Het verraad van de Berbers KRANT: SECTIE: DATUM: AUTEURS:
TROUW LETTER & GEEST 26/09/2015 ASIS AYNAN
Marokkaanse Berbers in Nederland verloochenen zichzelf. Asis Aynan onderneemt een louterende zoektocht naar zijn wortels.
© Maus Bullhorst.
Ik weet nog precies wanneer ik over mijn identiteit na kon gaan denken zonder de uitkomst van mijn hersenspinsels in het voordeel van mijn achtergrond te beslissen. Ik was halverwege de twintig en kwam terug van een bruiloft, in het holst van de nacht. Toen durfde ik voor het eerst te twijfelen aan mijn ouders, gemeenschap, cultuur en religie. Eerst durfde ik dat niet, bang om ontrouw te zijn. Tot ik begreep dat als ik mijn geest niet toestond vragen te stellen, ik ontrouw was aan mezelf en daarmee aan alles en iedereen. Het gevolg was dat de misstanden en leugens van mijn achtergrond aan het licht kwamen. Mijn verhaal is het verhaal van veel migranten, maar eerst en vooral van Marokkaanse Nederlanders. Het gemakkelijkste is om deze geschiedenis bij de eerste generatie te beginnen, maar dat doe ik niet. Voordat de Marokkaanse gastarbeiders de Middellandse Zee overstaken, was er een ander verhaal, dat helaas vaak wordt vergeten. Mijn vader was een arbeidsmigrant, zoals velen; halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw kwam hij naar Nederland. Hij was het kleinkind van iemand die weigerde tegen de bezetter te vechten, bijna een eeuw geleden. De Spanjaard had zich de Noord-Marokkaanse Rif-regio toegeëigend. De Riffijnen kwamen in opstand. Het leidde tot de Rifoorlog (1921-1926), de oorlog die generaal Franco voorbereidde op het dictatorschap van Spanje. Mijn overgrootvader wilde de wapens niet opnemen tegen de Spaanse soldaten en moest met zijn gezin vluchten. Was hij bang, een pragmaticus, pacifist, deserteur? De reden is mij onbekend. De vrijheidsstrijders bestempelden zijn houding in ieder geval als verraad. Dwars door de familie liep een breuklijn, want de vader van mijn overgrootvader had wel tegen de Spaanse bezetter gevochten, wat hij met de dood moest bekopen. Hij kwam om het leven tijdens een vuurgevecht in het dorp Tazaghine. Waar mijn overgrootvader begraven ligt weet niemand – we denken in een massagraf. Zijn vrouw trouwde viermaal, niet omdat ze een mannenverslindster was, maar de oorlog verzwolg ze.
Mijn overgrootvader vluchtte naar een heuvelrijk gebied met de mythische naam M’hajer. Daar was het veilig, maar het land was moeilijk te bewerken en weinig vruchtbaar, waardoor mijn vader onder miserabele omstandigheden opgroeide. Hij werd rond 1940 geboren; de hongerjaren. Hij verloor zes broertjes en zusjes door honger en armoede. De jongste was een paar maanden oud, de oudste zestien jaar. De bezetter vertrok en het land kwam in 1961 in handen van de wrede dictator Hassan II. Dat was van de regen in de drup, want onder diens bewind begonnen de jaren van lood, vol angst, geweld en marginalisatie. Toen mijn vader als twintiger Marokko verliet voor een beter bestaan was hij al door het leven getekend. Hij (en velen met hem) belandde in de Lage Landen, met geasfalteerde wegen met haltes waar de bus op de aangegeven tijd arriveerde. Hier vonden ze werk. Dat moet een fantastische ervaring geweest zijn. Plots waren er schoenen met veters, een inkomen, centrale verwarming, margarine en een vrolijke vrijheid. Het leven in de polder deed de hongerjaren en onderdrukking in het thuisland vergeten. Iedere gastarbeider bouwde beetje bij beetje een leven op, om uiteindelijk tot gezinshereniging over te gaan; ze haalden vrouw en kinderen naar Europa. Het woord ‘gezinshereniging’ heeft me altijd verwonderd. Op het eerste gehoor herbert het een tranentrekkend orkestje, maar wat werd er herenigd? Meestal kende moeder de vrouw haar echtgenoot, aan wie ze was uitgehuwelijkt, enkel van de vakanties. En voor die kinderen was het helemaal verwarrend: wie is de man die eens in de twee jaar op vrijdag de gebakken ansjovis verdeelt? Het was geen gezinshereniging. Met de komst van de vrouwen en hun kroost werd in wezen voor het eerst een gezin gesticht. In Europa moesten vader en moeder leren zich tot elkaar te verhouden. Dat was niet makkelijk: de gastarbeider was zijn oude leven kwijt, zijn vrouw werd weggesneden uit haar vertrouwde omgeving. Dat was desastreus voor de kinderen die nog geboren moesten worden, de tweede generatie. De pater familias woonde tien, twintig jaar langer in Europa dan de rest van het gezin. Je zou denken dat hij vrouw en kinderen de dagelijkse mores bijbracht en hen zo de nieuwe wereld inloodste. Dat gebeurde niet. De vader leidde eerst en leven van hard werken en in z’n vrije tijd blies hij stoom af: drank, disco en af en toe een meisje. Daar ging een streep door. Het was alsof het hele gezin net in Europa arriveerde. De vader had naar Europese zeden geleefd, zeden die hij ongeschikt vond voor zijn gezin. Maar de Marokkaanse tradities waren ver weg. Het enige wat gebleven was, was de richtingwijzende islam met zijn ge- en verboden. Die kwamen goed van pas bij het stichten van een gezin. Eind jaren zeventig klapte de industriële economie in elkaar, de branche waar veel gastarbeiders hun centen in verdienden. Zij hadden de minste baantjes, vlogen als eersten de laan uit, met als compensatie een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het gratis geld leidde hen naar hun geïmproviseerde buurthuisje, dat moskee werd genoemd. U moet weten dat de gastarbeider van islamitische huize was, maar de religie was niet het kloppende hart van zijn leven. In z’n geboortedorp maakten moskee en imam een klein deel uit van het
alledaagse leen. Heugelijke en belangrijke gebeurtenissen – geboorte, besnijdenis, naamgeving, huwelijk, doodsmaal – werden niet in de moskee gevierd, maar gewoon thuis, met een gastrolletje voor de imam. Pas hier in Europa kregen het gebedshuis en de geestelijke een centrale plaats, zoals in het dorp de kerk in het centrum staat en de voorganger vaak de woordvoerder van de gemeenschap is. In Marokko staat de moskee aan de rand van het dorp en maakt de imam geen deel uit van de gemeenschap. Het duurde niet lang voordat de baksteenbiljetten uit Libië en vooral de oliestaten bij die bouwvallige moskeetjes binnenstroomden. In het kielzog daarvan arriveerde een andere islam: die van de islamitische broeders. Zij legden gebedshuis na gebedshuis hun religie uit, de ware islam. Het zijn nog altijd de jaren tachtig. De vaders kwamen met de vreemdste ideeën thuis; vijf keer per dag bidden was opeens niet meer genoeg voor de hemelse god, cola drinken werd taboe, het stond op een lijst met verboden etenswaren, en het Palestijns-Israëlische conflict werd als belangrijk geïntroduceerd. Opmerkelijk is dat een kwart van de Joodse Israëlieten Berberjoden zijn die halverwege de jaren zestig uit Marokko naar Israël getrokken zijn. Dit is de wereld waarin mijn generatie opgroeide, een nieuwe wereld, waarin geen plaats was voor de geschiedenislessen van vader en moeder. Sommige gezinnen sloegen helemaal door. Ze verbanden de Berbertaal en begonnen steenkolenarabisch te spreken. Zo konden ze met een gerust hart naar het hiernamaals, want God spreekt Arabisch. Het was allemaal nieuwe religie wat de klok sloeg. Over de klok gesproken: bij ons thuis hing er een, omringd door een koranvers in kunststof gekalligrafeerd. Verder hadden we drie lijsten aan de muur. De blauwe moskee in Jeruzalem, de moskee van de Profeet in het Saudische Medina en de grote moskee met steen in het midden in Mekka. Wij waren niet uniek met deze kitscherige inboedel, iedereen kocht die spullen op de plaatselijke bazaar. Bij mijn opa hadden nog familiefoto’s aan de muur gehangen, gevlochten tapijten en klassieke wapens. Hoe konden mijn ouders zulk cultureel verraad plegen? Zeker, er was indoctrinatie in de moskee, waar je werd verteld hoe je te kleden en seks te hebben, en dat de vrouwen hun tatoeages weg moesten laten laseren. Toch werp ik hun voor de voeten: waarom heeft u, papa, mama, zich laten uitkleden en daarna laten inpakken, terwijl u begiftigd bent met verstand? Papa, mama, hoe kan dat toch? U weet toch dat iedere samenleving, iedere cultuur, net als het lichaam een samenspel van organen en ledematen is, net als de geest; een beetje religie, een beetje cultuur, net als de Marokkaanse stoofpot, van alles wat. Hoe kon u kiezen voor het eendimensionale leven, waarin geen plaats was voor de dans, de liederen, de verhalen, de geschiedenissen, het bijgeloof? En laat ik de gedichten niet vergeten. Waar is de poëzie gebleven? Mierzoete gedichten, bijtende verzen, of rijmpjes die zelfs de grote god aan het lachen maakten: God zij geprezen neem de benen Europa’s zegen is beter dan uw regen. Ik heb het ze vaak gevraagd, maar een antwoord kwam er niet. Toch denk ik het antwoord te weten: de honger en de oorlog in het land dat ze achterlieten. Onze ouders hebben ons, de tweede generatie, dat nare verleden willen besparen. Ook gêne doet zwijgen. In tijden van oorlog en honger doen mensen zaken waarvan de erfenis schaamte is. Het zwijgen heeft voor mijn generatie desastreuze gevolgen gehad. Van Ludwig Wittgenstein is het aforisme: ‘Waarover men niet spreken kan, daarover kan men niet
anders dan zwijgen’. In mijn hoofd verbasterde ik dat: ‘Waar men niet over mag zwijgen, daarover kan men niet anders dan spreken’. Mijn ouders schaamden zich voor hun vroegere leven, maar ze wisten in ieder geval nog waar ze vandaan kwamen, wie ze waren. Wij, hun kinderen, kennen Marokko slechts van de vakanties. En vakantie is geen echte tijd, maar vrije tijd. Elke generatie onderzoekt wat er in haar identiteitsvat zit. Het vat van het tweedegeneratiekind is – op religie na – vrijwel leeg. En het gevolg daarvan is dat het ons ontbreekt aan cultuurbesef en historisch bewustzijn. De geletterde kinderen van mijn lichting verdiepten zich in hun religie. Ze kwamen erachter dat hun ouders de regels vaak niet juist volgden en corrigeerden hen. De kinderen pakten door. Op bruiloften werd gewone muziek vervangen door religieuze liederen. Pubers gingen op bedevaart. Onbekenden kregen geen hand meer. Jongeren verstoorden moskeediensten omdat ze die soft vonden, ook hinderden ze her en der debatten. Theo van Gogh werd vermoord, andere extremisten vertrokken om elders op de wereld dood en verderf te zaaien. De actielijst van die dolende zielen is eindeloos. Het bijna lege vat levert niet alleen streng-religieuzen op, ook cultureel verdwaalden. De hogeschool waar ik doceer, gunt de student in het vierde jaar een aantal bijvakken te kiezen. Onder hbo’ers met migrantenouders is Arabische taal en cultuur veruit het populairst. Ieder jaar vraag ik hun waarom ze juist voor die minor hebben gekozen. Ons verdiepen in onze achtergrond, is het antwoord. Wat natuurlijk niet klopt. Ik kan u verzekeren dat er geen enkele Arabier op de opleiding zit. Een docente daar vertrouwde me toe dat ze nauwelijks toekomt aan lesgeven, doordat haar studenten antwoorden zoeken voor hun identiteitscrisis. Wordt hier dan binnen families niet over gedebatteerd? Jazeker, maar door de eerste generatie aangenomen nieuwe cultuur is oppermachtig. Wie haar aanhangt, heeft de waarheid aan haar zijde. Wie anders is, tegenwicht biedt, nieuwe ideeën introduceert, heeft het altijd fout. Ik zei het u al: mijn generatie mist cultuurbesef en historisch bewustzijn. Waar dat op uitloopt, bleek laatst in Vlaanderen. De Marokkaanse gemeenschap had de Antwerpse burgemeester Bart de Wever voor racist uitgemaakt. Waarom? Wel, de burgervader was ontevreden over de integratie, wilde de criminaliteitscijfers in zijn achterstandswijken doen dalen en de burgemeester had moeite in contact te komen met de Antwerpenaren met een Berberachtergrond. Dat de Antwerpse Berbers hem schreeuwerig van repliek dienden, verraadt dat ze zichzelf en de werkelijkheid niet kennen. Ik bedoel, De Wever vroeg de belangrijkste migrantengroep van zijn stad hem te helpen en in plaats daarvan kreeg hij het deksel op de neus. Waarom, zo vroeg een vriendin mij eens, stap je niet uit de Marokkaanse gemeenschap als je daar zo veel commentaar op hebt? Haar opmerking deed mij aan mijn ouders denken. Zij van de eerste generatie dachten ook dat je zomaar een geschiedenis kunt verlaten en een andere aannemen. Iets wat onmogelijk is. Het was tien jaar geleden. Een Marokkaans meisje dat trouwde, had gebroken met haar ouders, of die ouders met haar. Het zwangere bruidje legde haar hand op haar buik en zei met vermoeide ogen tegen mij en haar ongeboren kind: “We beginnen samen een nieuw leven.” Ik verliet de bruiloft en liep de nacht in. ‘Een nieuw leven.’ Haar opmerking dwong mijzelf na te denken over mijzelf, mijn ouders, alles. Ik wilde geen nieuw leven, ik moest dit leven met alles erop en eraan in de ogen zien, bevragen. Ik betrad de plaats die ik had aangezien voor de plaats van de ontrouw. Ik liep de nacht in en alles werd verlicht.
Berbers in Nederland Berbers is een taal, gesproken door veel Marokkanen, onder meer uit het Rif- en Atlasgebergte. In Marokko is de voertaal klassiek Arabisch, de taal van de islam; Berbers is pre-islamitisch. Van de kwart miljoen Marokkaanse Nederlanders heeft tussen de 70 en 75 procent een Berberachtergrond. De verhouding tussen hen en de 'Arabische Marokkanen' is bepaald niet optimaal, bleek tien jaar geleden, toen columniste Hasna El Maroudi schreef: ,,De Berbers waren vroeger de baas in Marokko en om die reden verwijten zij ons, de Arabieren, dat wij hun land hebben ingepikt. Wij vinden op onze beurt de Berbers onontwikkeld en primitief, bijvoorbeeld omdat zij alle berggeiten naar Nederland laten overkomen. Het zijn de Berbers die het criminele pad verkiezen en het zijn dus de Berbers die de Marokkanen een slechte naam bezorgen.'' Na bedreigingen staakte El Maroudi haar column.
Asis Aynan (Haarlem, 1980) studeerde filosofie. Hij doceert aan de Hogeschool van Amsterdam. Zijn laatste boek is het egoschrift ‘Gebed zonder eind’.