^^^H
7
b
H^^BiMHHHHHHHBBBBM^^^^HBM
I VERSTERKING K I T U I KRIJGSVERRICHTINGEN ALDAAR
GEDURENDE DE
MAANDEN A P R I L EN M E I
1889.
<Met machtiging van Z. E. den Minister \an Kolonien, bewerkt naar offioieele gegevens, berustende bij het Departement van Koloniëc
J. F. D. BRUINSMA, Majoor
der Infanterie
van tiet yed.
O.-I.
sNE EK, H. P Y T T E R S E N Tz. 1890.
Ley;
BIBLIOTHEEK KITLV
0060 1169
Oli
5~
1
w
W
»f
',r
I ! I I I I I I I I I I I I I | | | | M i l I I I I I I I M I I I I I I I I 111 I I I I I I I I I M I I I I I I I H
ONZE VERSTERKING IN HET LANDSCHAP EDI, EN
DE KRIJGSVERRICHTINGEN ALDAAll . GEDURENDE DE MAANDEN APRIL EN MEI 1889, DOOU
J. F. D. BRUINSMA, Miyoor der Infanterie van het Neil. O. I. Leger.
p,t
9
Uitgegeven 6>-<
voor
een
).â) liefdadig
<S<ïi><&>
doel.
vv
S NEE K .
H. P Y T T E R S E N Tz. 1890. .
I I I I I I I I : I I I I M I I I I I I I I I I IIII III I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I M I I I I I I I I I 1:1 I I
*
KRIJGSVERRICHTINGEN IN HET LANDSCHAP EDI.
. ONZE TERSTERKING ff HET LANDSCHAP EDI EN DE
KRIJGSVERRICHTINGEN ALDAAR
GEDURENDE DE
MAANDEN A P R I L EN M E I
1889.
-<Met machtiging van Z. E. den Minister van Koloniën, bewerkt naar officieele gegevens, berustende by het Departement van Koloniën)
DOOÏl
J. F. D. BRUINSMA, Majoor
der Infanterie
van het Ned. O.-I.
Leger.
SNELPERSDRUK VAN H. C. A. THIEME TE NIJMEGEN.
Het landschap Edi of juister Edi-rajoet, dan wel Edi-besar (Groot-Edi) — 1er onderscheiding van het een weinig noordelijker gelegen Edi-tjoet of Edi-ketjil (Klein-Edi), — ligt op de noord-oostkust van Atjeh. Dit staatje, ontstaan uit Paseische nederzettingen, is van nog jonge dagteekening, hoogstens 60 jaren oud. Door zijne gunstige ligging voor den handel heeft het zich binnen zeer korten tijd krachtig ontwikkeld en behoort het thans, hoewel een van de kleinste, tot de welvarendste landschappen ter Oostkust. Al dadelijk na de stichting scheen Edi echter weinig geneigd te zijn om den Sultan van Atjeh als zijn souverein te erkennen en hem o. a. de verschuldigde belasting wegens peperuitvoer te betalen. Het gevolg van dit betoon van onafhankelijkheid was, dat naburige staatjes, gesticht door nederzettingen van Groot-Atjeh, herhaaldelijk Edi beoorloogden, waarschijnlijk met goedvinden van den Sultan. Die oorlogen waren evenwel oorzaak, dat de radja van Edi, bevreesd het onderspit te delven, bescherming en steun zocht bij het Nederlandsch-Indisch Gouvernement en reeds in 1869 zijne onderwerping, door bemiddeling van den pangeran van
t;
Langkat (afdeeling Deli) aanbood, wat na weigering van onze zijde, (waartoe ons Gouvernement door het tractaat van 1857 verplicht was) nog eenige malen herhaald werd. In April 1873 waren wij in oorlog met Atjeh en toen nu de radja van Edi weder op zijn verzoek terugkwam, vertrok weldra een oorlogsschip, een civiel ambtenaar aan boord hebbende, naar dat landschap. De radja deelde thans mede, dat hij en de bevolking nog steeds vurig wenschten zich onder de Nederlandsche vlag en souvereiniteit te stellen en hij voegde er bij, dat hij zich van de landzijde sterk genoeg rekende om zich tegen vijandelijke aanvallen te verdedigen en de vlag te beschermen, doch aan de zeezijde vooreerst onze hulp noodig zoude hebben. Op den 7™ Mei 1873 werd daarop de Nederlandsche vlag plechtig op Edi's grondgebied geheschen. Slechts enkele maanden later werd echter de toestand voor den radja van Edi, die van de landzijde door zijne naburen ernstig bedreigd werd, zoo verontrustend, dat van onze zijde ook te land hulp moest worden verleend en den 12«n September 1873 bezetten zeventig man der oorlogsschepen, in overeenstemming met den radja, de strandbenteng, nabij de monding van de Edirivier. Vijf dagen later werden die marinetroepen vervangen door eene compagnie infanterie, daartoe van Deli ontboden. Deze compagnie keerde in November d.a.v., toen in Edi de toestand weder volkomen rustig was, naar haar garnizoen terug ; evenwel moest zij in Mei van het volgende jaar, toen Edi in oorlog met Perlak geraakte, weder terugkeeren en sedert dat tijdstip — 28 Mei 1874 — is er in het landschap Edi steeds eene militaire bezetting gebleven. Aanvankelijk werd zij gelegerd in eene oude Edische benteng aan de monding van de Edirivier ; maar sedert 1875 in eene inmiddels een half uur landwaarts op de kleine hoogte Boekit Sjabander gebouwde versterking, zijnde een uit
7 palissadeering samengestelde vijfhoek met drie bastions *). Tot aan de eerste maanden van het jaar 1878 was en bleef de toestand in het Edische bijzonder gunstig en hadden daar hoegenaamd geene rustverstoringen plaats. In het begin der maand Mei van dat jaar kwamen evenwel van verschillende zijden berichten binnen, dat Atjehers uit de Gajoe-(binnen) landen, in vereeniging met personen uit Gedong en Pasei, het voornemen hadden onze vestiging in Edi aan te vallen. Werkelijk bleken deze tijdingen juist te zijn. Een tocht door de bevolking, gesteund door een 50-tal soldaten der bezetting, ondernomen om de vijandelijke benden te verdrijven, mislukte geheel, waardoor de overmoed van den vijand toenam en hij dan ook, zoowel in den nacht van 16 op 17 Mei, als in dien van 18 op 19 Mei 1878 aanvallen op onze versterking deed, welke echter met gevoelige verliezen aan 's vijands zijde werden afgeslagen. Achtereenvolgens kwamen nu twee compagnieën infanterie van Groot-Atjeh ter versterking aan en den 30 sten Mei 1878 werd daarop onder bevel van den kapitein der infanterie V.H.Götz een tocht ondernomen, ter verdrijving van de vijandelijke benden, welke volkomen slaagde. Gedurende het tijdvak van 1878—1887 viel er in Edi voor onze militaire bezetting betrekkelijk weinig belangrijks voor. Volledigheidshalve mag echter een kort overzicht over dat tijdvak niet ontbreken. Zoo dient bijv. vermeld te worden, dat in den nacht van 16 op 17 November 1883 een bende kwaad volk onverwachts het erf van den luitenant-Chinees te Edi binnendrong en een der wachthebbende oppassers aldaar vermoordde, terwijl verschillende andere Chineezen gewond werden. Toen 1) Het vorig jaar is een begin gemaakt met het bouwen van eene nieuwe versterking — vierhoek met twee tegenover elkander liggende bastions — grenzende aan de oude. Dit werk zal over eenige maanden ereed zijn.
8 eene militaire patrouille verscheen, was de bende evenwel reeds verdwenen. Anderhalf jaar later, en wel in de eerste dagen van Mei 1885, vertoonde zich in het Edische eene bende, voornamelijk bestaande uit Pedireezen van de bovenstreken. Zij dreef de bevolkingspatrouilles terug en bedreigde weldra de woning van den radja en het uitgebreide Chineesche kamp. Op den 18 den , 19 den , 20 slen en 23 steQ Mei leverden de troepen van den radja, die van bestuurswege van wapenen en munitie voorzien waren, vrij ernstige gevechten tegen den vijand, op wien, wanneer hij te veel opdrong, ook uit onze versterking met kartetsen geschoten werd. Op laatstgenoemden dag werd de vijand uiteengedreven en uit Edi geheel verjaagd. Ter betere bescherming van het land werd toen besloten om, voor rekening van den radja, aan de Kwala van Edi-Besar een blokhuis op te richten, dat door Edische troepen zou worden bezet. Eene treurige gebeurtenis had den 9 d e n September 1885 plaats, 's Nachts te 11-1 uur werd namelijk de eerste-luitenant der infanterie A. A. A. M. van Goor van de bezetting te Edi, bij het doen van zijne ronde naar de wacht bij de magazijnen van den aannemer, onverwachts op 200 passen buiten de versterking door twee Atjehers, die bezijden den weg verscholen waren, met den klewang overvallen. Genoemde officier, die zich had doen vergezellen van één gewapende en van één lantaarndrager, bekwam vijf niet gevaarlijke klewanghouwen over de beide armen en een zeer gevaarlijken tot in het gewricht doordringenden klewanghouw over de linkerknie. *) De beide manschappen bleven ongedeerd. Op het hooren der schoten, door den luitenant Van Goor en den gewapende op
1) De eerste-luitenant Van Goor overleed den 27 Maart 1887 te Haarlem aan de gevolgen der kniewonde.
9 de aanvallers gelost, snelde eene patrouille uit de versterking toe. De aanvallers, vermoedelijk tot hun daad gedreven door zucht tot wraak over den steun, welken onze bezetting in Mei t. v. aan de troepen van den radja verleend had, waren echter reeds gevlucht. In het laatst van Mei 1886 pleegde eene Atjesche bende, onder een zekeren Toekoe Aboe vijandelijkheden tegen den radja van Edi. Zij werd na eenige gevechten tot den aftocht gedwongen : maar de rust keerde toch daarna niet geheel in het Edische terug. In de tweede helft van 1887 trachtten zelfs fanatieke Atjehers, die den radja van Edi vijandig gezind waren, de bevolking in beroering te brengen en wendden ook eene poging aan om de versterking te overrompelen, waarschijnlijk met het doel daarbinnen eenige geweren te rooven. Op den Uden September 1887 toch, des morgens te half zes uur, kwam onmiddellijk na het openen der poort van de versterking, eene bende van db 35 met klewangs, rentjongs (dolken), lansen en enkele geweren gewapende Atjehers in den aanvang langzaam en vervolgens snel loopende, hard schreeuwende en met de klewangs zwaaiende van den weg, die van de tijdelijk leegstaande woning van den controleur naar de versterking voert, recht op de poort aan. De bende was nog hoogstens 125 passen van de versterking verwijderd, toen de commandant der wacht, de korporaal der artillerie J. Wild n°. 62148, die met den inlandschen hoornblazer van de wacht buiten voor de poort stond, haar ontdekte. Deze korporaal had de tegenwoordigheid van geest de poort onmiddellijk te sluiten en met den slagboom te verzekeren en was hiermede juist gereed, toen de stormende bende op de gesloten deuren stuitte en alsnog trachtte ze te forceeren. Maar Wild had inmiddels op eigen gezag alarm doen blazen en de aan de wacht zijnde manschappen rechts en links van de poort op het daar aanwezige banket doen springen, zoodat de aanvallers niet alleen voor de gesloten poort kwamen,
10 maar ook al dadelijk door het onmiddellijk uitgevoerde commando „vuur" werden verrast. Tegelijkertijd vloog de geheele bezetting te wapen en geen tien minuten later was de aanval afgeslagen. De vijand liet negen gesneuvelden vóór en in de nabijheid van de poort en op den berm in onze handen achter. Patrouilles vonden eenigen tijd later nog twee zwaar gewonde (stervende) Atjehers in de hooge alang-alang in de nabijheid van de versterking, waarvan de een in het bezit was van een repeteerkarabijn en klewang en de ander van een klewang, lans en rentjong. Een gewapend detachement, dat onder commando van een officier, het ter aarde bestellen der gesneuvelden had gedekt, volgde, na afloop van die werkzaamheden, een bloedspoor en vond, na een lOtal minuten behoedzaam gemarcheerd te hebben een Atjeher, gewapend met klewang, lans en rentjong, die in een bamboestoel verscholen was. Gesommeerd zich over te geven, terwijl de patrouille hem intusschen tot op 6 passen genaderd was, sprong hij eensklaps op en liep met opgeheven klewang recht op den inlandschen fuselier Djambool n°. 5607 aan, die den klewanghouw met de bajonet pareerde, doch met de lans aan de linkerbovendij gewond werd. De Atjeher liet daarop zijn lans uit de linkerhand vallen om het geweer van Djambool te kunnen vastgrijpen, waardoor deze fuselier een oogenblik weerloos werd ; maar zijn geweer met de rechterhand vasthoudende greep hij den Atjeher met de linkerhand zoodanig bij den strot, dat deze viel en beiden samen ter aarde stortten. De Atjeher werd toen door een schot gedood. Wij wilden niet nalaten de namen van Wild en Djambool hier dankbaar in herinnering te brengen. De eerstgenoemde heeft door zijn wakker gedrag een bloedbad binnen de versterking voorkomen, en van Djambool kan gezegd worden door zijne flinke houding, de overige manschappen der patrouille voor den verderen aanval van den zich ter dood gewijd hebbenden Atjeher te hebben behoed.
11 Uitgezonden patrouilles, zoowel door de bezetting als door den radja, ontdekten later niets meer van de aanvallers. Een tweetal maanden later en wel op den 6den November werd echter een tweede poging gedaan tot overvalling der versterking. Op dien dag 's morgens even over zes uur, eenige oogenblikken nadat de veldontdekking (onder commando van den eerste-luitenant A. de Leur) binnen de versterking was teruggekeerd, werd op den weg van Pedawa eene 70 à 80 man sterke bende opgemerkt, die kalm als een troep soldaten, welke ter exercitie uitrukt, den weg volgde in de richting van de controleurswoning. Twee personen, op het oog gekleed als mata mata's (politiedienaars), en gewapend met de Beaumontgeweren, scheidden zich bij a1 (zie plaat I) van dien troep af en liepen ongeveer in de richting naar dl, den schildwacht op het bastion 2 in het voorbijgaan toeroepende : „djangang pasang" (niet schieten). Ondertussciien marcheerde de bende, die voorzien was van stormladders, onderscheidene flesschen petroleum en twee bijlen, door, doch al dadelijk was de bezetting onder de wapens gekomen. Bij bl gekomen, verliet de bende den weg, volgde de richting van cl en vervolgens die naar de versterking. Nog geheel gesloten ongeveer bij dl gekomen, nam zij, onder een kort, doch hevig geschreeuw : ,orang wolanda kaloewar, sekarang benteng mau di bakar" (blanken naar buiten, thans willen wij de versterking in brand steken), den looppas aan en werd nu onzerzijds onmiddellijk het vuur geopend. Al dadelijk vielen een tiental vijanden en ontstond onder hen eene soort van paniek, althans zij die ongedeerd bleven, weifelden een oogenblik om voorwaarts te gaan. Hierop vloog één Atjeher — zooals later gebleken is, Toekoe Aboe, — vooruit, op den voet gevolgd door een groot deel der bende, die echter lang niet meer gesloten was ; maar toen Toekoe Aboe ongeveer bij e1 doodelijk gewond ter aarde
12 stortte, deed niemand meer een pas verder. Enkelen schoten toen hunne geweren af en poogden nog te herladen, maar onder het hevige vuur onzerzijds volgehouden, waarbij een kartetsschot uit bet ijzeren kanon van 9 cM. van bastion 2, lieten allen zich vallen. Nadat nog eenige schoten gedaan waren, zond de Militaire Commandant, de kapitein J. Bartels, omstreeks kwart voor zevenen den eerste-luitenant J. L.T.Sanders met 25 man buiten de versterking, om den vijand verder op te sporen en onschadelijk te maken. Dit bevel werd met veel omzichtigheid ten uitvoer gelegd, maar men kon toch niet verhinderen, dat een nog ongedeerd gebleven Atjeher, toen hij tot op een drietal passen door den fourier G. B. Plüdderman n°. 12276 genaderd was, plotseling opsprong en dezen met twee klewangslagen verwondde. De luitenant Sanders, die naast den fourier liep, werd daarop handgemeen met dien Atjeher, en boewei hij hem met de sabel eene gevoelige wonde aan het hoofd toebracht, velde hij hem niet ter neer, doch dit werd daarop verricht door een juist aangebrachten sabelslag van den sergeant-majoor Jhr. K. L. A. P. van der Maesen de Sombreff, n°. 16637. Onderwijl waren ook de politiedienaars, aan wier hoofd zich de mandooi- (opzichter) Ponoeh bevond, met den heer Persijn, employé van den Atjeh-leverancier, op het geschut-en geweervuur afgekomen, en daar zij den weg volgden, welke van den Chineeschen kamp naar de Kwala voert, belemmerden zij het vuur der versterking niet, doch legden zelfs nog 3 Atjehers neer, die trachtten te ontkomen. Een der politiedienaars, genaamd Sarimin, werd daarbij door een dezer Atjehers aan het hoofd en aan de linkerhand door klewanghouwen gewond. Van den vijand werden 51 gesneuvelden gevonden en op hem werden buit gemaakt : 1 repeteergeweer, 2 de Beaumontgeweren, 2 Chassepots, 13 trompladers, 31 rentjongs, 25 klewangs, 6 lansen en eenige munitie, verder 2 bijlen en 4 stormladders.
13 Onzerzijds werden verschoten : 2 granaatkartetsen van 8 cM. Getr. *), 1 kartets van 9 cM. GL, 1412 stuks scherpe patronen tot achterlaadgeweer klein kaliber. Na deze wanhopige poging 2) om onze versterking te vermeesteren, verliep er bijna anderhalf jaar, vóórdat er in het Edische weder iets bijzonders voorviel. In April en Mei 1889 had daar echter eene zeer ernstige rustverstoring plaats, en het doel van dit opstel is hoofdzakelijk eene beschrijving te geven van de krijgsverrichtingen, waardoor toen in Edi de rust in korten tijd volkomen hersteld is geworden. Uit dat landschap werden in de maand April van het afgeloopen jaar verschillende berichten ontvangen, waaruit bleek dat eene vijandelijke bende, die steeds in aantal toenam, zich in de nabijheid van onze versterking genesteld had en dat de politieke toestand, in verband daarmede, veel te wenschen overliet. 1) Deze twee schoten werden op pi. m. 1400 passen gelost op eene in de nabijheid van de heuvels bij gl zichtbare bende. 2) Ter toelichting van dezen eigenlijk onzinnigen aanval zij nog medegedeeld, dat het fanatisme der bende, welke zich daarbij waagde, zoo hoog was opgevoerd door een dweepziek Atjeher Toekoe Sech Osman. Al de aanvallers hadden de vaste overtuiging gekregen, dat zij onze versterking zonder slag of stoot zouden binnenkomen. Toekoe Sech had hun diets gemaakt, dat onze geweren zouden weigeren, dat onze handen verlamd en onze tongen verstomd zouden zijn op het zien der bende. Zij zouden onze versterking kunnen naderen en binnengaan, zoo rustig alsof zij naar een kendoerie-(offer) feest gingen. Onze dweepzieke Atjeher hield zich om wel te begrijpen redenen bij den aanval wijselijk op den achtergrond en vluchtte zoo snel mogelijk. De enkelen, die van de bende overbleven, stonden hem later naar het leven, verbolgen als zij waren — en zeker met reden — over den slechten afloop der onderneming, zoo geheel in strijd met zijne voorspelling. Of het hun gelukt is, weten wij niet, maar hopen doen wij het van harte.
1,1 Eene den 20 s t e n April ter verkenning uitgezonden patrouille rapporteerde, dat de vijand nabij den weg, die naar de kwala (monding der rivier) leidt, over eene lengte van 50 M. verscheidene kuilen en putten gegraven had. Den 24™ d. a. v. werd de van het schijfschietterrein terugkeerende troep in een klein vuurgevecht met den vijand gewikkeld, waarbij de onzen één lichtgewonde bekwamen. Den 27 e n April werd eene patrouille mata mata's (politiedienaars) van den radja vrij hevig beschoten uit den boschrand, die het terrein oostelijk van onzen post begrenst, terwijl de vijand tevens de versterking beschoot en men door den kijker waarnam, dat hij bezig was zich in te graven op het terrein, dat zich langs bedoelden boschrand uitstrekt. Het volk van Edi was niet genegen de bende, waarbij zich Edineezen hadden aangesloten, te bevechten, zooals den volgenden dag bleek uit het optreden van eene door den radja uitgezonden bevolkingspatrouille. Op den weg naar de kwala werd den 29 s t c n d. a. v. een Chinees aangevallen en zoodanig verwond, dat hij kort daarop overleed. Twee patrouilles in den morgen van den 30 s t e n uit de versterking achtereenvolgens naar de kwala op verkenning gezonden, kregen vuur uit den oostelijken boschrand. 's Namiddags te 1 uur van denzelfden dag nestelde de vijand zich achter den kogelvanger en schoot van dit punt hevig op de versterking. Toen hij uit het tegenoverliggende bastion door geschut- en geweervuur niet was te verdrijven, rukte eene sectie infanterie uit onder den eerste-luitenant A. de Leur, later gevolgd door eene tweede sectie en gelukte het dien officier den vijand met een verlies van 7 à 8 dooden, waarvan 4 in onze handen vielen, in de richting van den oostelijken boschrand op de vlucht te drijven ; aan onze zijde werd één man gewond. Eene patrouille sterk 30 man, onder bevel van den luitenant-
15 ter-zee 2 e klasse Jhr. H. L. Wichers van Zr. Ms. oorlogsschip Macassar, werd den 1™ Mei, op weg van de kwala naar de benteng, uit oostelijke richting vrij krachtig beschoten en moest dientengevolge achter het Europeesch kerkhof om de versterking bereiken. Denzelfden dag had nog een ernstig treffen met den vijand plaats. Eene patrouille, ter sterkte van 2 officieren en 40 man, onder den eerste-luitenant A. de Leur, werd te 10 1 /, uur v.m. uitgezonden om 's vijands stellingen, waaruit wij herhaaldelijk beschoten waren, te verkennen en hem daaruit zoo mogelijk te verdrijven. De patrouille marcheerde uit de benteng af met toepassing der gewone veiligheidsmaatregelen, en gekomen in het ten noordoosten gelegen begroeide terrein, werd eene sectie en tirailleur opgelost en volgde de andere sectie als reserve. Na de daar gelegen kampong en pepertuinen doorzocht te hebben, kwam de troep in een alang-alangveld, *) dat door verschillende smalle, ongeveer 0,5 M. diepe greppels was doorsneden. Terwijl in dit veld sprongsgewijze werd voortgerukt, stootte de tirailleurlinie plotseling op eene rij kuilen, die door de Atjehers waren bezet. Deze kuilen waren omstreeks 1 M. diep en breed en 2 à 3 M. lang; zij waren in de hooge alang-alang uitgegraven, de aarde was weggevoerd en sommige waren met klappertakken overdekt, zoodat ze eerst op zeer korten afstand waren op te merken. De kuilen waren zoodanig aangelegd, dat zij uit den boschrand langs het strand, waar de vijand zich gewoonlijk ophield, ongemerkt konden bereikt worden. Elke kuil was bezet door 7 à 8 Atjehers, die eerst ontdekt werden, toen de tirailleurlinie er op omstreeks 10 à 15 passen vóór 1) Alang-alang is een soort van rietgras, dat eene hoogte bereikt van 1,3—1,5 M.
16 stond. De vijand rees toen overeind en begon uit 6 à 7 kuilen, die in verschillende richtingen lagen, te vuren. De patrouille-commandant liet twee salvo's geven en onmiddellijk daarna „attaqueeren" blazen. Door 's vijands onverwacht en hevig vuur onthutst, weifelde het en tirailleur opgeloste gedeelte van den troep aanvankelijk om tot den aanval over te gaan, waarop de tweede-luitenant J. F. Cornelius, het voorbeeld gevende, vooruitsprong en moedig op den vijand instormde, door zijne manschappen gevolgd. De Atjehers in de drie eerste kuilen werden neergeschoten of met de bajonet geveld en die in de andere loopgraven door het inmiddels in de gevechtslinie opgerukte tweede gedeelte der patrouille door salvo's in bedwang gehouden. Verder voortrukken was intusschen niet mogelijk door het van alle kanten toesnellen van vijanden, die de patrouille zelfs trachtten te omsingelen. Na een korte poos den vijand door vuur geteisterd te hebben, zag de luitenant De Leur zich tot wijken gedwongen. De patrouille had intusschen 1 doode en 4 gewonden ') bekomen; ook de voorraad patronen begon te verminderen. De reserve bleef vuren en de gewonden werden daarachter gebracht, waarna de tirailleurs al vurende op de vleugels terugtrokken. De luitenant Cornelius, die het geweer van den gesneuvelde had overgenomen, onderscheidde zich door met de Europeesche fuseliers J. J. Eovenne, n°. 75299, die hierbij gewond werd, en J. Grond n°. 21892 en de Inlandsche fuseliers Wongsosemito n°. 83665 en Satroe n°. 7890 moedig stand te 1) Gesneuveld: Europ. fuselier S. A. de Bok no. 2040Ö. Gewond ; Europ. fuselier J. H. Wagelaar „ 17799. ., „ F. L. Deriemont „ 20987. „ „ H. Nieman „ 19049. Inl. „ Kromopawiro „ 25179.
17 houden, om eene tandoe in te wachten voor het vervoeren van het lijk van den gesneuvelde, dat anders in 's vijands handen zou zijn gevallen. Aanvankelijk werd in twee gedeelten geretireerd, — de gewonden werden steeds het eerst achteruit gebracht, — doch al spoedig smolt de troep, door vermoeienis tot geen groote krachtsinspanning meer in staat, ineen en trok men telkens gezamenlijk op de gewonden terug. De vijand bleef steeds opdringen ; de uiterste inspanning was noodig om hem in bedwang te houden ; de gewonde fuselier Kromopawiro moest zelfs een eind ver door den patrouille-commandant gedragen worden, ten einde zoo min mogelijk geweren aan het vuur te onttrekken. Op ongeveer 200 passen van onze versterking werd de troep opgenomen door eene sectie infanterie onder den tweedeluitenant E. W. Ostreig van de bezetting en kon de patrouille De Leur verder ongehinderd te 12 uur onzen post bereiken. Er waren verschoten 987 patronen. Hoewel bij deze verkenning geene betrouwbare gegevens omtrent de sterkte der tegenpartij waren verkregen, verschafte zij echter de zekerheid, dat het geheele terrein oostwaarts van onze versterking en noordwaarts in de richting van de Kwala, als bezaaid was met kuilen en loopgraven. Terecht leidde de Militaire Commandant, de kapitein J. A. A. In 't Veld uit den ondervonden tegenstand af, dat die sterkte niet gering was en het garnizoen niet bij machte kon worden geacht, den vijand uit zijne positie te verdrijven. Daarenboven was de communicatie over land met de Kwala niet meer vrij, nu de vijand zich in grooten getale in de nabijheid van den weg derwaarts had genesteld. De patrouille van Zr. Ms. oorlogsschip Macassar zag zich dan ook in den namiddag van den l s t e n Mei verplicht per sloep langs de rivier naar boord terug te keeren. Ook de houding van den radja bij vorige gelegenheden, die in tijden van onrust steeds dadelijk zijn toevlucht tot de o
18 versterking had genomen, gaf stof tot denken, nu hij het gevaar niet scheen te vreezen en rustig in zijne woning bleef. In weinige dagen had de toestand een ernstig karakter verkregen, vooral omdat het volk van Edi in het geheel niet meer te vertrouwen was. Den 2 d e n Mei werd het garnizoen, op verzoek van den Militairen Commandant, door een detachement van 25 man, onder den luitenant-ter-zee 2 e kl. H. J. Hoven van Zr. Ms. oorlogsschip Pontianak versterkt. Toen daarop de waarnemende Assistent-Kesident E. van Assen, naar aanleiding van een en ander en in overeenstemming met den Militairen Commandant, aan den Civielen en Militairen Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden in overweging gaf, om tot verdrijving van den vijand eene macht van twee compagnieën infanterie en eene sectie artillerie te doen komen, besloot de Generaal van Teijn eene expéditionnaire macht onder bevel van den commandant van het 3 e bataljon infanterie, den luitenant-kolonel H. J. L. de Bank Langenhorst, naar Edi te zenden. De Instructie voor den Expeditie-Commandant is hierbij in afschrift overgelegd (bijlage A). De ordre de bataille is op bijlage B vermeld. Den 5 d e n Mei, des avonds om 6 uur, waren alle stoomschepen met de expéditionnaire troepen aan boord ter reede van Edi vereenigd. Om 107 2 uur v. m. van dien dag waren reeds 75 man van de 4 d e compagnie onder den kapitein F. P. A. Mollinger gedebarkeerd, met opdracht aan de Kwala Edi stelling te nemen, ter bescherming van het debarkement der overige troepen en goederen. Dienzelfden dag werden nog ontscheept de bergartillerie met het geschut en de munitie, de genietroepen en het hospitaal-personeel benevens de bij deze afdeelingen ingedeelde dwangarbeiders. Tot de komst van den Expeditie-Commandant
19 werd alles onder de bevelen gesteld van den commandant der 4" compagnie. De eerste-luitenant-kwartiermeester met de resteerende dwangarbeiders, het kookgereedschap en de reserve-munitie werden hoogerop aan de rivier gedebarkeerd, aan e landingsplaats in het Chineesche kamp te Edi, en gingen van daar onder gewapend geleide van een detachement deibezetting dadelijk naar onze versterking. Wegens invallend ongunstig weder, den lagen waterstand en de late aankomst van Zr. Ms. oorlogsschip Macassar, konden de overige troepen dien dag niet meer aan wal komen. De gedebarkeerde troepen werden dien dag en 's nachts niet door den vijand verontrust. Zij hadden stelling genomen in de half afgebrande, doch nog zeer versterkte kampong Kwala, die bij hunne komst reeds bezet werd bevonden door mata-mata's van den radja van Edi. Den 6 en Mei om lO1/^ u u l * v - m - waren de overige troepen ontscheept ; de Expeditie-Commandant nam het bevel over de aan de Kwala vereenigde troepenmacht op zich, en gaf naar aanleiding van hetgeen hem omtrent den vijand bekend was geworden, namelijk, dat deze zich aan weerszijden van den weg, die naar de versterking voert, in kuilen en loopgraven had genesteld, de volgende bevelen voor den opmarsen daarheen, tevens met het doel om den vijand te verdrijven uit zijne stellingen in den omtrek der versterking. 1°. De ransels en goederen, die niet direct noodig zijn, worden per stoomsloep en tongkang (praauw) langs de rivier naar de versterking Edi gebracht. 2 e . De 2 d e compagnie onder den kapitein G. A. Hansen, waarbij een klein gedeelte der genietroepen en zes tandoes met eenig hospitaal-personeel, maakt, langs het strand gaande, in Z. O. en verder in Z. en Z. W. richting, eene omtrekkende beweging lang« de rechterflank der vijandelijke stellingen, na welke omtrekking verband moet worden gehouden met de hoofdcolonne, die langs den grooten weg naar de versterking
20 Edi zal marcheeren. Die compagnie zal zich nabij die versterking bij de hoofdcolonne aansluiten. (Zie Plaat I). Alle vijandelijke stellingen, die zij ontmoet, zullen worden genomen, en de vijand met de grootst mogelijke verliezen worden teruggedreven. Onder den Expeditie-Commandant zullen langs den grooten weg marcheeren de 4 e compagnie en de artillerie met het gros van de genietroepen en de ambulance. De artillerie zal over de I e brug van het strand af in stelling komen en 's vijands position onder vuur nemen, om voornamelijk de aandacht des vijands van de omtrekkende beweging der 2 e compagnie af te leiden. Voor de staking van het vuur en voor den verderen opmarsch zullen nadere bevelen worden gegeven. Om I I 7 4 uur v.m. werd afgemarcheerd en reeds 1/4 uur later opende de vijand, uit boschjes en loopgraven ten oosten van den weg van de Kwala naar de versterking, het vuur op de in stelling gekomen artillerie, zonder dat deze met hare dekking eenig nadeel daarvan ondervond. Onmiddellijk vuurde de artillerie en hare dekking terug, en nadat was ingeschoten, werd het vuur langzaam voortgezet, met dat gevolg, dat het schieten van den vijand verminderde en deze bij gedeelten in oostelijke richting naar het bosch, en in zuidelijke richting naar den klappertuin terugtrok. Op dat terugtrekken van den vijand vroeg en bekwam de commandant der artilleriedekking, de tweede-luitenant H. van Beusekom, versterking van eene groep, l ) om den terugtrekkenden vijand wat meer onder vuur te kunnen nemen. Ongeveer */4 uur later deboucheerde de 2e compagnie uit het bosch op de alang-alangvlakte, op 250 M. van den grooten weg, en toen zij den noordelijken of rechtervleugel der vijandelijke stollingen bij a aanviel, vluchtte de vijand in 1) Eene sectie is verdeeld in twee groepen.
n 21 vrij grooten getale in zuidelijke en zuid-oostelijke richting. De artillerie, met de voorhoede, (2 e sectie) kregen daarop last langs den weg voorwaarts te marcheeren. Na 100 passen te hebben afgelegd, werd die sectie bevolen verder op te rukken in de richting B, waaruit men vuur kreeg, terwijl zij bij de artillerie, die voorloopig halt zou houden, door de 3e sectie werd vervangen. De 2e sectie verliet den weg omstreeks n en kreeg, na 100 M. zuid-oostelijk te zijn opgerukt, den last zoo spoedig mogelijk te attaqueeren op de stellingen bij B, welke aanval met veel succes bekroond werd. Geleid door haren commandant den tweede-luitenant H. van Beusekom, attaqueerde de sectie onmiddellijk, en maakte 18 Atjehers door geweerschoten en bajonetsteken af. Tal van blanke wapenen en eenige vuurwapenen, waaronder een achterlaadkarabijn, werden buitgemaakt. De Europeesche fuseliers A. L. Schierhorn, n°. 20668 en J. A. Minkema, n°. 20443, die daarbij beiden gewond werden, gevolgd door den luitenant Van Beusekom, raakten het eerst bij de loopgraven handgemeen. De luitenant Van Beusekom sloeg een vijand met zijn sabel neer, die vervolgens met de bajonet werd afgemaakt. De Europeesche hoornblazer H. W. Kooistra n°. 16456, die, hoewel slechts met een kapmes gewapend, moedig aan den aanval deelnam en ook handgemeen raakte, verwondde een Atjeher met zijn kapmes. Ook de omtrekkende colonne, de 2 e compagnie onder den kapitein der infanterie G. A. Hansen, volbracht hare taak met uitstekend gevolg. Die compagnie was de ^ bevolen omtrekkende beweging in den voorloopigen gevechtsvorm begonnen, totdat zij in de wildernis kwam, waai-op één gelid moest worden gemarcheerd. Op de alang-alangvlakte A gekomen, werd de voorloopige gevechtsvorm hersteld, om aanstonds in de wildernis weder den marsch op één gelid aan te nemen.
-
22 Gedurende het laatste gedeelte van den marsch was het terrein hoe langer zoo moeiehjker geworden, zoodat reeds het plan gevormd was eene andere richting in te slaan, toen den compagnies-commandant, door den commandant der voorste sectie, den tweede-luitenant Van Bloemen Waanders, gerapporteerd werd, dat er uitzicht bestond spoedig de wildernis te verlaten. Naar voren gaande, nam de kapitein Hansen bij a waar, dat twee openingen door den boschrand voerden naar de daarvoor gelegen alang-alangvlakte, waar hij op 5 à 10 passen vóór zich den rechtervleugel ontdekte van 's vijands positie. De afleiding met het artillerievuur beoogd, had doel getroffen, de in kuilen en loopgraven opgestelde Atjehers hadden van de omtrekking niets bespeurd ; zij hadden alle aandacht gewijd aan de hoofdcolonne op den grooten weg. Beseffende dat van een stout optreden alles afhing en dat zijne compagnie, die slechts met twee man tegelijk kon deboucheeren, gevaar liep, zoo de vijand haar in die min of meer netelige positie ontwaarde, besloot hij onmiddellijk tot den aanval over te gaan op de meest nabijzijnde groep kuilen. Den Amboineeschen fuselier Mait, n°. 25969 vooruifcduwende, volgde hij hem onmiddellijk op den voet en liet een luid „hoera" hooren, dat door de compagnie herhaald werd. Achter den compagnies-commandant kwamen de Amboineesche fuseliers Wattemury, n°. 2813 en Mamanky, n°. 84266. Met hun vieren liepen zij recht op de Atjehers aan, die zichtbaar waren. De Europeesche sergeant J. C. J. Brok, n°. 24690, die gelijktijdig met den kapitein Hansen en den Amboineeschen fuselier Mait n°. 25969, uit den boschrand was gesprongen, was gedurende den aanloop zijn compagnies-commandant op zijde. De 2dl' luitenant Van Bloemen Waanders, en de Amboineesche fuseliers Abakar, n°. 2846 en Disirat, n°. 20807, die allen uit een 4 à 5 passen meer oostelijk gelegen opening uit het bosch gekomen waren, volgden daarna.
23 De fuselier Mait kwam het eerst in de groep kuilen a ; van de tien Atjehers, die daar waren, zag men al spoedig een 5tal vluchten in Z. O. richting ; de anderen sprongen uit de ingravingen, doch werden allen neergelegd. Daarna verzamelde de compagnies-commandant een 10-tal manschappen en ging dezen in den looppas voor naar de kuilen b. Dicht bij b sprong een Atjeher op den commandant deicompagnie toe; de Amboineesche fuselier Kajoba, n°. 28771, liep zijn commandant voorbij, ging dien Atjeher met geveld geweer tegemoet en doorstak hem, doch kreeg zelf daarbij een klewanghouw op den linkerschouder, welke zeer waarschijnlijk, zonder zijne tijdige tusschenkomst, zijn kapitein zou hebben getroffen. Bij b werd een harde strijd gestreden; langzamerhand hadden zich 10 à 15 man der compagnie bij de reeds daar aanwezigen gevoegd; de vijand delfde het onderspit; alle hier aangetroffen Atjehers werden neergelegd. Terwijl bij b gevochten werd, waren gedeelten van de l e e n 2e sectie, met de tweede-luitenants "Van Bloemen Waanders en La Gordt Dillié losgegaan op de groep kuilen c, van waar de vijand was begonnen te vluchten naar d. Bij c aangekomen bleken de hier aanwezige ingravingen reeds verlaten ; eenige tromplaadgeweren en klewangs werden daar gevonden. Op den vijand, die naar d vluchtte, werden door de aanwezige manschappen onder de leiding van de genoemde officieren salvo's afgegeven. Langzamerhand waren ook de genietroepen en de 3e sectie uit het bosch gedeboucheerd. In de gegeven omstandigheden had deze sectie, onder den luitenant H. W. Muller, geen orders ontvangen, hetgeen niet verhinderde dat zij onmiddellijk ingreep. De manschappen voegden zich bij hunne kameraden, die bij b en c stonden, of zij openden het vuur op den uit e vurenden vijand. Dit vuur uit e werd lastig ; de kogels toch kwamen zoowel bij
21: b en c, tusschen de manschappen, als bij de rest der sectie terecht. Algemeen werd toen front naar e gemaakt, behoedzaam ging men voorwaarts ; de Amboineesche fuseliers Mantowa, n°. 19533, en Semankil, no. 8892, waren het gelid eenige passen vooruit. Tusschen b en c waren geene kuilen, doch vlak bij e gekomen werd door een 5tal Atjehers een salvo gelost ; de fuselier Mantowa viel gewond neer; met een luid „hoera" werd daarop door de overigen op de groep loopgraven bij e gestormd. De Amboineesche fuselier Adjah, n°. 9417, kwam den Amboineeschen fuselier Semankil N°. 8892 voor en was het eerst tusschen de kuilen ; hij werd onmiddellijk gewond, doch bleef doorvechten. Keeds dadelijk was men in een scherp handgemeen met den vijand gewikkeld, doch ook hier behielden onze soldaten de overhand ; geen enkele Atjeher ontkwam. Tijdens het gevecht bij e was de Amboineesche sergeant Toerang, n°. 84911, met drie jonge fuseliers uit eigen beweging naar d gesneld, de plaats waar hij de Atjehers uit c had zien wegduiken. Hij kwam er voor een rij kuilen, die met salvovuur werd geënfileerd. De vijand, wel 50 in getal, vluchtte spoedig in oostelijke richting, met achterlating van eenige dooden. Na het gevecht bij e liet de compagnies-commandant bij c verzamelen en ophouden met vuren blazen. Het duurde echter nog eenigen tijd vóór de overal verspreide manschappen daar vereenigd waren. Zij kwamen hijgend en vermoeid aangeloopen ; de fuselier Mamanky, n°. 84266, kreeg het zoo benauwd, dat hij op den grond viel, en naar adem snakte. Het hospitaal-personeel was intusschen met de tandoes op de verzamelplaats aangekomen. Mamanky werd bijgebracht en de gewonden werden verbonden. Op dit oogenblik daagde de vijand opnieuw bij f op. De Amboineesche sergeant Karmool, n°. 80987, verzamelde spoedig eenigen der dichtst-bijzijnde manschappen en liep met deze
25 vastberaden de Atjehers tegemoet ; een vijftal vijanden werd neergeschoten. De compagnie begon zich van lieverlede bij gr te verzamelen ; de 4e sectie, onderden sergeant majoor Wolvekamp, n°. 26592, stond reeds, de ambulance dekkende, bij c, toen de vijand plotseling weer begon te vuren uit e. Eene groep dier sectie ging onder dien sergeant majoor ijlings in die richting vooruit, voorafgegaan door den gewonden, doch nog niet verbonden Amboineeschen fuselier Adjah, n°. 9417. De vijand hield geen stand en vluchtte in noordelijke richting. Hiermede was het gevecht te dier plaatse afgeloopen ; het had een half uur geduurd ; de vijand liet ongeveer 40 lijken liggen in en bij de door de 2 e compagnie gevonden kuilen en loopgraven. De groep der 4 e sectie bij e teruggekeerd zijnde, werd daar nog een poos gewacht tot de fuselier Mantowa, n°. 19533 verbonden was en de Europeesche sergeant W. Hornstra, n°. 21191, zoo ook de Amboineesche fuselier Matindos, n°. 29166, beiden door warmte en bovenmatige inspanning bevangen, waren bijgebracht. Toen alles gereed was, ving de 2 e compagnie den marsch naar den weg aan ; zij werd daar opgenomen door de hoofdcolonne en nam achter de ambulance plaats. De achterhoede der hoofdcolonne onder den eerste-luitenant J. J. A. Gaade, die op den weg stelling bleef houden, totdat de 2 e compagnie was voorbijgetrokken, had nog een paar salvo's gelost op enkele vijanden, die zich aan den boschrand vertoonden. In goede orde en zonder door den vijand bemoeielijkt of beschoten te worden, werd naar onze versterking gemarcheerd en deze om 1V 4 uur bereikt. In het gevecht werden verschoten : door de 2 e compagnie v. h. 3 e Bat. 1853 patr., door de 4 e compagnie v. h. 3° Bat. 1460 patr., door de Art i e 10 granaten en 18 granaat-kartetsen.
20 Van onze zijde waren vier Europeanen van de sectie Van Beusekom en vijf Amboineezen van de 2 e compagnie gewond geworden 1 ). Onmiddellijk na aankomst in de versterking werd daarbinnen het logies aangewezen voor de 4 e compagnie, de artillerie en de ambulance. Voor de 2 e compagnie en de genietroepen werd eene loods gebouwd op het erf van de controleurswoning. Den 5 e n Mei werd te Kota-Radja van den waarnemenden Assistent-Besident ontvangen een schrijven van 4 Mei, waaruit bleek dat de toestand zich meer en meer verwikkelde, en waarin door hem zoo mogelijk de toezending van meer troepen werd gevraagd dan aanvankelijk verzocht was. In overeenstemming hiermede vertrok den volgenden morgen, gedeeltelijk per particulier stoomschip Hok-Canton, en voorhet overige per Gouvernementsstoomschip Zeemeeuw, nog de Ie compagnie van het 3 e Bataljon, bestaande uit den commandant, den kapitein H. T. G. van Bijleveld, de tweede-luitenants L. de Roever, W. M. de Lussonet de la Sablonière en W. A. Tromp, benevens 112 minderen en 11 dwangarbeiders. Met dezelfde gelegenheid vertrokken de muziek van genoemd korps en een sergeant-schrijver, benevens de kapitein van den Generalen Staf W. F. N. van Geusau, die als chef van den staf aan de expeditie werd toegevoegd. Den 7en debarkeerden deze troepen in Edi ; de colonne ge-
l) De Eur. n
»
»
n
i-
n
„ Amb. n
n
ii
n
"
"
hoornblazei' H. W fuselier L. A L „ J. A. „
„
„
,, »
Kooistra Meestra Sehierhorn Minkema Kojoba Waam Mantawa Talakua Adjah
no
„ „
„ „ ., "
16456. 12994. 20668. 20443. 28771. 28579. 19553. 15829. 9417.
27 noot toen rustdag, terwijl men verder meer inlichtingen omtrent den vijand trachtte te bekomen. Te 8 uur v.m. werd door den Expeditie-Commandant eene vergadering gehouden met den waarnemenden Assistent-Resident, den Militairen Commandant, den radja van Edi en zijne petoewa's (hoofden). Aan den radja en zijne petoewa's werd daarbij de vraag gesteld, wat de reden van het verzet was en waarover men in Edi ontevreden was, alsmede of de beweging tegen het gouvernement, of tegen den radja was gericht. De petoewa's vroegen een oogenblik alleen te mogen vergaderen, hetgeen werd toegestaan. Daarna deelden zij mede, nog niets met zekerheid te kunnen zeggen, aangezien eerst de kleinere hoofden daarover moesten worden geraadpleegd. Zij verzochten daarom uitstel. De waarnemende Assistent-Resident gaf hun toen, namens den Expeditie-Commandant, te kennen, dat daartegen geen bezwaar bestond, doch de expeditie op dat uitstel niet kon wachten. De inlichtingen, die zij nog omtrent sterkte, positie en plannen van den vijand gaven, waren zeer uiteenloopend en verspreidden weinig licht. Den volgenden morgen bleek dan ook dat hunne berichten niet betrouwbaar waren en de vijand zich geheel anders had genesteld, dan door hen was voorgesteld. Zij hadden namelijk medegedeeld, dat de bende twee versterkingen had bezet, beide op ongeveer 100 M. oostelijk van den weg naar Pedawa Besar gelegen, de eene noordelijk en de andere zuidelijk van den meest noordelijken zijtak der Pedawa-Pontang, en beide nabij dien tak gelegen, terwijl het terrein tusschen den weg en die versterkingen bezaaid heette te zijn met loopgraven en tirailleurputten. De versterkingen zouden dus ter hoogte van de punten a en b (zie plaat n°. 2) gelegen moeten zijn, waarbij echter in het oog gehouden moet worden, dat het toen nog niet bekend
28 was, dat bedoelde zijtak, na bij c den weg gekruist te hebben, een sterke bocht naar het noorden maakt. Men meende, dat de loop van het riviertje ongeveer loodrecht op de richting van den weg was. Om 10 uur v.m. van den 7en Mei werd door den ExpeditieCommandant eene vergadering gehouden met den Militairen Commandant van Edi, den Chef van den Staf en alle Compagnies- en Detachements-commandanten, om het plan voor den volgenden dag vast te stellen. In die vergadering werd medegedeeld, wat in de vorige was vernomen omtrent sterkte en positie van den vijand. Besloten werd : de bewuste versterkingen gelijktijdig aan te vallen. De 2e en 4 e compagnie zouden de zuidelijke, de Ie compagnie de noordelijke sterkte vermeesteren ; aan elk dezer colonnes zouden genietroepen en eene ambulance worden toegevoegd. De artillerie, met eene sectie van de bezetting als vaste dekking ; de reserve onder den Militairen Commandant van Edi, en bestaande uit eene sectie van het garnizoen onder den tweede-luitenant E. W. Ostreig en 75 man landings-divisie, onder den luitenant-ter-zee 2 e klasse H. T. Hoven, waarbij de luitenants-ter-zee 2 e klasse Jhr. O Boëll en Jhr. H. L. Wichers nog waren ingedeeld, benevens de rest der ambulance, (waarbij de officier van gezondheid 2 e klasse bij de zeemacht R. Willemsen,) zou voorloopig stelling nemen bij, of westelijk van c. Verder werd bepaald, dat de waarnemende Assistent-Resident voor twee gidsen zou zorgen en dat, om het aantal noncombattanten tot een minimum te brengen, geen reserve-munitie zou worden meegenomen, doch aan elk geweerdragende 20 reservepatronen zouden worden uitgereikt, mee te nemen in den broekzak ; ieder geweerdragende had dus 90 patronen bij zich. Tegen 6 % uur n. m. van den 7 den Mei verzocht Mad Said,
É M M B r t t t M
29 volgens den waarnemenden Assistent-Resident een zeer betrouwbaar persoon, die als gids zou dienen, in tegenwoordigheid van hem en den Chef van den Staf, namens den radja van Edi, om op den 8at<m Mei niet uit te rukken, daar de vorst dien dag met eigen volk den vijand wenschte te verdrijven. Dit verzoek werd van de hand gewezen. Des avonds omstreeks 8 uur werd door den gids Mad Said, die gedurende den nacht in de benteng zou verblijven, in een vertrouwelijk gesprek medegedeeld, dat de vijandelijke benden geene versterkingen, doch tal van loopgraven en kuilen hadden gemaakt op het terrein, ten noorden en ten westen der Pedawa Pontong, die op 2 K. M. van onze versterking stroomde. In verband met de verklaring van den waarnemenden Assistent-Resident, dat Maid Said een zeer betrouwbaar persoon was, die als gids herhaalde malen uitstekende diensten had bewezen en gelet op de omstandigheid, dat hij ook den volgenden dag als zoodanig zou medegaan, werd besloten het ontworpen plan voor de operatie van den 8 s l e n Mei niet te laten doorgaan, doch met de geheele macht langs den weg naar Pedawa te marcheeren, tot aan den eersten zijtak der Pedawa Pontong,, en vervolgens in noordoostelijke richting, totdat nadere bevelen gegeven zouden worden. Den 8 s t e n Mei werd 's morgens om 5 uur afgemarcheerd. Na het punt c (zie plaat n°. 2), aan den eersten zijtak der Pedawa Pontong, om 5 3 / 4 uur bereikt en het omliggend terrein verkend te hebben, zonder daarbij iets van den vjjand te bespeuren, werd teruggemarcheerd en op den linkeroever in noordoostelijke richting een voetpad ingeslagen, ten einde van hier de plaatsen op te sporen, waar de vijandelijke benden zich hadden genesteld. Op dat voetpad werd op twee gelederen uit de flank gemarcheerd. Bij het deboucheeren op eene opene, gedeeltelijk methooge alang alang begroeide vlakte, werd een peloton der voorhoede
30 (l s t e ) compagnie "opgelost in gesloten groepen op normalen afstand x ), terwijl het andere peloton van die compagnie in open colonne met sectiën, op hoogstens 50 passen afstand achter het midden volgde. De compagnie (2 de ) der hoofdcolonne formeerde toen de open colonne met sectiën. Op deze wijze werd ongeveer 400 M. voortgerukt, zonder dat iets meer van den vijand werd bespeurd, dan eenige verlaten loopgraven, totdat de voorhoede op eene verheffing van het terrein kwam en op 3 à 400 M. voor zich eene groote bende Atjehers zag, die tot over de knieën in de alang-alang stonden. De commandant der voorhoede, die inmiddels zijne compagnie in bataille had laten komen, ontving last op de bende te vuren en evenzoo de artillerie, die daartoe in batterij moest komen op de terreinplooi rechts, dat is : zuidoostelijk van de Ie compagnie. De overige troepen hielden halt en waren in de door hen aangenomen knielende houding achter de terreinplooi geheel gedekt. Nog vóór het eerste salvo van de I e compagnie verdween de vijand ; zoo als later bleek had hij zich laten zakken in kuilen en loopgraven. Daar af en toe op die zelfde plaats eenige hoofden uit de alang-alang te voorschijn kwamen, bleef de I e compagnie nu en dan een salvo afgeven, terwijl de artillerie, na het tweede salvo der I e compagnie (omstreeks 6 uur v.m.), eerst met granaten, daarna met granaat-kartetsen het punt beschoot, waar de vijand zich het eerst vertoond had. Toen deze evenwel niet terugvuurde, van ons vuur geen uitwerking werd bespeurd, en de gidsen verklaarden, dat de vijand zijne hoofdmacht meer oostelijk nabij de Pedawa-Pon tong had, werd het vuur gestaakt en kreeg de commandant 1) Zijnde acht passen.
M
M
31 der I e compagnie, te 6\ uur ongeveer den last in oostelijke richting te marcheeren, (één peloton opgelost in gesloten groepen, het andere in colonne met sectiën als soutien daarachter,) en die der 2e compagnie om de linie der I e compagnie in denzelfden vorm op den linker (west-noord-west) vleugel te verlengen. Om gedekt te zijn tegen flankaanvallen uit het noorden, waar de vijandelijke bende pas gezien was, marcheerde de 4e compagnie in reserve achter, en eenigszins uitwaarts van den linkervleugel der voorste linie. Van de overige troepen volgden de artillerie en de genietroepen met de ambulance op gelijke hoogte en dr 75 M. rechts, dat is : zuidelijk van de 4e compagnie ; de reserve d r 25 passen achter de ambulance. Na op deze wijze ongeveer 250 M. in zuidoostelijke richting te hebben gemarcheerd, hield de 4 e compagnie halt, en gaf de voorste sectie eenige salvo's op eene bende Atjehers, zichtbaar noordelijk van den pepertuin B. Ook de overige troepen hielden halt ; de Ie en 2e compagnie, die op dat oogenblik reeds in den peportuin B. waren gekomen, namen stelling aan den oostelijken rand; het soutien der I e compagnie bleef in open colonne met sectiën aan den westrand staan, en dat der 2e compagnie aan den noordrand, doch tevens binnen den tuin. De reserve-compagnie, het detachement genietroepen en de ambulance hielden halt in dezelfde formatie en op denzelfden afstand ten opzichte van elkander, waarin ze gemarcheerd hadden ; de artillerie kwam links in batterij. Toen de voorste sectie der 4° compagnie salvo's deed op de vijandelijke bende, werd zij op een afstand van dr 200 M. plotseling uit het noordwesten beschoten. De commandant dier compagnie vroeg en kreeg te 7 uur v. m. den last derwaarts op te rukken en den vijand te verdrijven. Nadat de compagnie links van directie was veranderd, ging de voorste sectie onder den eerste-luitenant J. J. A. Gaade in gesloten groepen voorwaarts in de richting e. ij. (zie plaat N°. 3) ; de
32 andere sectiën volgden in open colonne met sectiën, op 25 à 50 passen achter het midden. Bij r gekomen hield de compagnie halt. De 2 e sectie onder den tweede-luitenant H. van Beusekom kreeg last de gevechtslinie aan den rechtervleugel te verlengen, in denzelfden vorm als de I e sectie. Tegelijkertijd werd de compagnie op de linker-westflank beschoten, waarop de compagnies-commandant de 3 e sectie, onder den tweede-luitenant S. O van Hattum, op den linkervleugel zijner compagnie de haakstelling liet innemen. Die sectie kreeg tevens last later bij het voorwaarts gaan als soutien, achter den linkervleugel der gevechtslinie, uit de flank te volgen. De 4 e sectie, onder den sergeant-majoor, bleef in reserve op dr 75 passen achter de I e sectie. Nauwelijks was dit volbracht, de sectie Van Beusekom stond nog gesloten, toen een groot aantal Atjehers, naar schatting zeker 200, uit de op ongeveer 50 passen verwijderde alangalang opsprongen en in gebukte houding, schreeuwende, met den klewang in de vuist, op het voorste peloton invlogen. Op het commando van den compagnies-commandant „salvovuur," gaf eerst de rechter-, daarna de linker- en toen weder de rechtersectie van dat peloton een salvo. Niettegenstaande door deze drie salvo's zeker een 40-tal Atjehers werden neergeschoten, drong de vijand toch de sectie Gaade binnen en sloeg daar eenige manschappen neer, waarop de overigen terugweken en met hen de rechter en derde, zoomede de in reserve gehouden vierde sectie. De 4° compagnie was door een paniek bevangen ; slechts weinigen bleven staan en verdedigden zich hardnekkig. Het waren : de kapitein P . P. A. Mollinger, de I e luitenant J. J. A. Gaade, de Europeesche korporaal P . H. N. Schordell, n°. 8697, de Europeesche fuseliers H. J. van ' Maele, n°. 2507, J. M. Gabriels, n°. 76856, B. Swier, n ° . 20562, en J. van Dorp, n°. 69185, zoomede de Europeesche hoornblazer H. N. Kooistra, n°. 16456, die hoewel twee dagen
^^^^^^_ _^ ^^_ _ __a
^^_
3::;
te voren door een klewanghouw gewond, toch mede was uitgerukt. De luitenant Gaade commandeerde nog attaqueeren, stormde tegen den vijand in en sneuvelde. De korporaal Schordell en de fuselier Van Maele, die hun officier dapper gevolgd waren, bleven zwaar gewond op de plaats liggen. Toen de kapitein Mollinger, na het sneuvelen van Gaade, de hiervoren genoemde fuseliers van de 2 e sectie al vurende zag terugtrekken, ging ook hij terug ; vlak bij hem was de hoornblazer Kooistra, die eerst in het daarop volgend handgemeen van den kapitein gescheiden werd, dien hij tot dat tijdstip trouw had ter zijde gestaan. Door het stuiten op de I e compagnie van het bataljon en hoofdzakelijk door het (hierna te vermelden) ter hulp snellen van de 2 e compagnie, waardoor de vijand tot staan werd gebracht, kwam de 4 6 compagnie weder bijeen. Nadat de 4 e compagnie de last gegeven was den vijand te verdrijven, werd den commandant der artillerie opgedragen den aanval van die compagnie met vuur te ondersteunen. Daartoe werd naar het noorden in batterij gekomen, de infanterie-dekking links daarvan, op 25 passen afstand opgesteld en het vuur geopend met granaten. Nadat 3 schoten gedaan waren, liet de luitenant-kolonel De Bank Langenhorst het vuur staken, daar dit voor de 4e compagnie gevaarlijk werd. Bijna op hetzelfde oogenblik kwam de vijand (op dr 150 M. van de artillerie) in dichte drommen uit de loopgraven te voorschijn en deed den klewangaanval op de 4e compagnie. De commandant der artillerie liet de stukken dadelijk met kartetsen laden, doch kon niet op den vijand vuren, omdat er gevaar bestond ook eigen troepen te treffen. Het 2 e peloton der reserve-compagnie loste toen salvo's op de Atjehers, die de 4 6 compagnie aanvielen. Het vuur werd op last van den Expeditie-Commandant gestaakt, omdat het evenzoo gevaarlijk werd voor de 4e compagnie. Kort vóórdat deze klewangaanval plaats greep, had de 3
34 Expeditie-Commandant, ten einde tegen mogelijke aanvallen van de noordzijde beschermd te zijn, den luitenant-adjudant Köhler met den meesten spoed gezonden naar den kapitein Van Bijleveld, die nog steeds in den pepertuin stond, met den last om één der twee daar opgestelde compagnieën naar die zijde te doen front maken. De 2 e compagnie werd hiervoor aangewezen. Het 2e peloton van die compagnie marcheerde daarop uit de flank in westelijke richting. Nauwelijks was de hiertoe behoorende 4 e sectie, gecommandeerd door den sergeant-majoor J. W. Wolvekamp, n(>. 26592, uit den pepertuin gekomen, of zij kreeg vuur uit het noordoosten. De sectie gaf naar die zijde salvovuur en attaqueerde daarna den vijand, waarvan reeds dadelijk velen in en langs de Pedawa Pontong verdwenen. De vijand had zich echter grootendeels bij/ 1 (zie plaat n°. 3), behalve in eenige kuilen, op een natuurlijken berm in den linkeroever der Pedawa-Pontong opgehoopt. Hij kon hier slechts weinig gebruik maken van zijne vuurwapenen, doch wachtte vermoedelijk een gunstig oogenblik af om een klewangaanval te doen. Weinige oogenblikken later drong hij dan ook op onze manschappen in, nadat, op last van den compagnies-commandant, van de 4e sectie slechts ééne groep bij g (plaat 3) was achtergebleven. De rest der 2 6 compagnie was namelijk, zooals straks blijken zal, elders heengemarcheerd. Dapper weerde zich de groep onder haren commandant, den sergeant-majoor Wolvekamp. Een ieder scheen als 't ware te gevoelen, dat het hier te doen was om de le en 2e compagnie in rug en flank te dekken. De vijand toch had zich anders zeker geworpen op de Ie compagnie in den pepertuin B., of op de 2 e compagnie, die in noordwestelijke richting attaqueerde. De plaats g waar die groep standhield, was een gewichtig punt, dat ondanks 's vijands overmacht voor ons behouden bleef. Tot een handge-
35 meen kwam het hier niet; de voorste Atjehers werden bijna à bout portant neergeschoten. De namen van hen, die zich daar zoo flink gehouden hebben, zijn: sergeant-majoor Wolvekamp n°. 26592. Amb. sergeant Kariwal n°. 80987. Amb. tuseliers De Lilo n°. 28568, Maitimu n°. 28843, Pattiradjauwaré n°. 22056, Kabisé n°. 15919, Boloeloe n°. 29240, Katopo n°. 28849, Walangitau n°. 9370, Patty n°. 19320, Kaitjeli n°. 3325, Leppa n°. 12504, Lambosse n°. 22974, Talarima n°. 9466, Eeawaruw n°. 29610, Selanuwn 0 .10966, Menden 0 . 23527,enHityahubedjiqn 0 .24939. Het succes van deze groep was van grooten invloed op den verderen loop van het gevecht. Toen de commandant der 2e compagnie, kapitein Hansen, tijdens of kort na de eerste attaque der sectie Wolvekamp, zich wilde overtuigen of het peloton Van Bloemen Waanders zijner compagnie de frontverandering had gevolgd, zag hij eene Europeesche compagnie (de 4e compagnie van het bataljon), handgemeen met den vijand en teruggaan in de richting der Ie compagnie, die nog steeds in den pepertuin B. was gebleven. Hij zag ook dat het peloton Van Bloemen Waanders, voorafgegaan door den commandant, met den looppas op weg was in de richting der retireerende compagnie, (lijn j . k.) en ter hoogte van den pisangtuin v een bajonetaanval deed op den vervolgenden vijand. Daarom gelastte kapitein Hansen den sergeant-majoor Wolvekamp met eene groep van de 4e sectie stand te houden tegen den vijand bij f, hetgeen, zooals boven reeds werd gemeld, met uitstekend gevolg geschiedde en snelde hij zelf met de drie overblijvende groepen het peloton Van Bloemen Waanders te hulp (lijn 1. m.). Ter hoogte van den pisangtuin v geraakte ook dit gedeelte der compagnie met den vijand handgemeen. Door het krachtig gemeenschappelijk optreden der zeven groepen van de 2 e compagnie kwam de vijand tot staan en was de 4° compagnie ontzet.
V 36 Het ter hulp snellen van de compagnie Mollinger door de 2 compagnie is alzoo geschied geheel op het initiatief van den commandant van het I e peloton, den tweede-luitenant der Infanterie M. W. E. Van Bloemen Waanders, en op dat van den compagnies-commandant, den kapitein der Infanterie G. A. Hansen. De 2 e compagnie zette den vijand onmiddellijk na. Bij die vervolging marcheerde zij vrij wel op twee gelederen in bataille ; de manschappen der verschillende section waren echter door elkaar geraakt. Al spoedig stuitte zij op eene rij kuilen en loopgraven, die achtereenvolgens werden genomen; hierbij had die compagnie af en toe een klewangaanval van enkele vijanden te weerstaan, waarbij de aanvallers zonder uitzondering werden neergelegd. De bij g achtergebleven groep onder den sergeant-majoor Wolvekamp voegde zich, nadat de tegenover haar staande vijand door vuur in noordelijke richting verdreven was, weder bij de 2 e compagnie en nam verder deel aan de vervolging. De Amboineezen hebben zich dezen dag weder doen kennen als onverschrokken en stoute soldaten. Bij het ter hulp snellen der 4 e compagnie en het vervolgen van den vijand, zijn zij hunne officieren trouw gevolgd, en hoewel het meerendeel der compagnie uit jonge manschappen bestond, die in Edi den vuurdoop ondergingen, heeft zich de geheele compagnie moedig op den vijand geworpen. e
Bij ae verschillende gevechten van man tegen man hebben zij flink hun vijand gestaan ; klewangvrees kenden zij niet. Dit getuigen ook de vele beschadigingen aan de geweren, vooral aan dat van den Amboineeschen fuselier Laso, n°. 8538. De Amboineesche fuselier Adjah, n°. 9417, hoewel nog niet genezen van zijne op den 6 en Mei bekomen verwonding, onderscheidde zich ook thans weder door zijn moedig gedrag in het met de bajonet te lijf gaan van den vijand. In het bijzonder onderscheidden zich weder de Amboineesche sergeanten Kar-
37 mooi, n°. 80987 en Toerang, n°. 84911, zoomede de Europeesche sergeant J. C. J. Brok, n°. 24690. Toen de 2" compagnie bij het uitvoeren van de bevolen frontverandering, den pepertuin B. had verlaten en bij g op den vijand stootte, hoorde de commandant der I e compagnie links van zich, doch achterwaarts van de plaats, waar hij zich bevond en zonder te kunnen zien wat er gaande was, een hevig geweervuur, zoowel van 's vijands als van onze zijde. Hij deed daarop het 2 e peloton zijner compagnie, dat zich aan den oostelijken rand van den pepertuin B. bevond, in noordwestelijke richting op dat vuur aanmarcheeren. Even na den pepertuin te hebben verlaten, ontwaarde hij, dat de 4 e compagnie van het bataljon terugtrok, en door den vijand achtervolgd werd. Hij ging daarop met het 2» peloton zijner compagnie in den looppas de 4 e compagnie tegemoet, doch deze had toen die hulp niet meer noodig, wijl de 2 e compagnie den vijand op dat oogenblik reeds tot staan had gebracht. Alleen ontmoette dit gedeelte der I e compagnie nog een tiental Atjehers, die aan den bajonet-aanval der 2 e compagnie ontkomen waren en die zij neerlegde ; niemand is daarbij handgemeen geweest. Nagenoeg tegelijkertijd dat de klewang-aanval plaats had, nam de vijand ook de reserve en ambulance uit het zuid-oosten, zuiden en zuidwesten onder vuur, uit boschjes waarin 1 à 1 V2 uur te voren bij het doorzoeken wel versch opgeworpen loopgraven en kuilen waren aangetroffen, doch die geheel verlaten waren. De reserve beantwoordde dit vuur, dat ons twee licht gewonden bezorgde. Terwijl de 2 e compagnie nog steeds den vijand vervolgde, werd het verband hersteld bij de I e en de inmiddels tot staan gekomen 4 e compagnie. Tegelijkertijd haalde een gedeelte deiambulance onder den officier van gezondheid 2 e klasse H. G. Dumont, de dooden en gewonden op, die op het gevechtsterrein waren blijven liggen.
38 Toen de vijand uit al zijne stellingen verdreven was, besloot de Expeditie-Commandant naar het kwartier terug te keeren, waarbij vooral rekening werd gehouden met den toestand der gewonden, waaronder 5 zeer zwaar, voor wie dus eene spoedige opneming in de ziekenzaal der versterking hoog noodig was, alsmede met de vermoeidheid van den troep. In carrévorm werd te 8V 4 uur v. m. de terugmarsch aangevangen, omdat, volgens mededeeling van den gids Maid Said het terrein, waardoor de troep zou terugmarcheeren, bezaaid was met loopgraven en kuilen en de kans dus bestond, zoo zich daarin nog vijanden mochten ophouden, dat de troep van meer dan ééne zijde zoude worden aangevallen. Het carré werd geformeerd als volgt : Voor- of Westflank : I e compagnie. Rechter- of Noordflank : 2° compagnie. Linker- of Zuidflank : reserve-compagnie. Achter- of Oostflank : 4 e compagnie. De bergartillerie, het detachement genietroepen en de ambulance met alle gewonden namen binnen het carré plaats. In deze formatie werd eerst in westelijke en vervolgens in zuidwestelijke richting teruggemarcheerd, tot aan den weg naar Pedawa-Besar, alwaar de gewone colonne-vorm met veiligheidsmaatregelen weder werd aangenomen. Voorhoede : I e compagnie. Hoofdeolonne : 2e compagnie, bergartillerie met dekking, genietroepen, ambulance en reserve-compagnie. Achterhoede : 4e compagnie. Te 9V 4 uur v.m. werd onze versterking bereikt. De terugmarsch werd in de beste orde volbracht. In het terrein waarop geageerd was, waren tal van kuilen en loopgraven van verschillende lengte en van 0.75 M. breedte en diepte aangetrofl'en, alle met front naar onze versterking en naar den weg van Pedawa Besar.
39 Ook het terrein, dat bij den terugmarsch werd doorloopen, was als het ware bezaaid met loopgraven en kuilen, die echter toen alle onbezet waren. Op het gevechtsterrein lagen vele dooden ; volgens ingekomen betrouwbare berichten, moet de vijand een verlies hebben geleden van meer dan 250 dooden en gewonden. In het gevecht werden verschoten : door de I e compagnie 3 e bataljon 6
600 patronen.
. 2 , » » 2292 » » 4« » „ 1327 „ „ reserve 3653 „ door de artillerie 6 granaten en 3 granaat-kartetsen. Gesneuveld : I e luitenant der Infanterie J. J. A. Gaade ; Europ. korporaal F. H. H. R. Steinmuller n°. 18994, Europ. fuselier J. Zimmer n°. 20276, Europ. fuselier C. Lictemberek n°. 11606, Europ. fuselier J. B. Verfaillie n°. 3070. Allen van de 4 e compagnie. Gewond werden : Van de I e compagnie : Europ. fuselier A. Israel n°. 21011. Van de 2 e compagnie : Amb. fuselier Laso, n°. 8538, Amb. fuselier Lehemila, n°. 19317. Van de 4 6 compagnie : Europ. korporaal F. H. W. Schordell, n°. 8697, Europ. fuseliers M. 0. van Delden, n°. 14507, J. Schoffelmeer, n°. 24014, H. J. van Maele, n°. 2507, J. A. van Vuuren, n°. 25123, H. J. Buising, n°. 15944, J. Hoffman, n°. 23075, J. J. Meulebeek, n°. 15095, M. Tom, n°. 16338, G. Beekman, n°. 77235, P. van den Berg, n°. 11676. Van het detachement van de vaste bezetting van Edi : Europ. fuselier L. J. M. van Duuren, n". 24606 ; van het personeel der sectie bergartillerie : Eur. korporaal N. H. Albin, n°. 19420. De Europeesche korporaal der Infanterie Schordell stierf den volgenden dag aan zijne bekomen wonden. Vier geweren van gesneuvelden zijn verloren geraakt, ver-
40 moedelijk medegenomen door de Atjehers, die de eerste manschappen der 4e compagnie hadden neergeslagen. Tal van voorlaadgeweren en blanke wapens werden buitgemaakt ; een klein gedeelte werd medegenomen, het grootste gedeelte op het gevechtsterrein vernietigd, omdat de tandoes gevuld waren met onze gesneuvelden en gewonden. Op den 9 d e n Mei rukte, op verzoek van den radja van Edi, het volk uit om eene verkenning naar het gevechtsterrein te doen. Tegen dit verzoek werden door den Expeditie-Commandant geene bezwaren gemaakt, omdat de vijand verjaagd en gevlucht was en het, met het oog op de dubbelzinnige houding van de Edineezen gedurende de jongste gebeurtenissen, goed werd geacht, hen meer van nabij getuige te doen zijn van de verliezen, die onze troepen den vijand hadden toegebracht. (') De troepen hielden dien dag rust. In den loop van den 9 d e n Mei kwamen te Edi de eerste-luitenant der Infanterie J. Koch, 1 mindere en 5 dwangarbeiders, die aan de expéditionnaire colonne werden toegevoegd, tot het verrichten van opnemingswerkzaamheden. Den 10d<m Mei werd door de expéditionnaire troepen uitgerukt naar het terrein ten oosten en noordoosten van onze versterking (gevechtsveld van den 6 d e n Mei), verder over kampong Kwala-Edi, langs het strand naar de monding der Pedawa-Pontong, en langs dienzelfden weg naar het kwartier teruggekeerd. Geen vijand werd gezien. De bevolking was bezig de kuilen en loopgraven dicht te werpen. Den l l d e n Mei rustdag. Eene sectie rukte onder een officier uit tot dekking van de opnemers, die het terrein in de on(l) In den nacht van 8 op 9 Mei zijn door den vijand de in den strijd gevallenen op het gevechtsterrein begraven, voorzoover die te vinden waren ; later zijn in de Pedawa-Pontongrivier en bij het openkappen van het terrein nog verschillende lijken gevonden.
11 middellijke nabijheid van onze versterking moesten opmeten en inschetsen. Als een gevolg van het kort rapport van den ExpeditieCommandant, van 8 Mei, over de operatie van dien datum, kwam in den loop van dezen dag in Edi ter versterking van de expéditionnaire colonne aan : a. de 3 e compagnie van het 3 e bataljon (waarbij het vaandel van het korps), bestaande uit den commandant, kapitein D. R. P. van Haeften, eerste-luitenants J. P. L. Niesten en Jhr. J. A. C. von Schmidt auf Altenstadt, tweede-luitenants H. Kist en G. J. A. Webb, 150 minderen, waaronder 2 adjudanten-onderofficier en 1 korporaal-tamboer, benevens 10 dwangarbeiders. b. 25 minderen en 26 paarden der cavalerie onder den eersteluitenant C. C. Raaijmakers. c. 4 minderen der artillerie (aanvulling bergartillerie). d. de officier van gezondheid der I e klasse J. Visser. Voor de 3° compagnie werden op het erf van de controleurswoning loodsen gebouwd met planken vloeren, op 0.25 M. boven den grond, en voor de paarden der cavalerie stallen op het terrein nabij de vrouwenloodsen, badkamers en privaten van onze versterking. De verrichtingen der expéditionnaire colonne na den ll d en Mei bestonden in het doen van tochten in het landschap Edi, voornamelijk met het doel om aan de opnemers gelegenheid te geven het terrein in kaart te brengen. Vijandelijkheden werden daarbij niet ondervonden, terwijl de door den vijand gemaakte kuilen en loopgraven reeds overal door volk van Edi waren dichtgeworpen en de alangalang was afgebrand. Daar de rust nu volkomen hersteld was, keerden van 24 Mei tot 11 Juli 1889 de troepen van de expéditionnaire colonne achtereenvolgens naar Kota-Radja terug. Zouden wij dit verhaal kunnen eindigen zonder U, Schordell, *
42 Gaade, Wolvekamp, een huldegroet, een groet der nagedachtenis te hebben gebracht ! Neen, duizendmaal neen ; dappere kameraden, op wier onvergetelijk voorbeeld wij weemoedvol staren, ons hart dwingt ons daartoe ! Gij Schordell, *) die als ulaan bij het regiment n°. 5 3 ) een roemrijk aandeel naamt in den Duitsch-Franschen oorlog en voor Uw dapper gedrag door Duitschland's Heldenkeizer met het IJzeren Kruis begiftigd zijt geworden, Uw naam werd daarna reeds met gulden letteren gegrift in de geschiedrollen van het Indische leger ook 1 Immers, nadat Gij in September 1878 bij het Indische leger in dienst waart getreden, werdf Gij den 2 d e n October 1883 bij de bestorming del- vijandelijke versterkingen nabij kampong Lepong, reeds door een kogel gewond en juist vier jaren later, op 2 October 1887, bij het gevecht om de vijandelijke stelling, tusschen de kampongs Koewala Zuid en Noord en Kandang Radja Bedil, onderscheiddet Gij U schitterend ! Bij den stormaanval op bet midden der borstwering van de Oosterface der vierkante redoute Kandang Radja Perak, die tot het laatste oogenblik hardnekkig dooiden vijand werd verdedigd en van waaruit een hevig vuur op onze troepen werd gericht, waart Gij toen de voorste uwer sectie. Gij beklomt het eerst de borstwering en drongt tusschen de bamboedoeristoelen, waarmede zij begroeid was, naar binnen. Den Atjeher die U den weg versperde, schoot Gij neer, terwijl een tweede Atjeher, die U te lijf wilde, door U met de kolf van het ongeladen geweer verpletterd werd. 1) Franz Heinrich Wilhelm Schordell was den 5den October 184S te Dorsten (Pruisen) geboren. 2) Het ulanenregiment no. 5 maakte een deel uit van de 3 de cavaleriedivisie, die was ingedeeld bij de l ste armee. Het nam deel aan den slag bij Colombey-Neuilly op 14 Augustus 1870; aan de insluiting van Metz, 19 Augustus—27 October, en aan den slag bij Noisseville,31 Augustus en 1 September 1870.
43 Voor Uw heldhaftig en dapper gedrag op dien dag werd Uwe borst door Koning Willem III met het ridderkruis der Militaire Willemsorde versierd. Maar Uw schoonste wapenfeit was zeker wel Uw gedrag op 8 Mei 1889. Bij den onverhoedschen klewang-aanval van een tweehonderdtal Atjehers, welke Uwe sectie te doorstaan had, hieldt Gij vastberaden en onverschrokken bij Uw luitenant Gaade stand, hoewel de meeste manschappen der sectie, ja der geheele compagnie, terugweken. Gij hebt wederom met leeuwenmoed gestreden, met de bajonet vele vijanden neergeveld, zijt eindelijk met veertien klewang-
houwen overdekt, waaronder zeven op het hoofd, bewusteloos nedergezonken. Maar nog kon Uw heldengeest zich niet gewonnen geven . . . . eerst vier en twintig uren later zijt Gij aan de bekomen wonden bezweken. Roemvol en waardig, maar tevens treurig uiteinde van een ware heldenloopbaan ! Te treuriger, omdat zonder Uw dood het Indisch leger met trots zou hebben gewezen op een militair beneden den rang van officier, wien de zeldzame, ja tot nog toe eenige onderscheiding ware ten deel gevallen, zich het ridderkruis der Militaire Willemsorde der derde klasse op de heldenborst te zien vasthechten. J) Gij, Gaade
2
) , Gij veelbelovend, dapper kameraad, van U
1) Schordell's naam is ingeschreven in het register der leden van de Militaire Willemsorde derde klasse. (Koninklijk Besluit van 12 Januari 1890, no. 16). Sedert de instelling der Militaire Willemsorde, 30 April 1815, is slechts aan één enkel militair, beneden den rang van officier, de hooge onderscheiding ten deel gevallen van met de Militaire Willemsorde derde klasse te worden begiftigd, te weten, aan Gerrit Jan ter Woord, thans wonende te Winterswijk, wiens schoone militaire loopbaan wij over enkele maanden uitvoerig in herinnering hopen te brengen. 2) Jacobus Johannes Adrianus Gaade was 20 Maart 1864 te 's-Gravenhage geboren.
44 kan men zeggen : Uw loopbaan was kort ; maar schitterend. Opgeleid aan de Koninklijke Militaire Academie, alwaar elkeen U, om Uw open en flink karakter, waardeerde en liefhad, werdt Gij in Juli 1883 tot tweede-luitenant der infanterie bij het Indische leger benoemd en vertrokt vijf maanden lateinaar Indiè*. In Augustus 1886 bij de troepenmacht in Atjeh overgeplaatst, onderscheiddet Gij U aldaar spoedig. Toen de patrouille, die in den nacht van 9 op 10 Februari 1887 van onze versterking Lamjong naar die te Kota Pohama uitging, tusschen Pakan Koeroeng Tjoet en Kota Pohama plotseling op eene vijandelijke hinderlaag stuitte, waart Gij het, die door Uwe voortvarendheid en beleid er niet weinig toe hebt bijgedragen, dat de vijand met achterlating van zeven dooden en verscheidene wapenen uit zijne positie werd verdreven. Een zevental weken later toondet Gij U in een ander nachtelijk gevecht niet minder dapper. In den nacht van 1 op 2 April 1887 toch werd door een detachement, waarbij Gij als sectie-commandant waart ingedeeld, eene hinderlaagstelling ingenomen tusschen onze posten Lamjong en Boekit Karang, met het doel om aan eene talrijke vijandelijke bende het binnendringen binnen onze stelling te beletten. Bij de ontmoeting met den vijand, welke toen volgde, voerdet Gij Uwe sectie moedig aan en kondt met zelfvoldoening beweren, dat ook door Uw toedoen de vijand, niettegenstaande zijne veel grootere getalsterkte, van zijn voornemen moest afzien. En nog in datzelfde jaar 1887 wist Gij ten derden male Uwe dapperheid te doen kennen 1 Gij waart toen, den 2 d e n October, ingedeeld bij het detachement van het 2e garnizoensbataljon, dat aan het belangrijk gevecht van dien dag deelnam. Zelfstandig rukte dat detachement, waarbij Gij de voorhoede commandeerdet, langs het zeestrand op ; toen gingt Gij den vijand, onder een onverwacht en zeer overmachtig vuur, met
15 beleid en stoutmoedigheid tegemoet en verdreeft hem uit zijne voordeelige stelling aan het zeestrand. Daarna werdt Gij met Uwe sectie vooruitgezonden om de vijandelijke stelling Kandang Eadja Bedil te verkennen. Niettegenstaande Gij in front en linkerflank door een hevig vuur begroet werdt, verrichttet Gij deze verkenning met veel beleid en doortastendheid en naderdet steeds meer en meer den heuvel, waarop de vijandelijke stelling gelegen was. Toen Gij daarna ontwaardet, dat een groot aantal Atjehers naar beneden daalde, bestormdet Gij zonder dralen den heuvel, gingt daarbij uwe soldaten dapper voor, kroopt onder de verhakkingen door en waart dan ook de eerste, die Kandang Eadja Bedil binnendrong, waarin nog weinige oogenblikken te voren tal van vijanden waren opgemerkt. Voor Uw moedig, dapper en beleidvol gedrag gedurende de krijgsverrichtingen in Atjeh in het jaar 1887, werdt Gij dan ook bij de Koninklijke Besluiten van 1 Januari en 22 Mei 1888 n03. 19 en 14, derhalve twee malen, eervol vermeld. Een schitterend, buitengewoon blijk van heldenmoed en doodsverachting gaaft Gij wel op 8 Mei 1889. Op dien dag was het, dat Gij als commandant eener sectie, bij een onverwachten klewang-aanval van een 200-tal Àtjehers, na het afgeven van een salvo en het commando ,attaqueeren", Uwe sectie met buitengewone dapperheid voorgingt en eenigen Uwer aanvallers met de sabel neersloegt. Bijna alleen standhoudende, werdt Gij hier helaas getroffen door eene lanssteek in het hart en twee klewanghouwen op het hoofd.
Geestverrukkende Held! Ja, Gij hebt het ten volle verdiend, dat ook Uw naam voor het nageslacht bewaard blijft in het register der leden van de Militaire Willemsorde ! *) De dag, waarop Gij op het bed van eer het leven hebt gelaten voor Koning en Vaderland, moge een rouwdag voor Uwe *) Koninklijk Besluit van J2 Januari 1890, no. 16.
46 familie zijn geweest en voor de velen, wie Gij dierbaar waart, maar, Gij allen, vergeet het nooit : op dien dag heeft de Nederlandsche Leeuw fier zijne manen geschud, en met een gebrul van trotsche zelfverheffing aan de wereld kond gedaan van het edel bloed, door dien heldhaftigen zoon van het dierbaar Nederland — door Uw Zoon, Gij treurende Ouders — aan het Vaderland ten offer gebracht! En ten slotte, Wolvekamp, *) Gij sieraad van den onderofficiersstand ! Uw wakker, dapper, beleidvol gedrag op den 8 e n Mei van het vorige jaar is, vertrouwen wij, voldoende in de voorgaande bladzijden beschreven. Aan Uw beleid, aan Uwen moed en aan dien van de handvol Amboineezen, die Gij commandeerdet, was het succes, dat onze troepen op dien dag behaalden, voor een groot deel te danken. Gij gaaft een voorbeeld, hoe in onze Indische oorlogen een militair, ook in een bescheiden rang, eene schitterende rol kan vervullen. Uw borst zoude dan ook voor dat feit met de Koninklijke Naamsorde voor Moed, Beleid en Trouw versierd zijn geworden, *) maar helaas, ook Gij mocht dit niet beleven. Den 26 en Juli 1889 toch, terwijl Gij bij de bestorming van Kota Toewankoe, toen er een bres in de buitenste versperring gemaakt was, het eerst door die opening naar binnen waart gedrongen, en U met ware doodsverachting door de tweede versperring heenwerktet en alzoo de eerste Uwer compagnie binnen het voorwerk der versterking waart, toen, Dappere, beklomt Gij het eerst de borstwering, doch ontvingt onmiddellijk dat doodelijk schot in het hoofd, dat Nederland alweer van een heldengestalte beroofde ! Schordell,
Gaade en Wolvekamp, edele
heldentrits, wij
1) Jan Hendrik Wolvekamp was i Juni 1860 te Rotterdam geboren. 2) Koninklijk Besluit van 12 Januari 1890 no. 16.
47
eeren Uwen moed, wij buigen het hoofd dankbaar voor Uw schitterend voorbeeld, voor Uwe onovertroffen dapperheid ; wij huldigen Uwe nagedachtenis en hopen innig, dat dit zwakke woord van lof voor Uwe, aan Koning en Vaderland bewezen diensten, weerklank moge vinden, ja door de dagbladpers herhaald en versterkt moge worden, opdat elk Nederlander moge weten, wat Gij verrichttet en welk een schoonen heldendood Gij zijt gestorven. Waarlijk, Gij hebt wel getoond te begrijpen ons dierbaar Oranje-devies: je maintiendrai... ik zal handhaven!
Bijlage A. N". 678/13.
Kota-ßadja, 3 Mei 1889. Sedert eenige dagen wordt de omtrek van onze nederzetting te Edi, onveilig gemaakt door eene bende Atjehers, waaronder vele Moslemins, l) welke zich op ongeveer 750 meter ten noordoosten van onze versterking aldaar heeft ingegraven en de gemeenschap belemmert langs den weg naar de Kwala. Oorspronkelijk geschat op ongeveer 100 man, moet de sterkte des vijands gaandeweg toenemen en is bij eene op 1 Mei j.l. door den Militairen Commandant te Edi uitgezonden verkenning gebleken, dat de sterkte van het garnizoen aldaar niet voldoende is, om het omliggende terrein te zuiveren en de gemeenschap met de Kwala Edi te verzekeren, vooral nu op de gezindheid van de bevolking van Edi, waarvan een gedeelte zich bij den vijand aansloot, niet mag worden gerekend. Naar aanleiding van het bovenstaande wordt de commandant van het 3 d e Bataljon Infanterie, Luitenant-Kolonel H. J. L. Aan den Luitenant-Kolonel H. J. L. de Bank Langenhorst Commandant v. h. 3 d e Bataljon Infanterie te Kot a Badja. 1) Aldus worden Atjehers genoemd, die ons bijzonder vijandig gezind zijn.
T
49 de Bank Langenhorst verzocht op morgen naar Edi te vertrekken met eene troepenmacht, bestaande uit : a. de 2 e en 4 9 compagnie van zijn bataljon, ieder man voorzien van 70 patronen, terwijl bovendien op 20 schoten per man als reserve-munitie moet worden gerekend ; b. eene onbespannen sectie bergartillerie, met volledige uitrusting ; c. een detachement genietroepen sterk 1 officier en 20 minderen ; d. eenig hospitaal-personeel met 1 officier van gezondheid en e. 133 dwangarbeiders ; met opdracht den vijand uit zijne stellingen in den omtrek van onze versterking aldaar, met het grootst mogelijke verlies te verdrijven en hem daarna in overeenstemming met bij den waarnemenden Assistent-Resident ter Noord- en Oostkust te verkrijgen inlichtingen, zoover mogelijk te vervolgen en afbreuk te doen ; moetende het doorloopen terrein daarbij zoo nauwkeurig mogelijk in kaart worden gebracht, waartoe reeds nu eenig opnemerspersoneel wordt medegegeven, terwijl dit over eenige dagen nog zal worden aangevuld. De bovengenoemde troepenmacht, alsmede de munitie, en de vivres vertrekken — met uitzondering van één peloton der 4 e compagnie en de artillerie-munitie — van Kota-Kadja naar Oleh-leh per stoomtram te 8 uur voormiddags en embarkeeren onmiddellijk na aankomst aldaar als volgt : 1 peloton van de 4 e compagnie en de dwangarbeiders aan boord van den stoomer der Nederlandsch-Indische Stoomvaart maatschappij : „Gouverneur-Generaal van Lansberge - ];" de 2 e compagnie aan boord van den Gouvernementsstoomer „Albatros" en de artillerie, genietroepen en de ambulance aan boord van den Gouvernementsstoomer „Condor". Zoodra mogelijk na embarkement gaan de schepen onder stoom. Het achtergebleven peloton van de 4« compagnie, alsmede
i
B
M
H
M
H
H
H
i
a
B
n
M
50 de munitie-uitrusting der sectie bergartiUerie, vertrekken per stoomtram naar Oleh-leh te 1 uur n.m. en worden overgevoerd per Zr. Ms. stoomschip „Macassar", welk stoomschip eveneens zoo spoedig mogelijk de reis zal aanvaarden . Na debarkement der troepen te Edi, kunnen de Gouvernementsstoomers „Albatros" en „Condor" zoo noodig door den Colonne-Commandant worden aangehouden. De Civiel en Militair Gouverneur van Atjeh en onderhoorigheden. (w. g.) VAN TEUN.
A f s c h r i f t. Bijlage B .
ORDRE
DE
BATAILLE
van de troepen, den éim Mei 1889 van Kota-Radja vertrokken tot deelneming aan de excursie tegen Edi. STAF. Commandant der expéditionnaire colonne : Luitenant-Kolonel der Infanterie: H. J. L. de Bank Langenhorst. Adjudant van den bevelhebber l s t e Luitenant-Adjudant der Infanterie, J. H. M. R. Köhler. I s t 0 Luitenant-Kwartiermeester : F. V. C. Engelbert van Bevervoorde. Sergeant-majoor: (opnemer) H. M. Vermeulen n°. 10786 Een soldaat-schrijver. INFANTERIE 3 d e Bataljon 2 e Compagnie (Amboineezen) Kapitein G. A. Hansen. 1" Luitenant H. W. Muller. 2e „ M. W. E. van Bloemen Waanders. e 2 „ J. La Gordt Dillié. 142 minderen 1 mandoor en 15 dwangarbeiders. 4 e Compagnie (Europeanen) Kapitein T. P. A. Mollinger. 1 e Luitenant J. J. A. Gaade.
52 2 e Luitenant S. C. van Hattum. 2e „ H. van Beusekom. 150 minderen. 1 mandoor en 15 dwangarbeiders. ARTILLERIE. Commandant: I e Luitenant H. C. P. B. C. Baermayer van Barienkhofen. 17 minderen. 2 mandoors en 36 dwangarbeiders. GENIETROEPEN. Commandant: I e Luitenant N. Hageman. 20 minderen. 1 mandoor en 20 dwangarbeiders. GENEESKUNDIGE
DIENST.
Officier van gezondheid 2 e klasse H. G. Dumont. 26 minderen. 2 mandoors en 40 dwangarbeiders. De Civiel en Militair Gouverneur van Atjeh en^Onderhoorigheden (to. g.) VAN TEUN.
A A A _-*-—*.— -».
Stellingen
van den
+t r Ox
<3x
>p;w/;»;/////m7rs L i -f' i T-41
1
> '''
.["'.!."
ƒ>
en alleen slaande
JSuropeesche
tZ3 CU
1
van de 2e. Comp"*?
Marschroute Kampoeny
vijand
Inlandsche
begraafplaats graven
Vischvijrers l*alisadeering Ktappertuin l*epertuin Rijstvelden Kreupelhout Alang
alang
Pisang
tuin
woningen
N? 2.
SCHETS
VAN
HET
GEVECHTS TERREIN
OP
SCHAAL VAN t : 5000.
LEGENDA.
Stellingen van den vijand. SfeâJ
tehtl
— "***- +- -* +
Stellingen van onze troepen. Marsroute van onze troepen. Kampoeng en alleen staande
'f. T T f ^
KlappertHin. l*epertuin. Rijstvelden.
(Sawah)
V x* * î l '
Kreupelhout.
iL. " ,u. " 4
Alang alang Drassige bodem. Tegal
(Bouwgrond)
Pisanytnin
woningen.
DEN
8 EN
MEI
1889
IN
EDI.
N°3.
.
ÉÉÜ
û, Bij den Uitgever dezes-verscheen
mede:
DE V E R O V E R I N G VAN
ATJBH'S GEOÖTE MISSI6IT. DOOK
J-F.
D. B R U I N S M A ,
Majoor dor Infontorie van Lof Ned.-Ind. Leger.
pendrecï! \ t ^ \
T
teeke
™^
*» J- Hoynck van Pa-
pend echt. de portretten van Van Overmeiren, Relier, Kool van Heeres, kanonnier en Muller Kanter fron potter dor Artillerie, en drie kaarten. Prijs f 1,50; gebonden f 1.90. (Uitgegeven ten bate van de Kinderen van VAN OVERMEIREN.) O o ] d e e 1 dei- p e r s : „Het edele doel nog daargelaten, zouden wij wenschen dit d.t werk algemeen verspreid, maar dan ook a gemeen gelez "n werd. De heldendaden van ons moedig leger wörd n er en men krijgt eerbied voor die wakkere, vermetele al,erlei 2InZ-T\ ° l l t b G r i n g e n ^ m p e n l oi'daSn die m Indie hun leven en bloed offeren voor het vaderland."' Arnhemsche Cour.
„Het is een verhaal voor soldaten, met een warm soldatenhart geschreven. En terwijl de Majoor zelf er ongetwijfeld
op pXeS e^d t, h t ' "1 "8° b0ek bÜ *»ne ^SlZi
op P us gesteld zal worden, gelooven wij hem te m o w i l verzekeren dat hef gevoelige snaren aan het Tillen Tenet R bö .oder, die hart heeft voor een braaf soldaat » Nieince Rotterd. Cour. -NM, P M U s , . , , « Vit,
.,. c. A. TOÏME TB N..I