de Rechtspraak Rechtbank Overijssel
AANTEKENEN [X]/PERPOST
provinciale staten Van Overijss ePROVINCIALE STATEN afd. behandeling béroepschrift^iVAN OVERIJSSEL Reg.nr. P S / 2 X J I U lAO<Sa Postbus 10078 8000 GB Zwolle Dat. ontv.:
datum onderdeel contactpersoon doorkiesnummer ons kenmerk uw kenmerk
Routin 3 december 2014 9 Overige bestuursgeschillen mevr E.W. Kisteman v.d. Wetekjing 088 - 361 1037 \ — zaaknummer ZWO 14/1544 BESLU JHE PS/2014/492A14-129
bijlage(n) faxnummer afdeling onderwerp
Bestuursrecht
PER FAX
(088) 361 0068/69 het beroep van J. Hanenbergh te Utrecht
0 4 DEC 2014
a.d.
bezoekadres Schuurmanstraat 2 ÜÖ11 KP Zwolle
Bijl.:
correspondentieadres Hostbus 10067 ÏI0OOGB Zwolle t £088) 361 5555 f j[088) 361 0067 »ww.rechtspraak.nl
Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.
Geachte heer/mevrouw, Over het beroep met zaaknummer ZWO 14 /1544 BESLU JHE deel ik u het volgende mee. De rechtbank heeft uitspraak gedaan. Ik stuur u een kopie van de uitspraak. Indien in deze uitspraak wordt verwezen naar een uitspraak met een ECLI-nummer, is de tekst van de betreffende uitspraak onder dat nummer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,2500 EA Den Haag. In uw beroepschrift moet u vermelden waarom u het niet eens bent met de uitspraak. U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep. Als u naar aanleiding van deze brief vragen hebt, kunt u contact opnemen met de administratie van de rechtbank op het hierboven vermelde doorkiesnummer. Als u de rechtbank belt of schrijft, verzoek ik u het zaaknummer te vermelden. Hoogachtend,
BE022
uitspraak RECHTBANK OVERIJSSEL Zittingsplaats Zwolle Bestuursrecht zaaknummer: AWB 14/1544 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen J. Hanenbergh, te Utrecht, eiser, (gemachtigde: mr. H. van Drunen), en Provinciale Staten van Overijssel, verweerders, (gemachtigde: mr. V.A. Textor). Procesverloop Bij besluit van 28 mei 2014 (het bestreden besluit) hebben verweerders het bezwaar van eiser tegen het niet verstrekken van gevraagde informatie gegrond verklaard en besloten de nota's en bonnen van de PW-fractie én van alle andere fracties van Provinciale Staten van Overijssel over de periode van maart 2011 -januari 2013 in geanonimiseerde vorm beschikbaar te stellen, door middel van ter inzage legging ter griffie van het Provinciehuis. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In aanvulling op het bestreden besluit hebben verweerders op 12 september 2014 besloten (deels) aan eisers verzoek tegemoet te komen en de nota's en bonnen van de PVV-fractie alsnog gedeeltelijk openbaar te maken door middel van verstrekking. Verweerders hebben een verweerschrift ingediend. Eiser heeft nadere gronden ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, vergezeld door E.H.P. Stolk-Jorink. Overwegingen 1. Op 2 januari 2013 heeft eiser aan de Commissaris van de Koningin van de provincie Overijssel als voorzitter van verweerders op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (verder: Wob) afschriften gevraagd van alle documenten die betrekking hebben op de verantwoording van de fractievergoedingen en financiële jaarverslagen van de PVVStatenfractie over de periode van maart 2011 tot de datum van het verzoek (verder: de
zaaknummer: AWB 14/1544
blad 2
achterliggende stukken). Eiser heeft bij dat verzoek een (niet-limitatieve) opsomming gegeven van de documenten die hij precies wenst te krijgen. Bij besluit van 18 januari 2013 heeft de Commissaris van de Koningin, als voorzitter van verweerders de gevraagde documenten openbaar gemaakt door deze aan eiser te verstrekken voor zover deze bij verweerders in bezit zijn. Van de achterliggende stukken hebben verweerders gesteld dat deze in eigendom zijn van de PW-fractie zodat verweerders die niet hebben. Onder achterliggende stukken verstaan verweerders declaratieformulieren, nota's en bonnen van alle uitgaven van de Statenfractie. Bij besluit van 3 juli 2013 hebben verweerders, onder verbetering van de motivering dat de achterliggende stukken niet onder verweerders berusten en ook niet behoren te berusten, het tegen het besluit van 18 januari 2013 gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 april 2014 heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, onder vernietiging van het besluit van 3 juli 2013 voor zover verweerders daarbij geweigerd hebben de achterliggende stukken openbaar te maken. De rechtbank heeft hierbij - kort gezegd - overwogen dat tussen verweerders en de achterliggende stukken een functionele relatie bestaat en op grond hiervan er van dient te worden uitgegaan dat de achterliggende stukken onder verweerders behoren te berusten, onder het bereik van de Wob vallen en derhalve door verweerders openbaar hadden moeten worden gemaakt. Verweerders hebben tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. 2. Op 28 mei 2014 hebben verweerders een nieuw besluit op het bezwaar van eiser afgegeven, waarbij is besloten eiser de gevraagde nota's en bonnen van de PW-fractie in de door die fractie geanonimiseerde vorm beschikbaar te stellen, in die zin dat eiser de gevraagde nota's en bonnen van alle fracties kan inzien bij de griffie van het Provinciehuis. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Bij besluit van 12 september 2014 hebben verweerders de geanonimiseerde nota's en bonnen van de PW-fractie alsnog aan eiser toegezonden. Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend. 3. De rechtbank acht het beroep van eiser tegen het besluit van 28 mei 2014 onder toepassing van het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het besluit van 12 september 2014. Zoals hiervoor aangegeven hebben verweerders geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 7 april 2014 waardoor deze uitspraak rechtens onaantastbaar is geworden. Hiermee staat vast dat de door eiser gevraagde nota's en bonnen van de P W fractie onder verweerders behoren te berusten. Verweerders zijn derhalve gehouden deze stukken te verstrekken tenzij sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. Zowel in het besluit van 12 september 2014 als in het verweerschrift hebben verweerders echter gesteld dat de accountant niet onder de verantwoordelijkheid van verweerders valt, maar een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van zijn werkzaamheden en de inhoud van het uit te brengen rapport en dat er geen zodanige functionele relatie tussen verweerder en de accountant bestaat dat de accountant de nota's en bonnen aan verweerders had hoeven te verstrekken.
zaaknummer: AWB 14/1544
blad 3
De rechtbank kan hieruit geen andere conclusie trekken dan dat verweerders van mening zijn en blijven dat de uitspraak van de rechtbank van 7 april 2014 op onjuiste gronden berust maar om hun moverende -niet juridische- redenen, zoals omschreven in het verweerschrift, afgezien is van het instellen van hoger beroep. 4. Nu tegen de uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep is ingesteld rust op verweerders de verplichting te voldoen aan die uitspraak en de gevraagde stukken openbaar te maken. Verweerders kunnen daarbij wel per openbaar te maken stuk beoordelen of één van de weigeringsgronden van de artikel 10 en 11 van de Wob aan de orde is, maar niet volstaan met de enkele verstrekking van de door de PW-fractie aan hen ter beschikking gestelde geanonimiseerde stukken. Omdat verweerders op een daartoe strekkend verzoek van de rechtbank op grond van artikel 8:29, derde lid van de Awb, te kennen heeft gegeven de onderliggende -niet geanonimiseerde- stukken niet te kunnen inzenden omdat zij daar niet over beschikken, kan de rechtbank ook niet toetsen of de gestelde geheimhouding als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob, gerechtvaardigd is. Eiser heeft een aantal concrete voorbeelden genoemd, op grond waarvan het aannemelijk is te achten dat de anonimisering van die stukken geen rechtvaardiging kan vinden in een van de genoemde bepalingen. Verweerders hebben er blijkens het besluit van 28 mei 2014 mee ingestemd dat de Statenfractie van de P W zelfde onderliggende stukken zoals nota's en bonnen anonimiseren maar miskennen aldus de eigen verantwoordelijkheid om toepassing te geven aan de bepalingen van de Wob, zoals die verantwoordelijkheid voortvloeit uit de eerdere uitspraak van de rechtbank. 5. Het besluit is gelet daarop in strijd met het motiveringsbeginsel en dient om die reden te worden vernietigd. Nu de rechtbank in dit geval geen mogelijkheid aanwezig ziet om het geschil definitief te beslechten, zullen verweerders opnieuw op het bezwaar dienen te beslissen. 6. Voor zover ter zitting namens verweerders nog is aangevoerd dat in een situatie waarbij stukken niet onder een bestuursorgaan berusten maar daar wel behoren te berusten, van dat orgaan slechts kan worden verlangd dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om die stukken alsnog te achterhalen, overweegt de rechtbank het volgende. Vastgesteld wordt dit niet de strekking is van de besluiten van 28 mei 2014 en 12 september 2014. Maar los daarvan hebben verweerders niet onderbouwd dat al het mogelijke is gedaan om te voldoen aan de uitspraak van de rechtbank van 7 april 2014. 7. Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerders te veroordelen in de proceskosten, begroot op € 1.217,50, voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 0,5 punt voor het (aanvullend) beroepschrift tegen het nieuwe besluit en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x wegingsfactor 1 x € 487,00 per punt).
blad 4
zaaknummer: AWB 14/1544
Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de besluiten van 28 mei 2014 en 12 september 2014; - veroordeelt verweerders in de proceskosten, begroot op € 1.217,50; - bepaalt dat verweerders aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 165,00 vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van Y. van der Zaan-van Arnhem griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op „ 0 nrn OMI
griffe
Afschrift verzonden aan partijen op:
- 3 DEC 2014
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.