gebied van planologie (Iocatiebepaling van een ondergrondse ruimte), bouwkunde (constructie, gebruikte materialen, vluchtwegen), installatietechniek (ventilatiesyst~men, communicatiemiddelen, hulpverlening, brandmelding), interne organisatie en gebruik (betrekken van brandweer bij plannen voor de tunnel en bij oefeningen) en hulpverlenende diensten (organisatie, optreden, uitrusting) . Risico's in tunnels. metrostations en verbliifsruimten Wat veiligheid in ondergrondse ruimten betreft vormt met name brand een probleem. De kans op een brand is niet groter dan in bovengrondse ruimten, maar de gevolgen kunnen omvangrijker en ernstiger zijn. Dit stelt hoge eisen aan de inrichting van ondergrondse ruimten en aan de mogelijkheden voor brandbestrijding. Problem en die zich specifiek voordoen bij brand in ondergrondse ruimten zijn: de versnelde rookontwikkeling en brandverspreiding door de vaak sterke luchtstromingen en de beperkte ruimte. Dit geldt in het bijzonder voor tunnelbranden; de rook, giftige gassen en hitte blijven hangen waardoor de gevolgen ern stiger kunnen zijn; de brand is moeilijk bereikbaar voor hulpverleners, Qlu~m~terieel is moeilijk ter pla~tse te krijgen .en een
lastige plaatsbepaling van de brand bemoeilijken bluswerkzaamheden; passagiers kunnen moeilijker vluchten, gezien het relatief slechte overzicht in ondergrondse ruimten en de beperkte mogelijkheden om weg te komen. Hoewel de rapportage aandacht schenkt aan verschillende tunnels en verblijfsruimten afzonderlijk, worden deze hier gezamenlijk en tamelijk globaal beschreven. Het voorkomen van calamiteiten heeft natuurlijk altijd prioriteit. Bij infrastructuur in tunnels dient het zicht geoptimaliseerd te zijn, dat wil zeggen adequate verlichting, zo min mogelijk bochten, het bevorderen van een gelijkmatige snelheid van het verkeer en brede rijbanen. Bij de locatiekeuze van schuilkelders moet men rekening houden met de ligging van opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen of installaties met explosie- en/of brandgevaar, grondwater, pijpleidingen, riolen, kanalen, installaties, etc. Het voorkomen van calamiteiten bij bijvoorbeeld winkelcentra is voor ondergrondse ruimten niet (sterk) verschillend van bovengrondse. Hulpverleners, met name de brand weer, vroegtijdig betrekken bij plannen voor de inrichting van ondergrondse ruimten maakt het mogelijk om te voorkomen wat voorkomen had kunnen worden. De rapporiage doet allerlei suggesties die de kans op een' ramp minimaliseren en als er toch een ramp optreedt dan moet deze zo beperkt mogelijk worden gehouden. Brandmeldings- en brandblusapparatuur, sensoren op brandmelders, detectie van stilstaand verkeer, videocamera's, verkeers- en noodsignalering, mobile telefoonverbindingen en radiocommunicatie etc. kunnen een beginnende calamiteit snel signaleren, de aanwezigen waarschuwen en hulpverlening in gang zetten. De beschikbaarheid van rampenplannen (in ieder geval bij tunnels die langer zijn dan 500 meter) kunnen hierbij van dienst zijn. Deel 2: samenvattingen
inturtief waarnemen
251
De verspreiding van rook en brand is bij ondergrondse ruimten een groter probleem dan bij bovengrondse. Ventilatiesystemen kunnen van dienst zijn bij rookbestrijding, maar zij kunnen ook een averechtse werking hebben en brand juist spoediger verspreiden. Het compartimenteren van winkelcentra in ruimten kleiner dan 200m2, omgeven door brandwerende afscheidingen, kan de omvang van brand, en de snelheid waarmee het zich verspreid, beperken. Restaurants en andere bedrijven die gas gebruiken moeten door brandwerende afscheidingen gescheiden zijn. De bouwstructuur moet sterk genoeg zijn om de brand te doorstaan, zodat instorting niet tot nog grotere problemen leidt. Ook uit duurzaamheidsoogpunt moet de ruimte zo min mogelijk schade oplopen na een calamiteit. De waterschade na een brand kan geminimaliseerd worden, doordat bijvoorbeeld betonnen wanden waterdicht zijn, de wanden een brandbeschermende laag hebben of uit sterk beton bestaan. Bovendien kan een afwateringssysteem voor bluswater, maar ook voor (gevaarlijke) vloeistoffen uit reservoirs of tanks - vloeistoffen wegvoeren op een gewenste wijze. De gangen, trappen en schachten die de ondergrondse ruimten ontsluiten dienen een grote dwarsdoorsnede en voldoende capaciteit te hebben, zodat passagiers/bezoekers in korte tijd kunnen vluchten en hulpverleners (brandweermateriaal) geen belemmeringen hiervan ondervinden. Ook goedbereikbare veilige ruimten, thermisch ge"isoleerd, noodverlichting, ventilatie, informatievoorziening, bewegwijzering zijn vereisten. Voor ondergrondse infrastructuur zijn vluchtstroken, uitwijkhavens voorzien van verkeerslichten, voldoende brede vluchtgangen of nooduitgangen nodig als vluchtwegen voor mensen. Gescheiden banen door brandwerende muur met doorgangen, gescheiden tunnels (geldt voor auto, trein en metro) per verkeersrichting met verbindingen en een extra noodgalerij zijn vanuit 252
Dee! 2: samenvattingen
intuWef waarnemen
brandveiligheid te verkiezen. De beschikbaarheid van meerdere vluchtwegen/nooduitgangen van stations, winkelcentra en andere verblijfsruimten bevorderen de ontruiming van complexen. Voor hulpverlening is het uiteraard van belang vroegtijdig en juist ge"informeerd te zijn over de calamiteit en de omstandigheden van de ruimten. Hierboven zijn de signaleringsmechanismen reeds genoemd. Voorts is voor hen de beschikbaarheid over radiozendmiddelen en alternatieve communicatiemiddelen noodzaak. Goed zicht. continu"iteit in de stroomvoorziening (noodaggregaten), brandwerende kabels zijn vereisten. Er moeten diverse faciliteiten beschikbaar zijn, zoals houders voor handlampen etc, voor hulpverlening. Verder zijn de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de plek waar zich de calamiteit heeft voorgedaan cruciaal. Voor lange of drukke tunnels wordt zelfs voorgesteld permanent bezette brandweerposten te installeren. Bij calamiteiten bestaat er vrijwel altijd een grote behoefte aan speciale beschermde opvangruimten voor hulpverleners en passagiers/bezoekers. Sociale veiligheid in tunnels. metrostations en verbliifsruimten AI bij de vormgeving van ondergrondse ruimten dient rekening gehouden te worden met maatregelen tegen criminaliteit; sociale onveiligheid, vandalisme, et cetera. Het treffen van dergelijke maatregelen leidt tot een duidelijke meerwaarde van het project. Naast het creeren van een veilige ruimte, kan op deze wijze een bijdrage geleverd worden aan de kwaliteit, de sfeer en de dienstverlening. Om een veilige ruimte te creeren dient een ontwerp zodanig zijn dat iedereen vanaf iedere plek in de ruimte een goed overzicht heeft van de omgeving. Potentiele slachtoffers kunnen hierdoor tijdig zien waar ze wel of niet heen moeten, helpers kunnen eerder zien wat er aan
de hand is en daders hebben meer last van de mogelijkheid van controle. Planning en ontwerp moeten verder het volgende suggereren: ruimtelijkheid, luchtigheid (prettige hoogtebreedte verhouding), openheid (daglicht en visuele verbindingen tussen niveaus), netheid (schoon, geen tekenen van vandalisme), schoonheid, harmonie, kwaliteit, geur en geluid. De aanwezigheid van vluchtroutes, de aanwezigheid van alternatieve routes voor kwetsbare groepen (waardoor het doelwit verwijderd wordt), bewegwijzering, het yermijden c.q. afsluiten van donkere hoeken en nissen en goede verlichting nemen eveneens (gevoelens van) onveiligheid weg. Ten aanzien van vluchtwegen dient echter opgemerkt te worden dat aan het creeren van veel vluchtwegen ook weer een onveilige kant zit. De aanwezigheid van veel vluchtwegen biedt vergemakkelijkt immers ook de kans voor daders om weg te komen. Hierdoor wordt een locatie voor hen aantrekkelijker. Er dient gestreefd te worden naar een dusdanige bezettingsgraad van de ruimte dat de concentratie van mensen te groot is voor tasjesroof, be roving en en aanranding/ verkrachting en te klein voor zakkenrollen en onzedelijke handtastelingen. Door commerciele instellingen gebruik te laten maken van de ruimten ontstaat enige controle en dit geeft tevens de mogelijkheid om personen aan te kunnen spreken. Sociale veiligheid hangt samen met de aanwezigheid van criminaliteit en vandalisme. Ook hier kunnen maatregelen voor worden genomen. Door het gebruiken van minder kwetsbare materialen ('target hardening') worden vandalisme en criminaliteit minder aantrekkelijk. Bijvoorbeeld door stoelkussens van hard plastic te gebruiken. Ook het houden van form eel toezicht (toegangscontrole), het wegnemen van prikkels (regelmatig gnderhoud en herstel schade) en voldoende verlichting dragen hiertoe bij.
Terrorisme in ondergrondse ruimten Bij het ontwerpen van ondergrondse ruimten kan eveneens preventief rekening worden gehouden met het aspect terrorisme. Zo zouden ontwerpeisen specificaties moeten bevatten voor de beglazing en het beschermen van kritische installaties (noodgeneratoren, bekabeling voor het omroepsysteem en voor het alarmsysteem). De mate waarin een gebouw toegankelijk is speelt bij dit aspect eveneens een rol (detectiepoorten, toegangscontrole). Voor commerciele en openbare gebouwen is een gemakkelijke toegang, vrije circulatie en een attractieve en open omgeving echter van zeer groot belang. Door het aanbrengen van beveiliging wordt een gebouw een minder aantrekkelijk doelwit, met als bijkomend voordeel het toegenomen vertrouwen en de moreel van de mensen die er werken. Wanneer aile beveiligingen falen en er toch een aanslag plaatsvindt, dan vormen muren, vloeren en het skelet de laatste verdedigingslinie. Wanneer het gebouw ontploffingsbestendig kan de schade beperkt blijven en de redding van personen vergemakkelijkt worden. Noodbackup generatoren moeten altijd beschikbaar zijn.
4.
Conclusie
Voor de meeste publieke gebouwen geldt een aantal (vergelijkbare) maatregelen, waaraan een ontwerp van een ondergrondse ruimte zou moeten voldoen, in verband met de veiligheid. Voor een groot aantal van deze maatregelen geldt dat deze het beste meegenomen kunnen worden in het ontwerp van het gebouw of de ruimte, aangezien de opzet, vorm en materialen ervan van zeer groot belang zijn voor de veiligheid. Niet alleen het vluchtwegenstelsel is van belang voor het gevoel van veiligheid in een ondergrondse rLJimte, maar ook de totale vormgeving. Deel 2: samenvattingen
intuTtief waamemen
253
design of railway tunnels of the Danish Landworks Tussen deze aspecten van veiligheid kunnen zich tegenstrijdige belangen voordoen. Zo wordt uit verkeersveiligheids oogpunt verkeersstromen gescheiden. Hiervoor moet echter gebruik gemaakt worden van onderdoorgangen en fly-overs, die als sociaal onveilig worden ervaren. Een ander voorbeeld is de hoge mate van comfort. Zo kan een comfortabele warme wachtruimte leiden ongemak, doordat dit plaatsen aantrekkelijk maakt voor zwervers.
5.
Leessuggesties
Leessuggesties met betrekking met transportfunctie:
tot ondergrondse
ruimten
Abildgren, K., E. Gundersen, K. Kieler, Storebelt philosophy on tunnel incident management, in: Tunnel incident management: first international conference, Denmark, 1996: p.3-10. Amundsen, F.H., O.L. Sovik, Classification des tunnels. directives et experiences existantes. recommandations, La defense: AIPCR, 1995. Angst, H.B., Brandschutz im Untergrund, in: Protector, Vol.21 (6), 1993: p.21-22. Berman, J., K. Ody, Human factors and emergency response: the assessment of an integrated system, in: Safety in road and railway tunnels: second international conference, Spain, 1995: p.173-180. Blume, Goo, E. Richter, Tunnelbrandversuche: Erkenntnisse fur den baulichen Brandschutz und Betrieb von Tunneln, in: Braunschweiger Brandschutz-Tage, nr.6, 1995: p.49-68. Blume, G., Temperaturverteilung und Ausbreitung toxischer Gase be; Tunnelbranden: Auswirkungen auf die Flucht- und Rettungsmoglichkeiten, in: VFDB Zeitschrift, 1996, VoI.45(1): p.8-14. Boye-Moller, K., S. Spangenberg, Fire. smoke and heat develoDmenLcalculations as the basis for 254
Dee! 2: samenvattingen
inturtief waarnemen
of Oresund Fixed Link, in: Tunnel incident management: first international conference, Denmark, 1996: p.25-39. Carmody, J., Impact df interior design on road tunnel safety and driver perception, in: Safety in road and railway tunnels: second international conference, Spain, 1995: p.209-216. Clarke, R.V., Situational crime prevention, in: Crime and justice: a review of research, Vo1.19, 1995. Crez, A., Ondergrondse verkeerswegen en brandbeveiliging, in: Belgisch brandtijdschrift, nr.103, 1990. Tanaka, A., Design of a simulations system of evacuation from underground, in: ICUSSES '92: Fifth conference on underground space and earth sheltered structures, Delft, 1992. Ennemark, F. and H. Nohr, Managing safety requirements in the Drogden tunnel, in: Tunnel incident management: first international conference, Denmark, 1996: p.121-133. Watanabe, I., Examination on safety and disaster prevention measures, in: Urban underground utilization '91: fourth international conference on underground space and earth sheltered buildings: final report, Japan, 1992: p.433-438. Giger, F.M., Reflections sur les risques de transport: Ie cas des tunnels Alpins, in: Securite, Vol. 1 (1), 1993: p.49-52. Gossard, W.H., Some major investigations of fires in underground rail rapid transit systems, in: Fire Safety Journal, VoI.85(8), 1984: p.9-14. Haack, A. and W. Meyeroltmanns, Erfassung. Analyse und Bewertung der derzeitigen Rettungskonzepte bei Brandunfallen in Verkehrstunneln fur Strasse und Schiene, Verlag und Vertriebsgesellschaft, Dusseldorf, 1995. Haack, A., Improving fire protection in traffic tunnels, Studiengesellschaft fur unterirdische Verkehranlagen, Koln, 1994.
Heffels, P., Auswertung von in- und auslandischen Brandereignissen fur Nahverkehrsbahnen, in: VFDB Zeitschrift, Vo1.35( 1), 1986: p.20-24. Heyman, J. and G.H. Lille, Onderzoek naar de optimmalisering van de afstand tussen dwarsverbindingen in de Westerschelde oeververbinding, Ministerie van BiZa, Den Haag, 1997. Hoj, N.P. and K. Bennick, Fire and explosion safety in design of railway tunnel under the great Belt, in: Safety in road and railVlf~ytunnels: second international conferenc~, Spain, 1995: p.551-560. Ishioka, H., Security m~nagement for underground ~, in: Tunneling and Underground Space Technology, Vol. 7(4), 1992: p.335-338. Julga, G., Brandbekampfung und Menschenrettung in unterirdischen Verkehrsanlagen: notwendige und mogliche Massnahmen der Feuerwehr, in: Eins-einszwei, Vol.11 (1), 1986: p.26-35. Lopez, M.J.J., Crime prevention guidelines for the construction and management of metro systems, Result crime manageme'nt, Den Haag, 1996. Ludescher, U., Problems for intervention forces in case of accidents with dangerous goods in railway or road tunnels, in: Tunnel incident management: first international conference, Denmark, 1995: p.147-150. Machon, R.J., Accidents in long road tunnels, in: Tunnel incident" management: first international conference, Denmark, 1996: p.151-157. Moret, C., Fire safety pitfalls in road tunnels, in: Safety in road and railway tunnels: second international conference, Spain, 1995: p.129-136. Starmans, I.H.J., Niet alleen vormvervaging ...: achtergronden van de belangrijkste vormen van criminaliteit en overlast in het openbaar vervoer, Eysink
Smeets & Etman, Den Haag, 1995.
Oda, J. and Y. Shuto, Analysis of disaster cases in underground space, in: Urban underground utilization '91: fourth international conference on
underground space and earth sheltered buildings: final report, Japan, 1992: p.439-442. Ogata, Y. and M. Kuriyagawa, Safety measures for underground space utilization, in: Tunneling and Underground Space Technology, VoI.5(3), 1990: p.245-256. Ranzo, A. and L. Domenichini, Rescue facilities inside tunnels, in: Safety in road and railway tunnels: second international conference, Spain, 1995: p.535-542. Richter, E. and K. Kordina, Temperaturausbreitung bei Tunnelbranden: Auswirkungen auf den baulichen Brandschutz, in: VFDB Zeitschrift, Vo1.45(1), 1996: p.18-24. Schreyogg, F., Tatorte: Orte der Gewalt im offentlichen Raum, in: Bauwelt, Vo1.80(6), 1989: p.196-209. Sime, J.D., Crowd psychology and engineering, in: Safety science, Vo1.21(1), 1995: p.1-14. Sterk, J., Brandbeveiliging van ondergrondse spoorwegen: Preventie te gast bij Engelse SFPE, in: Preventie, Jrg.14( 102), 1990: p.6-9. Stevens, V. and K. Harvey, Emergency preparedness in the design of tunnels for the Channel Tunnel Rail .!..i.nk,in: Tunnel incident management: first international conference, Denmark, 1996: p.159167. Takeuchi, R., Safety precautions against fire in urban subsurface space, in: Urban underground utilization '91: fourth conference on underground space and earth sheltered structures: final report, Japan, 1992: p.429-432. Takeuchi, I. and K. Saito, Study on communications in underground spaces, in: Urban underground utilization '91: fourth conference on underground space and earth sheltered structures: final report, Japan, 1992: p.443-446. Wehr, H., C. Fermaud and H. Bohnenlust, Bisk analysis and saf~ty concept for new long railway tunnels in Austria, in: Safety in road and railway Deel 2: samenvattingen
intui"tief waarnemen
255
tunnels: second international conference, Spain. 1995: p.3-10. Heesterbeek, J.M., J. Hoekstra en A.P.M. Mureau. Veiligheidsvoorzieningen in tunnels, Uitvoeringscommissie N 11 0, Veiligheid tunnels bij calamiteiten en voor gebruikers, Gouda, COB.
Leessuggesties met betrekking met publieksfunctie:
tot ondergrondse
ruimten
Abildgren, K., E. Gundersen, K. Kieler, Storebelt philosophy on tunnel incident management, in: Tunnel incident management: first international conference, Denmark, 1996: p.3-10. Underground without fear?, in: Tunnel, Vol.21 (6), 1993: p.42-43. Bartholome, P., Veiligheid van personen in parkings: rol van het bouwontwem en van de uitrusting bij de preventie van criminaliteit, Loubain-Ia-Neuve: NVBB, 1997. (NVBB-dossier; Nr. 116) Burik, A. van, Rapportage reizigersonderzoek: uitgevoerd in het kader van de effectmeting 'personeelsproiecten socia Ie veiligheid RET', Van Dijk, Van Soomeren en partners, Amsterdam, 1995. Crez, A., Ondergrondse verkeerswegen en brandbeveiliging, in: Belgisch brandtijdschrift, nr.103, 1990. Dray, P., D. Harris and P. Proctor, Evaluating personal risk associated with tunnels, in: Safety in road and railway tunnels: second international conference, Spain, 1995: p.137-144. Ujigawa, M. et aI., Experimental study on the improvement of underground office environments, in: ICUSSES '92: Fifth conference on underground space and earth sheltered structures, Delft, 1992. Fennell, D., Investigation into the King's Cross Underground Fire, London: HMSO, Dept. of Transport, 1988.
256
Deel2:
samenvattingen
inturtief waarnemen
Fire safety in Metropolitan Railways, International Metropolitan Railways Committee, Montreal, Parijs: IMRC, 1987. Fowler, C. and A. Wroclawski, Study of foreign underground systems points to legislation: after King's Cross: London Fire Brigade takes the initiative, in: Fire, Col.81 (996), 1988: p.11-? Hagen, H. en I. van der Werf, Socia Ie veiligheid: wat va It er aan te doen?, in: De Reiziger, Nr.2, 1997: p.8-11. . Hinman, E. and M.P. Levy, Protecting buildings against terrorism, in: Fire Engineering, Vol. 143( 12), 1993: p.1 05-1 07. Ishioka, H., Security management for underground ~, in: Tunneling and Underground Space Technology, Vol. 7(4), 1992: p.335-338. Lessen en ervaringen uit vier jaar Project Sociale Veiligheid: achtergronddocument bii de evaluatie van het Proiect Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer, SEPOM, Den Haag, 1996. Lopez, M.J.J., Crime orevention guidelines for the construction and management of metro systems, Result crime management, Den Haag, 1996. Massa, R.J., Vulnerability of buildings to blast damage and blast-induced fire damage, in: Fire Engineering, Vo1.148( 11), 1995: p.1 00-1 02. Coenegrachts, L. et aI., Meer veiligheid in de woonen leefomgeving: een handleiding voor gemeenten, Diepenbeek, Ministerie van BiZa, Provinciaal Hoger Architectuur Instituut, 1995? Miclea, P.C., D. McKinney and D. Brunner, Lessons learned in using the computational fluid dynamics technique in tunnel fire simulations, in: Safety in road and railway tunnels: second international conference, Spain, 1995: p.287-294. Starmans, I.H.J., Niet alleen vormvervaging ...: achtergronden van de belangriikste vormen van criminaliteit en overlast in het openbaar vervoer, Eysink Smeets & Etman, Den Haag, 1995: met ill.
Kesselaar, B. en J. Korpel, Onveiligheid in het openbaar vervoer 1996: resultaten van de landelijke monitor sociale veiligheid 1996: vierde meting onder reizigers. niet-reizigers en personeel in het openbaar vervoer, Eysink, Smeets & Etman, Den Haag, 1996. Operationele veiligheid tunneltrace, Amsterdam: Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 1996. Preventieplan metro, Gemeentevervoerbedrijf Amsterdam (GVB), Amsterdam, 1990. Sato, M., Tokyo L-Net: postal transportation system. constructed de~p underground, in: Infratunnel: conference on underground infrastructure, Harderwijk, Europoint, 1995. (Chapter 10) Smith, M.S., Crime prevention through environmental design in parking facilities, Rockville: NCJRS, 1996. (http://www. ncjrs.org/txtfiles/cptedkg. ytxt) A study and review of fire safety in underground railway systems within maior cities in Europe and .As.i.a, London: Fire & Civil Defence Authority; London Fire Brigade, 1988. Tatsukami, T., Case study of an underground shopping mall in Japan: the East side of Yokohama Station, in: Tunnelling and underground space technology, Vol. 1(1), 1986: p.19-28. Technische Richtlinien fUr Grundschutz in Neubauten: samt Anhang fur Grundschutz in bestehenden Gebauden, hrsg. Vom Bunesministerium fur Bauten und Technik, Wien: Osterreichische Staatsdruckerei, 1983. Trabanco, A.M., Safety in the subways, in: Fire Engineering, VoI.143(10), 1990: p.66-68. Hirai, T. et aI., The use of underground space and the prospects of underground shopping mall in J..amm, in: ICUSSES '92: Fifth conference on underground space and earth sheltered structures, Delft, 1992. Vgort, A.P.F. van der en K. Kwekel, Rapport inzake het onderzoek naar bouwkundide maatregelen ter
voorkoming van schade door diefstal. inbraak. vandalisme. brandstichting e.d., Rotterdam: Bouw.centrum U-bouw, 1983. Port Authority Risk Management staff, The World Trade Centre complex, in: Fire Engineering, VoI.146(12), 1993: p.86-94.
Leessuggesties met betrekking met opslagfunctie:
tot ondergrondse
ruimten
Bartholome, P., Veiligheid van personen in parkings: rol van het bouwontwerp en van de uitrusting bij de preventie van criminaliteit, Loubain-Ia-Neuve: NVBB, 1997. (NVBB-dossier; Nr. 116) Bartholome, P., Brand in de Kanaaltunnel: Eurotunnel trekt lessen voor de toekomst, in: NVBB Magazine, Nr.136, 1997: p.35-46. Institut fUr Bautechnik, F6rderanlagen, Verband der Sachversicherer e.V., K61n, 1985. Ishioka, H., Security management for underground .w..a..c.e., in: Tunneling and Underground Space Technology, Vol. 7(4), 1992: p.335-338. Lougheed, G.D., J.R. Mawhinney and J. O'Neill, Full-scale fire tests and the development of design criteria for sprinkler protection of mobile shelving ~, in: Fire technology, VoI.39(1): p.98-133. Meisters, B.L.E., Lego voor volwassenen, in: Quintessence van risk & management, Jrg.14(1), 1997: p.42-43. Smith, M.S., Crime prevention through environmental design in parking facilities, Rockville: NCJRS, 1996.
.ytxt)
(http://www.ncjrs.org/txtfiles/cptedkg
Deel 2: samenvattingen
intuitief
waarnemen
257
Hane, T., K. Muro and H. Sadawa, Psychological Factors involved in establishing comfortable Underground Environments, Proceedings Urban Underground Utilization '91, Tokyo Japan, 1991.
gehouden onder werknemers die in ondergrondse en bovengrondse ruimten werken. In de enquete zijn vragen gesteld over de (verwachte) beleving en gevoel ten aanzien van verschillende aspecten van ondergrondse ruimten zoals: licht, helderheid, veiligheid, luchtkwaliteit, geluid, concentratievermogen, ontspanning, rust, beleving weersomstandigheden, plafondhoogte en uitzicht.
1.
Uitwerking Vragen over factoren zoals licht, temperatuur en opgesloten zijn worden door de twee groepen geenqueteerden zeer verschillend beantwoord. Over het algemeen wordt het beeld van ondergrondse ruimten bij mensen die bovengronds werken gevoed door een negatief onderbewustzijn. Dit negatieve beeld van ondergrondse ruimten is te verklaren uit de associaties die de ondergrond heeft met het gevoel van begraven worden en het ge'isoleerd van de wereld zijn. De ondervraagden zelf verklaren het negatieve gevoel uit het ontbreken van zonlicht en uit het ontbreken van tijdsbesef. Uit de enquete blijkt verder dat mensen niet graag ondergronds werken. Twintig procent van de mensen die reeds ondergronds werken willen ondergronds blijven werken, 67% maakt het niet uit en 13% wil niet ondergronds blijven werken. Van de ondervraagde bovengrondse werknemers wit 1 % ondergronds werken, 41 % maakt het niet uit en 58% wil niet ondergronds
Kader
In het kader van het vierde Internationale congres voor Ondergrondse ruimten en aardbedekte gebouwen in 1991 hebben de auteurs in hun paper de psychologische factoren beschreven die gerelateerd zijn aan het comfort van ondergrondse ruimten. De paper is gebaseerd op een onderzoek naar belevingsaspecten van ondergrondse ruimten en geeft aan hoe met de resultaten ontwerpaandachtspunten ontwikkeld kunnen worden om het comfort in ondergrondse ruimten te verbeteren.
2.
Werkwijze/methode
Bij het onderzoek zijn werknemers in ondergrondse en bovengrondse werkruimten geenquiHeerd over belevingsaspecten van ondergrondse ruimten. Tevens is er een literatuuronderzoek naar belevingsaspecten van ondergrondse ruimten gedaan. In het paper zijn diverse grafieken en tabellen van de enqueteresultaten opgenomen.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Er bestaan twee systemen die de beleving van de omgeving bepalen; het ene systeem wordt gevoed door het onderbewustzijn en het andere systeem door directe stimulansen in de omgeving. Dit is ook gebleken uit de enquetes over de beleving van ondergrondse ruimten, 258
Deel2:
samenvattingen
intunief
waarnemen
.
werken. Hieruit blijkt dat de ondergrondse werknemers niet voor ondergronds werken kiezen maar het toch accepteren. Uit de vragen over verschillende functies van ondergrondse ruimten (transport, winkels, kantoor, etc.) blijkt dat de acceptatie van ondergrondse werkruimten meer gerelateerd is aan architectonische vormgeving (kleur, interieur, textuur, plafondhoogte, etc.) dan aan de functie. Fysieke aspecten en comfort van ondergrondse ruimten: Ten opzichte van bovengrondse ruimten is de fysieke omgeving van een ondergrondse ruimte meer statisch dan
actief en meer gesloten dan open. De ondergrondse ruimten worden gekarakteriseerd door weinig directe stimulansen die normaal voortkomen van bovengrondse veranderingen uit de omgeving en het klimaat. Deze karakteristieken versterken de verbeelding van onderbewustzijn. Zowel neutrale als actieve ruimten kunnen comfortabel zijn. Wanneer iemand tijdens zijn werk afleiding zoekt spelen stimulansen van een actieve omgeving een belangrijke rol. Wanneer deze niet aanwezig zijn zal de persoon zich onbewust niet comfortabel voelen. In bovengrondse ruimten spelen ramen een belangrijke rol in het creeren van comfort. Of artificiele ramen, zoals bijvoorbeeld de periscoop in het Underground Space Center in Minnesota, dezelfde rol kunnen spelen is niet zeker. Er dient in ieder geval rekening te worden gehouden met het feit dat alleen de visuele zintuigen bij herkenning en comfort in ondergrondse ruimten een rol spelen, en niet de gehoorzintuigen.
noodsituaties en moet er een duidelijk bewegwijzeringsysteem aanwezig zijn.
5.
Hughey, J.B., and R.L. Tye, Psychological reactions to working underground: A study of attitudes. beliefs and valuations, in: Underground Space 8 (56),1983: p.381-391. Hane, T., Solar Optics System to Underground ~, in: Tunneling and Underground Space Technology, vol. 4, no.4, 1990. Mall, A., The psychology of Kitch, Law Publishing Bureau May, 1985. Baudrillard, J., Simulacres and Simualtion, Law publishing Bureau, March 1984.
6. 4.
Conclusie
Het comfort van een ondergrondse ruimte is gerelateerd aan de aanwezigheid van stimulansen. Daarom is het noodzakelijk dat de ondergrondse ruimte de mensen actief stimuleert. Natuurlijk licht is een effectief instrument om een comfortabele omgeving te creeren. Een atrium isdaarom een effectief mid del om het gevoel van isolatie en de negatieve beleving van een gesloten ruimte te verminderen. Een atrium is tevens een effectief middel om de orientatie te verbeteren en om rook bij brand te laten ontsnappen, zodat de vluchtroutes vrij blijven van rook. In het geval van noodsituaties kunnen ondergrondse ruimten paniek veroorzaken, omdat het moeilijk is voor mensen de richting in te schatten waar ze naar toe moeten vluchten. Om deze reden moeten ondergrondse ruimten ontworpen worden op de evacuatie bij
Lees suggesties
Trefwoorden
Beleving, comfort, orientatie, veiligheid, virtual reality, beslotenheid, herkenning, ontwerpaspecten.
Deel2:
samenvattingen
intuWef
daglicht, ramen stimulansen,
waarnemen
259
Hollon, S.D., (et al.), Psychological responses earth sheltered. multilevel. and aboveground structures with and without windows, in: Underground Space, Vo1.5, 1980. 1.
to
Kader
3.
In het kader van het congres "Going Under to Stay on Top" georganiseerd in 1979 door het Underground Space Center of the University of Minnesota hebben de auteurs hun paper over de resultaten van een onderzoek naar de psychologische reacties van werknemers op hun fysieke werkomgeving zonder uitzicht en daglicht gepresenteerd. Dit paper is in 1980 door het vakblad "Underground Space" gepubliceerd. In dit onderzoek is gezocht naar een verklaring voor de verschillen in de reacties op daglichtloze bovengrondse ruimten, daglichtloze kelderruimten van hoogbouw en volledig ondergrondse ruimten.
2.
Werkwijze/methode
Het onderzoek omvat een enquete onder werknemers van vier verschillende ruimten in drie verschillende gebouwen op het terrein van de Universiteit van Minnesota. De vier verschillende werkruimten zijn te omschrijven als: bovengrondse ruimte met ramen, een bovengrondse ruimte zonder ramen, een ondergrondse kelderruimte onder een bovengronds gebouw en een ondergrondse ruimte in een volledig ondergronds gebouw. De proefpersonen zijn mannelijke en vrouwelijke werknemers van de universiteit. De personen zijn geselecteerd op werkomgeving en het minimaal twee jaar werken in de huidige werkomgeving. In de enquete worden vragen gesteld over leeftijd, sekse, werktype, tijdsduur van werk op de locatie, toegewezen locatie of uitgekozen, aantal ziekte dagen en vragen over verschillende aspecten in 260
Deel2:
samenvattingen
relatie tot tevredenheid over het werk, de locatie, en beleving van de werkruimte. Daarnaast is een checklist gebruikt met 132 vragen over het gevoel en comfort van de werknemers. De resultaten van de ~nquete zijn in tabellen en grafieken in het artikel opgenomen.
intui"tief waarnemen
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Ondanks de diverse voordelen van ondergrondse gebouwen zijn de gebruikers over het algemeen negatief over ondergrondse ruimten. De afwezigheid van ramen heeft een belangrijke invloed op de psychologische reactie van mensen op ruimten. Het zou dan ook te verwachten zijn dat de negatieve reacties op bovengrondse ruimten zonder ramen gelijk zijn aan die op ondergrondse ruimten. Tevens zou te verwachten zijn dat de negatieve associaties met ondergrondse ruimten in kelderruimten van bovengrondse gebouwen gelijk zijn in ondergrondse ruimten van volledig ondergrondse gebouwen. Het kan echter ook mogelijk zijn dat er bepaalde vooroordelen bestaan tegen volledig ondergrondse ruimten, die het gebrek aan ramen of de setting overstijgen. Uitwerking Werknemers in het ondergrondse bouwwerk zijn aanzienlijk minder tevreden over hun fysieke omgeving dan de werknemers in de andere bouwwerken. Aangezien de vier groepen dezelfde waardering geven aan de openheid van ruimte lijkt het onwaarschijnlijk dat het gevoel van opgesloten zijn meeweegt in de ontevredenheid over de ondergrondse werkomgeving. In het aantal ziektedagen zijn geen verschillen tussen de vier groepen gevonden. De werknemers in de ondergrondse gebouwen waarderen hun werkomgeving wel vaker als onplezierig, gevaarlijk, donker, muf, onvriendelijk, somber en ge'isoleerd.
Uit het onderzoek naar het gevoel en comfort bleek dat werknemers in ondergrondse werkruimten aanzienlijk vaker bezorgd en depressief zijn. Op de vraag naar vooren nadelen van de werkomgeving noemen de ondergrondse werknemers de minste voordelen en de meeste nadelen op. Veel van de genoemde nadelen gaan over klimaatbeheersing (temperatuur en vochtigheid) of slechte ventilatie. Deze factoren zouden juist onafhankelijk van het type gebouw moeten zijn. De meest gegeven aanbevelingen van de ondergrondse werknemers zijn: verbetering van ventil~ti~, klimaatbeheersing en verlaging van het geluidsnive.au.
4.
Voorbeelden University of Minnesota
5.
met enige voorzichtigheid gehanteerd worden omdat de gebouwen aan elkaar verbonden zijn en deze gebouwen veel publiciteit hebben genoten. Dit kan de subjectiviteit van de proefpersonen be'invloed hebben. Daarnaast kunnen de psychologische reacties meer een reactie zijn op de beperkingen en gebreken in het ontwerp van het gebouw. Wanneer de resultaten met ander onderzoeken worden vergeleken kan men zeggen dat de suggesties en conclusies een meer en algemeen fenomeen weergeven. De conclusie is dus dat er sterke psychologische vooroordelen bestaan tegen ondergrondse werkruimten, deze conclusie dient echter nog wel getoetst te worden op andere ondergrondse gebouwen om algemeen geldend te worden verklaard.
6.
Collins B., Review of psychological reactions to windows, Lighting Research and Technology, 8:2, 1976. Fairhurst, C., Going under to stay on top, in: Underground Space, 1: 1, 1976: p.71-86.
Conclusie
Het onderzoek geeft aan dat werknemers in het volledige ondergrondse gebouw het meest negatief en minst tevreden zijn over hun fysieke werkomgeving in vergelijking met de ander drie groepen. Deze negatieve psychologische reactie verschijnt niet bij werknemers in de ondergrondse ruimte van een bovengronds gebouw of bij werknemers in bovengrondse ruimten zonder ramen. Deze afwezigheid van negatieve psychologische reacties bij werknemers in vergelijkbare werkomgevingen als de ondergrondse werkomgeving suggereert dat de negatieve reactie van de ondergrondse werknemers meer ontstaat uit een psychologisch vooroordeel tegen ondergrondse ruimten dan uit een reactie op realistische onwenselijke fysieke eigenschappen van de werkomgeving. De negatieve reacties verminderen niet met de tijdsduur en gewenning. De voordelen van ondergrondse gebouwen zoals energiebesparing en economische voordelen hebben geen invlged op de subjectieve beoordeling van de werkomgeving. Deze suggesties en conclusie moeten wel
Lees suggesties
7.
Trefwoorden
Daglicht, ramen, psychische gesteldheid, comfort, depressiviteit, donker, diepte, beslotenheid, ventilatie, klimaatbeheersing, akoestiek.
Deel 2: samenvattingen
intuitiet waarnemen
261
Horvat, E., en R.A.A. van der Krogt (red.), Strategische studie ondergronds bouwen, COB studie N71 0, COB/TU Delft/DHV, CUR/COB, Gouda, 1997. 1.
Kader
Door de toenemende interesse voor ondergronds bouwen is de behoefte ontstaan aan een meer omvattende en diepgaande visie op het gebruik van de ondergrond. In deze studie wordt een 'strategische visie' ontwikkeld, die aangeeft in hoeverre het ondergronds bouwen structurele oplossingen kan bieden om in de toekomst een deel van de druk op de schaarse ruimte en het milieu in Nederland op te vangen en tegelijkertijd de functionaliteit van de ruimtelijke inrichting en infrastructuur te vergroten.
2.
Werkwijze/methode
De studie bestaat uit twee delen. Het eerste deer geeft achtergrondinformatie over ondergronds bouwen in het algemeen. De kern van de studie wordt echter gevormd door het tweede deel, waarin de strategische beschouwingen worden weergegeven. Dit deer is opgebouwd vol gens een systematische analyse die uitgaat van vier mogelijke toekomstbeelden met een blikveld tot 2030. Vervolgens is een aantal criteria geformuleerd aan de hand waarvan de kansen voor de relevante functietypen zijn beoordeeld. Daarbij is tevens rekening gehouden met verschillende locatietypen. Tot slot is de vraag gesteld welke ontwikkelingen de vraag naar ondergronds ruimtegebruik vergroten.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In de studie wordt aan de hand van een zevental criteria beoordeeld of een bepaald functietype beter ondergronds danwel bovengronds uitgevoerd kan worden (of dat er geen voorkeur is). Onder andere zijn hierbij de externe en interne veiligheid en (gevoelens omtrent) socia Ie veiligheid en criminaliteit van belang. Bij externe veiligheid gaat het om het risico op schade of letsel voor mensen die zich in de omgeving van een faciliteit bevinden, als daarin een calamiteit optreedt. Het gaat hierbij om een berekend of statistisch risico. Interne veiligheid is de kans dat gebruikers van een (ondergrondse) faciliteit betrokken raken bij ongevallen. Ook hier gaat het om een berekend of statistisch risico. Belevingsaspecten zijn in veel gevallen emotioneel en gevoelsmatig bepaald (bijvoorbeeld claustrofobie). Een negatieve beleving wordt echter versterkt door concrete zaken als donkere en onoverzichtelijke hoeken, een gebrek aan orientatiemogelijkheden, lage of smalle ruimtes, slechte verlichting, een gebrek aan vluchtroutes en slechte ventilatie. De beleving kan dus verbeterd worden door bij ondergrondse projecten veel aandacht te besteden aan de inrichting en vormgeving. Uitwerking In de studie wordt in een tabel een overzicht gegeven van de aanbevelingen voor de LJitvoeringswijze van de functietypen op basis van de afzonderlijke criteria. De invulling van deze tabel wordt in een bijlage nader toegelicht.
4.
Conclusie
Op basis van het criterium 'externe veiligheid' kan het merendeel van de functies het beste ondergronds aangelegd worden. Ondergronds zijn eventueel 262
Deel 2: samenvattingen
intuWef waarnemen
optredende calamiteiten immers beter controleerbaar en de effecten in het algemeen beperkter, met name bij geheel ondergronds aangelegde functies. Naarmate dit criterium van groter gewicht is voor een bepaald functietype, is een grotere diepteligging in het algemeen belangrijker. Op basis van het criterium 'interne veiligheid' wordt daarentegen voor het merendeel van de functies juist aanleg op maaiveldniveau aanbevolen. Ondergrondse ruimten worden immers gekenmerkt door minder vluchtmogelijkheden en bep~rkte toegankelijkheid voor hulpverlening. Daarnaast blijven schadelijke gassen langer hangen, verspreidt vuur zich sneller en is het risico om ingesloten te raken bij brand groter. De bezwaren tegen ondergrondse aanleg kunnen deels ondervangen worden door het creeren van goede vluchtroutes, bewegwijzering en toegankelijkheid voor hulp bij calamiteiten. Desalniettemin lijkt vanuit het criterium interne veiligheid het gebruik van de ondergrond voor activiteiten met een beperkte menselijke aanwezigheid het meest geschikt. Beide criteria zullen naar verwachting in de komende decennia een steeds belangrijkere rol in gaan nemen in ruimtelijke afwegingen.
5.
Trefwoorden
Toegankelijkheid, functie, extern risico, intern risico, socia Ie (on)veiligheid, criminaliteit, vormgeving, inrichting, hulpverlening.
Ook op grond van het criterium gebruikersaspecten (waar sociale veiligheid en criminaliteit deel van uit maken) wordt geconcludeerd dat niet al te sterk met menselijk verbfijf samenhangende functietypen geschikter zijn' voor ondergrondse uitvoering dan functietypen die wel samengaan met een aanzienlijke, langdurige menselijke aanwezigheid. Mochten deze laatste toch ondergronds worden aangelegd, dan is een goede architectuur en inrichting van de ruimten van groot belang. (N.B. dit wordt in de studie niet nader uitgewerkt.) Ten aanzien van criminaliteit (inbraak, vandalisme) wordt echter opgemerkt dat de kans daartoe ondergronds minder groot is.
Dee! 2: samenvattingen
intuitief waarnemen
263
Jastrzebski, R., Definitiestudie veilig ondergronds bouwen afgerond, in: Alert, januari 1997, nr.1. 1.
Kader
In het kader van het ontwikkelen van veiligheidsnormen voor ondergrondse bouwwerken in Nederland publiceert het vakblad Alert in 1997 een artikel over de Definitiestudie veilig ondergronds bouwen. Deze Definitiestudie is de eerste stap in de ontwikkeling van een veiligheidsfilosofie voor ondergronds bouwen. De auteur doet verslag van een interview met de uitvoerders van de Definitiestudie (vertegenwoordigers van het ministerie van Binnenlandse Zaken (BiZa) en het Centrum van Ondergronds Bouwen (COB)).
2.
Werkwijze/methode
De auteur geeft aan waarom er een standaardpakket van veiligheidsnormen voor ondergrondse ruimten wordt ontwikkeld. Daarnaast geeft hij aan hoe dit gebeurt. De auteur baseert zich hierbij enerzijds op de Definitiestudie veilig ondergronds bouwen en anderzijds op het bovengenoemde interview met vertegenwoordigers van het ministerie van BiZa en het COB. Het artikel is voorzien van twee afbeeldingen. .
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het onderzoek naar de brand in de Eurotunnel op 18 januari 1996 en het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen heeft grote internationale belangstelling. De brand maakte een van de risico's die aan ondergrondse bouwwerken en infrastructuren 264
Deel2:
samenvattingen
intuWef
waarnemen
verbonden zijn, realiteit. Het was een akelige werkelijkheid van een brand in een ondergrondse ruimte, waarbij het publiek uit de tunnel moet en de hulpverlening erin. Naast de brand in de Eurotunnel zijn er de afgelopen jaren vele incidenten geweest die ruime aandacht kregen van de media. Ondertussen ontstaan in ons eigen land steeds meer plannen voor ondergrondse bouwwerken. Een beveiligingsconcept voor dergelijke bouwwerken in Nederland bestaat echter nog niet. Dit was voor het ministerie van BiZa de aanleiding om in samenwerking met het COB een beveiligingsconcept te formuleren. Uitwerking Het ministerie van BiZa en het COB hebben in november 1996 de Definitiestudie Veilig Ondergronds Bouwen afgerond, als de eerste concrete stap naar het ontwikkelen van eenduidige veiligheidsnormen voor ondergrondse bouwwerken. De Definitiestudie geeft aan op welke veiligheidsaspecten verdere aandacht moet worden gericht om tot een integrale beveiligingsfilosofie te komen. Het buitenland heeft hiervoor grote belangstelling, omdat daar ook geen veiligheidsfilosofie bestaat. In het buitenland wordt gebruik gemaakt van praktijkervaringen. Aangezien er in Nederland nog geen beveiligingsfilosofie bestaat, zal de discussie over het veiligheidsniveau in ondergrondse werken vanaf de basis gevoerd moeten worden. Hierbij komen de volgende vragen aan de orde: wat is aanvaardbaar en welke investeringen in de veiligheid zijn verantwoord? Bij het ontwikkelen van de veiligheidsnormen zal gebruik gemaakt worden van geevalueerde incidenten in het scenario-denken. Hiermee kan een beeld worden gevormd van de effecten die zich bij bepaalde incidenten kunnen voordoen en de effectiviteit van veiligheidsmaatregelen.
4.
Voorbeelden Eurotunnel; metrostation Kings Cross, Londen; metronet van Tokyo, Japan; WTC van New York, USA; metronet van Parijs, Frankrijk.
5.
Conclusie
Er bestaan geen eenduidige normen voor de veiligheid in ondergrondse gebouwen in en buiten Nederland. De Definitiestudie is een eerste stap in deze richting. In de verdere uitwerking van het beveiligingsconcept kunnen aile risico's door middel van scenario's in kaart worden gebracht.
6.
Trefwoorden
Veiligheid, risico's voor brand, veiligheidsnormen, scenariodenken.
Deel 2: samenvattingen
intui"tief waarnemen
265
Kuiper, J., Veiligheid
rijmt niet altijd op in: Stedebouw en ruimtelijke ordening,
kwaliteit, nr6,1997.
1.
Kader
Op een expertmeeting van NIROV in stadsdeel Bos en Lommer bleek dat stedebouwkundig Nederland allang om is voor het bouwen onder de grond.
Vooral vervoer van LPG vormt een probleem in verband met de veiligheidseisen: bij een explosie zou door de overdruk de overkapping weggeblazen kunnen worden, met aile gevolgen voor de omgeving. Om dit risico te vermijden, zou bebouwing pas op 25 m hoogte kunnen plaatsvinden. Verder zou een aparte rijstrook voor tankwagens aangelegd kunnen worden. Het is de vraag of tankwagens geheel geweerd zouden kunnen worden. AI jaren rijden vele tankwagens over de A 10. Een verbod op tankwagens zou het probleem alleen verleggen.
4. 2.
Beschrijving
3.
van een expertmeeting
Dubbel grondgebruik is uit ruimtelijke ordeningsoogpunt erg aantrekkelijk, echter vanuit veiligheidsoogpunt niet altijd. Met name het explosiegevaar dat LPG-transport met zich mee brengt is belangrijk.
van het NIROV.
Resultaten 5.
Beschrijving van achtergrond De stadsdeelraad Bos en Lommer heeft plannen om de snelweg A 10 door Bos en Lommer over 80 meter te overkappen en te bebouwen met geluidswerende bebouwing (woningen, kantoren, sociaal-culturele voorzieningen, andere centrumfuncties), met als doel het verenigen van de twee door de A 10 gescheiden stadsdelen en het beperken van de geluidoverlast.
Veiligheid,
Uitwerking
Het grootste
probleem bij dubbel grondgebruik bij rijkswegen vormen de veiligheidseisen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de veiligheid van weggebruikers in de tunnel, van hulpverleners, van degenen die op en langs de overkapping wonen of werken en tenslotte met de mogelijke schade aan de infrastructuur zelf. 'Vanuit ruimtelijke ordeningsoogpunt overkapping van snelwegen erg aantrekkelijk, vanuit veiligheidsoogpunt niet' (p. 31).
266
Conclusie
Werkwijze/methode
Dee! 2: samenvattingen
inturtief waarnemen
is
Trefwoorden veiligheidseisen,
explosiegevaar.
Lintsen, H., en H. Schippers, Van normaal naar extreem en vice versa?, in: Berlijn, G., A. ter horst en A. van Steijn, Kerstnummer Grafisch Nederland 1997: Onder de grond, Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen, Cultuurstichting KVGO, Amstelveen, 1997. 1.
Kader
leder jaar brengt het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen (KVGO) een speciaal kerstnummer van Grafisch Nederland uit. reder jaar belicht het KVGO een ander thema. Het thema van het Kerstnummer Grafisch Nederland 1997 is 'Onder de grond'.
2.
Werkwijze/methode
Selectie van een aantal artikelen rond enkele thema's: weg onder de grond, leven onder de grand, dood onder de grand, oorlog onder de grond, bouwen onder de grand, taal onder de grand, leidingen onder de grond en literatuur en kunst onder de grand. Dit artikel vorm de inleiding van het themanummer.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Mensen maken al sinds hun oorsprong gebruik van ondergrondse ruimten. De beleving was voorheen zeer positief: de holen en grotten die gebruikt werden als verblijfplaats boden een goede beschutting tegen onaangename natuurlijke omstandigheden als koude, hitte en vochtigheid en beschermden tegen mogelijk gevaarlijke indrin~ers. Vanaf de oudheid heeft het beg rip
'ondergrand' gekregen.
echter een min of meer negatieve
lading
Uitwerking Sinds de oudheid is het beg rip 'ondergrand' in de literatuur altijd verbonden gebleven met de onderwereld (hel), armoede, criminaliteit en lagere socia Ie klassen en onaangepast gedrag. Daarnaast draagt het feit dat het latere gebruik van ondergrandse ruimten met name samenhangt met extreme omstandigheden, lOals bijvoorbeeld bij militaire dreiging of wanneer er in het geheel geen andere mogelijkheden bestaan (bijvoorbeeld huisvesting van de arme lagen van de bevolking in kelderwoningen in de negentiende eeuw), niet bij aan een meer positieve benadering. Enkele andere ondergrondse activiteiten stonden eveneens eeuwenlang slecht bekend, bijvoorbeeld mijnbouw, tunnelbouw en reizen in spoorwegtunnels. De angst voor een militaire, ecologische of demografische catastrofe heeft de mensen er in de loop van de tijd desondanks toe gedreven om ondergronds bescherming te lOeken. Het is echter in de geschiedenis gebleken dat deze bescherming lang niet in aile gevallen afdoende was.
4.
Conclusie
Bij de maatschappelijke acceptatie van ondergronds bouwen speelt de beeldvorming bij het grote publiek een grote ral. De ondergrand wordt vaak geassocieerd met onzekerheid en angst. Maar ook gevoelens van positieve verwachting en uitdaging komen voor. De houding van het publiek is dus ambivalent en daarmee zal men bij het ontwerpen van ondergrondse ruimten terdege rekening dienen te houden. De ambivalente houding betekent ook dat voorlichting een cruciale rol speelt bij de maatschappelijke inbedding.
Deel 2: samenvattingen
intuitief
waarnemen
267
5.
Lees suggesties Hielkema, H. en H. Marijnissen, Ondergronds bouwen. Niet altiid en ook niet tegen elke priis, in: Trouw, 27 juni 1996. Hofland, H.J.A., De onderaardse revolutie, in: NRC Handelsblad, 14 september 1996. Leendertse, W.L., Ontwikkelingen in ondergronds bouwen, COB, Gouda, 1996. Lesser, W., The life below the ground: a study of the subterranean in literaure and history, Faber and Faber, Boston, 1987. Meyenfeldt, E.J. von, en H.J.Z.B. Trimbos (red.), Diepbouw in Nederland: een introductie, St. Nova Terra, Den Haag, 1987. Mischgofsky, F.H., en J. van Kasteren, Van ambachtelijk bouwen naar duurzaam inrichten, Grondmechanica Delft, Delft, 1995. Sandstrom, G.E., The history of tunneling: underground working through the ages, Barrie and Rockliff, London, 1963. Tetterode, N., De onbewoonbare kelderwoningen te Amsterdam, gemeente Amsterdam, Amsterdam, 1893. Williams, R., Notes on the underground: an essay on technology. society and the imagination, The MIT . Press, Cambridge Mass, 1990.
6.
Trefwoorden
Geschiedenis, maatschappelijke positieve gevoelens, negatieve
268
Dee/2:
samenvattingen
acceptatie, gevoelens.
intuWef waarnemen
beeldvorming,
Meier, R.L., Catastrophe Theory and the Acceptance of Underground Space, in: Moreland, L.F., Earth Covered buildings and settlements, Department of Energy by the University of Texas at Arlington, 1979. 1.
Kader
Aanleiding van het boek is het congres ' Alternatives in Habitat: the use of earth covered settlements', gehouden in Texas in 1978. Er wordt aandacht besteed aan de politieke opinie, de financiele mogelijkheden en de mening van mensen over ondergronds bouwen. Ook enkele technische aspecten komen aan de orde.
2.
andere kant wil men voorkomen dat zoiets ooit weer voor kan komen. Op dat moment staat men open voor een veilige woning, die heel goed onder de grond kan liggen. Hierop moet worden ingespeeld. Meier geeft aan dat er een team van hulpverleners, architecten en dergelijke 'stand-by' lOu moeten staan. Binnen 48 uur na een ramp dienen zij ter plaatse te zijn om hulp te verlenen, maar daarnaast ook advies te geven over veilige, ondergrondse woningen.
4.
Een mogelijke manier om het negatieve imago van ondergrondse ruimten te verbeteren is door het belang van veilige woon/werkmethoden aan te geven vlak nadat een catastrofe he eft plaats gevonden.
Werkwijze/methode 5.
Het boek is een bundeling van artikelen, gemaakt deelnemers van het congres.
3.
Conclusie
Lees suggesties
door de Zeeman, E.C., Catastrophe Reading, Mass., 1977.
Theory, Addison-Wesley,
Resultaten 6.
Beschrijving van de achtergrond In deze bijdrage wordt de relatie tussen de catastrofetheorie en ondergronds bouwen bestudeerd.
Trefwoorden
Risico's, vooroordelen,
rampenplan.
Uitwerking Ondergronds bouwen heeft een imago-probleem. Hierdoor wordt het onmogelijk om mensen op grotere schaal onder de grond te laten leven; niemand wil daar wonen of werken. De enige manier waarop er een positiever denkbeeld over ondergronds bouwen kan ontstaan, is door gebruik te maken van de catastrofe-theorie. Wanneer er een ramp gebeurt, bijvoorbeeld een aardbeving, orkaan of bosbrand, wit men aan de ene kant alles zodanig herstellen lOals het was, maar aan de Dee! 2: samenvattingen
intui'tief waarnemen
269
Miura, S., and T. Ojima, Environmental Study on underground Shopping Center, Proceedings of the Conference on Underground space and earth sheltered buildings '91, Tokyo, Japan, 1991. 1.
Kader
In het kader van het vierde Internationale congres over Ondergrondse ruimten en Aardbedekte gebouwen gehouden in 1991 in Tokyo, hebben de auteurs in hun paper de resultaten gepubliceerd van een onderzoek naar de kwaliteit van het binnenmilieu van ondergrondse voetgangerstunnels in combinatie met winkels. Het doe I van dit onderzoek is het ontwikkelen van een methode voor het verbeteren van het binnenmilieu van de ondergrondse voetgangerstunnels gecombineerd met winkels in Japan.
2.
Werkwijze/methode
Bij het onderzoek zijn metingen verricht naar het energieverbruik en de kwaliteit van het binnenmilieu (temperatuur, CO en CO2 gehalte). Tevens is er een enquete gehouden over het comfort en het binnenmilieu van ondergrondse winkelcentra onder het winkelpersoneel. In de enquete zijn vragen gesteld over de zomertemperatuur, wintertemperatuur, luchtverontreiniging, verlichting, vochtigheid in de zomer, vochtigheid in de winter, de geur en het binnenmilieu. De onderzoeken hebben in vier verschillende ondergrondse winkelcentra in Japan plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten zijn in tabellen en grafieken in het paper weergegeven.
270
Dee! 2: samenvattingen
intuirief waarnemen
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In Japan zijn in de jaren '60 vele ondergrondse winkelcentra (ondergrondse voetgangerstunnels met winkel- en kantoorvoorzieningen) gebouwd om het gebrek aan bouwgrond en de verkeersopstoppingen te ontlasten. Andere motieven om ondergronds te bouwen waren het verschaffen van veilige oversteekplaatsen en een opleving geven aan de stedelijke functies. In totaal zijn er in Japan 80 ondergrondse winkelcentra gerealiseerd met een totaal vloeroppervlak van 900.000 vierkante meter. Het probleem bij het ontwikkelen van ondergrondse openbare doorgangen gecombineerd met utiliteit is het conflict dat onstaat tussen veiligheid en het creeren van een aangenaam binnenmilieu en een laag energieverbruik. Uitwerking Ondergrondse winkelcentra die tevens de functie hebben van openbare doorgang voor voetgangers zijn thermisch semi-open ondergrondse ruimten. In verband met de veiligheid dient er een groot aantal uitgangen te zijn die altijd open zijn. Dit he eft echter een grote invloed op de effectiviteit van opwarming en koeling. De temperatuur in de ondergrondse ruimten is in de zomer lager dan de buitentemperatuur. In de winter is de temperatuur onaangenaam laag. Tevens zijn in de verschillende ondergrondse ruimten grote verschillen in de temperatuur waarneembaar. In de winter zijn deze temperatuurverschillen grater dan in de zomer. De temperatuurverschillen worden veroorzaakt door de vele open uitgangen. De windsnelheid blijkt in de winter groter te zijn dan in de zomer. De werknemers en de gebruikers van de ondergrondse winkelcentra vinden het binnenmilieu niet comfortabel. Vooral de luchtkwaliteit vinden ze onaangenaam. Er dient een methode te worden ontwikkeld om bij nieuwe ondergrondse doorgangen in combinatie met winkelcentra het buitenmilieu (zon en frisse lucht) meer in de ondergrondse ruimten te brengen.
4.
Voorbeelden ondergrondse
5.
winkelcentra
in Japan.
Conclusie
De gemeten luchtverontreiniging is aanvaardbaar, toch klagen de gebruikers over muffe lucht. Over het algemeen worden de ondergrondse winkelcentra als oncomfortabel ervaren. Door de functiemenging van voetgangerstunnels en winkels zijn de eisen die aan de veiligheid en aan een comfortabel binnenmilieu worden gesteld met elkaar in conflict. Om dit conflict op te lossen dient een methode te worden ontwikkeld waarbij het buitenmilieu (zon en frisse lucht) meer in de ondergrondse ruimten wordt ge'integreerd.
6.
Miura, S. and T. Ojima, Energy consumption and thermal environment in underground shopping centers, Basic survey on underground City planning (no.9), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japan, 1989: p.1347-1348. Miura, S. and T. Ojima, Research on operators in underground shopping centers and parkings, Basic survey on underground City planning (no.12), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japan, 1990: p.923-924.
7.
Trefwoorden
Comfort, luchtverontreiniging, energieverbruik, temperatuur, ventilatie, luchtsnelheid, binnenmilieu.
Lees suggesties Miura, S. and T. Ojima, Research on living of workers in underground shopping centers, Basic survey on underground City planning (no.2), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japan, 1987: p.609-610. Miura, S. and T. Ojima, Research on airpollution in underground shopping centers, Basic survey on underground City planning (no.6), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japan, 1988: p.l 065-1 066. Miura, S. and T. Ojima, Environmental estimation factor in underground shopping centers, Basic survey on underground City planning (no.7), Summaries of Technical Papers of annual meeting, Environmental Engineering, Architectural Institute of Japqn, 1988: p.l067-1068.
Dee! 2: samenvattingen
intui"tief waarnemen
271
De aspecten van geologie, hydrologie en geotechniek. De beschrijving van de methoden voor ondergronds bouwen. Keuzecriteria bij de uitvoering van ondergrondse constructies. De betekenis van het COB bij de initiatie en coordinatie van onderzoek betreffende het ondergronds bouwen.
Oud, ir.H.J.C., (et. al.), Handboek ondergronds bouwen: deel 1 - Ondergronds bouwen in breed perspectief, COB Gouda, A.A. Balkema Uitgevers Rotterdam, 1997. 1.
Kader
Ondergronds bouwen staat in Nederland momenteel bij verschillende partijen volop in de belangstelling. Verschillende belanghebbenden trachten snel kennis en expertise op te doen om in de toekomst optimaal en adequaat in dit werkveld te kunnen participeren en functioneren. Hiertoe zijn inmiddels diverse studies verricht over velerlei aspecten van het ondergronds bouwen. Om de verworven inzichten en kennis optimaal over te drag en aan de wereld van de gebruikers en aanbieders, is door het COB het initiatief genomen om een handboek ondergronds bouwen uit te geven. Het handboek wordt uitgegeven in vier delen. Dit eerste deel behandelt het ondergronds bouwen in een breed perspectief. Er wordt een verbinding gelegd tussen de elementen beleid, planning en uitvoering. Het eerste deel richt zich zowel op de ontwerpbureaus, aannemingsbedrijven en toeleveranciers, als op maatschappelijke groeperingen en beleidsbepalende instanties. In dit deel komen de volgende onderwerpen aan de orde: Ondergronds bouwen in een breed perspectief: waarom, wat en hoe. De lange voorgeschiedenis van ondergronds bouwen voor bewoning, werk, bescherming, transport en opslag. De inrichting van ondergrondse ruimten: wat is de invloed van de belevings- en veiligheidsaspecten op de ruimtelijke vormgeving en de indrichting? Behandeld worden de achtergronden en de complicaties.
272
Dee! 2: samenvattingen
intuitief waarnemen
2.
Werkwijze/methode
Het boek is samengesteld auteurs.
3.
uit bijdragen van diverse
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het succesvol en op grote schaal integraal benutten van de ondergrond in de toekomstige inrichting van Nederland lijkt te kunnen stranden op een aantal schijnbare bezwaren die van technische, kaderscheppende of maatschappelijke aard zijn. Deze knelpunten zijn te reduceren door selectief gebruik van de ondergrond en tijdige anticipatie op eventuele problematiek. De schijnbare bezwaren van maatschappelijke aard hebben onder andere be'trekking op belevingsaspecten en veiligheidseisen. Uitwerking Ondergrondse ruimten roepen dikwijls negatieve associaties op, zoals desorientatie en reele gevoelens van onveiligheid. Afkeer van de ondergrond kan het bedoelde gebruik van een ondergrondse constructie frustreren, doordat de gebruikers de ruimten mijden. Het imago van de ondergrond kan wellicht verbeterd worden door een goed ontwerp met een weloverwogen goede vormgeving en een juiste afstemming op de
behoeften van de gebruiker. Goed doordacht ontwerpen en inrichten van ondergrondse ruimten met oog voor details als licht, sociale controle, voldoende verbindingen met de bovengrond, bedrijvigheid, ventilatie en properheid is hierbij cruciaal. In dit verband kan mogelijk lering getrokken worden uit de belevingservaringen die mijnwerkers, duikbootbemanningen, metrobestuurders en anderen ondergronds hebben opgedaan. Ook in het afbouwstadium kan veel worden gedaan om ruimten naar de smaak en gevoelens van het publiek in te richten; de basis hiervoor dient echter fiH~legdte worden in het vormgeven aan ruimten en toegangen. Wanneer deze vormgeving te kort schiet, kan dat niet in de afwerking goed gemaakt worden. Het slechte imago van ondergrondse ruimten vindt haar oorsprong voor een groot deel in het gebruik van ondergrondse ruimten in vroegere tijden. (De arbeidsomstandigheden in de mijnbouw en bij de aanleg van de eerste generatie tunnels waren slecht; de bouw van ondergrondse versterkingen en schuilplaatsen was nauw verbonden met oorlogsdreiging; kelderwoningen werden aan het begin van de twintigste eeuw gezien als een ernstige sociale misstand.) Aandacht voor de geschiedenis van het gebruik van ondergrondse ruimten kan leiden tot een meer genuanceerd idee over de vooren nadelen. De sociale beleving van ondergrondse ruimten heeft ook met de geaardheid van mense,; in het algemeen te maken. Mensen moeten blijkbaar een bepaalde weerstand overwinnen om ondergronds te gaan. Hierbij spelen de volgende factoren een rol: het ontbreken van daglicht; het ontbreken van contact met de natuur en de omgeving; het ontbreken van een gevoel van veiligheid; het sick building syndroom (ondergrondse ruimten moeten kunstmatig verlicht, verwarmd en gevantileerd worden. Ais dit niat optimaal gebeurt, zal nog eerder dan in airconditioned gebouwen
sprake zijn van het zogeheten 'sick building syndrome'. De verschijnselen die hierbij kunnen optreden, zijn hoofdpijn, droge mond en verminderde werkenergie. ) De risico's zijn ondergronds afwijkend in frequentie, omvang en ernst voor de direct betrokkenen en de omgeving. Enerzijds zijn de risico's voor de omgeving ondergronds geringer: het verspreidingsgevaar is in het algemeen kleiner. Daarnaast lijken er aan ondergrondse rl!imten minder risico's verbonden te zijn, doordat dergelijke ruimten minder blootgesteld zijn aan allerlei oncontroleerbare factoren, zoals atmosferische verschijnselen (gladheid, mist, regen, storm) en aardbevingen, en doordat gevaarlijke verkeerskruisingen er minder voorkomen. Anderzijds is een calamiteit ondergronds echter moeilijker te bestrijden, zijn noodmaatregelen problematischer en kunnen de gevolgen voor de betrokkenen (gebruikers) ernstiger zijn. Om ondergronds ruimtegebruik maatschappelijk te doen accepteren is duidelijkheid nodig met betrekking tot de veiligheid. Ais voorwaarde voor de aanvaarding van de ondergrond als gelijkwaardig alternatief voor de bovengrond moeten ondergrondse faciliteiten aantoonbaar veiliger zijn. Daarnaast zullen ook ten behoeve van het bouwproces van ondergrondse ruimten speciale veiligheidseisen nodig zijn. Om gevoelens van onveiligheid te voorkomen is het van belang dat ondergrondse ruimten overzichtelijk en wijds zijn. Bij het ontwerpen moet zo mogelijk gestreefd worden naar ruime zichtlijnen, duidelijk aangegeven wegen en het vermijden van dode hoeken. De veiligheid in tunnels stelt specifieke eise" aan het ontwerp. Zo zal er rekening gehouden moeten worden met het feit dat het verkeer in de tunnel tot stilstand komt. In dat geval moeten de tunnelgebruikers veilig kunnen wachten (goede ventilatie) en zo nodig gernformeerd worden over de situatie (Iuidsprekers, radiokanalen). Ook moet in bepaalde omstandigheden de tunnelbuis te voet verlaten kunnen worden. Bij brand Dee! 2: samenvattingen
intuitief
waarnemen
273
vormt met name de (giftige) rook het probleem. Heerst brand met name op een enkele plaats, de rook kan zich vrij snel verspreiden. Dat stelt hoge eisen aan de ventilatie, hogere dan voor de afvoer van uitlaatgassen alleen. Fietsers- en voetgangerstunnels vormen wat inrichting betreft een aparte categorie. Of schoon hier sprake is van tunnels, komt de inrichting er van sterk overeen met die van verblijfsruimten. Vooral de sociale veiligheid speelt hierbij een rol. Tegenwoordig krijgt de inrichting van deze tunnels meer aandacht en wordt een grotere openheid door onder meer langere zichtlijnen nagestreefd. Bij oudere tunnels zijn de mogelijkheden beperkt tot middelen als verlichting en kleur.
4.
Dee! 2: samenvattingen
inturtief waarnemen
Conclusie
Met behulp van een zorgvuldig ontwerp kunnen eventuele schijnbare bezwaren, die zowel technisch, kaderscheppend als maatschappelijk van aard kunnen zijn, voorkomen worden.
6.
Leessuggesties Schippers H., en H.W. Lintsen, Ondergronds bouwen van normaal naar extreem en vice versa?, in: syllabus symposium Onbegrensd Ondergronds, 25 jaar Klvl-afdeling voor tunneltechniek en ondergronds werken, Delft/Den Haag, 1996; p. 5570. Tetterode, N., De onbewoonbare kelderwoningen in Amsterdam, Amsterdam, 1893.
Voorbeelden fietstunnel bij Schiphol, met openingen naar de HOV-buis (wordt genoemd als goed voorbeeld van een fietstunnel); de nieuwe onderdoorgangen onder het westelijk emplacement van Utrecht CS (idem); Maastunnel in Rotterdam (voorbeeld van een langere fietstunnel, die een permanente bewaking vereist om de gebruikers een gevoel van voldoende veiligheid te geven) ; Souterrain Grote Marktstraat/Kalvermarkt te Den Haag (binnen dit project zijri politiedeskundigen op het terrein van de (sociale) veiligheid intensief bij de voorbereidingen betrokken. Daarnaast zijn ook de politiek en de bevolking in de plannen gekend. Hun kritische inbreng heeft zeker een positieve invloed gehad op de kwaliteit van de plannen); Beurstraverse Rotterdam; Les Hailes, Parijs (binnen dit project is veel aandacht besteed aan oplossingen ten aanzien van de evacuatie van mensen); Ondergrondse centra in Canada en Japan (bijvoorbeeld het Crysta Nagahori Center in Osaka).
274
5.
7.
Trefwoorden
Bezwaren, vooroordelen, beleving, veiligheidseisen, imago, vormgeving, afwerking, geschiedenis, risico's, veiligheid voor omwonenden, veiligheid voor gebruikers, tunnels.
Ringstad, A.J., Perceived Danger and the Design of underground Facilities for Public Use, in: Tunneling and Underground Space Technology, 1994, vol.9, no.1 . 1.
Kader
In het kader van Veiligheid in ondergrondse ruimten heeft het vakblad voor ondergronq§ bouwen 'Tunneling and Underground Space Technolqgy' in 1994 het artikel van A.J. Ringstad gepubliceerd over de psychologische beleving van gevaar van mensen in openbare ondergrondse ruimten en deontwerpaspecten van ondergrondse ruimten die daarmee samenhangen.
2.
Werkwijze/methode
Op basis van literatuuronderzoek en de theorieen van gedragswetenschappen wordt naar een verklaring gezocht voor de negatieve associaties die mensen hebben met ondergrondse ruimten. Ook wordt naar een ontwerpfilosofie gezocht waarmee de negatieve associaties kunnen worden weggenomen.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Een algemeen probleem van open bare ondergrondse ruimten is dat deze ruimten een gevoel van gevaar en opgesloten raken bij mensen oproepen. De psychologische effecten van openbare ondergrondse ruimten en ondergrondse werkruimten zijn verschillend, omdat het verblijf in open bare ruimten korter en onregelmatiger is. Lange termijneffecten, zoals mQnotQc;>nh~id en isolatie van de bui!enwereld, zijn minder relevant bij open bare ondergrondse ruimten.
Bezoekers van open bare ondergrondse ruimten krijgen minder kans om aan deze ruimten te wennen, wat betekent dat hun ervaring van het ondergronds-zijn meer gerelateerd zal zijn aan vooroordelen. Om de psychologische reacties van mensen op ondergrondse openbare ruimten te kunnen voorspellen is het belangrijk deze vooroordelen te begrijpen. Het gevoel van opgesloten zijn en in gevaar zijn blijkt hierbij een belangrijke rol te spelen. Om het ontwikkelen van deze fobische reacties te verklaren wordt gebruik gemaakt van de moderne gedragstheorie. De verklaring kan vervolgens gebruikt worden bij het ontwikkelen van een ontwerpfilosofie die het ontwikkelen van fobische reacties verminderd. Uitwerking Een fobische reactie is een sterk gevoel van angst in een situatie waar geen duidelijk extern gevaar aanwezig is. De fobisch reactie gaat vergezeld van een sterke drang deze situatie te vermijden, ook al beseft de persoon dat dat gedrag irrationeel is. De meeste fobische reacties zijn het resultaat van twee factoren: een biologische bereidheid bepaalde stimuli en situaties te vermijden; een leer-episode die het vermijdingsgedrag versterkt. Een derde factor, de mate van waarneembare controle, heeft een belangrijk module rend effect op fobische reacties. De biologische bereidheid om bepaalde stimuli en situaties te vermijden is ontstaan uit onze evolutie en geschiedenis waarin deze stimuli of situaties een echt gevaar betekenden. Bij het ontwikkelen van een fobie gaat de biologische bereidheid samen met e~n ervaring van angst of gevaar in een bepaalde situatie met een bepaalde stimulans. Dit resulteert in een irrationele angst voor een aanvankelijk neutrale stimulans. Deze angst kan zich vervolgens generaliseren naar angsten voor andere stimuli. De angst wordt gereduceerd door het vermijden van de stimuli of situaties, Dit heaft twee belangrijke consequenties. Ten eerste wordt het vermijdingsgedrag Deel 2: samenvattingen
intui"tief
waarnemen
275
versterkt en in extreme gevallen gaat het vermijdingsgedrag het leven van de persoon domineren. Ten tweede zal de persoon door het vermijdingsgedrag niet kunnen ervaren dat er in werkelijkheid geen gevaar is en zal dus moeilijk over zijn angst heen komen. Het ontwikkelen van een fobie en het behouden daarvan hangt af van het niveau van de waarneembare controle. Gesloten ruimten, gevangen raken, donkere ruimten, grote menigte, verdwalen; zijn enkele algemene fobische stimuli of situaties die vaak geassocieerd worden met ondergrondse openbare ruimten. Een laag nivo van waarneembare controle, zoals slechte bewegwijzering, een beperkt aantal vluchtroutes, onbekendheid met technische aspecten, etc. kan verder bijdragen aan het negatieve imago van ondergrondse ruimten.
4.
Conclusie
De gedragstheorie van fobieen blijkt enkele belangrijke aspecten van de negatieve associaties van ondergrondse ruimten te verklaren. De stimuli die angst kunnen opwekken bij mensen in ondergrondse gebouwen komen ook voor in bovengrondse gebouwen. Het gereduceerde nivo van waarneembare controle in een ondergrondse ruimte zal echter het effect van deze stimuli versterken. Op basis van de gedragstheorie van fobieen is het mogelijk enkele conclusies te trekken voor het ontwerpen van ondergrondse openbare ruimten. In hoofdlijnen zijn er twee ontwerprichtlijnen belangrijk. Ten eerste moeten stimuli die vaak fobische reacties opwekken (angst voor menigte, angst voor weg kwijt raken) speciale aandacht krijgen bij het ontwerpen van ondergrondse ruimten. Welke stimuli het belangrijkste is hangt af van de functie van het ondergrondse gebouw. Ten tweede moeten ondergrondse ruimten zodanig worden ontworpen dat de waarneming van controle wordt vergroot. Dit kan worden gerealiseerd met een ontwerp dat relevante informatie aan de gebruikers geeft 276
Dee! 2: samenvattingen
intuWef waarnemen
en een kans om op deze informatie te reageren. Veel van deze ontwerpprincipes zijn reeds bekend, maar kunnen gesystematiseerd en verklaard worden door de gedragstheorie toe te passen.
5.
Lees suggesties Morris, R.J. Fear Reduction methods. In Helping people change: A textbook of Methods. New York, Pergamon Press, 1991. Seligman, M.E.P., Phobias and Preparedness, in: Behavior Therapy 2, 1971: p.307-320. Garling, T., A. Book and E. Linberg, Spatial orientation in the designed environment, in: Journal of Architectural Planning Research, 3, 1986: p.5564. Wise, J.A., and B.K. Wise, Humanizing the underground workplace: Environmental problems and design solutions. First International Symposium on Human Factors in Organizational Design and management, eds. O. Brown and H.O. Hendricks, north-Holland: Elsevier Science Publishers BV., 1984. Ylinen, J., Architectural Design: The Rock Engineering Alternative (K. Saari, ed.1, Finnish Tunneling Association, Helsinki, 1988; p.77-88. Carmody, J., and R. Sterling, Design Guidelines for peoDle in underground space. Proceedings Urban. Underground Utilization, Tokyo, Japan, December 1991; p.641-646. Carmody, J., Design considerations for people in underground environments, Proceedings of "IDDEA One", 1992.
6.
Trefwoorden
Gedragstheorie, fobie, angst, gevaar, vooroordelen, functie, controle, vluchtroute, ontwerpaspecten.
Dee! 2: samenvattingen
intui'tief waarnemen
277
University of technology Delft, Underground: heaven in earth. Ontwerp Contrast '97, DBSG Stylos, Faculty of Architecture, Delft, 1997.
1.
Kader
Dit boek kan gezien worden als een verslag van de manifestatie antwerp Contrast 1997. Deze tweejaarlijkse manifestatie behandelt actuele onderwerpen die in het reguliere onderwijsprogramma onderbelicht zijn gebleven. In 1997 was het thema van de manifestatie Ondergronds: hemel in aarde.
2.
Werkwijze/methode
In het boek worden vier thema's belicht, te weten beleving, licht, ruimte en mobiliteit. De informatie die gedurende de manifestatie is verzameld, zoals fragmenten van workshops, reacties van deelnemers, praktijkvoorbeelden en onderzoekprogramma's, is toegekend aan de vier verschillende thema's. In de introducties wordt een algemeen kader geschetst van het hoe en waarom van ondergronds bouwen.
3.
Resultaten
Uitwerking Ondergrondse ruimten worden veelal geassocieerd potentiele psychische problemen, zoals: Deel 2: samenvattingen
am deze negatieve associaties weg te nemen wordt een aantal ontwerp-richtlijnen gegeven: het ontwerp van de ingang verdient veel aandacht; maak het gebouw zoveel mogelijk zichtbaar; gebruik natuurlijk licht indien mogelijk, boots anders de karakteristieken na middels kunstlicht; maak lange zichtlijnen binnen het gebouw, bijvoorbeeld door een centrale ruimte met visueel spannende en interessante punten; gebruik veel variatie bij de inrichting van het gebouw, neem de natuur als model. Visuele relaties tussen het interieur en exterieur moeten zoveel als mogelijk worden gelegd (John Carmody).
4.
Beschrijving van achtergrond In het thema 'beleving' wordt ingegaan op de karakteristieken van ondergrondse ruimten. Er wordt gekeken naar de gevoelens die mensen associeren met de ondergrond. Daarbij wordt in eerste instantie met name naar de negatieve associaties gekeken.
278
het niet of nauwelijks kunnen waarnemen van de bouwmassa. Dit kan bijvoorbeeld moeilijkheden opleveren bij het vinden van de ingang; bij de ingang vindt een neerwaartse beweging plaats, die veelal met angst in verband wordt gebracht. Een neerwaartse beweging wordt eveneens met een lagere status/klasse geassocieerd; ruimtelijke orientatie ontbreekt; er is geen relatie met de natuurlijke en menselijke omgeving van 'buiten'; de angst voor aardbevingen, overstromingen en brand.
intui"tief waarnemen
met
Conclusie
Ondergrondse ruimten roepen bij veel mensen negatieve associaties op. Middels een goed ontwerp kunnen deze assocaties echter voor een deel weggenomen worden. Het creeren van ruimtelijkheid, het leggen van visuele relaties met de buitenwereld en een duidelijk en aantrekkelijk vormgegeven entree zijn enkele belangrijke ontwerprichtlijnen.
cQ) "C L.., 0 0 3: ~ Il) .= LO
OJ c E Q) c ~ cc cc 3: OJ C cc OJ c en Il) +-' en Il) OJ OJ :J en ell) 3: ~ c 0
m I' N c:: \I) E: \I) 1: <11 ~ ...... .~ ....... "§ .S c:: \I) 0, .~ ~ c:: \I) E: <11 '" ~ Q3 \I) Q
Sato, M., M. Inui, and M. Sawaki, Psychological and Behavioral effects of visually closed office spaces, Proceedings of the conference on Underground Utilization '91, Tokyo, Japan, December 1991. 1.
Kader
In het kader van het vierde Internationale Congres over Ondergrondse ruimten en met aarde bedekte gebouwen hebben de auteurs in hun paper de resultaten van een onderzoek naar de psychologische en gedragseffecten van gesloten kantoorruimten op werknemers gepubliceerd. In dit onderzoek is tevens de invloed van gesloten ruimten op de arbeidseffectiviteit meegenomen.
2.
Werkwijze/methode
De experimenten zijn uitgevoerd in een gesimuleerde kantoorruimte zander daglicht en uitzicht. Er zijn twee verschillende experimenten gehouden. Experiment 1 duurde 90 minuten. In deze tijd werden de proefpersonen gevraagd een taak uit te voeren (rijgen van kralen), eerst in de kantoorruimte zonder ramen en daarna in een ruimte met ramen. Na taakuitvoering werden ze gevraagd hun impressie van de visuele omgeving te geven en hun gevoelens tijdens het experiment te omschrijven. Tijdens de rustperioden werden de oogfixatie-punten in de ruimte gemeten. Bij het experiment is gekeken naar de invloed van verlichtingssterkte, aanwezigheid van een video, de decoratie van de ruimte (planten en schilderijen) en de aanwezigheid van ramen. Experiment 2 duurde 60 minuten. De proefpersonen werden gevraagd verschillende taken uit te voeren van saai tot interessant. De taakuitvoering en het gedrag bij rustperiodes zijn geevalueerd. Bij dit experiment is gekeken naar de invloed van soort taak, ramen en decoratie in de ruimte. 280
Deel 2: samenvattingen
intui'tief waarnemen
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond De noodzaak om van de ondergrand gebruik te maken, wordt door de hoge grondkosten in de grote steden grater. Ais resultaat worden steeds meer kantoorruimten ondergronds gebouwd. Daarnaast groeit ook in steeds meer grote bovengrondse kantoorgebouwen het aantal kantoorruimten zonder ramen. Het is reeds bekend dat gesloten kantoorruimten een negatief psychologisch- en gedragseffect hebben op mensen. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de oorzaak van de effecten. Het doel van het onderzoek is experimenteel de psychologische- en gedragseffecten van gesloten ruimten te evalueren. Uitwerking Uit de evaluatie van de gevoelens die de werknemers hadden bij het experiment bleek dat het comfort matig wordt be'invloed door de lichtsterkte. Het effect van planten was opmerkelijk, de invloed van de video en schilderijen waren verwaarloosbaar. Ramen verbeteren het comfort aanzienlijk beter. Verbetering van de inrichting van het interieur kan het gebrek aan ramen compenseren. Tevens helpt het interieur de werknemer sneller te herstellen van moeheid. In een ruimte zonder ramen en decoratie zijn geen fixatiepunten aanwezig. Deze ruimte scoort erg .Iaag op beleving en comfort. Planten zijn fixatiepunten. In een ruimte met planten scoren beleving en comfort opmerkelijk hoog. Ramen en schilderijen zijn minder vaak fixatiepunten, maar de aanwezigheid van deze elementen heeft wel effect op de beleving en het comfort van de ruimte.
4.
Conclusie
Een gesloten ruimte heeft een negatief effect op het gevoel en de activiteit van de mens. Dit negatieve effect kan worden verminderd door decoratie (planten en schilderijen) van de ruimte. Tevens heeft de tevredenheid over de taakopdracht een belangrijke invloed op de activiteit en het comfort van een mens in een afgesloten ruimte.
5.
Lees suggesties Boyce, P.R., Human Factors in Lighting, London: Applied Science Publishers, 1980.
6.
Trefwoorden
Daglicht, zien, beslotenheid, arbeidsactiviteit, taakuitvoering, concentratie, comfort, kunstlicht, verlichtingssterkte, interieur.
Deel 2: samenvattingen
intuitief
waarnemen
281
Beschrijving van achtergrond Het dictaat be vat een inleiding in de omgevingspsychologie. Omgevingspsychologie is de studie naar het gedrag en de mentale processen van een iridividu in relatie tot de ruimtelijke omgeving. De vraag is in hoeverre en op welke wijze ruimtelijke factoren het gedrag en het beleven van de mens bepalen. In de omgevingspsychologie spelen vier variabelen een rol: het individu, de ruimtelijke omgeving, de mentale processen en het gedrag van het individu.
perceptie, cognitie, emotie, motivatie. Perceptie is waarnemen (de ontvangst van informatie via de zintuigen), cognitie gaat over denkprocessen (zoals analyseren, combineren oordelen, beslissen etc.), emotie gaat over de gevoelsbetekenis (het oproepen van emoties) van de ruimtelijke omgeving en de motivatie betreft de strevingen en behoeften van mensen. Kenmerkend voor het belevingsmoment is de ervaring dat de situatie al dan niet aansluit bij het behoeftepatroon van het individu. Mentale processen is een van de onderzoeksthema's van de omgevingspsychologie. De vraagstelling bij menta Ie processen betreft het effect van ruimte op waarneming, cognitie gevoel, motivatie en functiestoornissen. Onder de variabele 'mentale processen' komt (onder andere) de basisbehoefte veiligheid aan de orde. De behoefte van mensen aan veiligheid wordt hier behandeld als een van de aspecten van ruimtebeleving. In het gebruikte model wordt ervan uitgegaan dat de motivatie van het handelen van mensen het streven naar bevrediging van de basisbehoeften (beschutting, bescherming, zekerheid, identiteit, onafhankelijkheid, privacy, etc.) is. Ais uitgangspunt voor de basisbehoeften wordt de piramide van Maslow genomen. In deze piramide staat veiligheid na organische toestand (eten en drinken) op de tweede plaats. Daarna volgen sociaal contact, zelfbevestiging en zelfactualisering. Maslows theorie omvat de volgende hypothese: behoeften die in hierarchie lager geplaatst zijn, zullen domineren over de hoger geplaatste behoeften. Dus pas als de behoeften in een laag redelijk bevredigd zijn, kunnen de behoeften in de volgende laag werken als motieven die de gedachten en handelingen van mensen bepalen. In een toestand van angst wordt het gedrag primair bepaald door de biologische behoefte aan zelfbehoud. In deze situatie zal men zich dus niet richten op sociaal contact of zelfbevestiging.
Uitwerking In het dictaat wordt ingegaan op de mentale processen de psychologische functieleer. De processen zijn:
De behoefte aan veiligheid uit zich in de behoefte aan structuur, orde regels en grenzen in de omgeving, zodat deze duidelijk, voorspelbaar en vrij van onverwachte
Steffen, C., Psychologie van architectuur stedebouw, TU Delft, centrum voor architectuuronderzoek, Delft, 1982. 1.
en
Kader
'Psychologie van architectuur en stedebouw' is een dictaat van de faculteit der Bouwkunde van de TU Delft. Het dictaat is bedoeld om de eerstejaarsstudenten inzicht te geven in het psychisch functioneren van de mens in de ruimtelijke omgeving. Dit inzicht wordt even noodzakelijk geacht als kennis van technisch-constructieve en bouwfysische zaken.
2.
Werkwijze/methode
Het dictaat is een theoretische beschouwing over omgevingspsychologie en het nut daarvan voor architectuur en stedebouw. Dit nut wordt aan hand van voorbeelden ge'illustreerd. 3.
282
Resultaat
Deel 2: samenvattingen
intuitief waarnemen
of
gevaarlijke elementen is. Waarnemingsgegevens van de ruimtelijke omgeving vormen een bron van psychische zekerheid of onzekerheid. Wezenlijk voor het psychische zekerheidsgevoel is de mogelijkheid tot orientatie. Desorientatie kan een gevoel van angst oproepen. Hierbij sluit aan de behoefte aan een intieme besloten geborgen ruimte waarin men zich buiten gevaar, thuis en op zijn gemak voelt. Verder past hierin de behoefte aan een eigen territorium, een eigen gebied, alsmede de daaraan gekoppelde drang tot duidelijke afgrenzen van het eigen domein. Een neveneffect van deze afpaling is de herkenbaarheid. Het gebied ~rijgt visuele identiteit. Enkele praktische richtlijnen om veiligheidsbehoeften te vervullen: streven naar een ruimtelijke inrichting waar men zich verkeersveilig voelt; toezichtmogelijkheden moeten aanwezig zijn; voorzieningen moeten zo gepland worden dat ze makkelijk bereikbaar zijn; aandacht moet worden besteed aan een overzichtelijke opzet, zodat orientatie wordt bevorderd; het is van belang herkenbare punten aan te geven; de structuur moet zo zijn dat er evenwicht bestaat tussen variatie (complexiteit) en begrijpelijkheid: met het oog op de intimiteit moet worden gezorgd voor voldoende kleinschaligheid.
gevecht, van een persoonlijke terugtrekken.
5.
ruimte
- tot
Lees suggesties Andel,J.A. van en R. Hamel, Literatuuroverzicht Omgevingspsychologie Eindhoven, TH-rapport, 1981. Bell, P.A., J.D. Fisher and R.J. Loomis, Environmental Psychology Philadelphia, 1978. Hayduck, L.A., Personal space: an evaluative and orienting overview, in: Psychological Bulletin, no. 85,1978: p.117-134. Mehrabian, A., Public places and private spaces New York, 1976. Maslow, A.H., A theory of human motivation, in: Psychological Review, no. 50, 1950: p.370-396. Newman, 0., Defensible space: crime prevention through urban design, New York, 1972.
6.
Trefwoorden
Materiaalgebruik, zintuigen, veiligheid, gedrag, deviant gedrag, overlast, toegankelijkheid, contrast, varatie, beweging, complexiteit, fysiologie, geheugen, leren, privacy, gevoel, sfeer, emotie, cognitie, motivatie,
basisbehoefte, maslow. 4.
- vaak
.
Conclusie
Omgevingspsychologie is belangrijk, omdat ze randvoorwaarden aanlevert aan de architect. In het dictaat wordt een psychologisch model gegeven van hoe mensen een ruimte beleven en welke factoren hierin een rol spelen. Een van deze factoren is de behoefte aan veiligheid. Dit is een van de basisbehoeften van de mens. Binnendrirgen van een territorium I~idt tot dreiging en
Deel 2: samenvattingen
intuifief waarnemen
283
Steffen,
C., De toegankeliikheid van gebouwen en de persoonlijkheid van bezoekers, Centrum voor Architectuuronderzoek, Delft, 1984.
1.
Kader
Het boek is de uitwerking van een lezing over toegankelijkheid. Toegankelijkheid wordt beschouwd vanuit de gedragswetenschappelijke invalshoek. Er worden ruimtelijke criteria afgeleid uit persoonlijkheidskenmerken. Deze criteria kunnen bij het ontwerp functioneren als ontwerprichtlijnen.
2.
Werkwijze/methode
In de syllabus wordt een theoretische verhandeling gegeven over toegankelijkheid. Hiertoe wordt in eerste instantie een persoonlijkheidsmodel opgesteld. Vervolgens worden vanuit de verschillende componenten van dit model criteria gegeven voor toegankelijkheid. Veel informatie is ontleend aan bezoeken aan gebouwen, observatie en korte vraaggesprekken met portiers, bezoekers en andere gebruikers van het gebouw.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Het thema toegankelijkheid wordt beschouwd vanuit de gedragswetenschappelijke invalshoek. In de systeemtheorie wordt de mens opgevat als een CHIPS: Complex Hierarchisch Informatie 'Processing' Systeem. Dit systeem bestaat uit een aantal subsystemen of componenten. Dit zijn het sensorisch, het bewegings, het perceptief, cognitief, affectief en motivationeel systeem. De laatste vier componenten leveren criteria voor toegankelijkheid en worden in de syllabus nader
284
Deel 2: samenvattingen intuiTief waarnemen
uitgewerkt. De genoemde criteria kunnen functioneren richtlijnen bij het ontwerpen van gebouwen.
als
Uitwerking Het perceptief systeem: perceptie is de psychologische functie die de mens in staat stelt informatie te ontvangen en te verwerken over de toestand van zijn omgeving. De selectie van informatie geeft criteria voor de singulariteit, dominantie, kleur en kinestesie van een object, de ingang. Het organisatieproces van het ordenen van omgevingsprikkels gebeurt volgens bepaalde wetmatigheden. De dingen worden als eenheden respectievelijk als gehelen gezien onder invloed van factoren als gelijkheid, nabijheid, geslotenheid en gemeenschappelijke beweging. Hoe een object wordt gezien is vooral afhankelijk van de vormpregnantie, de figuur/achtergrond relatie en het visueel bereik. Met vormpregnantie wordt de psychologische organisatie van het waarnemingsveld bedoeld. Deze is zo 'goed' als de omstandigheden toelaten. Onder 'goed' wordt in dit verband verstaan: eenvoudig, regelmatig, harmonisch en overzichtelijk.
Het cognitief systeem:
de belangrijkste
cognitieve
voor ruimtelijk gedrag is het orientatievermogen.
functie
Bij
orientatie wordt gebruik gemaakt van een mentale voorstelling van het gebouw die continu bijgewerkt wordt. Criteria die met betrekking tot orientatie gegeven kunnen worden zijn: richtihgsduidelijkheid, continu"iteit, zichtbaarheid van verbindingen, tijdreeksen en bewegwijzering. Het affectieve
systeem:
affectieve
of emotionele
processen verwijzen naar innerlijke belevingstoestanden, te omschrijven als 'aangedaan' worden. De emotie wordt gekenmerkt door de mate van opgewondenheid, het genoegen dat men beheersing. Criteria affectieve systeem contrastwerkingen.
ervaart en de beleving van vrijheid en voor toegankelijkheid vanuit het betreffen: compexiteit en Contrasten in de ruimte worden
positief beleefd. Contrast of afwisseling in horizontale leegte/verticale vulling, oppervlakte/diepte, totaliteit/detaillering, hoogte/laagte en vorm/antivorm zijn belangrijk.
behoeften. Het CHIPS-model geeft criteria voor deze vormgeving en inrichting.
5. Het motivationele systeem: motivatie verwijst naar de dynamiek van gedrag. Het individu ervaart dat de ruimtelijke situatie al dan niet aansluit bij zijn behoeftenpatroon. Vanuit vijf fundamentele behoeften kunnen criteria aan toegankelijkheid gesteld worden: lichamelijk comfort, veiligheip, sociaal contact, erkenning en ontplooiing. De behoefte aan ontplooiing bijvoorbeeld houdt in dat mensen liever zelf de weg zoeken dan dat zij om hulp vragen. Het is daarom beter voor een goede bewegwijzering te zorgen dan een hulpvaardige portier neer te zetten.
4.
Trefwoorden
Omgevingspsychologie, waarneming, emotie, cognitie, motivatie, informatieverwerking, contrast, herkenbaarheid, vorm, behoeften.
Conclusie
De persoonlijkheidsstructuur van mensen is bepalend voor de beleving van ondergrondse ruimten. Een grote rol bij het vinden van de weg in een ruimte spelen de uiterlijke kentekenen waaraan vorm, ingang en afdelingen zijn te herkennen, te onderscheiden. Daarnaast is de bezoeker aangewezen op informatieborden die de te volgen weg aanduiden door het gangenstelsel en andere tussenliggende ruimten. Voor de opbouw van het ruimtelijk beeld van een gebouw niet alleen de locaties van de ruimten waaruit het gebouw bestaat van belang, maar ook de relaties tussen die ruimten. Een overzichtelijke en begrijpelijke omgeving is nodig om effectief te functioneren. Inzicht in de structuur van een gebouw (een heldere mentale voorstelling) heeft een positieve invloed op de affectieve beleving. Een goede orientatie bevordert het algemeen welbevinden. Is een omgeving niet inzichtelijk dan voelt men zich verloren. Kortom, vormgeving en inrichting dienen zodanig te zijn dat ze tegemoet komen aan fundamentele menselijke Dee/ 2: samenvattingen
intuitiet waarnemen
285
Vardy A.E. (ed.), Safety in Road and Rail Tunnels, Second International Conference, Granada, Spain, 1995. 1.
verkeer te verhelpen en de invloed op niet-gebruikers van het transport te minimaliseren. Ais eis wordt wel gesteld dat de tunnels veilig zijn. Maar wat is veiligheid? Waarop moet het accent liggen bij veiligheid: op voorkomen van ongelukken of het trainen voor het reageren op ongelukken of op beide? Van belang is am hiervoor lijnen uit te zetten voor een goed beleid op het gebied van veiligheid.
Kader
Oit boek is uitgebracht in het kader van de tweede internationale conferentie over veiligheid in (spoor)wegtunnels in Granada, Spanje, 1995.
2.
A.
Werkwijze/methode
Oe indeling van het boek voigt de opzet van de conferentie. Eerst wordt een overzicht gegeven van ervaringen en risico-schattingen. Een aantal papers gaat over vuur. Hierover is redelijk veel bekend, echter over de beste reactie op vuur is weinig bekend. Vervolgens wordt de aandacht gericht op voorzieningen, die ongelukken kunnen voorkomen en op mogelijkheden am te reageren op ongelukken. Gezien de vele verschillende bijdragen in dit boek, zijn deze opgedeeld in categorieen met de volgende trefwoorden: A. plan voor het bouwen, rekening houden met ..., beheer, preventie, veiligheidsmaatregelen am risico's te vermijden; B. risico's, rampenplan, hulpverlening, nooduitgangen; C. gevoel van veiligheid, reacties van gebruikers. .
3.
Risk analysis and safety concept for new long railway tunnels in Austria. (p. 3.9) H. Wehr, Austrian Federal Railways, Austria & C. Fermaud, H. Bohnenblust, E. Basler & Partners AG, Switzerland
In deze bijdrage wordt gesteld dat onderscheid moet worden gemaakt in veiligheidsmaatregelen voor tunnels met verschillende lengte. Er worden drie soorten maatregelen onderscheiden die kunnen dienen am de veiligheid te optimaliseren: preventiemaatregelen; maatregelen die de gevolgen van een gebeurtenis reduceren; maatregelen die reddingswerk vereenvoudigen. Een opsomming wordt gegeven van de optimale set van veiligheidsmaatregelen met de jaarlijkse kosten en de reductie van het risico die hiermee bereikt wordt. Hieruit wordt een optimale set van maatregelen geselecteerd, die voor een groat deel berust op de zelfredzaamheid van de passagiers.
Resultaten 2
Beschrijving van achtergrond In de publieke opinie worden tunnels gezien als oplossing voor de steeds toenemende vraag naar vervoer. Tunnels worden gezien als mogelijkheid am landelijke gebieden te beschermen tegen het volbouwen, de congestie van het 286
Uitwerking plan voor het bouwen. rekening houden met .... beheer. Dreventie. veilklheJdsmaatreaelen
Deel 2: samenvattingen
inturtief waarnemen
Experience from the Stockholm Ring Road Project B. Wahlstrom, Stockholm Fire Department, Sweden
Voor het bouwen van de Stockholm ring road is uitgebreid onderzoek verricht naar de (brandlveiligheid van een tunnel in relatie met de lengte van de tunnel,
het
type ventilatiesystemen, het principe van noodroutes en het type gebruikers. Uit de risico-analyse blijkt onder andere dat gevaarlijke stoffen een groot risico met zich meebrengen in tunnels, 10% a 40% van de ongelukken zouden hierdoor worden veroorzaakt. Tenslotte wordt het veiligheidssysteem in de tunnel van de ring road beschreven 3
Basic keys in a safety management M. Cobo & J. Garcia, Tesis, Spain
system
In deze bijdrage wordt beschreven uit welke onderdelen een Safety Management Systeem basaal zou moeten bestaan. Oit zijn onder andere: veiligheid moet in het beleid van een organisatie worden opgenomen; de rollen en verantwoordelijkheden van iedereen binnen de organisatie moeten duidelijk zijn, evenals de verschillende stappen in het safety management proces; veiligheid in de vormgeving: voldoet het ontwerp aan veiligheidsvoorwaarden?; integrale en periodieke controle en evaluatie van (de risico's van) het systeem; correctie van fouten in het systeem en documentatie van veranderingen; documentatie van veiligheid, aanwezigheid .
gevaarlijke stoffen etc. in geval van een noodsituatie; training in het herkennen noodsituaties.
van en reageren op
10
The safety ethic in routine operation - managing safety T. Adams formerly Hong Kong Mass Transit Railway Corporation, Hong Kong R. Clarke, Arthur D Little Limited. UK
Oit artikel
beschrijft eveneens een safety management
system, met aile factoren die hierin een rol zouden moeten spelen. Hierin worden onder andere genoemd: veiligheid als onderdeel van het beleid van de organisatie; veiligheidstaken, zoals informatievoorziening, veilige systemen, communicatie over veiligheid, ongevallenrapportage en -onderzoek, veiligheidsinspectie, etc.; duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden; veiligheidstraining. Concluderend wordt gesteld dat van groot belang is dat de veiligheidsdoelstellingen en de individuele verantwoordelijkheden duidelijk gedefinieerd zijn om een optimale veiligheid te garanderen.
47
Automatic incident detection in urban tunnels for light vehicles only J. Geoffray, C. Bouteloup & A. Rifai, Cofiroute, France
In dit artikel wordt gesproken over de eventuele aanleg van een tunnel met twee verdiepingen voor kleine voertuigen op tolwegen in stedelijke gebieden. Voor deze tunnels belang,
is automatische incidenten-detectie van groot voor het snel ontdekken van en ingrijpen bij incidenten. De automatische detectie kan op verschillende wijzen plaatsvinden: door image processing, radars en infrarood barrieres. De drie systemen worden besproken en geevalueerd in deze bijdrage.
Deel 2: samenvattingen
intui'tiet waarnemen
287
B.
risico's.
9
A review of incidents involving hazardous materials in road and rail tunnels. N. Riley, Health & Safety Executive, UK & A Lelland. AEA Consultancy Services, UK
rampenplan.
hulpverlening.
nooduitganaen
dit artikel wordt een methode dergelijke risico-analyse.
Dit artikel analyseert vier incidenten met gevaarlijke stoffen in tunnels. Hierbij komen de volgende aspecten naar voren: ventilatie, evacuatie, communicatie, reactie, wetgeving. Tevens worden aanbevelingen gedaan voor het omgaan met incidenten.
13
A Framework for Risk Evaluation J.K. Vrijling, Delft University of Technology, Netherlands
Bij risico-evaluatie worden twee niveaus van acceptabele risico's onderscheiden: het individuele acceptabele risico, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen de baten en het te nemen risico; de mening van de gehele bevolking over de vraag of de risico's acceptabel zijn. In dit artikel worden het individuele, het sociale (te verdelen in het nationale, het locale) en het economische acceptabel risico-niveau besproken en weergegeven in formules.
17
Evaluating Personal Risks Associated P. Dray, D. Harris & P. Procter,
Trident
with Tunnels Consultants
Limited,
UK
Bij evaluatie van veiligheid wordt meestal gekeken naar de frequentie van rampen; met betrekking tot de omvang van de gevolgen wordt meestal slechts een grove schatting gemaakt op basis van gebeurtenissen in het verleden. Het risico dat een ramp vormt is echter ook afhankelijk van de omgeving, passagiers met verschillende vermogens, de kwaliteit van het personeel etc. Daarom moeten deze factoren eveneens worden meegenomen in een risico-evaluatie van een systeem. In 288
Deel2:
samenvattingen
intui"tief waarnemen
20
aangedragen
voor een
Human Factors R. Chan, J. McCleery, San Francisco Bay Area Rapid Transit District, USA
In deze bijdrage wordt ervoor gepleit dat menselijke factoren een rol moeten spelen bij het ontwerpen van tunnels en dat deze factoren moeten worden meegenomen voor de planning van goede evacuatie bij rampen. Ais menselijke factor wordt genoemd de reactie van personen op panieksituaties.
21
Human factors and emergency response: integrated system J. Berman, Jonathan Berman Associates, Elements Limited, UK
the assessment
of an
UK & K. Ody, Four
In dit artikel wordt beschreven hoe menselijke factoren (reacties van mensen op bijv. panieksituaties) kunnen worden ingeschat en hoe rekening kan worden gehouden met deze factoren in een veiligheidssysteem. Uitgegaan werd van: een gewenst gedrag van passagiers; de manier waarop dit gedrag gestimuleerd wordt; activiteiten van de 'crew' in reactie op een noodsituatie; activiteiten van de 'crew' om gewenst gedrag van passagiers te stimuleren; systemen waarmee de 'crew' of de passagiers interacteren; fouten van interacties met passagiers en de 'crew' en de factoren die deze fouten kunnen be'invloeden; de benodigde bescherming tegen deze fouten; faciliteiten, gedrag van het personee!. am deze factoren te onderzoeken zijn verschillende (rampen-) scenario besproken en uitgewerkt. Op basis hiervan volgen een aantal aanbevelingen en conclusies.
41
Emergency egress capabilities of people with mixed abilities T.J. Shields, K.E. Boyce, Fire SERT, University of Ulster
In dit artikel wordt besproken of en wat voor extra maatregelen voor gehandicapte mensen moeten worden getroffen ivm met veiligheid bij ongelukken in tunnels.
ventilatiesysteem. In deze ruimten kunnen gebruikers de tunnel bescherming vinden totdat er hulp komt.
van
67
in
The basic aspects of safety facilities for traffic road tunnels urban areas N. Sato & K. Kuramoto, Metropolitan Expressway Public
Corporation, 60
Key factors in implementing emergency C. Desrosiers, STCUM, Canada
In dit artikel wordt beschreVijJ1 wat de basisvoorwaarden zijn voor goede noodprocedures. Onder andere worden genoemd: kwaliteit van de procedure (helderheid, duidelijkheid, structuur): iedereen op de hoogte van de procedure; duidelijkheid over manier van communiceren, evacueren en de verantwoordelijkheden; voorziening in efficiente en snelle communicatiekanalen; goede uitrusting en systemen: beslissingsondersteunende systemen, alarmprocedures; kundig personeel: houding, stressgevoeligheid, alertheid, prioriteitstelling, kennis en handigheid, gedrag, etc.
63
Rescue facilities inside tunnels
A. Ranzo, & L. Domenichini, "La Sapienza" University, Italy Brand in een tunnel brengt extra risico's met zich mee. Met name de rookontwikkeling speelt hierbij een grote rol. Wanneer er sprake is van twee parallel lopende tunnelbuizen, zijn de mogelijkheden om de slachtoffers uit de tunnel te krijgen redelijk eenvoudig. Dit is echter heel anders wanneer er sprake is van een tunnelbuis waardoor het verkeer zich in twee richtingen beweegt. In deze tunnels kunnen bij brand zogeheten 'veilige havens' een oplossing bieden. Deze ruimtes zijn vervaardigd van brandwerelld materiaal en hebben een eigen
Yoshikazu Ota, Chiyoda Engineering Consultants
Co
Ltd
procedures
Dit artikel beschrijft de benodigde veiligheidsmaatregelen voor tunnels in stedelijke gebieden met hoge dichtheden van verkeer. Een van de maatregelen die worden genoemd, die van direct belang is voor het ontwerp van ondergrondse ruimten, is het aanbrengen van nooduitgangen. Volgens de schrijvers is dit tenminste noodzakelijk wanneer een tunnellanger is dan 400 meter.
C.
gevoel van veiligheid
en reacties
van gebruikers
25
Impact of interior design on road tunnel safety and driver perception J. Carmody, University of Minnesota, USA
Nog weinig aandacht is besteed aan het ontwerpen van een binnenkant van tunnels, zodat deze bevorderlijk werkt voor de veiligheid en het 'welbevinden' en de veiligheid van mensen in een tunnel. Dit artikel gaat in op de mogelijkheden van de binnenkant van een tunnel om genoemde effecten te bereiken. Manieren worden besproken om problemen (vertragen bij de ingang van een tunnel, versnellen bij het omlaag lopen van de weg, vertraging wanneer de weg omhoog loopt, beperkt zicht bij bochten, afstand houden van tunnelwand) tegen te gaan of te verminderen. Dit kan gebeuren door de ingang geleidelijk te laten verlopen vanuit buiten, door bepaalde patronen op de wand, goede verlichting en verschillende korte tunnels, ipv een lange tunnel.
Deel 2: samenvattingen
intui'tief waarnemen
289
4.
Freius TransalDine Tunnel 49 Traffic information using the radio data system in the Frejus Transalpine tunnel M Szelag, M Klingler & M Heddebaut, INRETS, France
Voorbeelden Eurotunnel 4
Safety in Eurotunnel; R Morris, Eurotunnel, UK Safety Case Approaches the Channel Tunnel Safety Case 5 C Jones, WS Atkins Safety & Reliability, UK & R Hacquart. Eurotunnel, UK 19 Channel Tunnel safety case: Quantitative risk analysis methodology T Geyer & M Morris, Four Elements Limited, UK 44 Fire safety in the channel tunnel. an overview S French, Kennedy and Donkin Transportation, UK 66 Tunnel Safety provisions for the new Channel Tunnel rail link C Leighton, K Harbey & V Stevens, Union Railways Limited, UK
Ring Stockholm 2 Experience from the Stockholm Ring Road Project B Wahlstrom, Stockholm Fire Department, Sweden
Severn Tunnel. Great Britain 6
Severn Tunnel: changes in risk assessment collision in December 1991 M Reynolds, Railtrack Great Western, UK
Huguenot 7
Toll Tunnel. South Africa
The Huguenot Toll Tunnel fire D Gray & J Varkevisser, Department Africa
Pennsylvania 8
following the
Station.
of Transport,
South
290
Safety concept for long railway tunnels application to Brenner Pass F Zuccarelli. D'Appolonia spA, Italy & D Diamantidis, Fachhochschyle Regensburg, Germany
Dee! 2: samenvattingen
Conclusie
In dit boek worden vele verschillende aspecten van veiligheid in tunnels besproken. Vanaf het begin, wanneer de plannen gemaakt worden, moet al rekening worden gehouden met de veiligheidsmaatregelen, die getroffen moeten worden, afhankelijk van de manier waarop de tunnel gebruikt gaat worden. Wanneer alleen personenauto's gebruik wilen maken van de tunnel zijn andere maatregelen noodzakelijk dan wanneer vervoer van gevaarlijke stoffen zal plaatsvinden of wanneer het gaat om een treintunnel. De benodigde veiligheidsmaatregelen zijn eveneens afhankelijk van de lengte en de breedte van de tunnel. Bij het laatste gaat het met name om de vraag of er sprake is van een- of van tweerichtingsverkeer). Van belang zijn preventieve veiligheidsmaatregelen, een goed veiligheids- en evacuatiesysteem en hulpverlening. Bij het maken van een noodplan is het van belang om rekening te houden met menselijke factoren. Naast de veiligheidssystemen speelt echter ook het uiterlijk van een tunnel een rol bij de veiligheid.
New York City
Life safety upgrading of Pennsylvania Station. New York City A Fazio & R Miller, National Rail Passenger Corporation USA M Jessiman, Long Island Rail Road, USA & G Touryan, Parsons Brinckerhoff, USA
Brenner Pas 14
5.
intui"tief waarnemen
6.
Lees suggesties
(1 )
Troxler, C. und H. Bohnenblust, Sicherheit unterirdischen Bahnverkehrsanlagen, in: Tagungsband Symposium "Sicherheit und Risiken bei Untertagebauwerken", Zurich, 1991. Internationaler Eisenbahnverband, Massnahmen zur Eingrenzung und Reduktion des Unfallrisikos in unterirdischen Bahnanlaaen unter besonderer
Berucksichtigung einer Brandgefahr und des Transports gefahrlicher Guter, Bericht Ausschuss Bahnanlagen, 1991. E. Basler & Partner AG, Sicherheitskonzept fur Tunnels auf Neubaustrecken, Deutsche Bundesbahn, 1983. E. Basler & Partner, Allgemeines Tnnelsicherheitskonzept fur lange Tunnel, Federal Ministry of Public Economics and Transport, 1994.
Office Federal des Routes, Principes de la ventilation de tunnels routiers, Zurich, 1983. XVI11thWorld Road Congress, Report n.5 of Technical Committee Road Tunnels, Brussels, 1987. (67) Ishii, K. Ogawa and C. Okamoto, Disaster prevention system in the Central Circular Shiniuku Line of Tokyo metropolitan Expressway, Japan Tunnelling Association, in: South East Asian Symposium on Tunnelling and Underground Space Development, 1995: p.141-156.
(9)
Egilsrud, P.E., PreventiQn and control of highway tunnel fires, Sverdrup & Parcel and Associate Inc, 1983. 7.
Trefwoorden
(17)
Predtechenskii, V.M. and A.I. Milinnskii, Planning for foot traffic flow in buildings, Amerind Publishing, New Delhi, 1978. Sixsmith, A.J., J.A. Sixsmith and D.V. Canler, A study of evacuation route identification in a large shODDinq mall.
Overzicht, lichtintensiteit, toegankelijkheid, omvang, grootte, inrichting, gebruiksintensiteit, vormgeving, inrichting, risico's voor brand, risico's, verkeers(on)veiligheid, gevoel van (on)veiligheid, schade, licht, bewegwijzering, vluchtwegen, gevaar, preventie, rampenplan, hulpverlening, gevaarlijke stoffen.
(20)
Chan, R., R.E. Murphy and J.C. Sheehy, EQ.s1 transbay tube fire tests, in: sixth ISAVVT (Durham, England, 1988), Cranfield, U.K., BHRA, The Fluid Engineering Centre, 1988: p.593-606. Chan, R. and K.A. Roth, Multicasualty emergency procedures exercise in the Transbay tube, in: first ICSRRT (Basel, Switzerland, 1992), Independent technical conferences ltd., University of Dundee, 1992. (63) Kodan, N.D., Installations d'equipement antiincendie dans les tunnels, Japan, 1972. Kodan, N.D., Tunnel d'Enasan - Etude sur les incendies, Japan, 1972.
Dee/ 2: samenvattingen
intuitiet waarnemen
291
Voordt, D.J.M.
van der, en H.B.R. van Wegen, Sociaal veilig ontwerpen, TU Delft, OSPA, Faculteit Bouwkunde, Delft, 1990
1.
Kader
Pas de laatste jaren wordt er serieus aandacht besteed aan het doorlichten van bouwplannen op sociale veiligheid. Met deze publicatie wordt beoogd een instrument aan te reiken om meer systematiek en volledigheid te bereiken bij het ontwikkelen of toetsen van bouwplannen op sociale veiligheid.
2.
Werkwijze/methode
Het beg rip sociale veiligheid wordt in de studie uitgewerkt in een achttal criteria, elk weer onderverdeeld in verschillende indicatoren. Deze aandachtspunten vormen de kern van het boek. De criteria kunnen zowel worden gebruikt bij het ontwikkelen van plannen als voor het toetsen van plannen of bestaande situaties. De informatie is geordend volgens het principe van een checklist.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In de studie wordt een vijftal criteria onderscheiden aan de hand waarvan men kan uitmaken of een bepaalde omgeving vooralals gelegenheidsfactor of juist als barriere voor criminaliteit functioneert. Genoemd worden: (1) de aanwezigheid van 'sociale ogen' (hierbij gaat het lOwel om de daadwerkelijke aanwezigheid van mensen, als om de voelbare aanwezigheid van mensen). (2) zichtbaarheid/ overzichtelijkheid, (3) betrokkenheid/
292
Dee! 2: samenvattingen
intui"tief waarnemen
verantwoordelijkheid, (4) attractiviteit van de omgeving en (5) toegankelijkheid en vluchtwegen. Daarnaast worden de volg~nde criteria genoemd die van invloed zijn op de sociale veiligheid: (6) aanwezigheid van potentiele daders, (7) aantrekkelijkheid van een potentieel doelwit en (8) fysieke kwetsbaarheid van een potentieel doelwit. Uitwerking De genoemde criteria gelden in eerste instantie voor iedere openbare ruimte, zowel bovengronds als ondergronds. Een aantal criteria vragen in ondergrondse ruimten (zoals parkeergarages en onderdoorgangen) echter extra aandacht. Dit geldt met name voor de criteria 'aanwezigheid van sociale ogen', 'zichtbaarheid' en 'toegankelijkheid'. Ten aanzien van onderdoorgangen wordt gesteld dat er voldoende aandacht besteed dient te worden aan een aantrekkelijke dimensionering (niet te smal, niet te laag). Daarnaast draagt een gecombineerd gebruik van de onderdoorgang door verschillende vervoerswijzen bij aan een groter (gevoel van) veiligheid. Vanuit het criterium 'zichtbaarheid' is het gewenst om goede (continue) verlichting aan te brengen en lOveel mogelijk ononderbroken zichtlijnen vanuit intensief gebruikte ruimten te creeren. Bij onderdoorgangen kan ook een overzichtelijke indeling en inrichting van het toegangsgebied een bijdrage leveren aan meer (gevoel van) veiligheid. Hoge, geslotim wanden aan weerszijden van de aanvoerroutes dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Ook het handhaven van continu'iteit in het routeverloop door eenduidigheid in vorm, kleur en/of materiaalgebruik draagt bij aan een meer veilige omgeving. In de studie wordt gesteld dat goede verlichting niet alleen bijdraagt aan het terugdringen van een gevoel van onveiligheid (subjectief), maar ook aan het terugdringen van de daadwerkelijke hoeveelheid criminaliteit (objectief). In het kader van het criterium 'toegankelijkheid/ vluchtwegen' wordt ten aanzien van onderdoorgangen
gesteld dat de voorkeur uitgaat naar een zo kort mogelijke tunnelbuis (bijvoorbeeld door te kiezen voor een loodrechte aansluiting van de te kruisen wegen) en dat het niveauverschil zoveel mogelijk beperkt dient te blijven (bijvoorbeeld door de te kruisen weg enigszins op te tillen). Daarnaast gaat de voorkeur uit naar de toepassing van hellingen en niet van trappen, om een snelle doorgang mogelijk te maken. Parkeergarages dienen enerzijds goed en veilig bereikbaar te zijn voor bevoegden, maar anderzijds beperkt toegankelijk voor onbevoegq~n. Daarnaast dient het aantal vluchtwegen voor pot£1ntiele daders minimaal gehouden te worden.
4.
6.
Aelen, J.D. en J.C.H. van Oortmerssen, De effecten van openbare verlichting op criminaliteit: een literatuurstudie, Gemeentepolitie 's-Gravenhage Ls.m. Rijksuniversiteit Leiden, 1984. Besselink, M.J.Th., Aanbevelingen voor nieuwe parkeergarages, interne notitie Woningbouwvereniging 's-Gravenhage, 1988. Brantingham, P.J. en P.L. Brantingham, Environmental criminology, Sage Publications, London, 1981. Gemeente 's-Gravenhage, Waarom niet op straat? Onderzoek naar de gebruikerswaardering van gebouwde parkeervoorzieningen, Gemeentelijke Dienst Stadsontwikkeling (Grondzaken), 's-Gravenhage, 1986. Hajonides, T. e.a., Buiten gewoon veilig, Stichting Vrouwen Bouwen en Wonen, Rotterdam, 1986. Jeffery, C. R., Crime prevention through environmental design, Sage Publications Inc., London, 1977. Poyner, B., Design against crime: beyond defensible ~, Butterworths, London, 1983. Voordt, D.J.M. van der, en H.B.R. van Wegen, Qnderdoorgangen voor fietsers en voetgangers: aandachtspunten bij het ontwerpen, centrum voor architectuuronderzoek, TU Delft, 1980. Voordt, D.J.M. van der, en H.B.R. van Wegen, Toetsing van de interim-checklist sociale veiligheid en gebouwde omgeving: eindrapportage, Delftse Universitaire Pers, Delft, 1988.
Voorbeelden
De Binckhorsttunnel in Den Haag (situatie 1980): deze tunnel vormt voor fietsers en voetgangers de belangrijkste ontsluiting van de wijk Bezuidenhout-West richting centrum. De tunnel vormde destijds een duidelijk voorbeeld van hoe het niet moet: een tunnelbuis van meer dan 100 meter lang, slechts toegankelijk via trappen en met een onoverzichtelijke bocht. De tunnel werd als zeer onveilig ervaren. Dit was aanleiding voor een nader onderzoek naar het gebruik en de beleving van deze tunnel. Op grond van het onderzoek zijn verschillende aanbevelingen geformuleerd om de situatie te. verbeteren.
Deze zijn begin jaren '80 deels uitgevoerd.
5.
Conciusie
Wanneer expliciet rekening wordt gehouden met de genoemde criteria, is het mogelijk om een sociaal veiligere omgeving te creeren. Bovendien bieden de criteria de mogelijkheid om reeds gerealiseerde projecten te toetsen op hun veiligheid.
Lees suggesties
7.
Trefwoorden
Overzicht, lichtintensiteit, toegankelijkheid, vormgeving, inrichting, sociale (on)veiligheid, criminaliteit, uitzicht, sfeer.
Dee! 2: samenvattingen
inturtief waarnemen
293
Voskamp, P., Handboek gezondheid en veiligheid in kantoren: aanbevelingen. richtlijnen. normen en regelgeving op het gebied van ergonomie. bedrijfshulpverlening. milieu. functie-inhoud. gezondheid en veiligheid in kantoren, Sdu, Den Haag, 1994.
1.
Kader
Het handboek gezondheid en veiligheid in kantoren is een naslagwerk voor een groot aantal onderwerpen dat de arbeidsomstandigheden van mensen in kantoren betreft. Met dit naslagwerk beoogd de auteur op een compacte wijze informatie te bieden, onder andere met betrekking tot daglicht en uitzicht, verlichting en het thermisch klimaat in verband met de arbeid in kantoren. Het doel is zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden te creeren in kantoorgebouwen. In het boek zijn een checklist en teksten van de van belang zijnde wettelijke regels op het gebied van arbeidsomstandigheden in kantoren opgenomen.
2.
Werkwijze/methode
Het boek is samengesteld literatuuronderzoek. 3.
op basis van
Uitwerking Uit onderzaek is gebleken dat daglicht en uitzicht invloed hebben op het welzijn van mensen. In kwalitatief slechte daglicht en uitzichtsituaties geeft dit aanleiding tot een hoge mate van onvrede. In het Veiligheids-besluit Restgroepen (VBR artikel 5 lid 1) is dan ook voor kantoren geregeld dat er uitzicht op de buitenomgeving moet zijn, indien er langer dan twee uur per dag in een vertrek wordt gewerkt. Ook worden in het VBR eisen gesteld aan het oppervlak en de gezamenlijke breedte grootte van daglichtopeningen. Aan deze eisen hoeft niet voldaan te worden indien de aard van de werkzaamheden of de functie van de ruimte zich tegen toetreding van daglicht verzet dan wel indien in het werklokaal overdag door niemand gedurende meer dan twee uren wordt gewerkt.
4.
Conclusie
Omdat daglicht en uitzicht invloed hebben op het welzijn van mensen zijn eisen aan daglicht en uitzicht in kantoorruimten gesteld in het VBR. Het VBR laat slechts werkruimten zander daglicht en uitzicht toe indien de werkzaamheden of de functie van de ruimte zich verzetten tegen toetreding van daglicht of wanneer overdag niet langer dan twee uren in de ruimte wordt gewerkt.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Daglicht en uitzicht op de omgeving buiten het kantoor heeft een gunstige invloed op het gevoel van welzijn. Gemis aan daglicht en uitzicht naar buiten geeft daarentegen een gevoel van onbehagen. Met betrekking tot daglicht, kunstlicht en uitzicht zijn diverse richtlijnen 294
en aanbevelingen te geven die de arbeidsomstandigheden positief kunnen be'invloedeh.
Deel 2: samenvattingen
intunief
waarnemen
5.
Lees suggesties NIA, Lichtwiizer, Amsterdam, 1990. Santen, C. van en A.J. Hansen, Daglicht. kunstlicht een leidraad, Delft, 1989.
6.
Trefwoorden
Daglicht, uitzicht, kunstlicht, arbeidsomstandigheden, welzijn, dag, nacht, kleurbeleving, verlichtingssterkte, lichthinder, verblinding, spiegelingshinder, kleurweergave-index, daglicht, serre, atrium, groenvoorziening.
Deel 2: samenvattingen
inturtief waarnemen
295
Vroon, P.A., Psychologische aspecten van ziekmakende gebouwen, ISOR, Universiteit van Utrecht, 1990. 1.
Kader
De laatste jaren bestaat internationaal een sterk toenemende aandacht voor het 'sick building syndrome' (sbs). Het sbs is lange tijd uitsluitend vanuit fysischchemisch gezichtspunt benaderd. Het is gebleken dat deze benadering niet toereikend is om het prableem op te lossen. In deze studie wordt (dan ook) gekozen voor een meer psychologische invalshoek, waarbij de relaties tussen het ruimtelijk concept en de materialisatie van de vormgegeven en gebouwde omgeving, alsmede de psychologische mechanismen die het welzijn en welbevinden van mensen in die ruimtelijke omgeving bepalen, centraal staan.
2.
.
Werkwijze/methode
In de studie wordt het vraagstuk van het 'sick building syndrome' belicht vanuit de invalshoek van een theorie over de 'evolutionaire stapeling' van eigenschappen en functies van de menselijke hersenen. Na een nadere toelichting en uitwerking van deze theorie wordt een aantal aspecten van sbs besproken aan de hand van literatuur.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond Onze werkomgeving is grotendeels recent en artificieel en bezit vaak kenmerken die op gespannen voet staan met wetten die ons functioneren al zeer lange tijd beheersen. Deze basale wetten werken hoofdzakelijk op onbewust 296
Deel2:
samenvattingen
intuirief waarnemen
niveau, ze zijn krachtig en niet op korte termijn veranderbaar. Kortweg kunnen de basale wetten als voigt omschreven worden: mensen hebben behoefte aan verandering (heterogene omgeving); mensen willen voortdurend ingrijpen in hun omgeving; aan prikkels moet een betekenis kunnen worden gegeven; mensen streven er altijd naar om een eigen territorium te hebben; mensen hebben behoefte aan contact met hun natuurlijke omgeving (uitzicht). Essentieel in dit kader is ook dat bepaalde structuren in ons zenuwstelsel niet in staat zijn tot leren. Dit heeft tot gevolg dat van gewenningsverschijnselen met betrekking tot bepaalde aspecten van de SBS-problematiek geen sprake kan zijn. Uitwerking Wanneer er een discrepantie bestaat tussen de behoeften en strevingen van mensen en de mogelijkheden die de omgeving hun biedt is er sprake van stress. Deze discrepantie kan op twee manieren worden tegengegaan: enerzijds kan men de omgeving aan passen aan de behoeften en doeleinden ('externe coping') en anderzijds kan men de behoeften en doeleinden aanpassen aan de beperkingen die de omgeving oplegt of kan de mentale inspanning worden verhoogd, teneinde ook onder ongunstige omstandigheden een adequate prestatie te kunnen leveren ('interne coping'). Aangezien de laatste optie meer negatieve gevolgen heeft dan de eerste, gaat de voorkeur uit naar externe coping. Kantooromgevingen blijken echter grate beperkingen te kunnen opleggen aan de copingstrategieen. Met name coping door middel van individuele be'invloeding van de fysieke en sociale omgeving wordt vaak sterk beperkt.
4.
Conclusie
Een kern van het probleem inzake SBS is, dat de mens variatie behoeft en in sterke mate onderhevig is aan 'operant leren' (i.e. leren dat is gericht op korte termijn effectenl. We willen steeds in onze omgeving ingrijpen en geconfronteerd worden met onmiddellijke consequenties van ons gedrag. Wanneer de omgeving meer be'invloedbaar is, wordt de mate van stress minder. Het SBS is te herleiden tot een vorm van onnodig opgedrongen 'onmacht' die betrekking heeft op evolutionair ingeslepen 'software'.
5.
Trefwoorden
Sick building syndrome, omgeving.
stress,
behoeften,
variatie, leren,
Deel 2: samenvattingen
inruTtief waarnemen
297
Wekerle, G.R., and C. Whitzman, Safe Cities; guidelines for planning. design. and management, Van Nostrand Reinhold, New York, 1995. 1.
Kader
Dit boek is geschreven naar aanleiding van verschillende studies, cursussen en ervaringen van de auteurs op het gebied van (het plannen van) veiligheid in steden.
2.
Werkwijze/methode
In dit boek wordt eerst ingegaan op het planningsproces voor een veilige stad. Vervolgens komen de factoren die een rol spelen voor veiligheid en zekerheid in de openbare ruimte aan de orde. Er wordt aandacht besteed aan de vraag hoe am te gaan met onveilige plekken. Tot slot worden de kosten van criminaliteit op een rij gezet.
3.
Resultaten
Beschrijving van achtergrond In de jaren '90 is criminaliteit een 'hot item' geworden. Met name in steden bestaat veel criminaliteit en angst voor criminaliteit. Meer vrouwen voelen zich onveilig dan mannen; met name in bepaalde publieke locaties waar het verlaten is of donker. Er bestaan verscheidene mogelijkheden om criminaliteit tegen te gaan, namelijk: versterkte regel- en wetgeving en toezicht op naleving; het verhelpen van de oorzaken (zoais systematische achterstelling, verwaarlozing, discriminatie) door middel van bijvoorbeeld het geven van opleiding, het scheppen van werkgelegenheid, economische ontwikkeling. Door mensen die dit kunnen betalen, 298
Deel 2: samenvattingen
intuTtief
waarnemen
wordt er veel gedaan aan persoonlijke (prive) beveiliging. Het gaat hierbij echter enkel om een korte-termijn oplossing; het ontwerpen van steden waarin mensen zich veilig voelen. Uitwerking De drie hoofddoelen die worden gesteld voor het plannen van een veilige stad zijn: leidinggevenden bewust maken van het belang van veiligheid bij het maken van plannen of ontwerpen voor (delen van) een stad; stimuleren van het verbeteren van bestaande steden en het plannen van nieuwe steden met als belangrijk oogpunt de veiligheid; continue evaluatie moet plaatsvinden van de effecten van eventuele gemaakte wijzigingen ten behoeve van de veiligheid. De factoren die bepalend zijn voor het al dan niet veilig voelen zijn de volgende: "Awareness of the environment": het begrijpen van de omgeving, het kunnen zien van alles am je heen, door geschikte verlichting, duidelijke zichtlijnen en het afwezig zijn van enge of gevaarlijke hoekjes. Slechte verlichting en slecht antwerp bieden extra mogelijkheden voor criminaliteit en geven daarnaast de indruk dat de plek onverzorgd is. Het verbeteren van licht helpt inieder geval de angst voor criminaliteit verminderen. "Visibility by others": het niet ge'isoleerd zijn en het gevoel dat andere mensen je kunnen zien en je horen als je roept am hulp. Dit is niet alleen door formele surveillance, maar oak door aanwezigheid van mensen. "Finding help": het weten waar je bent is zeer belangrijk voor het veiligvoelen. De bewegwijzering is vaak zeer slecht waardoor mensen zich onzeker kunnen gaan voelen. Tevens is deze vaak vooral gericht op wat er niet mag, en minder op de
mogelijkheden die men heeft. Bewegwijzering kan varieren van het bordje "nooduitgang" tot een kaart van de omgeving, tot de snelste route naar buiten, tot een telefoon met een nummer om te bellen bij noodsituaties of voor onderhoud. Bij allerlei soorten ruimtes met een twijfelachtige veiligheid, wordt een reeks criteria gesteld over de veiligheid, waarop de ruimte getoetst kan worden. Voor parkeergarages en voetgangerstunnels wordt aan de volgende factoren aandacht besteed (p. 76-88): Parkeergarages: goede verlichting; (over)zicht over de ruimte (zijn trappen en liften zichtbaar gelegen?, is de belangrijkste route van garage naar de uitgang vrij van scherpe bochten?, als er scherpe bochten zijn of bijvoorbeeld pilaren die het zicht belemmeren: kan het zicht dan worden verbeterd door middel van spiegels of andere maatregelen?, etc.); 'gevaarlijke hoeken'; aanwezigheid en mogelijkheden van opzichters (hebben zij een goed overzicht en zijn ze getraind op noodsituaties?) ; onderhoud van de ruimte; formele surveillance door patrouilles (is de persoon die inspectie uitvoert direct herkenbaar?, is deze getraind om goed te reageren or) noodsituaties? etc.); formele surveillance door middel van techniek, zoals videocamera's en de mogelijkheden om direct te reageren bij noodsituaties; borden met aanwijzingen voor uitgangen, noodvoorzieningen etc.; veilige wachtruimte; nacht-parkeergarages met opzichter.
Voetgangerstunnels: Ais eerste wordt hierover het volgende gezegd: probeer altijd voetgangerstunnels te voorkomen, zorg bij voorkeur voor andere routes. Factoren waarmee rekening moet moet worden gehouden: sluiting van tunnels na een bepaalde tijd; tunnels moeten bepaalde minimale grootte hebben om claustrofobie van gebruikers te voorkomen; verlichting moet goed genoeg zijn en goed verdeeld; onderhoud; voorkomen van scherpe bochten of hoeken in verband met (over)zicht formele surveillance; proberen om activiteit-trekkers in de tunnels te plaatsen, die ervoor zorgen dat op minder drukke tijden van de dag toch actief gebruik wordt gemaakt van de tunnels (bijv. hotdog-tent); de ligging van de ingang van de tunnel.
4.
Conclusie
Voor de veiligheid van mensen en het zich veilig voelen moet voldaan worden aan een aantal voorwaarden.
5.
Lees suggesties Women's Design Service (WDS), Planning out the criminals, in: [special issue], Town and Country Planning vol. 55, no.5, 1986. Hillier, B., J. Hanson, The Social Logic of Space, Cambridge University Press, Cambridge, 1984. Painter, K., Lighting and Crime Prevention: The Edmonton Project, Middlesex Polytechnic, U.K., 1988. Sinnott, R., Safety and Security in Building Design, Van Nostrand Reinhold, New York, 1985.
Dee! 2: samenvattingen
inturtief waarnemen
299
City of Toronto Planning and Development Department, Design Guidelines for Underground Tunnels, City of Toronto Planning and Development Department, Toronto, 1990. Project for Public Spaces, Times Square Subway Station: Security and Public Use, Project for Public Spaces, Inc., N.Y., 1984. Sijpkes, P., D. Brown, M. LacLean, The behavior of elderly people in Montreal's 'Indoor City', Plan Canada vo1.23, no.1: p.14-22.
6.
Trefwoorden
Overzicht, lichtintensiteit, toegankelijkheid, omvang, grootte, gebruiksintensiteit, functie, vormgeving, inrichting, sociale (onlveiligheid, criminaliteit, gevoel van (onlveiligheid, uitzicht, licht, herkenbaarheid, bewegwijzering, obstakels, vluchtwegen, sfeer.
300
Dee! 2: samenvattingen
intuWef waarnemen
Zaalen, J.P.D. van, Beleving aan boord van een onderzeeboot, 1997. 1.
Kader
Lezing gehouden door een marine-officier over beleving aan boord van een onderzeeboot. Lezing gaat in op de fysieke en psychische beleving.
2.
Werkwijze en methode
Ervaringen van iemand over het leven aan boord van een onderzeeboot in het kader van de manifestatie 180 dagen ondergronds.
3.
Resultaten
Impressie van het leven aan boord: De invloed van de zeer beperkte oppervlakte per persoon aan boord op het lichamelijk en geestelijk functioneren wordt toegelicht. Het hanteren van vaste routines en een heldere organisatie als absolute noodzaak om zowel schip als manschappen goed te laten functioneren wordt beschreven. AI het handelen is gericht op het bereiken van een maximale graad van efficientie. Overleven in een gevechtssituatie hangt volledig af van het door ieder bemanningslid vrijwel reflexmatig kunnen handelen. De afwezigheid van buitenlucht en daglicht is inherent aan het leven en werken in een onderzeeboot en wordt als zodanig vanzelfsprekend kenmerk geaccepteerd. Selectie van het personeel: de onderzeebootman dient de juiste combinatie van intelligentie, stressbestendigheid, sociaal gedrag, saamhorigheidsgevoel, zorgeloosheid en karaktereigenschappen, zoals het kunnen beheersen van agressie en frustratie, te bezitten om aan boord van een
onderzeeboot te kunnen functioneren. Bovendien dient hij een uitstekende conditie te bezitten in verband met duurzame prestaties en drukverschillen. Van de totale groep keurlingen (zij die reeds bij de Koninklijke Marine werkzaam zijn en bij de onderzeebootdienst wil) va It 30% af. Van de goedgekeurden valt later slechts 1 % af, altijd wegens psychische problemen. Beleving in fysieke zin: de beperkte ruimte aan boord heeft automatisch tot gevolg dat privacy niet bestaat. Slechts de commandant heeft een eigen hut. De zuurstofkooldioxide verhouding nadert regelmatig de gevarengrens. Kleine drukverschillen veroorzaken onprettige sensaties, vooral voor hen die verkouden zijn, maar vormen geen gevaar. De temperatuur varieert van 60 tot 10 graden celsius. Daglicht treedt alleen via de periscoop binnen. Het kijken door de peri scoop is aan een beperkt aantal bemanningsleden toegestaan. Het grootste deel van de bemanning blijft verstoken van daglicht. Rust bestaat niet aan boord. Er is een hoge omgevingsruis die op den duur vermoeid. Er zijn beperkte sportfaciliteiten aan boord, maar het is geheel de vraag of sporten in een "slechte" zuurstofkooldioxide verhouding wel goed is. Een ergonomisch goed ontwerp en een iets meer dan spartaanse inrichting, zoals bij de Walrusklasse, maakt het verblijf aan boord van een onderzeeboot beduidend meer draaglijk. Psychische beleving: de bemanning van een onderzeeboot is altijd goed gemotiveerd en vrijwillig dienend. Het gevoel bij een speciale eenheid te horen speelt daarbij een belangrijke ro!. Veiligheid is in een extreme omgeving als die van een onderzeeboot van het grootste belang. leder bemanningslid wordt zeer intensief de procedures en veiligheidsvoorschriften bijgebracht. Afwijken van deze procedures en voorschriften leidt onherroepelijk tot
sancties en verlies van vertrouwen in het desbetrettende bemanningslid. Stress treedt op als gevolg van gedwongen uniformalisering, territorium gedrag en subgroepscultuur en zaken als de ploegendienst (6 uur Deel2:
samenvattingen
intuTtief waarnemen
301
op, 6 uur af), overspecialisatie, deprivatie, bewust zijn van de kwetsbaarheid van de onderzeeboot en problemen bij de achterban. Een goede stijl van leidinggeven is hierbij uiterst belangrijk.
4.
Conclusies
Een onderzeeboot vertoont een aantal aspecten die ook bij ondergronds bouwen een rol kunnen spelen; een hoge dichtheid, een combinatie van personen en goederenvervoer en minder prettige zaken uit het licht halen. Leven aan boord van een onderzeeboot gebeurd op basis van vrijwilligheid en er gelden veel geschreven en ongeschreven gedragsregels. Je kunt niet op elk willekeurig moment de plek verlaten. Leven onder water of ondergronds doe je niet voor je 101. Zowel bij een onderzeeboot als bij ondergrondse bouwwerken is de ruimte beperkt. Aan boord van een onderzeeboot leidt dit automatisch tot compromissen. Gerealiseerd moet worden dat bij een onderzeeboot het doel voorop staat. Daarna wordt pas gekeken naar wat voor soort mens daarvoor geschikt is. Bij ondergronds bouwen worden de mensen waarschijnlijk niet geselecteerd. Indien het doe I van ondergronds bouwen duidelijk aanwezig is, zal dit waarschijnlijk minder problemen geven voor de acceptatie (metro is duidelijk voorbeeld). Bij het realiseren van ondergrondse bouwwerken is het creeren van een maatschappelijk veilige omgeving minstens even belangrijk als de fysieke veiligheid (parkeergarage) .
5.
Leessuggesties
Das Boot, film van Wolfgang
302
Deel2:
samenvattingen
Petersen.
intui'tief waarnemen
6. Daglicht,
Trefwoorden atmosfeer,
stress, veiligheid.
duurzaam
bouwen
duurzaam
ruimtegebruik...
""''''''''''''
"
""'"''''''''
25
" """"'"''''''''''
""''''''
"'3"
"""'"''''''
..duurzaamheid duurzame ontwikkeling dynamiek
"""""""""".""."""""""""""
:
62 ,
1
'1~~ , 25' , 110' , 115
"""3
12, 27, 115 , 169 , 173 , 197, 287
"''''''''''
E effectiviteit
emissies
86, 106, 177, 198, 201, 240, 266, 272 ''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
17,98,
125, 126, 185
""""""""''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''""""""""""""""""""""""""""" emotie 169,211, 213, 284, 285, energie...18, 19,20,83,86,87,91,96,110,116,118,119,120,121,122, 148, 152, 153, 154, 177, 178, energiebesparing 19, 20, 61, 73, 86, 87, 98, 119, 120, 152, 153, 189, energiegebruik 18,19,92,93,98,110,122,154 energieverbruik 14, 19,96,98,106,107,120,121,153,189,198,199,218,272,273 entree 4, 21, 22, 27, 29, 32, 37, 38, 39, 40, 42, 54, 60, 61,62, 71, 136, 137, 138, 151, 152, 157, 160, 162, 163, 181, explosiegevaar
286, 287 240, 241 190,263
"""""""""""""""""""""""""""
74, 131, 185, 242 268
""""""""""""""""""""''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
F financiEHe haalbaarheid flexibiliteit fobie functie
124 15, 31, 115, 150, 151 277, 279 27, 30, 31, 32, 37, 39,43,45,47,52,56,60,63,
"""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""
""'"
1,2,4,10,12,15,18,19,20,21,
66,68,70,71,73,84,89,91,96,97,101,104,106,111,
~
147,158,164,168,182,183,191,198,205,207,208,216, ""''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''"""""""""""""""""""""""
functieconcentratie functionaliteit functionele eisen funderingstechnieken
"""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""""
fysieke factoren
,
fysieke karakteristieken fysiologische
164, 247 29, 89, 136, 182, 184, 244
"""""""""''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
,
problemen
218, 230, 245, 247, 260, 265, 272, 278, 279, 286, 297, 303 126 13, 31, 38, 39, 73, 96, 146, 230, 264 28,31,37,39, 145, 146, 147, 151 21, 83, 84, 133, 135, 158 """"""
"""'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
fysiologie
112, 133, 137, 144, 146,
45, 206, 212, 213, 285
60, 69, 89, 90, 136, 137, 160, 179, 182, 183, 242, 245, 251
Index
305
H herkenbaarheid herkenning herstructurering hinder horen """'"'''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''' hulpverlening hydrologie
66,82,130,148,165,170,204,286,288,303 4, 51, 163,
"""""""'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
16,21,25,27,
"""'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
182,222,262
13, 27, 125, 44, 51, 61, 84, 97,108,109,117,118,217,233 5, 58, 173, 177, 182,225,301, 63, 66, 74, 253, 254, 266, 267, 289, 290, 293, 85, 108, 146,
126 304 294 275
I
identiteit imago inflexibiliteit informatieverwerking ingang "'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
inpassing inrichting
4, 33,34,37,51,161,163,164,165,182,222,231,245,285,286 32,33,77,83,134,138,139,162,233, 234, 237, 238, 252, 272, 275, 276, 277, 279 23, 109, 110 170, 204, 288 32,37,38,39,40,59,68,75,82,130,138,139,149,162, 163, 164, 165, 166, 167, 169,170,182,231,232,244,245,249,250,252,281,282, 287, 288, 292, 302 4, 12,20,21,22,23,24,27,30,72,89,90,94,95,108,110, 113, 114, 117, 118,136,150,189 2,4,5,21,24,30,31,32,33,42,46,47,48,49,51,54,56, 61, 62, 63, 65, 68, 69, 72,73,75,79,89,90,96,98,108,109,110,138,146,147, 148, 163, 170, 174,
""''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
182, 183, 184, 197,215,216,219,228,235,236,244,253,265,266,275,277,
"""''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
,
281,
283,
286,
288,
294,
295,
296,
instortingsgevaar
instrumentarium integrale planning
303, 243,
304 244
23, 101, 102 24, 109, 110
''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
""'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
.. . .
i ntegratie
.
. ..
. .. . ... . . . .. . ... . . .. . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ; . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .'. . . . 24,
intensief ruimtegebruik .. intensiteit interieur
van het daglicht
. . .. . .. . .
isolatie
. . ... . . . . . . . . . . . .
,
1 09,
11 0
114,
118
5, 207 29, 34, 38, 39, 41, 42, 60, 69, 70, 162, 165, 166, 181, 203, 211, 220, 244, 246, . . . ... . . ... . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . .. . . . .. . . . . . . . .. 248,
249,
261,
281,
283,
284
18, 19, 24, 49, 57, 59, 74, 86, 92, 109, 110, 149, 178, 190, 233, 241, 262, 278 '"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
Index
307
J juridisch eigendom
...
...
102
K kantoorruimten karakteristiek kelderruimten kleur
7, 47, 49,69,174,197,198,210,216,217,219,283,297 4, 20, 29, 33, 34, 44,48, 68, 72, 73, 89, 110,137, 140, 141, 142, 145,152, 183,184,185,208,245,246,262,281 3,22,30,38,49, 33, 43, 44, 46, 48, 57, 68, 73,127,139,141,149,169,184,205,206,207,212,213, 216, 225, 237, 261,277,287,295 44, 217, 220, 4, 29, 78, 128, 144, 167,
181, 263
"""""""'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
kleurbeleving kleurgebruik klimaatbehandeling klimaatbeheersing kl im aati
nstallatie
koeling kosten koudeval kunstlicht kwaliteit
298 250 216 19, 49, 50, 52, 110, 147, 180, 190, 215, 218, 264
. . . . . . . . .. . . . .. . . . ... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . .. . . . . . .. . . . . . . . . . . . . ... . . ... . ... . . ... .. . . .. ... . . . .
... .
21 9, 220
19, 49, 74, 106, 150, 190, 191, 199, 273 21,22,23,26,31,37,65,75,92,100, 114, 117, 120, 123, 124, 125, 126, 159,289,301 21 9, 220 42,45,48,54,59,68,73,150,174,175,181,182,185,188, 205, 207, 208, 209, 211, 217, 218, 220, 225, 227, 228, 252, 281, 284, 297, 298 4, 9, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 25, 27, 28, 30, 31, 34, 44, 45, 60, 67, 70, 71, 80, 84, 85,91,93,96,98,101,104,105,106, 113, 114, 117, 118, 136, 140, 141, 144, 145, 162, 174,175,180,183,184,197,199,205,206,244,246,254, 255, 269, 273, 277, 291, 292
L landschapsbeeld lay-out ,leefbaarheid leefomgeving leefstijlen leesbaarheid leren licht 308
Index
25, 113, 114 39, 138, 157, 158 13 29,71,95,121,123,124,126,149,150,154,189 14, 16, 25, 91, 92, 113, 114, 258 26, 77, 233, 234 : 38, 49, 157, 158, 204, 232 26, 38, 42,52,58,88,157,203,214,222,231,286,299,300 33,42,43,44,45,46,47,48,49,50,54,57,58,60,62,64, 68, 73, 74, 78,110, 111,113,115,132,138,141,142,149,150,163,172,174, 178, 181, 184, 188,
"""""""'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
192, 197, 202, 204, 205, 206, 208, 209, 212, 213, 215, 219, 227, 237, 241, 244, 246, " 249,261,262,276,281, 294, 301,303,305 , 220, 298
,
lichthinder lichtintensiteit
"
''''''''
,... ...
,
...,
,. 225, 294, 296, 303 ,
lichtinval lichtkwaliteit. locatiekeuze luchtkwaliteit luchttemperatuur... luchtverontreiniging luchtvochtigheid luchtzuiverheid
,.
,
,... 47, 179, 65, 51, 53, 68,180,184,185,186,187,215,216,217,218,219,225, 245, 252, 49, 218, 25,53,91,93,97,106,107,113, 187, 199,200,219,220,229,273,274 5, 19,49,96, 184, 185, 187, 205, 207, 218, 219, 220, 49, 215, 216, 218,
4, 173
215, 11O, 261, 220,
216 253 273 225
226, 219,
247 220
M maatvoering management
11,82,
..,...
maslow
..,
materiaalgebruik ..""'''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''' meervoudig grondgebruik mensenmassa
milieu hinder milieukwaliteit maatvoering
.., ..., ,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,
"""""'"
metro milieu
47, 198, 199 258, 259, 260, 261, 280, 291, 303
132, 183,248,257,
...,. ... 215, 287 32, 146, 148, 164, 183, 296 4, 15,85,96, 105,125 14, 78, 79
...,
30, 10,12,13,15,18,20,92,96, """"'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
,...
"""""",,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,, milieuproblemen mitigerende maatregelen """'"''''''''''''''
37,
66, 81,82, 114, 117,
130, 126,
131, 141,
227, 142,
14, 15, 17,71,96,97, 98, 12, 13, 17, 20, 25, 26, 71, 75, 91,92,93,96,98, 112, 117, , 47, 198, 93, 111, 115, 116, ,..
mobiliteit
,
"...
..,... 16,
morfologische zone mystie k .. .. .. .. . .. . .. . .. ..
255, 258, 259, 260, 178,218,241,266,299
114,
118, 115,
307
111 118 199 117 119
133,209,282
, 151 . .. . .. .. .. .. .. .. .. . .. . . .. .. . .. . .. .. .. .. .. .. . .. .. . . . . . . . . .. .. . . . .. .. .. . . .. .. .. . . . .. .. . . . . . . . . . . . . .. . ... . 57, 162, 164, 1 83, 244
N nacht noodsignalen
. ...
"'"''''''''''''''''''''''''''''''''''
,
,
86, 221, 300, 304 231 Index
309
0 obstakels omgeving
:
omgevingspsychologie omvang onderbewustzijn ontspanning ontwerpaspecten ontwerprichtlijnen onveiligheid opslag orientatie
orienterende overlast overstroming .
elementen
305 1,4,5,6,9,12,14,17,18,20,21,24,25,27,29,30,31,33, 34, 38, 39, 42, 43,44,45,46,49,50, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61,62,63,64,68,72,73,74, 78,82,83,84,89,90,91,92,93,96,97,98,104,105,108, 110, 117, 118, 120, 121,128,133,134,135,140,145,150,152,153,155,158, 165, 166, 168, 170, 171,172,175,182,185,191,204,205,211,212,213,214,218, 219, 222, 223, 228, 232, 233, 236, 237, 239, 246, 247, 248, 251,256,262,263,264,266,270, 277,282,284,286,287,288, 289, 292, 296, 297, 299, 301, 302, 303, 304, 306, . 307 2, 14,45,78, 128, 172,213,236, 245, 286 5, 21, 27, 29, 37, 40, 42, 60, 63, 66, 70, 79, 89,131,138,160,163,164,165, 166,178,183, 227, 229, 241, 245, 249,255,277,292,295,305 56, 166, 247, 249, 262, 263 203, 216, 217, 262 28, 32, 63, 72, 81, 82, 86, 87, 89,117,130,132,138,152,165,166,179,180, 184,199,221,231,242,243,246,249,263,279,281 37, 138, 139, 162, 163, 165, 166, 170, 181, 182, 231, 244, 245, 280, 282, 288 ..64, 68, 253, 254, 274, 275, 294 3, 46, 59,108,111,147,148,149,194,196,197,247,276 18,19,29,31,36,37,38,39,40,42,43,44,47,49,59,62, 74,120,121,122, 131, 140, 141, 142, 143, 146, 148, 150, 155, 159, 162, 163, 164, 165, 166, 167, 168,169,170,171,174,190, 191,204,205,207,213,227,232,233,244,246, 249,250,251,252,263,282, 287, 288, 289 4, 129 17, 24,46,50,52,54,91,93,96,97,103,109,114,118,178, 214, 215, 258, 260, 287 .244, 245, 253 . .
p parkeren planning
3,14,29,72,104,105,144,145 11, 22, 23, 64, 67, 75, 81, 82, 92, 101, 102, 107, 108, 109, 110, 130, 132, 147, 201,241,275, 276, 292, 303 46,52,184, 185,222,223,225 32,46,139,140,153,162,174,184,215,219,220,223, 224, 286, 287, 305
prikkeling privacy
proeven
.,
psychische gesteldheid Pu blie k - privaat 310
Deel 2: samenvattingen
182, 204 163, 182, 245, 265
77, 88 intuitief
waarnemen
R ramen
rampenplan... ""'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
reflectie
28,32,45,46,47,49,51,52,59,60,69,89,119,120,121, 141, 142, 154, 161, 172, 175, 181, 183, 184, 198, 206, 207, 212, 218, 220, 222, 223, 234, 244, 246, 247, 263, 273, 48, 73, 132, 141, 179, 197,
rijgedrag risico's extern
137, 139, 209,210, 264, 265, 290, 291, 209, 216, 37, 230,
5, 13, 15, 16,70, ""''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
ruiken .. '"'''' ruimte
112,269
267
intern risico """'"''''''!''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''' risico's voor brand route
140, 211, 284 295 243 231
295
58, 157, 162, 232, 233, 295, 303 ; 177, 182, 187, 227 l, 2, 3, 4, 5, 8,11,13,14,16,17,18,19,20,21,22,23,24,26,27,28,29, 30, 31, 32,34,36,37,38,40,41,42,43, 44, 45, 46, 47, 48, 49,50,51,52,53,54,55,56, 57, 59, 60, 61, 63, 64, 65, 66, 67, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 78, 80, 82, 89, 90, 91, 94, 95,96,98,99,101,104,105,109, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 117, 118, 120, 123, 124,125,127,130,131,132,133, 137, 138, 139, 140, 142, 145, 146, 147, 149, 150, 151,152,153,159,162,163, 165, 170, 176, 177, 180, 183, 184, 189, 190, 192, 195, 197,198,205,206,207,209,210, 211, 212, 213, 214, 216, 219, 220, 227, 229, 233, 236, 238, 240, 245, 246, 247, 254, 255, 256, 263, 264, 265, 266, 268, 280, 282, 284, 285, 286, 287, 289, 296, 298, 302, 303, 305, 306 ''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
"'"''''''''''''''''''''''''''''
"""''''''''''''''''''''''''''''''''''
'"''''''''''''''''''''''''''''''''''
ruimtedruk...
101
""""""""""""""""'" """"""""""""""""""""""""""""""""""'"
ruimtegebrek
7,20,
94,""""""""""""" 96, 111, 115, 164, 189
Ruimtelijke knelpunten ruimtelijke ordening ruimtelijkheid
100 """"""""'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
8, 13, 24, 91, 101, 102, 111, 112, 270 30, 32, 40, 45, 49, 67,127,139,140,141,142,147,162,174,181,199,211, 222, 256, 282
s schade
16, 20, 23, 63, 66, 68, 84, 92, 97,108,255,256,260,266,270,295 3, 175, 199, 221,299
serre sfeer sick building snelheid
'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
29, 31,48,67,81,129,141,144,147,152,177,202,203,215, syndrome 37,40,64,65,66,68,75,
sociale veiligheid status
''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
216, 217, 247, 255, 287, 297, 304 53, 207, 222, 277, 300 166, 167, 168, 230, 231, 250, 251, 252, 254, 255
5, 63, 145, 239, 264 28,29,44,62,81,
82, 129, 131,
140, 151, 164, 207, 234, 247, 282
Deel 2: samenvattingen
intui'tiet waarnemen
311
stedebouwkundige
eisen
82, 131
stedelijke structuur """'" stedelijke typologieen stijl stimulansen stralingstemperatuur stress
90, 116 105 73, 82, 129, 305 57, 70, 260, 261 217, 219
"..
,
,
, ,
14, 46,51,52,59,61,78,157,170,171,172,221,222,224,234,
235,
299,
300,
305
T
taakuitvoering technologische randvoorwaarden
209, 210, 282, 283 28, 145, 147
, ,
temperatuur
3,5,18,19,43,46,50,51,53,56,87,
96, 98,106,107,110,170,171,172,178,
".. 185,186,189,198,199,204,205,206,214,215,216,217,
218, 224, 225, 232, 241, 260, 263, 272, 273, 304
,
,
textuur thermisch
5,44,45,55,140,148,205,206,211,260 50, 51, 74, 75, 180, 185, 186, 189, 190
comfort
tocht
,
43, 50, 217, 219, 221
,
toegankelijkheid
4,9,19,37,38,64,65,67,69,75,76,77,79,82,110,130, 138, 157, 159, 160, 162, 164, 168, 169, 213, 231, 253, 265, 285, 286, 287, 293, 294, 295, 296, toekomstwaarde 13, 31, transportfunctie ..., ... """"'" ...,. 2, 252, 17, 24, 97, trillingen "''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
tunnelingang
tunnels
tunnelwanden
,
161, 303 151 255 109
41, 165, 167, 228, 229, 248
,
4, 6, 7, 32, 38, 40, 41, 43,52,60,61,63,65,66,67,69,73,75,76,80,92,99,109, 146,147,165,166,175,176,202, 228, 229, 238, 239, 245, 248, 249, 252, 253, 255, 256, 257, 258, 275, 276, 288, 289, 290, 291, 292, 293, 302 , .41, 52, 165, 166, 176, 229, 248, 249
tunnelwandpatronen turbulentie
250 54, 119, 185, 186
" ,
typologie
157, 231
u u iterl
ij k.
. . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . .. . ...
uitgang uitzicht
. . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . ..,
. . . . .. . . . . . . . . . .
79, 159,
162,171,172,173,174,177,178,180,181,188,191,192,
,
216,217,218,219,220,223,225,226,
312
. . . . ...
, 5, 6, 8,10,24,39,43,45,46,47,48,55,59,60,61,70,74,86,
Dee! 2: samenvattingen
intui'tief waamemen
..
1 37,
1 45,
292
162, 181,231,243,302 95,120,131,152,161,
195, 196, 197,209,214,215, 227,
240,
241,
243,
245,
260,
262,
282,
296,
297,
vooroordelen vorm
55,60,61,70,72,86,178,242,264,265,273,278,279,281 3, 4,17,19,24,26,27,28,32,36,38,39,41,47,51,54,56,57, 59, 71, 82, 89, 97,109,111,112,113,115, 116, 121, 123, 130, 137, 139, 146, 149, 151, 154, 157, 159, 164, 166, 170, 183, 184, 197, 198,204,206,226,238,246,250,257, 271, 289, 296, 301
"""""""""""""""""""""""","""""""""""""""""""""""""""""""""""""'"
w waarneming
4,9,40,42,43,44,45,46,49,54,55,143,166,167,168, 209,210,213,214,218,219,220,222,246,250,251,252,
'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
weersinformatie weersinvloeden welzijn .." werken wonen...
""""""""""""""""""""""""'''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''' """""""""""""""""""""""""""""''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
2,12,15,28,57,58,61,68,73,80,82, 202,203,209,216,226,234,236, 2,12,15,18,25,61,73,77,94,95,97,109,113,119,147,
170, 181,204,205,207, 280,
286,
289
174, 175, 198, 5, 42, 69, 198,218,221, 222, 228, 298, 299, 97,101,104,109,113,130,144,147,174,175, 256, 262, 264, 268, 270, 273, 278, 286, 300, 153, 189, 193, 194, 196,234,236,270,273
283,
199 173 300 305
z zichtas""""""""'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
.. 144, 28, 38, 57, 59, 61, 73, 83, 89,132,134,137,151,161,163,164,183,234,246,253, 282, 4,14,28,37,38,45, 64, 74, 83,134,169,192,222,288,296 5, 14, 15,25,42,43,44,47,51,52,54,57,58,59,64,74,82,83, 88, 91,113,121,132, 145,154,174,175,177,182,198,205,210,212,213,214, 215, 227, 238, 256, 285, 42,52,55,206,213,215,222,223,225,226,227,263,286, zintuigen "'"'''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''' zonne-energie 19,86,87,119,149,178,179,242,243 zichtbaar zichtbaarheid zien
314
Dee! 2: samenvattingen
intui'tief waarnemen
145 303
302 287
Bijlage
1.
Literatuurlijst
4th International Conference on Underground 1992. (TU Delft: ta 3.p 1992-16)
Space and Earth Sheltered
Adriaans, A.P.M., Planvorming Haags souterrain nr 14/15, p.39-41. (VROM: 94-05656)
Buildings Tokyo 1992, Urban Underground
nadert voltooiing: revitalisering
van de binnenstad
(2), in: Bouw, 1994, jrg. 49,
American Society of Civil Engineers. Need for National Policy for the Use of Underground Space, proceedings Engineering Foudation Conference, Berwick Academy, South Berwick, 1973. (TU Delft: ...) Amundsen, F.H., Studies of Driver Behaviour in Norwegian vol.9, no.1, 1994. * Andel, J.A., R. Hamel, Literatuuroverzicht
Road Tunnels, in: Tunneling and Underground
omgevingspsychologie,
Technische
Ander, G.D., Daylighting performance
and design (TU Delft: und 195)
Arthur, P., en R. Passini, Wayfinding,
McGraw-Hili Ryerson, Ontario, 1992.
Asseldonk, M.J.A.W.Th. 1979. (UU: ...)
van, Onderzoek
's-Gravenhage:
vraagt ruimte voor alternatieve
a reference
Space Technology,
1981. (UU: ...)
Rijksplanologische
grond- en hulpstoffen,
.
in: ROM-magazine,
of sensory
reactions
in ees and upper airways of staff in a
book (TU Delft: und 1993)
Bechtel, R.B., Psychological Aspects of Earth Covered Buildings, in: Moreland, L.F., (ed.), Earth Covered buildings and settlements, Department of Energy by the University of Texas, Arlington (USA), 1979. * Bell, P.A. (c.s.), Environmental
Psychology,
Dienst,
.
Baird, J.C., B. Berglund, S.H. Esfandabad, Longitudinal assessment sick building, Stockholm University, 1993. (UU: ...) Baker, N., Daylighting in architecture,
Eindhoven,
van de gelijknamige
*
naar de beleving van stedeliike omgevingen,
Bade, T., Grondstoffen: de schaarste voorbii: landbouw 1996, jrg. 14, nr 1/2, p. 23-26. (VROM: 960284) .
Hogeschool
Utilization,
Harcourt Brace College Publishers,
1996.
*
Bij/age 1. Literatuur/ijst
Bennett, D.J., Notes on the Underground, in: Moreland, the University of Texas at Arlington, 1979. *
L.F., Earth Covered buildings and settlements,
Department
of Energy by
Berlijn, G., Het 9aat mij niet om die ondergrondse tunnels maar om de razendsnelle verbetering van het bovengrondse leefklimaat, in: Berlijn, G., A. ter Horst en A. van Steijn, Kerstnummer Grafisch Nederland 1997: Onder de grond, Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen, Cultuurstichting KVGO, Amstelveen, 1997. * Berlin spielt Babylon, in: Der Spiegel, 1994, no 30, p.50-51,54-55,58-59.
(VROM: 94-05721)
Berg, P. van den, F.B.J. Barends, (COB: ...)
P. Ruygrok. Agenda voor de toekomst
Bergs, J.A., Gezondheidsklachten
in kantoorgebouwen,
van ondergronds
Rijksgebouwendienst,
Bernard, D, A view of Paris Meteor Project: Forging a New Relationship Space Technology, vol 10, nr. 3, 1995.
rapport van de werkgroep
between
binnenklimaat
Blennemann,
F., Weltneuheiten
im Tunnelbau,
Delft, Underground;
Worldwide
Blijswijk, M. van, Daglicht en uitzicht in kantoorruimten 2
Blj/age 1. Literatuurlijst
Innovations bestudeerd,
ook in Duitsland en Belgie, in:
en Energieverbruik,
C.D. van Goeverden, Ondergrondse 1995. (TU Delft: ...)
Birberts, G., lecture; in: University of technology Faculty of Architecture, Delft, 1997. *
Delft, 1997.
City and Metro, in: Tunneling and Underground
Binneveld, E.W.A., Verslag Japan 1997, Nederlands Studie Centrum, Deflt: Technische Vastgoedbeheer, 1997. (Verkeer en Waterstaat: C5234 BDU of C8322 AVV) Binsbergen, A.J. van, Th.J.H. Schoemaker, systematische verkenning, TRAil-document,
Grondmechanica
1990. (UU: ...)
Betuweliin en HSl "natuurlijk" anders: een aanzet tot vernieuwend den ken en bouwen: Mobiliteitschrift, 1994, jrg. 28, nr 4/5, p. 23-29. (VROM: 94-06669) Binnenklimaat en energieverbruik: 1973. (UU: ...)
bouwen,
Groningen:
Universiteit
heaven in earth, Ontwerp Contrast
in: Maandblad
Gasunie,
Delft, Bouwmanagement
transportmogelijkheden
in Tunnelling,
Nederlandse
doorgrond.
&
een
'97, DBSG Stylos,
STUVA K61n, 1995. (COB: ...) voor arbeidsomstandigheden,
no.65,
1989.
*
Bloemendaal, A.W., D.J. Kevelam, J. Niemantsverdriet, leefbaar, in: land + water, 1997, nr 1/2, p.29,31,32. Boer, E.K. de (c.s.), Kelders en Kluizen, Stichting Boeve, D.W., Japan moet wel ondergronds: p. 23-25. (VROM: 971299)
Nederland duikt onder: dubbel grondgebruik (VROM: 970250)
Postacademisch
tunneltechniek
Onderwijs,
zeer geschikt
transport,
in: land
+ water,
Pedestrian
Bovengronds of Ondergronds? - een quick scan voor integraal afwegen handboek quick scan, CUR/COB, Gouda, 1997. (COB: ...) of Underground
in: De ingenieur,
System,
1997, nr 3, p. 17,19,21,23,25,27.
Bolier, D., Ondergronds bouwen, interview met: H.J.B.Z. Trimbos en J.J.M. 8/9, p. 36-54. (VROM: RPD 92-1086)
Boyer, L., Human Habitation Aspects
*
voor Nederland,
Boivin, D.J., Montreal's Underground Network: A study of the Downtown Space Technology, vol 6, nr 1, Pergamon Press, 1991. * Bolier, D., Ondergronds
1997.
maakt Nederland weer
1997, jrg 109, nr 9,
in: Tunneling and Underground
(VROM: 971072)
van der Vring, in: land
+ water,
1992, jrg. 32, nr
COB-studie N41 0-01, deel 1 studieverslag
Space, Eindverslag
Symposium
Erop of eronder,
& deel 2
Ondergronds
Bouwen in
Nederland, Technische Universiteits Pers Delft, mei 1992. (TU Delft: ct ar kg p icus) * Bregman, A.G., D.A. lubach, (VROM: RPD 76H867)
Juridische
knelpunten
bii het ondergronds
Brookshire, D.S., B.C. Ives, W.D. Schulze. The valuation of aesthetic Managament, 1976, p.325-346. (TU Delft:. ...) Building- and home-related complaints 1992, vol. 94, no. 2, pt.2. (UU: ...) Canter, D., The psychology
and illnesses:
of space, london:
bouwen,
preferences,
"sick building syndrome",
Architectural
Den Haag: Instituut voor Bouwrecht,
in: Journal of Environmental
1992.
Economics
and
in: The journal of allergy and clinical immunology,
Press, 1977. (VROM: DDI 1B33)
Cargo, D.B., A Personal Change in the Conceptual Use of land: As Related to Earth Covered Housing, in: Moreland, l.F., (ed.), Earth Covered buildings and settlements, Department of Energy by the University of Texas, Arlington (USA), 1979. *
Blj/age
1. Literatuurlijst
3
Carmody, J., and R. Sterling, Design guidelines Tokyo (Japan), December 1991. *
for people in underground
space, Proceedings
Urban Underground
Utilization '91,
Carmody, J. & R. Sterling, Underground Space Design: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces,
Reinhold, New York, 1993. (TU Delft: ...)
*
Carmody, J., Potential problems and sollutions related to the interior design of road tunnels, Conference on Underground Space and Urban Planning, Paris (France), september 1995. *
Proceedings
6th International
Cate, F. ten, 'We wilen steeds meer onder de grand bouwen. geen putten. maar gravend als mollen. Maar een hele Betuweliin? Flauwekul!', in: Binnenlands bestuur, 1992, jrg. 13, nr 24, p.24-27. (VROM: RPD 92-784) Cate, F. ten, Bestaande infrastructuur barriere bij veel VINEX-wiiken: kwaliteit ook bedreigd door slechte ontsluiting, Binnenlands bestuur, 1994, jrg. 15, nr 46, p.20-21. (VROM: 94-06559)
in:
Chow, W.K., L. Wong and W. Fung, Field study on the indoor thermal environment and carbon monoxide levels in a large underground car park, in: Tunneling and Underground Space Technology, voLll, no. 3, 1996. * Clements-Croome, (RGD 20B618)
D., Naturally ventilated
Clercq, F.le, Baten van ondergronds 970631 )
buildings: buildings for the senses.
bouwen
beter zichtbaar
economy
maken, in: Nederlandse
and society,
staatscourant,
London, E & FN Span, 1997.
1997, nr57, p5.(VROM:
Coeterier, J.F.. Een meetinstrument voor de belevingswaarde van landschappen, Directie Natuurbeheer LNV en het IKC Natuurbeheer, DLO-Staring Centrum, 1997. (VROM: RPD 76H531)
van het Ministerie van
Couterier, J.F., Belevingsonderzoek in Nederland: een overzicht van de grijze literatuur tot 1995, Wageningen: 1997. (Interne mededeling/ DLO-Staring Centrum; 446) (VROM: CS 16B464) Daglicht: orgaan van de Stichting voor Algemene Damen, M., Retoriek rond infrastructuur, Davidson, 4
F.P., Tunnelina
Bijlage 1. Literatuur/ijst
Lichttherapie,
Den Haag. (UU: BRU-MG: Ts oct 1272: Jg.l
in: Rooilijn, 1993, jrg. 26, nr 9, p. 376-382.
and Underaround
TransDort, Elsevier Science
Staring Centrum,
(1950) - 19 (1968))
(VROM: 93-03761)
Publishing Co., Inc., New York, 1987. (TU Delft: ...)
De Betuweroute ondertunneld? Reacties op kamervragen over de (on)mogelijkheden overzicht, Bouwdienst Rijkswaterstaat, Afdeling Tunnelbouw, 1993. (COB: ...)
van ondertunneling
van de Betuweroute.
Deelen, P. van, Daglicht. maar niet te veel: praktiik richtlijn getinte beglazing, in: Bouw, nrA, april 1996. Deelstra, T., P. Panhuysen. zorg voor de omgeving: (VROM: CS 9M459 of DGVH 5V523)
over de betekenis
van vormgeving,
's-Gravenhage:
Een
*
Staatsuitgeverij,
1981.
Dernison, A.H., Ondergronds ruimtegebruik, in: Ruimtelijke verkenningen: jaarboek Rijksplanologische Dienst: Balans van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (Extra), 's-Gravenhage: Ministerie van V.R.O.M., 1985. (Verkeer en Waterstaat: MF48981 MIN) De toekomst
van het ondergronds
Didde, R., Nederland (VROM: 94-04280) Didde, R., Ondergronds Dobinson, Advanced Dostoevskij,
bouwen,
gaat ondergronds:
bouwen
in: Over wegen,
1996, jrg. 19, nr 2, p.20-23.
het wordt nog druk in de diepte, in: Heidemijtijdschrift,
komt van de grond, in: Heidemijtijdschrift,
Ees, T.C. van, Ondergrondse ondergrondse bouwwerken', Den Haag, 1997. *
uit het ondergrondse,
Amsterdam:
1993, jrg. 104, nr 5, p. 6-11.
1996, jrg. 107, nr 3, p.34-35.
K. and R. Bowen (ed.), Underground Space in the Urban Environment. Engineering, University of Sydney, August 1996. * F.M., Herinneringen
(VROM: 961563)
Development
(VROM: 961457)
and Use, The Warren Centre for
Veen. (UU: ...)
bouwwerken en veiligheid: literatuurrapport, in opdracht van Centrum Ondergrondsbouwen
Uitvoeringscommissie N 120: 'Beveiligingsconcept te Gouda en Ministerie van Binnenlandse Zaken te
Eindrapport Ondergronds Bouwen, een onderzoek naar de economische effecten van een bovengrondse vervoersinfrastructuur aan de hand van drie cases, KD/Consultants, CUR, Gouda, 1993. (COB: ...)
versus ondergrondse
Environment and Behavior: an interdisciplinary iournal concerned with the study. design. and control of the physical environment and its interaction with human behavioral systems, California, 1969. (UU: BCU-GE: *IV* .B.a.602: Vol. 2, no-polder. 2(1970); 9(1977) -13, no-polder. 2(1981); 13, no-polder. 4(1981) -13, no-polder. 6(1981)) Erkens, A., P.H.L. Bovy, Eerlijke ruimte. over ruimtebeslag door deelstelsels, in: Colloquium Vervoersplanologisch Decenralisatie van Beleid: implicaties voor kennis en onderzoek, Delft, CVS, 1995. (TU Delft: ...)
Blj/age
Speurwerk,
1. Litera tuur/ljs t
5
Erop of eronder.
ondergronds
European-American (TU Delft: ...)
in Nederland,
TU Delft, 1992. (COB: ...)
Center for Policy Analysis en Coopers
Evers, K" Hoogleraar 95-08986) Fire orotection
bouwen
F.M. Sanders
& Lybrand, Eindrapport Onderbouw
over parabels en laarzengeklots,
in Traffic Tunnels,
in: Verkeerskunde,
stoffen
in het binnenmilieu
Garling, T., R.G. Golledge, Behavior and environment: MG:ASQ 5371) Gezelschap
Praktische
Groeneveld,
Y., J.E.F. van Dongen,
studie, Ondergronds
Ham, J., van, e.a., Buisleidingen:
bouwen in Nederland,
(VROM:
Psychological
Hastings, S., Passive solar commercial (TU Delft: unh 193)
ruimtegebrek
Hinkel, W.J., K. Treiber, G. Valenta, Underground Compress Verlag, Vienna. (COB: ...)
stimuleert
vervoersmodaliteit,
Amsterdam,
1993.
(UU: BRU-
ondergronds
in: Bouw, 1992, jrg.
comfortable
Underground
Environments,
*
of examples
van ruimteliike plannen:
Railways. Yesterday
bouwen,
TRAIL-studie i.o.v. VELlN, 1996. (TU Delft: ...)
buildings. a sourcebook
et aI., Quick scan milieu-effecten
approaches,
1993. (UU: ...)
Leiden: NIPG-TNO, 1991. (UU: ...)
Factors involved in establishing
and institutional
van Amsterdam,
1992. (TU Delft: ct-ar kg p erop)
Proceedings Urban Underground Utilization '91, Tokyo Japan, 1991.
Bij/age,. Literatuur/ijst
1995, jrg. 46, nr 11, p.28-31.
Universiteit
and geographical
R.G. de Jong, Hinder van buurgeluiden,
naar een volwaardige
Hane, T., K. Muro and H. Sadawa,
van woningen,
psychological
Groot, F. de, Wonen onder maaiveld: een nieuwe dimensie: 47, nr 22, p.44-46. (VROM: 92-01324) *
6
deel 1, 1996.
VDI-Projekt und Service GmbH, 1995. (COB: ...)
Fraanje, P., Vluchtige organische
Heuvelhof, E.F., S. Hoogstraten 1, p.26-32. (TU Delft: ...)
Technologiebeleid,
Today Tomorrow
and design insights.
de 'milieumatrix',
in: Milieu, 1995, nr
from 1863 up to the year 2000,
Hollon, S.D., (et al.), Psychological
responses
to earth sheltered.
multilevel. and aboveground
structures
with and without
windows, in: Underground Space, Vo1.5, 1980. * Holthusen, 17383005)
T.L.. The potential of earth sheltered
and underground
space (conference),
Holthusen, T.L., The Potential of Earth-sheltered and Underground Viability, Pergamon Press, New York, 1981. (TU Delft: ...) Hoorn, R.J.G.H. van der, Reacti~ op voorgaande p.11-13. (VROM: RPD 92-684) Horvat, E., Cursus "waarom C3034 BDU)
Space: Today's
publikatie over ondergronds
en hoe bouwen we ondergronds?",
Horvat, E., en R.A.A. van der Krogt (red.), Strategische CUR/COB, Gouda, 1997. (VROM: RPD 45B576) *
Technische
studie ondergronds
Kansas City, 1981. (TU Delft: cbmg
Resource
bouwen,
in: Mobiliteitschrift,
Universiteit
bouwen,
for Tomorrow's
Space and Energy
1992, jrg. 26, nr 2,
Delft, 1996. (Verkeer en Waterstaat:
COB studie N71 0, COB/TU Delft/DHV,
Houtsma, W.H., J. van der Schot, De stad in het iaar 2030: levend. ruim. groen en met een hechte sociale structuur, en milieu, 1996, jrg. 20, nr 7/8, p.8-12. (VROM: 961549) Infratunnel
Conference
International Jansson,
Conference
on underground on Underground
and inground infrastructure, Townplanning
B., T. Winqvist, Planning of subsurface
Jastrzebski,
R., Definitiestudie
veilig ondergronds
Kasteren,
J. van, Ondergronds
Kasteren,
J. van, Bestemmingsplan
and Construction,
use, Swedish
Jastrzebski, R., Beveiligingsconcept voor ondergrondse 1996, jrg. 13, nr 5, p. 16-18. (VROM: 961035)
Europoint, Harderwijk,
bouwen
afgerond,
in voorbereiding:
Stockholm.
(COB: ...)
Nederland gaat ondergronds,
in: Alert, januari 1997, nr.1.
gaan is een serieuze optie, in: De ingenieur, nodig voor ondergrond,
1995. (COB: ...)
1948. (TU Delft: cbdp 07731080)
Council for Building Research,
bouwwerken
in: Natuur
in: Alert,
*
1993, jrg. 105, nr 2, p. 4-7. (VROM: RPD 93-221)
in: Heidemijtijdschrift,
1997, jrg.108,
nr. 3, p.8-9. (VROM: 971493)*
Blj/age 1. Literatuur/ijst
7
Kleimenhagen, V., R. Keones, J. Szajkovics, K. Patz, 178 seconds to live: spatial disorientation news, 1993, vol. 32, no. 1, p.8-10. (Verkeer en Waterstaat: MF38040 MIN) Klimaatinstallaties:
praktiikproblemen
opgelost?,
Delft: TNO, 1971. (UU: ...)
Knobloch, A. von, Facilities for disabled people in underground 65. (Verkeer en Waterstaat: MF47805 MIN) Knoppers,
R., Ruimte wordt schaars,
Kooij, B., Ondergronds 91 - 1441 )
in: Binnenlands
geeft een extra planologische
bestuur, dimensie,
Kuiper, J., Veiligheid rijmt niet altiid op kwaliteit, in: Stedebouw Labs, K., Human comfort
and underground
can be a killer, in: FAA aviation
stations,
in: European railway review, 1996, vol. 2, no. 2, p.61-
1996, jrg. 17, nr 51/52, in: Gemeentewerken,
in ondergrondse
nr 6, 1997.
Space, No.7, 1982.
gebouwen
(VROM: 970104)
1991, jrg. 20, nr 11 ,p. 61-62.
en ruimtelijke ordening,
Climate control, in: Underground
Lankhof, A., Daglicht. uitzicht en verlichtingssterkte
p.21-22.
*
*
Iscriptie ondergronds
Universiteit Delft, Faculteit der Civiele Techniek, Vakgroep Ondergronds Bouwen, Delft, juni 1996. Leslie, G.B., F.W. Lunau, Indoor air pollution: problems and priorities, Cambridge,
(VROM: RPD
bouwenl,
Technische
*
1992. (UU: OU: NAW45-021)
Lintsen, H., en H. Schippers, Van normaal naar extreem en vice versa?, in: Berlijn, G., A. ter horst en A. van Steijn, Kerstnummer Grafisch Nederland 1997: Onder de grond, Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen, Cultuurstichting KVGO, Amstelveen, 1997. * Little, A., Planologie kiikt steeds meer naar de derde en vierde dimensie: gebruik luchtruim en ondergrond reqisseren, in: ROM magazine, 1997, jrg.15, nr 3, p.4-8. (VROM: 971045) * Lohuizen, H.P.S. van, Denk diep, Delft: Technische Lundin, L, On building-related
8
F.T., Environmental
8ijlage ,. Literatuurlijst
Delft, 1993. (Verkeer en Waterstaat:
causes of the sick building syndrome,
Luning Prak, N., the visual perception MacAndrew,
Universiteit
of the built environment,
psychology;
California,
Stockholm:
Almqvist&Wiksell,
Delft, 1977. (UU: ...)
1993. (UU: AB-IC: SOC-W 48 ENV)
in ruimte en tijd
A673 RWS) 1991.(UU:
AB-DP1 :BDL 2846)
Macaulay,
D., Underground,
Houghton Mifflin Company Boston, 1976. (COB: ...)
Mallery, L., Tunnelling Directory 1992/1993,
Wednesday
Press Ltd, Essex, 1992. (COB: ".)
Mak, P.J., J. van Ham, Stadslucht: technieken voor bestrijding en precentie: Alphen aan den Rijn: Samsom Tjeenk Willink, 1996. (VROM: DGM 23B422) Mannaerts,
A.A.J.,
P.J.G. Keuss, G. ten Hoopen, Omgevingspsychologie:
proceedings
steden.
van het symposium,
fabrieken en kantoren.
Vereniging Lucht.,
woningen.
landschappen. snelwegen. ontw~rpen., Swets & Zeitlinger, amsterdam, 1990. (VROM: RPD 68E42) Maubant,
J., La ville. I'art & la Voiture, Art Entreprise/Art
Meerdink, G., E.C. Rozendaal, (UU: DOBI: H-43-MEE)
C.J.E. Witteveen.
Edition, Villeurbanne,
1995.
Da9licht en uitzicht in kantoorgebouwen,
Meerdink, G., A.M.S. Weersink en E.C. Rozendaal, Daglicht en Uitzicht in kantoren: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 1994. * Meier, R.L., Catastrophe settlements, Department Meyenfeldt,
*
Ministerie van Sociale Zaken, 1988.
fase 2 biizondere gebouwen
(S 180),
Theory and the Acceptance of Underground Space, in: Moreland, L.F., Earth Covered buildings and of Energy by the University of Texas at Arlington, 1979. *
E.J. von, H.J.B.Z. Trimbos. Diepbouw in Nederland: een introductie,
Ministerie van Economische
Zaken. Ondergronds
Stichting Nova Terra, Den Haag, 1987. (COB:..)
bouwen in Japan: verslag van een rapporteursmissie,
's-Gravenhage:
Ministerie
van Economische Zaken, 1991. (VROM: CS 1B44 of RPD 69A 154) Mischgofsky,
F.H., J. van Kasteren,
inrichten: de invloed van onderzoek op de uitvoering van werken in de civiele en milieutechniekl door de ogen van A.R. van Bennekom, Delft Grondmechanica, 1994. (VROM: RGD 10B282) Miura, S. and T. Ojima, Environmental
space and earth sheltered
buildings,
Van ambachteliik
bouwen naar duurzaam
Study on underground Shopping Center, Proceedings 1991, Tokyo, Japan, 1991. *
of the Conference
Mochizuki, N., The relation between preferred lighting and behavior in underground spaces, Proceedings Conference on Underground Space and Urban Planning, Paris, France, september, 1995. *
on Underground
6th International
Bij/age 1. Litera tuur!i/s t
9
Madder,
J.J.,
Moerkamp,
Het maaiveld
J., Investeren
voorbij,
in: Stedebouw
en Volkshuisvesting,
in de diepte, in: Management
1995,
nr 9/1 0, p.25-27.
Team, jrg. 17, nr 2, p. 26-28,30-31.
Mogelijkheden onder het maaiveld: pleidooien voor ondergronds (Verkeer en Waterstaat: 92-163 BDU of 92-181 RWS)
transport,
(TU Delft: ...)
(TU Delft:...)
in: Mobiliteitschrift,
1992, jrg. 26, nr 1, p.5-10.
Monnikhof, R.A.H., J. Edelenbos. Is er toekomst voor het gebruik van de ondergrondse ruimte?: een integraal afwegingskader voor strategisch ruimteliik beleid, in: Beleidsanalyse, 1996, jrg. 25, nr 4, p.4-13. (VROM: 971021) Moore, F., Environmental
control systems:
heating.
cooling. lighting, 1993. (TU Delft: ung 193)
Moreland, F.L., Earth Covered Buildings and Settlements, (COB: ...)
National Technical
Moreland, F.L., F. Higgs, J. Shih, Earth Covered Buildings: Technical Virginia, 1978. (COB: ...) Morfeldt, D.. Underground Mas, P. de, Besparend Nagy, E., Comparison (TU Delft: tcl-194)
bouwen
in Town! Civil technical
Nods, R., Ondergronds (VROM: 971834)
bouwen:
Norbck, D., Environmental 10
North American
Bt/lage 1. Literatuurlt/st
Underground
solutions
Underground
in: Bouw, 1991, nr 14/15,
and above groundoffice
Service, Springfield, Virginia, 1978.
Notes. National Technical
from the first international
in de derde dimensie,
of underground
Nelson, S.R., Groundworks, 1989. (COB: ...) New Technology (COB: ...)
Citv '89. Proceedings
Information
employees.
City Conference,
p.19-22.
conceptual
Information
Service, Springfield,
1989. (TU Delft: ...)
(TU Delft: ...)
system
regarding their office environment.
Proiects 1980 to 1989, American Underground-Space
for space limitations in inner cities, Gezelschap
Praktische
Association,
Studie,
1994.
breekt het door of bliift het steken in een hype?, in: FEM, 1997, jrg. 28, nr 17, p.22-24.
exposures
and personal factors related to sick building syndrome,
Uppsala,
1990. (UU: ...)
Ondergronds
bouwen
in Japan,
Ministerie van Economische
Ondergronds
bouwen.
samenvatting
Ondergronds
Bouwen,
Eindrapportage
Ondergronds
bouwen,
in: Rooilijn, 1994, jrg. 27, nr 9, p. 414-424.
Ondergronds
bouwen,
Themanummer
collegemateriaal programma
Zaken, 1991. (COB: ...)
deel 1, achtergronden
adviescommissie
van: Nieuwsbrief
en aandachtspunten.
12 'Ondergronds
bouwen',
(TU Delft: wbmt 16/198) Gouda, 1991. (TU Delft: ...)
(VROM: 95-06819)
Bouw-export,
1996, jrg. 2, nr 1, p.1-20.
(VROM: 961116)
Onderzoek naar literatuur over de relatie tussen daglicht in woningen en de gezondheid van de bewoners, Directie Onderzoek het Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting, ScienceBiz, 1984. (VROM: CS 11 M891 of DGVH 7V815) Onderaronds
OverweQen
Oud, ir.H.J.C., Balkema
Pallasmaa,
Eindrapport
van de Stuuraroep
(et. al.), Handboek ondergronds
Uitgevers
Rotterdam,
1997.
Prak, N.L., De visuele waarneming Reith, J.L., Underground
vier strategieen
of the senses
-
Ondergronds
CUR, Gouda, 1993. (COB: ...)
bouwen in breed perspectief,
COB Gouda, A.A.
(TU Delft: bk a.vI1.923)
voor een intensiever
van de gebouwde
Transportation
deel 1
Vervoers-Infrastructuur,
*
J. The eves of the skin: architecture
Pater, B. de, Grenzen verleggen: (VROM: 95-06816 + TU Delft)
bouwen:
Onderarondse
van
omgeving,
Infrastructures,
ruimtegebruik,
in: Rooilijn, 1994, jrg. 27, nr 9, 396-401.
TU Delft, Delft, 1972.
A.A. Balkema Rotterdam,
*
1993. (COB: ...)
Rijksplanologische
Dienst, Ruimteliike Verkenningen
1992, Sdu Uitgeverij Den Haag, 1992.
Rijksplanologische
Dienst, Ruimteliike Verkenningen
1996, Sdu Uitgeverij Den Haag, 1996.
Ringstad, A.J., Perceived Danger and the Design of underground Technology, 1994, vol.9, no.1. *
* *
Facilities for Public Use, in: Tunneling and Underground
Robles, M., Haken en ogen bii plannen en bestemmen onder het maaiveld: ROM magazine, 1997, jrg. 15, nr 3, p.9-11. (VROM: 971046)
Space
ruimteliike ordening voor tunnels en piipleidingen,
B/jlage
1. Litera tuur/iis t
in:
11
Roggen, M., Bouwen onder het maaiveld: ondergronds bouwen verlangt andere aanpak van architecten. installateurs, in: Architectuur bouwen, 1995, jrg. 11, nr 9, p.14-17. (VROM: 95-08709 + TU Delft) Rongen, M.J.Th., PL: 84B-1969/1)
Omgevingspsychologie:
haar plaats in het onderzoek
Rooiliinen rond steden en dorpen nodig, in: persbericht, Rostron,
J. (c.s.), Sick Building Syndrome:
Rovers, R., Diep bouwen. Ruimte besparend Ruimtegebruik:
Concepts
ten behoeve van de ruimteliike ordening,
Ministerie van V.R.O.M., issues and practice,
infratoekomst
Rutten, P.G.S., Strategisch
in: Gezond bouwen ondergronds, bouwen:
& wonen,
E & FN Spon, London, 1997.
1996, jrg. 10, nr 4, p.34-35.
in: Bouwnieuws,
intreerede
en
1969. (UU: BCU-
1996, nr 15. (VROM: 1996/15)
men zal er nog veel van horen, in: Bouw, 1987, jrg. 42, nr 4, p.84-85.
bouwen,
constructeurs
*
(VROM: 87096A8A9)
(VROM: 961621)
1997, jrg. 2, nr 6, p.2-3. (VROM: 970428)
TU-Eindhoven,
in: TVVL magazine,
1996, p.20-33.
(Socia Ie Zaken: BFS MIN)
Sariyildiz, S., en S. Durmisevic, Introduction: Underground building - a bearer of city transformation; in: University of technology Delft, Underground; heaven in earth, Ontwerp Contrast '97, DBSG Stylos, Faculty of Architecture, Delft, 1997. * Sato, M., M. Inui, and M. Sawaki, Psychological and Behavioral effects of visuallv closed office spaces, conference on Underground Utilization '91, Tokyo, Japan, December 1991. * Schalkoort, T.A.J., Ontwikkeling en behoud van gezonde mogeliikheden van het terugdringen van bewonersklachten Werkgelegenheid, 1991. (UU: ...)
een suggestie
Schippers,
(TU Delft: cbmg 8509379g)
Sick building syndrome 1988. (UU: ...) 12
bouwen.
("ziekmakende
Bij/age,. Literatuurlijst
een historisch gebouwen"):
of the
kantoorgebouwen: studie naar het "sick building syndrome" en de in kantoorgebouwen, Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en
Schellekens, H.M.C., Omgevingspsychologie en het welstandstoezicht: Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 1978. (UU: ...) H., Ondergronds
Proceedings
bronnenonderzoek. teksten
van symposium
voor een objectief beoordelingscriterium,
'sick building syndrome'
te Utrecht,
Den Haag: Klvl,
Situatie in Nederland goed vergeliikbaar 32/33, p.5. (VROM: 92000A8) Smets,
G., Psychologie
Spoelstra,
met die in Japan,
van bouwen en wonen: inleiding tot de omgevingspsychologie,
W., de beleving van de stedeliike omgeving,
Steentjes, A., Groen hart. heilig hart?: ondergronds jrg. 108, nr 3, p. 6-10. (VROM: 960431) Steffen,
C., Psvcholoaie
Interview met M.J. Wijnschenk,
van architectuur
Universiteit
Steffen, C., De toegankeliikheid van gebouwen 1984. (TU Delft: bk z.vlll.cc.242) *
Deventer,
1979. (UU:
)
moeten Groene Hart ontzien, in: De ingenieur,
TU Delft, centrum voor architectuuronderzoek,
en de persoonliikheid
1991, jrg. 56, nr
1981. (UU: BCU-Pl: 84B-l 981/1 )
Utrecht,
bouwen en kustlocaties
en stedebouw,
in: Bouwbelangen,
van bezoekers,
Delft, 1982.
1996,
*
Centrum voor Architectuuronderzoek,
Delft,
Sterling, R.L., Overview of Subsurface Space Utilization, in: Carmody, J., and R. Sterling, Underground Space Design: a guide to subsurface utilization and design for people in underground spaces, Van Nostrand Reinhold, New York (USA), 1993. (deel 1) * Sterling, R., R. Aiken, J. Carmody, Earth Sheltered Urban Development, 1980. (COB: ..,) Stichting
BetonPrisma,
Studiecentrum
Ondergrondse
voor bedrijf en overheid,
Housing: Code. Zoning. Financing Issues, U.S. Department
werken, Themanummer Ondergronds
bouwen,
Stuurgroep Ondergrondse Vervoers-Infrastructuur, Ondergronds Deelrapport B: Intemale Afweging, 1993. (TU Delft: ...)
van: Cement, jrg. 48, nr 10, 1996. (VROM: RPD 75G809) verslag van een studiedag, OverWegen,
Teeuw, K.B., Sick building syndrome: the role of airborne microorganisms MG:ASN 2023 of DOBI: H-43-TEE of MBU-BK: EG 01 93-3) Thema ondergronds
bouwen,
in: land
of Housing and
Deelrapport
and endotoxin,
+ water, 1994, jrg. 34, nr 3, p. 33-47.
1997. (TU Delft: wtm-r/stu) A: Marktverkenning,
1993, en
Proefschrift
1993. (UU: BRU-
(VROM: 94-04827
Ujigawa, M., (et. al.), An experimantal Studies on the Improvement of the Underground Urban Underground Utilization '91, Tokyo, Japan, December 1991. *
Utrecht,
+ TU Delft)
Office Environment,
Proceedings
Bij/age 1. Literatuurlijst
on
13
University of Minnesota, The Underground Space Center, Van Nostrand Reinhold Company, USA, 1979. *
Earth sheltered
housing design: guidelines.
examples
and references,
University of Minnesota, Earth sheltered homes: plans and designs, 1981. (TU Delft: bk w1l1.634) University of technology 1997. *
Delft, Underground:
Urban underground 91-1117)
planning:
Urban Underground (TUDelft:..)
Space Center of Japan.
heaven in earth. Ontwerp Contrast
IFHP international
conference
The Dutch fact-finding-mission
Vardy A.E. (ed.), Safety in Road and Rail Tunnels, Visser, C., Ondergronds 04987) *
overleven,
Stockholm-Helsinki,
Second International
in: Publiek domein [Binnenlands
bouwen:
Voordt, D.J.M. van der, Toetsing Delft: cbmg 20035233)
Op zoek naar de derde dimensie, van de interim checklist.
Voordt, D.J.M. van der, Checklist t.b.v. ontwikkelen ontwerpen, 1990. (TU Delft: ct-ara5 voor)
Conference,
bestuurL
14
Bij/age 1. Literatuurlijst
Engineering in Japan,
Granada,
Spain, 1995.
bestuur,
31-10-1997, omgeving:
van (plannen voor) de gebouwde
(VROM: RPD
*
(VROM:94-
p.44.
bestuur],
*
eindrapportage,
omgeving:
Delft,
1991.
gaan, in: Publiek domein [Binnenlands
sociale veiligheid en gebouwde
en toetsen
1991, no. 1, p.29-35.
1994, jrg. 15, nr 14/15, p.4-7,9.
in: Binnenlands
Voordt, D.J.M. van der, en H.B.R. van Wegen, Sociaal veilig ontwerpen, Voskamp, P., Handboek gezondheid van ergonomie. bedriifshulpverlening.
in: Prospect,
'Underground
Visser, C., Het is onontkoombaar dat we voor allerlei oplossingen ondergronds 1994, jrg. 15, nr 14/15, p. 16-18. (VROM: 94-04988 + TU Delft) Visser, C., Ondergronds
'97, DBSG Stylos, Faculty of Architecture,
1988. (TU
sociaal veilig
TU Delft, OSPA, Faculteit Bouwkunde,
Delft, 1990.
en veiligheid in kantoren: aanbevelingen. richtliinen. normen en regelgeving op het gebied milieu. functie-inhoud. gezondheid en veiligheid in kantoren, SDU, Den Haag, 1994. *
*
Vring, J.J.M. van der, Ondergronds 9, p.28-30. (VROM: RPD 92-1167) V.R.O.M.,
Stedebouw
bouwen in het zicht gebracht:
viifde ICUSESS in Delft geslaagd,
1992, jrg. 66, nr
met het oog op veiligheid. (TU Delft: ge tpe 179)
Vroon, P.A., Psychologische
aspecten
van ziekmakende
gebouwen,
Vuijsje, H., N.R. van Ravesteijn, Ruimtelijke verkenningen V.R.O.M., 1996. (VROM: RPD JX/5-96)
ISOR, Universiteit
1996: jaarboek
van Utrecht,
Rijksplanologische
Wapner, S., Relations between environmental psychology and allied fields, Thousand Environment and behavior, 1995, vol. 27, nr 1. (VROM: RPD 74F751)
in: Bouwvisie,
Wekerle, G.R., and C. Whitzman, York, 1995. *
1992, jrg. 3, nr 2, p.17-21.
1990.
*
Dienst, Den Haag: Ministerie van
Oaks: Sage, 1995, Themanr van:
Warning, J., J.C. van Rij, Uitzicht in ander daglicht: een onderzoek onder de Nederlandse uitzicht op het werk, FNV Dienstenbond, 1997. (UU: DOBI: PARLEMENT 30 WAR) Weg van de snelweg,
in: Wegen,
werkende
bevolking naar daglicht en
(VROM: RPD 92-850)
Safe Cities: guidelines for planning. design. and management,
Van Nostrand
Reinhold, New
Wuertz, K., Het onherbergzame wonen: sociaal-ruimteliike symboliek en de beleving van onveiligheid, Rijksuniversiteit Leiden, Rijksplanologische Dienst, Onderzoekscentrum Ruimtelijke Ontwikkeling en Volkshuisvesting, 1989. (VROM: RPD 45B169) Wurff, A.W.I.M. van der, Aard en achtergronden U.v.A., 1992. (UU: BCU-SO:036-139)
van onveiligheidsgevoelens
Zaalen, J.P.D. van, Beleving aan boord van een onderzeeboot,
1997.
in de woonomgeving,
*
Literatuurbronnen
opgenomen
in de tabel in paragraaf
Amsterdam
*
Zonstraling en binnenklimaat: de invloed van zoninstraling op het binnenklimaat Stichting Bouwresearch, 1980. (UU: BRU-MG: ASZ 7775) Zwam, van H.J., Van daglicht naar uitzicht, in: Maandblad
Proefschrift
in gebouwen
voor Arbeidsomstandigheden,
zonder zomerconditionering,
no.65, 5 mei 1989.
*
1.7
Blj/age 1. Literatuur/ijst
).
15