5 Inleiding 9 Observaties vanuit de Belvederepraktijk Monique Eerden 33 Tot hier… en nu verder Eric Luiten 57 Landschap vol betekenissen André van der Zande 83 Een functionele geschiedenis Jan Kolen 105 Nederlands erfgoed in Europees perspectief Roel During
Ruimtelijk ontwerp en historisch besef 1
Tot hier… en nu verder Eric Luiten
Over de omgang met tijd en tijdservaring en over het belang van geheugen en verleden zijn zeer uiteenlopende standpunten ingenomen. Laten we twee stellingen aanhalen en ons daarbij realiseren dat een kroonprins en een ondernemer in deze materie beiden recht van spreken hebben. ‘Geschiedenis is onzin’, zei Henry Ford en legde vervolgens de basis voor de automobiel industrie, een van de meest invloedrijke bedrijfstakken in de wereldgeschie denis.2 Ford voelde de Amerikaanse tijdgeest in het begin van de 20e eeuw perfect aan: de auto was toen meer dan ooit het symbool van de vooruit gang, letterlijk en figuurlijk. Het verleden was geen optie, want besmet door de Amerikaanse burgeroorlog en van generatie op generatie overgedragen, onderdrukte heimweegevoelens naar het oude continent. Prins Charles van het Verenigd Koninkrijk kijkt daar heel anders tegenaan. Hij formuleerde in de jaren tachtig van de vorige eeuw in een beroemd geworden lezing voor de Engelse architectenbond en in een televisiedocu mentaire over hedendaagse stedenbouw en architectuur, zijn frontale kritiek op de in zijn ogen zielloze stadsvorming in Engeland. Zijn authentieke verontwaardiging betrof de architecten, de opdrachtgevers en de jury’s die zich en masse hadden afgekeerd van de tijdloze schoonheid van de klassieke en 33 | tot hier... en nu verder
1 Dit essay is een licht bewerkte versie van de oratie die de auteur op 11 oktober 2006 uitsprak bij de aanvaarding van de leerstoel Cultuur historie en Ontwerp aan de faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. 2 Een stelling die hij met het anti-innovatieve ontwerp van de T-Ford overigens weer logenstrafte. De auto was in feite een paardenkoets met een motor.
neoklassieke bouwkunst.3 Zijn boodschap in het kort: het verleden is een voortreffelijk gekalibreerd kompas. Architect Léon Krier veerde op uit zijn stoel en herkende de geestverwant; een paar jaar eerder had ook hij radicaal afgerekend met de stedenbouw en de architectuur van de hele 20e eeuw. Er is geen reden om verder te zoeken, zei Krier: ‘For classical architecture the notion of progress and innovation no longer exists, because it has solved all technical and artistic problems in solidity, in beauty, in permanence and commodity.’4 Los van persoonlijke meningsvorming over geschiedenis is er ook de realiteit van een samenleving die zich in meer of mindere mate tot het verleden verhoudt. Ook hier eerst de uitersten. Er bestaan samenlevingen die door dwang van bovenaf, door collectieve overtuiging of simpelweg door gebrek aan middelen, in het verleden worden vastgezet. En er zijn ook samenlevin gen die zo jong zijn dat de geschiedenis er niet of nauwelijks een rol speelt en waar het besef dat er elke dag geschiedenis wordt geschreven uitnodigt tot grootsheid en de daarbij behorende waan. De beste referentie voor Nederland en andere landen in de Europese zone is de open samenleving die de balans probeert te houden tussen reminiscentie en voortgang. Waarbinnen verschillende opvattingen en benaderingen over de cultuurgeschie denis naast elkaar bestaan en waar de overheid met wet- en regelgeving en internationale verdragen de fysieke en sociaal-culturele transformaties bijstuurt door tradities en monumenten te beschermen. Die balans is niet statisch. Afhankelijk van allerlei factoren kan een samenleving ontvankelijker zijn voor Henry Ford of de Prince of Wales.
3 Het bleef niet bij een documentaire. Hij richtte ook de Prince of Whales’s Institute of Architecture op, een school waaraan onder anderen architect Léon Krier en historicus Dimitri Porphyrios hun naam verbonden. 4 Krier, L. (1984): The Reconstruction of the European City, in Architectural Design 54. 5 Zie onder meer het initiatief ‘Nederland weer mooi’ van de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap, opgericht in 2005. 6 In de brochure Cultuur in Uitvoering van de Provincie Noord-Brabant van juni 2006.
Het kan u niet ontgaan zijn dat in Nederland het verleden momenteel een revival doormaakt. Dat is overal te zien, niet alleen in onze dagelijkse stedelijke leefomgeving, maar ook in de groeiende bezorgdheid over de kwaliteit van ons cultuurlandschap.5 Alle indicatoren wijzen dezelfde kant op. Historische verenigingen en de Bond Heemschut tonen een gestage aanwas van leden en donateurs. Mensen zijn fanatiek op zoek naar informatie over hun woonplaats en hun genealogie. Het Brabants Historisch Informatiecentrum meldt voor 2006 een explosieve groei van het bezoek aan de website.6 De Open Monumentendagen in de zomer zijn de laatste jaren een doorslaand succes, hetgeen heeft geleid tot noodzakelijke spreiding: de jaarlijkse Fortenmaand in september en de Erfgoedmaand in oktober. Geschiedenis geniet ook een groeiende populariteit als format voor televisie programma’s. En de productie- en verkoopcijfers van historische monogra fieën, (pseudo)biografieën en autobiografieën benaderen die van fictie. In mode, product- en industriële vormgeving is retro een belangrijke trend. Een en ander heeft de regering ertoe doen besluiten mee te gaan in de wens van het parlement tot de oprichting van een museum voor nationale historie. De recent verschenen Canon van Nederland zal voor de inrichting en program mering van dat museum de basis vormen. En niets is toevallig: uitgerekend op de dag van mijn oratie kwam de Volkskrant uit met de eerste Geschiede nisbijlage! De achtergronden van deze belangstelling en de bijbehorende initiatieven worden door sociologen en historici onderzocht en beschreven. Het beeld lijkt zich te vast te zetten dat er sprake is van zowel een push als een pull op historische gronden | 34
Peter’s Zeurkalender, Peter van Straaten
35 | tot hier... en nu verder
Replica van de Batavia, Lelystad Foto: Eric Luiten
op historische gronden | 36
De Volkskrant 9 september 2005
37 | tot hier... en nu verder
factor, die de actuele historische appreciatie verklaart. We bevinden ons met zijn allen in een qua snelheid en effect ongeëvenaard proces van internatio nalisering en horizonverbreding. De ‘reiziger’ in ons is best bereid in die versnelling mee te gaan maar de ‘tuinman’ in ons heeft tegelijkertijd behoefte aan een referentiekader, een domein en een verhaal, die het mogelijk maken de snelle veranderingen te duiden en te internaliseren. Op het moment dat die tweede factor door de politiek, de wetenschap, de kunst onvoldoende wordt onderkend en geleverd, dan zoekt de burger dat zelf, op de schaal van de mensen en de dingen die hem omgeven. En dan is het vooral de markt die daar op inspeelt. De globalisering duwt mensen dus in een richting van reflectie, van een actieve zoektocht naar vaste punten, van herinnering als stuurman van het proces. Maar geschiedenis heeft daarnaast ook aantrek kingskracht van zichzelf. Ik sprak elders in dit verband van de geheugensinus die er kortweg op neer komt dat naarmate een periode van relatieve rust, gezondheid en voorspoed langer duurt de collectieve herinnering er een is van een positieve, geruststellende associatie met het verleden.7 In zo’n goudomrande periode leven wij en dat verklaart op zijn minst voor een deel onze interesse in wat er vóór ons was. Het Belvederebeleid, op basis waarvan onder meer deze leerstoel mogelijk is geworden, is een kind van zijn tijd. Het beleid biedt tien jaar lang gelegen heid om ons op het niveau van de praktijk, theorievorming en onderwijs te concentreren op de verhouding tussen ogenschijnlijk onverenigbare grootheden: het verleden en de toekomst en hun betekenis voor ruimtelijke ontwikkeling. De hoofddoelstelling van het beleid luidt: ‘de cultuurhistorische identiteit wordt sterker richtinggevend voor de inrichting van de ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor de voorwaarden scheppen’. Mijn leerstoel is het gevolg van subdoelstelling 4 uit de nota: ‘het verspreiden en toegankelijk maken van kennis over cultuurhistorie, alsmede het stimuleren van de kansen van cultuurhistorie als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting en het ontwerp’. De essentie van wat Belvedere beoogt is eigenlijk drieledig: onroerend erfgoed duurzaam verankeren in de stad en het landschap (de materiële dimensie), verbindingen leggen tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ontwikkeling (de instrumentele dimensie) en de dialoog bevorderen tussen historici en archeologen aan de ene kant en ontwerpers en planologen aan de andere (de professionele dimensie).
7 Op de nieuwjaarsbijeenkomst van de nvtl in januari 2006 in de vesting Naarden, gewijd aan het jaarthema Linielandschappen.
Het Belvederebeleid ontmoet sinds het verschijnen in 1999 naast enthou siasme ook nogal wat nuancering, correctie soms, scepsis en ook opstand. Zowel van fundamentele als van praktisch aard. Omdat het van belang is mijn leerstoel een goede plek te geven in deze rijdende trein wil ik u eerst even meenemen in de receptie van de Nota Belvedere. Het beleid is met name door historici bepaald niet rimpelloos geadopteerd. Archeoloog en filosoof Jan Kolen laat niet na te wijzen op de fictie dat de geschiedenis bestaat en gekend kan worden. Niets is zo vluchtig als de geschiedenis, stelt hij. Hij is onderhevig aan vertraging, versnelling, verjonging en vervorming en zelfs verplaatsing. Belvedere roept daarentegen het beeld op van een onvoorspelbare, maar maakbare toekomst tegen de achtergrond van een gekende geschiedenis. Dat beeld is een onbetrouwbare, ja zelfs misleidende afspiegeling van de werkelijkheid. Het zijn toonaangevende architectuurhis torici als Taverne, Bosma, Colenbrander, Van der Woud en Wagenaar, allen op historische gronden | 38
met een voortdurende, wrijvingsvolle verhouding met de geïnstitutionali seerde monumentenzorg, die weinig heil zien in de operationalisering van historische bouwkundige benaderingen en resultaten in de actuele ontwerp praktijk.8 Zij pleiten voor waarachtige gebouwen, steden en landschappen, wijzen ons op het feit dat elke architectonische creatie een actuele context en betekenis heeft, een opdrachtgever, een gebruiker, een ontwerper. Ze dagen de ontwerpers van nu uit tot een hoogwaardig contemporain antwoord op contemporaine opgaven. ‘Ik word bang van die collectieve liefde voor alles wat er is, en de geringe belangstelling voor wat komen moet. We blijven maar bezig met het oppoetsen van het oude tafelzilver’, zegt Van der Woud.9 Bosma plaatste ook, al kort na het uitbrengen, ‘Vraagtekens bij de nota Belvedere’.10 Hij neemt met name de identiteitsvraag, een belangrijke legitimatie van het Belvederebeleid, op de korrel. De architectuurhistoricus vraagt zich af in hoeverre de moderne Nederlander zich kan identificeren met de historiserende focus op dingen die voorbij zijn gegaan: ‘De helft van de Nederlandse bevolking heeft elders wortels. Van de andere helft heeft alleen het deel dat inmiddels in geriatrische oorden vertoeft nog (verdraaide) herinneringen aan Belvederetijden, terwijl de Wederopbouwgeneratie alles nog van horen zeggen heeft en voldoende heeft aan instant plattelandsomgevingen. De tijd stroomt maar één kant op: indien er nog identiteiten gevonden kunnen worden die bepalend zijn voor het gelaat van Nederland, dan zijn die in de twintigste eeuw gemaakt. Men kan ook stellen: in deze eeuw van enorme groeistuipen op een beperkt grondgebied is iedere generatie zijn fysieke omgeving vroeg of laat kwijtgeraakt.’ Waarom gebruiken we niet de wezenlijke grote ruimtelijke opgaven van nu om actief identiteiten te construeren die door de volgende generatie herkend worden als relevant? zo vraagt Bosma zich af. Ook etnoloog Rooijakkers en historicus Schuurman voelen zich door de Belvederenota uitgedaagd hun standpunt over de bijdrage van de geschie denis aan de ruimtelijke ordening te formuleren. Hun analyse is milder dan die van Bosma: Belvedere is een goed getimed beleidsinitiatief, dat ertoe moet bijdragen dat de dominantie van het economische en ecologische perspectief op ruimtelijke ontwikkeling wordt gecorrigeerd door een impuls gericht op sociaal-culturele aspecten. Het verleden is daarbij een belangrijke bron van informatie en inspiratie, maar Belvedere moet er niet toe leiden dat de behoefte aan een naadloze interface tussen het land van ooit en het land van straks, het verleden een gereduceerde collectie van veilige verhalen en heroïsche momenten wordt, waarin de ontwerper ongelimiteerd kan rondshoppen. Schuurman maakt in het voortreffelijke essay ‘Vertel, muze, vertel. Geschiedenis, ruimte en cultureel erfgoed’ onderscheid tussen geschied schrijving ten behoeve van de rangschikking en interpretatie van historische feiten, en erfgoedbeheer als uiting van historische betekenisverlening en waardetoekenning.11 Belvedere is volgens hem het zoveelste teken dat dat onderscheid aan vervaging onderhevig is. Van historici wordt verwacht dat ze meegaan in de erfgoedbelangstelling, wat impliceert dat de geschiedenis onderhevig wordt aan selectie. Schuurman situeert geschiedenis in de actualiteit als een cultureel doel om onszelf en anderen te begrijpen. Hij schrijft: ‘Op die manier is verleden niet een alleen zaligmakend referentiepunt tegen elke verandering, maar helpt het een houding te versterken die 39 | tot hier... en nu verder
8 Allen wetenschappelijk gevormd door of in de nabijheid van Ed Taverne van de Rijksuniversiteit van Groningen. 9 Interview met Auke van der Woud in Neuvel, K.: De uniformering voorbij; een nieuwe ramantiek voor stad en land. Zoetermeer, (2002). 10 Bosma, K. (1999): Vraagtekens bij de nota Belvedere in Archis 1999/10 blz 72-74 11 Schuurman, A. (2003): ‘Vertel, Muze, vertel. Geschiedenis, ruimte en cultureel erfgoed’ in: Gerding, M. (red.): Belvedere en de geschiedenis van de groene ruimte. Historiae Agriculturae 33, nahi 2003.
De Nieuwe Kaart van Nederland met alle voorgenomen ruimtelijke projecten tussen 2005 en 2015 als indicatie van de verbouwingsopgave van Nederland. Stichting De Nieuwe Kaart van Nederland
op historische gronden | 40
veranderingen accepteert en begroet als een levend proces’. Zijn benaderings wijze wordt getypeerd door begrippen als representatie, contextualiteit en differentiële historische analyse. In zijn oratie deed hoogleraar-architect Jo Coenen de in mijn ogen terechte observatie dat de komende decennia de praktijk van het bouwen en inrichten meer dan ooit te maken zal krijgen met interventies in de bestaande stad en het bestaande landschap. Grote stadsuitbreidingen en nieuwe polders maken is even niet meer aan de orde. En hij stelde ook dat de ontwerpers van morgen beter moeten worden voorbereid op die opgave; de transformatie van gebouwen, straten en panorama’s is er een van creatieve empathie in plaats van ongeremde virtuositeit. Wat staat ons zoal te wachten? Hergebruik van een dagelijks aanzwellende voorraad afgeschreven kantoren, kerken en kloosters, kazernes en fabrieken; grootschalige en integrale ver betering van de naoorlogse woonwijken, intensivering van het wegen- en spoorwegennet, de ontwikkeling van een klimaatbestendige oppervlakte waterhuishouding, de realisatie van de ecologische hoofdstructuur in een context van functieverbreding van het platteland, de revitalisering van grote historische structuren zoals defensielinies en Groene Hart. Het moge duidelijk zijn dat je als ontwerper zonder enig historisch besef de komende jaren niet meer aan de bak komt! Juist daarom is die experimentele situatie die door de Belvederesubsidies is mogelijk gemaakt zo belangrijk. Is er iets in algemene zin te zeggen over de wijze waarop er in de ontwerpprak tijk met historisch gevoelige plekken wordt omgegaan en op welke manier ontwerpers hun historisch bewustzijn tot expressie brengen? Allereerst valt op dat het onder ontwerpers not done is om elkaars voortbrengselen op dit aspect te bespreken, om elkaar ter verantwoording te roepen en om verifieer baar verslag te leggen van de ontwerpbeslissingen. In een nauwelijks opgemerkte publicatie van het nirov uit 2003 zijn 12 interviews met ontwerpers over dit onderwerp samengevat en van commentaar voorzien.12 Wat blijkt is dat de geïnterviewden waarnemen dat een toenemend aantal ontwerpers consciëntieus met historisch getinte opgaven bezig is maar dat er geen enkele uitwisseling van ervaringen plaatsvindt. Het vakdebat over geschie denis als ontwerpfactor op het niveau van de dagelijkse praktijk is domweg non-existent. In een andere overzichtspublicatie van het Stimuleringsfonds voor Architec tuur wordt door Wallagh opgemerkt dat ontwerpen en ontwikkelen in dia loog met geschiedenis van doel tot middel is geworden. Opdrachtgevers en publiek blijken gevoelig voor een historisch of historiserend sausje over hun projecten. Cultuurhistorie is een attractieve animator geworden voor burger lijke participatie bij planvorming en besluitvorming in complexe ruimtelijke omstandigheden. Maar de kwaliteit van het resultaat doet in veel gevallen niet meer ter zake.13 In dezelfde publicatie komt Rijksadviseur voor het Land schap Sijmons tot een uiterst kritisch commentaar op de kwaliteit van his torisch geladen ontwerpen. Hij stelt: ‘…grosso modo lijkt de omgang met het cultureel erfgoed stram en onwennig. Hij (de omgang, el) blijft steken in het beperkte idioom van ‘contrast’ tussen oud en nieuw, retro, musealiseren of het reproduceren van patronen zonder actuele betekenis.’ 14 Ontwerpen met geschiedenis bevindt zich eigenlijk in een fase van trial and error. 41 | tot hier... en nu verder
12 Heerema, P. en M. Woestenburg (2003): Interviews Belvedere. Verslaglegging gesprekken met 12 ontwerpers. nirov, Den Haag. 13 Wallagh, G. (2005): Urgentie gezocht. Belvederebeleid te ver verwijderd van alledaagse realiteit in: Ontwerpen aan Geschiedenis. Een cultuur van ruimte maken. Stimuleringsfonds voor Architectuur, Rotterdam. 14 Sijmons, D. (2005): Goede bedoelingen. Ervaringen uit de praktijk in: Ontwerpen aan Geschiedenis. Een cultuur van ruimte maken. Stimuleringsfonds voor Architectuur, Rotterdam.
Gravure van het voormalige Huis Heemstede in Houten Het volledig gereconstru eerde Huis Heemstede, actuele situatie Foto: Eric Luiten
op historische gronden | 42
Die fase verloopt overigens buitengewoon productief. De oogst van recente, op historie geïnspireerde ruimtelijke plannen groeit snel. Ze lopen uiteen van enkelvoudige, bouwkundige tot regionale, integrale landschappelijke projecten en van sobere, utilitaire voorstellen tot artistieke, dromerige suggesties. Alleen al gesubsidieerd uit de goed gevulde Belvedereruif (dat wil zeggen tot stand gebracht in de laatste zeven jaar) naderen we de 350 plannen. Slechts een paar van die plannen is direct op uitvoering gericht; het merendeel is gedoemd een papieren of digitaal bestaan te houden. Om de materie en de discussie voor u tot leven te roepen heb ik een aantal recente projecten op een rij gezet, respectievelijk uit het domein van de architectuur en van de landschapsarchitectuur. Niet de Belvedere-oogst dus (daar kom ik straks nog even op terug) maar projecten die juist wel fysiek tot stand zijn gebracht en die met elkaar gemeen hebben dat er door de ontwerpers een duidelijke stelling wordt ingenomen ten opzichte van de geschiedenis. Ik neem u eerst mee naar een nieuwe hype die ik voor het gemak ‘my home is my castle’ heb genoemd. Ik plaats vijf recent gebouwde kastelen in een reeks en vraag u om uw voorkeur te bepalen: - kantoorkasteel Heemstede afgebrand in 1987 en volledig herbouwd conform de oude tekeningen in opdracht van projectontwikkelaar Phanos die er nu zijn hoofdkwartier heeft; het kasteel herbergt ook een restaurant met een Michelinster. - appartementenkasteel Leliënhuyze, onderdeel van het Bossche stadsuit breidingsproject Haverleij en kroon op het werk van architect en project supervisor Sjoerd Soeters. - hotelkasteel Almere, ooit bedacht als hotel, maar halverwege de bouw failliet verklaard en nu zonder bestemming in staat van verval. - het strokasteel, een tijdelijk gebouw naar een ontwerp van Robbert van der Horst, in het landelijk gebied van Veenhuizen voor theatervoorstellingen van de Peergroup. - woon-, werk- en eetkasteel Huis de Wiers, ontworpen door architect Jaco de Visser op de fundamenten van het voormalige Huis de Wiers; ook hier een restaurant in het souterrain. Deze bonte reeks uiteenlopende interpretaties van het archetypische fenomeen kasteel, brengt de pluriformiteit van omgangsvormen met historische referenties treffend in beeld. Van de nauwgezet terugontworpen replica van het voormalige kasteel Heemstede is het een enorme stap naar het geest driftig geconcipieerde Leliënhuyze. In het eerste geval is er een onwrikbare coherentie van historische vorm en plaats. Geen misverstand is er mogelijk; dit kasteel heeft hier altijd gestaan… zij het dat de ruïne van 1987 onzichtbaar uit de geschiedenis is weggeretoucheerd. In het tweede geval ontbreekt elke historische, landschappelijke, geografische of bouwkundige relatie tussen plaats, vorm en functie. In kasteel Leliënhuyze is de geschiedenis geparo dieerd. Landschap en huis zijn gevat in een ensemble dat bestaat omdat de architect, en de architect alleen, het zo wilde maken. Omdat je je bij dit wooncomplex altijd zal blijven afvragen wie dit toch heeft kunnen verzinnen, zal steeds de architect en nooit het gebouw kunnen winnen. Maar het kan nog gekker. De lach-of-ik-schiet architectuur van kasteel Almere brengt een heel ander aspect van historische beschouwing aan de oppervlakte, namelijk de vraag of je ongestraft ergens geschiedenis kunt maken.15 In haar onrustige 43 | tot hier... en nu verder
15 Aldus raak getypeerd door architectuurjournalist Jaap Huisman op Archined.
Kasteel Leliënhuyze onderdeel van stadsuit breiding Haverleij, ’s-Hertogenbosch Foto: Karel Tomeï, HH
op historische gronden | 44
Kasteel Almere, uitvergroting van een bestaand Belgisch Kasteel Foto: Jeroen Musch
45 | tot hier... en nu verder
Het Strokasteel voor theater gezelschap de PeergrouP, naar een ontwerp van Robbert van der Horst Foto: www.peergroup.nl
op historische gronden | 46
Het voormalige Huis de Wiers in Vreeswijk Archief Jaco D. de Visser Het nieuwe Huis de Wiers, Architectenbureau Jaco D. de Visser Foto: Oliver Schuh , Palladium Photodesign
47 | tot hier... en nu verder
zoektocht naar identiteit verkocht de gemeente Almere voor een appel en een ei grond aan een ontwikkelaar die de jonge stad in één klap een gebouwde pseudo-ouderdom zou leveren. Een monumentaal kasteel, als meeslepend, historiserend contrapunt in een zee van eigentijdsheid. Dat is evenwel nog steeds niet gelukt. Het project is onlangs voor de tweede keer failliet verklaard en de ironie wil dat nu ook de ruïnevorming zich vroegtijdig heeft ingezet. Dat komt ervan. Als je het verleden tart, pakt de toekomst je terug. Heemstede, Leliënhuyze en Almere zijn wat mij betreft maatschappelijk én architectonisch moeizame – en geheel in strijd met hun volumes – ondraag lijk lichte objecten omdat ze, om met Van der Woud te spreken wanneer hij het heeft over het belang van monumenten: ‘…weerspiegelen wat de huidige samenleving niet is en ook niet kan of wil zijn.’ Mag je dan geen kasteel meer bouwen? Jawel. Het Strokasteel is naar mijn idee een zeer valide manier om een eigentijdse historisch-monumentale referentie als van een kasteel in omloop te brengen, namelijk als decor. De schoonheid van dit weinig preten tieuze bouwwerk is vooral gelegen in zijn tijdelijkheid. Na één seizoen is het gedoemd uit elkaar te vallen. Dat was ook de bedoeling, maar we kunnen in ons land erg slecht tegen verval. Geheel tegen de afspraken in wordt er geld gereserveerd om het kasteel minstens een jaar langer te conserveren… Volledig ontsnapt aan de valkuilen van de geschiedenis is het intelligente commentaar dat het Huis de Wiers vormt op de historische achtergrond van deze locatie in het dorp Vreeswijk. Het huis heeft vorm gekregen op basis van een aantal onversneden eigentijdse afwegingen en keuzes, die elk historisch verankerd zijn. De identieke plek, de voormalige contouren van het pand, de zadeldakconstructie en de kwetsbaarheid van de oorspronkelijke fundamenten die de architect dwong om in hout te bouwen, de veelzijdige gebruikers; ze zijn alle van doorslaggevende betekenis geweest voor het ontwerp. Dit wordt vanzelf een mooi gebouw. Geschiedenis geactiveerd en gearticuleerd. Een van de grote hedendaagse uitdagingen voor de landschapsarchitectuur is de realisatie van de ecologische hoofdstructuur, een topografisch netwerk van kleine en grotere natuurgebieden en lijnvormige verbindingen. Deze grote operatie die in 2018 zijn beslag moet krijgen leidt tot een forse transformatie in het landelijk gebied: landbouwgrond wordt uit productie genomen en natuurlijke processen krijgen daar een kans. De idee dat de natuur actief kan worden ontwikkeld was vanaf het begin een verlossing voor ecologen maar een uiterst controversieel onderwerp voor cultuurhistorici. Het Nederlandse cultuurlandschap vertelt een intrigerend verhaal over de wijze waarop gedurende lange tijd een rurale topografie, tegen de natuurlijke beperkingen in kon worden opgebouwd. In één klap reconstrueren van de preagrarische situatie verhoudt zich slecht tot een geschiedenis van tien eeuwen gedifferentieerd inpolderen, aandijken en ontginnen. Deze spanning komt prachtig tot uiting in het ruimtelijk ontwerp van veel natuurprojecten. Ik toon u vier verschillende benaderingen. De meest drastische inkadering (of misschien is onderwerping een beter woord) van het ecologische programma door de cultuurhistorie wordt bepleit door de nieuw opgerichte Vereniging Nederlands Cultuurlandschap. op historische gronden | 48
Met de actie ‘Nederland weer mooi’ die in korte tijd een enorme schare steunbetuigingen heeft losgemaakt, zet de vereniging in op integraal herstel van het agrarisch cultuurlandschap zoals dat kan worden herleid uit topografische kaarten van rond 1910. Prince Charles goes rural, zou je kunnen zeggen. Het tweede voorbeeld zou daar een uitwerking van kunnen zijn, maar dan zonder de rechtgetrokken beek aan de rechterzijde van de foto (pagina 50). In het beekdal van de Beerze in Midden-Brabant is de natuurontwik kelingsopgave op inrichtingsniveau vertaald naar het opnieuw uitgraven van de oude meanders van de beek. De ruilverkavelingsbeek blijft zo te zien een centrale waterafvoerende functie houden, de meanders symboliseren de landschappelijke investering en vooruitgang. Historische verwarring ligt op de loer, want in welke volgorde is dit ensemble nu eigenlijk tot stand gekomen? En wat is de betekenis van het versneden oude beektraject tegen de achtergrond van de overigens volledig gewijzigde hydrologische situatie? Maar ook in deze categorie kan het nog gekker. In Twente wordt hard gewerkt aan en project dat De Doorbraak is gedoopt en dat is ontworpen om het schone water van beeksysteem 1 direct in contact te brengen met eveneens schone beeksysteem 3, zonder het vervuilde water van beeksysteem 2 te hoeven raken. Over een traject van enige kilometers waar nooit een beek heeft gestroomd, laat staan een beekdal heeft gelegen, wordt iets wat doet denken aan een nieuw beeksysteem uitgegraven. Op de luchtfoto (pagina 52) staat de aanleiding voor deze inrichting: de oorspronkelijke rechte watergang die helemaal linksboven contact maakt met de natuurlijke beek. De inrichting van het nieuwe verbindingsstuk vertoont alle kenmerken van een ecologisch programma van eisen (snel en langzaam stromend en stilstaand water, kikkerpoelen, paaiplaatsen, meestromende nevengeulen en afwisse lend voedselrijke en voedselarme delen) dat onbewerkt in de topografie is afgedrukt. Het fenomeen beekdal functioneert in het kader van dit ontwerp als een natuurontwikkelingstype dat uit zijn context kan worden gesneden en elders kan worden geïmplanteerd; net zoals we dat zagen bij Leliënhuyze. Het cultuurlandschap als catalogus van historische beelden die geheel naar de voorkeur van de opdrachtgever en de ontwerper kunnen worden toege past. Het vierde en laatste voorbeeld is het plan dat adviesbureau Vista maakte voor de natuurontwikkeling van de voormalige zanderij Craijloo bij Hilversum. Voortbouwend op de geschiedenis van het ontzanden bepaalden de landschapsarchitecten eerst een samengestelde matrixvormige legenda van vier ontwateringsdiepten x drie natuurbeheersregimes en componeerden daar vervolgens een plattegrond bij. De kwaliteit van dit ontwerp in cultuur historisch opzicht is gelegen in de beslissing om de motieven voor de inrichting op een hoger abstractieniveau te zoeken. Niet de historische vorm maar de historische werking van de plek bood meer dan voldoende aangrij pingspunten voor nieuwe natuur (pagina 53). Dat die een rechthoekige layout heeft gekregen is vooralsnog slechts bijzaak. Wat de bespreking van de nieuwe kastelen en de nieuwe natuurgebieden laat zien is dat, onafhankelijk van de aard van de ruimtelijke ingreep, de dialoog van de ontwerpers met de geschiedenis tot vergelijkbare termen en benaderingen kan worden herleid. En juist daar gaat mijn belangstelling naar uit. Welke historische vragen, dilemma’s, uitdagingen omgeven het ruimtelijk ontwerp in algemene zin? 49 | tot hier... en nu verder
Natuurontwikkelingproject langs de Beerze in Noord Brabant Remaking nl, Amsterdam 2000 Adviesbureau S&M
op historische gronden | 50
Ontwerpers hebben in hun bewerking van de geschiedenis niet één maar minstens een tweeledige opgave te klaren: ik vat ze samen met de uitdaging van de gebiedgeschiedenis en de uitdaging van de repertoiregeschiedenis, cultuurhistorie met een kleine c en met een grote C, zo u wilt. Ten eerste zullen in en door elk ruimtelijk ontwerp de historische eigenschappen van de locatie of het gebied in kwestie worden geïnterpreteerd en beoordeeld en in verhevigde of afgezwakte vorm opnieuw in roulatie worden gebracht. Er zijn ontelbaar veel manieren waarop de kennis over de ontwikkelingsgang van een gebied kan worden bewerkt en geactiveerd. Ik noem u twee bijdragen vanuit de architectuurtheorie die expliciet op deze probleemstelling ingaan. Christian Norberg-Schulz lanceerde in 1980 zijn beroemde boek ‘Genius Loci, Towards a Phenomenology of Space’ waarin hij pleitte voor een correctie op de Moderne Beweging in de architectuur en de stedenbouw. Hij schreef geen architectonische recepten voor, maar reikte, op basis van uitgebreid veldonderzoek, een idioom aan waarmee het gesprek over contextuele architec tuur kon worden gevoerd. Het interessante van Norberg-Schulz’ benadering is de herintroductie van de regionale geschiedenis als ontwerpfactor. Het kwetsbare in de redenering is het belang dat wordt toegekend aan de architectonische intuïtie. Architectuurhistorici Tzonis en Lefaivre beschrijven in een aantal boeken en artikelen hun fascinatie voor een architectuur waarin een expliciete relatie met de identiteit van de regio wordt nagestreefd. Zij noemen die architectuur Kritisch Regionalisme ‘…as a bottom-up approach to design, that recognizes the value of the identity of a physical, social and cultural situation, rather than mindlessly imposing narcissistic formulas from the top down.’ 16 Belvedere is niet noodzakelijkerwijs regionaal van schaal en evenmin existentieel kritisch. Maar de beoogde intensivering van de uitwisseling tussen historisch-geografen en ruimtelijk ontwerpers brengt het perspectief van regionalistische planvorming (al of niet kritisch) nadrukkelijk dichtbij. Als dat perspectief niet alleen ontwerpers maar ook cultuurhistorici en archeologen interesseert, heeft dat belangrijke implicaties voor hun werk. Het belangrijkste gevolg voor de wijze waarop historici hun onderzoeksobject zouden moeten ontsluiten is de notie van geschiedenis als onvoltooid verleden tijd, een open geschiedschrijving die mogelijkheden en kansen blootlegt. Ten tweede zal elke ontwerper met zijn plan impliciet of expliciet een reactie geven op of gebruik maken van het stilistische repertoire dat eerder en/of elders door vakgenoten is ingezet. Ontwerpers hebben de neiging hun werk te beschouwen als het ontwikkelen van unica. Maar dat is relatief. Na het samenstellen van zijn boek over de geschiedenis van landschapsarchitectuur schrijft Geoffrey Jellicoe in de inleiding: ‘However new the circumstances may be, it is virtually impossible to create a work without antecedents. … All design therefore derives from impressions from the past, conscious or unconscious.’ 17 Als iets de hedendaagse ontwerppraktijk typeert dan is het wel pluriformiteit. De eerder getoonde voorbeelden illustreren dat. Er lijkt geen enkele basis te bestaan voor gezamenlijkheid, voor architectonische spelregels, recepten, canoniek. Stilistische overwegingen en motieven zijn de laatste decennia sterk geïndividualiseerd. De verdieping en uitbreiding van het persoonlijke of bureau-oeuvre is koersbepalend en doorslaggevend. We leven in een waarlijk neo-eclecticistische tijd. De architectuurgeschiedenis wordt gebruikt als een stilistisch reservoir waaruit je vrij kunt kiezen, niet als een dialectisch proces 51 | tot hier... en nu verder
16 Lefaivre, L. and A. Tzonis (2003): Critical Regionalism. Architecture and Identity in a Globalized World blz. 11. 17 Jellicoe, G. en S. (1975): The Landscape of Man, Shaping the Environment from prehistory to the Present Day. Thames and Hudson, London.
Natuurontwikkelingsproject De Doorbraak in Twente, Dienst Landelijk Gebied
op historische gronden | 52
Natuurontwikkelingsproject Zanderij Crailoo, Vista landscape and urban Design
53 | tot hier... en nu verder
van opeenvolgende formele overtuigingen. Taverne verzucht in Blauwe Kamer van juni dit jaar: ‘Architecten hebben een meerderwaardigheidscomplex tegenover de architectuurgeschiedenis. In Delft (en ik neem aan dat hij daarmee mijn faculteit Bouwkunde bedoelt) gaat het niet om architectuurgeschiedenis maar om architectengeschiedenis. De lange culturele lijnen en thema’s blijven onderbelicht en er ontstaat een fatale scheiding tussen geschiedenis en ontwerp.’ 18
18 Steenhuis, M. (2006): De Hollandse Waterlinie is het groene goud voor de Randstad. Ed Taverne, emeritus hoogleraar architectuur geschiedenis in: Blauwe Kamer nr 3, Wageningen.
Ik wil proberen de contouren te schetsen van een benaderingswijze die in mijn ogen voorziet in de bedoeling van Belvedere. Doel is het overbruggen van de kloof tussen historisch onderzoek en ruimtelijk ontwerp. Vanwege mijn eigen achtergrond formuleer ik vanuit de invalshoek van de planvor ming. Ik stel vast dat ontwerpers huiverig zijn voor hermetisch gesloten historische voorschriften. De diep ingesleten gewoonte in de praktijk van stad en landschapsontwikkeling om historisch onderzoek te laten uitmonden in historische waardetoekenning en in de direct daarop volgende receptuur ter bescherming van die waarden, staat haaks op het streven naar waarde vermeerdering dat elke ontwerper pretendeert te bereiken. Er bestaat spanning tussen de historisch-geografische preoccupatie met oude, zeldzame en gave fenomenen enerzijds en de intrinsieke ambitie van ontwerpers om altijd maar weer de geschiedenis te overtreffen. Mijn hypothese is dat het mogelijk moet zijn in welke ruimtelijke situatie dan ook historisch besef en ruimtelijk ontwerp tot convergentie te brengen. Het primaat ligt dan noch bij het retrospectief van historici, noch bij het prospectief van de ontwerpers, maar bij het plan zelf als enige vaste punt in de exploratie van historisch feitenmateriaal en toekomstgerichte scenario’s. Gedurende het maken van een ruimtelijk ontwerp komen noties van verleden en toekomst van een gebied of een gebouw bij elkaar, omdat ze in mijn ideale model zonder elkaar helemaal niets betekenen. Alleen het plan, als getekend resultaat van ruimtelijke keuzes, geeft – in een soort Nietzscheaans nu – uitsluitsel over de waarde die aan eigenschappen van het gebouw of gebied kunnen worden toegekend. Omdat het geen zin heeft waarde aan een object of een structuur toe te kennen zonder dat je weet wat er mee moet gebeuren en omdat het geen zin heeft virtuoos te zijn zonder historische verankering, is de enige raadgever het historisch geïnspireerde ontwerpproces zelf. Centrale begrippen voor een vruchtbare dialoog tussen conservering en progressie zijn volgens mij ‘historische toekomstwaarde’ en ‘erfgoedontwikkeling’. Dat betekent nogal wat voor de aard van de disciplinaire standpunten en betrekkingen, voor de wijze van werken, voor de taal die gebezigd wordt, voor het auteurschap van het plan. Factoren die ik voornemens ben uit te werken omdat de Nota Belvedere dat u heeft beloofd. Mijn laatste observaties en voornemens gaan over de feitelijke omgang met de historische eigenschappen van het ruimtelijk object en de eerder gedane constatering dat er onhelder, intuïtief, veelal terloops en vooral pragmatisch (om niet te zeggen opportunistisch) gebruik wordt gemaakt van geschie denis in het ontwerpproces. Dat geldt zowel voor de interpretatie van de historische ontwikkelingsgang van de plek of het gebied in kwestie als voor het adequaat citeren uit de eigen ambachtelijke tradities. Er is grote behoefte aan een stelsel van begrippen, omgangsvormen – een soort grammatica, in woord en in beeld – die het mogelijk maakt het gesprek over de bewerking van geschiedenis te voeren. Van zo’n grammatica, waarvoor ik de eerste inhoudelijke stappen heb gezet, zou in drieërlei opzicht een stimulerend op historische gronden | 54
effect moeten uitgaan. Allereerst wordt een scherper professioneel debat onder ontwerpers en historici mogelijk gemaakt en kan de legitimatie van ontwerper naar samenleving zorgvuldiger worden verwoord. Voorts krijgt de wereld van de ontwerpkritiek gereedschap aangereikt om plannen te beoordelen en zo nodig te veroordelen, en ten slotte zal het ontwerpproces zelf erdoor verdiept kunnen worden. Het aardige is dat ik op dit niveau niet bij nul hoef te beginnen. Zoals gezegd is er een fraaie collectie, buitenge woon goede gedocumenteerde experimenten beschikbaar: de 350 Belvedere plannen. Ik kan niet wachten daar mijn neus in te steken. Daarnaast zijn er de afgelopen jaren in verschillende ontwerp- en onderzoekscontexten aanzetten geleverd voor een operationeel vocabulaire, gericht op het bespreek baar maken van de ruimtelijke bewerking van historische patronen. Ik citeer er drie: één die betrekking heeft op regionale ruimtelijke planvorming, één gericht op de mogelijkheden om een structuur van archeologische vindplaat sen ruimtelijk te benaderen en één gericht op de houding die ontwerpers innemen op de schaal van het gebouw. Een gelegenheidscombinatie van drie adviesbureaus maakte in 2001 studie van de mogelijkheden om historisch verantwoord om te gaan met het gebied tussen Utrecht en Katwijk, door hen aangeduid als De Strook.19 Tussen de onwenselijke uitersten van Overmoed en Weemoed plaatsten ze vier regionale benaderingswijzen ‘…waarin telkens verschillend wordt omgegaan met het spanningsveld tussen cultuur behouden en cultuur maken… : moderni seren, regionaliseren, vermarkten en musealiseren.’ De waarde van deze begrippen geplaatst in deze mooie, bondige, graduele reeks is dat ze een koers bepalend gesprek mogelijk maken op een strategisch, planologisch niveau. Daar plaats ik Broesi naast, die in de Limes Atlas een tiental ‘ontwerpstrate gieën’ lanceert over de bewerking van de Romeinse archeologie.20 Hij onderscheidt achtereenvolgens conserveren, branding, statisch markeren, flexibel markeren, reconstrueren, actualiseren, etaleren, inpassen, omhullen en als laatste materialiseren. Deze reeks heeft duidelijk betrekking op het inrichtings niveau, op het domein van de ontwerper. De aard van de termen is plastisch en fysiek. Als laatste noem ik de inventarisatie van Crimson Architectural Historians, opgenomen in het boek Re-Arch.21 Zij onderscheiden, geïllust reerd met actuele voorbeelden uit de architectuur, acht zogenaamde ‘retorische figuren’ die model kunnen staan voor het standpunt van de ontwerper jegens het historische artefact: ondergronds, 1+1=1, 1+1=2, continuïteit, palimpsest, heremietkreeft, recapitulatie en facelift. Ik noem deze reeks niet zozeer vanwege de tot de verbeelding sprekende terminologie (die overigens geconcipieerd lijkt bij een groot glas goede wijn) maar vanwege de ontdek king van Crimson dat het gaat om retorische figuren, om een uitdaging aan de taal. Als binnen het eigen kennisdomein de oplossing voor een probleem als het onze niet kan worden gevonden is het zinvol even uit te wijken naar een andere kennisveld om je inzichten te verbreden en op te frissen. Mijn vermoeden is dat de literatuurwetenschap en daarbinnen het fenomeen van de stijlfiguren ons kan helpen bij het opbouwen van een begrippenkader dat de goede eigenschappen van de hierboven genoemde reeksen combineert en dat zich in abstracto met tekeningen laat verbeelden. Ook daar zult u mij de komende jaren mee bezig zien.
55 | tot hier... en nu verder
19 h+n+s Landschapsarchitecten, must, nio Stedelijk Onderzoek (2001): De Strook. Ruimtelijke Ordening in een Cultuur van Pluralisme, Amsterdam. 20 Colenbrander, C. en must Stedebouw (2005): Limes Atlas, Rotterdam. blz 167 e.v. 21 crimson (1995): Re-Arch. Nieuwe ontwerpen voor oude gebouwen. Stimuleringsfonds voor Architectuur, Rotterdam.