7.0 Hoe ik Haïti overleefde
Deel 1 Alles stort in
Een diepe grom en alles stort in Ik betrek een klein appartement aan de rand van het terrein van Hotel Montana, los van het hoofdgebouw. Ik kom iets vroeger dan gewoonlijk thuis en wil voor het eten nog wat op de laptop werken. Ik zie dat mijn vrouw online is en we skypen tien minuutjes. Ik haal de dingen uit de koelkast die ik straks voor het eten wil klaarmaken en kruip weer achter de laptop, aan het keukentafeltje. Het is vijf voor vijf. Ik hoor een diepe grom en alles begint te schudden. Heftig te schudden. De koelkast vliegt op me af. Alles wordt met geweld uit de kasten en van de schappen geslingerd. De tv vliegt door de kamer heen. De muur achter me duwt me met kracht weg, met stoel en al. Ik wil opstaan, maar dat lukt amper: alles beweegt. Eindelijk sta ik, maar ik kan me nauwelijks overeind houden en krijg letterlijk alle hoeken van het appartementje te zien. Het gerommel en gegrom is nu oorverdovend. Ik denk: het hotel stort in. Ondertussen spat het glas uit de ramen en komt het plaaster van het plafond en de muren. Met moeite bereik ik de voordeur. De bomen voor mijn deur hoor ik met luid geraas omvallen, maar ik zie niks. Er hangt een dikke gele stofwolk waarin niet te ademen valt. Ik weet het nu zeker, het hotel is ingestort en ik wil weg want ik hoor dat er steen en beton op me afkomen en het regent brokstukken. De aarde onder me schudt nog steeds. Ik kan me amper op de been houden, maar in de gele stofwolk valt niet weg te vluchten. Ik hoor nu ook geraas aan de andere kant van het appartementje. Daar schuift de aarde naar beneden. Pas dan begint het me te dagen. Dit is een aardbeving. Het gaat niet om het hotel, maar om de hele stad! Ik ga terug mijn woning in en pak m’n laptop, m’n fototoestel, doe snel m’n schoenen aan en wil weg. Op dat moment rommelt het al minder hard en hoor ik van wel vier of vijf kanten om hulp roepen. ‘Au secours! Au secours!’ De stemmen komen van wat verderop, uit de richting van het hotel. Er valt niet op te klauteren tegen de steile puinhoop om te zien waar het hulpgeroep vandaan komt. Bovendien ben ik nu doodsbenauwd voor het hotel. Als het ook de berg wil afschuiven, krijg ik het over me heen. Uit de gele wolk zie ik mijn overburen opdagen, twee jongens van in de twintig die verwilderd om zich heen kijken. Vanachter mijn appartement komen twee zwaar bebloede mannen strompelend mijn
12
richting uit. Nog slechts één persoon roept nog ergens om hulp. De stofwolk begint op te lossen. De zes verdiepingen van Hotel Montana zien er uit als een ‘millefeuille’, allemaal lagen beton en verschoven tot op minder dan een paar meter van waar ik sta. De schrik slaat me nu pas om het hart. Tot dan was er enkel verbijstering. Ik roep de jongens en de bebloede mannen toe dat we weg moeten. We kijken radeloos rond en vragen ons af hoe, want alles om ons heen wat ooit structuur was, is weg of bedolven onder brokstukken. Vers geel zand in plaats van een dikke stenen muur: dat zie ik links van me als het stof na drie of vier minuten eindelijk voldoende is weggetrokken. Een steile helling van zacht geel zand op de plaats waar net nog, bij de wal die de rand van het hotelterrein vormde, het plavuizen pad ophield. Zware potten met grote tropische planten hadden er gestaan ter versiering. Die zijn weg, samen met de hele plek waar ze stonden. De twee jongens die uit het appartement aan de overkant zijn gekomen, stappen op me af, over de brokstukken heen. Ze zien wit van het stof. Ze wijzen naar een hoop beton dat achter ze nog ligt na te kreunen. Het dak van hun appartement was de vloer van de parkeerhaven naast de ingang van het hotel. De Toyota Landcruisers van VNorganisaties die er in de parkeervakken stonden, zijn hun appartement binnengedonderd. De jongens stonden gelukkig al in de deuropening te wachten tot de regen van gruis ophield. Het deurkozijn is het enige dat het heeft gehouden. Ze proberen een uitleg te doen in gebroken Engels, met elkaar spreken ze Portugees. Braziliaanse jongens zijn het. Ik kan met ze praten in hun moedertaal. Het lucht ze op. Ze vertellen nu zenuwachtig honderduit. Ik zeg ze dat we dringend weg moeten en wijs naar de dreigende berg van verwoest beton boven ons. Dat was Hotel Montana. Als de aarde nog gaat beven, komt die hele puinhoop over ons heen. Dat is ze ook direct duidelijk. We moeten door het rulle zand de helling af. Dat blijkt na een halve minuut van overleg de enige vluchtweg. Verderop, schuin onder en vóór ons, vermoeden we de straat, maar die is door brokstukken en vooral door omgevallen bomen aan het zicht onttrokken. De hoge muur, een wal eigenlijk, die het hotelterrein scheidde van de straat eromheen is ingestort en van de heuvel gerold. De straat zelf, die naast mijn ap-
13
partement liep maar dan een meter of drie, vier dieper, is verdwenen. Ook de parkeerplekken voor weer andere VN-wagens die daar waren, zijn weg. Samen met het wachthuisje, de bomen en de huizen die aan de overkant van de straat stonden. Alles is de dieperik ingegleden, de berg af. Het gele zand ruikt kruidig, alsof het er net is gestort. Er liggen blokken steen van de muur in het zand, en omgevallen bomen. We kruipen de berg af, in de richting waar we nog iets van straat menen te zien. We helpen elkaar. Eén van de jongens heeft geen schoenen aan, dat wordt nog wat, zo blootvoets door dat puin. De ander houdt zijn arm de hele tijd vast, die lijkt gebroken maar daar voelt hij verder niets van. De bebloede mannen zijn in shock en amper in staat tot bewegen. Als de Brazilianen en ik naar beneden beginnen te klauteren is er nog steeds iemand die om hulp roept, maar ik durf ècht niet terug. Ik zal zo direct wel bellen voor hulp, denk ik nog. Eerst snel weg van het hotel en dan direct bellen. Als uit het niets is in het midden van het gele zand nu een vrouw opgedoken, ook wit als een spook, geheel onder het stof, met totaal lege ogen. Ze ziet geen steek want ze is haar bril kwijt en graait naar onze armen die we breed houden voor evenwicht. Ik help haar de berg af. Op een stuk waar het steil is en moeilijker klauteren, staan mensen te kijken en te denken hoe ze de afdaling moeten aanpakken. Waar komen die vandaan? Ik weet niet of het klopt, maar het lijkt me een familie van vader, moeder, een grote dochter en oma. Voor ons wordt de straat nu zichtbaar. Uit de ingestorte huizen aan de rand van de weg komen spaarzaam mensen die behoedzaam over het rondgestrooide puin stappen om geen been te breken of geen voet te verstuiken. Het clubje dat de berg afkomt en mekaar zo innig hielp, valt nu weer uit elkaar. De vrouw zonder bril. De Braziliaanse jongens en ik, de familie, mensen die niet uit het hotel komen maar uit de huizen aan de straat. Iedereen loopt apart, maar wel dezelfde kant op. Achter ons is alleen nog maar een rauwe berg met verder niemand, althans niet levend. We komen uit op een plaats waar de straat nog intact is, maar bezaaid met dikke brokstukken en takken die van de bomen zijn gerukt. We zoeken een open plek waar we veilig zijn voor rondvliegend glas en beton en voor vallende bomen of takken. Waar zijn toch die twee zwaar bebloede mannen die hulp leken nodig te hebben en die ik zag, nog
14
voor ik de Brazilianen aansprak? Ze kwamen blijkbaar vanachter het hotel, hoewel ik me dat eigenlijk niet kan voorstellen met de enorme berg rommel die ik daar zie liggen. Waar zijn ze nu heen? Na zeventig of honderd meter lijkt de straat weer op een straat. Bij een verse ruïne staat een vrouw hysterisch steeds dezelfde paar woorden in het Creools te roepen. Ik versta haar niet, maar als ik de toestand zie van het huis waar ze voor staat, denk ik met een klap dat ze roept om een kind van haar dat er misschien wel onder het puin ligt. Misschien ook niet, want de Haïtianen die ondertussen ook in deze bizarre processie meelopen doen niets om haar te helpen of te troosten. Waar de straat weer samenkomt met de weg die naar de hoofdingang van het hotel loopt, staan mensen die daar via andere noodroutes naartoe zijn gekomen. Verschillende groepjes overleggen daar onder elkaar wat of waar ze naartoe willen. Af en toe en heel willekeurig wordt er wat informatie tussen de groepjes uitgewisseld. Ik praat vooral met de Braziliaanse jongens over wat nu wijsheid is. Er zijn mensen die per se de berg af willen, de stad in. Er zijn weer andere mensen die zich al zorgen maken om water. Er zijn mensen die nog steeds om bevestiging vragen over wat er nu precies is gebeurd en ik luister aandachtig mee want ik weet het wel, maar ik kan het eigenlijk niet helemaal geloven. Zo iets heftigs was misschien ook nog wel wat anders. Er zijn al mensen die ‘zeven punt twee’ roepen. Dat weten ze van het nieuws op hun Blackberry. Sommige mensen zijn erg overstuur. Een paar praten er opgewonden, anderen luisteren en zwijgen, iedereen is van de wijs. Alle groepjes en alle overige losse mensen die daar op een kluitje staan op het kruispunt, zijn het er over eens dat het hotel en de hele buurt is verwoest. Iedereen blijft angstvallig uit de buurt van half omgevallen muren en loshangende elektriciteitskabels. Alles wat we kunnen zien om ons heen is kapot. Als het overal in Port-au-Prince zo is, gaat het zeker om een hele grote ramp. Daar is nu iedereen van overtuigd. Na een kwartier of wat rondpraten, lijkt het iedereen beter om ergens een veilige plek te zoeken. De avond valt zo dadelijk en in het stikdonker door de verwoesting je weg zoeken of naar hulp op zoek gaan, lijkt niemand een goede optie. Op het kruispunt komen nu andere overlevenden toe. Een man die
15
net naar het hotel reed, maar een boom op de motorkap kreeg, mensen die uit de omliggende huizen zijn gevlucht, nog een paar mensen die op één of een andere manier uit het hotel of de appartementen eromheen wisten te ontkomen.
16
Het grasveldje, veilige plek op onrustige grond Hotel Montana staat op de top van een berg. De flanken van die berg, de omgeving van het hotel, vormt één van de betere buurten van Port-au-Prince. Naar het hotel loopt de rue Cardozo, een redelijk steile tweebaansweg van een paar honderd meter lang. De straat, die bij de drukke avenue Bourdon begint en naar de ingang van Hotel Montana loopt, is al direct van onderaan de berg een oase van rust. Dat komt door het weelderige tropische groen waar ze doorheen loopt. Weggestopt tussen prachtige bomen en bloemen staan villa’s van formaat. Hoe dichter bij het hotel hoe groter en luxueuzer. De meeste van die villa’s worden door het hotel beheerd en verhuurd, meest nog aan de vele ngo’s of agentschappen die Haïti uit het slop proberen te trekken. Die moeten hun mensen immers netjes onderbrengen in een stad die amper hotels heeft. Montana biedt alle faciliteiten, ook in de villa’s: internet, bewaking, schoonmaak. Het is half zes. Als ik rondkijk op het kruispunt waar ik sta, merk ik dat geen enkele van deze villa’s nog overeind staat. Veel van de mensen die om me heen staan te beslissen wat er moet gebeuren of die proberen te raden waar er in vredesnaam hulp vandaan moet komen, zijn gevlucht uit die villa’s. Bewoners, bewakingspersoneel, huishoudsters. Eén van de schoonmaaksters is al haar vingers kwijt. Een paar mensen leggen een tourniquet aan om het bloeden te stelpen. Een vrouw, die door een inwonende collega uit een instortende villa mee naar buiten werd gesleurd, is nagenoeg bewusteloos en heeft een enorm blauw oog, misschien een schedelbreuk. Er staan mensen pijn te lijden met gebroken polsen en vingers, met bloed over hun gezicht, met builen zo groot als eieren. Behalve dat deze mensen niet weg kunnen, willen ze ook niet weg. Ze willen alleen maar hulp. De mensen, die zijn gevlucht uit de villa’s onderaan de berg en die nu zijn ingestort of staan te wankelen, vertellen dat een groot huis over de weg naar Montana is gevallen en deze helemaal heeft bedolven. Op een andere plek is de rue Cardozo overlangs vanaf het midden over vele meters weggeslagen. Het zou een hachelijk en gevaarlijk avontuur zijn om de weg naar beneden proberen te volgen. Bovendien is het op de avenue Bourdon al een heksenketel van radeloze mensen die op zoek
17
zijn naar hulp en zoekgeraakte familie. De avenue Bourdon loopt langs de flank van de Ravine Bois du Chêne. Van de steile berg aan de overkant is nagenoeg een hele sloppenwijk de helling afgegleden, het dal in. Veel is vernietigd door de beving, de rest door naar beneden rollend puin. Bij elke inspectie van de omgeving door mensen die een kijkje zijn gaan nemen en door de via Blackberries binnenkomende verhalen over hoe het er in de stad aan toegaat, lijkt de verwoesting uit te dijen. In de bocht van de rue Cardozo is de muur om een geheel verwoeste villa ook omgevallen. Een groot gazon voor het huis, met in het midden een zwembad en een bloemperk, vormt een oase van rust tussen de ruïnes. Een vrouw, erg opgefokt, wil alleen nog maar naar dat grasveld toe. Het klopt dat daar geen hoge bomen staan en dat alle muren of gebouwen die nog zouden kunnen omvallen al tegen de grond liggen. Het hysterische pleidooi van de vrouw om daar te gaan zitten en op hulp te wachten wordt schoorvoetend door iedereen opgevolgd. Groepjes van mensen die elkaar kennen zitten bij elkaar. Mensen die elkaar niet kennen, maken praatjes en verkennen elkaar. Over een half uur of zo begint immers de nacht. Met wie heb je te doen op deze plek waar niemand weg- of bijkan? Het gras lijkt voorlopig een veilige plek op onrustige grond. Op het grasveldje zijn nu in totaal 44 mensen, vijf zijn er ernstig gewond. Voor de rest heeft iedereen wel wat schrammen opgelopen, maar verder niks ernstigs. Iedereen vraagt zich af wat er met alle anderen in het hotel is gebeurd. Het is altijd volgeboekt. Wie een Blackberry heeft, krijgt af en toe nog wat door: Hotel Montana is helemaal ingestort, twee andere grote hotels ook, hele buurten zijn met de grond gelijk gemaakt, het was een aardbeving van 7.2 die Port-au-Prince vol heeft getroffen, in de stad wordt er al gevochten om voedsel en water, de straten zijn bezaaid met lijken. Uit de Blackberries druppelt ellende. Het bloed stolt iedereen in de aderen: eerst komt het geluid, dan vliegt een witte helikopter van de VN boven het grasveld. De heli vliegt wijde rondjes op lage hoogte. Bijna iedereen staat wild met beide armen te zwaaien. Hier zijn we! Het lijkt of iedereen denkt dat we de eersten zijn die ze komen redden. Drie of vier mannen die wat van heli’s afweten, zeggen voorzichtig tegen hun omgeving dat het grasveld te klein is voor zo’n grote heli om er te landen. Hij komt enkel de schade
18
bekijken bij het hotel waar zo veel VN-medewerkers verblijven. Aan boord zien ze vast dat er overlevenden in de buurt van het hotel zitten. Misschien komt er later wel hulp, nu de heli ons heeft gezien. De VNhelikopter vliegt verder en verdwijnt. De witte heli en nog een andere, die ondertussen ook is overgevlogen, blijven nog een tijd te horen. Af en toe is te zien hoe ze boven het hotel en de omgeving cirkelen en dan weer doorvliegen naar andere plekken. Het wordt nu snel donker. De grond beweegt nog steeds, iedereen kijkt nog altijd vol ongeloof om zich heen. Mijn telefoon lijkt het nog te doen en ik wil alsmaar bellen, maar ik krijg met niemand contact. Ik maak me zorgen om mijn vrouw, ik wil haar vertellen dat ik ongedeerd ben. Wat ik niet weet is dat ze ondertussen op tv beelden van het verwoeste Hotel Montana heeft gezien en dat ze door ons skypen heel goed weet dat ik al thuis was, in mijn appartementje naast het hotel.
19