- KRONIEK OFFERS Onder Joden en christenen, maar ook bij ‘buitenstaanders’, leeft de opvatting dat Jodendom en christendom twee verschillende religies zijn. Ze mogen dan misschien gemeenschappelijke wortels hebben, op een gegeven moment hebben hun wegen zich gescheiden. Joden en christen hebben twee verschillende wijzen van geloven ontwikkeld. In deze opvatting zit een kern van waarheid. Tegelijkertijd blijken de gescheiden wegen soms op een onverwachte en verrassende manier parallel aan elkaar te lopen. In deze eerste column als de nieuwe voorzitter van de Katholieke Raad voor Israël wil ik daarvan een voorbeeld geven. Enkele weken geleden nam ik deel aan een wetenschappelijk congres over het ‘offer’ in Jeruzalem. Het thema leent zich uitstekend voor stereotype voorstellingen met betrekking tot de ‘andere’ traditie. Christenen suggereren soms dat Joden nooit zijn losgekomen van de offercultus in de tempel van Jeruzalem. Waarom zou in de Misjna en de Talmoed daar anders zo veel aandacht worden besteed? Omgekeerd schilderen Joden het christendom soms af als een ‘offer’-godsdienst. Draait het niet allemaal om de offerdood van Christus, of om het Misoffer, of om zelfopoffering? Het boeiende van het congres was dat dergelijke stereotype voorstellingen regelmatig werden doorbroken. Zo liet rabbijn David Golinkin (Schechter Institute) aan de hand van verschillende versies van het Moesafgebed zien hoe uiteenlopend er binnen het Jodendom over dit onderwerp werd gedacht. Sommigen zien uit naar de herinvoering van de offercultus. Anderen schrappen de verwijzingen naar de offercultus of vervangen offertermen door andere woorden (bijvoorbeeld ‘gebed’). Het kwam mij als christen erg bekend voor. In de tijd van de reformatie hechtten rooms-katholieken erg aan het offerkarakter van de Mis. Calvinisten en Lutheranen verwierpen het radicaal. De Anglicaan Cranmer verving woorden als ‘offer’ door ‘gebed’. Uiteraard kan het Moesafgebed niet zomaar worden gelijkgesteld aan de Romeinse Canon uit de Romeinse Mis. Toch blijft het interessant dat Joden en christenen vaak met dezelfde vragen blijken te worstelen en dat grenzen anders lopen dan je op het eerste gezicht zou denken. GERARD ROUWHORST Voorzitter KRI
1/2011 Informatiebulletin van de Katholieke Raad voor Israël
Gesprek met nieuwe voorzitter van de KRI
Gerard Rouwhorst: ‘Kennis Jodendom onder katholieken nog veel te gering’
Prof.dr.Gerard Rouwhorst, de nieuwe voorzitter van de Katholieke Raad voor Israël. Hij constateert: ‘In katholieke kring leven nog vaak hardnekkige vooroordelen over het Jodendom. Als je in doorsnee parochies komt en daar hoort hoe pastores en vrijwilligers de Schrift uitleggen! Bij dergelijke gelegenheden komen regelmatig alle oude clichés weer boven: Joden waren legalistisch; ze hielden van allerlei dwaze bepalingen; als er op sabbat iemand ziek was, lieten ze die gewoon doodgaan omdat
je dan niet mag werken, en ga zo maar door.’ In een wat verder verleden was prof. dr.Gerard Rouwhorst lid van de KRIwerkgroep Liturgie en pastoraat, maar sinds 1 januari staat hij aan het hoofd van de Katholieke Raad voor Israel. Hij is zeker niet van plan het roer volledig om te gooien. ‘Ik kan me goed vinden in de beide doelstellingen van de KRI: katholieken bewust maken van hun
2
verbondenheid met het Jodendom én het bestrijden van het eerder toe- dan afnemend antisemitisme en anti-judaïsme.’ Wat dit laatste betreft geeft hij er direct de verklaring bij. ‘Als je de situatie van nu vergelijkt met die van zo’n dertig, veertig jaar geleden, dan moet je vaststellen dat alles er bepaald niet gemakkelijker op is geworden. De meeste mensen, en zeker niet alleen die van allochtone huize, associëren het Jodendom toch vooral met het Israëlisch-Palestijnse conflict. Die misvatting vormt een belangrijke hobbel voor de religieuze dialoog.’ Als hij de KRI vandaag moest oprichten, zou Rouwhorst de I van Israel misschien wel weglaten. ‘Niet omdat we als Katholieke Raad niets met de staat Israël te maken willen hebben, laat staan dat we het bestaansrecht van de Joodse staat zouden ontkennen, maar om aan te geven dat het Jodendom breder is dan alleen het land. De helft van alle Joden woont daar niet. Daarom wekt de naam KRI bij sommigen misverstanden. Als je die naam echter nu zou veranderen, zou dat als een politiek statement tegen de staat Israël worden opgevat.’ De nieuwe voorzitter wijst er met nadruk op dat de Katholieke Raad voor Israel aansluiting dient te zoeken bij álle stromingen binnen de katholieke kerk. ‘Je moet niet de indruk wekken dat aandacht voor het Jodendom louter een zaak is van de zogenaamde progressieve vleugel. Juist omdat de dialoog in belangrijke mate met uitleg van de Schrift te maken heeft, dienen we ons ook te richten op de meer orthodoxe richting. De KRI maakt onderdeel uit van de totale katholieke gemeenschap.’ NADRUK OP PRAKTIJK Wat de dialoog tussen Joden en christenen betreft, bespeurt ook Rouwhorst aan Joodse kant de neiging die te beperken tot zuiver praktische zaken? ‘Nou, het zou wel eens kunnen zijn dat wat wij als “praktische zaken” zien voor Joden anders ligt. De Joodse traditie legt de nadruk meer op het doen dan op de correcte manier van geloven, meer op de praktijk dan op de dogmatiek. Terwijl in het christendom vaak veel waarde wordt gehecht aan de leer en de manier waarop het geloof wordt geformuleerd. Dat wil niet zeggen dat wij in de dialoog met het Jodendom zaken die voor ons essentieel zijn niet aan de orde moeten stellen.’ Het gesprek met Rouwhorst vindt plaats in de ruime, lichte, met theologische en godsdiensthistorische boeken omzoomde werkkamer op de benedenverdieping van zijn eengezinswoning in een rustige wijk van het Utrechtse Nieuwegein. Daar woont hij met zijn (Japanse) vrouw en (twee) kinderen. Rouwhorst is van 1951. Hetzelfde jaar, zo wil hij wel even gezegd hebben, dat de KRI werd opgericht. Lachend: ‘Toeval bestaat niet’. Op z’n achttiende begon hij met een studie theologie aan de toenmalige KTU (Katholieke Theologische Universiteit van Utrecht). Daarna liep hij in Rome twee jaar colleges aan het befaamde Pontificio Istituto Orientale (Oosters Instituut) en de door Benedictijnen geleide universiteit van Sant Anselmo, om vervolgens nog eens twee jaar in Parijs te gaan studeren aan respectievelijk de Sorbonne en het Institut Catholique (‘La Catho’): Arabisch, Armeens en Syrisch. Eenmaal terug in Nederland rondde hij zijn promotieonderzoek af naar de paashymnen van Efrem de Syriër (306-373), de grote heilige dichter van de Syrisch sprekende kerken. Intussen werkte Rouwhorst als wetenschappelijk assistent aan de KTU en vanaf 1985 als universitair docent liturgiewetenschap aan de KTUA in Amsterdam. Sinds 1991 is hij hoogleraar liturgiegeschiedenis. Eerst aan de KTU en sinds
de fusie met de Universiteit Tilburg (2007) aan de faculteit katholieke theologie in die Brabantse stad. Rouwhorsts bijzondere aandacht gaat uit naar de liturgische traditie van de vroegchristelijke kerk tot aan het einde van de Oudheid en het begin van de Middeleeuwen. Zijn specialisatie is tweeledig: a) de liturgische tradities van de Syrischtalige christenen en b) de relatie en interactie tussen de vroegchristelijke en (vroeg)Joodse liturgische tradities. JOODSE WORTELS Over de vraag wanneer bij hem de belangstelling voor het Jodendom ontstond hoeft Rouwhorst niet lang na te denken. ‘Dat begon tijdens mijn studie aan de KTU. Ik had al vrij vroeg interesse voor de ontstaansgeschiedenis van het christendom en zijn Joodse wortels. In de jaren zeventig van de vorige eeuw speelde dat sterk. Niet voor niets had de KTU rabbijn Yehuda Ashkenazy tot lector, later hoogleraar talmoedica benoemd. Hij was een charismatisch docent, ook voor mij. Zijn colleges trokken volle zalen, waren zeer populair. Een Jood die vanuit zijn geloofstraditie met christenen in discussie ging over de hunne, dat was nieuw en spannend. Ashkenazy liet de nieuwtestamenticus David Flusser en de historicus Shmuel Safrai, eveneens Joden, gastcolleges verzorgen. Die trokken eveneens veel aandacht. Mijn interesse voor het Jodendom is gebleven. Ze werd in de loop der jaren gestimuleerd door academisch onderzoek, maar ik werd er ook persoonlijk door geraakt. Ik kom uit een traditioneel katholicisme dat erg gericht was op het ‘hiernamaals’, vaak ten koste van het hier en nu. En ineens merkte ik dat men binnen de Joodse traditie andere accenten legt. Dat sprak me aan. Ik ontdekte ook dat veel van onze kerkelijke rituelen zich in het Jodendom binnen de context van de huiselijke situatie afspelen, in het leven van alledag. Kijk naar de eucharistie. Die is geworteld in de Joodse maaltijdriten. Dat boeide me.’ TWEELINGBROERS ‘Het christendom en het rabbijnse Jodendom zijn in wezen tweelingbroers, of tweelingzussen, zo je wilt. Ze hebben heel veel met elkaar gemeen. Neem het feit dat de aanhangers van beide tradities één keer in de week bij elkaar komen om uit een heilig boek te lezen. Dat lijkt gewoon, maar is het niet. Godsdiensthistorisch bezien hebben we het hier over een uniek fenomeen. Jodendom en christendom zijn parallel aan elkaar tot ontwikkeling gekomen. Natuurlijk, ze hebben soms fors ruzie gemaakt, hebben zich tegen elkaar afgezet (vooral het christendom), zijn eigen wegen gegaan, maar ze blijven heel erg met elkaar verweven. Daar komt nog iets bij. Het Jodendom is voor het christendom de “andere traditie”, waaraan men zich kan spiegelen. We hebben als gezegd veel met elkaar gemeen, maar vaak heeft het Jodendom net andere keuzes gemaakt.’ Hoe verklaart Rouwhorst dat enerzijds Rome streeft naar goede contacten met het Jodendom, maar anderzijds soms beslissingen neemt die daar haaks op staan? De affaire-Williamson en het herstel van het gebed voor de bekering van de Joden in de liturgie van Goede Vrijdag zijn daar recente voorbeelden van. ‘Ik geloof niet’, zegt Rouwhorst, ‘dat paus en curie terugwillen naar de situatie van vóór Vaticanum II, toen de Joden als de moordenaars van Christus werden gezien en binnen de katholieke kerk de substitutietheologie werd aangehangen. Nee, bij beide kwesties speelden andere zaken een rol. Bij Williamson dacht men: als we die Pius X-Broederschap
nou maar de Tridentijnse Mis geven, dan zijn ze tevreden en sluiten ze zich weer bij ons aan. Een naïeve gedachte. Die broederschap wil veel meer. Die ziet bijvoorbeeld niets in godsdienstvrijheid, wil de verworvenheden van het Tweede Vaticaans Concilie integraal van tafel hebben, inclusief Nostra Aetate. Dat heeft men in Rome onderschat. Net als trouwens de felle reacties die deze toegevendheid in eigen gelederen heeft opgewekt. De ambivalente houding tegenover het Jodendom, en trouwens ook tegenover andere interreligieuze en oecumenische contacten, wordt door het Vaticaan, en zeker bij de huidige paus, in hoge mate bepaald door angst voor een goedkope oecumene, voor een al te gemakkelijke religieuze dialoog waarbij je je eigenheid prijsgeeft. Dat kan ik in zoverre onderschrijven dat ook ik vind dat oecumenische en interreligieuze gesprekken die berusten op de grootste gemene deler geen zin hebben. Maar ik zie dat gevaar in de dialoog met het Jodendom niet optreden.’ IN NEDERLAND Wat is volgens Rouwhorst de reden dat die dialoog in ons land onder christenen, aan belangstelling heeft verloren? ‘Dat heeft onder meer te maken met het feit dat de meeste mensen in hun dagelijks leven weinig Joden tegenkomen. De situatie zou heel anders zijn als hier nog een grote Joodse gemeenschap woonde. Dit is precies de reden waarom de dialoog met de moslims relatief zo populair is. Die bevolkingsgroep is zichtbaar aanwezig in onze samenleving. Daarnaast gaat het in het gesprek met het Jodendom om mensen die zich bezighouden met de Schrift, en die zijn er in onze geseculariseerde samenleving steeds minder. En als ze er al zijn, heb je het tegenwoordig toch meestal over 55-plussers. Dat is een groot probleem waar ook de KRI tegenaan loopt.Want zelfs onder jongeren die nog wel actief zijn in de kerk - dat geldt eveneens voor de synagoge - is de belangstelling voor de Joods-christelijke dialoog niet erg groot. Ze zijn vooral bezig met de eigen religieuze identiteit en hebben weinig oog voor die van anderen.’ Voor katholieke en protestantse jongeren ligt volgens Rouwhorst hier een levensgrote valkuil. ‘Zo’n zoektocht naar de eigen wortels van het geloof kan immers nooit slagen zonder een goed begrip van het Jodendom waaruit het christendom is ontstaan. Anders verval je al snel in anti-judaïsme’ EEN BRUG TE VER Moet de Katholieke Raad voor Israël zich ook sterk maken voor de ‘abrahamitische dialoog’, het geloofsgesprek tussen christenen, Joden en moslims? ‘Ik ben een groot voorstander van bilaterale gesprekken tussen christenen en moslims, en ook tussen Joden en moslims, maar een geloofsgesprek waaraan ze alle drie meedoen…, ik denk dat dit voorlopig nog een brug te ver is.’ Hij geeft een voorbeeld: ‘Neem de bronnen van de Openbaring. De meeste christenen en ook veel Joden hebben het historisch-kritisch onderzoek op dat punt geaccepteerd, terwijl dat in de islamitische wereld veel minder het geval is’. Rouwhorst ontkent overigens niet dat er grote overeenkomsten bestaan tussen christendom, Jodendom en islam. ‘Groter althans dan tussen christenen, Joden en boeddhisten of hindoes. Maar toch… Het is denkbaar dat in zo’n trialoog moslims en Joden over thema’s gaan praten waarvan de christenen, de katholieken zullen zeggen: waar gaat dit over? Moeten die dan bemiddelen? Je zou wel over bepaalde praktische punten - het antisemitisme bijvoorbeeld - met z’n drieën rond de tafel kunnen gaan zitten om te kijken of
Evenals zijn voorganger bracht paus Benedictus XVI een bezoek aan Israël en aan de westelijke tempelmuur die ten onrechte vaak de klaagmuur wordt genoemd (‘daarvoor moet je bij het ministerie van financiën zijn’, zegt men in Israël). Ondanks de affaire-Williamson en het herstel van het gebed voor de bekering van de Joden in de liturgie van Goede Vrijdag, althans in de Tridentijnse Mis, gelooft Gerard Rouwhorst geenszins dat paus en curie terug willen maar de situatie van vóór het Tweede Vaticaans Concilie toen de Joden nog als de moordenaars van Christus werden gezien en binnen de katholieke kerk de substitutietheologie werd aangehangen. In beide kwesties speelden andere zaken een rol. je tot concrete afspraken komt. Dat lijkt me op dit moment zinvoller dan een tripartiete geloofsgesprek.’ NEGATIEF GEKLEURDE BRIL Aan het slot van het interview keren we terug naar ons beginthema: het gebrek aan kennis over het Jodendom bij de doorsnee katholieke gelovige. Rouwhorst zou graag zien dat de KRI parochies en katholieke scholen gaat stimuleren om volwassenen en kinderen op dit punt bij te spijkeren. ‘Dat moet nog meer dan nu al het geval is voor ons een aandachtspunt worden.’ Hij legt uit: ‘Bij de oudere generatie kerkgangers zie je dat de essentie van wat in de “verlichte” concilieverklaring Nostra Aetate staat vijftig jaar na dato nog altijd niet is doorgedrongen. En de jongere generatie heeft geen kennis van de bronnen van het christendom, de Bijbel en zo. Het enige wat die over Joden te horen krijgt zijn acties van Israël tegen de Palestijnen. Daarom bekijken ze het hele Jodendom vaak door een negatief gekleurde bril.’ Wordt het niet hoog tijd dat de Nederlandse bisschoppen meer aandacht gaan besteden aan dit probleem? Rouwhorst: ‘Jazeker. Het is niet voor niets dat in de diocesen waar men goede, regelmatige contacten met het Jodendom onderhoudt - met name in Groningen en Roermond - de bisschop een nadrukkelijke stimulator is. Dat lijkt me belangrijk omdat de aandacht voor het Jodendom, die er onder een deel van de katholieke gelovigen bestaat, van bovenaf is gekomen. Maar dan hebben we het wel over een kleine minderheid. Terwijl het Vaticaan en de Nederlandse bisschoppen zich positief uitlaten over de Joden en hun geloofsovertuiging blijft men in veel parochies in de geijkte sjablonen steken. Het zou daarom een goede zaak zijn als nog meer bisschoppen zich nadrukkelijk gaan inzetten voor een grotere bewustwording onder hun diocesanen. Dat ligt ook in de lijn van de documenten die in Rome op dit punt zijn uitgegeven. Het zou het werk van de KRI een stuk verlichten.’ TON CRIJNEN
3
Verbum Domini en de synode van 2008
Joden en christenen staan in nauwe relatie tot elkaar
4
Onlangs verscheen de Nederlandse vertaling van Verbum Domini (het Woord van God), de eind vorig jaar gepubliceerde apostolische postsynodale exhortatie (aansporing) van paus Benedictus XVI. In dit lijvige document verwerkt de paus de bevindingen van de in 2008 gehouden algemene bisschoppensynode over het Woord van God. De vertaling was aanleiding voor Kroniek om te onderzoeken of de sinds het tweede Vaticaans Concilie veranderde roomskatholieke visie op het Jodendom ook in het denken over Bijbel en openbaring doorwerkt. Onder een algemene bisschoppensynode verstaat men binnen de katholieke kerk een bijeenkomst van bisschoppen, voorgezeten door de paus, over een bepaald onderwerp. De laatste decennia worden naast de deelnemende bisschoppen (‘de synodevaders’) steeds vaker anderen uitgenodigd: deskundigen, auditores, speciale gasten. De synode van oktober 2008 had de primeur van een Joodse gastspreker, Shear-Yashuv Cohen, opperrabbijn van Haifa en vaste gesprekspartner van de Heilige Stoel. Hij zette uiteen welke plaats de Thora inneemt in het (religieuze) Jodendom. In Verbum Domini verwijst paus Benedictus
aldus naar deze primeur: ‘Bovendien heeft de bisschoppensynode voor de eerste keer ook een rabbijn willen uitnodigen om een kostbaar getuigenis te geven over de Joodse heilige geschriften die ook deel uitmaken van onze Heilige Schrift.’ WERKDOCUMENT Uitgangspunt van elke bisschoppensynode vormt een Instrumentum laboris, ofwel werkdocument. Dit document is het resultaat van een consultatieronde onder de deelnemende bisschoppen. Elke synodevader krijgt een blauwdruk voor de komende synode opgestuurd, de zogenaamde Lineamenta (richtlijnen). Aan de hand van een aantal vragen reageren de deelnemers op de Lineamenta. Deze reacties worden verwerkt in het bovengenoemde Instrumentum laboris. De opzet van het Instrumentum laboris is gelijk aan die van de Lineamenta. De kern van beide documenten bestaat uit drie thematische hoofdstukken: een uiteenzetting over het onderwerp zelf, over zijn betekenis voor de kerk en over zijn betekenis voor de zending van de kerk in de wereld. Het stramien van de Lineamenta en het Instrumentum labo-
Paus Benedictus begroet rabbijn Shear-Yashuv Cohen, opperrabbijn van Haifa en gastspreker op de algemene bisschoppensynode.
ris van de bisschoppensynode van 2008: ‘Woord van God’ – ‘het Woord in de Kerk’ – ‘het Woord in de zending van de Kerk’ vinden we terug in de pauselijke exhortatie Verbum Domini. DEI VERBUM Het doel van de bisschoppensynode van oktober 2008 was om te onderzoeken hoe de doorwerking is geweest van een van de belangrijkste documenten van Vaticanum II, de dogmatische constitutie Dei Verbum (1965). In hoeverre kon men, veertig jaar na dato, zeggen of Dei Verbum werkelijk vruchtbaar is geweest in het leven van de kerk? Dit verklaart waarom er veel aandacht werd geschonken aan wegen om de Bijbelkennis onder katholieken –en niet alleen onder leken! - te verbeteren. Maar de synode ging niet alleen over de Bijbel, net zomin als Dei Verbum een constitutie over de Bijbel is. ‘Woord van God’ heeft in katholieke theologie een waaier van betekenissen, die samenkomen in een punt: de openbaring van God zelf. Het Woord openbaart zich boven alles in Christus, de eniggeboren Zoon. Het openbaart zich ook in de schepping, in de geschiedenis van God met het volk Israël, in de verkondiging door de apostelen, in de traditie van de Kerk en in het geschreven Woord, de Schrift. De Schrift is Woord van God, maar het Woord van God valt niet samen met de Schrift. . SYNODE EN JODENDOM In de beraadslagingen van deze bisschoppensynode speelde de relatie met het Jodendom zeker mee in de beraadslagingen. We kunnen daarbij twee thema’s onderscheiden: de verhouding tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament en de expliciete vraag naar de dialoog met de Joden. Men zou verwachten dat in de beschouwingen over de relatie tussen het Oude en Nieuwe Testament expliciet aandacht zou worden besteed aan de Joodse lezing van het Oude Testament, de Thora. Lineamenta en Instrumentum Laboris doen dit echter niet. In deel I van beide documenten, over het Woord als openbaring, wordt herhaaldelijk onderstreept dat het Oude Testament deel uitmaakt van de christelijke Bijbel en Woord van God is. Ook constateert men dat aan de vertrouwdheid van katholieken met het Oude Testament nog het nodige schort en dat dus het lezen ervan gestimuleerd moet worden. In dit verband ontbreekt in beide synodedocumenten echter een verwijzing naar de publicatie van de Pauselijke Bijbelcommissie uit 2001, het baanbrekende ‘Het Joodse volk en zijn heilige Geschriften in de christelijke Bijbel’, dat juist over deze relatie ging. Men houdt het bij het adagium van Augustinus: ‘Novum in Vetere latet et in Novo Vetus patet’ (het Nieuwe is in het Oude verborgen en in het Nieuwe toont zich het Oude). JEZUS VOOR ALTIJD JOOD In zowel de Lineamenta als het Instrumentum laboris komt de dialoog met het Jodendom ter sprake in deel III, over de zending van de Kerk in de wereld, maar er is verschil tussen beide. In de Lineamenta staat de passage over de relatie met het Jodendom in de paragraaf over de interreligieuze dialoog, al maakt men wel onderscheid tussen a) Jodendom en b) andere religies. De alinea over het Jodendom bestaat uit een opsomming van de sinds Nostra Aetate bij herhaling genoemde inzich-
5
De cover van de pauselijke exhortatie (aansporing) Verbum Domini ten: Christus en de Joden zijn zonen van Abraham, God is blijvend trouw aan zijn beloften en verbond, christenen en Joden delen een groot deel van de Bijbel. Christenen dienen bijzondere aandacht te hebben voor het Joodse verstaan van de Bijbel en elke vorm van antisemitisme te overwinnen. Of dit op grond van de ingezamelde reacties is gebeurd is niet duidelijk, maar feit is dat het Instrumentum Laboris significant afwijkt van de Lineamenta. In het werkdocument staat de dialoog met het Jodendom als zelfstandige categorie tussen de oecumene en interreligieuze dialoog in. Op twee punten is de passage over het Jodendom explicieter dan die in de Lineamenta: in de typering van Jezus als Jood (‘Jezus is Jood en is dat voor altijd’) en in de verwijzing naar Nostra Aetate 4 waarin wordt gezegd dat men de Joden ‘niet mag voorstellen als door God verworpen of als vervloekt, alsof dit zou zijn af te leiden uit de H. Schrift’. VERBUM DOMINI Drie jaar na de synode reageert de paus Benedictus met Verbum Domini. De paus zelf typeert zijn geschrift als volgt: ‘Met deze postsynodale apostolische exhortatie geef ik graag gehoor aan het verzoek van de synodevaders om het volk van God de rijkdom die naar voren is gekomen in de zittingen in het Vaticaan, en de aanwijzingen die door het gemeenschappelijke werk tot uitdrukking zijn gebracht, te doen kennen. In dit perspectief wil ik hernemen wat door de synode is uitgewerkt (…). Zo wens ik enkele fundamentele lijnen aan te geven voor een herontdekking in het leven van de Kerk van het goddelijk Woord, bron van voortdurende vernieuwing, en ik wens tegelijkertijd dat het steeds meer het hart wordt van elke kerkelijke activiteit.’ Zoals gezegd volgt de kern van Verbum Domini het stramien
van de conciliedocumenten, al zijn de titels wat anders. Hij bestaat uit drie delen: Verbum Dei (het Woord van God), Verbum in Ecclesia (het Woord in de kerk) en Verbum mundo (het Woord voor de wereld). Op een aantal plaatsen wijkt het document inhoudelijk af van zijn voorlopers. Soms komen nieuwe elementen voort uit de proposities (voorstellen) die gedaan zijn in de loop van de synode, soms uit de theologische inzichten van de paus. De eigenheid van Verbum Domini zit hem onder meer in de plaats – ook in letterlijke zin – en de manier waarop de relatie met het Jodendom wordt besproken. Anders dan in de synodedocumenten komt deze relatie al in Deel I, het meest theologisch getinte deel, aan de orde. Bovendien worden de thematiek van de eenheid van het Oude en Nieuwe Testament en de thematiek van de dialoog met het Jodendom, die in het synodedocument los van elkaar aan de orde kwamen, in Verbum Domini met elkaar verknoopt.
6
ONVERVANGBAAR BELANG Het zwaartepunt van Benedictus’ verwijzingen naar het Jodendom ligt in het einde van deel I. In een passage over de eenheid van de Bijbel en de relatie tussen het Oude en Nieuwe Testament betitelt Benedictus het Oude Testament als ‘de Schriften van het Joodse volk’. Uit de voetnoot blijkt dat de paus hier een voorstel van de synodevaders verwerkt. Hij gaat uitgebreid in op de typologie als leeswijze die christenen van oudsher hanteren om het Oude Testament en Nieuwe Testament als eenheid te lezen. Het ‘onvervangbare belang van het Oude Testament’ gaat samen met de ‘originaliteit van de christelijke lezing’. Ten aanzien van de relatie met het Jodendom verwijst de paus zowel naar de Joodse wortels van het christendom (‘Jezus van Nazareth is een jood geweest en het Heilig Land is het moederland van de Kerk’) als naar het levende Jodendom als studiepartner. ‘Het Joodse begrip van de Bijbel kan christenen helpen bij het verstaan en de bestudering van de Schriften’. DUISTERE BLADZIJDEN Ten aanzien van het Oude Testament volgt hierop een paragraaf over de omgang met de zogeheten ‘duistere’ bladzijden van de Bijbel. Ook deze passage is een uitvloeisel van discussies tijdens de synode.Veel christenen worstelen met gewelddadige en ‘immorele’ passages in het Oude Testament. De paus drukt gelovigen op het hart problematisch lijkende Bijbelteksten niet uit de weg te gaan. Zij moeten gelezen worden vanuit hun historische context en in samenspraak met profetische teksten die ongerechtigheid en geweld juist veroordelen. Daarnaast wijst de paus op het feit dat ook in onze dagen het menselijk gedrag duistere kanten kent. Het meest significante eigen geluid klinkt echter in de geheel eigen passage met de titel ‘christen en joden met betrekking tot de Heilige Schrift’. Dit is een belangrijke passage, waarin met een beroep op Romeinen 9-11 wordt betoogd dat het ‘diepe en radicale verschil’ tussen Joden en christenen wederzijds respect niet uitsluit. Integendeel, christendom en Joden staan in nauwe relaties tot elkaar, zoals Paulus al beschrijft in zijn beeld van de olijfboom. Joden blijven uitverkoren (zie Rom. 11,28-29), het Joodse volk maakt deel uit van ‘Gods geheel positieve plan’. In kort bestek, door het citeren van onder meer de pauselijke Bijbelcommissie en paus Johannes Paulus II, bevestigt Benedictus de koers die de kerk de laatste decennia heeft
uitgezet. Uit alles blijkt dat hij hier zelf spreekt: ‘Ik wens er nogmaals op te wijzen hoe kostbaar de dialoog met de Joden voor de Kerk is. Het is goed dat waar men gelegenheid ziet er mogelijkheden, ook publiekelijk, worden geschapen voor ontmoeting en discussie. Deze begunstigen een toename van de kennis van elkaar, van wederzijdse achting en samenwerking, ook in de bestudering zelf van de Heilige Schriften.’ BLIJVENDE VRAGEN Twee andere plaatsen binnen Verbum Domini verdienen nog bijzondere aandacht. Ten eerste het slot van deel III, het hoofdstukje over de interreligieuze dialoog. Hieruit is het Jodendom verdwenen. Wel wordt gesproken over ‘het suggestieve getuigenis van de liefde van God voor alle volkeren’ in de ‘joods-christelijke’ traditie. De paus neemt Jodendom en christendom, de tradities die het Oude Testament delen, samen en onderscheidt ze van de islam en andere godsdiensten. De tweede opmerkelijke passage vinden we aan het slot van deel II. Daar spreekt Benedictus uitvoerig over het Heilig Land, ‘het land van waaruit het Woord van God zich heeft verspreid tot aan de uiteinden der wereld’. Opvallenderwijs ontbreekt het Joodse perspectief hier ten enenmale. Het Heilig Land wordt geschetst als ‘vijfde evangelie’, als plaats waar Jezus geleefd heeft. De synodevaders vragen aandacht voor de christenen in dit land en voor de christelijke pelgrimage. Over Jeruzalem schrijft de paus: ‘Hoe meer wij de blik en het hart richten naar het aardse Jeruzalem, des te meer ontbrandt in ons het verlangen naar het hemelse Jeruzalem, het ware doel van iedere pelgrimstocht, en de vurige wens dat de naam van Jezus, in wie alleen het heil is, door allen wordt erkend (vgl. Hand. 4,12).’ Met deze passage roept de paus voor ieder die zich bezighoudt met de relatie tussen Jodendom en christendom vooral vragen op. Hoe ziet de kerk de ontwikkeling van een katholieke theologie over het Heilig Land, waarin recht gedaan wordt aan de spanning tussen de Bijbelse landbelofte en de idee dat in Christus alle beloften zijn vervuld? En hoe valt de overtuiging dat in de verrezen Christus alleen het heil is te verenigen met de overtuiging dat het verbond met het Joodse volk onverkort geldig is en blijft? Of ligt hier een mysterie waarop uiteindelijk iedere systematischtheologische gedachtegang het antwoord schuldig blijft? TINEKE DE LANGE
Reactie van Christenen voor Israël In Kroniek 3/2010 publiceerden wij het artikel ‘Israël als Gods uitverkorene en de islam als de antichrist’, geschreven door Marcel Poorthuis en Theo Salemink. In Nederland, aldus de auteurs, is de invloed groeiende van een apocalyptisch wereldbeeld dat de gehele wereldproblematiek terugbrengt tot een gigantische strijd tussen het westen en Israël enerzijds en de islam enerzijds. Kritisch werd geschreven over de opvattingen van de organisatie Christenen voor Israël, met name over die van drs.Jan van Barneveld. Ds.H.Poot, predikant van de Christenen voor Israël, zond ons onderstaande, hier enigszins ingekorte reactie. Christenen voor Israël is een pro-Israël-beweging die een brede achterban kent. Veel van onze sympathisanten bevinden zich in reformatorische kringen. Ik denk dat dit zelfs het grootste deel is. Daarnaast worden we gesteund door christenen afkomstig van evangelische kerken en vinden we ook een deel van onze achterban terug in de katholieke kerk. Dat betekent ondertussen dat niet iedereen op hetzelfde spoor zit. Voor ons is ook het belangrijkste dat mensen een warm hart voor het Joodse volk hebben. In het artikel wordt veelvuldig de naam genoemd van Jan van Barneveld. Ik denk dat zijn uitgewerkte visie op de eindtijd de interesse heeft van een deel van onze sympathisanten. Maar die visie is niet de hoofdlijn van Christenen voor Israël. Wij geloven weliswaar dat de terugkeer van het Joodse volk naar het beloofde land een laatste fase is in de heilsgeschiedenis, maar zullen dat niet zo uitwerken als hij doet. Het reformatorische en katholieke deel van onze achterban is op dit punt veel terughoudender. De opvattingen van Jan van Barneveld zijn veel meer gemeengoed in de kringen van Het Zoeklicht. Zelf heb ik het boek Daniël, de visioenen juist geschreven als een tegenwicht tegen al die sterk ingevulde eindtijdscenario’s. ZONDIGE VERSCHEURDHEID Ook de visie op de katholieke kerk is binnen onze organisatie veel positiever. Leden daarvan vinden wij in onze redacties en onder onze medewerkers. Wij zoeken nadrukkelijk ook het contact met uw kerk, omdat wij van mening zijn dat de verscheurdheid van het Lichaam van Christus een zonde is. Dat wil niet zeggen dat Jan van Barneveld buiten onze kring staat. Hij doet mee aan de discussie en we waarderen zijn inbreng. Hij schrijft in onze bladen, evenals anderen die zijn opvattingen niet delen. Het maakt deel uit van onze zoektocht. Waar het mij dus om gaat is dat als je een rake typering van Christenen voor Israël wilt geven, je niet kunt volstaan met één stem die aan de flanken staat. Er is geen sprake van dat Christen voor Israël de bekering van Joden voorstaat. Dat wil niet zeggen dat wij geen visie op de eindtijd hebben waarin, conform Romeinen 11, Jezus de Messias van Israël zal blijken te zijn. Ook wij hebben geleerd van de immense verkleuring van de kerk door de Patres en de theologie die door hen beïnvloed is, met alle ellende voor het Joodse volk dat daaruit is voortgekomen. De openbaring van Christus zal naar alle waarschijnlijkheid ook bij de kerk het schaamrood op de kaken brengen.’
Naschrift Marcel Poorthuis: Het is niet de taak van een theoloog om haarfijn vast te stellen hoeveel procent van Christenen voor Israël aanhanger is van apocalyptische scenario’s. Ik neem graag van ds.Poot aan dat hier genuanceerd kan worden. Toch stelt zijn antwoord mij niet gerust. Ik meen namelijk dat de apocalyptische schrijfsels van Amerikaanse dominees, zoals weerspiegeld in de publicaties van Jan van Barneveld, getuigen van een diepgaande haat tegen moslims. Ook zijn deze theorieën volstrekt niet in staat om een reële discussie over de politiek van de staat Israël te voeren, omdat ze uitgaan van een principe right or wrong my country. Het feit dat een en ander vervolgens wordt toegeschreven aan God zelf geeft nog eens aan hoezeer de christelijke theologie hier op dwaalwegen is beland. Dat men sympathie kan hebben voor het Jodendom en de staat Israel staat voor mij buiten kijf. Nu gaat het echter om een acute politisering van religieuze ideeën en dat is spelen met vuur. Grote terughoudendheid is geboden als het bijvoorbeeld gaat om de herbouw van de tempel, die zeker aan christenen in het licht van de verrijzenis van Christus helemaal niets te bieden kan hebben. Kerken in het MiddenOosten kunnen dan ook geen enkel begrip hebben voor dergelijke bizarre ‘christelijke’ speculaties. Dat het hier om een catastrofale denkstijl gaat die cynisch voorbijgaat aan de mensenlevens die een oorlog zal kosten, moge duidelijk zijn. Geen wonder dat aan islamitische kant vergelijkbare apocalyptische speculaties, maar dan tegen Amerika en Israel gericht, de ronde doen. Zelfs islamologen als Hans Jansen doen mee met deze mode door over Eindstrijd te praten. Allemaal heel schadelijk en een christen dient zich er verre van te houden, tot heil van Israel.
Ds.Henk Poot, predikant van de Christenen voor Israël
7
De aanvankelijke hoogtijdagen van Joods-christelijke dialoog zijn voorbij
8
‘De betekenis van die dialoog (bedoeld wordt de Joodschristelijke dialoog, ak) en de diepgang ervan zijn moeilijker te peilen. Het lijkt erop dat de aanvankelijke hoogtijdagen, de wittebroodsjaren, van de dialoog voorbij zijn.’ Deze enigszins sombere conclusie is te vinden in de inleiding van het onlangs verschenen boek Geloven in de dialoog. De inleiding is geschreven door de samenstellers ervan, Leo Mock, Eric Ottenheijm en Simon Schoon, drie bekende namen voor de lezers van de KRI-Kroniek. Ook andere schrijvers in dit boek kennen zij goed: Tineke de Lange, hoofdredacteur van ons blad, en Jaap van der Meij, de onlangs afgetreden voorzitter van de KRI. Alle aspecten van de dialoog komen aan de orde, uiteraard ook de stichting van de staat Israël in 1948 en de Shoah. Over de stichting van Israël schrijven de inleiders: ‘Dat gegeven was een streep door de rekening van een christelijke theologie die overtuigd was dat de rol van het Joodse volk in de geschiedenis was uitgespeeld.Voor Joden betekende de Joodse staat een herwinning van zelfvertrouwen, zeker in de contacten met het christendom.’ Bij christelijke denkers groeide het besef dat de Shoah niet los kan werden gezien van de eeuwenoude kerkelijke antiJoodse prediking, het theologische anti-judaïsme. Een fundamentele heroriëntatie was noodzakelijk. De Joodse wortels van het christendom werden ‘herontdekt’. DE TOON GEZET Met deze inleiding is de toon voor het hele boek gezet, want ‘alles wat christenen zeggen over zichzelf staat niet los van hun visie op Joden en Jodendom’. Met andere woorden: alleen door het besef dat het christendom een Joodse schepping is kan het christendom zichzelf verstaan. Dineke Houtman, bijzonder hoogleraar Jodendom en Joodschristelijke relaties aan de protestantse theologische universiteit in Kampen, zet vraagtekens bij de gangbare opvatting dat het christendom zich al vrij vroeg radicaal afscheidde van het Jodendom waaruit het was voortgekomen, de zogenaamde scheiding der wegen. ‘Zo’n vroege en radicale scheiding wordt de laatste tijd steeds meer in twijfel getrokken.’ Dominee Henk Vreekamp, ex-predikant voor Kerk en Israël, schrijft over de verhouding tot het Jodendom in de christelijke liturgie. Hij verklaart waarom de christenen de sjabbat hebben vervangen door de zondag en het heidense midwinterfeest door Kerstmis. ‘Met Kerst zijn christenen gewoon weer heidenen, daar helpt geen lieve kerk aan.’ En ook: ‘Christenen geloven diep in hun hart dat Jezus de eerste christen was. Maar nee, Jezus was Jood.Van het christendom had hij in zijn leven uiteraard niet gehoord. Iemand merkte eens op dat het christendom hierin uniek is dat de hoofdpersoon van deze godsdienst zelf nooit tot die godsdienst heeft behoord.’ ONMISBAAR BOEK Het zou mij geen moeite kosten een hele Kroniek vol te schrijven met citaten uit dit boeiende boek dat onmisbaar
is voor iedereen die zich interesseert voor de Joods-christelijke dialoog. Marieke den Hertog schrijft over het jaarlijks terugkerende OJEC-weekend waarin Joden en christenen te gast zijn bij elkaars vieringen. Leo Mock en Eric Ottenheijm schrijven over de dialoog en de eigen identiteit van de deelnemers daaraan. Rabbijn dr.Tzwi Marx belicht de voor Joden religieuze en seculiere betekenis van het land Israël. Ook Tineke de Lange en Jaap van der Meij schrijven over het Heilig Land – ‘hebben Joden en christenen het over hetzelfde land?’ Zij keren zich tegen de christenzionisten die de groot-Israëlgedachte steunen en geen belangstelling hebben voor de positie van de Palestijnen. Deze christenen zien de terugkeer van het Joodse volk naar Eretz Jisraeel als een teken van het spoedig aanbreken van het rijk van Christus, een en ander uiteraard gekoppeld aan de bekering van de Joden tot het christendom. BOTSENDE LOYALITEITEN Douwe van der Sluis schrijft over de door hem georganiseerde reizen en seminars naar en in Israël. Frans van der Sar levert een verhandeling over de christelijke kibboets Nes Ammin in Galilea. Simon Schoon schenkt aandacht aan wat hij ‘botsende loyaliteiten’ noemt: enerzijds de brede loyaliteit met het bestaansrecht van de staat Israël, anderzijds de loyaliteit met het lot van het Palestijnse volk. ‘Het zou naïef zijn de ogen te sluiten voor het feit dat het voortgaande Israëlisch-Palestijnse conflict de belangstelling voor de Joods-christelijke dialoog negatief heeft beïnvloed’. Ook constateert hij: ‘In de context van Israël moet gezegd worden: wie de angst van Israëli’s niet begrijpt of bagatelliseert is niet geschikt voor de dialoog’. Ik ben mij ervan bewust dat ik alle schrijvers in dit boek – ik heb hen niet eens allemaal genoemd - onrecht doe met deze wel zeer korte samenvattingen. Mijn advies is dus: kopen en lezen! ARIE KUIPER Leo Mock, Eric Ottenheijm, Simon Schoon (red): Geloven in de dialoog. Amphora Books.Verantwoordelijk uitgever Leo Mock. ISB/ EAN 978 90 6446 069 2.
Bijbels en Talmoedisch ABC (7)
Sjabbat omwille van de mens als een Paleis in de Tijd In Jeruzalem loeit iedere vrijdagnamiddag de sirene: geen aankondiging van een dreiging maar van sjabbat. Nog geen uur later is de drukte op de religieus-Joodse markt Machane Jehuda vrijwel verdwenen. Een indrukwekkende rust, alleen verstoord door autorijdende seculieren of gematigd religieuzen, daalt over de stad. Het is alsof je een andere ruimte betreedt als je buiten wandelt, een ruimte die een speciale wijding ontvangt. Niet voor niets typeerde Abraham Jehoshua Heschel de sjabbat als een Paleis in de Tijd. Absolute voorwaarde voor die rust is het werkverbod. Inderdaad, het Hebreeuwse werkwoord sjavat betekent ophouden, stoppen en, in modern Hebreeuws, staken. De essentie van sjabbat is dat je stopt met werk, met creatief bezig zijn, zoals God stopte (Gen.2:1-3) met het werk van de schepping op de zevende dag. Vandaar dient zich de beteke-
nis rustdag aan, al blijkt dat facet uit andere begrippen, zoals oneg, ‘vreugde’ (Jesaja 58:13). EXTRA ZIEL Het stoppen is geen doel in zichzelf, maar een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot een andere bestaanswijze, een vernieuwd bewustzijn, een herleven in de tijd. Net zoals staken ophouden is om een doel te bereiken, zo stopt men op sjabbat met werk om een doel te realiseren: het opfrissen van de verhouding tot God en de sociale omgeving. Men beperkt het reizen en blijft in de omgeving van de familie en de buurt. Verder is sjabbat een dag waarop gebeden, gezangen en de synagoge centraal staan. Zo komt de mens volledig tot zijn bestemming als ‘beeld en gelijkenis van God’. De Joodse traditie verwoordt dit door te zeggen dat de mens op sjab-
Een niet-Jood verkocht voor veel geld een vis aan Joseph ‘die de sjabbat eert’; deze wilde alleen het beste voor de sjabbat. Thuis vond Joseph een kostbare parel in de bek van de vis. Op die manier ‘ betaalt de sjabbat’ terug aan wie de sjabbat uitleent’ (Babylonische Talmoed, Sjabbat 119a).
9
In Israëlische hotels ziet men vaak waxinelichtjes bij de ingang van de eetzaal om gezinnen sjabbat te laten vieren.
10
bat een extra ziel krijgt. Meer dan opvattingen garanderen specifieke praktijken de heiligheid van de sjabbat. Die omvatten het zegenen van de sjabbat over twee aangestoken kaarsen, in het traditionele Jodendom gedaan door de vrouw, en in de avond over een beker wijn (kiddoesj), het eten van drie warme maaltijden (vrijdagavond, zaterdagmiddag en zaterdagnamiddag); het dragen van mooie kleding en de gang naar de synagoge. Dat laatste aspect is onderdeel van de activiteit die op sjabbat centraal staat: het bestuderen van de Thora. GESCHIEDENIS Verrassend genoeg is de sjabbat in Bijbelse tijden niet zo prominent. De term sjabbat fungeert tevens voor feestdagen waarop niet gewerkt wordt, zoals Grote Verzoendag (Leviticus 16:31) en de eerste en laatste dag van het Loofhuttenfeest (Leviticus 23:39). Het is frappant om te zien hoe bescheiden de verwijzingen naar de sjabbat zijn in de Thora. Vóór de ballingschap wordt de sjabbat in één adem genoemd met nieuwe maan (2 Koningen 4:23; Amos 8:5). Sommige geleerden menen zelfs dat de sjabbat dan minder belangrijk is dan de Nieuwemaansfeesten. De historische oorsprong is eveneens onduidelijk. Er lijkt een verband te zijn met de Babylonische vijftiende dag van de maand, sja pattu, de ‘dag (van het midden)’. Niettemin is dit vooral een boete- en bededag. De zevendaagse cyclus van de sjabbat en haar universele reikwijdte – zowel voor vrijen als voor slaven en voor dieren! - is eveneens uniek. Daarmee kan met recht de sjabbat – opgevat als wekelijkse rustdag – gezien worden als de meest revolutionaire bijdrage van het Jodendom aan de westerse cultuur. Het houden van de sjabbat is een van de Tien Woorden of, zoals de christenen het noemen, Tien Geboden (Exodus 20:10-12/Deuteronomium 5:12-15). De motivering verschilt evenwel: Exodus 20:10 refereert aan de voltooiing van het scheppingswerk, Deuteronomium 5:15 ziet de sjabbat als herinnering aan de uittocht uit Egypte. Op de sjabbat dient een heilige bijeenkomst plaats te vinden (Leviticus 23:3) en in de Tempelcultus wordt een toegevoegd offer, het Musaf, gebracht (Numeri 28:9). Tenslotte werden op die dag de toonbroden vernieuwd (Leviticus 24:8). Psalm 92 fungeert als lied bij uitstek ter ere van de sjabbat, tot op de dag van vandaag. WETGEVING In de periode van de Tweede Tempel zien we dat de betekenis van de sjabbat allengs toeneemt. Die ontwikkeling begint mogelijk al snel na de herbouw van de Tweede Tempel (Nehemia 9:14 en 10:32; 13:15-22), wanneer de sjabbat wordt
tot een ‘teken tussen JHWH en Israël’ (Exodus 31:17). Voor Ezechiël (20:12 en 44:24) staat de sjabbat centraal in zijn priesterlijke restauratieprogramma. Volgens de late auteur die door geleerden tritoJesaja wordt genoemd (Jesaja 56:26; 66:23) zullen ook de volkeren de sjabbat vieren. In de Grieks-Romeinse periode wordt de sjabbat tot een van de drie centrale kenmerken van het Joodse volk, naast besnijdenis en spijswetten. De Bijbelse wetgeving over de sjabbat is opmerkelijk schaars. Centraal staat het werkverbod (Exodus 20:10; Deuteronomium 5:14), aangevuld met de bepaling dat op moedwillige overtreding de doodstraf volgt (Exodus 31:14-15). Dat werkverbod strekt zich uit tot slaven, vreemdelingen en dieren Exodus 23:12). Volgens Exodus 16:5,26 dienen de Israëlieten op vrijdag een dubbele portie manna in te zamelen voor de sjabbat. Vuur maken is verboden (Exodus 35:3). De ernst van het vuurverbod blijkt uit de terechtstelling van een houtsprokkelaar in Numeri 15:32 en volgende. Jesaja waarschuwt tegen handeldrijven (Jesaja 58:13) en Jeremia voegt het verbod toe op het dragen van lasten en het in- en uitbrengen van lasten door de stadspoort (Jeremia 17:21-22; zie ook Marcus 11:16). Maar al met al is deze oogst mager en vanaf 200 van de gewone jaartelling zien we in vroeg-Joodse bronnen (Jubileeën; Damascusgeschrift, Qumran) aanvullende bepalingen die het werkverbod concretiseren en uitwerken. De rabbijnen zullen uiteindelijk 39 categorieën van verboden werk opsommen (Misjna Sjabbat 7:1). Deze systematiek wordt in de Talmoed uitgelegd als het werk aan de Tabernakel. Waarschijnlijker is dat hierin de fundamentele activiteiten van de menselijke cultuur (landbouw, voedselbereiding, kleding, bouwactiviteiten, schrijven) zijn aangeduid. De veelheid aan bepalingen doet de Misjna (m.Hagiga 1:8) opmerken, met enige ironie, dat de bepalingen rond de sjabbat een ‘berg zijn die hangt aan een haar’: weinig Schrift en veel traditie. ‘OMWILLE VAN DE MENS’ Tegelijk ontwikkelt zich in deze periode het besef dat de waarde en waardigheid van het menselijke leven leidraad moeten zijn. Tijdens de opstand tegen Antiochus IV Epifanes (168-165 gewone jaartelling) besluiten de Joden, die door de Grieken werden aangevallen en afgeslacht op de sjabbat, dat men tot zelfverdediging mag overgaan in geval van een aanval op sjabbat (1 Makkabeeën 2:32-38, 41). Hier ligt het begin van het Rabbijnse concept pikkuach nefesj, de absolute voorrang van een mensenleven boven de beperkingen van de sjabbat: ‘Men redt bij twijfel omtrent levensgevaar op sjabbat, en de ijverige is hier te prijzen’ (Tosefta Sjabbat 15:11). De discussies tussen Jezus en Farizeeën over de sjabbat (Marcus 2:23-3:6 en parr.) betreffen de precieze reikwijdte van dit beginsel, niet het beginsel zelf. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de frappante parallel tussen de spreuk van Jezus dat de ‘sjabbat er is voor de mens en niet de mens voor de sjabbat’ (Marcus 2:27) en een vrijwel identieke uitspraak op naam van Shimon ben Menasia uit de tweede eeuw: ‘En je zult de sjabbat houden, want ze is heilig voor jou’; aan jullie is de sjabbat overgeleverd, maar jullie zijn niet aan de sjabbat overgeleverd’ (Mechilta van R. Isjmael op Exodus 31:14). Inderdaad, volgens de Farizeeën heft zelfs de schijn van levensgevaar alle sjabbatsbeperkingen op. Ook op andere punten is verwantschap tussen Jezus en de Farizese school van Hillel merkbaar, bijvoorbeeld over de toelaatbaarheid van goede werken op sjabbat (Matteüs
12:12). De Farizese limiet voor een sjabbatsreis (2000 ellen) vormt de onuitgesproken achtergrond van Handelingen 1:12. BRUID VAN ISRAËL In de gangbare traditie telt men de dagen van de week uitgaande van sjabbat en reikend naar de komende sjabbat: dag 1, dag 2, enzovoorts. In de uitleg van ‘gedenk de sjabbatdag’ wijst de traditie op de bijzondere band tussen Israël en de sjabbat. R. Sjimon bar Jochai zegt: ‘De sjabbat pleitte voor de Heilige Gezegend zij Hij (= HgzH): ieder heeft een partner; de eerste dag heeft de tweede dag, de tweede de derde, de derde heeft de vierde, de vierde heeft de vijfde en de vijfde heeft de zesde dag. Maar ik heb geen partner! De HgzH zei: de gemeente van Israël is jouw partner. Toen de Israëlieten aan de Sinaï stonden, zei de HgzH: gedenk hoe ik tot de sjabbat heb gezegd: de gemeente van Israël is jouw partner. Dat is de betekenis van gedenk de sjabbatdag om die te heiligen’ (Mechilta van R. Isjmael op Exodus 20:8). Sjimon bar Jochai (tweede eeuw) grijpt terug op een traditie die de sjabbat ziet als een pre-existente werkelijkheid. Het volk dient zich, in zijn uitleg, te herinneren welke bijzondere bestemming God voor de sjabbat in gedachten had, te weten, als huwelijkspartner van het Joodse volk. VERWOESTE TEMPEL Ongetwijfeld klinkt hierin de betekenis door van de sjabbat in het vroege Jodendom. Ook tegenover het christendom
zal het Jodendom vasthouden aan de sjabbat als de Bijbelse rustdag. Markante uitzondering is Samuel Holdheim die op het hoogtepunt van de Reformbeweging in Duitsland (negentiende eeuw) bepleit dat men ook de zondag als zodanig kan zien! Theologisch interessant is de toepassing van de Bijbelse huwelijksmetafoor van de relatie tussen God en Israël (Hosea!) op sjabbat. Hier neemt de sjabbat trekken aan van de verwoeste Tempel, ooit de woonplaats van God. Deze mystieke dimensie is inderdaad aanwezig in de kabbalistische traditie. De mystici van Safed (zestiende eeuw) plachten op vrijdagavond naar de rand van hun stad te gaan om de sjabbat te verwelkomen. In brede kringen in het Jodendom is het gebruik populair om op vrijdagavond het lied van Shlomo Alkabets te zingen, staande en met het gezicht naar de ingang van de synagoge: ‘Lecha dodi, Kom mijn vriend, laten we de bruid begroeten, laten we het aangezicht van de sjabbat ontvangen…’ De sjabbat is hier de dag van de ultieme ontmoeting, ja, een sacrament in de tijd. VAN SJABBAT NAAR ZONDAG De Joods-christelijke gemeente van Mattheüs viert de sjabbat (Mattheus 24:20) maar in de overwegend niet-joodse kerken relativeert men haar betekenis (Kolossenzen 2:16v.). Toch duurt het nog lang voor de sjabbat wegvalt ten gunste van de zondag. De traditie om op de vooravond of de ochtend van de eerste dag van de week de opstanding te gedenken, bij een gezamenlijke maaltijd (Handelingen 20:7; Didache 14), vormt het begin van dat proces. Die is dan echter nog de eerste dag van de week, de dag na de sjabbat. De benamingen voor die dag lopen in de tweede eeuw uiteen: ‘dag van Helios’, zo zegt Justinus in zijn Apologia rond 150 (gewone jaartelling), maar ‘dag van de Heer’ in Openbaringen 1:10, Didache 14 en bij Ignatius. Het zal de anti-Joodse polemiek zijn die de sjabbat vervangt door de zondag. Dat blijkt onder meer uit een Syrisch christelijk document uit de derde eeuw, de Didascalia, waarin de auteur zich keert tegen christenen die de sjabbat houden. Blijkbaar deden christenen dit in die contreien, zoals heden ten dage de Zevende Dag Adventisten of Zevende Dag Baptisten dit ook doen.Was de auteur bang dat dit gelovigen zou verleiden tot een overgang naar het Jodendom? Keizer Constantijn, die in 313 het christendom tot religio licita (toegestane godsdienst) bevorderde, bepaalde in 321 dat de zondag de rustdag wordt, al staat hij het werk in de landbouw toe. De ‘eerste dag’ van de week wordt nu de cultusdag van sol invictus, de onoverwinnelijke zon, zondag. Het concilie van Laodicea (363) verbood christenen de sjabbat te vieren. Vanaf toen was de sjabbat ondergeschikt aan de zondag en werd het Bijbelse paradigma van de zevende dag verlaten. ERIC OTTENHEIJM
De benodigdheden voor de ‘kiddoesj’, de heiliging van de sjabbat: een gevlochten brood (challa, ter herinnering aan de twee toonbroden in de tempel) en wijn. Brood en wijn zijn de basis van een liturgisch ritueel.
11
- KRI -
Colofon
A C H T E R
Agenda Joodse feest- en gedenkdagen 2010/2011 (5771)
12
17 maart: 20 maart: 19/20 maart: 25/26 april: 1 mei: 9 mei: 22 mei: 1 juni: 8/9 juni:
Vastendag van Ester Poeriem (Lotenfeest) Pesach (Paasfeest) Pesach (Paasfeest) Jom Hasjoa (herdenking Sjoa) Jom Haätsmaoet (Onafhankelijkheidsdag Israël) Lag Baomer (drieëndertigste dag van de Omertelling) Jom Jeroesjalaim (hereniging van Jeruzalem) Sjavoeot (Wekenfeest)
Activiteiten en mededelingen Website KRI De KRI heeft een eigen website op het internet: www.kri-web.nl Wie niet weg is, is gezien Tot en met 8 mei is in het Joods Historisch Museum nog de expositie Wie niet weg is, is gezien te bekijken, een overzichtstentoonstelling over Joods Nederland na 1945. Ondanks de kaalslag van de oorlog kent Nederland sinds 1945 een rijk en bloeiend Joods leven. Joden pakten de draad weer op, sloegen nieuwe wegen in en vormden met ideologische, etnische en religieuze verbanden een vitale en groeiende Joodse gemeenschap. Jong & Joods. Negen jongeren tussen de 18 en 25 jaar laten in het Joods Historisch Museum zien hoe zij hun Joods-zijn beleven. Hoe gaan deze jonge mensen om met hun cultuur en geloof aan het begin van de 21ste eeuw in Nederland? In foto’s, films, tekeningen en teksten geven zij hun persoonlijke antwoorden. Joods Historisch Museum Nieuwe Amstelstraat 1 1011 PL Amsterdam www.jhm.nl
KRI de Cœur ‘WAAROM DAN VOEREN JODEN EN MOSLIMS OORLOG MET ELKAAR?’ ‘Papa, zou je op mijn stageschool iets willen vertellen over je beroep? We hebben de politie al gevraagd, die doen mee.’ Kinderen van elf en twaalf jaar, in AmsterdamNoord. ‘Natuurlijk, Suus!’ Met twee groepjes spreek ik over mijn vak. Ze zijn aandachtig, enthousiast zelfs. Ik laat ze een Tenach zien en vraag hen naar de taal. ‘Koerdisch!’ ‘Chinees?’ ‘He, dat lijkt wel Arabisch, neen, dat is Joods!’ ‘Nou, bijna, dit is Hebreeuws, de oudtante van het Arabisch.’ Ik voel hun verbazing. Vervolgens een Nieuw Testament. ‘Dat is Grieks, een nichtje van het Hebreeuws’. Een Koran volgt, onder verwijzing naar mijn collega’s die Arabisch doceren, het achternichtje dus. Aha, Jodendom, christendom en islam zijn dus familie. Ook uiterlijk lijken de drie religies op elkaar, zo ga ik verder. Ik zet een kippa op mijn hoofd. Tweede verbazing: ‘Hé, dat dragen moslims ook!’ ‘Ja, en de paus’, weet een slimmerd. Inderdaad, maar waarom dragen moslims, Joden of christenen dat? Geen flauw idee hebben ze, al maakt de verwantschap indruk. ‘Wat vindt u van moslims?’ en: ‘Welke godsdienst vindt u de beste?’ ‘God is geen eigendom’, zo opper ik. ‘Een zoontje van de rabbijn had zich zo goed verstopt dat hij alleen achter bleef, zijn vriendjes hadden het opgegeven. Bij thuiskomst vertelde hij dat zijn vader. Die brak in tranen uit en zei: Zo is het met God. Hij wil zo graag dat we Hem zoeken maar we geven het op, we geven het op.…’ ‘Waarom dan voeren Joden en moslims oorlog met elkaar?’ Hun vragen verraden het beeld dat ze hebben van Jodendom, van islam, van het Israëlisch-Palestijnse conflict, van zichzelf. De strijd tegen vooroordelen, antisemitisme en de heerschappij van de angst begint hier, begrijp ik, bij deze nieuwsgierige, gretige kinderen met amper kennis van religie of van politiek. Hier, bij deze kinderen, valt een wereld te winnen.
deCoeur ERIC OTTENHEIJM
K R I
‘KRONIEK’ is een uitgave van de Katholieke Raad voor Israël - het katholieke adviesorgaan voor de relatie met het Jodendom - en verschijnt viermaal per jaar. Het Informatiebulletin wordt toegestuurd aan alle betrokkenen bij het werk van de Katholieke Raad voor Israël en aan iedereen met belangstelling voor de christelijkJoodse betrekkingen in Nederland en daarbuiten. ‘KRONIEK’ informeert over de activiteiten van de KRI, brengt nieuws over de binnen- en buitenlandse betrekkingen tussen christenen en Joden en laat opiniemakers uit de Joodse en katholieke gemeenschap aan het woord. ‘KRONIEK’ is daarom een must voor iedereen die kiest voor de ontmoeting met het levende Jodendom. Abonnement: Voor een jaarabonnement van ‘KRONIEK’ geldt als richtprijs f 15,= per jaar. Redactie: Ton Crijnen Arie Kuiper Tineke de Lange Eric Ottenheijm Redactie-adres: KRI, Postbus 13049, 3507 LA Utrecht, tel.: 030 - 232 69 31 e-mail:
[email protected] ISSN 1877-1351 Administratie: Kattenbroekerweg 2, 3813 EA Amersfoort, tel.: 033-475 37 44 Betalingen: Gironummer 7916652 ten name van financiële administratie Kroniek, Zeist