RAV 2015/38
RECHTSPRAAK AANSPRAKELIJKHEIDS- EN VERZEKERINGSRECHT
4.10 Het processuele bezwaar van TNO en geintimeerde tegen de pleitnota van appellanten behoeft gezien dit resultaat geen bespreking. Het al dan niet toestaan van die pleitnota en de daarbij gevoegde producties is voor dat resultaat niet van belang. 4.11 Nu de grieven niet tot een andere beslissing dan die van de rechtbank leiden, wordt het vonnis waarvan beroep bekrachtigd met veroordeling van appellanten in de kosten van het hoger beroep, wat TNO betreft vermeerderd met de wettelijke rente als gevorderd. 5 De uitspraak Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van TNO begroot op € 666 aan vast recht en op € 1.788 aan salaris advocaat, deze bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de voldoening, en aan de zijde van geïntimeerde begroot op € 291 aan vast recht en op € 1.788 aan salaris advocaat; verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
op redelijkheid en noodzakelijkheid en dat zij geen tussentijdse nota’s zal voldoen. Verzekerde heeft vervolgens bij de directie van DAS en het Kifid geklaagd over de weigering van DAS om tussentijds declaraties te voldoen, echter tevergeefs. Daarop heeft verzekerde het onderhavige kort geding tegen DAS aanhangig gemaakt. Vzr.: De voorzieningenrechter oordeelt dat van DAS mag worden verlangd dat zij aan beoordeling van de tussentijdse declaraties meewerkt en neemt daarbij onder meer in aanmerking dat het risico dat bepaalde rechtshulp niet wordt vergoed voor de verzekerde hoger wordt naarmate de tijd verstrijkt en dat dat nu juist het risico is dat de verzekerde met de verzekering wilde beperken. De voorzieningenrechter verwerpt het bezwaar van DAS van de aan de beoordeling verbonden administratieve kosten en de stelling dat pas na afloop van een procedure, als de uitkomst bekend is, kan worden vastgesteld of de kosten daarvan redelijk zijn geweest.
RAV 2015/38 RECHTBANK AMSTERDAM (KAMER VOOR KANTONZAKEN, VOORZIENINGENRECHTER) 15 december 2014, nr. 3594767 KK EXPL 14-1783 (Mr. C.L.J.M. de Waal) Art. 6:74, 6:248 lid 1 BW NJF 2015/77 ECLI:NL:RBAMS:2014:8713 Rechtsbijstandverzekering. Is rechtsbijstandverzekeraar gehouden om tussentijds kosten van rechtsbijstand te beoordelen op redelijkheid en noodzakelijkheid, en deze kosten – voor zover akkoord – te vergoeden? Een verzekerde heeft bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. (‘DAS’) een rechtsbijstandverzekering afgesloten. De polisvoorwaarden bepalen onder meer dat rechtsbijstand ‘het vergoeden of voorschieten van de kosten van rechtsbijstand’ inhoudt. Verzekerde heeft een geschil met zijn voormalig verzekeringsadviseur. DAS heeft daarom een advocaat geïnstrueerd om ten behoeve van verzekerde een procedure te starten. DAS stelde daarbij voor dat de advocaat een ‘fixed fee’ in rekening zou brengen, maar de advocaat is hiermee niet akkoord gegaan. Nadat DAS en de advocaat overeenstemming bereikten over een uurtarief, heeft DAS aan de advocaat medegedeeld dat zij de nota’s na afloop van de procedure zal beoordelen
RAV
T1b_RAV_1504_bw_V02.indd 457
Zie ook: • RvT Schadeverzekeringsbedrijf 9 januari 1995, VR 1995/193. Wenk: De voorzieningenrechter stelt in deze zaak voorop dat de polisvoorwaarden niet als voorwaarde stellen dat de door DAS te vergoeden kosten van een advocaat uitsluitend achteraf worden beoordeeld, en dat – integendeel – uit art. 1.3 volgt dat DAS dergelijke kosten ook zal ‘voorschieten’. Het komt er dan ook op aan of de eisen van DAS, te weten dat zij zelf wil kunnen bepalen welke werkzaamheden redelijk en noodzakelijk zijn (althans voor vergoeding in aanmerking komen) en dat zij weigert om tussentijdse declaraties in behandeling te nemen, passen in een redelijke en billijke uitvoering van de verzekeringsovereenkomst. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verzekerde een redelijk belang erbij heeft dat ook tussentijds declaraties door DAS op redelijkheid en noodzakelijkheid worden beoordeeld en (voor zover akkoord) worden betaald. Gelet op de strekking van de verzekeringsovereenkomst mag de verzekerde van DAS verlangen dat zij hieraan meewerkt. De verzekerde moet immers in de gelegenheid worden gesteld om de redelijkheid en noodzakelijkheid van die kosten nader te onderbouwen. Naarmate de tijd verstrijkt, wordt dit minder eenvoudig voor de verzekerde en loopt hij een risico waartegen hij zich nu juist heeft verzekerd, aldus de voorzieningenrechter. Aangezien de advocaat redelijkerwijs recht heeft op tussentijdse betaling van zijn declaraties, zou de verzekerde deze kosten dus moeten voorfinancieren. Van belang is in dat kader dat de verzekerde onbetwist had gesteld hiertoe niet in staat te zijn. Anders dan door DAS werd betoogd, acht de voorzieningenrechter verder niet aan-
Afl. 4 - 2015
Stylesheet: T1b V2 0
457
4/17/2015 12:55:07 PM
RAV 2015/38
RECHTSPRAAK AANSPRAKELIJKHEIDS- EN VERZEKERINGSRECHT
nemelijk dat voldoening van tussentijdse declaraties hoge administratieve kosten met zich zou brengen gelet op de betrekkelijk lage frequentie van de declaraties. Deze uitspraak is, naar het voorkomt, in lijn met de rechtspraak van het HvJ EU waarin het Hof in het kader van het recht op vrije advocaatkeuze groot gewicht toekent aan één van de doelstellingen van Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering, namelijk een ruime bescherming van de belangen van verzekerden (HvJ EG 10 september 2009, C-199/08, RAV 2009/103, NJ 2009/593 (Eschig/UNIQA), HvJ EU 29 mei 2011, C-293/10, NJ 2011/534 (Stark/DAS), HR 28 september 2012, RAV 2013/1, NJ 2012/567, ECLI:NL:HR:2012:BW7507 (met conclusie A-G Spier) en HR 21 februari 2014, RCR 2014/33, NJ 2015/55, ECLI:NL:HR:2014:396 (met conclusie A-G Spier)). Eiser, gemachtigde mr. S.M. van der Zwan, tegen DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., te Amsterdam, gedaagde, gemachtigde mr. W.A.M. Rupert. Kantonrechter (als voorzieningenrechter): Gronden van de beslissing Uitgangspunten 1. Als uitgangspunt geldt het volgende. 1.1. Eiser heeft een rechtsbijstandsverzekering bij DAS. 1.2. Op deze verzekering zijn de algemene voorwaarden (05/06) en de bijzondere polisvoorwaarden (01/08) van DAS van toepassing. 1.3. Artikel 1.2 aanhef en onder b. van de algemene voorwaarden luidt, voor zover van belang: “Rechtsbijstand houdt in: (…) b. het vergoeden of voorschieten van de kosten van rechtsbijstand, die voortvloeien uit de bovengenoemde activiteiten, zoals nader omschreven in artikel 6.” 1.4. Artikel 5.7. van de algemene voorwaarden luidt, voor zover van belang: “De opdrachten worden steeds namens de verzekerde gegeven. De verzekerde machtigt DAS hiertoe onherroepelijk. (…)”. 1.5. Artikel 6.1. van de algemene voorwaarden luidt, voor zover van belang: “DAS vergoedt de volgende kosten van rechtsbijstand: (…) b. de volgende externe kosten: – de kosten van de externe deskundigen die door DAS worden ingeschakeld, voorzover deze kosten noodzakelijk gemaakt zijn voor de uitvoering van de opdracht; (…)”. 1.6. Eiser heeft een geschil met zijn voormalige verzekeringsadviseur in verband met het ondanks 458
T1b_RAV_1504_bw_V02.indd 458
opdracht van eiser niet continueren van de dekking voor schade aan voorraad en inventaris van een door eiser overgenomen viswinkel te a-plaats. 1.7. Bij brief van 22 mei 2014 heeft DAS aan de (huidige) gemachtigde van eiser onder meer medegedeeld: “In overleg met verzekerde is besloten de verdere behandeling van deze zaak aan u uit te besteden. Ik verzoek u hierbij dan ook de belangen van verzekerde te behartigen door de procedure te voeren.” Voorts stelt DAS daarvoor een vaste prijs voor van € 2.500 exclusief BTW en deelt zij mede dat op grond van de verzekeringsvoorwaarden een verzekerd kostenmaximum van € 35.000 van toepassing is. 1.8. Bij brief van 5 juni 2014 heeft de gemachtigde van eiser medegedeeld dat hij bereid is de zaak op basis van uurtarief te doen. Na een verzoek van DAS om een onderbouwing van de te maken uren heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 16 juni 2014 een tijdschrijfformulier aan DAS toegezonden waarop de tot dat moment door die gemachtigde bestede tijd is genoteerd. 1.9. Bij e-mailbericht d.d. 20 juni 2014 heeft DAS de aangeboden vaste prijs verhoogd naar € 3.500 inclusief kantoorkosten, exclusief Btw, reiskosten en verschotten. 1.10. Nadat tussen DAS en de gemachtigde van eiser geen overeenstemming kon worden bereikt over een vaste prijs hebben zij wel overeenstemming bereikt over een uurtarief van € 200 per uur exclusief Btw. Bij e-mailbericht d.d. 27 juni 2014 deelde DAS aan de gemachtigde van eiser onder meer mee: “In dit geval bevestig ik u dat u uw nota’s op basis van uurtarief kunt indienen bij DAS. DAS zal uw nota’s na afloop van de procedure beoordelen op redelijkheid en noodzakelijkheid van de gemaakte kosten. DAS zal geen tussentijdse nota’s voldoen.” 1.11. Na een klacht van de gemachtigde van eiser bij de directie van DAS tegen de weigering van DAS om – kort samengevat – tussentijdse declaraties af te handelen, heeft DAS bij brief van 28 juli 2014 herhaald dat zij declaraties pas na de procedure wil beoordelen. Voorts heeft DAS eiser verwezen naar het Kifid voor het geval hij niet tevreden was over de afhandeling van de klacht. 1.12. De gemachtigde van eiser heeft een klacht ingediend maar het Kifid heeft deze niet in behandeling genomen omdat eiser in deze geen consument is. Vordering 2. Eiser vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zoals geformuleerd in de dagvaarding: “1. Das te veroordelen aan eiser tussentijdse declaraties van de advocaat van eiser betaalbaar te stellen, zulks op straffe van door U E.A. in goede justitie te bepalen dwangsom;
Afl. 4 - 2015
Stylesheet: T1b V2 0
RAV
4/17/2015 12:55:07 PM
RAV 2015/38
RECHTSPRAAK AANSPRAKELIJKHEIDS- EN VERZEKERINGSRECHT
2. Das te veroordelen aan eiser terzake van de voor 7 november 2014 door diens advocaat gemaakte kosten € 1.848 (8,8 uur x € 200 + 5% exclusief voor eiser verrekenbare BTW) aan eiser te betalen, althans dadelijk nadat eiser daarvoor een factuur van zijn advocaat heeft ontvangen en deze aan Das heeft doorgestuurd, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over dat bedrag vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening; 3. althans een zodanige voorziening te treffen als U E.A. juist zal achten; 4. met veroordeling van Das, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit geding.” 3. Eiser stelt hiertoe, kort samengevat en zakelijk weergegeven, dat DAS haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst niet nakomt door te weigeren tussentijdse declaraties te accepteren en betaalbaar te stellen. Daardoor handelt zij als vertegenwoordiger van eiser in strijd met diens belang. Eiser heeft er belang bij om zo spoedig mogelijk te weten of DAS de redelijkheid en noodzakelijkheid van gemaakte kosten betwist. Dat geldt in elk geval in de onderhavige zaak. Daarin is onduidelijk hoe lang de (schade)vordering tegen de verzekeringstussenpersoon gaat duren, omdat dit mede zal afhangen van de vraag of getuigenbewijs of een deskundigenbericht noodzakelijk zijn. Voorts mag DAS niet van eiser verwachten dat hij de tussentijdse declaraties van zijn advocaat voorfinanciert. De onder 2. bedoelde vordering ziet op de tijd die inmiddels is besteed aan de zaak tegen de tussenpersoon (5,4 uur, waarvan 5,2 uur reeds zijn verantwoord op het onder 1.8 bedoelde tijdschrijfformulier) en aan het geschil met DAS (3.4 uur aan correspondentie, de Kifid-procedure en de voorbereiding van deze procedure), aldus – steeds – eiser. Eiser verwijst daarbij tevens naar artikel 6:96 BW. Eiser stelt dat hij een spoedeisend belang heeft omdat de procedure tegen de tussenpersoon nog steeds niet is gestart omdat hij de kosten daarvan niet kan voorfinancieren. Verweer 4. DAS voert gemotiveerd verweer tegen de vordering en voert daarbij aan dat eiser geen spoedeisend belang bij zijn vordering heeft en dat deze in kort geding niet toewijsbaar is. Volgens DAS komt het standpunt van (de gemachtigde van) eiser er op neer dat alleen hij kan bepalen wat redelijk en noodzakelijk is. De voorwaarden dat uitsluitend achteraf, na afloop van de procedure, de declaraties aan kosten rechtsbijstand worden beoordeeld en dat uitsluitend de kosten die redelijk en noodzakelijk zijn worden vergoed, vormen geen onaanvaardbare beperking van het recht van eiser om zelf een advocaat te kiezen. Waar het de betalingen van honoraria betreft moet DAS worden aangemerkt als de cliënt van de gemachtigde van eiser, althans als zodanig worden behandeld. Een ‘fixed fee’ is steeds meer gebruikelijk, is efficiënt en schept duidelijkheid. Als (de gemachtigde van) eiser daar niet mee akkoord gaat kan van DAS niet worden verwacht om in een RAV
T1b_RAV_1504_bw_V02.indd 459
zaak als de onderhavige, waarin het geldelijk belang betrekkelijk gering is, tussentijdse declaraties in behandeling te nemen. Dit in verband met de hoge daaraan verbonden administratieve kosten. Volgens DAS is het onder 1. gevorderde als zijnde te onbepaald niet toewijsbaar, althans niet onder verbeurte van een dwangsom. De onder 2. ingestelde vordering is volgens DAS onvoldoende onderbouwd, waarbij op de kosten van de onderhavige procedure in elk geval de regels voor proceskosten van toepassing zijn en de kosten van de Kifid-procedure niet toewijsbaar zijn omdat (de gemachtigde van) eiser had moeten weten dat deze als niet-consument niet ontvankelijk was. Beoordeling 5. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt. 6. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser een spoedeisend belang heeft bij onderhavige vordering. 7. In dit kort geding dient vervolgens te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van eiser in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. 8. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemachtigde van eiser aan hem rechtshulp dient te verlenen in een procedure tegen de verzekeringstussenpersoon. Evenmin is (thans nog) in geschil dat deze gemachtigde dit zal doen tegen uurtarief, of de hoogte van dat uurtarief. 9. Kern van het geschil is dat DAS zelf wil kunnen bepalen welke werkzaamheden redelijk en noodzakelijk zijn, althans voor vergoeding van honorarium in aanmerking komen, en dat zij weigert om tussentijdse declaraties in behandeling te nemen. 10. De polisvoorwaarden stellen niet als voorwaarde dat de door DAS te vergoeden kosten van een externe rechtshulpverlener uitsluitend achteraf worden beoordeeld en betaald. In tegendeel: uit de onder 1.3 geciteerde bepaling volgt dat DAS dergelijke kosten ook zal ‘voorschieten’. Het komt er derhalve op aan of de bovenbedoelde eisen van DAS passen in een redelijke en billijke uitvoering van de verzekeringsovereenkomst. 11. Voorlopig oordelend wordt als uitgangspunt genomen dat de gemachtigde van eiser als advocaat zelf de verantwoording draagt voor de inhoud van zijn rechtshulp in de betreffende procedure. Dat laat echter onverlet dat een discussie kan ontstaan over de vraag of de daaraan verbonden kosten redelijk en noodzakelijk zijn gemaakt. Hoewel artikel 6.1 van de algemene voorwaarden (verwezen wordt naar r.o. 1.5) slechts spreekt over
Afl. 4 - 2015
Stylesheet: T1b V2 0
459
4/17/2015 12:55:07 PM
RAV 2015/38
RECHTSPRAAK AANSPRAKELIJKHEIDS- EN VERZEKERINGSRECHT
‘noodzakelijk zijn gemaakt’ wordt vooralsnog aangenomen dat DAS ook de bevoegdheid heeft om kosten ter discussie te stellen die niet redelijk zijn gemaakt. 11. Dit laatste wordt ook niet door (de gemachtigde van) eiser betwist. Eiser stelt juist dat hij vanwege die mogelijke discussie belang heeft bij de mogelijkheid van tussentijdse declaratie, zodat hij in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte kan worden gesteld van eventuele bezwaren van DAS tegen bepaalde kosten. 11. DAS hoeft geen kosten van rechtshulp te vergoeden die niet redelijk en/of niet noodzakelijk waren. Van DAS mag worden verlangd eventuele bezwaren te motiveren. Dit omdat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om de noodzakelijkheid en redelijkheid van die kosten nader te onderbouwen. Dat zal minder eenvoudig zijn naarmate de tijd is verstreken. Dat betekent dat het risico, dat bepaalde rechtshulp niet wordt vergoed, voor eiser hoger wordt naarmate de tijd verstrijkt. Daardoor loopt eiser een aanzienlijk risico, voor welk risico hij zich nu juist heeft verzekerd. Voorts zal de advocaat redelijkerwijs betaling mogen verlangen van zijn (niet door zijn cliënt betwiste) declaraties. Een beoordeling en betaling door DAS na afloop van de procedure zou betekenen dat eiser deze kosten zou moeten voorfinancieren en hij heeft onbetwist gesteld daartoe niet in staat te zijn. In het onderhavige geval bestaat (thans) geen zicht op de duur van de procedure tegen de tussenpersoon, anders dan dat de procedure van lange duur kan zijn als gevolg van eventueel noodzakelijke getuigenverhoren en deskundigenberichten. Tenslotte is van belang dat tussentijdse declaraties bij de advocatuur niet ongebruikelijk zijn, juist vanwege de hiervoor genoemde argumenten. 11. Uit het voorgaande volgt dat eiser een redelijk belang heeft dat ook tussentijdse declaraties van zijn advocaat door DAS worden beoordeeld en (voor zover akkoord) betaald en dat hij, gelet op de strekking van de verzekeringsovereenkomst, ook van DAS mag verlangen dat zij daaraan meewerkt. 11. DAS heeft aangevoerd dat dit laatste voor haar bezwaarlijk is in verband met de daaraan verbonden administratieve kosten en omdat de redelijkheid van de kosten pas kan worden vastgesteld als de uitkomst van de procedure bekend is. In deze laatste stelling kan DAS niet worden gevolgd. De redelijkheid van de kosten van rechtshulp tijdens een procedure is in beginsel niet afhankelijk van een resultaat dat op het moment waarop die kosten worden gemaakt nog niet kan worden voorzien. Gesteld noch gebleken is dat dit laatste in het onderhavige geval anders ligt. Voorts zullen de kosten van DAS afhankelijk zijn van de frequentie van de declaraties. De gemachtigde van eiser heeft medegedeeld dat hij (ook in andere zaken die hij voor DAS-verzekerden doet) in het algemeen een tussentijdse declaratie pleegt te verzenden na het uitbrengen van de dagvaarding (voor honoraria, griffierecht en deurwaarderskosten) om vervolgens een vervolgdeclaratie te 460
T1b_RAV_1504_bw_V02.indd 460
verzenden zodra een noemenswaardig aantal uren zijn geschreven, meestal aan het einde van het jaar, en dat hij zeker niet elke maand een declaratie zend. Gelet op deze betrekkelijk lage frequentie zullen de kosten voor DAS beperkt zijn. Deze kosten kunnen vooralsnog geen argument zijn om eiser te belasten met de hiervoor bedoelde risico’s en financieringslast. 11. DAS heeft terecht opgemerkt dat toewijzing van hetgeen in onderdeel 1. van het petitum wordt gevorderd zou betekenen dat zij verplicht zou zijn onbeperkt (tot het maximum verzekerde bedrag) te vergoeden. In die zin is de vordering niet toewijsbaar. Eiser heeft echter belang bij een veroordeling tot beoordeling en – voor zover akkoord – betaalbaarstelling van de declaraties. 11. Uit het voorgaande volgt dat, voorlopig oordelend, wordt geconcludeerd dat DAS door te weigeren om tussentijdse declaraties in behandeling te nemen niet voldoet aan de verplichtingen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voortvloeien uit de verzekeringsovereenkomst met eiser. Wel dient aan DAS een redelijke termijn te worden gegeven om de declaraties te beoordelen. Voorts zal zij de declaraties (vooralsnog) niet (zonder meer) behoeven te voldoen indien zij gemotiveerd uiteenzet op welke gronden zij betwist dat de gemaakte kosten redelijk en noodzakelijk zijn. De vordering zal in deze zin worden toegewezen. 11. De gevorderde dwangsom is toewijsbaar omdat DAS zal worden veroordeeld tot een doen (het beoordelen van tussentijdse declaraties) en, bij niet betwisting daarvan, tot betaling aan een ander dan eiser (namelijk aan diens gemachtigde). 11. De vordering sub 2 van het petitum is toewijsbaar voor zover dit betrekking heeft op de 5,4 uur die zijn besteed aan de zaak tegen de tussenpersoon. Dit betreft een bedrag van 5,4 maal € 200 vermeerderd met 5% kantoorkosten is € 1.134 exclusief Btw. De daarover gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar. 11. Voor zover buitenrechtelijke werkzaamheden zijn verricht, zoals voor de behandeling van de klacht bij de Kifid waar DAS eiser naar had verwezen, heeft eiser aanspraak op de daaraan verbonden buitengerechtelijke kosten, die in totaal zullen worden gesteld op € 525. 11. Uit voorgaande volgt dat de vordering toewijsbaar is als hierna bepaald. 11. DAS dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast. Beslissing De kantonrechter: veroordeelt DAS om tussentijdse declaraties van de gemachtigde van eiser te beoordelen en de daarbij gedeclareerde kosten binnen vier weken na ontvangst daarvan te betalen aan de gemachtigde van eiser, tenzij DAS de redelijkheid en noodzakelijkheid van de daarbij gedeclareerde kosten voordien schriftelijk en gemotiveerd heeft betwist;
Afl. 4 - 2015
Stylesheet: T1b V2 0
RAV
4/17/2015 12:55:07 PM
RAV 2015/39
RECHTSPRAAK AANSPRAKELIJKHEIDS- EN VERZEKERINGSRECHT
veroordeelt DAS tot betaling aan eiser van een dwangsom van € 50 per dag, met een maximum van € 5.000 aan dwangsommen, voor elke dag dat DAS nalaat aan de onder I. bedoelde veroordeling te voldoen; veroordeelt DAS tot betaling aan eiser van € 1.134 exclusief Btw ter zake van advocaatkosten; veroordeelt DAS tot betaling aan eiser van € 525 ter zake van buitengerechtelijke kosten; veroordeelt DAS in de kosten van het geding aan de zijde van eiser gevallen, tot op heden begroot op € 400 wegens salaris gemachtigde, één en ander, voor zover verschuldigd, inclusief Btw; veroordeelt DAS tot betaling van € 131 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en DAS niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief Btw; verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
RAV 2015/39 RECHTBANK NOORD-NEDERLAND 26 november 2014, nr. C/18/151386 /HA RK 14-264 (Mr. W.J.A.M. Dijkers) Art. 1019w Rv NJF 2015/83 ECLI:NL:RBNNE:2014:6661 Arbeidsongeschiktheidsverzekering. Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. Persoonlijk onderzoek onrechtmatig? Mag Facebook-informatie worden geraadpleegd, nu verzekerde deze informatie welbewust aan de openbaarheid heeft prijsgegeven? Een vrouw, die gedurende enige tijd als dierenarts in loondienst heeft gewerkt, is betrokken bij een verkeersongeval (kop-staartbotsing). Zij spreekt Nationale Nederlanden als aansprakelijkheidsverzekeraar aan tot vergoeding van de ten gevolge van het ongeval geleden letselschade. Nationale Nederlanden keert voorschotten uit. Nadat er diverse medische onderzoeken naar de klachten en beperkingen van de vrouw zijn verricht en een overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden, ontstaat er een meningsverschil tussen de vrouw en Nationale Nederlanden over causaal verband en de omvang van de schade. Nationale Nederlanden laat, nadat zij deskresearch heeft gedaan (mede door raadpleging van publiekrechtelijke bronnen op het internet waarbij zij ook Facebook heeft geraadpleegd), in 2013 een persoonlijk onderzoek naar de vrouw verrichten door CED Forensic. Nationale Nederlanden concludeert op basis van dat onderzoek dat de vrouw in werkelijkheid geen functieverlies heeft als gevolg van het ongeval en frauduleus heeft gehandeld. Partijen RAV
T1b_RAV_1504_bw_V02.indd 461
overleggen over een minnelijke regeling. Dan volgt een deelgeschilprocedure. De vrouw verzoekt de rechtbank onder meer om tussen partijen voor recht te verklaren dat het persoonlijk onderzoek onrechtmatig is wegens strijd met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek van het Verbond van Verzekeraars en als onrechtmatig verkregen buiten beschouwing moet worden gelaten. Rb.: De rechtbank overweegt dat de vrouw sinds het ongeval consequent had laten weten dat zij ten gevolge van het ongeval beroepsmatig, bij de verzorging van de kinderen en sociaal slechts minimaal kon functioneren. Bij het rijzen van twijfel daarover mocht Nationale Nederlanden een feitenonderzoek starten in haar eigen gegevens, en toen die gegevens het wantrouwen voedden (volgens Nationale Nederlanden bleek daaruit dat de vrouw nog actief was als dierenarts) mocht Nationale Nederlanden het feitenonderzoek uitbreiden tot internet. Het gebruik van Facebook kan NN niet worden tegengeworpen omdat gegevens en foto’s op dat medium door de vrouw welbewust aan de openbaarheid prijsgegeven werden. Volgens Nationale Nederlanden bleek uit dat nadere feitenonderzoek onder meer dat de vrouw een actief sociaal leven leidt, paard rijdt, deelneemt aan dressuurwedstrijden en aan scholingsactiviteiten ten behoeve van haar werk als dierenarts. Dat was vervolgens aanleiding voor het persoonlijk (observatie-)onderzoek door CED Forensic. Daarvoor bood de Gedragscode volgens de rechtbank ruimte omdat sprake was van een situatie als bedoeld in art. 1, namelijk dat ‘gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek, zodanig dat bij de verzekeraar een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude of andere vormen van oneigenlijk gebruik van verzekeringsproducten of diensten is ontstaan’. Het onderzoek bestond uit observatie van de vrouw op een groot aantal momenten op en vanaf de openbare weg, waarbij ook foto- en filmopnamen zijn gemaakt, en uit observatie en opnamen tijdens een openbare demonstratiedag van het bedrijf van de vrouw en haar partner. Hoewel indringend en een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer was dit onderzoek niet disproportioneel, gelet op het aanzienlijke financieel belang. Ook aan de eis van subsidiariteit (de rechtbank lijkt per abuis ‘proportionaliteit’ en niet ‘subsidiariteit’ te noemen in het op één na laatste deel van r.ov. 3.2.4) is voldaan omdat Nationale Nederlanden geen alternatief, minder ingrijpend middel had bij gebreke van een fysieke aandoening (die in het eerdere medisch onderzoek niet was gebleken). De verzochte verklaring voor recht wordt daarom afgewezen. De inhoudelijke verklaringen voor recht die de vrouw verzocht worden ook afgewezen. Het gaat daarbij onder meer over het bestaan van causaal verband. Gelet op de uitkomsten van het persoonlijk onderzoek kan de rechtbank die niet zonder uitgebreide nadere bewijslevering toewijzen. De deelgeschilprocedure biedt echter slechts beperkte ruimte om feiten te onderzoeken.
Afl. 4 - 2015
Stylesheet: T1b V2 0
461
4/17/2015 12:55:07 PM