5 jaar Ab Harrewijn-Rede
Inhoud
5 jaar
1
2
Aart Jan De Geus
Bert Bakker
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Tweede Kamerlid D66
Ab Harrewijn-rede
Als medebedenker van de Ab Harrewijnrede mocht hij het spits afbijten.
Hij was mede-indiener van het amendement dat cliëntenparticipatie in de WWB beter verankerde en draagt cliëntenparticipatie een warm hart toe.
21 mei 2003 pagina 6
1 april 2004 pagina 14
3
4
5
Raf Janssen
Saskia Noorman – den Uyl
Tof Thissen
Directeur van Sjakuus
Tweede Kamerlid PvdA
Voorzitter Divosa/ voorzitter Algemeen Keten Overleg
Als directeur van Sjakuus heeft hij met zijn organisatie zijn sporen verdiend op het terrein van de cliëntenparticipatie binnen de sociale zekerheid.
Zij heeft als kamerlid vaak aandacht gevraagd voor cliëntenparticipatie en is mede-ondertekenaar van het amendement dat cliëntenparticipatie in de WWB beter verankerde.
Hij vraagt binnen de keten en zijn eigen organisatie voortdurend aandacht voor cliëntparticipatie en heeft oog voor de noden van cliënten.
7 april 2005 pagina 24
30 maart 2006 pagina 36
5 april 2007 pagina 48
3
De Ab Harrewijn-Rede
Op 10 januari was het exact vijf jaar geleden dat de Landelijke Cliëntenraad (LCR) werd opgericht. Die oprichting heeft de feitelijke initiatiefnemer van de LCR – Ab Harrewijn – nog meegemaakt. Hij was het die als kamerlid van GroenLinks bij de behandeling van de Wet SUWI een amendement indiende waardoor de cliëntenparticipatie goed geregeld zou worden. Het amendement werd aangenomen en de LCR was een feit. Het eerste landelijke congres van de raad in 2003 heeft Ab Harrewijn nooit bij kunnen wonen, want hij overleed plotseling op 13 mei 2002. Tijdens het eerste congres is een traditie begonnen waaraan de organisatie vast zal houden: de instelling van de Ab Harrewijn rede. De vraag doemt uiteraard op of die rede ook deze naam had gedragen als deze voorvechter van de rechten van cliënten in de sociale zekerheid, niet was overleden. Voor de LCR is dat geen vraag. De rede had altijd zijn naam gedragen. De doelstelling is namelijk: het leveren van een ‘bijzondere’ bijdrage aan het bevorderen, verder vormgeven, verbeteren van de kwaliteit van cliëntenparticipatie op het terrein van de sociale zekerheid (werk en inkomen). Als iemand dat heeft gedaan, dan is dat wel Ab Harrewijn geweest. Maar er zijn gelukkig voldoende mensen die zijn gedachtegoed ook graag uitdragen. Ieder doet dat op zijn of haar eigen wijze. Met steeds de cliënt als uitgangspunt. In dit boekje zijn de Ab Harrewijn-redes van de afgelopen vijf jaar gebundeld. Een bijzondere verzameling, omdat er van zoveel verschillende invalshoeken is gekeken naar ‘de cliënt’. De LCR biedt u tijdens de viering van haar eerste lustrum graag dit bundeltje aan. Den Haag, 5 april 2007
5
Aart Jan de Geus Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Als medebedenker van de Ab Harrewijnrede mocht Minister Aart Jan de Geus het spits afbijten.
21 mei 2003 ◆ Ab Harre
wijnrede
1
Ik ben bijzonder vereerd dat ik de eerste Ab Harrewijnrede mag uitspreken. Op een podium dat zich daarvoor meer dan elk ander leent: het eerste congres van de Landelijke Cliëntenraad, zijn geesteskind. Temidden van de mensen voor wie Ab tijdens zijn leven op de bres stond: kwetsbare mensen, mensen die achterop zijn geraakt door ziekte, arbeidsongeschiktheid en langdurige werkloosheid, maar die over gaven en talenten beschikken die de samenleving hard nodig heeft. We zullen nooit de mens uit het oog mogen verliezen bij het vormgeven van het beleid. Aandacht voor de individuele menselijke maat en zorgen voor goedwerkende uitvoeringsorganen, uitvoeringsorganen die mensen snel op weg helpen naar werk of een uitkering. Het zijn twee fundamentele inzichten die Ab en ik deelden. Inzichten die ook de basis vormen van het beleid. Centraal staat werk, werk voor werklozen, voor arbeidsongeschikten, voor mensen die al lange tijd aan de kant staan, ongeschoold en in een sociaal kansarme positie. Werk voor mensen die kúnnen werken. En een uitkering voor mensen die dat echt níet meer kunnen. Waarom leggen we zoveel nadruk op werk? Omdat werk het leven zin geeft, structuur biedt en arbeidsvreugde. Iedereen beschikt over talenten en het is goed als die talenten gebruikt worden. Goed voor mensen en goed voor de samenleving. We willen dus dat mensen aan de slag kunnen.
Wat hebben we gedaan en wat zijn we nog van plan? In de eerste plaats hebben we een heel nieuwe uitvoeringsorganisatie op poten gezet. Een uitvoeringsorganisatie die klantvriendelijker moet zijn, die ook veel meer rekening houdt met de mogelijkheden waarover de mensen nog beschikken. Iedereen kent inmiddels het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Het centrale punt voor mensen die op zoek zijn naar werk of die een uitkering nodig hebben. Essentieel is een snelle bemiddeling of een snelle doorverwijzing naar de sociale dienst of het UWV. Zij gaan zo snel
7
Aart Jan de Geus Sociale Zaken en Werkgelegenheid
mogelijk met de reïntegratie aan de slag. Op een persoonlijke manier. De klant die bij de sociale dienst aanklopt krijgt een persoonlijke begeleider toegewezen. De zogenaamde casemanager. Een afschuwelijk woord waar ik zo snel mogelijk vanaf wil. Een werkzoekende is geen case en een coach is geen manager. Samen gaan zij de weg op naar de arbeidsmarkt. Kiezen ze de route die past bij de cliënt en ruimen zij obstakels op die zij onderweg tegenkomen. Ik noem gebrek aan kennis, aan sociale vaardigheden, problemen rond kinderopvang, problematische schuldsituaties. Natuurlijk is het belangrijk dat klant en coach ook uit een breed scala van trajecten kunnen kiezen. Geen mens is immers gelijk en geen situatie dezelfde. De één heeft een sollicitatietraining nodig, de ander een werkervaringsplaats, en weer anderen moeten via een langdurig traject eerst weer leren
We zullen nooit de mens uit het oog mogen verliezen bij het vormgeven van het beleid. een regelmatig bestaan te leiden voordat zij aan het werk kunnen. Ik denk aan verslaafden en dak- en thuislozen. Keuzemogelijkheden en kwaliteit zijn onontbeerlijk. Daarom hebben we ervoor gekozen de reïntegratie in private handen te leggen. Anders gezegd: we willen dat er een rijk gesorteerde reïntegratiemarkt ontstaat. Een markt waar alles is te krijgen wat maar nodig is om mensen weer aan het werk te helpen. Waar men producten en prijzen met elkaar kan vergelijken en kan kiezen. Waar, tenslotte, ook de hoogste kwaliteit komt bovendrijven. De uitvoering van de reïntegratie laten we dus voortaan over aan de markt. Maar de overheid houdt de verantwoordelijkheid voor de toekenning van het reïntegratiebudget en de financiering. En houdt zeker de verantwoordelijkheid voor de hoogte en toekenning van de uitkeringen.
De invoering van deze nieuwe uitvoeringsorganisatie betekent dus een andere verdeling van verantwoordelijkheden. Een belangrijke stap. Een grote stap ook, die van alle betrokkenen veel vraagt. Natuurlijk loopt bij zo'n grote operatie niet alles direct op rolletjes. Maar dat komt zeker goed. Het is ook niet de laatste stap. Want we willen de verantwoordelijkheid voor het beleid en de uitvoering nóg dichter bij de klant brengen. Ik doel op de grote rol die de gemeenten in onze visie moeten gaan spelen. Gemeenten zijn nu nog met handen en voeten gebonden aan allerlei Haagse regels. Dat heeft een reden. Want voor het overgrote deel van de bijstandsuitgaven moeten de gemeenten de rekening neerleggen bij de rijksoverheid. Vanzelfsprekend kijken we dan of dat geld wel goed wordt besteed en worden er regels opgesteld, die niet zelden nog meer regels oproepen. Goed bedoeld, maar weinig effectief. Want al die energie kan beter worden benut dan in bureaucratische procedures te worden gestopt. 1 Namelijk om mensen snel aan het werk te helpen of aan een uitkering als dat nodig is. Dat moet dus veranderen. In de eerste plaats leggen we de financiële verantwoordelijkheid voor de bijstand helemaal bij de gemeenten. De rijksoverheid vraagt dus niet meer hoe de gemeenten de bijstandsgelden besteden. Dat wordt hun verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid zullen de gemeenten nemen. Want zij krijgen daar alle belang bij. Als zij erin slagen om het aantal bijstandgerechtigden terug te dringen mogen ze dat geld namelijk houden. En besteden aan bijvoorbeeld arbeidsmarktbeleid. We willen een hoop regels afschaffen. Dat levert de gemeenten veel tijd op die ze weer kunnen gebruiken voor de reïntegratie van bijstandgerechtigden. En hoe beter dat lukt, hoe meer de gemeenten daarvan dus ook zelf profijt hebben. Er komt bovendien een geheel vrij besteedbaar reïntegratiebudget voor gemeenten. Ook hier geen regels meer en volop mogelijkheden om
9
Aart Jan de Geus Sociale Zaken en Werkgelegenheid
cliënten op maat te bedienen. Ik noem een voorbeeld. Niet iedereen komt op dit moment in aanmerking voor een gesubsidieerde baan. Eerst één jaar werkloos, dan pas een WIW-betrekking, dat is de regel, ook al is het nog zo goed voor de cliënt dat hij onmiddellijk aan het werk gaat. Bovendien zijn de mogelijkheden voor scholing beperkt voor iemand met een gesubsidieerde baan. Ook al komt verdere scholing de werknemer nog zo van pas om door te stromen naar een reguliere baan. En de werknemer in dat geval ook nog eens plaatsmaakt voor iemand die thuis met smart zit te wachten tot er een gesubsidieerde arbeidsplaats vrijkomt. Dit gaat dus veranderen. In de toekomst mogen de gemeenten cliënten direct een gesubsidieerde baan aanbieden, met alle gewenste scholingsmogelijkheden.
Het gevaar is niet denkbeeldig dat met de verstrekking van het PRB het goede traject nooit wordt gevonden. Veel mensen denken dat de ID-banen en de WIW-banen verdwijnen. Dat is gewoon niet waar. De gemeenten hebben alle ruimte om gesubsidieerde arbeid in stand te houden, als zij dat wensen. Het is hun verantwoordelijkheid. Ze hebben er ook het geld voor. Er is 1,6 miljard euro voor reïntegratie beschikbaar. Vrij besteedbaar. We willen de gemeenten dus een grote verantwoordelijkheid geven. Dat doen we door een nieuwe wet: de Wet Werk en Bijstand. Die gaat de oude bijstandswet vervangen. Het is een grote operatie. Graag hadden we de cliëntenorganisaties daarover uitvoerig willen informeren en ook hun standpunten willen horen. Dat is er nog niet van gekomen, omdat ze er de voorkeur aan gaven een nieuw kabinet af te wachten. Ik vind dat jammer. Er gaat kostbare tijd verloren en de besluitvorming, en ook het
overleg met de gemeenten, gaat op volle kracht door. Ik hoop dan ook dat u de weg naar het departement snel weer weet te vinden. Want de cliëntenorganisaties zijn belangrijk. Daarom is uw rol ook wettelijk vastgelegd. In de nieuwe situatie zal dat niet anders zijn. Daarom zullen we de rol in de Wet Werk en Bijstand opnieuw verankeren. Hoe de cliëntenparticipatie precies vorm moet krijgen laten we natuurlijk over aan de gemeenten. Dat past bij de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling. Feit is dat gemeenten en cliënten op elkaar zijn aangewezen. Als er in de toekomst problemen ontstaan, heeft het geen zin meer om bij het ministerie aan te kloppen. De bevoegdheid voor de uitvoering van de bijstand en voor het reïntegratiebeleid komt geheel bij de gemeenten te liggen. En de gemeenten zullen voor dat beleid verantwoording moeten afleggen in de gemeenteraad. De portefeuille Sociale Zaken zal dus ook in de gemeenten buitengewoon belangrijk worden. Het zou natuurlijk heel onverstandig zijn als de gemeenten niet volop gebruik 1 zouden maken van de ervaringsdeskundigheid waarover de cliëntenorganisaties beschikken. Misschien schrikken cliëntenorganisaties terug voor zo'n centrale gemeentelijke rol. Denkt men meer zekerheid te hebben als de rijksoverheid die vervult. Maar dat is een schijnzekerheid. De afstand tussen de rijksoverheid en de individuele cliënt met zijn of haar specifieke behoeften en wensen is enorm. Er zijn ook grote onderlinge verschillen tussen gemeenten en regio's. Verschillen die om een afzonderlijke aanpak vragen. Al die verschillen kan de rijksoverheid niet wegnemen, zonder te vervallen in heel veel regels, bureaucratische rompslomp, verspilling van tijd en middelen. Dat kunnen we ons niet veroorloven tegenover al die mensen die aan de kant staan: (langdurig) werklozen, mensen met een ziekte of een handicap, mensen die in een maatschappelijk isolement verkeren, verslaafden, dak- en thuislozen etc. Zij zijn gebaat bij maatwerk. Maatwerk, ik weet dat de cliëntenorganisaties daarvoor zijn. Daarom hebt u een sterke voorkeur
11
Aart Jan de Geus Sociale Zaken en Werkgelegenheid
voor het Persoonsgebonden Reïntegratiebudget (PRB). Ik heb daar aarzelingen bij. Op dit moment vindt een evaluatie plaats. Op basis daarvan zullen besluiten worden genomen. En vervolgens is er het overleg met de Tweede Kamer. Toch wil ik uiteenzetten waarom ik die aarzelingen heb. Ik ben er namelijk niet van overtuigd dat het belang van de cliënt alleen met het PRB is gediend. Van essentieel belang is dat de cliënt het juiste traject krijgt naar werk. Over dat traject moet hij samen met zijn persoonlijk begeleider (casemanager/werkherkansingscoach) kunnen beslissen. Het gevaar is niet denkbeeldig dat met de verstrekking van het PRB het goede traject nooit wordt gevonden of pas na lang en moeizaam zoeken.
We mogen nooit de mens uit het oog verliezen. Oog voor de kwetsbare mens, daar ging het Ab Harrewijn om. Ik vergelijk het maar even met iemand die ziek is. Stel je zegt tegen een patiënt: hier heb je 100 euro om medicijnen te kopen, maar je krijgt geen gesprek met een dokter om vast te stellen welke behandeling nodig is en welke medicijnen moeten worden ingenomen. Met zo'n patiënt loopt het slecht af. Het gaat kortom niet om het geld, maar om de diagnose in samenspraak tussen patiënt en arts, om de behandeling, om de keuze en het gebruik van medicijnen. Waar die medicijnen worden ingekocht en hoe dat wordt betaald doet niet ter zake. Zo is het denk ik ook met de cliënt die op zoek is naar werk, het gaat niet om geld maar om de diagnose en om de juiste keuze van het traject. Er is de komende tijd heel veel werk aan de winkel. Om mensen te helpen op weg naar werk. Om ervoor te zorgen dat mensen die niet meer kunnen werken verzekerd zijn van een uitkering.
We moeten terug naar de menselijke maat, naar uitvoeringsorganisaties die snel en efficiënt werken. We mogen nooit de mens uit het oog verliezen. Oog voor de kwetsbare mens, daar ging het Ab Harrewijn om. Daar gaat het u om en daar gaat het mij om.
1
13
Bert Bakker Tweede Kamerlid D66
Bert Bakker was mede-indiener van het amendement dat cliëntenparticipatie in de WWB beter verankerde en draagt cliëntenparticipatie een warm hart toe.
1 april 2004 ◆ Ab Harre
wijnrede
2
In de Tweede Kamer is de laatste jaren weinig hetzelfde gebleven. Sinds de revolutie van Fortuyn en het overlijden van Ab Harrewijn, hoe tegenstrijdig ook beide in mei 2002, is de Kamer twee maal drastisch vernieuwd. Belangrijker nog is de ingrijpende wijziging in cultuur en maatstaven. Bevlogenheid wordt niet langer gewaardeerd – en linkse bevlogenheid al helemaal niet. Humaniteit, menselijkheid, is verdacht, het moet hard, harder, hardst. Wie het in deze samenleving niet redt, allochtoon of autochtoon, heeft dat vooral aan zichzelf te danken. Eigen verantwoordelijkheid, wordt dat genoemd. In de voorbereiding op deze lezing drong zich de gedachte op hoe Ab Harrewijn dit alles zou hebben ondergaan. Want het lijkt wel alsof tegelijk met zijn overlijden ook zijn idealen zijn verstomd, of de woorden die hij sprak niet meer worden gehoord, of zíjn gedrevenheid niet meer van deze tijd mag zijn. Zelf heb ik hem goed leren kennen in de commissie Vredesoperaties uit 1999 en 2000. Telkens als de andere commissieleden zich iets te veel lieten meeslepen in Haagse visies, kwam Ab met een ervaring opgedaan in de Balkan, waar hij veel en graag naar toereisde. Dat bracht ons weer met beide benen op de grond.
In een radiogesprek voor de IKON op zondag 2 juni 2002 gedenkt dominee Judith van der Werff Ab Harrewijn. Ik citeer haar: “Hij was zo’n mens aangeraakt door liefde. Iemand die daardoor gedreven, zich inzette voor mensen die hij tegenkwam. (…) Hij zag de noodzaak van een andere taal na 11 september toenemen, wilde niet doorgaan mensen te verdelen in ‘wij’ en ‘zij’. Hij deed een beroep op wederzijdse verantwoordelijkheden, taste daartoe de mogelijkheden af. Ab Harrewijn was een zoeker, een zwoeger, bruggenbouwer, een rusteloos mens, één die in alle bescheidenheid en met grote vriendelijkheid deelde van wat hij gekregen had”.
15
Bert Bakker Tweede Kamerlid D66
Vanochtend opende de Volkskrant met een schrijnend bericht: Topinkomens zijn in 2003 met zes procent gestegen. 2003, dat was het jaar van de scherp oplopende werkloosheid, van een krimpende economie, van het najaarsakkoord waarin een nullijn werd afgesproken, en van het grootste bezuinigingspakket dat we ooit hebben gekend. Maar de directies van Nederlands grootste bedrijven kregen er zes procent bij, nog zonder optiewinsten en dergelijke meegerekend. Wat is er toch aan de hand met Nederland? In het april/mei nummer van het tijdschrift ‘Genoeg’ werd Ab Harrewijn geïnterviewd door Lisette Thooft. Het moet één van zijn laatste interviews geweest zijn. De kop boven het interview luidde: Rijk
Humaniteit, menselijkheid, is verdacht, het moet hard, harder, hardst. en Arm moeten elkaar kruisbestuiven. En het thema waarop Ab steeds weer terugkwam was: Iedereen hoort erbij. “Iedereen hoort erbij en heeft rechten en plichten”, zei Ab. En: “Hoe komt het toch dat er in een welvaartsmaatschappij zoveel minder gemeenschapsgevoel is? Het lijkt wel of arme mensen gastvrijer zijn en meer bereid tot delen dan rijken”. En verwijzend naar zijn ervaringen op de Balkan zei hij: “Overal zie je daar dat mensen speciaal eten in huis halen als je komt, cadeau’s komen brengen, al is het een plastic fles zelfgestookte slovowitsch. Arme mensen beseffen beter hoe belangrijk wederkerigheid is”. “Mijn idee is dat sterk en zwak meer op elkaar betrokken moeten worden, als buren. Geld is belangrijk, maar eigenwaarde nog meer. Eigenwaarde is soul. Dat mag de politiek best horen”.
Ik had het al over het bericht in de Volkskrant van vanochtend. En toch gaat het me in deze lezing niet allereerst over die topinkomens. Op het gemeenschapsgevoel van topondernemers reken ik allang niet meer. Zij kiezen voor hun eigen, getroebleerde, afgeschermde wereld, ze verdommen het om nog onze buren te zijn. Maar hoe staat het eigenlijk met hun eigenwaarde? Wie kan zichzelf eigenlijk nog recht in de spiegel aankijken als hij ervoor kiest om geen boodschap meer te hebben aan de samenleving waarvan hij onderdeel uitmaakt en die hem de kansen geboden heeft die hem hier hebben gebracht? Als hij kiest voor geld, status en macht boven eigenwaarde en idealen? Eigenwaarde, en het ideaal van ‘iedereen hoort erbij’, dat is het echte thema van deze lezing. Cliëntenparticipatie is daarvan een uitdrukking. Het lijkt zo simpel, een regel in de wet (de SUWIwet dankzij Ab, en in de Wet Werk en Bijstand hebben Saskia Noorman en ik het geregeld), die 2 vaststelt dat er cliëntenparticipatie moet zijn. Daarachter gaat echter een wereld schuil. Mijn eerste ervaring met cliëntenparticipatie deed ik op toen ik tijdens een slotbijeenkomst van de Landelijke Kaderscholing Uitkeringsgerechtigden de certificaten mocht uitreiken aan een groot aantal geslaagde cursisten. Het was een ochtend die vol was van persoonlijke getuigenissen van mensen, die zich jarenlang naast de samenleving hadden voelen staan. Die dankzij de cursus die zij gedurende lange tijd hadden gevolgd weer geloof hadden gevonden in zichzelf en in hun mogelijkheden. Die weer rechtop liepen, andere mensen recht in de ogen konden kijken en het stuur zelf in handen konden nemen. Die hadden geleerd dat eigenwaarde niet een kwestie was van geld of een betaalde baan, maar van de overtuiging dat je een waardevol mens bent die de samenleving iets te bieden heeft.
17
Bert Bakker Tweede Kamerlid D66
En dat is wat mij betreft de kern van cliëntenparticipatie en de hoofdzaak van democratie. Iedereen hoort erbij, en zeker degenen over wie het gaat. Nee, OM wie het gaat. De kwaliteit van de uitvoering van sociale zekerheid is er bij gebaat dat er geluisterd wordt naar betrokkenen zelf. Hoe vaak niet zijn bestuurders en ambtenaren gekomen tot regelingen en besluiten die in hun wereld misschien wel logisch lijken, maar die in de wereld van iemand met een uitkering nergens op slaan. Mag ik u mijn twee favoriete voorbeelden noemen: Het eerste gaat over een vrouw uit Iran, die in Nederland was gescheiden en daarom een beroep moest doen (en ook kon doen) op de bijstand. Zij was in Iran vroedvrouw geweest en vroeg om een aanvullende opleiding om dat beroep ook in Nederland te mogen uitoefenen. In Nederland bestaat
De kwaliteit van de uitvoering van sociale zekerheid is er bij gebaat dat er geluisterd wordt naar betrokkenen zelf. een tekort aan verloskundigen, maar de regels stonden zo’n opleiding voor haar niet toe. Wat wél mocht was een jaar lang in de bijstand zitten, om daarna als langdurig werkloze een Melkertbaan aangeboden te krijgen. Wat ze heeft gedaan – maar wat een verspilling! Het tweede voorbeeld gaat over een werkloze in Limburg, die – ongetwijfeld nadat hij die dag een tiental vergeefse sollicitaties op de bus had gedaan – besloot om ’s middags te gaan wandelen op de heide in het grensgebied tussen Nederland en Duitsland. Tijdens die wandeling overschreed hij de grens. Op Duits grondgebied kwam hij de wethouder tegen, die ook aan het wandelen was. Zij groetten elkaar vriendelijk. Twee dagen later kreeg hij een brief in de bus met een aankondiging van een strafkorting, omdat hij – zonder toestemming vooraf – naar het buitenland was gereisd. Het meest
bizar is nog dat toen ik dit voorbeeld tijdens een debat in de Tweede Kamer naar voren bracht, het niet de regering, maar de collega van de PvdA was die mij ging uitleggen waarom dat zo functioneerde.
2
Nou is er sinds de tijd van die twee voorbeelden wel iets veranderd. De Wet Werk en Bijstand heeft de oude Algemene Bijstandswet vervangen en geeft gemeenten nu honderd procent verantwoordelijkheid – voor de invulling van het beleid en voor de kosten van het beleid. En niet alleen voor de inkomenskant, maar ook voor de kant van de begeleiding naar werk of naar andere zinvolle activiteiten. Dat is winst, vooral ook omdat een heleboel absurde en achterhaalde regels zijn vervallen. Maar des te belangrijker is het dat op gemeentelijk niveau een goede cliëntenparticipatie wordt georganiseerd. Een sterk bestuur creëert zijn eigen tegenkracht, of liever: zijn eigen ‘checks and balances’. Niet alleen de gemeenteraad, maar met name mensen zelf weten het beste hoe het beleid uitpakt. Zij weten bovendien het beste hoe het beleid moet worden vormgegeven om effectief te zijn. Hoe worden mensen bereikt? Hoeveel formulieren, loketten en bureaucraten moeten zij langs om hun rechten te kunnen uitoefenen? Eerder deze week meldde de krant dat met name ouderen die vaak vernederende en in ieder geval complexe methode helemaal niet kunnen of willen gebruiken en liever in armoede voortleven. Zo’n bericht duidt op een falend bestuur, op de onmacht om goede bedoelingen ook echt om te zetten in het vinden van mensen die een uitgestoken hand nodig hebben omdat ze het niet zelf kunnen.
In ongeveer de helft van de gemeenten bestaat nu de een of andere vorm van cliëntenparticipatie. Soms heel goed geregeld, maar veel vaker nog te marginaal. En in de andere helft helemaal niet.
19
Bert Bakker Tweede Kamerlid D66
Toch is het al een fikse vooruitgang ten opzichte van een jaar geleden, toen er nog slechts in zo’n 100 gemeenten cliëntenraden waren, maar er is nog een lange weg te gaan. En niet alleen in de aantallen cliëntenraden, maar vooral in de kwaliteit van cliëntenparticipatie. Want zoals gezegd, veel gemeenten regelen het niet goed genoeg. Wat is er nodig om cliëntenparticipatie te laten slagen? 1. Wat mij betreft dient overal in een gemeentelijke verordening de rechten van een cliëntenraad te worden vastgelegd. Wanneer en op welk moment kan de cliëntenraad kennis nemen van gemeentelijke plannen. Hoe en wanneer wordt zij ingeschakeld? Is er een regulier en regelmatig overleg met de verantwoordelijke wethouder? Is er een recht om advies uit te brengen, en de plicht om daar gemo-
Wat mij betreft dient overal in een gemeentelijke verordening de rechten van een cliëntenraad te worden vastgelegd. tiveerd op te antwoorden? Is er een kamer om te vergaderen, een budget voor papier en postzegels? Is er het recht om deskundige advisering in te huren? Bestaat het recht om als leden van een cliëntenraad je te laten scholen? En hoe wordt dat dan gefinancierd? Eigenlijk is het antwoord op dit alles heel simpel, met een verwijzing naar de Wet op de Ondernemingsraden. Daar zijn al dit soort zaken op een deugdelijke manier geregeld, en naar analogie daarvan kan en moet dat ook voor de cliëntenraden gebeuren. Daarin is óók geregeld dat werkgevers verplicht een klein percentage van de loonsom afdragen om daarmee scholing voor hun ondernemingsraden mogelijk te maken. En wat werkgevers kunnen, waarom zouden gemeenten dat niet kunnen?
2. De Wet Werk en Bijstand is een sterk decentrale wet, waarin tal van keuzes en invullingen plaatselijk moeten worden gemaakt. We moeten dat ook de kans geven. Maar het is wel een kwaliteitskenmerk van een goede uitvoering dat er ook een goede betrokkenheid is van cliënten. Het is er nu de tijd niet naar om dat wettelijk te regelen (dat zou ook geen meerderheid vinden), maar wel om dat goed te monitoren. Ik zal de staatssecretaris vragen om in zijn eerste verslag over de uitvoering van de nieuwe wet ook te willen kijken hoe de cliëntenparticipatie zich ontwikkelt en of het tempo en de kwaliteit daarvan goed genoeg zijn.
2
3. Daarnaast hebben we behoefte aan een goede landelijke ondersteuning. Tijdens het debat over de Sociale Zaken begroting zijn daarvoor al de eerste middelen gereserveerd, over de besteding waarvan deze dagen het besluit valt. De kern daarvan is dat áls cliëntenraden zich dan willen laten adviseren, of zich willen laten scholen, er ook goed en hoogwaardig aanbod van advies en scholing voorhanden is. Dáárvoor kunnen gemeenten niet individueel verantwoordelijkheid dragen, daarvoor moet het rijk een verantwoordelijkheid nemen en houden. Ik spam de staatssecretaris met sms’jes en e-mails om hem elke keer weer daarop te wijzen, waarop voor mij wel een heel belangrijk uitgangspunt geldt: zelforganisatie is het leidend beginsel. Als cliëntenparticipatie zelf zou bureaucratiseren en institutionaliseren, bereikt zij haar doel niet. Ik denk daarvoor altijd terug aan die ochtend bij de LKU: het was niet de hulpverlener, niet de betaalde kracht, niet de docent, het waren de mensen zelf die het deden. Maar er is meer dan alleen het netjes regelen van de cliëntenparticipatie. Ik had het al over een goed bestuur dat zijn eigen tegenkracht organiseert. Maar cliëntenraden zijn niet alleen een
21
Bert Bakker Tweede Kamerlid D66
tegenkracht (al moeten ze dat vooral blijven; cliëntenraden mogen er niet zijn om een tekortschietend beleid te legitimeren nadat ze er een komma aan hebben mogen veranderen), ze zijn óók bondgenoten. Ze zijn bondgenoot van de gemeente, die zich voor de opdracht en verantwoordelijkheid gesteld ziet om al de mensen die het niet op eigen kracht redden een kans te bieden. Maar mensen die het nog niet op eigen kracht kunnen, zijn daarom nog niet willoos. Ook voor hen mag een gemeente niet voorbijgaan aan de motivatie en de eigen power van mensen, de eigen ideeën om een nieuwe uitdaging in het leven aan te gaan. Eigenwaarde is soul, zei Ab Harrewijn, en je moet het niet alleen tegen de rijken zeggen, maar óók tegen de gemeente, die nog wel eens in mooie nota’s een richting
Maar mensen die het nog niet op eigen kracht kunnen, zijn daarom nog niet willoos. op wil gaan die niet aansluit bij de eigen kracht en mogelijkheden van mensen en alleen daarom al tot mislukken gedoemd is. En hoe meer de gemeentelijke inzet en middelen gecombineerd worden met de eigen energie en kracht van de mensen om wie het gaat, hoe beter het resultaat – voor die mensen, en ook voor de gemeente. De cliëntenraad kan dáárin een drijvende kracht zijn. En daarmee is de cliëntenraad óók de bondgenoot van de uitkeringsgerechtigde. Niet alleen om het formulier wat klantvriendelijker te maken of om te onderhandelen over de invulling van de bijzondere bijstand, maar ook om het geloof in eigen kunnen uit te dragen, aan mensen die dat soms zijn verloren of die het niet meer zien zitten. Iemand die lid is van een cliëntenraad is geen maatschappelijk
werker, maar wel een aanspreekpunt voor mensen die om wat voor reden dan ook in de knel zitten. Achter het gemeentelijk loket zitten heel veel mensen met goede bedoelingen en de beste intenties, maar de drempel is vaak hoog. Lotgenoten zijn soms beter aanspreekbaar voor de mensen om wie het gaat. En door dat te zijn, bieden ze meerwaarde aan een gemeente. We moeten dus ook voorkomen dat cliëntenraden institutionaliseren, ze moeten voornamelijk blijven bestaan uit ‘ervaringsdeskundigen’ om die rol te kunnen waarmaken. En niet alleen uit bijstandsgerechtigden, óók uit ouderen met een laag inkomen, en uit gehandicapten en/of chronisch zieken, nu immers de taak van de gemeente in de richting van deze groepen ook verder toeneemt – of je dat nu leuk vindt of niet.
2
En dat brengt mij terug bij Ab Harrewijn. In het al genoemde interview zei hij: “Als sterk en zwak mixen krijg je voor beiden een meerwaarde”. Naar die meerwaarde moeten we op zoek: ‘we’ als politiek, en ‘we’ als vertegenwoordigers van de cliënten in de sociale zekerheid, op zoek naar echte cliëntenparticipatie. Eigenwaarde is soul… en Meerwaarde.
23
Raf Janssen Directeur van Sjakuus
Als directeur van Sjakuus heeft Raf Janssen met zijn organisatie zijn sporen verdiend op het terrein van de cliëntenparticipatie binnen de sociale zekerheid.
7 april 2005 ◆ Ab Harre
Enkele jaren geleden, op weg van Weert naar Utrecht, nam de trein waarin ik zat bij Boxtel de afslag richting Tilburg. Na enkele honderden meters had de machinist in de gaten dat we op een verkeerd spoor zaten. De trein werd stilgezet en heel langzaam reden we achteruit terug naar Boxtel om daar weer het juiste spoor te kiezen. Met de trein van de sociale zekerheid zitten we naar mijn oordeel de laatste jaren ook op het verkeerde spoor. De vraag is of de machinisten dat ook zien, want ze hebben de ramen van hun locomotief geblindeerd en ze zijn doof voor het geroep van hun passagiers. Zelfs als er bij de volgende halte andere machinisten op de trein gezet worden, is het maar de vraag of de trein van de sociale zekerheid nog terug kan rijden.
wijnrede
3
Intussen hebben de passagiers van de trein van de sociale zekerheid, de cliënten, de uitkeringsgerechtigden, een sterkere positie verworven in het systeem van de sociale zekerheid. Dat systeem is echter zwakker geworden en ligt nog dagelijks zwaar onder vuur. Dat stelt ons voor lastige vragen. Maken we deel uit van een bestel dat op een verkeerd spoor zit? Kunnen cliënten hun sterkere positie in het systeem gebruiken om terug te komen op het goede spoor? Is er wel een weg terug in de sociale zekerheid of kunnen we alleen doorrijden en moeten we in die voorwaartse beweging een betere koers zien te vinden? En kunnen we dat als cliënten en hun bondgenoten?
Bij die vragen wil ik vandaag even stil staan. Niet om de oplossing te geven, want die heb ik niet, die zullen jullie zelf moeten zien te vinden. Wellicht vinden sommigen of velen van jullie het huidige spoor van de sociale zekerheid minder verkeerd dan ik. Dat zou het probleem stukken kleiner maken.
25
Raf Janssen Directeur van Sjakuus
De opkomst van de cliëntenbeweging In 1983 was ik betrokken bij de organisatie van bijeenkomsten met uitkeringsgerechtigden en ‘cliëntvriendelijke’ werkers van sociale diensten, die wij ‘de goeien’ noemden. Nu, meer dan twintig jaar later, zijn we met een soortgelijk gezelschap bij elkaar: uitkeringsgerechtigden die zich inzetten voor de belangen van lotgenoten en werkers van sociale diensten, uwv’s, cwi’s, reïntegratiebureaus die zich vanuit hun situatie en taakstelling eveneens inzetten voor de belangen van uitkeringsgerechtigden, de ‘goeien’ dus. Toen waren we met ongeveer 50 personen; nu met meer dan 500. Een vertienvoudiging in twintig jaar tijd. Dat op zich is al een geweldige prestatie en het zegt veel over de positie van de cliënten in het stelsel van de sociale zekerheid. Naast alle sombere geluiden,
Met de trein van de sociale zekerheid zitten we naar mijn oordeel de laatste jaren ook op het verkeerde spoor. mag dat wel eens onderstreept worden. Maar we mogen ons met dit numerieke succes niet al te hard en al te lang op de borst slaan. Want net als twintig jaar terug zijn er twijfels over cliëntenparticipatie: is het een instrument in handen van uitkeringsgerechtigden om hun positie en situatie te verbeteren òf is het een instrument in handen van beleidsmakers en uitvoerders die een koers volgen waarvan betwijfeld mag worden of die wel in het belang is van uitkeringsgerechtigden? Op basis van de bijeenkomsten in 1983 werd een brochure uitgegeven onder de titel Van rekverband tot kraaktherapie; versoepeling en ontregeling van de sociale dienst. De titel sloeg op de twee veranderingsstrategieën die in de brochure werden beschreven: het uitrekmodel en het ontregelingsmodel. De aanhangers van het eerste model wilden de sociale diensten verbeteren door acties te voeren voor
3
een zo soepel mogelijke toepassing van de regels, de maximale rek. De aanhangers van het tweede model geloofden daar niet meer in. Zij zagen de sociale dienst als een controle- en beheersingsapparaat dat bestreden en ontregeld moest worden. Ik ga nu niet verder in op deze brochure, alhoewel er zeer interessante acties in worden genoemd. Ik wil enkel even stilstaan bij een idee dat als onderdeel van het uitrekmodel kort werd besproken in de brochure: de oprichting en erkenning van cliëntenraden. Dat stond onder het kopje ‘Overleg afdwingen via acties’. Dat geeft aan dat cliëntenparticipatie een recht is dat bevochten is door de beweging en dat door toedoen van parlementariërs als Ab Harrewijn in de wet als recht is vastgelegd. Overleg afdwingen via acties. Zo begon twintig jaar geleden de cliëntenparticipatie. Het voorstel was dat de uitkeringsgerechtigdenbeweging zich op meer plekken in het systeem van de sociale zekerheid moest binnenvechten om de werkelijkheid van mensen bij de beleidsmakers, de beslissers, de uitvoerders op tafel te leggen. Bij dit voorstel werd in de brochure meteen een waarschuwingsbord geplaatst: het overleg moest plaatsvinden onder regie van uitkeringsgerechtigden zèlf. Er bleken namelijk grote twijfels te leven ten aanzien van het overleg, dat in enkele proefgemeenten aarzelend van de grond kwam. Die twijfels hadden twee oorsprongen: enerzijds de sociale dienst waarvan men vond dat die zich van hulporganisatie ontwikkelde tot beheersingsinstituut; anderzijds de uitkeringsgerechtigden van wie gevreesd werd dat die zich met nietszeggend overleg zouden laten inpakken.
Nu, meer dan twintig jaar later, is dat gestructureerd overleg in bijna alle gemeenten een vanzelfsprekende zaak. Er zijn wettelijke bepalingen en gemeentelijke verordeningen. Er is een Landelijke Cliëntenraad en een jaarlijks landelijk congres waar honderden mensen aan
27
Raf Janssen Directeur van Sjakuus
deelnemen die participeren in cliëntenraden. En toch blijven er twijfels over de cliëntenparticipatie. Net als voor twintig jaar heeft een deel van die twijfels te maken met de sociale dienst, die nog veel sterker dan wij in 1983 konden vermoeden is uitgegroeid tot een beheersingsinstantie, zij het dat dit nu gebeurt onder de positieve noemers van ‘activering’ en ‘eigen verantwoordelijkheid’. Een ander deel van die twijfels heeft te maken met de uitkeringsgerechtigden van wie er zo velen actief zijn geworden in de cliëntenparticipatie. Ik zal drie van deze twijfels benoemen en ik probeer meteen aan te geven hoe deze twijfels naar mijn mening weggenomen of op zijn minst verminderd kunnen worden. Ik spreek daarbij vanuit de situatie van mensen die een uitkering hebben op grond van
Overleg afdwingen via acties. Zo begon twintig jaar geleden de cliëntenparticipatie. de bijstandswet. Er zijn meer groepen hier aanwezig en er wordt in meer takken van sport aan cliëntenparticipatie gedaan. Mogelijk is wat ik te melden heb ook voor deze groepen een aanleiding om stil te staan bij de vraag of zij op het goede spoor zitten.
Twijfel 1 Het begrip participatie De kern van het begrip participatie is ‘meedoen’. Meedoen waaraan? Als cliëntenraad maak je deel uit van het systeem van sociale zekerheid. Dat systeem hanteert een steeds duidelijker en enger begrip van participatie: participatie is meedoen met betaalde arbeid; mensen met een uitkering moeten zo snel mogelijk uitstromen. Dat is de kern van het huidige sociale zekerheidsbeleid. Het merendeel
van de mensen die al gedurende langere tijd een uitkering hebben, zal niet of in elk geval niet gauw en duurzaam uitstromen naar betaalde arbeid. Toch zijn de wet- en regelgeving, het beleid, de uitvoering en de bekostigingssystematiek daarop gericht. Daarmee wordt aan het begrip participatie een inhoud gegeven vanuit het perspectief van het systeem en worden veel mensen in een dwangbuis geplaatst. Als je als cliëntenraad meedoet in dit systeem loop je alle kans mee te werken aan een disciplineringinstrument: in plaats van te bevorderen dat ook cliënten van de sociale zekerheid in hun hoedanigheid van cliënt volop burger kunnen zijn, kunnen meepraten en meedoen wat betreft de ordening van de samenleving. Je loopt het gevaar mensen mee te diskwalificeren en te verplichten zich aan te passen aan een bestel dat hen geen enkel respect geeft en geen enkele mogelijkheid biedt. Een cliëntenraad vrijwaart zich pas van deze collaboratie als hij duidelijk en 3 permanent tegengas geeft en de werkelijkheid inbrengt van mensen die geen enkel perspectief hebben op uitstroom naar de huidige arbeidsmarkt. Pas dan geef je participatie inhoud vanuit het perspectief van mensen en dat maakt ook de missie van de cliëntenraad duidelijk: hij is er om constant de vraag aan de orde te stellen of beleid en uitvoering recht doen aan de werkelijkheid van mensen. Het systeem van de sociale zekerheid moet zo worden ingericht dat juist mensen die geen reële kansen hebben op blijvende uitstroom met respect behandeld worden en kansen krijgen om op niet-banige wijzen volwaardig mee te doen in de samenleving. Dat is de kunst waar het om gaat. Mensen vanuit een overwichtpositie perspectiefloos op een doodlopend spoor dwingen kan iedereen. Het is zaak mensen reële perspectieven te bieden die aansluiten bij hetgeen mensen kunnen en in veel gevallen reeds allang doen.
29
Raf Janssen Directeur van Sjakuus
Twijfel 2 Veel koninkrijken, weinig Verenigde Naties Iedere regeling op het terrein van de sociale zekerheid is geïnstitutionaliseerd in eigen instituten en wetten. Al die verschillende instituten gaan allemaal eigen afzonderlijke cliëntenraden bouwen: sociale diensten, cwi’s, uwv’s, svb, Op centraal en decentraal niveau. Allemaal afzonderlijke cliëntenraden, met zo mogelijk verschillende taken, bevoegdheden en wijze van samenstelling. Een aantal van die instituten verkeren bovendien permanent in staat van reorganisatie en de cliëntenraden moeten mee reorganiseren. Aan inhoud komt je dan niet toe, want alle aandacht gaat naar structuren, procedures, competenties. Allemaal zaken die vaak aanleiding zijn tot veel gedoe, maar waarmee cliënten weinig tot niets opschieten.
De kern van het begrip participatie is ‘meedoen’. Meedoen waaraan? Moeten we net als in de litanieën van de katholieke kerk smeekbeden aanheffen om ons te verlossen van deze radenrimram? Kan de cliëntenparticipatie niet wat simpeler worden georganiseerd? Dat lijkt een voor de hand liggende suggestie en ze zal ook wel her en der luid geopperd gaan worden in het kader van de WMO-operatie: één centrale cliëntenraad of burgercomité onder regie van de gemeente. Moeten we die weg inslaan? Afdelingen van grotere of kleinere landelijke organisaties, zelforganisaties, lokale groepen, minimaplatforms, arme kant groepen, WVG-platforms, ouderenbonden, enzovoort. In de sociale zekerheid zijn erg veel organisaties en groepen actief. Ook al is ze nog zo klein, elke organisatie wil zich graag waarmaken, haar eigen gezicht laten zien, de eigen achterban bedienen, erkenning krijgen voor de eigen problemen en belangen.
Dat is op zich prima, maar de vele koninkrijken moeten leren om op gezette tijden met elkaar een Verenigde Naties te maken willen ze zaken voor elkaar krijgen en niet tegen elkaar uitgespeeld worden. Er komt steeds meer samenhang en overloop tussen regelingen in de sociale zekerheid en tussen sociale zekerheid en andere vormen van maatschappelijke dienstverlening. De invoering van de Wet werk en bijstand heeft dat al duidelijk gemaakt. De invoering van de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning zal dat proces versterken en verbreden. Het rijk zal steeds meer taken overdoen naar gemeenten. Op basis van budgetfinanciering, hetgeen naar te vrezen valt wil zeggen: met te weinig geld. Dat betekent dat nog meer dan nu op lokaal niveau geld voor een bewonerscomité afgewogen moet worden tegen de subsidie voor een spreekuur van WAO’ers, een inloopochtend voor bijstandsgerechtigden of voorzieningen voor gehandicapten. En heel het budget uit de sociale 3 sectoren zal scherper dan nu moeten concurreren met hardere sectoren als wegenaanleg en cityverfraaiing, parkeervoorzieningen en prestigeprojecten als een Floriade of een stadion voor de commercieel geworden topsport. De gemeente zal steeds meer zeggenschap of in elk geval regie krijgen op het brede terrein van het sociale beleid. Betekent dit dat we er goed aan doen om alle afzonderlijke organisaties en groepen op te heffen en samen te smeden tot één sterke en grote sociale raad? Ik denk van niet. Ik denk dat we sterker uit de bus kunnen komen als we het motto blijven hanteren van de duizend bloemen die mogen bloeien. Wel is het zaak om op overlappende thema’s goed samen te werken. Niet door nieuwe instituten, raden of instellingen in het leven te roepen, maar door informele thematische netwerken te vormen en als beweging te komen met eigen adviezen over ontwikkelingen die jezelf signaleert en problemen waartegen jouw achterban aanloopt in plaats van
31
Raf Janssen Directeur van Sjakuus
te reageren op nota’s waarin de overheid of de uitkeringsinstantie problemen formuleert en oplossingen aandraagt. In dit verband stel ik de Sociale Alliantie en ook het anti-armoedeproject Aanpak als voorbeeld: daarin wordt door een groot aantal landelijke, provinciale en lokale organisaties en groepen samengewerkt op het thema armoedebestrijding. Ieder behoudt zijn eigenheid, zijn eigen zeggenschap, maar op bepaalde punten worden krachten gebundeld om bepaalde onderwerpen goed voor het voetlicht te krijgen en breed verbetervoorstellen te lanceren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van elkaars kwaliteiten en elkaars ervaring. Ik denk dat het goed is om lokaal de komende tijd soortgelijke sociale allianties te vormen. De landelijke Sociale Alliantie wil je daarin steunen en helpen.
Kan de cliëntenparticipatie niet wat simpeler worden georganiseerd? Twijfel 3 Neemt de overheid cliëntenparticipatie wel serieus? Veel cliëntenraden hebben een onduidelijke taakstelling en een onduidelijke positie. De bevoegdheden zijn niet goed geregeld. Veel cliëntenraden zijn heel slecht toegerust: ze krijgen nauwelijks geld van de gemeente om fatsoenlijk te functioneren; of men moet voor elke postzegel die men wil gebruiken naar de sociale dienst of de wethouder om te vragen of het kan en mag. Veel cliëntenraden kampen constant met gebrek aan krachtige leden. Mensen die iets in hun mars hebben en daadwerkelijk inhoud geven aan cliëntenparticipatie zijn gemakkelijk op een uitstroomtraject te plaatsen en daarmee onschadelijk te maken. Zo zit de cliëntenraad constant met nieuwe mensen die moeten worden ingewerkt.
3
Ik denk dat er op de eerste plaats helderheid moet zijn over de bevoegdheden van de cliëntenraad: het recht op tijdige en volledige informatie; het recht om zaken op de agenda te zetten; het recht om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen. Verder is het zaak dat de cliëntenraad een onafhankelijke positie heeft en een eigen budget dat ruim genoeg is om een aantal essentiële voorzieningen te bekostigen: een eigen ruimte, telefoon, computer, infoblad, mogelijkheden om scholing te volgen, trainingen te organiseren voor de leden, deskundigen in te huren voor gedegen hulp bij het opstellen van adviezen. Verder zouden cliëntenraadsleden benoemd moeten worden voor een periode van bijvoorbeeld 4 jaar en gevrijwaard moeten zijn van gedwongen ontslag uit de bijstand. Ze zouden een vergelijkbare positie moeten hebben als de leden van een ondernemingsraad. Naast de uitkering zouden ze een vergoeding moeten ontvangen voor hun werk. Want cliëntenraadslid zijn is hard werken. Dat op zich zou een goed signaal zijn dat de overheid en de uitkeringsinstantie cliëntenparticipatie serieus nemen. Naast deze voorzieningen per cliëntenraad zou er landelijk een fonds moeten komen om cliëntenraden te scholen, om cliëntenorganisaties te ondersteunen en om als cliëntenraden gezamenlijk een beweging in gang te houden: een beweging van onderop, een beweging van mensen die ertoe doen, die mee willen doen in de samenleving, die willen participeren.
Tenslotte wil ik nog een keer terug naar de brochure uit 1983: van rekverband tot kraaktherapie. Ook in de huidige tijd moet de cliëntenbeweging een eigen bijdrage leveren aan het behoud en herstel van de sociale zekerheid in Nederland. Bij zoveel in positieve noemers verpakt gedreig en gedram, lijkt ‘rekken en erbij blijven’ het maximaal haalbare in veel situaties. Toch mogen we onze eigen kracht niet onderschatten. Wij als beweging kennen beter dan de beleidsmakers en
33
Raf Janssen Directeur van Sjakuus
ook nog beter dan de uitvoerders de dagelijkse werkelijkheid van mensen, de pijn en moeite die honderdduizenden mensen hebben om dag in dag uit de eindjes aan elkaar te knopen. En dat in een rijk land! Die werkelijkheid moeten we blijven inbrengen in het overleg en we moeten beleidsmensen en uitvoerders blijven confronteren met de uitwerking die hun al te neo-liberale denken en doen hebben voor mensen die moeten leven van minder dan weinig. Daarbij moeten we uiteraard redelijk en beleefd blijven. Maar bij alle redelijkheid en beleefdheid mag het wat mij betreft in menig overleg wel eens wat harder kraken. Mensen als Ab Harrewijn zijn daarbij voor ons een voorbeeld en een inspiratiebron. Succes en een strijdbaar overleg!
Mensen die iets in hun mars hebben, zijn gemakkelijk op een uitstroomtraject te plaatsen en onschadelijk te maken.
3
35
Saskia Noorman-den Uyl Tweede Kamerlid PvdA
Saskia Noorman – den Uyl heeft als kamerlid vaak aandacht gevraagd voor cliëntenparticipatie en is mede-ondertekenaar van het amendement dat cliëntenparticipatie in de WWB beter verankerde
30 maart 2006 ◆ Ab Harre
wijnrede
De mensen, de cliënt centraal stellen: dat was de inzet van Ab Harrewijn bij de wet SUWI op 20 juni 2001. Dat uitgangspunt leidde tot zijn amendement waarmee de Landelijke Cliëntenraad werd geboren. Gesteund door de volledige Tweede kamer. Ab Harrewijn was een uniek Tweedekamerlid van Groen Links. Hij was dominee, actievoerder en vroeger communist. We zaten urenlang naast elkaar tijdens debatten over armoede in Nederland. Armoede die eerder en jarenlang politiek doodgezwegen was. Het waren debatten over mensen die gehoord wilden worden: cliënten van de sociale dienst, WAO-ers, WW-ers. Goed, Ab en ik waren het niet altijd eens over de oplossingen maar we deelden wel visie op de urgentie en de noodzaak tot verandering, tot verbetering en het recht op gelijke kansen voor de kwetsbaren in de samenleving. Dan ging het niet alleen om geld, maar evenzeer om erbij horen, gehoord worden, kansen krijgen, meetellen en meedoen. Ab Harrewijn was geen softie, hem 4 dreef niet alleen het meededogen met kwetsbaren, hij was een strijder die ging voor dat wat mensen wèl konden en wilden. Samen hebben we een amendement ingediend om voor dak- en thuislozen en mensen met een psychiatrische stoornis een experimenteerregeling in de bijstand mogelijk te maken zodat gemeenten van wetten mogen afwijken om deze groepen een echte kans te geven op participatie.1 Ab Harrewijn legde zich er niet bij neer dat er zoveel niet kon. Hij was creatief en tè energiek. Ik mis zijn aanwezigheid in de Tweede Kamer waarin hij zoveel voorbeelden stelde, nog steeds. Sinds zijn overlijden werden het barre tijden in de politiek. Voor uitkeringsgerechtigden over wie Pim Fortuyn zei: ‘dat uitkeringsgerechtigden bankzitters waren met een grote mond die de nodige maatschappelijke overlast bezorgen om wat te doen te hebben ’.2 Ook voor arme mensen, werklozen en arbeidsongeschikten kwamen de ingrepen van dit kabinet
37
Saskia Noorman-den Uyl Tweede Kamerlid PvdA
in de inkomensverhoudingen hard aan. Die ingrepen leidden ertoe dat arm armer werd en rijk rijker. Ook de gewone man en vrouw met een modaal inkomen heeft de afgelopen drie jaar betaald voor de welvaart van bovenmodale inkomens. Die keuze van dit kabinet is door de kiezer begin van deze maand goed begrepen
Voedselbanken De explosieve groei van de voedselbanken is een nieuw fenomeen en is Nederland onwaardig. Los van mijn waardering voor al die vrijwilligers die ervoor zorgen dat er eten komt waar dat noodzakelijk is. We zouden de sociale zekerheid en de uitvoering daarvan, zo moeten vormgeven dat voedselbanken
De explosieve groei van de voedselbanken is een nieuw fenomeen en is Nederland onwaardig. niet nodig zouden moeten zijn. Ik geef één voorbeeld uit het recente onderzoek naar het bestaan en het gebruik van voedselbanken. Eén van de oorzaken van het gebruik van de voedselbanken is het niet goed functioneren van uitvoeringsorganisaties zoals het UWV en de sociale dienst die niet bereid en in staat blijken fatsoenlijke afspraken te maken om ervoor te zorgen dat mensen wel een minimum inkomen krijgen terwijl ze wachten op een beschikking op de uitkeringsaanvraag.
Cliëntenparticipatie en uitvoering Dat brengt mij terug naar de cliëntenparticipatie. Ik was ooit directeur van de Sociale dienst in Leiden begin jaren negentig. Het tijdstip van uitbetaling van de bijstandsuitkering moest op bevel van Den
4
Haag verschoven worden naar een later moment in de maand. Intern hebben we met een aantal deskundigen gezocht naar de beste oplossing die naar ons oordeel de bijstandscliënt de minste problemen zou geven. “Laten we het doen vlak voor de uitbetaling van het vakantiegeld”. Zo zeiden we tegen elkaar “Wel goed van tevoren vermelden”. Dan zou naar ons inzicht het verschuiven van de betaaldatum de minste problemen opleveren. Toen we het de cliënten melden, ontstond er een ware opstand. Ons zo zorgvuldige gemaakte plan werd de grond ingeboord. De cliënten - vooral bijstandsmoeders - zeiden in een gesprek na de demonstratie op het Stadhuisplein: “Weten jullie wel wat we van dat vakantiegeld moeten doen? Een bed voor mijn kind kopen dat uit het ledikant is gegroeid, de vervanging van noodzakelijke gebruiksvoorwerpen. Je dacht toch zeker niet dat wij geld hebben voor zoiets als vakantie”. Beschaamd zijn we toen met de bijstandscliënten om de tafel gegaan. Hebben een aantal varianten samen ontwikkeld en de mensen zelf de keuze gegeven voor welke oplossing men koos gezien de eigen omstandigheden. Dat was de start van de cliëntenparticipatie in Leiden en een harde en wijze les voor mijzelf. Dat zijn drie lessen: 1. Denk nooit dat je achter de randen van je bureau de sociale werkelijkheid voldoende kunt benaderen. 2. Praat met betrokkenen, vraag naar knelpunten, gebruik hun expertise zoek samen naar oplossingen. Voor af, tijdens de uitvoering en achteraf. Stel je als uitvoerings-organisatie kwetsbaar op, ben bereid om te leren. Schuw de openbaarheid niet. 3. Faciliteer de cliëntenparticipatie op alle niveaus, landelijk, regionaal, lokaal, organisatie gebonden en in de keten van hulp en dienstverlening.
39
Saskia Noorman-den Uyl Tweede Kamerlid PvdA
Landelijke Cliëntenraad Deze drie lessen moet de minister van SZW nog leren als het om het aantal plaatsen in de Landelijke Cliëntenraad gaat, die hij wil terug brengen. In het debat met de minister in december 2004 heb ik gezegd dat het een onbetamelijke verarming is en vroeg de minister van zijn voornemen af te zien. Ik vroeg ook een bescheiden subsidie voor de Gehandicaptenraad waarvan de leden de activiteiten uit eigen zak moeten betalen. Vrijwel de gehele Kamer heeft uitgesproken dat de Landelijke Cliëntenraad in staat moet worden gesteld om zijn werk goed te doen. De reactie van de minister was halsstarrig. Hij zei: ‘dat in de wet is geregeld dat zes organisaties participeren in de Landelijke Cliëntenraad. Er is indertijd een verzoek gedaan om tijdelijk met negen leden te functioneren dat aantal
Denk nooit dat je achter de randen van je bureau de sociale werkelijkheid voldoende kunt benaderen. moet nu weer teruggebracht worden naar het wettelijke aantal. Het amendement-Harrewijn voorzag in het vrijmaken van een jaarlijks budget voor de Landelijke Cliëntenraad, en niet in subsidiëring van de participerende organisaties’. De motie-Noorman-den Uyl/Van Gent over handhaving van de samenstelling van de Landelijke Cliëntenraad3 werd verworpen.
Sjakuus De drie lessen zijn niet door de minister van SZW geleerd toen het om de subsidiëring van de stichting Sjakuus ging. In het debat over het afschaffen van de subsidie citeerde ik het oud-lid van de Tweede Kamer Arti Schimmel die zei: ''De tranen springen mij in de ogen als ik hoor hoe oneerlijk er met
Sjakuus wordt omgegaan''. VWS wilde de subsidie van Sjakuus met structureel geld overdragen aan Sociale Zaken. De minister van SZW wilde dat niet, omdat “Sjakuus niet in zijn beleid zou passen, omdat er toch al cliëntenparticipatie is”. Maar het ging en gaat hierbij ook om armoedebestrijding, en dan is er gèèn dubbelslag. De regeringspartijen in de Tweede Kamer volgden de minister en Sjakuus waarin bijna honderd organisaties samenwerkte op het gebied van armoede bestrijding en cliëntenparticipatie is opgeheven.
4
De drie lessen moeten geleerd door een meerderheid in de Tweede Kamer die eerst koos voor de afschaffing van de subsidie van de landelijke organisatie van Sjakuus en vervolgens onder aanvoering van D66 er twee organisaties uit pikt en die voor twee jaar subsidieert. Ik heb daar een vieze smaak van in de mond over gehouden.
UWV De drie lessen moet ook het UWV leren. Het UWV dat te kort schiet bij misstanden bij de uitvoering van de Ziektewet (sinds september vorig jaar) en de cliënten zo lang niet hoort, helpt en ze onder het sociaal minimum in de kou laat staan4. Een voorbeeld komt uit het programma Kassa waaruit bleek dat het UWV door een gebrekkige invoering van een nieuw automatiseringsysteem mensen al sinds september 2005 bevoorschot in plaats van de de echte uitkering te geven waar ze recht op hebben. Zoals een gezin met kinderen die al 6 maanden met een inkomen via voorschotten 30% onder het sociaal minimum leeft. Die handelwijze van het UWV is een grove schande. Evenals het feit dat de minister die feiten ontkent5.
41
Saskia Noorman-den Uyl Tweede Kamerlid PvdA
Cliënt centraal Cliënten centraal stellen, gaat wat mij betreft niet alleen over kritiek geven. Het kan en moet ook inspirerend zijn. Van goede voorbeelden moet je leren. De vaste commissie SZW van de Tweede kamer ging een aantal jaren geleden naar Engeland om daar te kijken naar de een-loket aanpak voor werk en inkomen. Wat ons opviel was dat de uitvoeringsorganisatie volstrekt transparant was in de wijze waarop ze presteerde. In de hal hing een bord waarop precies stond wat de wachttijden waren de afgelopen maand, hoeveel mensen aan het werk waren gegaan en welk waarderingscijfer het betreffende kantoor had gekregen. De werknemers waren trots op hun resultaten en de cliënten
De werknemers waren trots op hun resultaten en de cliënten voelden zich serieus genomen. voelden zich serieus genomen. Dat voorbeeld heb ik vaak herhaald in de kamer maar ik ken nog steeds geen bedrijfsverzamelgebouw6 waarin men de moed heeft te laten zien wat hun werkelijke prestatie is. Pas dan neem je de cliënt serieus. Ab Harrewijn zette in het debat over SUWI de cliënt centraal als het om de uitvoering van de sociale zekerheid gaat. Die inzet is ook de mijne. Als je wilt investeren in wat mensen kunnen en willen en zo motivatie de motor voor zelfredzaamheid en participatie wilt laten zijn dan moet je ook investeren. Cliënten moeten dan ook rechten hebben of over voorzieningen en faciliteiten kunnen beschikken. Dat was trouwens de inzet van de PvdA-fractie bij de komst van de WWB.
Het ontbreken van voldoende rechten en faciliteiten was ook een van de redenen waarom we als PvdA Tweede Kamerfractie tegen de WWB gestemd hebben, hoezeer we ook op onderdelen het concept wel degelijk steunden. Ik geef drie voorbeelden van het principe van: de cliënt centraal stellen 1. De second opinion 2. Persoonsgebonden reïntegratiebudget en Individuele reïntegratie overeenkomst (IRO) 3. Vazalo, initiatiefwet Noorman-den Uyl om bijstandmoeder op eigen benen uit de bijstand te krijgen
Second opinion Bij de behandeling van de Wet werk en bijstand heb ik voorgesteld de cliënten van de sociale dienst het recht te geven om een second opinion in te roepen als ze het niet eens waren met de opvatting van de Sociale dienst over bijvoorbeeld hun reïntegratietraject. Immers een reïntegratietraject waarin je zelf gelooft, geeft een grotere motivatie en vaak daardoor een grotere kans van slagen dan een opgelegd traject waarvan je het nut en de noodzaak volledig ontgaat. Een meerderheid in de Tweede Kamer wees dit voorstel af. Met veel plezier zag ik dat met de komst van de WMO (Wet maatschappelijke ondersteuning) een gelijksoortig amendement van mijn collega Gerdi Verbeet werd aangenomen. In de WMO krijgt de cliënt de mogelijkheid om een second opinion te vragen indien hij of zij vindt dat andere oplossingen voor hulp en zorg passender zijn. Ik heb goede hoop dat nu ook in de WWB op niet al te lange termijn eenzelfde mogelijkheid geïntroduceerd kan worden. Al was het maar vanwege de rechtsgelijkheid van de verschillende cliënten die voor hulp en dienstverlening van de gemeenten financieel afhankelijk zijn.
4
43
Saskia Noorman-den Uyl Tweede Kamerlid PvdA
PRB en IRO Minister De Geus wees in de eerste Ab Harrewijn-rede het gebruik van een persoonsgebonden reïntegratiebudget nog af. Hij geloofde daar niet zo in. Na twee jaar vastberadenheid van de Tweede Kamer is het toch gelukt. Onder druk van alle fracties in de Tweede Kamer werd het Persoonsgebonden reïntegratiebudget omgevormd tot een Individuele Reïntegratie Overeenkomst (IRO). Inmiddels is dat, naar het zich laat aanzien, een succes. Zo kunnen mensen die werk zoeken zelf invloed uitoefenen op de vorm van de reïntegratie en zo meer kansrijk worden op het vinden van werk. Toen ik in juni 2001 bij de behandeling van de wet SUWI het voorstel indiende dat het Persoonsgebonden reïntegratiebudget mogelijk maakte, wilde ik graag dat de cliënt centraal stond en
Een reïntegratietraject waarin je zelf gelooft, geeft een grotere motivatie en daardoor een grotere kans van slagen. zo kans had op zelfredzaamheid. Een aantal gemeenten doen inmiddels ook voorzichtige stappen op weg naar de toepassing van persoonsgebonden budgetten. Interessant is dat zowel mensen met een hele grote afstand tot de arbeidsmarkt die veel hulp nodig hebben als mensen die juist zelf veel inzicht op hun mogelijkheden hebben baat hebben bij de toepassing individuele aanpak van reïntegratie.
Vazalo Een laatste voorbeeld van hoe je de cliënt centraal kunt stellen en vervolgens hem of haar kunt helpen onafhankelijk te worden van bijstand. In 2004 ontwikkelde ik een initiatief wetsvoorstel om de alleenstaande ouders, de alleenstaande moeder uit de bijstand te halen. Ik blijf het niet normaal vinden dat
4
éénderde van de alleenstaande ouders in Nederland in de bijstand zit. Die ouders zijn niet ziek zwak en misselijk. Zij kunnen geen voltijds baan combineren met de zorg voor kinderen als alleenstaande ouder. De oplossing is simpel. Het wetsvoorstel Vazalo (Voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders) zorgt ervoor dat de alleenstaande ouder met een deeltijdbaan en een toeslag van de Belastingdienst los van de bijstand op eigen benen komt te staan. In het wetsvoorstel is voorzien in kinderopvang, scholing en reïntegratiekosten. Als op termijn 60.000 alleenstaande ouders de bijstand zo kunnen verlaten levert dat 240 miljoen euro op. Zo’n weg is niet voor iedere alleenstaande ouder mogelijk. Sommigen zullen bijstand blijvend nodig hebben en daar is niks mis mee. Ik wil graag investeren in wat mensen zelf wel kunnen. In plaats van ze onnodig vasthouden in de bijstand. Ik heb de stemming over mijn wetsvoorstel Vazalo aangehouden omdat drie partijen - samen goed voor een kamermeerderheid - CDA, VVD en LPF nu nog tegen zijn. Maar sinds de nieuwe kandidaat voorman van de VVD Mark Rutte zich zo heeft uitgesproken voor de bijstandsmoeder moet mijn wetsvoorstel toch ook bij de VVD op steun kunnen rekenen. Na de zomer zal blijken of zijn compassie voor bijstandmoeders oprecht is.
Armoedebestrijding: langdurigheidstoeslag In de aanvang van mijn rede gaf ik aan dat inkomensverschillen fors zijn toegenomen. Vooral de inkomenspositie voor mensen die lang een laag inkomen hebben zijn zorgelijk. Ab Harrewijn was dan ook degene die als eerste in 1999 via een motie voorstelde om een langdurigheidstoeslag in de bijstand te realiseren. Ik heb daar later via een initiatiefwetsvoorstel verder invulling aan gegeven. Dat wetsvoorstel werd afgestemd. Dit kabinet heeft vervolgens in
45
Saskia Noorman-den Uyl Tweede Kamerlid PvdA
de WWB een slap aftreksel van de langdurigheidstoeslag op genomen. De gemeente kan te veel mensen niet bedienen die nadrukkelijk wèl dat inkomenstekort hebben. De regeling zoals die er nu uitziet schiet te kort. Een wetswijziging is daarvoor dringend nodig. Het gaat om de erkenning dat mensen die langer dan drie jaar een laag inkomen hebben structureel een inkomensondersteuning nodig hebben. Dat kan een stap op weg zijn naar het afbouwen van de voedselbanken.
Tot Slot De cliënt centraal vraagt van Rijk, gemeenten en uitvoeringsorganisaties om de erkenning dat we nog niet op de helft zijn van die betrouwbare transparante overheid waar het individu zich geborgen voelt
Ik wil graag investeren in wat mensen zelf wel kunnen. In plaats van ze onnodig vasthouden in de bijstand. als er steun nodig is, en de cliënt zich gestimuleerd en ondersteund voelt als er zelfredzaamheid en kracht om op eigen benen te staan aan de orde is. Van beleidsmakers, de uitvoeringsorganisaties en de politiek moet een open en ontvankelijke instelling geëist worden. Weg met de kramp en angst voor fouten. Van fouten kan en moet je leren. Pas dan zal in de sociale zekerheid met werk, inkomen en zorg de cliënt met zijn beperkingen en kansen centraal staan. Cliënt centraal. 1 3 4 5 6
27 400XV nr 362 pagina 103 van Verkiezingprogramma van Fortuyn. 26448, nr. 174 Programma Kassa 18 februari 2006 Handelingen 23 februari 2006 Bedrijfsverzamelgebouw = een locatie voor gemeente bijstand UWV en CWI
4
47
Tof Thissen Voorzitter Divosa/voorzitter Algemeen Keten Overleg
Tof Thissen vraagt binnen de keten en zijn eigen organisatie voortdurend aandacht voor cliëntparticipatie en heeft oog voor de noden van cliënten.
5 april 2007 ◆ Ab Harre
Wat mag de burger verwachten van de overheid? Wat mag de overheid verwachten van de burger? Aan de hand van deze vragen wandel ik door de geschiedenis en toekomst van onze verzorgingsstaat. Als een zich verbazende en nieuwsgierige verkenner. Mijn leidraad is wat mensen nodig hebben om te worden waar ze van dromen, wie ze willen of kunnen zijn. Ik sta dertien keer stil bij hoe het nu gaat en hoe het niet zou moeten. Om te leren...
1. Mensen zijn niet het uitgangspunt
wijnrede
5
“Ik kan u niet vinden in mijn scherm”, zegt de consulent. “Nee, dat klopt”, zegt de vrouw, “ik zit voor u.” “Ik wil graag kijken of de zorg iets voor mij is”, zegt de werkzoekende. “Hmm”, zegt de consulent, “dat wordt lastig, wij hebben een contract met een reïntegratiebedrijf dat u activeert in de groenvoorziening.” “Ik zou wel weer wat willen leren”, zegt de achttienjarige in februari, “maar dan niet de hele week in die duffe schoolbanken.” “Tja,” zegt de klantmanager, “zoiets is er wel, maar dat start pas in september.” Wij verlangen nog te vaak dat mensen die werk zoeken en een uitkering nodig hebben, zich voegen naar onze dienstverlening, naar onze organisaties, naar hoe wij de wereld van werk zoeken en ondersteuning bieden hebben geregeld. Die is gevormd rondom institutionele belangen, rondom onze ideeën over wat goed zou zijn voor werkzoekenden, en rondom rendementsberekingen op investeringen in trajecten. Niet rondom de vraag wat mensen werkelijk nodig hebben en waarmee het individu geholpen zou zijn.
2. Eenzijdige oplegging van regie Het is in wetten snel opgeschreven. De burger die zelf verantwoordelijk is voor werk, inkomen en zorg. Die pas een beroep op de overheid mag doen, als hij daar niet in slaagt, en ook zijn omgeving er
49
Tof Thissen Voorzitter Divosa/voorzitter Algemeen Keten Overleg
niet in kan voorzien. Het is verrassend, aldus columniste Marjolijn Februari, dat wij - professionals, politici, wettenmakers, beleidsmakers – dit zelfredzame burgerschap zelden op onszelf betrekken. Met burgers bedoelen we meestal de mensen die zich melden bij onze loketten en in onze spreekkamers. “Maar de civil society bestaat niet uitsluitend uit patiënten of sociale dienst-cliënten. Burgerschap is ook van toepassing op de werknemers, de beleidsmakers, de professionals.” Doet de overheid een zelfde stoer beroep op werkgevers en op zichzelf om mensen die een tijd aan de kant hebben gestaan in dienst te nemen? Werk aan te passen aan de mogelijkheden van mensen? Nee. De overheid heeft verzuimd om de uitnodigende samenleving te organiseren parallel aan de creatie
“Ik kan u niet vinden in mijn scherm”, zegt de consulent. “Nee, dat klopt”, zegt de vrouw, “ik zit voor u.” van de zelfredzame burger. Het is erg zuur als je na tien jaar bijstand de verlangde zelfredzaamheid hebt opgepakt, je hebt geschoold, je leven op orde hebt gebracht volgens de vraag van de arbeidsmarkt, en er zit geen werkgever op jou te wachten. Daar sta je dan als zelfredzame burger, onder de koude douche van de niet uitnodigende samenleving. Dan kent de weg naar zelfredzaamheid een zeer wrang einde.
3. De autonomie van de uitvoeringsorganisatie is belangrijker dan die van de burger Bij UWV is de individuele reïntegratieovereenkomst (IRO) een succes. Mensen met een UWV-uitkering kiezen met een IRO hun eigen hulplijnen om weer aan de slag te komen. Soms gebeurt er feitelijk
niet eens zoveel anders dan bij reïntegratie die UWV organiseert. Toch is het succes logisch. Als mensen zelf voor iets kiezen, in plaats van dat ze iets opgelegd krijgen, levert dat vrijwel altijd meer succes op. Je voelt je immers mede verantwoordelijk voor het resultaat. Ondanks dit succes zetten sociale diensten het vergelijkbare Persoonsgebonden reïntegratiebudget (PRB) maar mondjesmaat in bij mensen met bijstand. We slagen er blijkbaar niet in om mensen die een beroep op ons doen als autonoom te beschouwen, als degenen die de regie voeren over hun weg naar zelfstandigheid. In de praktijk streven we naar autonomie van uitvoeringsorganisaties en moeten burgers zich hier naar voegen.
4. De rijksoverheid houdt niet van zijn eigen uitvoerders
5
Heeft u ooit de voorzitter van de Raad van Bestuur van Philips publiekelijk horen foeteren op de divisie scheerapparaten? Dat ze de scheerkoppen niet goed in het apparaat zetten, waardoor opengehaalde wangen dreigen en veel klachten van consumenten? Nee. De rijksoverheid heeft hier echter geen moeite mee. Het gefoeter op het teveel aan ambtenaren is exemplarisch.
En bewindspersonen schuwen ook niet openlijk kritiek op bijvoorbeeld de IND, UWV of CWI. Nog zorgelijker is het gemak waarmee het rijk totaal nieuwe stelsels neerzet, zonder een euro beschikbaar te stellen voor de training van mensen die het werk in dat nieuwe stelsel moeten gaan doen. Met SUWI en met de WWB moeten beroepskrachten over wezenlijk andere vaardigheden beschikken: zij moeten transformeren van nauwgezette administrateurs naar mensontwikkelaars. Er is geen zichzelf respecterende onderneming te vinden die nieuwe producten of diensten op de markt brengt zonder een enorm scholingsbudget te investeren in zijn medewerkers.
51
Tof Thissen Voorzitter Divosa/voorzitter Algemeen Keten Overleg
5. Dominantie van het wat, dedain voor het hoe Iemand die werk zoekt en een uitkering aanvraagt, heeft in de praktijk vooral te maken met de manier waarop de overheid werkt. Ontmoet hij vriendelijke mensen, krijgt hij begrijpelijke brieven, wordt hij snel geholpen, wordt er goed geluisterd naar zijn verhaal, is de hulp snel geregeld? Feitelijke regels en wetten doen er veel minder toe, de toepassing des te meer. In nieuwe wetten is echter nauwelijks aandacht voor de uitvoerbaarheid. Kijk alleen al naar de extreem korte invoeringstijd bij zeer ingrijpende wetten als de zorgverzekeringswet en de Wmo. Als er vervolgens iets misgaat in de uitvoering, dat op flinke publieke belangstelling kan rekenen, dan ontstaat er een panische drang bij Kamerleden en bewindspersonen om met nieuwe regels of stelselwijzigingen te komen. Soms is de
Daar sta je dan als zelfredzame burger, onder de koude douche van de niet uitnodigende samenleving. inkt van de wet nog niet eens droog of de uitvoering krijgt al met de eerste aanpassingen te maken. Of de nieuwe regelgeving de problemen werkelijke wegneemt of misschien elders weer nieuwe veroorzaakt, wordt in de haast meestal niet duidelijk. Frequente wijzigingen in regels of instituties leiden er vrijwel altijd toe dat dienstverleners noodgedwongen een tijdlang de blik naar binnen keren om zich de wijzigingen eigen te maken. Dupe is altijd de burger die afhankelijk is van deze voortdurend overhoopgehaalde organisaties.
6.
5
Veranderingsmanie
Na een zeer moeizame route op het AOC, waar hij in drie jaar tijd vrijwel nooit iets met zijn handen mocht doen, doet mijn zoon nu een schakeljaar tussen VMBO en ROC in. Hij is bijna 17 en mag voor het eerst metselen en timmeren. Wat was er mis met de oude LTS en de Ambachtsschool? Als je in je eigen huis niet prettig kunt koken, ga je niet direct de bouw van je hele huis ter discussie stellen. Je overweegt dan waarschijnlijk de aanschaf van een nieuw fornuis of mogelijk een kleine verbouwing aan de keuken. In de sociale zekerheid zijn we er echter als de kippen bij om een probleem met de keramische kookplaat aan te grijpen om een verhuizing te overwegen naar een ander huis en bij voorkeur ook nog naar een andere stad. Als er problemen zijn, starten we direct discussies over stelsels en instituties. Daar zijn we goed in. Wij zijn bovendien een projectenland. Het ene is nog niet fatsoenlijk geëvalueerd, of het volgende is alweer begonnen. Het is rampzalig voor burgers die afhankelijk zijn van die instituties en die projecten. Er is een onbegrijpelijke drang de bordjes te veranderen op de voordeur van organisaties die een begrip zijn in onze samenleving. Instellingen waar iedereen een duidelijke voorstelling bij had wat daar gebeurde en waarvoor de burger er terecht kon. Waarom moest de HBS verdwijnen, het Groene Kruis, de LTS, de MEAO, het Arbeidsbureau, de JWG, de sociale dienst? Het waren publieke bakens van vertrouwenwekkende dienstverlening. Waarom plakken we voortdurend nieuwe etiketten in onze ongebreidelde vernieuwingsdrang? Waarom mogen ouders niet meer snappen naar welke schoolvorm zij hun kind sturen? Waarom ontzeggen wij ouderen de voor hen vertrouwde zorginstellingen en laten we ze vergeefs zoeken naar het Groene Kruis? Proteion, schreeuw ik in het oor van mijn bijna dove moeder. En ik snap haar niet-begrijpende blik.
53
Tof Thissen Voorzitter Divosa/voorzitter Algemeen Keten Overleg
7. Rechtmatigheidsdominantie in een keten van angst en wantrouwen De hang naar rechtmatigheid zit in onze botten. Bij de eerste pennenstreken van een nieuwe wet hebben wij nog een ideaal voor ogen. Zodra alles is opgeschreven, zijn we het zicht op het grote doel kwijtgeraakt. Dat heeft veel te maken met een keten van angst. Want iedereen voelt zijn verantwoordingsplicht. De Kamer richting de kiezer, de bewindspersoon richting de Kamer. De Rijksoverheid geeft bij decentralisatie van uitvoering daarom niet graag alles uit handen. Ze wil kunnen teruggrijpen op het moment dat het parlement moord en brand schreeuwt over een praktijk die voortvloeit uit de door haar gedecentraliseerde wet. In feite betekent het dat er wantrouwen in het systeem wordt ingebouwd. Het wantrouwen vertaalt zich in overmatige controle en sijpelt mee naar iedere volgende
Soms is de inkt van de wet nog niet eens droog of de uitvoering krijgt al met de eerste aanpassingen te maken. laag en resulteert in een vragenlijst van ruim tweehonderd vragen en overmatige controle van de uitkeringsgerechtigden. In feite is bureaucratie gestold wantrouwen. Het resultaat is dat we van hoog tot laag met andere dingen bezig zijn dan het grote ideaal waar een nieuwe wet mee begon. Het leidt ertoe dat iedereen in deze keten van angst niet meer het achterste van zijn tong durft te laten zien. De verantwoordingsmanie rust als een loden last op de schouders van de werkzoekende, de beroepskracht, de manager, de bewindspersoon, het Kamerlid. De verhouding tussen verantwoordingslast en opbrengst is ondertussen ver te zoeken is. De manager is bezig met het bouwen van verantwoordingssystemen in plaats van de coaching van zijn medewerkers, de klantmanager is vooral bezig om te kijken of zijn ingekochte
trajecten voldoen aan de verantwoordingseisen en nauwelijks nog of ze voldoen aan de vraag van werkzoekenden, de werkzoekende is bezig te voldoen aan de formaliteiten en het veiligstellen van zijn uitkering. In zo’n systeem verwordt de cruciale vraag aan de werkzoekende “Waar droom je van?” tot een voetnoot. “Hoe legitiem is een openbaar bestuur waarin deskundige uitvoerders van publieke taken steeds minder tijd aan hun eigenlijke werk kunnen besteden, maar als het mis gaat toch als eersten verantwoordelijk worden gesteld?” vroeg de vice-president van de Raad van State Tjeenk Willink zich in januari af.
8. De paradox van de verzorgingsstaat Wat ooit bedoelt was als bescherming en beschutting voor mensen die door ziekte, werkloosheid of ongeval werden getroffen, is in zijn uitwerking, stelsel en voorschriften verworden tot een belemmering om weer mee te doen. Waarom? Omdat het stelsel je eerder vasthoudt, dan dat het je stimuleert de arbeidsmarkt weer te betreden. De winst van uitstroom ligt nog altijd eenzijdig bij de uitkeringsorganisatie, en niet bij het individu. Je verliest namelijk je rechten zodra je de regeling verlaat om een baan te proberen. Gelukkig is er de laatste jaren veel veranderd, waardoor dit insluitingsmechanisme is verminderd. Toch is er nog veel verandering nodig om de verzorgingsstaat echt emanciperend te maken. Als ik van baan verander, moet ik ook van pensioenfonds veranderen, met een hoop gedoe en verlies aan geld om dat weer bij elkaar te brengen. Als ik tijdens langdurige werkloosheid in de bijstand één dag werk, verlies ik mijn recht op de langdurigheidstoeslag. Als mijn tijdelijke baan een week langer had geduurd, had ik in een
5
55
Tof Thissen Voorzitter Divosa/voorzitter Algemeen Keten Overleg
betere rechtsbescherming terechtgekomen, namelijk de WW in plaats van de bijstand. Als ik van werkgever verander, moet ik veel meer zelf gaan betalen voor kinderopvang, omdat de nieuwe werkgever niet meebetaalt. Waar is de politieke wil om te komen tot een burgerpolis, die is gebouwd rondom mensen, niet rondom historisch gegroeide branches, toen nuttig, nu achterhaald? De politiek heeft nu de kans om hiermee de starten. De arbeidsongeschiktheid wordt overgelaten aan de markt. Wat wordt het? Per bedrijf en sector afgesproken contracten? Of polissen op het individu toegesneden, zodat deze bij verandering van werkkring geen dramatische veranderingen in uitkering of verzekerings-recht hoeft te ondergaan.
Omdat het stelsel je eerder vasthoudt, dan dat het je stimuleert de arbeidsmarkt weer te betreden. 9. Gebrek aan anti-cyclisch denken We handelen met de golven van de conjunctuur mee. Pas als problemen zich aandienen, springen we erin, erop, en roepen we ‘Nu moet er iets gebeuren’. Als het goed gaat met de economie, gaat de belasting voor de hoogstbetaalden omlaag. Als het economisch slecht gaat, gaan de financiële voorzieningen voor de laagstbetaalden omlaag. Het omgekeerde is echter nodig om de schommelingen op te vangen. Hetzelfde geldt voor investeringen in de beroepsbevolking. In tijden van laagconjunctuur moet er geïnvesteerd worden in mensen zonder werk om ze bij de volgende hoogconjunctuur kans te bieden op de nieuwe banen. In tijden van hoogconjunctuur is het budget nodig om extra te investeren in de mensen die het zelfs in hoogconjunctuur niet lukt om aan te haken. Het is een opvoedkundig
principe. In vette jaren moet je sparen voor de magere jaren. Dat vraagt om doorbreking van de wetmatigheid van de budgetten van de rijksoverheid, waarbij juist in magere jaren de broekriem nog eens extra strak wordt aangetrokken. Het is eigenlijk onvoorstelbaar dat we er met al onze kennis en creativiteit niet in slagen om anti-cyclisch te werken.
10. De overheid is er vooral voor de meest zelfredzamen Als gevolg van de nieuwe zorgverzekeringswet en de idee dat alle Nederlanders de werkelijke kosten van de zorg moeten ervaren, is de ‘rode’ Belastingdienst uit de grond gestampt om 6 miljoen Nederlanders op verzoek te compenseren voor iets wat ze moeten voelen, maar niet kunnen betalen. Weer iets erbij dat mij het gevoel geeft het niet zelf te redden, zei iemand op de radio. Nog niet zo lang geleden betaalden mensen met een laag inkomen een lagere prijs 5 voor nood-zakelijke voorzieningen als huur en ziekenfonds. De rijksoverheid hanteert tegenwoordig meer en meer het principe dat iedereen de marktprijs betaalt, waarbij mensen met lage inkomens via de Belastingdienst toeslagen en kortingen moeten aanvragen om die prijs te kunnen betalen. Deze omkering in het omgaan met het draagkrachtprincipe leidt ertoe dat wie zijn toeslagen, heffingskortingen en teruggaves niet aanvraagt, pech heeft. De Belastingdienst benut zijn informatie namelijk niet om mensen die recht hebben, de diverse inkomensondersteunende maatregelen automatisch uit te keren. Niet aangevraagde toeslagen blijven zo op de plank van de rijksoverheid liggen. “Hoe legitiem is een openbaar bestuur waarin alleen de meest competente burgers, en dan nog soms met moeite, zelf hun weg kunnen vinden en niet diegenen waarvoor de democratische rechtsstaat juist ook was bedoeld?” vroeg Herman Tjeenk Willink zich onlangs af.
57
Tof Thissen Voorzitter Divosa/voorzitter Algemeen Keten Overleg
11. Gevangen denken Een paar maanden geleden kwam ik Lei tegen. Lei, ver in de vijftig, had net te horen gekregen dat hij ontslagen zou worden uit zijn baan bij de sociale werkvoorziening. “Wat zou ik kunnen gaan doen Tof, weet jij misschien iets”, vroeg hij mij. Een stemmetje raasde in mijn hoofd: deze man is boven de vijftig, en heeft geen enkele kans meer om aan de slag te komen. Ik moest mij dwingen het stemmetje uit te schakelen.Wij, politici, uitvoerders, managers, werkgevers, werkzoekenden, zitten vast in ons eigen gevangen denken. We papegaaien elkaar na dat 45-plussers een hele moeilijke groep zijn. Terwijl ieder onderzoek uitwijst dat er met de groep zelf niks mis is. Ze zijn niet vaker ziek, ze hebben meer ervaring. Onze eigen opvattingen zijn het grote probleem. De door ons gestigmatiseerde
Wij blijven praten over de moeilijke groep, de harde kern, de mensen met grote afstand. groepen hebben vooral veel last van onze self fulfilling prophecy. En wij creëren onze eigen machteloosheid. Wij blijven praten over de moeilijke groep, de harde kern, de mensen met grote afstand. Ik ontken niet dat ze er zijn. En tegelijk zit de bijstand er niet vol mee. De werkzoekende echter heeft zijn van buiten aangeprate kansloosheid inmiddels geïnternaliseerd en de werkgever weet genoeg. Die houdt de deuren gesloten. Ik vergeet nooit mijn bezoek begin jaren negentig aan een werkloze man van begin veertig. “Ik kan niks meer, niemand zit meer op mij te wachten”, zei hij verslagen. Ik wees naar de computer in de hoek. De man ging rechtop zitten, en vertelde met toenemende trots dat hij zichzelf alles had aangeleerd en dat hij het blad van een plaatselijke sportvereniging had ontworpen. Hij had zijn wereld en vaardigheden totaal losgekoppeld van de wereld daarbuiten.
12. Stigmatisering door taal
5
Toen Divosa in 2004 zeventig jaar bestond, onderzochten we zeventig jaar geschiedenis op mensbeelden in de armenzorg en bijstand. Wij reisden van de Armenwet 1912 naar de Wet werk en bijstand 2004 langs ‘gevaarlijke armen’ via ‘verhefbare armen’ en onmaatschappelijken’ naar ‘bijstandsbehoevenden’, ‘uitkeringstrekkers’, ‘cliënten’ en ‘klanten’. Het beeld van mensen die niet in hun eigen onderhoud voorzien, blijkt bepalend voor de definitie en uitvoering van sociale wetgeving. Mensbeelden weerspiegelen zich in de wettelijke maatregelen. Armen krijgen inkomenssteun, bijstandsgerechtigden bijstand, uitkeringstrekkers krijgen te maken met fraudebestrijding, klanten krijgen uitstroombegeleiding. WAO-ers, minima, fase-4-klanten: deze mensbeelden, die nog dagelijks uit onze mond rollen, gaan er niet van uit dat deze burgers nog enige controle over hun eigen lot hebben. Al spreken we nog te vaak over de grote afstand van mensen tot de arbeidsmarkt en belemmeringen, er zijn ook aanwijzingen dat we ons langzaam verlossen van deze negatieve taal. Zo gaat de WIA uit van arbeidsgeschiktheid. Wat ons in taal inmiddels lukt, lukt ons op de arbeidsmarkt nog niet. Banen worden nog nauwelijks aangepast aan de mogelijkheden van mensen.
Mijn wandeling langs dertien halteplaatsen maakt me niet blij. Mensen zijn niet meer het uitgangspunt in de sociale zekerheid en voorzieningen. Wij organiseren onze dienstverlening niet naar de maat van wat één individu nodig heeft. We werken daarentegen vanuit van tevoren gekanaliseerde mogelijkheden, waarbij we mensen persen in mallen en proberen aan te passen aan de dienstverlening die wij hebben georganiseerd. Datzelfde beeld doemt op in de relatie tussen rijk en (gemeentelijke) uitvoerders. De keten van angst leidt ertoe dat het stelsel het uitgangs-
59
Tof Thissen Voorzitter Divosa/voorzitter Algemeen Keten Overleg
punt wordt van de wet, niet de mensen voor wie de wet eigenlijk bedoeld is. Toch bieden de dertien noties goed zicht op waarom we nu onvoldoende functioneren, en ook hoe we de praktijk van alledag kunnen ombuigen, waardoor een zee van mogelijkheden ontstaat voor mensen die een beroep op ons doen. Ik keer weer terug naar mijn leidraad waar ik dit verhaal mee begon. Wat hebben mensen nodig om te worden wie ze willen of kunnen zijn? Er zijn volgens mij twee dingen nodig: individuele verantwoordelijkheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het individu moet verantwoordelijkheid nemen om er een succes van te willen maken. Dat mag de overheid van de burger verwachten. Maar ik ontdekte dat overheidsorganisaties de werkzoekende die verantwoordelijkheid nauwelijks geven.
we persen mensen mallen en proberen hen aan te passen aan de dienstverlening die wij hebben georganiseerd. Wij zitten nog veel te vaak zelf op die stoel en beslissen wat iemand wil of nodig heeft. Wij vullen het voor werkzoekenden in met onze strakke trajecten, die starten en eindigen wanneer wij dat nodig vinden. We draaien daarmee de belangrijkste succesfactor de nek om. Als iemand zelf voor iets kiest, voelt hij medeverantwoordelijkheid. De stoel waarop we zouden moeten zitten, de maatschappelijke, daarop zijn we juist veel te weinig te vinden. Mensen met een uitkering die moeite hebben hun plek op de arbeidsmarkt en in de maatschappij te verwerven, kunnen niet individueel de voorwaarden voor betere kansen realiseren. Zij zijn niet individueel in staat om een PRB af te dwingen, of leer-werkplekken bij werkgevers. Zij
5
kunnen niet zelf regelen dat zij ook in februari kunnen starten met een opleiding. Zij hebben een overheid nodig die hen helpt om de leefbaarheid in hun wijk te verbeteren, zodat de leefomgeving stimuleert in plaats van demotiveert vanwege verloedering. Zij kunnen niet zelf zorgen voor economische structuurversterking. Zij hebben niet de macht om werkgevers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Kortom: de individuele werkzoekende heeft gunstige maatschappelijke omstandigheden nodig om zijn eigen verantwoordelijkheid waarmaken. En vertrouwen. Dat is wat de burger van de overheid mag verwachten. Want eigen verantwoordelijkheid vereist meer dan keuzevrijheid alleen. Mensen hebben ook handelingsvrijheid en handelingsperspectief nodig, en een overheid die in al haar handelen uitstraalt: ik heb vertrouwen in jou als persoon. Vergelijk het met een doolhof. Daarin heb je alle keuzevrijheid, maar vooral om steeds dieper verstrikt te raken in het labyrint.
Daar ligt de rol voor de overheid, voor de sociale dienst: loods zijn voor mensen die een beroep op de overheid doen; en de maatschappelijke omstandigheden creëren zodat er plek is in de samenleving en op de arbeidsmarkt voor mensen die een tijdje niet hebben meegedaan. Een dienst van sociale diensten, zo zie ik de rol van de sociale dienst. Let wel: het individu bepaalt het reisdoel, daar ligt niet onze regie, sociale diensten moeten de weg plaveien zodat die reis niet mislukt door gemene kuilen in de weg. Dat hoeven ze niet alleen en altijd zelf te doen. Sociale diensten moeten zich slim verbinden met de wereld van onderwijs, inburgering, economische zaken, stadsontwikkeling, leefbaarheid, werkgevers. Uitvoerders past bescheidenheid op individueel vlak en tegelijk een enorme uitdaging op maatschappelijk terrein. Mijn reis langs de dertien halteplaatsen liet zien dat mensen niet het uitgangspunt zijn. Zelfs de uitvoering is dat
61
Tof Thissen Voorzitter Divosa/voorzitter Algemeen Keten Overleg
niet. In feite is het stelsel het uitgangspunt. Van daaruit is rechtmatigheid vanwege het onderliggende wantrouwen belangrijker dan doelmatigheid, en vandaaruit verdwijnen mensen achter stelsels. Ab Harrewijn heeft altijd gestreden om mensen in hun kracht te zetten. Om mensen weer het centrale uitgangspunt te maken van een stelsel, van de verzorgingsstaat. Hoe sterk ook de stigmatisering van de samenleving, hij bleef geloven in mensen, of ze nu verslaafd waren, gehandicapt of dakloos. En met dat onbegrensde geloof in menselijke mogelijkheden – iedereen op zijn of haar manier en naar zijn of haar vermogen - moeten wij ons iedere dag opnieuw de vraag stellen: wat hebben mensen nodig? Zo ontstaat een zee van mogelijkheden voor mensen zelf, voor hun dierbaren, voor de maatschappij. Dat is onbetaalbaar, dat is goud waard.
Zo ontstaat een zee van mogelijkheden voor mensen zelf, voor hun dierbaren, voor de maatschappij.
Met dank aan: Liny Bruijnzeel
5
63