3HV
Antwoorden samenvatting onderbouw scheikunde § 1.6 – Scheidingsmethoden
1 a
stofnaam
b
voorwerp
c
voorwerp
d
stofnaam
e
voorwerp
f
stofnaam
2 a
goed
b
slecht
c
goed
d
slecht
e
slecht
f
matig (zuurstof) tot slecht (stikstof)
3
natuurlijk, wordt gewonnen uit suikerbieten
4
lucht is een mengsel van stikstof en zuurstof; zuiver water is wel een zuivere stof
5 a
de gele vlam wappert, is minder heet en geeft roet af
b
vlak boven de kern
c
met de gasregelknop
d
de brander is dan moeilijk aan te steken
6
bijv. een spijker en ijzerpoeder bestaan beide uit ijzer, maar hebben een verschillende vorm; de vorm zegt dus niets over de stof
7 a b
door centrifugeren een klein beetje heldere vloeistof afschenken/affiltreren en vervolgens indampen om te kijken of er toch een beetje krijt is opgelost
ZL scheikunde
pagina 1 van 11
8
chocola is een mengsel en heeft dus een smelttraject
9 a
de moleculen aan het vloeistofoppervlak kunnen door hoge snelheid in de gasfase terecht komen
b
molecule bestaan uit atomen en er bestaan ca. 100 atoomsoorten; hierdoor zijn vele combinaties mogelijk
c
de molecule in de gasfase bewegen snel en botsen voortdurend met hun omgeving; dit ervaren wij als druk
d 10 a
in een vaste stof kunnen de molecule zich niet verplaatsen het maximaal aantal gram van een vaste stof dat kan oplossen in één liter water bij een bepaalde temperatuur
b
het maximaal aantal cm3 of gram van een gas dat kan oplossen in één liter water bij een bepaalde temperatuur
c
met één liter water een verzadigde oplossing maken en vervolgens indampen en de hoeveelheid vaste stof wegen § 2.6 – Scheidingsmethoden
1
sorteren van de moleculen
2
ZL scheikunde
pagina 2 van 11
3
door verschil in oplosbaarheid worden de smaakstoffen van de koffie gescheiden van de rest van de koffiebonen
4
wanneer de stoffen verschillen in smeltpunt, zal de ene stof eerder smelten en vloeibaar worden dan de andere
5
nee, azijnzuur is een zuivere stof
6
stap 1: extraheren met water en filtreren; residu = zand + jood en filtraat = zoutoplossing stap 2: zoutoplossing indampen stap 3: extraheren met alcohol en filtreren; residu = zand en filtraat = joodoplossing stap 4: joodoplossing indampen
7 a
extraheren / verschil in oplosbaarheid
b
extraheren / verschil in oplosbaarheid
c
adsorptie / verschil in aanhechtingsvermogen
d
extraheren / verschil in oplosbaarheid
8 a
de groene kleurstof komt hoog in het chromatogram en de rode kleurstof blijft laag
b 9
groen + rood = bruin de zwarte kleurstof is een zuivere stof, die slecht oplost in de loopvloeistof of de zwarte kleurstof is een mengsel van kleurstoffen, die allemaal slecht oplossen in de loopvloeistof
10 a
een beetje van deze vaste stof aan de oplossing toevoegen en kijken of dit wil oplossen
b 11
de oplossing een beetje indampen en kijken of er vaste stof ontstaat alleen als het verschil in kookpunt groot genoeg is
ZL scheikunde
pagina 3 van 11
§ 3.6 – Chemische reacties 1 a
nee, er zijn ook exotherme reacties
b
nee, water is een zuivere stof en bestaat uit één molecuulsoort
c
ja, want een ontleedbare stof bestaat uit meerdere atoomsoorten
d
nee, niet-ontleedbare stoffen zijn opgebouwd uit één atoomsoort
e
nee, natriumchloride bevat het element chloor en niet de stof chloor
f
nee, ijzererts is geen metaalmengsel maar een verbinding
g
nee, soldeer is een metaalmengsel (legering)
h
ja, net als metalen zijn metaalmengsels goede geleiders
i
ja, want alle elementen zijn opgebouwd uit één atoomsoort
j
ja, er zijn vele combinaties van aantallen en soorten atomen mogelijk
k
nee, een verbinding is ook een zuivere stof en bestaat uit één molecuulsoort
l
nee, bij scheiden vindt geen chemische reactie plaats en bij ontleden wel
2 a
als overloopreservoir, omdat bij de elektrolyse van water de gassen waterstof en zuurstof ontstaan (die het water wegdrukken)
b
endotherm, er is voortdurend stroom nodig
3
bij scheiden vindt geen chemische reactie plaats en bij ontleden wel
4
nee, een stof kan bijvoorbeeld ook smelten of verdampen
5
voor ontleden is meestal energie nodig, dus endotherm
6 a
ammoniumdichromaat (s) → groene stof (s) + water (l) + gas (g)
b
thermolyse, ontleden onder invloed van warmte
c
de reactie verloopt ook nadat de buis uit de vlam is gehaald en is dus exotherm
7 a b
koper (s) + chloor (g) + water (l) → blauwe vloeistof (l) nee, er kan ook een blauwe stof zijn ontstaan, die vervolgens oplost in water
ZL scheikunde
pagina 4 van 11
c
d
kringloop voor het element koper: koper ↔ blauwe stof kringloop voor het element chloor: chloor ↔ blauwe stof
8
het metaal natrium reageert heftig met water (en zuurstof)
9
element, want het jood is opgelost (in alcohol)
10 a b
ijzer (s) + zuurstof (g) → ijzeroxide (s) 42 g
+
?
60 g
→
dus: 60 – 42 = 18 g zuurstof gebruikt ijzer : zuurstof = 42 g : 18 g = 7 : 3 c
ijzer (s) + zuurstof (g) → ijzeroxide (s) 7
:
3
x
:
30 g
x = (7 x 30) : 3 = 70 g ijzer 70 g ijzer + 30 g zuurstof = 100 g ijzeroxide 75 g ijzer – 70 g ijzer = 5 g ijzer overmaat 11 a b
natrium (s) + zwavel (s) → natriumsulfide (s) 23
:
16
:
x
39 87,5 g
x = (87,5 x 23) : 39 = 51,6 g natrium c
23 x
:
16
:
39
3,20 g
x = (3,20 x 23) : 16 = 4,60 g natrium reageert met 3,20 g zwavel tot 7,8 g natriumsulfide; er blijft dus 6,15 – 4,60 = 1,55 g natrium over d
zie c.
e
zie c. (er blijft geen zwavel over)
ZL scheikunde
pagina 5 van 11
§ 4.3 – Reactievergelijkingen 1
C9H8O4
2
3 Cl2 zijn drie moleculen chloor (2-atomig) 6 Cl zijn zes losse atomen chloor
3
15 x 2 = 30 kalium atomen, 15 x 2 = 30 chroom atomen en 15 x 7 = 105 zuurstof atomen
4
3 C3H8
5
elk atoom heeft een eigen massa; bij het kloppend maken zorg je er voor dat links en rechts voor iedere atoomsoort het zelfde aantal aanwezig is en dus ook de massa gelijk is.
6 a
4 P (s) + 5 O2 (g) → 2 P2O5 (s)
b
C12H22O11 (s) + 12 O2 (g) → 12 CO2 (g) + 11 H2O (l)
c
4 NH3 (g) + 5 O2 (g) → 4 NO (g) + 6 H2O (l)
d
2 Na (s) + Br2 (l) → 2 NaBr (s)
e
2 C3H8O (s) + 9 O2 (g) → 6 CO2 (g) + 8 H2O (l)
f
2 Al (s) + 3 Cl2 (g) → 2 AlCl3 (s)
g
3 NO2 (g) + H2O (l) → 2 HNO3 (l) + NO (l)
h
4 CH5N (g) + 9 O2 (g) → 4 CO2 (g) + 10 H2O (l) + 2 N2 (g)
7 a
N2 (g) + 3 H2 (g) → 2 NH3 (g)
b
C3H8 (g) → 3 C (s) + 4 H2 (g)
c
4 Fe (s) + 3 O2 (g) → 2 Fe2O3 (s)
d
CuCl2 (aq) → Cu (s) + Cl2 (g)
8 a
4 C3H5N3O9 (l) → 12 CO2 (g) + 10 H2O (l) + 6 N2 (g) + O2 (g)
b
zuurstof
c
nee, er zit genoeg zuurstof in dynamiet zelf
d
er ontstaan gassen uit een vloeistof, dus het volume neemt sterk toe
ZL scheikunde
pagina 6 van 11
§ 5.7 – Verbrandingen 1
verven, lakken, invetten, plastificeren, galvaniseren (= bedekken met een laagje zink)
2
koolstofdioxide en water(damp)
3
methaan (aardgas), propraan en butaan (aanstekers, LPG) en octaan (benzine)
4
het hout eerst versnipperen, verbranden bij hoge temperatuur, zuivere zuurstof gebruiken, katalysator gebruiken
5 a
de kubus heeft 6 vlakken elk vlak heeft een opp. van 6 x 6 = 36 cm2 dus 6 x 36 = 216 cm2
b
grote kubus heeft een inhoud van 6 x 6 x 6 = 216 cm3 kleine kubus heeft een inhoud van 1 x 1 x 1 = 1 cm3 dus 216 kleine uit een grote kubus
c
de kleine kubus heeft 6 ook vlakken elk vlak heeft een opp. van 1 x 1 = 1 cm2 dus 6 x 1 = 6 cm2
d
alle 216 kleine kubussen hebben een opp. van 216 x 6 = 1296 cm2 dit is 6x zoveel als één grote kubus groter opp. betekent een grotere reactiesnelheid
6
om twee redenen (schuin gedrukt): in knalgas is waterstof in de juiste verhouding gemengd met zuivere zuurstof
7
Een lege tank, want deze kan gevuld zijn met een mengsel van benzinedamp en lucht.
8 a
Het blik is op moment van explosie gevuld met een aardgas / lucht mengsel.
ZL scheikunde
pagina 7 van 11
b
In het begin zit er alleen aardgas in het blik en nog geen zuurstof.
c
Gas / lucht mengsels zijn erg explosief en dus erg gevaarlijk.
d
In het gasfornuis wordt aardgas voorgemengd met lucht.
9 a
Water.
b
Deksel er op.
c
Gastoevoer afsluiten.
d
Branddeken.
e
Koolzuursneeuw blusser (en zeker niet water!).
10 a
C6H12O6 (s) + 6 O2 (g) → 6 CO2 (g) + 6 H2O (l)
b
2 CO (g) + O2 (g) → 2 CO2 (g)
c
2 C8H18 (l) + 25 O2 (g) → 16 CO2 (g) + 18 H2O (l)
d
C3H8 (g) + 5 O2 (g) → 3 CO2 (g) + 4 H2O (l)
e
2 CH4 (g) + 3 O2 (g) → 2 CO (g) + 4 H2O (l)
f
2 ZnS (g) + 3 O2 (g) → 2 ZnO (s) + 2 SO2 (g) § 6.5 – Koolstofchemie
1 a b 2 a
C5H12 + 8 O2 → 5 CO2 + 6 H2O 2 C6H14 + 19 O2 → 12 CO2 + 14 H2O CH3—CH2—CH2—CH2—CH3 pentaan CH3—CH—CH2—CH3 │ CH3 (2-)methylbutaan CH3 │ CH3—C—CH3 │ CH3 (2,2-)dimethylpropaan
ZL scheikunde
pagina 8 van 11
b
CH3—CH2—CH2—CH2—CH2—CH3 hexaan CH3—CH—CH2—CH2—CH3 │ CH3 2-methylpentaan CH3—CH2—CH—CH2—CH3 │ CH3 3-methylpentaan CH3 │ CH3—C—CH2—CH3 │ CH3 2,2-dimethylbutaan
CH3 CH3 │ │ CH3—CH— CH—CH3 2,3-dimethylbutaan c
CH3—CH2—CH2—CH2—CH2— CH2—CH3 heptaan CH3—CH—CH2—CH2— CH2—CH3 │ CH3 2-methylhexaan CH3—CH2—CH—CH2— CH2—CH3 │ CH3 3-methylhexaan
ZL scheikunde
pagina 9 van 11
CH3 │ CH3—C—CH2—CH2—CH3 │ CH3 2,2-dimethylpentaan CH3 CH3 │ │ CH3—CH—CH— CH2—CH3 2,3-dimethylpentaan CH3 CH3 │ │ CH3—CH—CH2—CH—CH3 2,4-dimethylpentaan CH3 │ CH3—CH2— C—CH2—CH3 │ CH3 3,3-dimethylpentaan CH3—CH2— CH— CH2—CH3 │ CH2 │ CH3 (3-)ethylpentaan CH3 CH3 │ │ CH3—C —CH—CH3 │ CH3 (2,2,3-)trimethylbutaan 3
Volledige verbranding van koolwaterstoffen (aardgas, benzine, kerosine) levert koolstofdioxide op en draagt bij aan het versterkt broeikaseffect.
ZL scheikunde
pagina 10 van 11
Bij onvolledige verbranding van koolwaterstoffen ontstaat giftig koolstofmooxide en roet. Daarnaast kunnen giftige stikstofoxiden ontstaan. Gevolg: smogvorming. Van aardolie worden kunststoffen (plastics) gemaakt. Plastic zijn moeilijk afbreekbaar en plastic afval is een ernstig milieuprobleem. 4 a
5
2-methylpentaan
b
2,4-dimethylpentaan
c
2,2-dimethylbutaan
d
2,3,6-trimethyloctaan a en c hebben dezelfde molecuulformule, nl. C6H14 en zijn dus isomeren van elkaar
ZL scheikunde
pagina 11 van 11