1
DEEL 1 De Grote Binnenplaats van het Markiezenhof Het licht komt in. Het is 6 00 uur in de ochtend. Over enkele uren zullen de Fransen heer en meester zijn in Bergen op Zoom We horen het Intro-motief. MUZIEK NO.1 INTRO DEEL 1(Instrumentaal) (We zien het beeld van een chaotische binnenplaats, vol met de slachtoffers en hulpverleners van het tragisch gebeuren. Twee primitieve, open tenten fungeren als lazaretten. Houten brancards. Brandende flambouwen en toortsen. Vuurtesten, waar chirurgisch materiaal in dampende ketels met heet water wordt schoongemaakt. Grotere en kleinere karren waar haastig meegevoerde huisraad is opgetast. Een houten verhoog fungeert als spreekgestoelte. Kapotte, houten stoelen en tafels staan ordeloos over het terrein verspreid. Lakens en flarden stof worden aangevoerd om de gekwetsten te verbinden. PASTOOR VAN DE LAER dient het Heilig Oliesel toe aan stervenden, terwijl DOMINEE JOHANNES JANSEN diegene bijstaat, die hun einde voelen naderen. De CHIRURGIJNEN LOMBARD EN VANDERLEWE, bijgestaan door een aantal ZIEKENZUSTERS, trachten onder deze erbarmelijke omstandigheden hulp en bijstand te verlenen aan de kermende gewonden. Ter plekke worden amputaties verricht en het jammerend geweeklaag is niet van de lucht. Het is vroeg in de ochtend, maar buiten de hermetisch gesloten poort knallen nog zonder onderbreking de musketten van de wanhopig weerstand biedende kolonel Deutz en zijn manschappen en we horen het lawaai van her en der inslaande kanonskogels. Tussen de twee tenten staat een tafel, met zittend daarachter de sergeant-schrijver VAN OLDENBROECK. Naast hem TWEE SOLDATEN. Bij de poort een aantal gewapende RESERVISTEN van het schotse regiment. DOMINEE JANSEN staat op en komt naar voor en richt zich rechtstreeks tot de toeschouwers, terwijl het kabaal luwt) EERSTE TONEEL DOMINEE JANSEN: Het is vandaag 16 september 1747. De onneembaar geachte vesting van Bergen op Zoom is gevallen voor het Franse geweld. Donderdag, zestien september 1747: kruitdamp en vuur, verdriet en ellende beheersen de straten van de vestingstad. Een groot aantal burgers is de stad ontvlucht, om te ontkomen aan de wreedheden van de Franse militie, maar een even aanzienlijk aantal wenst huis en haard niet te verlaten. Straat voor straat wordt door de vijand, in een man tegen man gevecht, verovert. De Fransen slaan met hun geweerkolven de deuren en de ramen in van de huizen rond het centrum. Kasten en kisten worden opengebroken en alles aan waarde wordt meegenomen. Zonder onderscheids des persoon worden de bewoners op afschuwelijke wijze misbruikt of neergeschoten. Op dat moment begint ons verhaal. Het verhaal dat ik, Johannes Jansen, predikant in deze gemeente van zeer nabij heb mogen meemaken. (Hij draait zich om en begeeft zich in de richting van het lazaret. Buiten klinkt opnieuw een oorverdovend salvo, wanneer de poort wordt geopend en een aantal burgers en gewonde militairen zich naar binnen storten. De twee soldaten trachten een VIERTAL BURGERS langs de tafel van sergeant VAN OLDENBROECK te leiden, die kost wat kost de hem opgedragen taak van Registrateur wenst te handhaven. We ontwaren ook een soldaat die de gewonde sergeant FIDDINGA ondersteunt. Via de entree achter verschijnt de KAPITEIN SCHAARBEECKE)
© 2011 Stichting De Vierschaar.
2 TWEEDE TONEEL KAPITEIN SCHAARBEECKE: (Passeert de SOLDAAT met de strompelende FIDDINGA. Rukt ruw aan de schouder van de SOLDAAT) Vertel op! Hoe is de toestand daar buiten? SOLDAAT: (Kijkt hem verwezen aan) Als er niet meteen versterking komt, houdt Kolonel Deutz het niet langer, Kapitein. KAPITEIN SCHAARBEECKE: (Ongeduldig) Maar het regiment van Coljear was toch onderweg? SOLDAAT: In de pan gehakt. De hele Vischmarkt ligt bezaaid met de lijken van die Schotten. SERGEANT FIDDINGA: (Duwt de SOLDAAT opzij) De Fransozen zijn door het dolle heen, meneer. Ze snijden je open als varkens met hun bajonetten. En maar roepen: Tué, tué! KAPITEIN SCHAARBEECKE: Wat is er met jou aan de hand? SERGEANT FIDDINGA: Toen ik bij de Steenbergsche Poort effen tegen de muur stond te sassen, gooide zo‟n platbek een handgranaat in mijn richting. En nou is mijn poot aan flarden. KAPITEIN SCHAARBEECKE: Laat je verzorgen bij de chirurgijn, sergeant. (Tot SOLDAAT) En jij gaat met mij mee. We voegen ons bij je regiment. SOLDAAT: (Protesteert) Maar dat is zinloos, kapitein! Bovendien heb ik opdracht om sergeant Fiddinga. . . . . KAPITEIN SCHAARBEECKE: (Roept, terwijl hij zich richting poort begeeft) Dit is een bevel, soldaat! De sergeant is mans genoeg om voor zichzelf te zorgen! Kom. . . Voor God en voor Oranje! (De SOLDAAT laat de FIDDINGA los, die zich amper staan de houdt. Hij maakt een verontschuldigend gebaar naar hem en volgt SCHAARBEECKE, die al ongeduldig voor de poort staat. De poort wordt gedeeltelijk geopend en een wolk van rook en vuur dringt wederom door op de binnenplaats als de beide militairen naar buiten verdwijnen) SERGEANT FIDDINGA: (Wankelend. Roept hen spottend na) Ga je gang maar: tué . . . tué! Avancez! . . . . . Vive le Roi! Vive la patrie! (Hij valt zijdelings op de grond en tracht vloekend overeind te komen) Potverdomme! DERDE TONEEL (De TWEE SOLDATEN die de Registrateur assisteren, snellen toe en helpen de gewonde FIDDINGA overeind. Ze willen hem naar de tafel van VAN OLDENBROECK leiden. Hij schudt de SOLDATEN woedend van zich af) Blijf met je gore poten van m‟n lijf! (Strompelt in de richting van de tent links) VAN OLDENBROECK: (Tot FIDDINGA als deze zijn tafel passeert) Sergeant! Eerst hier registreren. . . . SERGEANT FIDDDINGA: (Draait zich half om) Wat? VAN OLDENBROECK: U moet zich bij mij inschrijven wanneer u voor geneeskundige hulp in aanmerking wilt komen. SERGEANT FIDDINGA: (Nadert wankelend de tafel. Cynisch) Ik moet . . . "wat”? Versta ik jou goed, meneertje? VAN OLDENBROECK: (Trachtend zijn waardigheid te handhaven) Orders van Generaal Von Cronström. Wij mogen alleen gebruik maken van de beschutting van deze binnenplaats, wanneer iedereen zich. . . . . . . © 2011 Stichting De Vierschaar.
3 SERGEANT FIDDINGA: (Onderbreekt hem Met stijgende woede) Mijn halve regiment kun je daar buiten in stukken bij mekaar zoeken! . . . . Je banjert vanaf de Lievevrouwestraat tot je enkels in het bloed van dooie burgers en kapotgeschoten soldaten! . . . Mijn linkerpoot kan elk moment van dit rottige lijf afvallen en jij staat tegen mij te ouwehoeren over “in-schrijven”? (Trekt de verbijsterde VAN OLDENBROECK half over de tafel heen) Zal ik die luizenkop „ns van je romp af rukken!! (De TWEE SOLDATEN snellen toe en grijpen FIDDINGA aan weerszijden. FIDDINGA valt scheldend op de grond. CHIRURGIJN LOMBARD, aangetrokken door het rumoer, onderbreekt zijn werkzaamheden en komt uit de tent, gevolgd door TWEE ZIEKENZUSTERS) CHIRURGIJN LOMBARD: Hierheen, met die man! (DE ZIEKENZUSERS nemen de taak van de TWEE SOLDATEN over en helpen FIDDINGA overeind) VAN OLDENBROECK: (Zijn uniform fatsoenerend) Die belediging komt je duur te staan, sergeant! (Tot LOMBARD) Mijnheer Lombard. . . . Ik verbied u deze man te helpen. Hij heeft geweigerd om zich in te laten schrijven. . . . CHIRURGIJN LOMBARD: Die gegevens krijgt u.. . . . Uw boekhouding zal kloppen. Maakt u zich geen zorgen, Mijnheer Van Oldenbroeck. (Tot FIDDINGA die zich weer vloekend tot VAN OLDENBROECK wil richten) En jij houdt je rustig! Of ik laat je hier ter plekke creperen! (TOT de ZIEKENZUSTERS die hem met zachte drang de tent in willen voeren) Leg hem buiten op het stro. Binnen is geen plaats meer. (FIDDINGA houdt zijn mond en wordt met de hulp van de ZIEKENZUSTERS in het stro gelegd. LOMBARD onderwerpt hem aan een vluchtig onderzoek) Verband. Is er nog verband? ZUSTER THERESA: De laatste lakens hebben we een uur geleden aan stukken gescheurd. CHIRURGIJN LOMBARD: Maar deze man moet verbonden worden. ZUSTER GODELIEVE Wacht. We kunnen misschien de stof van onze oude schorten gebruiken. (De ZUSTERS rennen weg achter de tent en komen even later terug met flarden witte stof. Ondertussen knipt LOMBARD de broekspijp van FIDDINGA open) VIERDE TONEEL Het licht fade in op de tent rechts waar KAPELAAN BEYENS de laatste handelingen verricht bij juist gestorven BURGER) KAPPELAAN BEYENS: In de naam van den Vader en den Zoon en den Heilige Geest. . . . . God hebbe de ziel van deze ongelukkige. (Hij richt zich op en loopt naar de juist passerende PASTOOR VANDELAER. Ondertussen geeft een ZUSTER aan ENKELE SOLDATEN opdracht om het lijk af te voeren) Mijnheer Pastoor! PASTOOR VANDELAER: (Onderbreekt zijn gang en schudt meewarig het hoofd) Mijn beste Kapelaan. . . Ik zeg daarnet tegen één van onze lieve zusters: het is vandaag dringen aan de hemelpoort van de Heilige Peterus. KAPPELAAN BEYENS: Mijnheer Pastoor. Hoe moeten we in God‟s naam verder met al die stervende zielenpoten. Ik heb geen druppel Heilig Oliesel meer? (Toont zijn lege, zilveren Olieseldoosje) PASTOOR VANDELAER: Maar ik heb vorige maand nog een zending uit Den Bosch laten komen.
© 2011 Stichting De Vierschaar.
4 KAPPELAAN BEYENS: Ik heb - met Uw goedvinden - één fles aan de chirurgijn gegeven als smeermiddel voor zijn ontleedscharen. Die dingen waren zo roestig als wat. En de andere fles is op. . . . ik zweer het u. PASTOOR VANDELAER: Dan schiet er maar een ding over. . . . We gebruiken lampenolie. Onze Lieve Heer zal het ons niet kwalijk nemen dat we in tijd van nood onze toevlucht nemen tot wat improvisatie. KAPPELAAN BEYENS: (De wanhoop nabij) Heilige Moeder Gods, wat moet er van ons terecht komen? Ik hoorde dat onze pastorie vanonder tot boven is leeg geplunderd. PASTOOR VANDELAER: Het is een goddeloos volk, Kapelaan! Een goddeloos volk, dat zeg ik u. En de Here God zal me deze uitspraak vergeven. Hoe durven zij zich Christen te noemen! Zij hebben zelfs de graven van de overledenen in de Grote Kerk opengebroken in hun niets ontziende lust naar goud en zilver. KAPPELAAN BEYENS: (Slaat ontzet een kruisteken) Dat het hellevuur de Fransoos voor eeuwig mag roosteren! (Uit de tent rechts is CHIRURGIJN LOMBARD verschenen. Hij draagt nu een bebloede voorschoot en droogt zijn eveneens bebloede handen af aan een smerige doek. Hij nadert BEYENS en VANDELAER en hoort het laatste gedeelte van hun gesprek) PASTOOR VANDELAER: (Met stijgende opwinding) Het zijn duivels! Stuk voor stuk. (Betrekt LOMBARD in het gesprek) Hebt u het gehoord, dokter Lombard? Her en der lagen de halfvergane en verrotte resten van onze voorouders over de vloer van de Kerk verspreid. Ik vraag u: is hier nog iets menselijks aan te bespeuren? CHIRURGIJN LOMBARD: Dominee Jansen vertelde me daarnet dat ze zelfs in de strontputten hebben staan roeren, omdat ze dachten dat er zilverwerk in verborgen zat.. . . . Mijnheer Pastoor: de wereld is compleet zot geworden! (Op dit moment slaat een brisantbom in op de binnenplaats en horen we een daverende ontploffing achter de balen stro aan de linker achterzijde. Iedereen stuift uiteen of valt op de grond en we zien een grote rookwolk en het begin van vuur) VIJFDE TONEEL Onmiddellijk hierna verplaatst de handeling zich naar het balkon rechts achter, waarin het licht van de schijnwerpers de LUITENANTKOLONEL STEIGER en de GENERAAL THIERRY zijn verschenen, beiden stafofficieren van bevelhebber Cronström) GENERAAL THIERRY: De situatie lijkt onhoudbaar, kolonel. Nog even en hun troepen dringen het hoofdkwartier binnen. LTN-KOLONEL STEIGER: Volgens de laatste melding heeft het regiment van Rechteren zich overgegeven en tracht een compagnie van het regiment Evertze zich bij de Gevangenpoort nog staande te houden. Zover mij bekend zijn op dit moment praktisch alle bastions in handen van de vijand. GENERAAL THIERRY: En verder? LTN-KOLONEL STEIGER: De stad brandt als een fakkel en hun soldaten zijn aan het plunderen geslagen. Het is triest, Generaal, maar de Maagd bloedt uit duizend wonden. GENERAAL THIERRY: Het klinkt wrang, maar u hebt gelijk. Onze enige troost is, dat we wellicht geschiedenis schrijven. De vesting die het meest onneembaar werd geacht, uiteindelijk toch gevallen. “La Pucelle” ligt op haar knieën.. . . . LTN-KOLONEL STEIGER: Het is een troost zó bitter, dat ik hem nauwelijks kan aanvaarden. GENERAAL THIERRY: (Vastbesloten) Ik evenmin, mijn beste. . . . daarom weiger ik voor dit echec de verantwoordelijkheid te dragen. Baron Cronström mag zijn eigen bonen doppen als hij straks op het matje geroepen wordt. LTN-KOLONEL STEIGER: (Ironisch) De vraag is of onze bevelhebber op zijn leeftijd de emoties nog overleeft? © 2011 Stichting De Vierschaar.
5 GENERAAL THIERRY: Welzeker. . . . Die ouwe is zo taai als „n rat! Luister. . . . u transporteert hem en Burgemeester Drabbe en de rest van dat stelletje schijtlijsters van de gemeenteraad dwars door de vijandelijke linies naar den Haag. Ik verwacht van u en uw bataljon dat ze daar heelhuids aankomen. LTN-KOLONEL STEIGER: Tot Uw orders, generaal! Wanneer wilt u dat we vertrekken? GENERAAL THIERRY: Onmiddellijk! Kom, we hebben geen tijd te verliezen. . . ZESDE TONEEL MUZIEK NO.2 KOOR VAN DE ZIEKENZUSTERS Kom O Heer, daal hier neer Keert die vlammenzee Have en goed baden in ’t bloed Breng (toch) de vrede weer Red ons toch O Heer Spaar ons van d’ ondergang Kom O Heer, Daal hier neer Amen (Het licht dooft op het balkon Aan de linkerzijde hebben de ZUSTERS zich opgesteld. Zij zingen een droef klinkend lied, begeleidt door een doedelzak spelende SCHOTSE HUURLING, die boven op de balen stro is gaan zitten. Gedurende hun gezang bespeuren we nieuwe activiteit bij de poort die geopend wordt om nieuwe VLUCHTELINGEN binnen te laten. TWEE VROUWEN en DRIE KINDEREN in het gezelschap van moeder en zoon MADELEINE en DIEDERICK VAN PALLANDT, verschijnen op de binnenplaats. DIEDERICK ondersteunt zijn zwaargewonde moeder, die aan het einde van haar krachten is en nauwelijks in staat om zich nog staande te houden. Hun kleren zijn gescheurd en linkerzijde van MADELEINE is gekleurd door een grote bloedvlek. In eerste instantie richt de aandacht van de toegesnelde ZUSTERS zich op de TWEE VROUWEN met hun KINDEREN. Ze worden met zachte drang naar de tafel van VAN OLDENBROECK gevoerd. DIEDERICK blijft staan en kijkt hulpzoekend rond. Maar niemand schijnt, in deze angstige bedrijvigheid, notitie van hem en zijn moeder te nemen) ZEVENDE TONEEL VAN OLDENBROECK: (Tot een van de twee VROUWEN) Naam en adres? VROUW: Hendriekje Stoffels. . . . . uit de Blauwehandstraat, meneer. VAN OLDENBROECK: (Met een hoofbeweging naar de andere VROUW) En zij daar? VROUW: Da‟s m‟n moeder en die jong horen óók bij mij, meneer. VAN OLDENBROECK: Allemaal op hetzelfde adres? VROUW: (Zij knikt en haar stem stokt) Jazekers, de “Drie Schabellen” in de Blauwehandstraat, meneer. Alleen. . . . . . het huis staat er niet meer. (Ze begint te snikken) Platgebrand, meneer. . . . . Al onze spullekes zijn naar den duvel! (Een KIND begint van de weeromstuit mee te huilen) Alles hebben die rotzakken meegenomen. Ze hebben zelfs het kruisbeeld van ons opoe-zaliger van de muur. . . . VAN OLDENBROECK: (Onderbreekt) Bespaar me de details, vrouw! We hebben wel andere dingen aan ons hoofd. . . Doorlopen! Hier is je bewijs. . . De volgende?
© 2011 Stichting De Vierschaar.
6 (Maant hen, met een ongeduldige handbeweging, door te lopen. De groep gaat, onder begeleiding van de ZUSTERS, naar de tent links. Op dit moment zakt MADELEINE, overmand door pijn en emoties, in elkaar) DIEDERICK: (Geknield naast haar) Mama. . . . (Roept) Mama! (Eén van de TWEE SOLDATEN naast VAN OLDENBROECK loopt naar hen toe en helpt MADELEINE, met assistentie van DIEDERICK overeind. Hij voert hen naar de tafel van VAN OLDENBROECK) VAN OLDENBROECK: (Kijkt op en ziet DIEDERICK voor zijn tafel) Naam en adres? DIEDERICK: Diederick. . . . . . Diederick van Pallandt. VAN OLDENBROECK: (Schrijft en spelt de naam) Die-derick van Pal-landt. . . . . (Met een geste naar MADELEINE, die door de SOLDAAT wordt ondersteund) En die vrouw? DIEDERICK: Dat is mijn moeder. (Met angst in zijn stem) Ze moet naar de dokter, mijnheer. Ze bloedt. . . . . VAN OLDENBROECK: (Alsof hij niets heeft gehoord) Adres? DIEDERICK: (Dringt aan) Ze bloedt uit haar mond, mijnheer. . . . VAN OLDENBROECK: (Geïrriteerd) Adressss? DIEDERICK: Potterstraat in de “Cronenburgh”. . . . . Hier in Bergen op Zoom. VAN OLDENBROECK: (Schrijft) de “Cronenburgh” in de Potterstraat. . . (De SOLDAAT naast hem fluistert hem iets in het oor) Wat? (De SOLDAAT knikt in de richting van Diederick en fluistert opnieuw. De houding van VAN OLDENBROECK verandert. Hij leunt achterover, legt zijn pen neer en bekijkt DIEDERICK met een cynische glimlach. Dan, op trage toon) Ach. . . . Wat je zegt. . . . . . Kijk nou toch. . . Ben jij niet de zoon van Notaris van Pallandt? DIEDERICK: Mijn vader is. . . . (Zijn stem hapert. Hij kijkt om naar zijn moeder. Daarna weer in de richting van VAN OLDENBROECK) mijn vader hebben ze doodgemaakt, mijnheer. VAN OLDENBROECK: “Jouw vader hebben ze doodgemaakt”. . . . . Ach, da‟s naar voor je.. . . . én voor de Notaris, natuurlijk. Maar ja, zulke dingen gebeuren nou eenmaal. Niet waar, mijn beste. . . (Leest uit zijn boek en spelt de naam) Die-de-rick! Trouwens. . . . . . (Wenkt DIEDERICK dichter bij de tafel te komen. Vertrouwelijk) trouwens, als ze geweten hadden dat jouw moeder óók een Fransoos was, hadden ze de notaris misschien wel gespaard. (Leunt achterover en stoot lachend de SOLDAAT naast hem aan) Maar weten die Platbekken veel!
© 2011 Stichting De Vierschaar.
7 (Ondertussen is ZUSTER THERESA genaderd. Ze heeft MADELEINE van de SOLDAAT overgenomen. Ze hoort de laatste opmerkingen van VAN OLDENBROECK, die naar MADELEINE wijst) En haar hebben ze ook flink te pakken gehad, zo te zien! ZUSTER THERESA: (Fel en scherp) Sergeant Van Oldenbroeck! Nog één zo‟n opmerking en ik rapporteer u bij de Kolonel Thierry! . . . . Uw gedrag is onbehoorlijk, bruut en getuigd van geen greintje menselijkheid! (Zij wenkt naar DIEDERICK om met haar me te komen. ZIEKENZUSTER GODELIEVE neemt MADELEINE van haar over. Keert zich opnieuw tot VAN OLDENBROECK) En nóg iets. . . . Ik mag het misschien niet zeggen, maar ik doe het toch. Wij zusters bidden in ons Gasthuis voor alle mensen. Of ze het nu nodig hebben of niet. Voor alle zieken: voor de goeden, voor de kwaden, voor de armen en voor de rijken… zonder onderscheid des persoon. De enige waar wij pertinent niet meer voor zullen bidden. . . . bent u: mijnheer Van Oldenbroeck! (Neemt DIEDERICK bij de hand en beent met opgeheven hoofd naar het lazaret links. VAN OLDENBROECK kijkt haar na. Dan haalt hij zijn schouders op en klapt geïrriteerd zijn boek dicht. Pakt uit zijn gordeltas een zakflacon waaruit hij drinkt. De ZIEKENZUSTERS hebben MADELEINE voorzichtig op een haastig vrijgemaakte brancard gelegd. LOMBARD onderwerpt haar aan een eerste onderzoek. DIEDERICK zit naast haar en houdt haar hand vast) ACHTSTE TONEEL (Het licht dooft en de handeling verplaatst zich naar rechts achter, waar PASTOOR VANDELAER een groep BURGERS, SOLDATEN, ZUSTERS rond zijn provisorische kansel heeft verzameld. Veel BURGERS lijken in de greep van de apathie. Ze kijken wezenloos voor zich uit alsof de gruwel van het doorstane leed nog niet tot hen is doorgedrongen. Tijdens de preek van VANDELAER horen we zo nu en dan het nauwelijks ingehouden snikken of een onderdrukte kreet van een toehoorder) PASTOOR VANDELAER: Het lijkt, mijn beminde Broeders en Zusters, of de goede God vandaag ons de rug heeft toegekeerd. Het lijkt of Hij vandaag tegen zichzelf heeft gezegd: zoeken jullie het maar uit daar beneden. Wat hier gebeurd gaat mijn goddelijk verstand te boven. Hoe kunnen zij, mensen -geschapen naar mijn beeld en gelijkeniselkaar zulke dingen aandoen! U verwacht van mij woorden van troost en ik moet u tot mijn schande bekennen: ik weet ze niet! Hoeveel smart en ellende zijn er de laatste uren over ons uitgestort. Wie van ons heeft vandaag niet iets verloren? Als het zijn have of goed niet is, dan wellicht een of meerdere dierbaren uit zijn naaste omgeving. Hoeveel van ons worden nu niet door vreselijke pijnen gekweld? Door het gemis van ledematen, of door kwetsuren door het ziedend vuur van de vijand hem toegebracht. Wat moet een dienaar Gods nog zeggen als hij weet dat al zijn woorden - hoe kordaat en inspirerend ze ook mogen klinken nauwelijks gehoor vinden, omdat de meesten van u nog niet in staat zijn het leed te verwerken? Moet ik dan zwijgen? Moet ik dan moedeloos neerzitten en misnoegd en gelaten de feiten aanvaarden? Is er dan geen toekomst meer en zijn wij voor de rest van ons leven gedoemd de prangende huiver van deze Apocalyps in onze zielen mee te dragen? (Achter het spreekgestoelte is ondertussen DOMINEE JANSEN verschenen, in gezelschap van ZUSTER GODELIEVE. Hij tracht de aandacht van VANDELAER te trekken) Uit de grond van mijn hart kan ik u verzekeren, dat de Lieve God zich niet van ons heeft afgewend. Dat hij in zijn oneindige goedheid, ons arme zondaren zal vergeven en belonen. Maar wee, degenen die Hem niet welgevallig zijn. Zij zullen door de toorn van het Goddelijk hemelvuur getroffen worden en voor eeuwig aan de Satan zijn overgeleverd. . . . . (Onderbreekt zijn betoog. Draai zich om naar DOMINEE JANSEN) Wat is er, dominee? (DOMINEE JANSEN fluistert hem iets in het oor) Natuurlijk ik kom. . . . Neemt u de dienst over. ….als u wilt? (VANDELAER haast zich, gevolgd door ZUSTER GODELIEVE naar het linkse lazaret. DOMINEE JANSEN beklimt het gestoelte en richt zich tot de GELOVIGEN)
© 2011 Stichting De Vierschaar.
8 DOMINEE JANSEN: Wat maakt het uit op een vreeslijke dag als deze, of gij gelovig Katholiek of Protestant bent? Of ik: de dominee of mijnheer Pastoor het woord tot u richt? Wij allen zijn door het zelfde leed getroffen en daardoor in één God verenigd. Ik vraag u daarom in naam van onze gezamelijke Christus om samen met mij te bidden….. NEGENDE TONEEL (Terwijl de GELOVIGEN op de achtergrond door gaan met hun gebeden, zien we dat PASTOOR VANDELAER bij de brancard van MADELEINE is aangekomen. Zij ligt nog steeds in dezelfde houding. LOMBARD naast haar. ZUSTER THERESA aan het hoofdeinde. DIEDERICK links) CHIRURGIJN LOMBARD: (Gaat naar VANDELAER. Gedempt) Deze patiënt is voor u. Hier valt niets meer te redden. Ze is stervende. Maar buiten kennis. . . . Godzijdank. PASTOOR VANDELAER: (Nadert en herkent MADELEINE) Maar dat is . . . . dat is Mevrouw van Pallandt. . . . ..Madeleine! (Ziet DIEDERICK) Diederick. . . . . m‟n beste jongen! DIEDERICK: (Stormt in de armen van VANDELAER) Ze gaat dood, mijnheer Pastoor! . . . . . Alsjeblieft. Kunt u niet heel erg bidden dat ze beter wordt! (ZUSTER THERESA tracht DIEDERICK van VANDELAER te scheiden) PASTOOR VANDELAER Dat doe ik Diederick. Natuurlijk doe ik dat voor je. Ik kan je alleen niet beloven dat het helpt. . . . DIEDERICK: (Vastgehouden door ZUSTER THERESA. Huilend) Het moet! . . . . . . Het moet, mijnheer Pastoor! . . . . Anders….anders heb ik niemand meer! (Draait zich om en snikt het uit in de rokken van ZUSTER THERESA) PASTOOR VANDELAER: Alsjeblieft, Diederick. . . . . Laat me even met haar alleen. Ik beloof je dat ik m‟n best zal doen. (Hij knielt neer bij de brancard met de bedoeling MADELEINE de laatste sacramenten toe te dienen. Hij wenkt ZUSTER GODELIEVE en gebaard naar de tafel waar een olielamp staat. ZUSTER GODELIEVE begrijpt er niets van. Hij pakt, tenslotte zelf de lamp en verwijdert het bovenglas. Geeft het onderstuk aan de verbaasdogende GODELIEVE en maakt er enkele gewijde tekens over. Daarna lopen beiden terug naar de brancard, waar hij zijn handelingen voortzet. Ondertussen loopt ZUSTER THERESA met DIEDERICK aan de hand naar de tafel van VAN OLDENBROECK, die ondertussen is verdwenen. Zij gaat op de bank naast de tafel zitten. DIEDERICK zit op de grond vlak bij haar) DIEDERICK: (Hij kijkt haar verwachtingsvol aan. THERESA zwijgt. Hij kijkt weer voor zich. Rustig) Ze gaat dood, hè. . . . . (ZUSTER THERESA knikt) Ik wist wel dat ze het niet zou halen. ZUSTER THERESA: (Strijkt hem over de haren) Arme jongen. DIEDERICK: Moet ik nu naar het weeshuis? ZUSTER THERESA: Dat denk ik niet. Het weeshuis staat leeg. In verband met de gevaarlijke situatie hier in de stad zijn alle weeskinderen naar Walcheren gebracht. (Klopt hem op de schouder) Dus voorlopig blijf je maar bij ons in het Gasthuis. DIEDERICK: (Krijgt een idee. Komt half overeind) Mag ik niet bij u blijven? © 2011 Stichting De Vierschaar.
9 ZUSTER THERESA: (Glimlacht) Daar heb ik niet over te beslissen, lieve jongen.. . . . Bovendien, wat moet jij nou als een man tussen al die ziekenzusters? Maar luister. . . Is er niet iemand anders die voor je kan zorgen? Heb je geen oom of een tante? DIEDERICK: De familie van m‟n moeder woont in Frankrijk. En mijn vader heeft maar een broer. En die woont in Deventer. En. . . eh. . . (Aarzelt) mijn oudere broer Johan.. . . . ZUSTER THERESA: (Verheugd) Je hebt een oudere broer! Maar dat verandert de zaak. . . . Waar is hij? Dan kunnen we hem waarschuwen. DIEDERICK: (Buigt het hoofd) Nee. ZUSTER THERESA: (Niet begrijpend) Nee? Wat bedoel je, Diederick? DIEDERICK: Je hoeft hem niet te waarschuwen.. . . . . (Staat en loopt naar links) Ik wil niet, dat ze hem waarschuwen. ZUSTER THERESA: (Na een pauze) Dat wil je niet? . . . . Zo, nou. . . goed dan. Als je daar verder geen uitleg over wilt geven is dat jouw zaak. . . . . Maar het lijkt me niet verstandig van je. . . . TIENDE TONEEL (Het is rustiger geworden. We horen buiten alleen nog maar zo nu en dan het geluid van schoten. Bij de poort zijn weer een DRIETAL VLUCHTELINGEN verschenen TWEE VROUWEN en een JONGEN, die een HOND aan een touw met zich meevoert. DIEDERICK ziet de HOND. Zijn houding verandert op slag) DIEDERICK: (Roept naar de HOND) Roy? . . . Roy, brave hond! . . . Kom dan! Kom dan! (De HOND rukt zich los en stormt naar DIEDERICK. Er volgt een stormachtige begroeting) ZUSTER THERESA: Wat krijgen we nu? . . . . . Hoort dat beest bij jou? DIEDERICK: (Gelukkig. Zijn armen om de HOND geslagen) Ik heb nog wel iemand, Zuster! Kijk. . . . dit is Roy. Dat is mijn hond JONGEN: (Is genaderd. Tot ZUSTER THERESA) Hij stond daar buiten tegen de poort aan te springen. Daarom heb ik hem mee naar binnen genomen. DIEDERICK: (Tot de JONGEN) Bedankt. Ik was hem al twee dagen kwijt. (Ondertussen heeft PASTOOR VANDELAER zijn taak volbracht. Hij verlaat de brancard, waar het dode lichaam van MADELEINE door de ZUSTERS liefdevol wordt toegedekt. VANDELAER wil DIEDERICK van het droevige nieuws op de hoog te stellen. ZUSTER THERESA heft echter, bij zijn nadering haar hand op. Hij stopt en bekijkt het tafereel. De muziek zet in. MUZIEK NO.3 DIEDERICK- MOTIEF(Instrumentaal) DIEDERICK: (Tot ZUSTER THERESA) Weet je wat “Roy” betekent, Zuster? . . . . . . Dat betekent “Koning”. . . . . . Roy is mijn koning! Wij twee horen samen en we laten elkaar nooit meer in de steek. Hè, Roy. . . . . (ZUSTER THERESA gaat, na een blik van verstandhouding met VANDELAER gewisseld te hebben, naar DIEDERICK. Zij neemt hem bij de hand. DIEDERICK pakt haar hand en volgt haar. © 2011 Stichting De Vierschaar.
10 Zij lopen tussen de deels geknielde en staande haag van BURGERS, SOLDATEN en RELIGIEUZEN naar achter) Je vindt het toch niet erg, dat ie mee naar het Gasthuis gaat? Ik bedoel. . .ik hoorde dat jullie daar nog meer dieren hebben: Kippen en konijnen ….Daar kan Roy heel goed mee opschieten….. (Terwijl hij aan zijn andere hand de HOND aan het touw meevoert praat hij door. PASTOOR VANDELAER kijkt het tweetal hoofdschuddend na) Roy is een mannetje. . . . en een mannetje meer of minder tussen al die vrouwen. Dat, maakt toch niks uit, hè Zuster. . . . . (Muziek speelt door. DOMINEE JANSEN maakt zich los uit de groep en richt zich tot het publiek voor de epiloog van het eerste deel) ELFDE TONEEL DOMINEE JANSEN Hoe gaat dit aflopen vraagt u zich ongetwijfeld af….. Blijft Diederick in het Sint Catharinagasthuis tussen al die ziekenzusters? Mag hij zijn hond Roy bij zich houden? Wordt hij straks toch niet ergens anders ondergebracht? Dat laatste lijkt erg waarschijnlijk, want ik wil u meenemen naar het volgende tafereel: het Weeshuis Olieslagers in de Blauwehandstraat te Bergen op Zoom. Om aan al deze onzekerheid een einde te maken, verzoek u mij te volgen naar de volgende lokatie op de Kleine Binnenplaats. Maar voor we gaan wil ik u waarschuwen! Trap of struikel niet over de vele gekwetsten en gewonden die u zodadelijk links en rechts zult zien liggen en sla geen acht op hun luidruchtig gekerm en gelamenteer. Want u wist het misschien niet: Bergenaren kunnen vaak zwáár overdrijven .…..Wilt u mij volgen? (Terwijl de muziek doorgaat volgen de toeschouwers via een onbeweeglijke haag van acteurs KAPELAAN BEYENS via de Hofzaal naar de volgende locatie) EINDE VAN HET EERSTE TAFEREEL
© 2011 Stichting De Vierschaar.
11
DEEL 2 De Kleine Binnenplaats van het Markiezenhof Wij bevinden ons in de Blauwehandstraat te Bergen op Zoom, in het Weeshuis Olieslagers, genoemd naar haar oprichtster: de Weduwe Olieslagers. Een groot gedeelte van de achtermuur wordt in beslag genomen door een opengewerkte, en in ruw hout uitgevoerde constructie van het pand van het Weeshuis. De toeschouwer heeft de indruk dat de voorgevel is weg gehaald. We zien, als in een poppenhuis, de diverse vertrekken en kamers met de primitieve, houten stapelbedden waarop strozakken liggen met daarnaast een enkele houten kruk of bank. Binnen, maar ook tegen de open gevel, zijn trapjes en ladders geconstrueerd, via welke men de verschillende, veelal kleine ruimtes, kan bereiken. Op het bescheiden speelvlak vóór het Weeshuis bevindt zich- rechts een groot, fornuis dat vol staat met pannen en potten van variërend formaat. Vast aan het fornuis zit een smalle hoge pijp die fungeert als schoorsteen. Daarachter, een grote stapel houtblokken bedoelt als brandstof. Aan de rand van het fornuis hangen koperen poken en tangen en een aantal niet meer zo schone vaatdoeken. Uiterst rechts een wrakke, houten tafel met stenen pullen en tinnen borden. Links een langwerpige, vierkante, houten eettafel voor circa 10 personen met dito banken aan weerszijden. Midden onder in het Weeshuis het zogenaamde” Politiair” een soort strafhof, met een getraliede houten deur, waaraan een groot hangslot is bevestigd. Grote, rieten manden met heksenbezems en gevulde en opgetaste jute zakken completeren het beeld. (Als het publiek is gezeten start de muziek. EERSTE TONEEL MUZIEK NO. 4 INTRO DEEL 2(Instrumentaal) Via de keldertrap stormen een 12-tal in dezelfde kledij gestoken WEESJONGENS, variërend in leeftijd van 8 tot 14 jaar de kelder trap links op. Onder hen bevinden zich JOHAN, SAMUEL, ADELBRECHT, HENDRIK, ALEXANDER en PAULUS) MUZIEK NO. 4A LIED VAN DE WEESJONGENS JONGEN 1: Mijn moeder die stierf. ALLEN: Net toen hij daar werd geboren. JONGEN 2: Mijn pa kreeg de strop. ALLEN: Omdat hij je ma vermoordde. JONGEN 3: Mijn vader was lichtmatroos, maar zijn schip verging. ALLEN: O wat een pech, O wat een pech, Arm ding. JONGEN 4: Een Fransman schoot moeder dood vlak voor mijn gezicht. ALLEN: ·· O wat een pech, O wat een pech, Arm kind. Al ben ik maar alleen, ik laat mijn kop niet hangen. Ik ga er tegenaan al zit ik hier gevangen. Ik ben niet bang voor tegenslag, want morgen is een nieuwe dag. En op zekere dag komt die prachtige dag dat ik hieruit weg mag.
© 2011 Stichting De Vierschaar.
12 Ik ben niet bang voor tegenslag, want morgen is een nieuwe dag En op zekere dag komt die prachtige dag dat ik hieruit weg mag. (Met het nodige kabaal nemen zij hun plaatsen in aan de eettafel. Tegelijkertijd verschijnen via rechts GERTRUI en JONATHAN. GERTRUI, de dochter van de directrice MATHILDE VAN HOOIJDONCK is een naïef, slonzig-ogend meisje van ongeveer 17 jaar. JONATHAN NOTENBOOM-het manusje-van-alles van de tehuis-is een sluwe, morsig-dikke man van rond de 50 jaar. GERTRUI pakt een stapel tinnen borden en lepels van de kleine tafel en begint deze uit te delen. JONATHAN pakt de ketel met pap van het fornuis en verdeelt de inhoud met een grote pollepel over de borden. Na het uitdelen van de pap lopen beiden naar het fornuis) JOHAN: (Duwt zijn bord opzij, terwijl de rest al dan niet met lange tanden, eet) Die pap is wéér niet om te vreten! SAMUEL: Niet “vreten”, Johan…….Je moet zeggen: ”niet om te eten” JOHAN: Moet je kijken wat een smerige smurrie! Zelfs een hond krijgt nog iets beters….Bah! (Tot ADELBRECHT die naast hem zwijgend zijn pap oplepelt) Ik snap niet dat jij die troep naar binnen krijgt. ADELBRECHT: Hoezo?…..Ik vind het toevallig wèl lekker. JOHAN: Lekker?…..Wou je zeggen dat je dit lekker vind? Man, ik ga er bijna van over m‟n nek! HENDRIK: (Zit aan de andere kant, schuin tegenover JOHAN) Hou nu eens op over dat eten, Johan. Het is bij jou iedere keer hetzelfde liedje. SAMUEL: Ach, laat hem toch….. HENDRIK: (Maakt zich boos) Nee! Waarom?…..Gisteren deugde de soep niet. Nu zit hij weer te zaniken over de pap. Die gast heeft altijd wat! JOHAN: (Ook boos. Tot HENDRIK) Luister, Smallegangen…..als mij iets niet bevalt dan zeg ik het! Ik ben niet zo‟n schijtlijster als de rest hier, die nooit z‟n bek open durft te doen. ALEXANDER: (Hamert met zijn lepel op tafel. Roept geërgerd) Ik wil graag rústig eten en niet naar dat geruzie van jullie luisteren! Kán dat? JOHAN: (Met een onschuldig gezicht) Ik? Ruziemaken?…..Wou je zeggen dat ik aan het ruzie maken ben? PAULUS: Natuurlijk!…Jij kliert áltijd over het eten! ALEXANDER: (Roept) En ik ben toevallig geen schijtlijster, Smallegangen! HENDRIK: (Is van zijn plaats opgestaan en JOHAN genaderd.Uitdagend) Dus je hoort het, jochie….vanaf vandaag hou jij die brutale snavel van je dicht. Begrepen! SAMUEL: Alsjeblieft, zeg….Laten we over die pap nou geen herrie maken! (De aandacht van GERTRUI wordt getrokken door het rumoer. Zij nadert wantrouwig de debatterende JONGENS) JOHAN: (Is overeind gekomen. Staat dreigend tegenover HENDRIK) Je gelooft toch niet, ventje, dat ik me door jou bang laat maken? SAMUEL: Hendrik, hou je rustig. Ga terug op je plaats zitten! © 2011 Stichting De Vierschaar.
13 JOHAN: (Duwt HENDRIK van zich af) Jij blijft met je fikken van me lijf! GERTRUI: (Tracht JOHAN en HENDRIK van elkaar te scheiden. Met overslaande stem in de richting van JONATHAN) Jonathan! . . . . . Jonathan! .. . . . Zeg dat ze ophouden! JONATHAN: (Aan het andere eind van de tafel. Schreeuwt) Ophouwen! (Slaat met de pollepel op tafel) Sakkerde-potjan-sodeju-nog-an-toe! Koppen dicht! (Het rumoer wordt minder) Wie er van nu af aan nog zijn kwek opendoet gaat drie dagen op droog brood in het strafhok! (Dat maakt indruk. HENDRIK is snel terug op zijn plaats) GERTRUI: (Laat een langerekte kreet dan tot JOHAN naast haar) Getderrie! Kijk nou wat je doet, snotaap! (Ze slaat naar JOHAN, die wegduikt) Rotjongen die je bent! JONATHAN: Wat deed ie? GERTRUI: (Woedend) Die vuilak morste pap. . . . . op m‟n nieuwe schoenen! (Toont huilerig een van haar voeten aan JONATHAN) Kijk. Hier! . . . . . Wat moet ik nou? ! JONATHAN: Hij mag kiezen: óf hij gaat het hok in. . . . óf hij moet dat pootje van jou schoonlikken. Voor straf! (Hij lacht om zijn eigen grap. Er volgt een luidruchtige reactie van de JONGENS, ondanks het herhaald gehamer van JONATHAN’s pollepel op tafel. GERTRUI heeft haar schoen uitgetrokken en slaat hiermee naar de dader) TWEEDE TONEEL (Via rechts is, tijdens dit tumult, MATHILDE VAN HOOIJDONCK verschenen. Zij is de directrice van het Weeshuis. Een egocentrische, tirannieke, in het leven teleurgestelde weduwvrouw van circa 45 jaar. Ze loopt langzaam naar het hoofdeind van de tafel. Zodra één van de JONGENS haar bemerkt, stoot hij de anderen aan. Het kabaal ebt weg en het wordt doodstil. De JONGENS kijken met angstige ogen voor zich uit. JONATHAN heeft zijn lepel laten vallen en bemerkt haar als laatste. GERTRUI vlucht naar het fornuis) MATHILDE: (IJzig) Wat heeft dit te betekenen? (Iedereen zwijgt. Met nadruk) Ik zei: wát heeft dit te betekenen? (Loopt langs de tafel) Wel? Hoe zit het? Krijg ik van iemand nog een antwoord op een alleszins redelijke vraag? ( Ineens luid) Of moet ik wachten tot Sint Juttemis? (Ze staat schuin tegenover JONATHAN) Jonathan. . . . Vertel op? Wat is hier aan de hand? JONATHAN: (Hakkelend) Nou. . . eh, Mevrouw van Hooijdonck. . . . We zouwen. . . . ik bedoel, we wouwen net pap gaan eten en toen viel er “pats” wat van de pap op de . . . op de. . . . GERTRUI: (Huilerig vanachter het fornuis) Op mijn schoen! . . . . op mijn nieuwe schoen. . . . . (Ze komt naar voor en wijst met uitgestoken vinger naar de dader) En dat is zijn schuld! © 2011 Stichting De Vierschaar.
14 (JOHAN tracht zich schoon te praten door op zijn buurman te wijzen. Er is weer een begin van tumult) MATHILDE: Stil! (Iedereen zwijgt als bij toverslag) Wij gaan ons deze keer niet bezig houden met de vraag wie nu wel of niet de schuldige is. Nee, niets van dat alles. Er zijn belangrijkere zaken aan de orde. (Zij pakt een brief uit haar zak) Ik kreeg daarjuist een bericht waar iedereen van zal opkijken …… (Ze leest) Het heeft de nieuwe Franse Gouverneur van Bergen op Zoom behaagd om ons vanmiddag met een bezoek te vereren. Hij verontschuldigt zich voor het feit dat deze gebeurtenis zo onverwachts plaatsvindt, maar - hoe het ook zij - hij komt! (Ze leunt op de tafel. Indringend) Dat wil dus zeggen dat het binnen een half uur hier glimt en glanst als een spiegel. Dat wil dus evenééns zeggen dat ik binnen een half uur hier van de vloer wil éten! Dat iedereen binnen datzélfde half uur er op zijn Paasbest uit ziet: nagels geknipt, voetjes gewassen, haren uitgeluisd en gekamd, schoentjes gepoetst en geen snótneus te bekennen! (Met enige pathos) Kortom. . . . de Gouverneur zal bij het aanschouwen van mijn weeshuis van verbazing steil achterover vallen! (Zij trommelt op tafel en roept) Dus, mijne heren …Waar wachten wij nog op? (De borden worden in een razend snel tempo opgestapeld en vervolgens stormen de JONGENS, via de ladders en trapjes naar hun kamers, nagekeken door MATHILDE. GERTRUI verzamelt, met een verongelijkt gezicht, de rest van de borden. JONATHAN heeft haastig de pan teruggezet, pakt een doek en begint omstandig de tafel schoon te vegen. In de kamers van de JONGENS is het een drukte van jewelste. We zien een veelheid van actie. Variërend van haren kammen en handen wassen in lampetkannen tot het wisselen van kleding en het in orde brengen van de strozakken op de bedden. Ondertussen gaat de dialoog verder) MATHILDE (Vinnig tot GERTRUI) Gertui! Trek alsjeblieft niet zo‟n sjagrijnige kop. Anders heeft de Gouverneur zijn buik al vol vóór dat hij hier een stap heeft binnen gezet. GERTRUI: (Weet van geen ophouden. Op huiltoon) Moeder. Door die snotjongen zijn mijn schoenen naar de mallemoer. MATHILDE: En hou op met dat gezeur over die schoenen! ….We hebben nu wel andere dingen aan ons hoofd. Moet je dat fornuis zien! Begin daar eerst maar ´ns aan… Bij die Fransen draait alles om het bikkesementen. Dat weet je toch…. (Tot JONATHAN, terwijl GERTRUI traag orde schept bij het fornuis) Jonathan, schei uit met dat irritante gewrijf over die tafel. Pak een bezem en maak deze beestenbende hier een beetje toonbaar. (Ze gaat bij de tafel zitten en strijkt zich geërgerd door het haar) God-nog-an toe…. Ik krijg de zenuwen van jullie! JONATHAN: (Heeft een bezem gepakt en veegt. Op kruiperige toon) ‟t Is net wat u zegt……. Wat kan zo‟n Franse Gouverneur toch een hoop teweeg brengen, hè Mevrouw van Hooijdonck. MATHILDE: Vertel mij wat! We hebben geen rooie cent meer te potverteren na de belegering. Al zijn het dan Fransen, we zijn jammer genoeg wel van ze afhankelijk. (Staat en loopt naar links) GERTRUI: Als we maar niet terug hoeven naar Walcheren. Ik word doodziek van die Zeeuwen. MATHILDE: Kind, praat niet zo dom! Natuurlijk gaan we niet terug naar Walcheren. Waarom zouden we terug gaan naar…… (Ze stopt, want ze bemerkt plotseling ZUSTER THERESA die met DIEDERICK aan haar hand, links voor is verschenen. Zij draagt een kleine koffer. DIEDERICK, op zijn beurt, voert aan een touw zijn hond mee)
© 2011 Stichting De Vierschaar.
15
DERDE TONEEL ZUSTER THERESA: Goede middag…. We storen toch niet, hoop ik? MATHILDE: (Met weinig enthousiasme) Zuster Theresa. JONATHAN: (Vrolijk) Dat is ´n verrassing!…. Ik hoorde dat onze zusterkens in het Gasthuis het allemaal goed hebben overleefd? ZUSTER THERESA: Dank zij de hulp van Onze Lieve Heer is ons geen haar gekrenkt, Jonathan. MATHILDE: U kwam vast niet om ons dát te vertellen, hè Zuster Theresa. ZUSTER THERESA: Ik heb hier een nieuwe klant voor u, Mevrouw van Hooijdonck ….. (Ze schuift DIEDERICK iets naar voor) Kijk, dit is Diederick van Pallandt. Diederick is elf jaar en hij…. MATHILDE: (Met een “kreet van ontzetting”) Nóg een mond erbij! Nee, toch zeker…... Zuster! Dát ga je me toch niet aandoen? (Op haar uitroep “Nog een mond erbij” zien we een algemene reactie bij de JONGENS. Zij onderbreken eensgezind hun werkzaamheden en kijken nieuwsgierig naar de nieuwkomer daar beneden) ZUSTER THERESA: Ik weet dat u en het weeshuis het moeilijk hebben, maar het gaat hier om een bijzonder geval. Voor ik het vergeet: dit zijn de papieren die ik u namens Pastoor Vandelaer en Dominee Jansen moest geven. (JONATHAN neemt het dossier over van ZUSTER THERESA en geeft het haastig aan MATHILDE) MATHILDE: (Bladert ongeïnteresseerd door de papieren) Néé maar! De pastoor én de dominee? Wat een belangrijk persoontje moet dat zijn? Luister, zuster, die verhalen ken ik. Het zijn hier allemaal bijzondere gevallen. Maar als het puntje bij paaltje komt schiet ik er altijd bij in. ZUSTER THERESA: Ik ben er van overtuigd, dat u er deze keer financieel niets op achteruit gaat, mevrouw van Hooijdonck. MATHILDE: (Spottend) Zo? Dat dacht u? Dan heeft de kleine Seigneur zeker een zak met goud in z‟n koffertje zitten? ZUSTER THERESA: (Zij herinnert zich iets) Mijnheer Pastoor wilde graag nog deze week de overdrachtsakte getekend van u terug ontvangen. (Draait zich half om) Zo. Dan rest me niets anders dan Diederick aan u toe te vertrouwen. (Strijkt DIEDERICK over het hoofd) Tot ziens, lieve jongen. Wij zien elkaar vast nog wel terug. (Geeft hem het rieten koffertje) Hier zijn je spulletjes. (Dan op zachte toon) En je weet het: als het met Roy niet lukt breng je hem maar bij ons. Afgesproken. (Zij knikt vriendelijk naar MATHILDE en verdwijnt, nagestaard door de OVERIGEN. GERTRUI is vanaf het fornuis nieuwsgierig richting DIEDERICK gekomen om hem aan een nader onderzoek te onderwerpen. Ze bemerkt plots de hond) GERTRUI: (Vol afschuw naar ROY wijzend) Getderrie! Dat joch heeft een béést meegebracht! JONATHAN: Dat is geen beest, meissie…. Dat is een hond. Een hele, zeldzame hond. Die fokten ze járen geleden in nonnenkloosters. Het is zogezeed een kruising tussen een Pinguïn en een Franse Poedel ……. DIEDERICK: Dit is Roy. En Roy hoort bij mij. (Reactie van de JONGENS, die het voorgaande met spanning hebben gevolgd) © 2011 Stichting De Vierschaar.
16 JONATHAN: (Triomfantelijk) Wat zee ik: Rooi! Dit is een Rooie-Hond. Die komt alleen in Bergen voor. Net zoiets as ‟n Chow-chow. Maar die komt uit Wouw. Snap je? MATHILDE: (Ook zij ziet de hond nu voor het eerst. Ze is langzaam opgestaan en loopt in de richting van Diederick. Haar gezicht is vertrokken. Wijst naar ROY. Haar toon is dreigend) Wat moet dat mormel hier? DIEDERICK: (Dapper) Hij is van mij, Mevrouw…… En het is géén mormel. GERTRUI: (Proestend) Dat achterlijke gastje denkt zeker dat ie z‟n hondje hier mee in pension kan nemen! MATHILDE: (Tot Diederick) Jij veronderstelt toch niet, jongeman dat ik toelaat dat jij …….. dat jij die schurftlijer daar bij je houd? ! DIEDERICK: Ik zal altijd voor hem zorgen, Mevrouw…. En schurft heeft hij niet! MATHILDE: (Haar woede stijgt) Jij gaat nergens voor zorgen, brutale vlerk die je bent! (Roept naar JONATHAN) Jonathan! Pak dat ondier, naai hem in een zak en ga „m onmiddellijk verzuipen in de Kaai! DIEDERICK: Néé! Hij blijft bij mij! GERTRUI: Ja, waarom niet?!…… Zal ik jou straks m‟n konijntje „ns laten zien! (Ze giert het uit van het lachen. Boven haar roeren de WEESJONGENS zich eveneens uitgelaten. Eén begint er te blaffen. De rest volgt en het wordt een hels kabaal. DIEDERICK kijkt angstig omhoog. Hij zoekt intuïtief bescherming bij JONATHAN) MATHILDE: (Ze wordt steeds bozer. Roept naar de JONGENS) Koppen dicht! Jullie allemaal! (Het lukt haar niet de herrie te bezweren. Integendeel het lijkt of de hel is losgebarsten. De JONGENS zijn door het dolle heen en blaffen als gekken tegen elkaar. MATHILDE klimt woedend boven op de tafel. Ze zwaait met haar vuisten ) Smoelen dicht…heb ik gezegd! (Ze trappelt van drift boven op het tafelblad. Tijdens dit tumult neemt JONATHAN het touw met de hond van DIEDERICK over en fluistert hem wat in het oor en loopt daarna naar rechts. DIEDERICK volgt hem. JONATHAN maakt een geruststellend gebaar. Ondertussen tiert MATHILDE door) Stelletje etters! Zeven dagen op droog brood gaan jullie…. allemaal! Ik zal je leren wie hier de baas is! VIERDE TONEEL (Rechts voor is inmiddels, in vol ornaat de Franse GOUVERNEUR in het gezelschap van TWEE ADJUDANTEN verschenen. Ze worden gevolgd door de, in stemmig zwart geklede, HELENA VAN GINDEREN en JOHANNES VAN DER PLOMP, beide leden van het Stichtingsbestuur van het “Weeshuis Olieslagers”. Het kabaal van de JONGENS verstomt zienderogen, wanneer ze het gezelschap ontwaren. MATHILDE raast ongehinderd door. Ze heeft niets in de gaten, want ze staat met haar rug naar de bezoekers gekeerd) MATHILDE: Wat denken jullie wel! Hoerenjong zijn jullie! Onderkruipsel van het laagste soort! Maar ik zal jullie krijgen….. Stuk voor stuk, reken maar! Ik stroop die stinkende broekjes van jullie naar beneden en ik zal met de mattenklopper op jullie blote….op jullie blote…. (Ze stopt plotseling, want ze ziet GERTRUI met open mond naar het gezelschap staren. Ze keert zich om en haar gedrag verandert op slag) © 2011 Stichting De Vierschaar.
17 Aaaaah!?….Nee, maar? Daar bent u al……Kijk „ns aan, kijk „ns aan…… (Ze herstelt zich bliksemsnel en komt haastig van de tafel) Goeden middag. Ik was juist bezig de jongens wat instructies te geven……. in verband met uw komst, begrijpt u. JOHANNES VAN DER PLOMP: Wij storen toch niet, hoop ik …..Mevrouw van Hooydonck? MATHILDE: Storen? Welnee, hoe komt u daarbij?….. Nee, hoor. We wisten tenslotte dat u kwam. Niet waar? HELENA VAN GINDEREN: (Op familiale toon) Komt het een beetje gelegen, Tilly? JOHANNES VAN DER PLOMP: We kregen de indruk dat we wellicht niet het goede moment hadden uitgekozen. MATHILDE: (Een en al bedrijvigheid) Mijnheer van der Plomp, ons huis staat open voor iedereen en u vindt er altijd een warm welkom….. Gertruitje, schenk eens gauw wat lekkers in voor onze gasten….. (Ze klapt in haar handen en roept naar boven) En jongens, komen jullie eens als de wiedeweerga naar beneden om je voor te stellen aan ons geëerd gezelschap! (Tijdens de nu volgende dialoog komen de JONGENS één voor een naar beneden en stellen zich in een rij op voor het huis. JONATHAN manoeuvreert DIEDERICK op een plaats uiterst rechts in de rij. GERTRUI haalt van de tafel een wijnkan met glazen) JOHANNES VAN DER PLOMP: (Tot MATHILDE) Mag ik u dan voorstellen aan onze Gouverneur: le Baron Honoré Valois de Contreville. Hij vertegenwoordigt, zoals het u bekent is, het wettelijk gezag in onze stad. MATHILDE: Wij zijn op de hoogte, mijnheer van der Plomp! En ( mag ik dat zeggen) bui-ten-gewoon verheugd dat de Gouverneur de moeite heeft genomen ons weeshuis met een bezoekje te vereren. GOUVERNEUR: (Buigt in de richting van MATHILDE) Comment allez vous, Madame….. eh……Madame?…… MATHILDE: ( Met een ”Frans accent”) Madame ….. Máthilde! Máthilde van `Ooydonck, Mesjeu le Gouverneur….Santé….Ik bedoel: Ensanté. (De GOUVERNEUR kust de hand die zij onder zijn neus duwt) HELENA VAN GINDEREN (Tot de GOUVERNEUR) Zij heeft hier de leiding, monsieur le Baron…..Tilly van Hooydonck heet ze. (Giechelend tot MATHILDE) Je zult het niet geloven, maar onze Gouverneur spreekt al een beetje Nederlands. (MATHILDE schenkt geen aandacht aan haar woorden, maar laat zich door de twee ADJUDANTEN eveneens de hand kussen) MATHILDE: (Draait zich “elegant” om) Wat zou u denken van een heerlijk koel glaasje zelf geperste appelsap? Een…eh… Sapje de Pomme? (Zij wenkt GERTRUI die met haar plateau naderbij komt) JOHANNES VAN DER PLOMP: Als u het niet erg vindt zou de Gouverneur graag meteen met de inspectie beginnen. Zijn tijd is kostbaar, begrijpt u. (Hij fluistert de GOUVERNEUR iets in het oor. GERTRUI zet het tableau op de tafel) HELENA VAN GINDEREN: (Ondertussen tot MATHILDE) Onze Gouverneur houdt van affeseren, dat merk je zeker wel…. GOUVERNEUR: (Tot VAN DER PLOMP) Mais Oui…..immédiatement. (Dan tot MATHILDE. In gebrekkig Nederlands) Madame, ik zou willen zien….. votre “petits rats”….. MATHILDE: (Verbaasd tot VAN DER PLOMP) Wát wil hij zien?
© 2011 Stichting De Vierschaar.
18 JOHANNES VAN DER PLOMP: De Gouverneur zal Uw weesjongens inspecteren. En zijn belangstelling gaat vooral uit naar de hygiëne en de geestelijke verzorging van Uw pupillen. MATHILDE: (Haastig) Wij poetsen ons de pleuris en bidden Onze Lieve Heer van het kruis. Zegt u dat maar. (De GOUVERNEUR begeeft zich naar de WEESJONGENS. De rest van het gezelschap volgt) HELENA VAN GINDEREN: (Achter haar hand tegen MATHILDE) Tilly, ik verzeker je……als alles „m bevalt, dan gaat jouw weeshuisje een gouden toekomst tegemoet. Die Fransmannen hebben natuurlijk wel iets goed te maken. Ja, toch! (De GOUVERNEUR loopt, gevolgd door zijn ADJUDANTEN langs de rij. Op zijn verzoek strekt een JONGEN zijn handen uit. Hij controleert op schone handen en nagels. Een volgende opent wijd zijn mond. De GOUVERNEUR inspecteert het gebit. Bij een volgende neemt hij de pet af en strijkt zijn haren. MATHILDE: (Ratelt ondertussen door, terwijl ze de GOUVERNEUR op de voet volgt) Al de garçons zijn zo schoon als wat, Mesjeu le Gouverneur! Dat ziet u zeker wel. We poetsen en schrobben die knulletjes tot ze glimmen als een spiegel. We slaan geen plekje over, zogezegd……Hebbu die tandjes gezien? Moet u kijken: daar zou je toch zó mee willen ruilen, niet waar? En elke dag gaan we met z‟n toutement naar de Vroegmis en ‟s avonds bidden we twee Rozenhoedjes……Drie als het moet. (Geagiteerd tot HELENA) Wat is ook al weer “Rozenhoedje” in het Frans? Eh …..oh ja, ik weet het al weer: drie Sjapo de Roses! (De GOUVERNEUR is nu ter hoogte van DIEDERICK gekomen, die sip naar de grond staart. De GOUVERNEUR blijft tegenover hem staan, pakt hem bij de kin en heft zijn hoofd omhoog) GOUVERNEUR: Mais pourquoi a-t-il des vêtements différents,ce garçon lá? JOHANNES VAN DER PLOMP: (Tot MATHILDE) De Gouverneur wil weten waarom deze jongeman anders gekleed is?…. GOUVERNEUR: Et ce visage triste? JOHANNES VAN DER PLOMP: (Als boven) En waarom kijkt hij zo droevig. Wie is dit? MATHILDE: (Nerveus) Dit is…..Hoe heet die gast, nou ook als weer…..Eh…….Wacht nou „ns effen……Hij heet… DIEDERICK: On m‟a pris mon chien, monsieur le Gouverneur. MATHILDE: (Zoekt nog steeds wanhopig) Het was iets met…. “viezerik”…..of zo. GOUVERNEUR: (Verrast) Mais il parle français….ce garçon! GOUVERNEUR: (Eén en al interesse. Zinkt op een knie zodat hij op de hoogte van DIEDERICK komt) C‟est un compatriote! ….Qui a pris ton chien, mon vieux? JOHANNES VAN DER PLOMP: (Tot MATHILDE) Men heeft deze jongeman zijn hond afgenomen constateert de gouverneur.. MATHILDE: (Vol “overtuiging”) Hond afgenomen?…..Ik mag hier op de keien hartstikke dood vallen als ik iets van een hond afwee… (De GOUVERNEUR heft geïrriteerd zijn hand en MATHILDE zwijgt abrupt)
© 2011 Stichting De Vierschaar.
19 GOUVERNEUR: Taisez-vous, Madame! (Opnieuw tot DIEDERICK) Alors? Qui a pris ton chien, mon petit? DIEDERICK: (Wijst met uitgestoken vinger naar MATHILDE) Cette femme-là! Je vous dis…. C‟est vraiment un serpent, monsieur le Gouverneur! MATHILDE: (Valt uit haar rol) Serpent? Ik? …..Hoor je wat die snotaap tegen me zei?! Zóu je zo‟n knul nou niet! Is dát de dank voor al de moederlijke liefde die ik ‟m al die jaren heb geschonken? Jij…jij……ondankbaar stuk vreten…jij….. (Ze zwijgt wederom, want de GOUVERNEUR komt langzaam overeind en kijkt met bliksemende ogen naar MATHILDE. Hij wenkt met een kort gebaar VAN DER PLOMP en voert met hem een onhoorbaar, maar weinig goeds voorspellend gesprek) HELENA VAN GINDEREN: (Ondertussen tot MATHILDE) Foute boel, Tilly…..wat ik je smoes. Had dat joch toch z‟n hondje laten houden. Wat maakt dat nou uit? JOHANNES VAN DER PLOMP: (Maakt een hopeloos gebaar en richt zich tot MATHILDE) Helaas, Mevrouw van Hooydonck, de Gouverneur is uitermate ontstemd over Uw liefdeloos gedrag tegenover één van zijn landgenoten. De consequenties zouden verstrekkend kunnen zijn. Niet alleen voor u, maar zeer zeker ook voor de stichting, zult u begrijpen…. (Bezorgd en min of meer voor zichzelf) Dit is buitengewoon vervelend, moet ik u zeggen. Hoe moeten we dit in hemelsnaam oplossen? (Hij draait zich om en haast zich weer naar De GOUVERNEUR die aanstalten maakt om te vertrekken. De GOUVERNEUR maakt nogmaals een boos en afwerend gebaar tegen de argumenterende VAN DER PLOMP. MATHILDE kijkt hen verbijsterd na) HELENA VAN GINDEREN: (Richt een troostend woord tot MATHILDE) Nou ja, je moet maar zo denken: we hebben het op het ogenblik allemaal een beetje moeilijk. Kop op, hè Tilly. De moed niet laten zakken…… (Gaat en komt terug) Weet je wat: ik ga strakjes nog een goed woordje voor je doen bij de Gouverneur. (Ze volgt het gezelschap, dat rechts afgaat) VIJFDE TONEEL (De overigen blijven als vastgenageld staan, in angstige afwachting over wat komen gaat. MATHILDE laat haar handen langzaam zakken. Haar gezicht vertrekt zich in een grimas) MATHILDE: (Draait zich met een ruk om en schreeuwt) Opgesodemieterd…..jullie allemaal!! (De WEESJONGENS stuiven uiteen de trappen op naar hun kamers, waar ze op diverse plaatsen wegduiken in en onder de bedden, zodat ze grotendeels onzichtbaar worden voor het publiek. DIEDERICK is de enige die blijft staan. GERTRUI en JONATHAN staan achter het fornuis. MATHILDE nadert DIEDERICK langzaam. Ze steekt haar hand op als wilde ze hem een oplawaai verkopen) GERTRUI: Moeder! MATHILDE: (Komt weer tot zichzelf. Haar hand zakt. Dan met ingehouden woede) Jij … rottige Fransoosje! Denk jij mij hier de wet te kunnen voorschrijven….. DIEDERICK: (Haastig, met een stem vol angst) Dat “Serpent” was niet zo bedoeld…… MATHILDE: (Gaat door alsof ze hem niet hoort. Wijst met een priemende vinger in zijn richting) Eens zul jij de dag betreuren dat je geboren bent…..jij kleine, smerige etterbuil! DIEDERICK: Ik bied u mijn excuses aan, Mevrouw. © 2011 Stichting De Vierschaar.
20 MATHILDE: (Lacht schamper) Excuses?….Hoor je wat die snotaap zei?….Excuses! ….Jonathan! Stop dit onderkruipsel in het strafhok en laat hem daar creperen tot dat ie groen en geel ziet van ellende! (JONATHAN nadert. Hij pakt DIEDERICK bij de schouder en duwt hem in de richting van het Penitiair) DIEDERICK: Ik zweer u: ik deed het niet expres, Mevrouw! MATHILDE: (Maakt een wild gebaar en wendt zich af) Verdwijn! Ik ga kotsen als ik deze hoop stront nog langer voor me zie! (Ze loopt moeizaam terug naar de ene zijde van de tafel en gaat langzaam zitten. JONATHAN heeft het Penitiair geopend en de huilende DIEDERICK erin gestopt. Hij sluit het hok met het hangslot en steekt de sleutel in zijn zak. GERTRUI is haar moeder genaderd) GERTRUI: (Probeert de moed erin te houden) Als Mevrouw van Ginderen nou voor ons een goed woordje kan doen dan valt het misschien…… MATHILDE: (Onderbreekt. Het hoofd in de handen. Zonder op te zien) Maak dat je wegkomt…… GERTRUI: (Huilerig) ‟t Is toch niet mijn schuld…..Het is allemaal de schuld van dat rotjoch! MATHILDE: (Valt uit)) Rot op, zei ik!……Ik wil niemand meer zien. (GERTRUI rent huilend rechts weg. JONATHAN is schielijk links verdwenen. MATHILDE zit nog steeds aan de tafel. Ze staat op en loopt naar het fornuis. Ze pakt een kruik onder het fornuis en loopt terug naar de tafel, ontkurkt de fles en drinkt eruit. Daarna zinkt ze terug in haar vorige pose. De belichting verandert. Het front van het weeshuis komt in het donker. MATHILDE staat plots op, pakt een glas van het op de tafel staande tableau en gooit dit met een verwensing tegen de muur kapot. Het licht op haar dooft. De muziek met het Diederickmotief zet in. Licht op het strafhok waar, achter het houten raster, DIEDERICK zichtbaar wordt) ZESDE TONEEL MUZIEK NO. 5 DIEDERICK’S LIED Zie me hier aan een oester zonder schelp, geen schild, geen bescherming, ontferming. Dolend schaap, zo hulpeloos alleen. Nauwelijks nog op de been. Zie me hier staan, mijn leven werd een hel, geen vader geen moeder wie kent me nog wel? Heeft die slag wel iets uitgehaald? ‘k Vraag u God waarom is er zoveel strijd, Zeg mij wat is de zin van zin van dit lijden. Waarom heeft ’t verleden ons niets geleerd, gaat het steeds weer verkeerd? Is een kind nog te helpen? Is mijn wond nog te stelpen? (Tijdens de zang van DIEDERICK is MATHILDE, ongemerkt voor de toeschouwers, in het duister rechts verdwenen. Na het lied belichting terug naar vorige stand. Links verschijnen JOSINA, op de voet gevolgd door haar vader JONATHAN. Het navolgende wordt op gedempte toon gesproken) © 2011 Stichting De Vierschaar.
21 ZEVENDE TONEEL JONATHAN: (Kijkt ongerust om zich heen of hij MATHILDE niet bespeurt) Als ze hier achter komt, vermoordt ze me…. JOSINA: Dit komt ze niet te weten, Vader. Op dit moment zit jij thuis. Samen met mij: je lieve dochter. En de enige die dat kan bevestigen ben ik. JONATHAN: Kind, jij kent ze niet. Als ik straks bij Mevrouw Mathilde op het matje moet komen en ze kijkt me aan met die kouwe, kikker-ogen dan…. JOSINA: (Onderbreekt hem, terwijl ze doorloopt door naar het Penitair) Schiet op! We mogen die arme jongen niet langer in dat afschuwelijke hok laten zitten…..Geef me de sleutel! JONATHAN: (Tast geschrokken in zijn zakken) De sleutel?…..Waar heb ik die? Waar is dat ding? JOSINA: Sssst! Niet zo hard. (Wijst naar boven) Moet de hele santenkraam daarboven wakker worden? (Ze is omzichtig het hok genaderd en kijkt door de tralies naar binnen. Ondertussen keert JONATHAN zijn zakken binnenste buiten. Ze roept gedempt) Diederick. JONATHAN: (Realiseert zich) Ik weet het! Ik heb de sleutel thuis op de provisiekast laten liggen. (Slaat zich voor het hoofd) Wat stom van me!. JOSINA: Ga hem dan als de bliksem halen. (DIEDERICK is achter de deur verschenen) JOSINA: Hallo, Diederick……Ken je me nog? (Ze draait zich om naar de schaapachtig toekijkende JONATHAN) Wat sta je daar nu te kijken?……Vooruit. Ga die sleutel halen! (Tot Diederick) Je gelooft het misschien niet, maar dat vergeetachtige figuur dáár ….. dat is mijn vader. JONATHAN: Ik ben al weg. (Maakt zich haastig uit de voeten) DIEDERICK: (Heeft maar één zorg) Roy?!…..Wat heeft hij met Roy gedaan? JOSINA: Maak je geen zorgen. Je hond zit veilig thuis bij ons in de schuur. Nu jij nog…… DIEDERICK: (Pauze. Hij kijkt haar aan en heeft haar dan herkend) Ik weet wie je bent……Jij bent Josina. JOSINA: Kijk… er gaat een lichtje bij mijnheertje branden. (Zit op de grond, naast hem) DIEDERICK: Johan en jij…… JOSINA: (Onderbreekt hem) Johan en ik hadden omgang met elkaar. Zeg maar liever: ”we vreejen stiekem!”…..Smoorverliefd, was ik op dat broertje van je. ….Alleen je papa - God hebbe zijn ziel - vond dat we niet helemaal bij elkaar paste. (Haar stem krijgt een bittere klank) Onze milieus waren wat verschillend, begrijp je. Ik, de dochter van een klusjesman die haar centen op een twijfelachtige manier verdiende en hij de zoon van een alom gerespecteerde notaris. Dan vráág je toch om moeilijkheden? DIEDERICK: Daarom is Johan ook thuis weggelopen. © 2011 Stichting De Vierschaar.
22 JOSINA: (Draait half van hem weg. Bitter) Vertel mij wat!…. Twee jaar geleden is hij de stad uitgetrokken. Na die vreselijke ruzie met je Papa. DIEDERICK: (Dringend) En waar is hij nu?….Weet jij waar hij is, Josina? JOSINA: (Ze haalt haar schouders op) Ik heb daarna twee brieven van hem ontvangen en de laatste kwam uit Zwitserland. Uit Neuf Châtel. Hij schreef dat hij was ingedeeld bij een regiment van de….. Franse Cavalerie of zo ….. (Buigt het hoofd) En verder schreef ie …..dat hij nog elke dag aan me dacht. DIEDERICK: (Slaat met gebalde vuisten tegen de deur van het Penitiair) Ik háát hem!…..Hij heeft me in de steek gelaten. JOSINA: Jou in de steek gelaten?….Wat dacht je van mij? Die twee briefjes zijn het enige teken van leven. Zijn adres geeft hij niet. “Veiligheidsoverwegingen”, noemt hij dat….. (Haar stem breekt) Hoe kán ik hem nu iets laten weten? Hij weet, verdomme, nog ineens niet dat zijn eigen vader en moeder…… (Ze hapert en realiseert zich wat ze zegt. Ze steekt vol medelijden haar hand door de deur en legt die op het hoofd van DIEDERICK) Neem me niet kwalijk, lieve jongen….Natuurlijk: voor jou is het veel erger dan voor mij. Ik wilde alleen maar zeggen: houdt hij nog van me? Besta ik nog voor hem? DIEDERICK: (Zacht) Voor mij wel…. ik vind je aardig, Josina. (JONATHAN is teruggekomen) JOSINA: (Resoluut) Eén ding staat vast: we laten je beslist niet in de handen vallen van dat secreet van een Mathilde van Hooydonck…. (Keert zich tot JONATHAN) Eindelijk, daar ben je! Waar bleef je nu? JONATHAN: (Terwijl JOSINA de sleutel uit zijn handen neemt en de deur van het Penitair opent) Hij was op de grond gevallen!……Die sleutel, bedoel ik. JOSINA: (Trekt DIEDERICK haastig uit het hok. Tot JONATHAN) Ssssst! Niet zo luid!…… (Geeft JONATHAN de sleutel) Hier. Sluit het hok af. Alles moet eruit zien alsof er niks gebeurd is. JONATHAN: (Terwijl hij het hok sluit. Ongerust) Niks gebeurt, niks gebeurt? Als ze te weten komt dat ik hier achter zit, dan wurgt ze me ter plekke met die lieve, kleine handjes van haar. JOSINA: Dat krijgt ze nooit voor elkaar. Met zo‟n vette nek als jij. Kom….. (Het drietal verdwijnt in het duister. In de spot rechts vooraan staat DOMINEE JANSEN, die zich opnieuw rechtstreeks tot de toeschouwers richt) ACHTSTE TONEEL DOMINEE JANSEN: Was het wel verstandig wat Josina deed? Diederick heimelijk uit het weeshuis ontvoeren? Dit zou voor haar en haar vader best wel eens ernstige gevolgen kunnen hebben. Van één ding zijn we zeker: haar bedoelingen lijken in elk geval oprecht. Het is te hopen dat alles op zijn pootjes terecht komt, want voor die arme Diederick ziet de toekomst er allesbehalve rooskleurig uit. En hoe zit het toch met zijn broer Johan? Die jongen weet nog steeds niet wat voor afschuwelijke dingen zich in Bergen op Zoom afgespeeld hebben. Wanneer komt hij nu eens opdagen? Hoe het verder afloopt ziet én hoort u als u mij wilt volgen naar de Grote Achterplaats van het Markiezenhof. En u mag drie keer raden wie u de weg daarheen gaan wijzen……
© 2011 Stichting De Vierschaar.
23 (Draait zich. Het weeshuis komt opnieuw in het licht. Hij roept) Jongens! Help eens ‟n handje! (Onder luid rumoer klimmen de WEESJONGENS uit het decor naar beneden. Zij mengen zich onder het publiek om hen naar de volgende locatie te begeleiden)
EINDE VAN HET TWEEDE TAFEREEL
© 2011 Stichting De Vierschaar.
24
DEEL 3 De Achterplaats van het Markiezenhof Het is ondertussen Voorjaar 1748. Bergen op Zoom staat onder Franse bezetting die tot het einde van datzelfde jaar zal duren. We bevinden ons in de kelders van het Hotel “De Prins van Luyk”. De ruimte is ingericht als gelagkamer. Het middengedeelte wordt geheel in beslag genomen door twee lange tafels met aan weerszijden banken. Daaraan gezeten een 14-tal Franse OFFICIEREN en ONDEROFFICIEREN van de “l’Académie du Grand Fleuret”, de illustere schermclub van het Régiment Courtbuisson. Onder hen, de beide luitenants CLAUDE de SAINTECHARELL en FRANÇOIS SILBERKLANG en de Sergeant WADISLAW de BÉTHUNE. Zij houden een feestelijke bijeenkomst in verband met de initiatie van enkele nieuwe “Chevaliers”. De stemming is opperbest. Er wordt gedronken en gelachen en enkele aanwezigen hebben al meer tot zich genomen dan goed voor hen is. Vooral FRANÇOIS SILBERKLANG is ruimschoots boven zijn theewater. DIENSTERS van het etablissement komen af en aan om de heren van drank te voorzien. De tafels staan vol met pullen en roemers en hoog opgetaste schalen met etenswaren. Twee CHEVALIERS voeren, aangevuurd door hun kameraden, een schijnduel boven op de tafel. Rechts van het midden gaat de kelder over in een verhoogde uitbouw, waar zich een bovenkamer van het hotel bevindt. De kamer, op ongeveer een twee meter hoogte, is apart uitgelicht. Er staat een eenvoudig bed met wat meubilair. De kamer is via een deur, met daarachter een voor het publiek onzichtbare trap, bereikbaar. Een HARMONICA-SPELER, rechts aan de tafel, zet het lijflied in wat onmiddellijk door de aanwezigen met geestdrift wordt meegezongen. EERSTE TONEEL MUZIEK NO. 6 HET LIED VAN DE CHEVALIERS 1. Toujours l’amour, la biere et bravour: In Bergen is het genieten. De taal die leer ik ook nog wel, Oui j’aime tout les pucelles. Oui les filles de Berg-op-Zoom. Ola, Ola, celébrez la victoire. Les chevaliers sont les grands héros, les héros de l’histoire 2. Toujours plaisir et vive le Roi. Op Bergen liet hij ons schieten. Wat zonde van dat vrouw’lijk schoon. Wij maken alles weer goed. Met les filles de Berg-op-Zoom. Ola, Ola, celébrez la victoire. Les chevaliers sont les grands héros, les héros de l’histoire. 3. Toujours les jours sont plein de jeunesse. Da’s koren op onze molen. Temidden van dit vrouw’lijk schoon. De liefde dat is ons loon. Bij les filles de Berg-op-Zoom.
© 2011 Stichting De Vierschaar.
25
Ola, Ola, celébrez la victoire. Les chevaliers sont les grands héros, les héros de l’histoire. 4. Toujours restez ici dans la ville. Wij willen nog wel wat blijven. Roept ons de plicht naar Frankrijk weer Dan denk ik iedere keer. Aan les filles de Berg-op-Zoom. Ola, Ola,celébrez la victoire Les chevaliers sont les grands héros, les héros de l’histoire. (Na de zang volgt een hilarische reactie van de MILITAIREN. Rechts is de uitbater van het Hotel, BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE verschenen) BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: (Gebaart om stilte, maar bijna niemand luistert. Dan met stemverheffing) Messieurs!……Messieurs! Alstublieft! (Hij slaagt er waarachtig in even de aandacht te trekken) Als eigenaar van dit nobele etablissement zal ik de laatste zijn om de feestvreugde van Uw eerbiedwaardige schermclub te verstoren, maar…… LUITENANT FRANÇOIS SILBERKLANG: (Onderbreekt hem, terwijl hij met boos op de tafel hamert) Wát hoor ik je daar zeggen, van Dendermonde? BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: (Haperend en enigszins van zijn stuk gebracht) …de feestvreugde van Uw gerespecteerde schermclub te verstoren, maar ik ….. LUITENANT FRANÇOIS SILBERKLANG: (Als boven. Hij is VAN DENDERMONDE genaderd en hij heeft hem bij zijn vest gegrepen) Hoe háál jij het in je imbeciele uitbaters-kop om ons…… (Hij benadrukt elk woord en duwt VAN DENDERMONDE ruggelings over de tafel) ons: “Les-Chevaliers-du-Grand-Fleuret…te vergelijken met een “scherm-club” !? (Algemene bijval volgt. Hij wankelt achteruit) Laat het voor eens en voor altijd in je domme Hollandse hersenen doordringen dat bij ons in Frankrijk zoiets een “Académie” heet, Van Dendermonde!….Een A-ca-dé-mie! LUITENANT CLAUDE DE SAINTE-CHARELL: (Is naderbij gekomen en staat rechts van SILBERKLANG) Hoe kun je zo‟n eenvoudige Bergse Hotelboer dát nu kwalijk nemen, mijn beste Silberklang? De man weet immers niet beter. BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: (Bevrijdt zich uit SILBERKLANG’s greep. Bezwerend) U heeft gelijk. Natúúrlijk hebt u gelijk! Wat hebben wij, simpele Bergenaren weet van uw honorabele activiteiten? Maarexcuseert u mij deze brutaliteit, Monsieur- u bent in mijn hotel!…Mijn hotel: de “Prins van Luyk”, waar de klant altijd koning is. Dus óók degenen die in de hotelkamers hierboven - ondanks Uw laweit - tevergeefs trachten de slaap te vatten. Voor hen spreek ik, monsieur….Namens hen vraag ik: kan het een ietsje rustiger? Ik ben een man die stáát voor zijn gasten, begrijpt u? SERGEANT WADISLAW DE BÉTHUNE (Is tijdens het voorgaande op de tafel geklommen. Roept) Hoort u wat hij zegt, luitenant?….. (Terwijl een obsceen gebaar maakt) Hij stáát voor z‟n gasten! (Men giert van het lachen) Is er iets mooiers als ons lijflied te horen, terwijl je daar boven een nummertje aan het maken bent!! (Algemene reactie volgt. De tegenspartelende VAN DENDERMONDE wordt door een aantal OFFICIEREN en ONDEROFFICIEREN languit op de schouders genomen, terwijl men hem overgiet met wijn en bier. Daarna wordt hij onder het zingen van een chaotische reprise van het Chevaliers-lied, via rechts uit het zicht van de toeschouwers © 2011 Stichting De Vierschaar.
26
gedragen. Ondertussen is DE SAINTE-CHARELL op de tafel gaan staan) LUITENANT CLAUDE DE SAINT-CHARELL: (Verzoekt om stilte. Het rumoer ebt weg) Mes amis! Zes maanden zijn er verstreken sinds onze dappere troepen Bergen op Zoom binnendrongen. Zes maanden zijn er verstreken sinds wij deze onoverwinnelijke geachte vesting onder aanvoering van onze eigen Löwenthal tot overgave dwongen! Niet zonder slag of stoot. Merde, non! Want hoeveel van onze kameraden ontbreken er niet op de lijst die wij zo graag volledig hadden willen houden. Maar het leven gaat door…..Zo ook het leven van onze Académie….én van onze ”Chevaliers du Grand Fleuret”. Wat een genoegen is het, om op deze feestelijke avond wederom een nieuwe Grand Seigneur te mogen verwelkomen, een nieuwe “Meester op het Fleuret” ……in de persoon van de Sergeant Louis-Pilippe Thibaut! (Wederom een algemene reactie. Er wordt ritmisch op de tafels getrommeld onder het scanderen van zijn naam. THIBAUT wordt door een aantal kameraden op de tafel getild) Louis-Philippe, mag ik je de “Fleuret d‟argent” en alle daarbij horende eretekens overhandigen….. (Hij neemt de zilveren eredegen die door één van zijn collega’s wordt aangereikt en geeft die aan THIBAUT. Het gevest is met een paarse strik versierd. Gebaart dan naar SILBERKLANG) François. De sjerp! (SILBERKLANG geeft hem de eveneens paars gekleurde sjerp met een groengele rozet aan de onderzijde. Hij hangt deze bij THIBAUT om de schouder) Ik spreek de hoop uit….Wat zeg ik?…..Ik weet zeker, dat jij in de toekomst een superieure vertegenwoordiger van onze groep zult worden. Gefeliciteerd! (Hij omhelst THIBAUT onder luid gejuich van de toehoorders. Daarna heft hij samen met hem het aangereikte glas) SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: (Gebaart, met het glas in de hand, om stilte) De luitenant zei het al….. lang heeft het geduurd eer onze kameraden deze vesting veroverd hadden. En niemand beter als ik - die de strijd van het begin tot het einde meemaakte- weet, wat een bittere ellende wij allen hebben doorstaan. Maar hoe zoet was het om daarna de smaak van de overwinning te proeven! En ik zeg jullie…. nóg zoeter is het om vanavond hier te staan als een van jullie medebroeders! (Er volgt wederom instemmend applaus en gejuich. Hij komt van de tafel en wordt door zijn kameraden gelukgewenst) LUITENANT FRANÇOIS SILBERKLANG: (Tracht ondertussen ook op de tafel te klimmen, wat hem niet lukt. Draait zich vervolgens om en roept) Even de mond houden….iedereen! (Niemand schenkt hem aandacht. Het rumoer gaat door) Smoelen dicht….voor een belangrijke mededeling! LUITENANT FRANÇOIS SILBERKLANG: (Zwaait met het pistool dat hij uit zijn uniform heeft gehaald. Met stemverheffing) Ik verzoek u……vooralsnog “vriendelijk”….de koppen gesloten te houden! (Geen aandacht. Hij schiet plotseling met zijn pistool in de lucht. Dat helpt. Iedereen zwijgt geschrokken. Hij glundert bij het zien van het bereikte resultaat) Voilá…….al zeg ik het zelf: dat helpt. (Bergt zijn pistool op en zet zich in postuur) Seigneurs!…..Wij menen dat we deze avond niet voorbij kunnen laten gaan zonder Louis-Philippe een passend cadeau aan te bieden. (Luid en met pathos) Volstaan wij met het aanbieden van dit armzalige feestje? Ik vraag het u - vóór het schaamrood mij naar de kaken stijgt kunnen wij dit fraaie hoogtepunt niet op een wat subtielere manier onder de aandacht brengen? (Andere toon) Jazeker, met bloemen …. “Bloemen?”…Hoor ik u verbaasd zeggen…”Bloemen?….Mijn beste Silberklang, ben je wel goed bij je verstand?”…..Inderdaad, u zult het nauwelijks geloven, maar wij gaan Louis-Philippe en ook u, cher amis, verrassen met oogstrelende, Bergse bloemen. Fris als de dauw in de Dordogne en geurend als een Parijse ochtend……Dus… (Hij draait zich half om en brult naar VAN DENDERMONDE die achter is verschenen) Van Dendermonde! Waar zijn die blommen, verdomme?! (VAN DENDERMONDE klapt in zijn handen en op hetzelfde moment stormen via de entree een 12-tal meisjes en vrouwen, van wie de activiteiten licht te raden zijn, de kelderruimte binnen. © 2011 Stichting De Vierschaar.
27
Een hilarische reactie van de militairen volgt; variërend van oprechte verbazing tot verrukt enthousiasme. De vrouwen zoeken snel een partner) SERGEANT WADISLAW DE BÉTHUNE: Wat zeg je ervan, Thibaut? Is het boeketje naar je zin? SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: (Met zijn armen om twee lieftallige deernen geslagen. Lachend) Voor zo‟n surprise deserteer ik desnoods midden in een veldslag! LUITENANT FRANÇOIS SILBERKLANG: (Klapt in zijn handen) Seigneurs…..u hebt het al begrepen: deze “Wonderen der Natuur” vereisen een liefderijke verzorging! Geen water…..alsjeblieft géén water. Trakteer uw bloem op een weelderige Bourgogne of een schuimend bier. En u heeft permissie om af en toe haar blaadjes te lezen en haar knopje te betasten. Neem van mij aan- ik weet het uit ervaring- zoiets leidt tot opmerkelijke resultaten. TWEEDE TONEEL (Ondertussen heeft elke Chevalier zijn partner gevonden. De sfeer in de gelagkamer krijgt een zwoel karakter. Bij de entree verschijnen de sergeanten JOHAN VAN PALLANDT en zijn vriend HEINRICH HELLERSTADT) SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: (Ziet JOHAN en meent hem te herkennen) Johan? SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Ziet LOUIS-PHILIPPE) Louis-Philippe! (LOUIS PHILIPPE maakt zich los uit de greep van de beide vrouwen en loopt snel naar JOHAN. De beiden omhelzen elkaar) SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: Waarachtig je bent het. Johan van Pallandt! SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Bewondert zijn sjerp) “Chevalier Thibaut”!….. Nee, maar…je bent een specialist geworden. Ik moet voor je oppassen. Hoe is het, ouwe jongen? Hoe lang is het geleden dat wij elkaar voor het laatst gezien hebben? SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: Meer dan een half jaar. Vertel op, wat heeft mijn beste vriend al die tijd uitgespookt? SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Ik zat in Zwitserland. Als cavalerist bij Generaal Crébillon. Ik ben hals over kop uit Neuf Châtel vertrokken, toen ik hoorde wat er hier in Bergen op Zoom- in mijn geboorteplaats- gebeurd was. SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: Je familie is in veiligheid, hoop ik? SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Geen idee. Ik ben amper een uur hier. Toen ik aankwam ben ik meteen naar mijn ouderlijk huis gegaan. De woning was ongeschonden, maar er was geen mens te bekennen. En de buren waren ook spoorloos. SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: Maak je niet ongerust. Toen wij de stad binnenvielen stond het grootste gedeelte van de huizen leeg. De meeste inwoners waren weggetrokken. En nu zie je ze stuk voor stuk weer binnendruppelen. Vandaag of morgen staat je familie voor je neus. Let op mijn woorden! SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Wrang) Ik hoop het, want onze Franse “vrienden” hebben wel de beest uitgehangen als ik de berichten hoor en de ravage hier in de stad zie…… SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: Je moet niet alles geloven wat ze je vertellen. Maar wat wil je? Wij, van onze kant hebben bijna tienduizend man verloren. (Heftig) En bovendien: “oorlog voeren “ is ons vak, Johan! Je bent een betaalde huurling en je doet wat je gezegd wordt. Zo doe jij het en zo doe ik het! Ook hier geldt het recht van de sterkste! SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Zakt langzaam op de bank achter hem en buigt het hoofd) Al is het m‟n vak, ik wil weten waar mijn ouders gebleven zijn. SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: (Zit naast hem) Natuurlijk. Je hebt gelijk….Luister, m‟n beste jongen. We gaan morgen samen naar de Registratuur en we zoeken net zo lang tot we weten waar ze uithangen. Afgesproken? © 2011 Stichting De Vierschaar.
28
SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Fideel van je, dat je me helpt, Louis Philippe. SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: (Staat. Steekt hem de hand toe) M‟n beste kameraad laat ik niet in de steek. (JOHAN pakt zijn hand en beiden slaan elkaar op de schouders. JOHAN voelt de ring aan LOUIS-PHILIPPE’s vinger. Hij maakt een opwaartse beweging ) SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Bekijkt de ring) Mooie ring heb je daar. Een erfstuk? SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: (Maakt zijn hand los uit JOHAN’s greep. Lachend) Punt één: ik ben van plan om vanavond samen met jou liederlijk dronken te worden en punt twee: geef ik daar nu het startsein voor. Vertel op: wat wil je drinken. SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Een kruik Prinsenbier om te beginnen, lijkt me een uitstekend idee. (LOUIS-PHILIPPE maakt een bevestigend gebaar en loopt naar achter om de bestelling te halen) DERDE TONEEL ( Tijdens hun voorgaande dialoog is het feest ongestoord doorgegaan. Ondertussen is JOSINA bij de entree verschenen. Ze kijkt rond alsof ze iemand zoekt. Een officier tracht haar rond het middel te grijpen, maar zij trekt zich los. Plotseling ziet zij JOHAN) JOSINA: (Roept) Johan! SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Verrast) Josina! (Zij stort zich in zijn armen. Een innige en emotievolle omhelzing) JOSINA: (Ze huilt van vreugde) Mijn tante Anna had je daarnet in de Potterstraat zien lopen. Ik ben als een gek naar hier gerend! SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Josina. Lieveling!….Maanden heb ik van het moment gedroomd jou weer in mijn armen te sluiten en eindelijk…het is het zover. JOSINA: Hou me vast. Hou me héél stevig vast! Ik wil zeker weten dat jij het bent. SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Alles wordt weer net als vroeger…..ik zweer het je….. (Realiseert zich eensklaps) Mijn vader en moeder?…..Ik was bij mijn ouderlijk huis en daar was niemand te bekennen. Josina, waar zijn ze? JOSINA: (Maakt zich los uit zijn greep en kijkt hem ontzet aan) Mijn God….Johan……Je weet niet….. (Ze slaat haar hand voor de mond en slaakt een kreet) Je weet niet dat….. SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Wat is er, Josina ……..Vertel op: wat is er aan de hand? JOSINA: (Kijkt rond en neemt een besluit) Nee, niet hier. (Grijpt hem bij de hand en voert hem snel naar de uitgang) SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Niet begrijpend) Wat is er, Josina? Waar gaan we heen? SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: (Nadert met twee kannen bier in de hand. Hij ziet nog juist een glimp van het verdwijnende tweetal. Roept) Johan! © 2011 Stichting De Vierschaar.
29
SERGEANT WADISLAW DE BÉTHUNE: (Lachend tot Louis-Philippe) Te laat, beste jongen…..Te laat!….Hij is véél te ongeduldig om nog op ‟n drankje van jou te wachten. (Slaat hem op de schouder) Hij heeft nu wel andere dingen aan zijn kop. Wat wil je? Met zo‟n vrouwtje! (Ondertussen zien we buiten de gelagkamer JOSINA, nog steeds hand in hand met JOHAN, druk onderhandelen met VAN DENDERMONDE. Ze wijst naar boven. VAN DENDERMONDE overhandigt JOSINA een sleutel. Dan verdwijnen JOSINA en JOHAN, gevolgd door VAN DENDERMONDE snel achter de hotelopbouw) SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: Maakt niet uit. Ik zie hem morgen wel. SERGEANT WADISLAW DE BÉTHUNE: Wie was dat? Ik ken hem niet. Is hij van ons Regiment? SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: ‟t Is mijn beste vriend…..Het is een Nederlandse huurling. Afkomstig hier uit Bergen op Zoom. Hij maakt zich zorgen om zijn familie. (Geeft hem de een van de twee kruiken) Hier, drink op. SERGEANT WADISLAW DE BÉTHUNE: (Neemt de kruik. Dan schouderophalend) Daar was anders niks van te merken….Maar ik geef toe: dat is een reden om je ongerust te maken. Santé! VIERDE TONEEL (Terwijl ze met elkaar proosten, verplaatst de handeling zich. Het licht op de gelagkamer dooft en de hotelkamer rechts komt in het licht. De deur vliegt open en JOHAN stort zich naar binnen op de voet gevolgd door JOSINA en VAN DENDERMONDE. Hij werpt zich op het bed) SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Hamert met zijn handen vertwijfeld op de rand van het bed) Dood!…Allebei dood!…In Godsnaam: waarom hoor ik dat nú pas? JOSINA: Hoe kón het anders?…Begrijp dat dan toch! Niemand wist immers waar je uithing. BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: Die Franse rotzakken zijn als beesten zijn te keer gegaan. (Heeft de deur gesloten en blijft er met zijn rug tegenaan staan) SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Huilt) Arme Papa en Mama……Ik heb geen afscheid van ze kunnen nemen….Ik heb niet eens afscheid van ze kunnen nemen. (Hij krimpt snikkend ineen, terwijl JOSINA bij hem neerzit en hem tracht te troosten. Plots verstard hij en veert overeind) Diederick!….Waar is Diederick? Waar is mijn broer?…Toch ook niet…… JOSINA: (Haastig ) Nee, nee….. Diederick zit veilig ondergedoken bij ons thuis……Hij mankeert niets. SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Ondergedoken? Waarom? JOSINA: Het weeshuis was niet de plaats waar die jongen thuishoorde. En ik wist dat je vandaag of morgen terug zou komen. SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Staat en wil gaan) Ik wil naar hem toe….Ik moet hem zien! JOSINA: (Drukt hem terug op het bed) Nee! …Ik breng hem hier. Geloof me: het is beter dat je hem hier ontmoet. Johan, beloof me dat je hier blijft. Beloof me! (Tot VAN DENDERMONDE. Vastbesloten) …….Ik ga Diederick halen. (Ze loopt naar de deur. Dringend) Alsjeblieft, bekommert u zich om hem……Zorg dat hij geen gekke dingen doet. (Verdwijnt via de deur. JOHAN zink terug op het bed. VAN DENDERMONDE pakt een stoel en gaat tegenover JOHAN zitten) BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: Spijtig voor je. Heel spijtig…..Ik heb ze goed gekend……die ouders van jou. © 2011 Stichting De Vierschaar.
30 (JOHAN knikt zwijgend. Zijn tranen verbijtend) Je vader was een fijne vent. Hij heeft me geholpen toen ik dit hotel hier over nam. Met de overdrachts-akte en zo….. (Hij klopt JOHAN troostend op de schouders. Dan bitter) Die vrienden van jou daar beneden hebben zich als zwijnen gedragen, weet je dat? Maar goed dat je niet op de hoogte bent wat er hier tijdens de plundering allemaal gebeurd is. M‟n hart draait om in m‟n lijf als ik er nog aan terugdenk. M‟n zwager hebben ze overhoop geschoten en twee nichtjes van me zijn tijdens het beleg levend verbrand. Ze konden het huis niet meer bijtijds verlaten. Twaalf en vijf jaar waren ze. De arme schapen! Ik krijg het- verdomme- weer kwaad als ik eraan denk…. (Staat op en loopt naar het raam. Met ingehouden woede) En nu maar zuipen en feesten alsof er niks aan de hand is. “Chevaliers” noemen ze zich……van de “A-ca-dé-mie”. Wat zou ik ze eens graag de waarheid vertellen. Dat zooitje ellendelingen! Maar ik ben een stomme, Bergse hotelboer. Dus ik moet m‟n smoel houden. (Draait zich half om) Alles hebben ze leeggeroofd. De schoften!…..Ze trokken zelfs de kleren van je lijf. Je gelooft het niet, maar ik zag in de Fortuinstraat een dominee in z‟n blote kont lopen, omdat ie niet snel genoeg z‟n portemonnee opentrok! En als je protesteerde schoten ze je zó voor je kop. Het ergste van allemaal was dat maatje van je…..Ik bedoel, die gast waar jij zo amicaal mee stond te kletsen….die sergeant…..hoe heet ie? SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Heeft zich opgericht) Louis-Philippe?……Dat was: Louis-Philippe. BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: Juist! Die bedoel ik…..Die platbek die een sjerp kreeg, omdat ie zo verrekkes goed iemand anders in z‟n pens kan steken. Die vent had met zijn vriendjes heel de Potterstraat voor zijn rekening genomen. Pakken wat ze pakken konden, dat was het devies. Ze waren door het dolle heen. Als een stelletje losgeslagen wolven gingen ze te keer. Ik zag het met m‟n eigen ogen: als hij z‟n zin niet kreeg schoot hij ze zonder pardon overhoop. Het zou me niks verbazen als hij ook bij jullie het huis is binnengedrongen en je vader, de notaris……. (Onderbreekt, want de deur zwaait open en JOSINA en DIEDERICK verschijnen) SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Staat) Diederick! DIEDERICK: (Stort zich in de armen van JOHAN. Snikkend) Waar was je nu?……Waar was je nou al die tijd! SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Drukt hem tegen zich aan. Geroerd) Ik ben weer terug, dat is het belangrijkste. (Op zijn knie voor DIEDERICK) Kom, gedraag je als een man…..Niet huilen. Je hebt mij toch. Niet huilen. Kom …. DIEDERICK: (Lijkt ontroostbaar) Je moest „ns weten wat er met Papa en Mama gebeurd is! Je moest eens weten…. SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Dat weet ik. Dat hoef je me niet te vertellen. Rustig maar. We gaan terug naar huis en…. DIEDERICK: (Onderbreekt. Zijn beslissing staat vast) Néé…Ik ga niet naar huis. Nooit meer! SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Natuurlijk wel. Waarom niet? DIEDERICK: Als hij weer terugkomt…….. SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Als wie terugkomt?…..Waar heb je het over? DIEDERICK: (Heftig) Die Franse sergeant die Papa heeft dood gemaakt…… en daarna zijn ring afpakte….. SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Komt overeind) Zijn ring afpakte? Je bedoelt Papa ‟s ring?……De gouden zegelring met een “M” er in gegraveerd? DIEDERICK: Die hij mij heeft beloofd op de dag dat ik achttien jaar zou worden! SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Komt langzaam overeind. Draait zich als in trance om) Louis-Philippe!……Die ring had Louis-Philippe! © 2011 Stichting De Vierschaar.
31
JOSINA: (Voelt het naderend onheil) Johan! Wat is er? BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: (Pakt hem bij de schouder) Johan. Wees verstandig, jongen! Doe geen stomme dingen. SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Duwt met een beweging VAN DENDERMONDE van zich af, zodat deze tegen het bed beland. Schreeuwt uitzinnig) Thibaut!! …..Moordenaar! Waar ben je!! (Hij pakt zijn naast het bed liggende gevest, opent de deur en stormt naar beneden) JOSINA: (Schreeuwt) Johan!! Alsjeblieft, niet doen…..Niet doen! (Ze grijpt DIEDERICK en drukt hem in doodsangst tegen zich aan) Meneer van Dendermonde……Hou hem tegen, ik smeek u! Hou hem tegen! BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: (Is overeind gekomen en snelt naar de deur. Roept door deuropening) Johan!!…… Maak het nou niet erger dan het al is. Blijf hier, verdomme! (Ziet de vruchteloosheid van zijn poging in en smijt de deur dicht) Stomkop! JOSINA: (Leidt DIEDRICK naar de rand van het bed. Ze neemt een besluit) Ik ga Kapelaan Beyens halen. BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: Kapelaan? Wat moet je met een zwartrok op zo‟n moment? JOSINA: Kapelaan Beyens was Johan‟s biechtvader. Dat is de enige naar wie hij luistert…. BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: Hij komt te laat, lieve kind…….Er valt er niks meer te luisteren! VIJFDE TONEEL (Maar JOSINA is al verdwenen. Het licht op de kamer dooft en de schijnwerpers belichten opnieuw de gelagkamer, waar het feest nog in volle gang is. JOHAN stormt met getrokken floret via rechts voor het lokaal binnen) (Roept) Thibaut!!…….Thibaut!! (Het rumoer neemt af. Sommigen draaien zich om. Anderen manen hun tafelgenoot tot stilte. LOUIS-PHILIPPE, zich nog van geen kwaad bewust, bevrijdt zich uit de omarming van twee meisjes) SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Thibaut! Verdedig je! SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: Johan?…..Is het niet een beetje laat voor zo‟n spelletje? SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: (Neemt gevechtshouding aan. Roept met overslaande stem) Die ring om jouw vinger is de ring van mijn vader, Thibaut! ….”Het recht van de sterkste”, zei je toch? Je bent een moordenaar, Thibaut…..Een gemene, laffe moordenaar! SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: Wat mankeer je in Godsnaam? Hoe kon ik dat weten? De man liep gewoon in de weg. SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Een schoft ben je….een vuile schoft! (Hij doet een uitval) SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: Ik ben je vriénd, Johan! (Ziet zich genoodzaakt zijn floret te pakken) SERGEANT JOHAN VAN PALLANDT: Zulke vrienden wens ik mijn ergste vijand nog niet toe! En garde! SERGEANT LOUIS-PHILIPPE THIBAUT: Merde!…Bergse barbaar….kom je ring maar halen! (Beiden maken zich gereed voor een duel op leven en dood. De scène verplaatst zich nu buiten de gelagkamer naar de straat ervoor. © 2011 Stichting De Vierschaar.
32
Aangetrokken door het rumoer zien we via links en rechts de BURGERS van Bergen op Zoom verschijnen, die op afstand het gebeuren volgen) ZESDE TONEEL MUZIEK NO.7 HET DUEL (De muziek begint de lichten faden op de gelagkamer en JOHAN en LOUIS-PHILIPPE komen in twee volgspots. Vanaf de open hotelkamer volgt DIEDERICK met achter hem VAN DENDERMONDE het gevecht. Tegen het einde van de scène verlaat VAN DENDERMONDE haastig de kamer en laat DIEDERICK alleen. Het gehele duel met alle attaques en bewegingen dienen zoveel mogelijk synchroon te lopen met de ritmiek van de muziek, zonder dat de dodelijke dreiging van het totaal ook maar een moment verloren gaat. Bij de CHEVALIERS en hun MEISJES dringt langzaam het besef door dat het hier ernst is. Zij omringen de duelleerden. Sommigen willen ingrijpen, anderen houden hen weer tegen. Aanvankelijk lijkt LOUIS-PHILIPPE aan de winnende hand, maar de verbetenheid van JOHAN geeft tenslotte de doorslag. Bij de slotnoot van de muziek doorsteekt hij LOUIS-PHILIPPE. Deze zakt dodelijk getroffen in elkaar. Er volgt een ijzingwekkende stilte. ALLEN staan een moment bewegingsloos) DIEDERICK: (Gilt) Johan!! (JOHAN bukt en rukt de ring LOUIS-PHILIPPE’s vingers, duwt vervolgens enkele omstanders ruw opzij en vlucht als eerste weg via de poort. Als geëlektrificeerd komt alles in beweging. Er heerst in de groep grote verwarring. Vrouwen gillen en een aantal CHEVALIERS bekommeren zich om de op de grond liggende LOUIS-PHILIPPE. SILBERKLANG buigt zich over hem heen) ZEVENDE TONEEL LUITENANT CLAUDE DE SAINTE-CHARELL: (Tot de hem omringende ONDEROFFICIEREN) Merde! Ga er achteraan…..Grijp die vent! (Een aantal van hen zet de achtervolging in, maar JOHAN is verdwenen) LUITENANT FRANÇOIS SILBERKLANG: (Komt overeind. Roept met een stem vol ontzetting) Hij is dood!…Dóód, hoor je dat? Wat is hier aan de hand? Mon Dieu, wat gebeurt hier? LUITENANT CLAUDE DE SAINTE-CHARELL: Wie was die Sergeant? Ik wil weten wie die man was? (Iedereen begint door elkaar te praten, terwijl ondertussen het lichaam van LOUIS-PHILIPPE op een brancard wordt afgevoerd)) Koppen dicht! …Vertel op: is hij van ons regiment? SERGEANT WADISLAW DE BÉTHUNE: Nee, het is een huurling afkomstig ….. uit Bergen op Zoom. Zover ik weet. LUITENANT FRANÇOIS SILBERKLANG: Hoe is dit mogelijk? Die twee leken de beste kameraden? LUITENANT CLAUDE DE SAINTE-CHARELL: Dan denk ik dat ik weet waar de schoen wringt…. Heren, dit laten wij niet op ons zitten. Wij krijgen deze moordenaar te pakken al moeten we heel Bergen op Zoom daarvoor overhoop halen! (Loopt naar achter. De rest volgt) Kom, we hebben geen moment te verliezen. Hij zal de dans niet ontsnappen! (Het gezelschap verspreidt zich, nog diep onder de indruk van het gebeuren. DE CHEVALIERS volgen CLAUDE DE SAINT-CHARELL. Tijdens de navolgende scène blijven de BURGERS op, in kleine groepen verdeeld , pratend met elkaar en in afwachting van de processie die komen gaat)
© 2011 Stichting De Vierschaar.
33
ACHTSTE TONEEL ( De hotelkamer komt in het licht. DIEDERICK zit- met de handen voor de ogen geslagen- op de rand van het bed. De deur zwaait open en een verwilderde VAN DENDERMONDE stoot JOHAN haastig naar binnen) BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: (Woedend tegen JOHAN) Moest dat nou zó?. Had je dat niet op een andere manier op kunnen knappen! God-nog-an-toe, wat moeten we nu?! Als die kerels je te pakken krijgen scheuren ze je aan stukken! En mij erbij, als ze weten dat ik je heb geholpen. JOHAN: (Zit naast DIEDERICK op bed. Slaat zijn arm beschermend om hem heen) Je hoeft niet meer bang te zijn. Die sergeant komt nooit meer terug. (Duwt hem de ring in de hand) En hier is Papa‟s ring. (De deur gaat open en JOSINA in het gezelschap van KAPELAAN BEYENS verschijnen. BEYENS draagt een kleine, rieten koffer. JOHAN staat snel op en drukt JOSINA heftig tegen zich aan) Josina!…..Louis-Philippe, hij is dood!…. Ik heb de moordenaar van mijn vader gedood, Josina! JOSINA: (Duwt hem van zich af en pakt hem bij de schouders. Dringend) Je moet weg, Johan……Nu meteen. Ze zijn je overal aan het zoeken. Ik heb Kapelaan Beyens naar hier gebracht. Hij zal jullie helpen. JOHAN: Kapelaan! KAPELAAN BEYENS: We hebben geen moment te verliezen, Johan! Er trekt zo dadelijk een begrafenis door de binnenstad. (Heeft de koffer op de stoel gelegd en opent deze) Jullie doen deze superplies aan en verbergen je in de stoet die voorbij trekt. Hopelijk kunnen we je op die manier de stad uit loodsen. De Pastoor is op de hoogte. Hij zal jullie helpen, heeft hij beloofd (Pakt de kleding uit de koffer en geeft deze aan JOHAN en DIEDERICK) JOHAN: Wij….In een begrafenisstoet? En jij, Josina? JOSINA: Bekommer je niet om mij. Eenmaal buiten de stadspoort ben je veilig. Mijn vader brengt jullie onder bij een kennis van hem ……. een boer in Huybergen. Ik zou maar opschieten als ik jou was! (JOHAN en DIEDERICK verkleden zich, geholpen door JOSINA en KAPELAAN BEYENS) BOUDEWIJN VAN DENDERMONDE: Via de achterpoort van het hotel laat ik jullie in de stoet…….Sodejú, als dit nu maar lukt! (Heeft de deur half geopend en kijkt naar buiten) Sta daar nou niet te treuzelen! Schiet op, man! Elke seconde is kostbaar! NEGENDE TONEEL MUZIEK NO.8 DE BEGRAFENIS (Terwijl JOHAN en DIEDERICK de laatste hand aan hun kleding leggen horen we de inleidende klanken van de Begrafenismuziek. VAN DENDERMONDE houdt de deur open en maant tot spoed. JOSINA duwt JOHAN en DIEDERICK, nu gekleed als diaken en misdienaar door de opening naar buiten. KAPELAAN BEYENS sluit de koffer en volgt het gezelschap. VAN DENDERMONDE sluit als laatste de deur. Het licht op de hotelkamer dooft. De gehele achterplaats- de straten van Bergen op Zoom- komt nu in het licht. Via de poort zien we de kop van de stoet verschijnen en we horen het gezang van het koor der RELIGIEUZEN. Voorafgegaan door MISDIENAARS met wierookvaten en een draagkruis op stok volgt een groep DIAKENS EN AKOLIETEN, met brandende toortsen. Daar achter het koor de RELIGIEUZEN, tenslotte de zwarte lijkkist op een affuit, getrokken door een zwart-omfloerst paard met BEGELEIDER. © 2011 Stichting De Vierschaar.
34
Aan weerszijden vier AKOLIETEN. Daarachter met koorkap en velum: PASTOOR VANDELAER. Aan weerszijden van hem MISDIENAARS eveneens met wierookvaten. Het einde van de stoet wordt gevormd door burgerlijke HOOGWAARDIGHEIDSBEKLEDERS. De BURGERIJ van Bergen op Zoom vormt aan weerszijden van de stoet een doorgang. Achter een groep BURGERS zien we de poort onder de hotelkamer opengaan. JOSINA verschijnt. Zij kijkt om zich heen of de kust veilig is en wenkt vervolgen in de richting van de poort. JOHAN en DIEDERICK worden door VAN DENDERMONDE naar buiten geduwd. Niemand lijkt aandacht aan hen te schenken. Allen kijken naar de langzaam voorbij trekkende stoet. Als de DIAKENS passeren sluiten DIEDERICK en JOHAN ongemerkt aan als deelnemer in de stoet. DIEDERICK krijgt een wierookvat in de hand gedrukt en de stoet gaat verder. De CHEVALIERS en enkele SOLDATEN zijn ondertussen op de achtergrond verschenen. Zij lopen- sommige met getrokken rapierdoor de toegestroomde menigte, op zoek naar JOHAN VAN PALLANDT. De woedende CHEVALIERS gaan niet zachtzinnig te werk. Sommige mannelijke BURGERS worden ruw op hun identiteit onderzocht. Als de kist passeert zinken sommige BURGERS op de knieën en slaan godsvruchtig een kruisteken. JOHAN en DIEDERICK lopen vlak achter PASTOOR VANDELAER. Zij naderen de groep met LUITENANTEN DE SAINTE-CHARELL en SILBERKLANG. Deze dringen zich door de omstanders naar voor met de bedoeling de begrafenisstoet tegenhouden. PASTOOR VANDELAER stopt en ook de rest van de stoet staat stil. Ook het gezang houdt op. De spanning is voelbaar. De LUITENANT DE SAINTE-CHARELL staat met getrokken rapier ter hoogte van de lijkkist) LUITENANT CLAUDE DE SAINTE-CHARELL: (Wijst met zijn fleuret in de richting van de kist. Tot DE BÉTHUNE) Sergeant….open die kist! (Met een algemene kreet van ontzetting deinzen de omstanders achteruit. Ook de deelnemers van de stoet zijn in opperste verwarring. SERGEANT DE BÉTHUNE komt naar voor en gaat naar de lijkkist. Iedereen staat doodstil. Hij aarzelt) Sergeant de Béthune…..dit is een bevel! (DE BÉTHUNE gaat naar de affuit en opent met één beweging het deksel van de kist. Een kreet van afgrijzen klinkt bij de OMSTANDERS. DE SAINTE CHARELL nadert en kijkt van een afstand in de kist. DE BÉTHUNE kijkt hem aan en sluit langzaam het deksel. PASTOOR VANDELAER dringt zich naar voor) PASTOOR VANDELAER: (Houdt bevend van woede, met uitgestoken hand zijn kruis in de richting van DE SAINT-CHARELL) Knielt!……Gij, ongelovige!! (Luitenant DE SAINTE CHARELL blijft even onbeweeglijk staan, draait zich halfom en kijkt naar de CHEVALIERS achter zich, draait terug, buigt het hoofd en zakt langzaam door de knie en slaat een kruisteken. De rest van de CHEVALIERS volgt zijn voorbeeld. De zang van het koor der RELIGIEUZEN zet weer in en de stoet trekt verder. De CHEVALIERS en de SOLDATEN druipen af, hun ergernis nauwelijks verbergend. Via de achterpoort verdwijnt de stoet uit het oog)
© 2011 Stichting De Vierschaar.
35
TIENDE TONEEL MUZIEK NO 9 FINALE(orkestraal “Diederick-motief”) Als laatste zien we, terwijl de BURGERS en de CHEVALIERS met de SOLDATEN zich verspreiden, JOSINA in de volgspot. Zij zwaait met een traag gebaar de verdwijnende stoet na. Achter haar, op bescheiden afstand staat - onbeweeglijk- KAPELAAN BEYENS met het rieten koffertje in zijn hand. EINDE
© 2011 Stichting De Vierschaar.
36 Jacques J. de Groot/ 27 november 2010
© 2011 Stichting De Vierschaar.