H. Poeze Korte Signaleringen In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 146 (1990), no: 2/3, Leiden, 366-375
This PDF-file was downloaded from http://www.kitlv-journals.nl
KORTE SIGNALERINGEN HARRY A. POEZE E.E. van Delden (samensteller), Klein repertorium; Index op tijdschriftartikelen met betrekking tot voormalig Nederlands-Indië; Deel. 4: Indisch Genootschap, 1854-1940. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen, 1988, 114 pp. ISBN 90.6832.604.x. Prijs ƒ 4 0 , - . F.M.J. van Maanen, Het ontstaan van de Karaton Surakarta Hadiningrat. 's-Gravenhage: Stichting Sayoman Gulur Sulur Sentana-Ningrat, 1989, 16 pp. Prijs ƒ 10,—. (Te bestellen bij de uitgever, Postbus 52022,2505 CA 's-Gravenhage, girorekening 4401408.) J.R. Verbeek en F.M.J. van Maanen, Literatuur-overzicht met betrekking tot de vorstenhuizen van Indonesië; I. De vorstenhuizen van Java. 's-Gravenhage: Stichting Sayoman Gulur Sulur Sentana-Ningrat, 1989, 22 pp. 'Prijs ƒ 10,—. (Te bestellen als boven.) Hans H. van Rooij en Jerzy Gowronski, VOC-schip Amsterdam; Gebleeven — op de kust van Sussex tusschen Hastings en Beachyhead gestrand. Haarlem: Becht, 1989, 72 pp. ISBN 90.230.0692.5. Prijs ƒ 17,50. J.P. Nieborg, Indië en de zee; De opleiding tot zeeman in Nederlands-Indië 1743-1962. Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1989, 146 pp. ISBN 90.6707.220.6. Prijs ƒ 37,50. Liem Soei Liong en Wim Schroevers, Maluku; Geografie en geschiedenis van de Molukken sinds het kolonialisme. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen, 1988,150 pp. ISBN 90.6832.202.8. Prijs/24,50. Indonesia, apa kabar?; Oude tradities, nieuwe tijden. Meppel: Edu'Actief, 1988, 161 pp. ISBN 90.5117.027.0. Prijs ƒ 64,50. E. Hoogerwerf, De kerk in het land aan de overkant;. Een onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van de Javaanse transmigrantenkerk in ZuidSumatra. Nieuwerkerk aan de IJssel: Hoogerwerf, 1988, 123 pp. Prijs ƒ 25,—. (Te bestellen bij de auteur, Moerasmos 7, 2914 SC Nieuwerkerk aan de IJssel, girorekening 176756.) S.A. Lapré, Nederlands-Indië 1940-1950 in kort bestek en enkele gevolgen o.a. de coup-Westerling en het Zuidmolukse verzet. Ermelo: Lapré, 1989, 223 pp. ISBN 90.800340.1.0. Prijs ƒ26,—. (Te bestellen bij de auteur, Hamburgerweg 35, 3851 EG Ermelo.) L. van Poelgeest, Nederland en het Tribunaal van Tokio; Volkenrechtelijke polemiek en internationale politiek rond de berechting en gratiëring van de Japanse oorlogsmisdadigers. Arnhem: Gouda Quint, 1989, 169 pp. ISBN 90.6000.622.4. Prijs ƒ 2 9 , - . J.E.C.M. van Oerle (samensteller), Kabinetsformatie onder hoogspanning; 1948; De formatiedagboeken van Beel, Drees, Van der Goes van Naters en Romme. Amsterdam: Van Soeren, 1989, 134 pp. ISBN 90.6881.010.3. P r i j s / 3 5 , - . Ch.A. Rosheuvel, Van West naar Oost; De rol van de Curacaose RodeKruiscolonne in het voormalig Nederlands Oost-Indië. Zutphen: Walburg Pers, 1989, 277 pp. ISBN 90.6011.674.7. Prijs ƒ 39,50.
Korte Signaleringen
367
W.H. Acksen, De belevenissen van een reserve-officier in vrede en oorlog. De Bilt: Acksen, 1988, 126 pp. ISBN 90.9002323.2. Prijs ƒ 24,50. (Te bestellen bij de auteur, Biltstein 28, 3732 GT De Bilt, girorekening 914641.) F.H.P. Trip, Brieven uit Indië 1946-1949. Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1990, 70 pp. ISBN 90.6707.224.9. Prijs ƒ 29,90. Graard Janssen, Dorp en dessa; Verhaal van een dorp in Brabant en zijn jongens-soldaten in de vrijheidsstrijd van Indonesië 1945-1951. Reusel: Heemkunde Werkgroep Reusel, 1989, 351 pp. ISBN 90.800354.1.6. Prijs ƒ 35,—. (Te bestellen bij de uitgever, Postbus 95, 5540 AB Reusel.) J. de Kadt, De Indonesische tragedie; Het treurspel der gemiste kansen. Met een nawoord van prof.dr. Jan Bank. Amsterdam: Van Oorschot, 1989, 192 pp. ISBN 90.282.0740.6. Prijs ƒ 34,90. H.G. Quik, Thuisgekomen in Nederland; Indische Nederlanders en gerepatrieerden in de wetten voor oorlogsgetroffenen, 1988, viii + 46 pp. Prijs ƒ 10,—. (Nederlands Indische Documentatiereeks NIDOC 1.) A.C. Broeshart, L.W Nagtegaal en H.G. Quik, Vrede, maar geen bevrijding; Gebeurtenissen op Midden-Java in de Bersiaptijd, 1989, viii + 66 pp. Prijs ƒ 12,50. (Nederlands Indische Documentatiereeks NIDOC 2.) Beide uitgegeven door: Leiden: Institute of Development Studies and Consultancy Services, Faculteit der Sociale Wetenschappen, Rijksuniversiteit/ Voorburg: Stichting Documentatie Centrum Pelita. (Te bestellen bij LIDESCO, Postbus 9555, 2300 RB Leiden.) Ingrid van Hoorn en Hanneke Oosterhof, Sporen van een koloniaal verleden; De komst van Indische Nederlanders naar Apeldoorn. Apeldoorn: Historisch Museum Marialust, 1990,48 pp. ISBN 90.72590.04.x. Prijs ƒ 12,90. (Te bestellen bij de uitgever, Postbus 9033, 7300 ES Apeldoorn.) H.J. Koerts, Eens vrienden, altijd vrienden ('Sekali sahabat, tetap sahabat'); Herontmoeting met Zuid-Celebes. Garrelsweer: Servo, 1989, 269 pp. ISBN 90.71918.23.8. Prijs ƒ 37,50. Hans G. Visser, Groeten van Java; Ontmoetingen met het moderne Indonesië. Naarden: Lunet, 1989, 128 pp. ISBN 90.71743.05.5. Prijs ƒ 39,95. P.A. Daum, Ik benjournalist ex-professo; OverAtjeh en socialisten, vrouwen en literatuur, luchtjes van Den Haag en godloverige kwezelarij. Een keuze uit Daums Indische journalistiek, samengesteld en ingeleid door Gerard Termorshuizen. Amsterdam: Nijgh en Van Ditmar, 1990,159 pp. ISBN 90.236.6047.1. Prijs ƒ 29,90. P.A. Daum, Batavia-Amsterdam; Een reisschets. Met een nawoord door Gerard Termorshuizen. Amsterdam: Nijgh en Van Ditmar, 1989,80 pp. ISBN 90.236.6042.0. Prijs ƒ 19,90. Het vierde deeltje in de reeks Klein repertorium behandelt de uitgaven van het Indisch Genootschap: Handelingen en geschriften (1854-1860) en de Verslagen der (algemeene) vergaderingen (1861-1940). Het in 1854 opgerichte Genootschap was een vereniging met een klein maar select aantal leden. Het hield zich bezig met actuele politieke en sociaal-economische vraagstukken, die werden besproken in de ledenvergaderingen, waarvan
368
Korte Signaleringen
de verslagen werden gedrukt. Tot de leden behoorden velen uit de politieke, bestuurlijke en wetenschappelijke elite, met een oververtegenwoordiging van liberalen, en later, ethici. Het Genootschap was een belangrijke pressiegroep in Indische zaken en de vergaderingen speelden een rol bij de meningsvorming in de beleidsbepalende kringen. Jammer genoeg is het Genootschap nog nooit onderwerp van onderzoek geweest. In deze bibliografie zijn ruim 750 bijdragen opgenomen, ontsloten door een uitgebreid zaken- en geografisch register. Een persoonsregister rangschikt de namen van auteurs, sprekers en besproken personen. Een onvergeeflijk verzuim hierbij is dat niet de namen van de personen die met de sprekers op de vergaderingen in discussie gingen zijn opgenomen. Juist in die discussie, waaraan een groot deel van de bijeenkomst, of zelfs een aparte bijeenkomst, werd besteed, kwam de belangrijke rol van het Genootschap tot uiting. En heel interessant zou het zijn gemakkelijk te kunnen nagaan welke koloniale specialisten wat over een bepaald onderwerp hebben gezegd. Daarmee zou echt een waardevolle ontsluiting van dit materiaal tot stand zijn gebracht. Helaas heeft een gebrek aan bezinning vooraf bij de samensteller en begeleiders dit verhinderd: een gemiste kans, die zich, treurig genoeg, wel niet weer zal voordoen. De Stichting Sayoman Gulur Sulur Sentana-Ningrat stelt zich ten doel de kennis over de Indonesische vorstenhuizen van heden en verleden te bevorderen. Het aanleggen van een documentatie wordt hierbij van groot belang geacht. In twee boekjes Iaat de Stichting van haar bestaan blijken. Het eerste, met een aantal ingeplakte kleurenfoto's, vertelt iets over de geschiedenis van de kraton van de susuhunan, de herbouwceremonie na de brand van 1985, de inrichting van het kratoncomplex en de belangrijkste kratonplechtigheden. Het tweede boekje verschaft 207 titels over de Javaanse vorstenhuizen, in westerse talen en het Indonesisch. Annotaties en waardeoordelen ontbreken. De belangrijkste titels zijn wel genoemd, hoewel het ontbreken van Triwindoe-gedenkboek supplement en Van den Haspels Overwicht in overleg onbegrijpelijke missers vormen. Een nuttig boekje van een sympathieke stichting^ die hopelijk met succes haar doeleinden kan verwezenlijken. Het in 1748 gebouwde VOC-schip 'Amsterdam' strandde in 1749 op zijn eerste reis op de Engelse zuidkust en ging verloren. Het schip zonk weg en bleef aldus geconserveerd. In 1974 werd een stichting opgericht die in 1984, 1985 en 1986 het wrak heeft onderzocht. De doelstelling van de stichting is de reconstructie van het schip en het VOC-bedrijf op basis van scheepsarcheologische en historische gegevens. Hoe succesvol deze aanpak kan zijn bewijst het boekje VOC-schip Amsterdam. Na algemene informatie over de VOC, scheepsbouw en de 'Amsterdam' worden de opzet van het project en — in dit boekje voor het eerst -^ een aantal vondsten en resultaten beschreven. Een heel aardig slothoofdstuk beschrijft op basis van die vondsten de medische verzorging aan boord. Het boekje is ruimschoots van functionele illustraties, deels in kleur, voorzien. Gouverneur-generaal Van Imhoff nam in Batavia in 1743 het initiatief tot
Korte Signaleringen
369
de oprichting van de Académie de Marine, de eerste wetenschappelijke opleiding in Nederland en koloniën voor de zeevaart. Dit instituut, opgeheven in 1755, ging de Kweekschool voor de Zeevaart in Amsterdam meer dan veertig jaar vooraf. Voor J.P. Nieborg (1908), zelf van 1927 tot 1958 in Indonesië als marine-officier en docent op zeevaartscholen actief, vormde deze Indische primeur het begin van zijn Indië en de zee, waarin hij een veertigtal zeevaartkundige opleidingen behandelt uit de periode 1743-1962. Marine- en koopvaardijopleidingen, leergangen voor officieren, onderofficieren en matrozen, voor technici en machinisten en voor de marineluchtvaart komen aan de orde, met vele illustraties versierd. De meeste kenden bij gebrek aan succes slechts een korte levensduur, mede omdat overheid en scheepvaartmaatschappijen aan opleidingen in Nederland de voorkeur gaven. Nieborg heeft van dit alles met noeste vlijt een noodgedwongen nogal opsommend overzicht gemaakt, dat van strakkere redactie zou hebben geprofiteerd. Een onbekend stukje onderwijshistorie is hiermee vastgelegd, mede dankzij een uitgebreide chronologie en bibliografie. Maluku is een overzichtswerk over de geschiedenis en geografie van de Molukken en de achtergronden van de Molukkers in Nederland. De ene auteur, Wim Schroevers, schrijft uitgebreid over de natuur op de Molukken: een algemeen verhaal over aard en bedreigingen van het tropisch regenwoud. Geheel anders van opzet en stijl is Liems algemene overzicht. Het hem gegunde korte bestek leidt voor het ingewikkelde onderwerp zijns ondanks-nogal eens tot opsomming en versimpeling, en verschaft de oningewijde lezer denkelijk niet het beoogde inzicht. Nuttige, uitgebreide literatuur- en adreslijsten besluiten het boekje, dat in zijn soort geen mededinger kent. Onder wetenschappelijke redactie van Reimar Schefold verscheen Indonesia, apa kabar?, een grootformaat uitgave, waarin 17 Nederlandse antropologen elk een aantal elementen van de cultuur van een Indonesische bevolkingsgroep beschrijven. Hun verhalen worden geïllustreerd door zeer fraaie kleurenfoto's, die meer dan de helft van het boek vullen. Alleen al als plaatwerk verdient het veel lof. Maar het boek is meer dan een kijkboek. Illustraties en tekst zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd. Het feit dat de redactie een evenwichtige spreiding van de bijdragen over de gehele archipel tot stand kon brengen laat zien hoe prominent Indonesië is als studieveld in de antropologie. De 17 stukken zijn tevens een wapenschouw van wat veelal jeugdige wetenschappers aan onderzoek hebben verricht. Er zijn bijdragen opgenomen van Reimar Schefold, Gerard Persoon, Lea Bolle (Sumatra), Jet Bakels, Madeion Djajadiningrat-Nieuwenhuis, Rens Heringa, Elly Touwen-Bouwsma (Java), Henk Schulte Nordholt, Annemarie Verkruisen (Bali), Jenne de Beer (Kalimantan), Hetty Nooy-Palm, Dinah Bergink, Mieke Schouten (Sulawesi), Anneke Wessels, Dik Teljeur, Nico de Jonge (Molukken) en Ineke de Vries (Irian Jaya). De diverse culturen worden niet beschreven als geïsoleerde fenomenen, maar de gemeenschappelijke wortels worden benadrukt, Een centraal thema vormt de wijze waarop de eigen adat reageert op nieuwe impulsen van
370
Korte Signaleringen
buitenaf. Ondanks de bedreiging van centralisatie en urbanisatie blijkt de eigen adat vaak vitaal en creatief; in andere gevallen, vooral bij de jagers en verzamelaars, is het perspectief somber. Het boek laat zien hoe fascinerend antropologie is en hoe het ook voor een groter publiek toegankelijk kan worden gemaakt — een toegankelijkheid waaraan het helaas in vele monografieën vaak mankeert. In dejaren zeventig werkte E. Hoogerwerf zes jaar als predikant in ZuidSumatra. Zijn kennis van en belangstelling voor kerk en regio brachten hem er toe voor zijn doctoraalscriptie de geschiedenis van de Javaanse protestantse kerk in Zuid-Sumatra (1935-1952) als onderwerp te kiezen. Op basis van Nederlands-, Indonesisch- en Javaanstalige bronnen, verspreid in archieven en bij particulieren, heeft Hoogerwerf in De kerk in het land aan de overkant een brokje Indonesische kerkgeschiedenis gereconstrueerd. De nu zelfstandige Gereja Kristen Sumatera telde in het uitgestrekte Zuid-Sumatra in dejaren dertig slechts enkele honderden leden. De Javaanse kerk van Midden-Java, uit welk gebied de meeste transmigranten afkomstig waren, en de Gereformeerde Kerk van Palembang trokken zich hun lot aan. Het was aan de inzet van enkele gedreven gelovigen te danken dat een eerste verband tot stand kwam en aan een onvermoeibare missionaire predikant dat na oorlog en revolutie in 1952 een eigen classis werd gevormd. Hoogerwerf laat zien hoe door volhardend speurwerk een schijnbaar verloren gegane historie kan worden teruggehaald. Zijn verslag is sterk feitelijk; aan analyse en ontwikkelingen in groter verband komt hij niet toe. S.A. Lapré werd als 21-jarige ingezet in de strijd tegen Japan, werd geïnterneerd en was nadien weer militair, tenslotte als commandant van een KNIL-eenheid. Over zijn militaire belevenissen schreef hij HetAndjing N1CA bataljon KNIL in Nederlandsen-Indië (1945-1950) (1987). Eveneens in eigen beheer publiceert hij nu Nederlands-Indië 1940-1950 in kort bestek. Hij stelt zich ten doel de ingewikkelde geschiedenis van deze periode voor een breed publiek uiteen te zetten. Hij wil daarmee tevens een lans breken en begrip kweken voor de slachtoffers van de Japanse bezetting en de Indonesiëveteranen van wie het lot en de inzet heel vaak slechts onbegrip en gebrek aan waardering ontmoetten. Lapré beschrijft hiertoe apart de politieke en militaire ontwikkelingen. Hij slaagt er niet in de ingewikkelde politieke geschiedenis duidelijk uiteen te zetten. Veel beter is hij thuis in, en uitvoeriger ook over, de militaire zaken. Hij geeft een overzicht van de lotgevallen van de KNIL-militairen die doorvochten na de overgave aan Japan. Zijn opsomming van verzetsgroepen en -activiteiten tijdens de Japanse bezetting.is het meest uitgebreide mij bekend. Over de militaire aspecten van de onafhankelijkheidsstrijd schrijft Lapré zinnige zaken. Zeer gedetailleerd gaat hij tenslotte in, op basis van persoonlijke informaties, op de Westerling/APRA-affaire (januari 1950) en de Zuidmolukse afscheidingspoging. Over de Nederlandse betrokkenheid bij Westerlings coup draagt hij nieuw materiaal aan. Voor specialisten bevat dit sympathieke, maar fragmentarische, onevenwichtige en moeizaam geschreven boek aldus interessante gegevens.
Korte Signaleringen
371
De tegenhanger van het proces in Neurenberg, het Tribunaal van Tokio (mei 1946 - november 1948), heeft in het westen weinig aandacht gekregen. Voor Nederland speelden hierbij de afstand, het ontbreken van persverslagen, onbekendheid met de feiten en 'oorlogsmoeheid' een rol. Wel behoorde Nederland met tien andere geallieerden tot de deelnemers aan het Tribunaal en leverde het aanklagers en een rechter, in de persoon van B.V.A. Röling. L. van Poelgeest heeft in Nederland en het Tribunaal van Tokio voor het eerst een samenvattend overzicht verschaft van de Nederlandse betrokkenheid bij het proces, op basis van processtukken en Nederlandse en Britse archivalia. Helder en beknopt schetst de auteur achtergronden en verloop van het proces; eerst de formulering van de aanklacht, vooral op basis van het Japanse optreden in Indonesië, en daarna de totstandkoming van het vonnis. Bij dat laatste nam Röling een aparte plaats in. Zijn in het verloop van het proces groeiende bezwaren tegen de juridische houdbaarheid van de ten laste gelegde oorlogsmisdaden leidden tot botsingen met zijn collega-rechters en ministeries in Den Haag. Volkenrecht en Nederlandse binnen- en buitenlandse politiek worden door Van Poelgeest in hun wisselwerking beschreven, met Röling schipperend tussen beginsel en praktijk. Een slothoofdstuk laat zien hoe de Nederlandse regering haar bevoegdheid wat betreft de gratiëring van Japanse oorlogsmisdadigers benutte om Japan onder druk te zetten om in 1956 met een — nogal magere — overeenkomst over een uitkering aan Indische oorlogsslachtoffers in te stemmen. De vervroegde Tweede-Kamerverkiezingen van 1948 waren noodzakelijk om een Grondwetsherziening tot stand te brengen, waarbinnen de nieuwe staatsrechtelijke verhouding met Indonesië een plaats kon krijgen. De dekolonisatiestrijd was in de Tweede Kamer een overheersend thema. In de verkiezingscampagne bleek dat voor de kiezers in mindere mate te gelden. De regerende KVP-PvdA-coalitie verloor licht en was voor het aanvaarden van de nieuwe Grondwet op steun aangewezen van CHU en/ of VVD. Demissionair premier Beel (KVP) werd formateur en liep in twee instanties stuk, vooral op de weigering van de PvdA om met de VVD in een kabinet zitting te nemen. Een derde poging lukte: het extra-parlementaire kabinet met Drees (PvdA) als premier en Stikker (VVD) als minister van buitenlandse zaken werd gevormd. In het boekje Kabinetsformatie onder hoogspanning zet Van Oerle vier dagboeken over de formatie van Beel, Drees, Van der Goes van Naters (fractievoorzitter PvdA) en Romme (fractievoorzitter KVP) per dag naast elkaar. Het levert fascinerende lectuur voor fijnproevers op, goed ingeleid en voortreffelijk geannoteerd. De Indonesiëpolitiek vormde de aanleiding tot de formatie, maar was ook een voortdurend discussiepunt. Daarbij was niet het vaag geformuleerde Indonesiëprdgramma een hangijzer, maar de bezetting van het departement van overzeese gebiedsdelen en de positie van Van Mook, tegen wiens vervanging geen enkele partij zich verzette. In dit opzicht triomfeerde de KVP; een verharding van de koers kondigde zich al aan. De in 1922 in Suriname geboren Ch.A. Rosheuvel nam begin 1944 in
372
Korte Signaleringen
Curacao dienst als medische hulpkracht om te worden uitgezonden naar Nederlands-Indië. Hij werd ingedeeld in een Rode-Kruis-groep van totaal 40 mannen en vrouwen uit de West. Na de opleiding in de V.S. en Australië werd in maart 1945 het oorlogsterrein bereikt. Via Nieuw-Guinea volgde legering op de enorme geallieerde basis Morotai. Later werd deelgenomen aan landingen en zuiveringen bij Balikpapan (Borneo). Na de Japanse overgave assisteerden de colonneleden bij het herstel van de medische zorg. Rosheuvel geeft in Van West naar Oost een uiterst gedetailleerd verslag van de lotgevallen van de colonne, die in Indonesië uiteenviel, waardoor het verhaal, gebaseerd op zijn dagboek, steeds meer een autobiografisch karakter krijgt. De colonne is een voetnoot in de geschiedenis; de belevenissen zijn, op de landingen na, niet opmerkelijk. Het verhaal is nogal uitgesponnen en vlak verteld, maar wel zeer verzorgd, met vele illustraties, uitgegeven. W.H. Acksen (1911) beschreef zijn belevenissen als reserve-officier, met de nadruk op de periode 1940-1949. Van november 1946 tot juni 1949 diende hij op Java, voor het grootste deel van de tijd als bataljonscommandant op Oost-Java. In tegenstelling tot zijn Nederlandse oorlogs- en verzetservaringen, worden zijn tropische beknopt verhaald. Het blijft vrijwel bij een feitenopsomming. Acksen verwijst naar conflicten tussen de top van diverse legeronderdelen, maar laat na daarover duidelijke informatie te verstrekken. Met dat al stelt dit boekje nogal teleur. In Brieven uitlndië bundelt de onlangs overleden ex-minister Trip brieven aan zijn vrouw en persstukjes uit de periode 1946-1949, waarin hij zijn werk en ervaringen als 'contactofficier' van de 7-December-Divisie beschrijft. In die functie was hij belast met politieke en militaire voorlichting aan de soldaten en het thuisfront. Hij onderhield vele contacten, ook met de hoogste bestuurders in Djakarta. In zijn brieven, die grotendeels van voor de Eerste Politionele Actie dateren, geeft hij aardige doorkijkjes op de nerveuze sfeer rond de uitvoering van de Linggadjati-overeenkomst en het inzetten van de militaire actie. Als ingewijde beschrijft hij ook de 'machtsgreep' van de Pasoendan in Bogor, zijn standplaats. Trip is een intelligent waarnemer en zijn fragmentarische boekje voegt enkele interessante voetnoten toe aan het dekolonisatieverhaal. Onder de vele boeken die de laatste tijd verschijnen over de ervaringen van Nederlandse militairen in de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd is Dorp en dessa wat betreft uitgangspunt uniek. Het boek beschrijft de belevenissen van de 46 Indiësoldaten uit het Brabantse dorp Reusel. Daartoe benutte de auteur 5 dagboeken, nam hij 38 interviews af en putte hij rijkelijk uit het maandblad 'De Brug' dat het Katholieke Thuisfront in Reusel uitgaf. In dit contactorgaan, waarvan 43 afleveringen verschenen, werd verslag gedaan van de gang van zaken in het eigen dorp, werden de soldaten bemoedigd en vertelden anderzijds de Indiëgangers over hun belevenissen. Het bijzondere van het boek is dat het laat zien hoe een besloten, homogene katholieke gemeenschap van 3000 zielen reageerde op de uitzending. Clerus en katholieke organisaties zetten zich in om de
Korte Signaleringen
373
soldaten voor hun vertrek trouw aan het gezag en de katholieke geloofswaarden in te prenten en voor moreel verderf te waarschuwen. De ervaringen in Indië leveren natuurlijk een zeer divers beeld op; de Reuselse jongens werden in zeer verschillende plaatsen en onderdelen ingezet. Op een aantal punten bevat het boek waardevolle informatie. De kennis van de militaire subcultuur wordt uitgebreid. Interessante doorkijkjes worden geboden op de wijze waarop de soldaat zijn eigen karige soldij en fourage aanvulde door creatieve organisatie. Tenslotte wordt in de frontverslagen maar al te vaak verwezen naar oorlogswreedheden, hetgeen weinig laat raden over de schaal waarop dit voorkwam. Het boek is helder geschreven, duidelijk gerangschikt, fraai uitgegeven en overvloedig geïllustreerd en bovendien zeer goedkoop. In de overvloed aan boeken en brochures die in de periode 1945 -1949 over het Indonesische conflict werd gepubliceerd behoorde De Kadts De Indonesische tragedie zonder twijfel tot de meest scherpzinnige. De radicale publicist De Kadt (1897-1988) was in 1940 Nederland ontvlucht en vestigde zich in Nederlands-Indië. De Japanse tijd bracht hij door in kampen. Na de Japanse capitulatie was hij één van de weinigen die de kracht van het Indonesische onafhankelijkheidsstreven juist waardeerden en de Nederlandse regering — vergeefs — opriepen de Republiek ruimhartig tegemoet te treden. Over zijn Indische jaren schreef hij zijn memoires Jaren die dubbel telden. In 1948 werd hij Tweede-Kamerlid voor de PvdA en behoorde hij tot de minderheid die de Tweede Politionele Actie afkeurde. In de periode na deze actie, toen de situatie politiek en militair uitzichtloos leek, verscheen zijn boek. In een gedreven, emotioneel en voortreffelijk geschreven verhaal geeft hij een verslag van kolonialisme, bezetting en onafhankelijkheidsstrijd dat ook nu nog de historische toets der kritiek kan doorstaan, aangevuld met een meedogenloze analyse van de tekortkomingen van de Nederlandse politiek, niet het minst die van zijn eigen partij. De ogenschijnlijk hachelijke onderneming dit tijdsdocument te herdrukken blijkt bij herlezing geslaagd. Het nawoord van Jan Bank voldoet, maar had uitgebreider mogen zijn. Twee deeltjes in de Nederlands Indische Documentatiereeks NIDOC hebben tot doel bij te dragen aan een beter begrip en kennis van de ervaringen van het Indische volksdeel tijdens oorlog, bezetting en dekolonisatie van Indonesië (1941-1949). In het eerste deeltje, Thuisgekomen in Nederland, zet voorzitter Quik van Pelita, dat steun verleent aan slachtoffers van oorlogshandelingen in Indonesië, de doelstellingen van de reeks uiteen. Hij wijst op de verwaarlozing van de sociale geschiedenis van de repatrianten, waarbij tijdens de Japanse bezetting vooral de ervaringen buiten de kampen en in 1945-1946 in het Republikeinse gebied de lotgevallen tijdens de bloedige 'bersiap'-periode onderbelicht zijn gebleven. Op basis van door Pelita verzamelde persoonlijke ervaringen zullen voor West-, Midden- en Oost-Java publikaties over de bersiap verschijnen. Quik beschrijft in zijn brochure tevens de diverse wetten die steun aan oorlogs- en verzetsslachtoffers regelen. Het tweede deeltje handelt over de bersiap op Midden-Java. Quik en Nagtegaal beschrijven in korte inleidingen nog eens
374
Korte Signaleringen
de doelstelling van de reeks, waarna Broeshart het tekstonderwerp voor zijn rekening neemt. Voor het overgrote deel doet hij dit in de vorm van een opsomming van gebeurtenissen van dag tot dag (14-8/16-12-1945). Hij leunt sterk op Petra Groens artikel ('Patience and bluff, 1985) hierover. Van persoonlijke ervaringen is weinig terug te vinden in zijn chronologie. De gekozen vorm draagt er ook toe bij dat het geheel een onsamenhangende opsomming blijft, waarin geen lijn of achtergrond is te bekennen. Aan het lofwaardige doel van de reeks is dit deeltje niet besteed. Aan de bestaande kennis wordt nauwelijks iets toegevoegd. Hopelijk voldoen de volgende deeltjes wel aan de doelstelling. Sporen van een koloniaal verleden begeleidde de gelijknamige tentoonstelling in het Historisch Museum Marialust in Apeldoorn begin 1990. Apeldoorn was na Den Haag één van de favoriete pleisterplaatsen voor Indische verlofgangers en vestigingsplaatsen voor gepensioneerden. Na 1945 werden vele repatrianten hier eerst opgevangen. In een aardig boekje wordt over de Apeldoornse relaties en ervaringen met Indië verteld, voor wat betreft de repatrianten voortdurend gevat in het algemene, landelijke kader. Op basis van serieus onderzoek wordt zo een steentje bijgedragen aan het zo lang verwaarloosde onderzoek naar het wedervaren van de Indische Nederlanders in Nederland. De onlangs overleden H.J. Koerts was van 1930 tot 1950 bestuursambtenaar in Nederlands-Indië. Een groot deel van die tijd was hij op Zuid-Celebes geplaatst. In 1975 keerde hij voor het eerst en langdurig weer terug naar deze regio. Zijn Eens vrienden, altijd vrienden is een uitgewerkt dagboek van die reis. Het is meer dan een verslag van dagelijkse belevenissen, omdat Koerts' belangstelling in hoge mate uitgaat naar cultuur en historie van Zuid-Celebes. Zijn vele ontmoetingen betreffen dan ook vaak taal, handschriften, de bemoeienis van de VOC met het gebied en de ontwikkelingen na de Bone-expeditie van 1905, toen het Nederlandse gezag werd gevestigd. Ook de revolutie en het separatisme daarna krijgen veel aandacht. Voor geïnteresseerden in het gebied bevat dit vlot leesbare boek, in verspreide vorm, waardevolle informatie en observaties over een zeer interessante regio, waarbij nogal eens aan gevestigde opvattingen wordt getornd. Een register maakt het boek toegankelijk. Meer dan een reisverslag is Groeten van Java van de journalist Hans Visser. In 22 hoofdstukken behandelt hij allerlei facetten van de Javaanse cultuur en geschiedenis, vaak aan de hand van een interview, waarbij vooral de band tussen verleden en heden wordt aangetoond en benadrukt. De journalist B.M. Diah, de historicus Abdurrachman Surjomihardjo, de schilder Mochtar Apin, auteur en sociaal activist Y.B. Mangunwijaya en de oude, adellijke dame Partini Djajadiningrat krijgen zo een hoofdstuk. Maar ook een dalang, een oude Arabische dame, een doekoen, een theeplantagemanager, een Chinese fabrikant, een studentenomroep en nog veel meer worden beschreven. Van de huidige politiek of van sociale kritiek houdt Visser zich verre. Toch verschaffen zijn schetsen over al deze zo diverse
Korte Signaleringen
375
onderwerpen, passend en overvloedig geïllustreerd in een fraaie opmaak, een serieuze kennismaking met de complexe Javaanse samenleving. Het eens vrijwel vergeten werk van RA. Daum (1850-1898) is door het ijveren van Rob Nieuwenhuys en Gerard Termorshuizen terecht voor vergetelheid behoed. Termorshuizens biografie heeft ook leven en werk van Daum, in de eerste plaats twintig jaar journalist in Nederlands-Indië, in kaart gebracht. In het verlengde daarvan verzorgde hij de publikatie van een selectie uit Daums journalistieke werk, Ik ben journalist ex-professo. Diens opmerkelijke persoonlijkheid, zijn levendige schrijfstijl en openhartige opvattingen komen daarin voluit naar voren. De selectie beslaat een wijd gebied: koloniale politiek en vooroordelen, de pers in Indië, de Indo- en inheemse wereld, kunst en literatuur in Indië en reportages over een verlof in Nederland. Naar de geest des tijds zijn zij wel eens wijdlopig, maar vooral in de reportages toont Daum zijn stilistisch talent ten volle en overbrugt hij de kloof van een eeuw naar de lezer van nu moeiteloos. Dat geldt zonder voorbehoud en in zijn geheel voor Daums verslag Batavia-Amsterdam van zijn verlofreis in 1894 van Indië naar Nederland, na zestien jaar verblijf op Java. Het is onderhoudend, informatief en door Daums persoonlijke toets stijgt het verre uit boven de vele soortgelijke gidsen, die over de zeereis Nederland-Indië verschenen.